De beoordeling. 4.1 Het verzoek van de stichting strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen in de zin van een verandering van de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te beëindigen. De gestelde verandering van de omstandigheden bestaat hierin dat de leiding van het ziekenhuis het vertrouwen in verweerster heeft verloren als gevolg van drie incidenten, die hierna zullen worden besproken. Hoewel de stichting erkent dat verweerster een bekwaam medisch specialist op haar vakgebied is, hebben de incidenten wel geleid tot onrust op de werkvloer en bij de relaties van het ziekenhuis. Gebrek aan samenwerking is echter niet aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegd. Verweerster heeft terecht erop gewezen dat volgens de AMS voor de beëindiging van de arbeidsverhouding alleen reden kan zijn bij “klemmende omstandigheden”. Deze maatstaf wijkt echter niet wezenlijk af van die van artikel 7:685 BW, doch brengt mee dat niet te snel van gewichtige redenen kan worden gesproken. 4.2 Het Scheidsgerecht is van oordeel dat de drie incidenten niet kunnen rechtvaardigen dat de leiding van het ziekenhuis het vertrouwen in verweerster heeft verloren. De kern van het verwijt dat aan verweerster wordt gemaakt, bestaat hierin dat verweerster een eerdere waarschuwing en daarop volgende instructies van de raad van bestuur heeft genegeerd, waardoor het bestuur in ernstige mate wordt gehinderd in de uitoefening van zijn taak en verantwoordelijkheid voor de goede gang van zaken. Bij geen van de incidenten is hiervan echter sprake geweest. De stichting heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat verweerster niet bereid zou zijn zich te gedragen zoals van een medisch specialist binnen een zorginstelling mag worden verwacht. In het bijzonder blijkt uit de drie incidenten niet dat verweerster een gebrek aan bereidheid heeft zich te voegen naar de in de organisatie bestaande regels en afspraken. 4.3 Wat het eerste incident betreft is naar het oordeel van het Scheidsgerecht niet méér komen vast te staan dan dat verweerster zich op een minder gelukkige wijze heeft uitgelaten over een mogelijke wijziging in de leiding van de afdeling. Zelfs als de door de stichting gestelde en door verweerster betwiste versie van het gebeurde juist is, kan aan dit incident niet de ernst worden toegekend die de stichting daarin ziet. Het incident is bovendien al geruime tijd geleden geschied. Het feit dat de stichting heeft gemeend aan verweerster een waarschuwing te moeten geven, waarbij verweerster zich heeft neergelegd, kan na zo veel tijd geen gewicht meer in de schaal werpen, zeker nu niet gebleken is dat deze waarschuwing berustte op meer dan alleen dit incident, dat op zichzelf een zo zware maatregel niet rechtvaardigde.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling. 4.1 Het verzoek Scheidsgerecht zal beslissen op de vordering zoals deze luidt na de in 1.3 weergegeven wijzigingen, en met inachtneming van de stichting strekt tot ontbinding nuancering die ter zitting is aangebracht (zie 1.5, slot).
4.2 Als de opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens toelatingsovereenkomst van eiseres in stand blijft, eindigt deze overeenkomst op 20 januari 2014. Het Scheidsgerecht zal allereerst onderdeel IV van de vordering bespreken. Hierbij gaat het om de vraag of zich de in artikel 24 van de toelatingsovereenkomst vermelde ‘gewichtige redenen in van […] klemmende aard’ hebben voorgedaan.
4.3 Het Scheidsgerecht beantwoordt deze vraag bevestigend. Het staat vast dat de zin van een verandering grote meerderheid van de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort maatschap (te beëindigen. De gestelde verandering van de omstandigheden bestaat hierin dat de leiding van het ziekenhuis weten alle andere leden behalve I.) het vertrouwen in verweerster eiseres heeft verloren en op die grond verdere samenwerking met eiseres afwijst en zich schaart achter de opzegging van haar toelating. Hieraan is een lange voorgeschiedenis, met inschakeling van diverse externe adviseurs, voorafgegaan. Ook het stafbestuur steunt de directie in de opzegging. In beginsel levert een dergelijke situatie voor een bestuur – gegeven diens eindverantwoordelijkheid voor een goede gang van zaken in het ziekenhuis – gewichtige redenen van zodanig klemmende aard op dat van hem redelijkerwijs niet gevergd kan worden de overeenkomst te continueren. Dit zou, afhankelijk van de verdere omstandigheden, anders kunnen zijn (i) als gevolg het vermoeden gerechtvaardigd is dat het gebrek aan vertrouwen in eiseres (van drie incidentende zijde van de meerderheid van de maatschap, die en in dit geval in het verlengde daarvan: van het stafbestuur en van de directie) te herstellen zou zijn, of (ii) als de schuld aan het ontstaan van de bedoelde situatie geheel bij het bestuur, of in het geheel niet bij eiseres, ligt. Geen van deze mogelijke uitzonderingen doet zich voor. Het Scheidsgerecht ziet in hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat herstel van vertrouwen mogelijk is. Na het rapport O. is in dit opzicht een uitzichtloze situatie ontstaan. Ook het geval dat uitsluitend de directie of zeker niet eiseres heeft bijgedragen aan de ontstane situatie, doet zich hier niet voor. Op dit laatste aspect komt het Scheidsgerecht hierna zullen worden besprokenterug.
4.4 Hiermee is niet gezegd dat eiseres als enige of in hoofdzaak schuld heeft aan het ontstaan van de hier beschreven situatie. Hoewel Ook echter als dat niet het geval zou zijn, is haar positie onhoudbaar en is feitelijke terugkeer van haar niet verantwoord. Zij heeft deze consequentie van haar status als vrijgevestigde, tot het ziekenhuis toegelaten medisch specialist te aanvaarden.
4.5 Dit betekent dat het hier besproken onderdeel IV van de stichting erkent vordering niet toewijsbaar is. Dit geldt ook voor onderdeel II, dat ertoe strekt dat verweerster eiseres weer tot haar werkzaamheden toelaat.
4.6 De hier beschreven situatie deed zich ook op het tijdstip van de non-actiefstelling voor. Hieruit volgt dat de onderdelen I en III van de vordering evenmin kunnen worden toegewezen.
4.7 Aan de orde komt dan het (subsidiaire) onderdeel V, dat strekt tot een bekwaam medisch specialist op haar vakgebied is, hebben de incidenten wel geleid tot onrust op de werkvloer en bij de relaties vergoeding naar billijkheid ter zake van het ziekenhuis. Gebrek aan samenwerking is echter niet aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegd. Verweerster heeft terecht erop gewezen dat volgens de AMS voor de beëindiging van de arbeidsverhouding alleen reden toelatingsovereenkomst en tot een vergoeding wegens de aan de praktijk van eiseres verbonden goodwill.
4.8 Bij de beoordeling van het eerste deel van deze vordering dient te worden vooropgesteld dat een vrijgevestigde medisch specialist in geval van opzegging van de toelatingsovereenkomst op een daarvoor in die overeenkomst voorziene grond, in beginsel geen aanspraak heeft op een vergoeding wegens deze beëindiging van de relatie met het ziekenhuis. Ook dit volgt uit de aard van de rechtsverhouding tussen een ziekenhuis en een tot dat ziekenhuis toegelaten vrijgevestigde specialist. In bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het ziekenhuis in een mate van betekenis schuld heeft aan het ontstaan of het voortduren van de gewichtige redenen die de opzegging hebben gerechtvaardigd, kan er niettemin grond zijn bij “klemmende omstandigheden”voor een vergoeding naar billijkheid. Deze maatstaf wijkt echter niet wezenlijk af Dit maakt het nodig om, onder meer, te onderzoeken of aan verweerster in dit opzicht een verwijt van betekenis kan worden gemaakt.
4.9 In dit geval zijn de problemen binnen de maatschap ontstaan. Daarvan valt verweerster in beginsel geen verwijt te maken. Wel kan van verweerster worden verlangd dat zij zich binnen de grenzen van het redelijke inspant om de problemen binnen een maatschap van tot haar ziekenhuis toegelaten specialisten op te lossen. Dit geldt zeker ook in dit geval, nu het hier gaat om de positie van een anesthesioloog die intussen negentien jaren aan het ziekenhuis is verbonden en – in de woorden van verweerster zelf – vakinhoudelijk een uitstekende reputatie heeft en over wie, zoals verweerster desgevraagd ter zitting heeft verklaard, nooit klachten van patiënten zijn binnengekomen. Tot de inspanningen die van artikel 7:685 BWverweerster mochten worden verwacht kunnen pogingen behoren om te (doen) onderzoeken wat er speelt en om, doch brengt mee zo nodig met bijstand van externe adviseurs, te bemiddelen tussen de leden van de maatschap. Voor dergelijke onderzoeken of bemiddelingspogingen geldt de eis dat niet te snel zij objectief, met oog voor de belangen en posities van gewichtige redenen kan alle betrokkenen, worden gesprokenuitgevoerd.
4.2 4.10 De geschilpunten binnen de maatschap, en vervolgens ook in de verhouding tussen de directie en eiseres, hadden deels een zakelijke component en betroffen deels (irritaties over) gedragingen over en weer. In de opzeggingsbrief van 19 juli 2013 zijn onder meer de volgende geschilpunten van min of meer zakelijke aard genoemd: afwijkingen door eiseres van het stafbeleid en medische protocollen, de wijze van besluitvorming binnen de maatschap (besluiten alleen met consensus of met meerderheid van stemmen?) en het al dan niet naleven van afspraken over de re-integratie van I. na haar ziekte. In dit verband heeft verweerster, ook buiten de opzeggingsbrief, bij herhaling melding gemaakt van risico’s voor de patiëntveiligheid.
4.11 Ten aanzien van geen van deze geschilpunten, telkens op zichzelf beschouwd, is het Scheidsgerecht tot de bevinding gekomen dat er grond is voor een ernstig en algemeen verwijt aan eiseres. Bij de kwestie betreffende het stafbeleid en de medische protocollen gaat het vooral om het binnentreden door eiseres in een operatiekamer tijdens de uitvoering van een operatie. Het Scheidsgerecht is van oordeel dat de drie incidenten heeft niet kunnen rechtvaardigen vaststellen dat eiseres, gegeven ook haar verantwoordelijkheid voor haar eigen patiënten, in dit opzicht over de leiding van het ziekenhuis het vertrouwen in verweerster schreef is gegaan of zich medisch onverantwoord heeft verlorengedragen. De kern van het verwijt dat aan verweerster wordt gemaakt, bestaat hierin dat verweerster een eerdere waarschuwing en daarop volgende instructies Ten aanzien van de raad interne besluitvorming heeft zij zich niet zo star opgesteld als de maatschap en vervolgens ook verweerster haar verwijten. Dit blijkt reeds uit haar in 2.14 aangehaalde brief en ook uit hetgeen zij in dit verband bij de mondelinge behandeling heeft verklaard. Er is geen klaarblijkelijke tegenspraak tussen de diverse brieven van bestuur heeft genegeerd, waardoor het bestuur in ernstige mate wordt gehinderd in de uitoefening van zijn taak en verantwoordelijkheid voor de goede gang van zakeneiseres over dit onderwerp. Bij geen Ook ten aanzien van de incidenten gebeurtenissen op 1 november 2012, in het kader van de re-integratie van haar collega I., is hiervan echter sprake geweest. De stichting heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat verweerster niet bereid zou zijn zich te gedragen zoals met een voldoende mate van een medisch specialist binnen een zorginstelling mag worden verwacht. In het bijzonder blijkt uit de drie incidenten niet dat verweerster een gebrek aan bereidheid heeft zich te voegen naar de in de organisatie bestaande regels en afspraken.
4.3 Wat het eerste incident betreft is naar het oordeel van het Scheidsgerecht niet méér aannemelijkheid komen vast te staan dat aan eiseres een serieus verwijt kan worden gemaakt. Veeleer lijkt het erop dat hier sprake is geweest van een ongelukkig misverstand. De ontstane commotie lijkt minder ernstig te zijn dan verweerster heeft betoogd. Ook bij dit alles verdient opmerking dat verweerster zich op een minder gelukkige wijze heeft uitgelaten er nooit patiëntklachten over een mogelijke wijziging het functioneren van eiseres zijn geweest. Concrete aanwijzingen voor enig gevaar voor de patiëntveiligheid zijn er evenmin, ook niet bij – bijvoorbeeld – de overdracht van patiënten. Dit staat uiteraard los van het algemene gevaar dat problemen in de leiding van samenwerking tot ernstige risico’s op dit vlak kunnen leiden.
4.12 In deze procedure, waarbij de afdeling. Zelfs als de door de stichting gestelde en door verweerster betwiste versie van het gebeurde juist maatschap geen partij is, kan niet worden vastgesteld of – en zo ja, in welke mate – aan de meerderheid van de leden van de maatschap verwijten zijn te maken met betrekking tot het ontstaan en het voortduren van het gebrek aan onderling vertrouwen. Wel concludeert het Scheidsgerecht dat verweerster niet heeft waargemaakt dat de omstandigheden die hebben geleid tot de gewichtige redenen waarop de opzegging is gebaseerd, in overwegende mate aan eiseres zijn toe te schrijven. In een dergelijk geval krijgt de in 4.9 beschreven eis inzake de van verweerster te vergen inspanningen een extra gewicht.
4.13 In beginsel heeft verweerster zich, door de inschakeling van eerst de extern e rapporteurs X. en K. en later de externe adviseur O., in voldoende mate van haar inspanningsverplichting gekweten. Bij de werkwijze van X., wiens rapportage klaarblijkelijk de doorslag heeft gegeven in de besluitvorming van verweerster, verdienen evenwel de navolgende drie aspecten de aandacht. In de eerste plaats heeft O. als een gegeven aanvaard dat er blijvende zakelijke meningsverschillen binnen de maatschap bestaan. Als hij het gelijk of ongelijk van de diverse partijen nader had onderzocht, zou hij ten aanzien van een of meer van de desbetreffende geschilpunten mogelijk tot een andere uitkomst zijn gekomen. In de tweede plaats is onduidelijk gebleven – ook na de mondelinge behandeling van deze zaak – hoe O. tot de selectie van de door hem geïnterviewde personen is gekomen. Niet alleen heeft hij niet (met naam en toenaam) vermeld met wie hij heeft gesproken, maar ook blijft ongewis hoe de keuze voor deze personen is tot stand gekomen. Dit speelt vooral bij de snijders. Het staat vast dat er een kleine 30 snijdende specialisten zijn met wie eiseres heeft samengewerkt, terwijl O. blijkens zijn rapport met ‘enkele snijders’ heeft gesproken. Als dit incident juist degenen zijn die al eerder klachten over de samenwerking met of de houding van eiseres hadden geuit, getuigt de selectie niet van de objectiviteit die bij een dergelijk onderzoek past. In de derde plaats verdient opmerking dat eiseres niet de ernst worden toegekend gelegenheid heeft gekregen schriftelijk te reageren op een concepttekst van het rapport. De rapporteur heeft haar wel, en mogelijk bij herhaling, telefonisch bepaalde passages uit zijn rapport voorgehouden, maar een dergelijke werkwijze staat niet op één lijn met het bieden van de mogelijkheid van een reactie op basis van de concepttekst als geheel. Buiten beschouwing laat het Scheidsgerecht dan nog dat de druk die de stichting daarin zietrapporteur, bij die telefonische nabespreking, op eiseres heeft gelegd om een vrijwillig vertrek te aanvaarden, niet goed bij zijn rol past.
4.14 Nu verweerster haar besluiten tot de non-actiefstelling en tot de opzegging in belangrijke mate op het rapport van X. (en de mede daardoor veroorzaakte opstelling van anderen, zoals het stafbestuur) heeft gebaseerd, kunnen gebreken in de rapportage, zoals het eerste en het tweede in 4.13 beschreven aspect, aan haar worden toegerekend. Ten aanzien van het derde aspect, inzake het hoor en wederhoor, geldt het volgende. Op O., als de opdrachtnemer van verweerster, rustte niet de verplichting om eiseres de gelegenheid te geven te reageren op de tekst van zijn conceptrapport. Het incident is bovendien al geruime tijd geleden geschiedstaat vast dat hij dat niet heeft gedaan. Verweerster zelf was wel verplicht om eiseres in voldoende mate in staat te stellen te reageren op de tekst van het rapport O. alvorens zelf op basis daarvan definitieve beslissingen jegens eiseres te nemen. Dit was temeer het geval nu eiseres tegenover O. niet op een conceptrapport heeft kunnen reageren. Het feit Scheidsgerecht stelt vast dat verweerster aan deze (verzwaarde) verplichting niet heeft voldaan. Uit het in 2.23 genoemde verslag blijkt immers dat de stichting directeur pas in de bespreking waarin zij aan eiseres reeds de conclusie heeft gemeend meegedeeld dat partijen afscheid van elkaar zullen moeten nemen, het rapport O. aan eiseres heeft overhandigd. Hierin schuilt een aan verweerster te maken verwijt. Ook in dit opzicht gaat het Scheidsgerecht overigens voorbij aan de in 4.13, slot, aangestipte pogingen van O. om eiseres te bewegen tot een waarschuwing vrijwillig vertrek, nu namens verweerster ter zitting uitdrukkelijk is verklaard dat O. deze pogingen op eigen gezag, zonder medeweten van de directie, heeft ondernomen.
4.15 Deze overwegingen leiden niet tot het oordeel dat de ontstane situatie – een ernstig en onherstelbaar gebrek aan vertrouwen – geheel of in overwegende mate aan verweerster is toe te moeten gevenschrijven. Uitgangspunt is immers dat de problemen binnen de maatschap zijn ontstaan en dat verweerster daarvoor niet verantwoordelijk is. Een rode draad in veel van de kritiek op eiseres als persoon betreft haar eigenzinnigheid en haar gebrek aan soepelheid, waarbij verweerster zich heeft neergelegd, kan na zo veel tijd geen gewicht meer die eraan in de schaal werpenweg staan dat zij berust in situaties die zij, zeker nu in afwijking van haar collega’s, voor onjuist houdt. De inhoud en de toonzetting van haar brief van 18 april 2012 over de aan haar gegeven aanwijzing – waartegen zij overigens niet gebleken in beroep is gekomen – zijn hiervoor illustratief. Het Scheidsgerecht is niet in staat om in algemene zin te beoordelen of eiseres in de afzonderlijke kwesties die daarbij aan de orde zijn geweest, (veelal) het gelijk aan haar zijde heeft, maar is wel tot de conclusie gekomen dat eiseres de zaken af en toe onnodig op de spits heeft gedreven. Het risico van de mede daardoor ontstane wrijvingen, die tot verdere irritaties binnen de maatschap hebben geleid, moet in de verhouding tussen partijen in belangrijke mate bij eiseres blijven.
4.16 Samenvattend komt het Scheidsgerecht tot het oordeel dat het ontstaan en het voortduren van de problemen die tot de opzegging hebben geleid, grotendeels voor rekening van eiseres zelf moeten blijven, maar dat er niettemin gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van een vergoeding aan haar ten laste van verweerster. De in 4.11 en 4.14 vermelde omstandigheden, die een verwijt van betekenis jegens verweerster opleveren, rechtvaardigen een vergoeding ten bedrage van € 75.000,-. Het Scheidsgerecht gaat hierbij ervan uit dat het aandeel van eiseres in de winst van de maatschap over de jaren 2010-2012 gemiddeld ruim € 165.000,- per jaar heeft bedragen, maar in deze waarschuwing berustte periode telkenjare is afgenomen. Het aan eiseres toegekende bedrag is aldus iets minder dan de helft van dat gemiddelde jaarbedrag. Voor een verdere vergoeding wegens de opzegging bestaat geen grond.
4.17 Het tweede gedeelte van onderdeel V van de vordering van eiseres betreft een vergoeding wegens de aan haar praktijk verbonden goodwill. Er is geen grondslag voor een veroordeling van verweerster tot betaling van deze vergoeding aan eiseres. Als de andere leden van haar maatschap feitelijk haar praktijk hebben overgenomen of zullen overnemen, dienen zij de daarbij behorende, volgens de gebruikelijke maatstaven te berekenen, vergoeding aan eiseres te betalen. Als de andere leden, met instemming van verweerster, een opvolger van eiseres tot de maatschap toelaten, zal eiseres jegens deze opvolger aanspraak kunnen maken op meer dan alleen dit incidentde goodwillvergoeding. In de gegeven situatie, waarin de verstandhouding tussen eiseres en de grote meerderheid van de overige leden van de maatschap zeer verstoord is, ziet het Scheidsgerecht in het eerder besproken, aan verweerster te maken, verwijt reden voor de hierna in 5.2 te vermelden voorziening, maar niet voor een verdergaande voorziening. Het ligt op de weg van verweerster om zich het belang van eiseres in deze zin aan te trekken dat zij zich moet inspannen voor een ordelijke afwikkeling van de goodwillkwestie binnen de kring van de aan haar ziekenhuis verbonden anesthesiologen.
4.18 Bij deze uitkomst zijn partijen over en weer op zichzelf enig punt in het ongelijk gesteld. Op deze grond zal worden bepaald dat elk van partijen de kosten van de eigen rechtsbijstand dient te betalen. Het Scheidsgerecht acht het redelijk om in deze bodemprocedure de kosten van het Scheidsgerecht voor rekening van verweerster te brengen. Het desbetreffende bedrag zal worden verrekend met het voorschot dat eiseres heeft gedeponeerd, met terugbetaling van het restant aan haar. Verweerster wordt veroordeeld tot betaling van deze proceskosten aan eiseres. Voor een zo zware maatregel niet rechtvaardigdeveroordeling van verweerster in de kosten van het kort geding betreffende de non-actiefstelling (in de zaak 2013/28) bestaat geen grond.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling. 4.1 4.1. Het verzoek handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA) en, voor zover van toepassing, de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS).
4.2.1. Xxxxxxxxxx stelt zich primair op het standpunt dat, voor zover hij bij het bestuur en/of beheer van de stichting strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen in de zin van een verandering van de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te beëindigen. De gestelde verandering van de omstandigheden bestaat hierin dat de leiding van het ziekenhuis het vertrouwen in verweerster VvE betrokken is geweest, dit niet heeft verloren als gevolg van drie incidenten, die hierna zullen worden besproken. Hoewel de stichting erkent dat verweerster een bekwaam medisch specialist op haar vakgebied is, hebben de incidenten wel geleid tot onrust op de werkvloer en bij de relaties van het ziekenhuis. Gebrek aan samenwerking is echter niet aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegd. Verweerster heeft terecht erop gewezen dat volgens de AMS voor de beëindiging van de arbeidsverhouding alleen reden kan zijn bij “klemmende omstandigheden”. Deze maatstaf wijkt echter niet wezenlijk af van die van artikel 7:685 BW, doch brengt mee dat niet te snel van gewichtige redenen kan worden gesproken.
4.2 Het Scheidsgerecht is van oordeel dat de drie incidenten niet kunnen rechtvaardigen dat de leiding van het ziekenhuis het vertrouwen in verweerster heeft verloren. De kern van het verwijt dat aan verweerster wordt gemaakt, bestaat hierin dat verweerster een eerdere waarschuwing en daarop volgende instructies van de raad van bestuur heeft genegeerd, waardoor het bestuur in ernstige mate wordt gehinderd plaatsgevonden in de uitoefening van zijn taak beroep als accountant maar als (mede)aandeelhouder en verantwoordelijkheid bestuurder van de holding. Hij stelt dat over deze werkzaamheden niet op grond van artikel 22, eerste lid van de Wtra bij de Accountantskamer kan worden geklaagd.
4.2.2. De Accountantskamer gaat voorbij aan dit verweer en overweegt hiertoe het volgende. Het gaat bij dit verweer om de vraag of betrokkene zijn beroep als accountant heeft uitgeoefend, in het bijzonder of de klacht betrekking heeft op een professionele dienst als bedoeld in artikel 1 van de VGBA. Van een professionele dienst is volgens dit artikel sprake als bij de werkzaamheden vakbekwaamheid als accountant wordt aangewend of kan worden aangewend. Werkzaamheden als het financieel beheer voor de goede gang van zaken. Bij geen VvE, waaronder het jaarlijks opstellen van de incidenten balans en de staat van baten en lasten van de VvE, liggen op het terrein van accountancywerkzaamheden en vergen daarom inzet en bekwaamheid zodra een accountant daarbij betrokken is. Voor zover het financieel beheer door medewerkers van [BV1] en/of VvE [BV3] is hiervan echter sprake geweestgedaan, geldt dat betrokkene daarvoor als (indirect) bestuurder van deze dochtermaatschappijen vaktechnisch verantwoordelijk is. Daarbij komt dat betrokkene zich ook persoonlijk met het financieel beheer en met name de kritiek daarop van (de gemachtigde van) klaagster heeft bemoeid. Uit de stukken blijkt dat hij in december 2020 een bespreking met de gemachtigde van klaagster heeft gevoerd naar aanleiding van haar commentaar op de conceptjaarrekening 2019. Nadien is door hem met haar hierover gecorrespondeerd. De stichting heeft klachten hebben mede op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat verweerster niet bereid zou zijn zich te gedragen zoals van een medisch specialist binnen een zorginstelling mag worden verwacht. In het bijzonder blijkt uit de drie incidenten niet dat verweerster een gebrek aan bereidheid heeft zich te voegen naar de in de organisatie bestaande regels en afsprakendeze periode betrekking.
4.3 Wat het eerste incident betreft is naar het oordeel van het Scheidsgerecht Klachtonderdeel a: betrokkene heeft niet méér komen vast te staan dan dat verweerster zich op een minder gelukkige wijze heeft uitgelaten over een mogelijke wijziging in voldaan aan de leiding verplichting tot ondertekening van de afdelingjaarrekening 2019.
4.3.1. Zelfs als de door de stichting gestelde en door verweerster betwiste versie van het gebeurde juist is, kan aan De Accountantskamer begrijpt dit incident niet de ernst worden toegekend die de stichting daarin ziet. Het incident is bovendien al geruime tijd geleden geschied. Het feit dat de stichting heeft gemeend aan verweerster een waarschuwing te moeten geven, waarbij verweerster zich heeft neergelegd, kan na zo veel tijd geen gewicht meer in de schaal werpen, zeker nu niet gebleken is dat deze waarschuwing berustte op meer dan alleen dit incidentklachtonderdeel zo, dat op zichzelf een zo zware maatregel klaagster betrokkene verwijt dat [BV1], de bestuurder van de VvE, de jaarrekening 2019 niet rechtvaardigdevoorafgaand aan de ledenvergadering van 22 februari 2021 heeft ondertekend.
Appears in 1 contract
Samples: Tuchtrechtspraak Accountants
De beoordeling. 4.1 Het verzoek 5.1. In zijn vonnis van 14 november 2016 heeft het Scheidsgerecht geoordeeld dat de opdracht van ver- weerster aan de vakgroep om ervoor zorg te dragen dat eiser niet meer zou worden ingezet in de pa- tiëntenzorg, in combinatie met de blokkering van de stichting strekt tot ontbinding toegangspas en de blokkering van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen bevoegd- heden in de geautomatiseerde systemen, kan worden beschouwd als een definitieve ontzegging van de toegang tot het ziekenhuis van verweerster in zin van artikel 15 lid 7 van de maatschapsovereen- komst. Daardoor is de maatschap tussen de leden van de vakgroep orthopedie geëindigd. Verweer- ster was in de procedure die heeft geleid tot dat vonnis geen partij. Zij heeft in deze procedure be- twist dat zij een maatregel heeft getroffen tegen eiser die kwalificeert als een definitieve ontzegging van de toegang. Voor de onderbouwing van die stelling heeft zij verwezen naar haar eindverantwoor- delijkheid voor de kwaliteit van de zorg in het ziekenhuis. Volgens verweerster heeft zij de leden van de vakgroep orthopedie vanuit die eindverantwoordelijkheid alleen willen aanspreken op hun indivi- duele verantwoordelijkheid. Dat is de verantwoordelijkheid van de hulpverlener in de zin van een verandering artikel 7:453 BW. Om die reden heeft zij de leden van de omstandigheden die vakgroep een opdracht gegeven om de kwaliteit van dien aard zijn dat zorg te waarborgen en heeft zij alleen vanwege de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te beëindigen. De gestelde verandering overname van de omstandigheden bestaat hierin dat patiëntgebonden activiteiten van eiser door anderen de leiding toegangspas van het ziekenhuis het vertrouwen eiser laten blokkeren. Van een maatregel gericht tegen eiser was volgens verweerster daarom geen sprake.
5.2. Het is niet in verweerster heeft verloren als gevolg van drie incidenten, die hierna zullen worden besproken. Hoewel de stichting erkent geschil dat verweerster een bekwaam medisch specialist eiser en de overige orthopeden mag aanspreken op haar vakgebied is, hebben hun indivi- duele verantwoordelijkheid als hulpverlener voor de incidenten wel geleid tot onrust op de werkvloer en bij de relaties kwaliteit van het ziekenhuiszorg. Gebrek aan samenwerking is Dat neemt echter niet weg dat het verweerster is geweest die op of omstreeks 22 januari 2016 met de instemming van de VMS en het F. een aantal feitelijke gedragingen heeft verricht waarmee zij heeft bewerkstelligd dat er defini- tief een einde is gekomen aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegdde werkzaamheden van eiser in haar ziekenhuis. Verweerster heeft terecht erop gewezen dat volgens de AMS voor orthopeden niet slechts aangesproken op hun individuele verantwoordelijkheid. Zij heeft de beëindiging orthope- den geen keuze gelaten. A. moest meteen vertrekken en I. c.s. moest zijn werkzaamheden overne- men. De optelsom van de arbeidsverhouding alleen reden kan zijn bij “klemmende omstandigheden”. Deze maatstaf wijkt echter niet wezenlijk af feitelijke gedragingen van die van artikel 7:685 BW, doch brengt mee dat niet te snel van gewichtige redenen kan worden gesproken.
4.2 Het Scheidsgerecht is van oordeel dat de drie incidenten niet kunnen rechtvaardigen dat de leiding van het ziekenhuis het vertrouwen in verweerster heeft verloren. De kern van het verwijt dat aan verweerster wordt gemaakt, bestaat hierin dat verweerster kwalificeert dan ook als een eerdere waarschuwing en daarop volgende instructies defini- tieve ontzegging van de raad van bestuur heeft genegeerd, waardoor het bestuur in ernstige mate wordt gehinderd toegang in de uitoefening van zijn taak en verantwoordelijkheid voor de goede gang van zaken. Bij geen zin van de incidenten is hiervan echter sprake geweestmaatschapsovereenkomst. De stichting heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat verweerster niet bereid zou zijn zich te gedragen zoals van een medisch specialist binnen een zorginstelling mag worden verwacht. In het bijzonder blijkt uit de drie incidenten niet dat verweerster een gebrek aan bereidheid heeft zich te voegen naar de in de organisatie bestaande regels en afspraken.
4.3 Wat het eerste incident betreft is Die optelsom kwalifi- ceert naar het oordeel van het Scheidsgerecht ook als een opzegging van het individueel deel aan A.. Het resultaat van de feitelijke gedragingen is immers materieel hetzelfde als het rechtsgevolg van de rechtshandeling van opzegging. Het is niet méér komen vast relevant of verweerster, zoals zij heeft gesteld en eiser heeft betwist, de bevoegdheden van eiser in de geautomatiseerde systemen bij vergissing heeft ge- blokkeerd. Xxxxx heeft tijdens de mondelinge behandeling namelijk onweersproken aangevoerd dat een eventuele vergissing nooit is hersteld. Xxxxx heeft alleen de op 22 januari 2016 reeds via zijn e- mailaccount verzonden en ontvangen e-mails alsnog ter beschikking gesteld gekregen.
5.3. Voormeld oordeel wordt niet anders door de brief van de gemachtigde van verweerster van 28 januari 2016 bij de beoordeling te staan dan betrekken. In die brief, geschreven in reactie op een bericht van de ge- machtigde van xxxxx, staat dat verweerster op en omstreeks 22 januari 2016 alleen een voorzorgs- maatregel heeft willen treffen, alsmede dat alleen een dringend verzoek aan de vakgroep is gedaan om eiser “zolang de problemen niet zijn opgelost” niet in te zetten in de patiëntenzorg. Deze verwij- zing naar de oplossing van de problemen is onvoldoende om te concluderen dat verweerster de toe- gang slechts tijdelijk heeft ontzegd en dat geen sprake is geweest van opzegging met onmiddellijke ingang van het individueel deel. Verweerster heeft in dezelfde brief immers de conclusies en aanbeve- lingen van de onderzoekscommissie volledig overgenomen. Zij heeft niet, ook op geen enkel moment na 28 januari 2016, aan eiser bericht dat zij nog mogelijkheden zag voor herstel van de verstoorde verhoudingen binnen de maatschap of dat de toegang slechts was ontzegd voor de duur van de arbi- trale procedure tussen de leden van de vakgroep. Het enkele feit dat verweerster het individueel deel niet met zoveel woorden en bij aangetekend schrijven heeft opgezegd, maakt niet dat haar handelin- gen materieel niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd.
5.4. Uit het voorgaande volgt dat verweerster op of omstreeks 22 januari 2016 aan A. definitief de toe- gang heeft geweigerd en dat zij het individueel deel zonder inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden feitelijk heeft opgezegd.
5.5. Xxxxx had op grond van artikel 15 van het individueel deel binnen dertig dagen beroep kunnen instel- len bij het Scheidsgerecht tegen de opzegging. Verweerster heeft om die reden betoogd dat eiser niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. Dat betoog wordt verworpen. De termijn van artikel 15 begint pas te lopen na de verzending van het aangetekend schrijven waarin de gronden voor de opzegging zijn vermeld. Dat schrijven heeft verweerster niet verzonden. De termijn is dus niet gaan lopen. Verweerster is zich bovendien steeds op het standpunt blijven stellen dat geenszins spra- ke was van een situatie als bedoeld in artikel 15 van het individueel deel. Ook om die reden komt haar naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep toe op de termijn van dertig dagen.
5.6. De stelling van eiser dat de opzegging van het individueel deel zowel formeel als inhoudelijk in strijd is geweest met hetgeen partijen daarover zijn overeengekomen, slaagt. Verweerster heeft eiser immers niet tevoren gehoord. Zij heeft ook de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden niet in acht genomen. Opzegging zonder inachtneming van de opzegtermijn kan alleen op grond van een drin- gende reden die onverwijld aan eiser is medegedeeld. Dat van een dringende reden sprake was heeft verweerster niet gesteld. Zij heeft tijdens de mondelinge behandeling met zoveel woorden erkend dat er voor onmiddellijke opzegging van het individueel deel geen aanleiding was. Ook de onder- zoekscommissie heeft niet geconcludeerd dat de aanwezigheid van eiser in het ziekenhuis acuut moest worden beëindigd. De onderzoekscommissie heeft voorgesteld aan de orthopeden nog een termijn van drie weken te gunnen om alsnog in onderling overleg een vertrekregeling overeen te ko- men, dan wel opdracht te geven voor bindende arbitrage. Verweerster heeft nog wel gesteld dat zij niet meer lang kon wachten, omdat het uitkomen van het rapport, en dan met name de conclusie dat een vertrek van xxxxx uit het ziekenhuis onontkoombaar was, een potentieel risicovolle situatie voor de patiëntveiligheid opleverde. Het conflict tussen de orthopeden sleepte echter al jaren en de con- clusie dat eiser uit de maatschap zou moeten vertrekken en dat een goede samenwerking niet meer mogelijk was had I. c.s. al in april 2015 getrokken. Tegen deze achtergrond heeft verweerster met de enkele verwijzing naar het uitkomen van het rapport en ongewenste groepsvorming onvoldoende gemotiveerd dat zij eiser, zelfs zonder hem te horen, zo ongeveer op staande voet de toegang tot het ziekenhuis moest weigeren. De conclusie moet dan ook zijn dat verweerster onrechtmatig heeft ge- handeld door aan eiser definitief per 22 januari 2016 de toegang tot haar ziekenhuis te ontzeggen zonder dat sprake was van individueel disfunctioneren en zonder hem tevoren te horen.
5.7. Uit het voorgaande volgt dat verweerster in beginsel aansprakelijk is voor de inkomensschade die eiser heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het noodgedwongen vertrek uit de praktijk in het ziekenhuis van verweerster per 22 januari 2016. Dat is dezelfde schade waarvoor eiser I. c.s. aanspra- kelijk heeft gesteld. Het Scheidsgerecht heeft deze schade in het vonnis van 14 november 2016 bere- kend over de periode tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd (in 2024) en begroot op een bedrag gelijk aan de managementvergoeding gedurende twee jaar. Het Scheidsgerecht heeft gerekend vanaf 22 januari 2016. Daarom is bij de begroting van de schade van eiser rekening gehouden met het ver- lies van het winstaandeel in de maatschap gedurende de periode vanaf 22 januari 2016 tot aan de da- tum van het vonnis van 14 november 2016. Omdat verweerster in beginsel gehouden is dezelfde schade te vergoeden als I. c.s. zijn zij hoofdelijk verbonden en kon eiser kiezen van wie hij vergoeding van de gehele schade vorderde. Dat volgt uit artikel 6:102 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Vanwege eigen schuld van eiser aan de duurzame ontwrichting van de samenwerking binnen de maatschap is in de verhouding tot I. c.s. geoordeeld dat eiser de schade voor een gedeelte van 50% zelf moet dragen. Eiser kan op grond van het bepaalde in artikel 6:102 lid 2 BW van I. c.s. en verweer- ster in totaal niet meer vorderen dan hem zou zijn toegekomen, indien voor de omstandigheden waarop de vergoedingsplicht berust, slechts één persoon aansprakelijk zou zijn geweest. Dat brengt in dit geval mee dat eiser alleen een aanvullende vergoeding van inkomensschade van verweerster kan eisen indien zijn eigen draagplicht voor de gehele inkomensschade op minder gelukkige wijze dan 50% moet worden begroot. Dat is niet het geval. Integendeel, in de relatie tot verweerster moet de eigen schuld van xxxxx aan zijn inkomensschade gewaardeerd worden op 100%. Ter toelichting wordt het volgende overwogen.
5.8. De inkomensschade is ook een gevolg van omstandigheden die aan verweerster zijn toe te rekenen, maar deze vallen in de verhouding tot de omstandigheden die aan eiser zelf zijn toe te rekenen in het niet. Gelet op de conclusies van de onderzoekscommissie en de ernstig en duurzaam verstoorde ver- houdingen tussen eiser en de overige leden van de maatschap orthopedie is het zeer onwaarschijnlijk dat eiser zonder de onrechtmatige gedragingen van verweerster na 22 januari 2016 nog veel langer feitelijk in het ziekenhuis zou hebben kunnen werken en een volledig winstaandeel zonder aftrek van kosten van waarneming zou hebben kunnen genieten. Verweerster had op grond van de aanbevelin- gen van de onderzoekscommissie immers na een termijn van ongeveer drie weken rechtmatig kun- nen overgaan tot een tijdelijke ontzegging van de toegang voor de duur van de arbitrageprocedure, al dan niet in combinatie met een opzegging van het individueel deel met inachtneming van de opzeg- termijn. Xxxxx heeft uitgelaten gesteld dat hij binnen de stichting overgeplaatst had kunnen worden naar een an- der ziekenhuis. Die stelling is ongeloofwaardig. Hij heeft deze stelling tegenover de bevindingen van de onderzoekscommissie over de opstelling van de orthopeden in andere ziekenhuizen van de stich- ting ook niet concreet onderbouwd. Zonder de gewraakte gedragingen van verweerster zou eiser langer recht hebben gehouden op zijn winstaandeel. Daar staat echter tegenover dat hij dan op grond van het individueel deel in beginsel de kosten van de waarneming voor eigen rekening had moeten nemen. Daar komt nog bij dat eiser in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt dat het Scheidsge- recht de inkomensschade van eiser op hetzelfde bedrag zou hebben begroot indien de maatschap niet op 22 januari 2016 zou zijn geëindigd, maar pas op 14 november 2016 door een vonnis van het Scheidsgerecht zou zijn ontbonden, en eiser voor de duur van de procedure op non-actief zou zijn ge- steld. Het is aannemelijk dat de inkomensschade in dat geval op een lager bedrag zou zijn begroot. Xxxxx kan niet aan verweerster verwijten dat hij geen oordeel van arbiters heeft gekregen over de ge- volgen van een einde van de maatschap per 14 november 2016. Het is zijn eigen beslissing geweest om te berusten in de maatregel en om geen poging te doen om die maatregel in (een arbitraal) kort geding van tafel te krijgen. Verder is van belang dat het I. c.s. is geweest, en dus niet verweerster, die aan de bereidheid tot het onverschuldigd doorbetalen van de managementvergoeding gedurende zes maanden als voorwaarde heeft verbonden dat een definitieve vertrekregeling tot stand zou komen. Het is in de verhouding tot verweerster voor risico van eiser dat die definitieve regeling er niet is ge- komen en dat I. c.s. zich vervolgens, nadat in de arbitrale procedure incidenten waren opgeworpen en door eiser om aanhouding was gevraagd, op het standpunt heeft gesteld dat zijn aanbod was verval- len. I. c.s. heeft aan het vonnis van 14 november 2016 voldaan. Bij deze stand van zaken is er dan ook geen aanleiding om verweerster tot vergoeding van enige inkomensschade te veroordelen.
5.9. Xxxxx heeft wel voldoende aangetoond dat hij ook immateriële schade heeft geleden als gevolg van het feit dat hij niet is gehoord en dat de opzegtermijn van zes maanden niet in acht is genomen.
I. c.s. is niet veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade. Door eiser niet te horen op haar voorgenomen besluit, heeft verweerster eiser de kans ontnomen om overleg te voeren over een mogelijke wijziging voor hem mogelijk minder schadelijke route of over minder schadelijke en zo mogelijk gezamenlijke com- municatie. De plotselinge en acute verwijdering uit het ziekenhuis, zonder dat sprake was van indivi- dueel disfunctioneren, was in ieder geval onnodig diffamerend en schadelijk voor de leiding goede naam van eiser. Daarvoor dient eiser door verweerster gecompenseerd te worden. De omvang van de afdelingimmate- riële schade heeft eiser begroot op € 5.000. Zelfs als Hij heeft deze begroting mede gebaseerd op de parallel die door derden wordt getrokken tussen zijn situatie en de stichting gestelde situatie van J.. Dat die parallel wordt ge- trokken is ongelukkig. Dat heeft ook verweerster erkend. Verweerster heeft echter geen mededelin- gen aan derden gedaan op grond waarvan die parallel is getrokken en door verweerster betwiste versie kan dus ook niet aansprakelijk worden gesteld voor de schade die eiser daardoor lijdt. Alles afwegende, ook redenen van billijkheid, zal het Scheidsgerecht de immateriële schade begroten op de helft van het gebeurde juist isgevorderde bedrag, der- halve op een bedrag van € 2.500 en verweerster veroordelen tot betaling van dit bedrag.
5.10. Verweerster dient eiser ook te compenseren voor de geleden immateriële schade door een medede- ling op haar intranet te plaatsen. Xxxxx heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij daarbij belang heeft. De tekst van de rectificatie zoals gevorderd kan echter niet worden toegewezen. Verweerster kan niet worden verplicht om melding te maken van een vonnis van het Scheidsgerecht dat is gewe- zen in een procedure waarbij zij geen partij is geweest. Verweerster kan ook niet worden verplicht om mede te delen dat er voor een ‘dergelijke maatregel’ als toegangsontzegging geen enkele grondslag of rechtvaardiging bestond. Op grond van de vaststaande feiten was er immers voldoende aanleiding om eiser, indien hij er niet in zou slagen binnen drie weken overeenstemming te bereiken over een vertrekregeling, voor de duur van de arbitrale procedure op non-actief te stellen. Verweerster kan wel veroordeeld worden om de volgende mededeling op haar intranet te plaatsen.
5.11. Partijen worden over en weer in het ongelijk gesteld. Gelet op deze uitkomst dient verweerster aan dit incident niet eiser de ernst worden toegekend die helft van de stichting daarin zietgevorderde buitengerechtelijke kosten en de helft van de kosten voor rechtsbij- stand te betalen, alsmede de helft van de kosten van het Scheidsgerecht. Het incident is bovendien al geruime tijd geleden geschied. Het feit dat de stichting heeft gemeend aan verweerster een waarschuwing te moeten geven, waarbij verweerster zich heeft neergelegd, kan na zo veel tijd De gevorderde verklaring voor recht wordt achterwege gelaten omdat eiser daarbij geen gewicht meer in de schaal werpen, zeker nu niet gebleken is dat deze waarschuwing berustte op meer dan alleen dit incident, dat op zichzelf een zo zware maatregel niet rechtvaardigdeafzonderlijk belang heeft.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling. 4.1 Taak Geschillencommissie
5.1 De Geschillencommissie heeft op grond van hoofdstuk 3, artikel 19 lid 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) als taak het beslechten van geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening door het bevorderen van een minnelijke oplossing of het doen van een bindend advies. De Geschillencommissie zal zich daarbij baseren op de relevante en vaststaande feiten en omstandigheden en rekening houden met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klaagster klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Deze norm wordt onder meer ingevuld door de gedragsregels en de richtlijnen van de beroepsgroep. De Geschillencommissie stelt voorop dat het geldende toetsingscriterium hierbij niet is of het handelen van de zorgverlener beter had gekund, maar het geven van antwoord op de vraag of deze binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en dan met name die, die binnen de beroepsgroep als norm zijn aanvaard. Voorts is van belang te benadrukken dat de Geschillencommissie bij die beoordeling moet afgaan op wat klaagster en verweerster in de stukken en ter zitting naar voren hebben gebracht. Bij verschil van mening over een gebeurtenis of een uiteenlopende lezing daarvan zal de Geschillencommissie belangrijke betekenis toekennen aan hetgeen destijds in het dossier is genoteerd, tenzij er aanwijzingen zijn dat het genoteerde onjuist is. Hiermee wil de Geschillencommissie niet zeggen dat de mening van partijen dan niet meer van belang is. Dat is zij juist wel en daarom ook verdient bij een verschil het ene woord niet meer of minder geloof dan het andere.
5.2 In het door verweerster overgelegde paramedisch dossier van klaagster ontbreekt een door klaagster getekende behandelovereenkomst. Ter zitting heeft verweerster gesteld dat deze afzonderlijk van het dossier is bewaard. Desgevraagd heeft verweerster verteld dat informatie over de (na)behandeling uitsluitend mondeling is verstrekt en bijvoorbeeld niet aan de hand van een ter hand gestelde informatiebrochure is besproken. Aangezien partijen van mening verschillen over de inhoud van de verstrekte informatie en de behandelingsovereenkomst door verweerster niet is overgelegd, dient wat dat betreft te worden afgegaan op de aantekeningen in het dossier. Daarin is genoteerd welke behandelingen volgens afspraak met klaagster zouden worden uitgevoerd. Aan informatie over de nazorg staat vermeld: “De meegegeven nazorg adviezen: eerste 48 uur geen
5.3 De Geschillencommissie stelt voorop dat het de taak en verantwoordelijkheid van een professionele zorgverlener is om voorafgaand aan de behandelingen niet alleen de nodige duidelijkheid te geven omtrent de aard en te verwachten omvang van de behandelingen, maar ook over het op basis daarvan te verwachten resultaat met de mogelijke complicaties.
5.4 In het dossier is bij het afgesproken behandelplan vermeld ‘incl. verwachte behandelfrequentie’. Klaagster ging ervan uit dat alle bij haar aanwezige individuele haren in gezicht en hals zouden worden weg gelaserd. Naar aanleiding van de door klaagster geuite klacht dat zij na de behandeling nog de aanwezigheid van haren in het gezicht had vastgesteld, heeft verweerster verteld dat de kliniek werkt met behandelzones en de haren waar klaagster melding van had gemaakt buiten de behandelzones lagen zodat verwijdering daarvan dus niet binnen de behandelafspraken viel. Uit het dossier volgt niet dat klaagster hierover duidelijk is ingelicht, noch dat op voorhand de gebruikelijke herstelperiode van de behandelingen en de kans op mogelijke complicaties met haar is besproken. De volgens verweerster gebruikelijk te bespreken mogelijke (tot meerdere dagen) pijnklachten, een (zeer) rode en warme aanvoelende huid, wondjes, schilfering of vervelling, droogheid en/of kostvorming als gevolg van de microneedling behandelingen zijn daarin ook niet concreet genoteerd. Hetzelfde geldt voor de gevolgen van de lasertherapie. Dat is geadviseerd om de eerste 48 uur na de behandelingen geen make up en de eerste drie tot vijf dagen geen intensieve producten te gebruiken, maakt niet dat klaagster zonder meer had moeten begrijpen het gebruik van welke specifieke producten wel en niet waren toegestaan. Xxxxxx dan verweerster ter zitting heeft gesteld, kan daarvan vanwege het ontbreken van het stellen van vragen hierover ook niet zonder meer worden uitgegaan.
5.5 Gezien het vorenstaande kan de Geschillencommissie niet vaststellen dat klaagster voorafgaand aan de behandeling voldoende informatie had ontvangen en dat zij begreep waar zij aan begon. Dit geldt te meer nu, zoals uit het dossier blijkt, het de huidtherapeute was opgevallen klaagster tijdens het intakegesprek onrustig en niet geconcentreerd overkwam en de huidtherapeute het gevoel had dat klaagster niet naar haar en haar adviezen luisterde. Het had op de weg van de huidtherapeute gelegen om juist in dat geval nog uitdrukkelijk te verifiëren of de verschafte informatie voldoende begrepen was en klaagster in de gelegenheid te stellen dit te verwerken en zo nodig nog aanvullende vragen te stellen, alvorens direct na het intakegesprek met de behandelingen aan te vangen. Het eerste klachtonderdeel is daarmee gegrond.
5.6 Ter zitting heeft klaagster toegelicht hoe zij zich na de tweede behandeling zorgen maakte over de conditie van de hoofdhuid en het herstel daarvan. Klaagster heeft gesteld dat zij toen telefonisch contact heeft opgenomen met de kliniek en twijfels heeft geuit over het door laten gaan van de reeds geplande derde behandeling waarna zij onder druk werd gezet om de volgende behandeling te laten doorgaan. Klaagster heeft daarvoor vervolgens ook gekozen. Verweerster heeft niet betwist dat dit gesprek heeft plaatsgevonden. Wel heeft verweerster weersproken dat er druk zou zijn uitgeoefend om de behandelingen toch doorgang te laten vinden.
5.7 Van dit gesprek en de inhoud daarvan zijn ten onrechte geen aantekeningen gemaakt in het dossier. Aangezien de lezingen van partijen over de inhoud van het telefoongesprek verschillen, is het voor de geschillencommissie niet vast te stellen wat er toen precies is besproken en of - en zo ja in welke mate - er door de huidtherapeute is aangedrongen om de geplande behandelingen doorgang te laten vinden. Het tweede klachtonderdeel zal daarom op formele gronden worden afgewezen.
5.8 De binnen de beroepsgroep geldende richtlijnen staan aan een achtereenvolgend uitvoeren van microneedling en laserbehandelingen niet in de weg. In algemene zin kan dus niet worden gesteld dat een microneedling behandeling en een laserbehandeling niet direct na elkaar mogen plaatsvinden. Van een onjuist uitvoeren van de afzonderlijke behandelingen door verweerster, is niet gebleken.
5.9 Zoals verweerster tijdens de hoorzitting heeft toegelicht is het huidtype echter bepalend of dergelijke behandelingen gezamenlijk kunnen worden uitgevoerd. Of en zo ja welk(e) onderzoek of afwegingen verweerster in dat verband in het geval van klaagster heeft gemaakt heeft verweerster niet gesteld en blijkt ook niet uit het dossier. Aangezien niet is gesteld of anderszins is gebleken dat het specifieke huidtype van klaagster zich niet leende voor het direct na elkaar uitvoeren van behandelingen, kan de Geschillencommissie evenwel niet concluderen dat verweerster zich van het uitvoeren daarvan bij klaagster had moeten onthouden. Het derde klachtonderdeel zal dan ook worden afgewezen.
5.10 Ten overvloeide merkt de Geschillencommissie nog op dat – hoewel niet verplicht - het aan te bevelen is om vanaf huidtype 3, voorafgaand aan het uitvoeren van een combinatie van de genoemde behandelingen, eerst een klein deel van de huid te behandelen om vervolgens te beoordelen hoe de huid daarop reageert, alvorens verdere behandelingen op grotere delen van de huid uit te voeren. Dit geldt temeer als de behandelingen betrekking hebben op de hals die naar haar aard meer kwetsbaar en gevoelig is.
5.11 De Geschillencommissie heeft ten aanzien de reactie en communicatie naar aanleiding van de klachten in de met klaagster gevoerde telefoongesprekken op 25 januari 2020 geen opmerkingen. Dat aan het verzoek van klaagster om met verweerster zelf te spreken geen gevolg werd gegeven, leidt niet tot de stichting strekt tot ontbinding conclusie dat verweerster tekort is geschoten in de afhandeling van de arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen in klachten. Aan klaagster is toegelicht waarom aan haar verzoek geen gevolg kon worden gegeven, waarna verweerster ondanks haar afwezigheid op 26 januari 2020 per mail op de zin klacht heeft gereageerd. In deze mail is tot slot vermeld dat klaagsters dossier zou worden gesloten. De commissie merkt naar aanleiding van een verandering deze passage op dat het verweerster niet zonder meer vrijstond om direct en zonder overleg met klaagster tot het sluiten van haar dossier over te gaan althans daarmee de omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort behandelrelatie te beëindigen. De gestelde verandering Het enkele feit dat klaagster klachten uitte, maakte niet dat er sprake was van een gewichtige reden voor het beëindigen van de omstandigheden bestaat hierin behandelingsovereenkomst. Dit geldt temeer nu er op dat moment geen overeenstemming over de leiding van het ziekenhuis het vertrouwen bij klaagster bestaande klachten was bereikt. Hiermee heeft verweerster in verweerster heeft verloren als gevolg van drie incidenten, strijd gehandeld met de zorgvuldigheid die hierna zullen worden besproken. Hoewel de stichting erkent dat verweerster een bekwaam medisch specialist op haar vakgebied is, hebben de incidenten wel geleid tot onrust op de werkvloer en bij de relaties beëindiging van een behandelingsovereenkomst in acht dienen te worden genomen. In zoverre zal dit klachtonderdeel worden toegewezen.
5.12 De Geschillencommissie stelt vast dat klaagster de herhaalde verzoeken van verweerster om bij de kliniek langs te komen om de klachten te bespreken en de huid te beoordelen steeds uitdrukkelijk heeft afgewezen. Daarmee is verweerster niet in de gelegenheid gesteld om ernst van de klachten beoordelen en de nodige en passende nazorg te bieden. De door klaagster overgelegde foto’s via WhatsApp waren daarvoor voor haar niet voldoende. Verweerster kon op dat moment dan ook niet veel anders dan zij heeft gedaan, namelijk het ziekenhuistoezenden van huidverzorgende middelen om het herstel van de huid te bevorderen en te onderschrijven dat het verstandig was de dermatoloog te bezoeken, zoals klaagster aangaf te gaan doen. Gebrek Klachtonderdeel 4, waar het de nazorg betreft, wordt in dit verband daarom afgewezen.
5.13 Verweerster heeft bevestigd dat er fouten zijn gemaakt bij de facturering waarbij er onder meer persoonsgegevens van een andere cliënt van de kliniek op een aan samenwerking is echter niet aan het verzoek tot ontbinding ten grondslag gelegdklaagster toegestuurde factuur waren vermeld. Verweerster heeft terecht erop gewezen dat volgens hiervoor haar excuses aan klaagster aangeboden. Met de AMS voor de beëindiging erkenning van de arbeidsverhouding alleen reden kan zijn bij “klemmende omstandigheden”. Deze maatstaf wijkt echter niet wezenlijk af van die van artikel 7:685 BW, doch brengt mee dat niet te snel van gewichtige redenen kan worden gesproken.
4.2 Het Scheidsgerecht is van oordeel dat de drie incidenten niet kunnen rechtvaardigen dat de leiding van het ziekenhuis het vertrouwen in verweerster heeft verloren. De kern van het verwijt dat aan verweerster wordt gemaakt, bestaat hierin dat verweerster een eerdere waarschuwing en daarop volgende instructies van de raad van bestuur heeft genegeerd, waardoor het bestuur in ernstige mate wordt gehinderd in de uitoefening van zijn taak en verantwoordelijkheid voor de goede gang van zaken. Bij geen van de incidenten is hiervan echter sprake geweest. De stichting heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat verweerster niet bereid zou zijn zich te gedragen zoals van een medisch specialist binnen een zorginstelling mag worden verwacht. In het bijzonder blijkt uit de drie incidenten niet dat verweerster een gebrek aan bereidheid heeft zich te voegen naar de in de organisatie bestaande regels en afspraken.
4.3 Wat het eerste incident betreft is naar het oordeel van het Scheidsgerecht niet méér komen vast te staan dan dat verweerster zich op een minder gelukkige wijze heeft uitgelaten over een mogelijke wijziging in de leiding van de afdeling. Zelfs als de door de stichting gestelde en deze fouten door verweerster betwiste versie van het gebeurde juist is, kan aan is dit incident niet de ernst worden toegekend die de stichting daarin ziet. Het incident is bovendien al geruime tijd geleden geschied. Het feit dat de stichting heeft gemeend aan verweerster een waarschuwing te moeten geven, waarbij verweerster zich heeft neergelegd, kan na zo veel tijd geen gewicht meer in de schaal werpen, zeker nu niet gebleken is dat deze waarschuwing berustte op meer dan alleen dit incident, dat op zichzelf een zo zware maatregel niet rechtvaardigdeklachtonderdeel gegrond.
Appears in 1 contract
Samples: Geschillencommissie