Onderzoeksopzet Voorbeeldclausules

Onderzoeksopzet. Eerst wordt er een grondige literatuurstudie uitgevoerd. Op die manier kan men een duidelijk inzicht krijgen in welke factoren er aan de basis van cultuurverschillen liggen. In het tweede deel van deze literatuurstudie worden de specifieke verschillen tussen Duisters en Vlamingen besproken. Deze literatuurstudie kan eigen voorkennis staven of weerleggen. Op basis van de resultaten van de literatuurstudie wordt er een e-enquête opgesteld. Deze e-enquête wordt door respondenten in bedrijven ingevuld. Voor de verwerking van de data werden de gegevens vanuit snap via excel geëxporteerd naar SPSS. De resultaten worden vergeleken met eerder doorgenomen literatuur en vergeleken met deze van en vergelijkbaar onderzoek van zeven jaar geleden.1 De interpretatie van eventuele verschillen wordt vervolgens voorgelegd aan bevoorrechte getuigen, en dit via half open interviews. De bevoorrechte getuigen worden geselecteerd op basis van hun respons op de e-enquête.
Onderzoeksopzet. Deze paragraaf geeft een overzicht van de onderzoeksmiddelen die in deze eindverhandeling gehanteerd werden. Ten eerste wordt de inhoudelijke opzet besproken om ten slotte verder te gaan met de methodologische verantwoording.
Onderzoeksopzet. Aan de hand van een literatuurstudie schetst dit onderzoek eerst en vooral een theoretisch kader waarin de reguleringsimpactanalyse zich bevindt, daarna volgt een beschrijving van het begrip wetgevingskwaliteit. Vervolgens geeft het onderzoek aan wat een kwaliteitsvolle RIA precies inhoudt en hoe de wetgever dit kan bereiken. Voorts werpt het werk kort een blik op de prestaties van Vlaanderen en Europa op dit gebied. 1 Xxx Xxxxxxxx, X. (2006) ‘Maken we goede wetgeving, benchmarking van Vlaanderen Achtergrondnota bij de analyse gepubliceerd in SERA 2007’, Brussel, SERV. Hoofdstuk drie tracht duidelijk te stellen dat kwalitatieve wetgeving het gevolg is van een dynamisch proces. Teneinde dit inzicht te bieden, vestigt het hoofdstuk de aandacht op de relatie die tussen RIA, monitoring, en RIE bestaat. Aan de hand van de literatuur probeert het werk inzicht te geven in de begrippen monitoring en RIE. Tot slot reikt dit hoofdstuk een mogelijk stappenplan aan om het reguleringsproces te monitoren. Het vierde hoofdstuk zal de RIE-methodiek toepassen op een case study omtrent de Belgische wapenwetgeving. Eerst en vooral zal het hoofdstuk aan de hand van een beknopte literatuurstudie die een blik werpen op de relatie tussen wapenbezit, wetgeving en criminaliteit. Dit kan inzichten opleveren die hun nut kunnen bewijzen bij de analyse van de Belgische wapenwetgeving. Het doel van dit gedeelte is namelijk de eerder geschetste RIE-methodiek toe te passen op de federale wapenwet van 8 juni 2006. Er werd gekozen voor een federale wetgeving omwille van het feit dat hieraan sowieso geen RIA is voorafgegaan.
Onderzoeksopzet. Het eerste deel van deze eindverhandeling, ‘Probleemstelling en werkwijze’, schetst de probleemstelling, opbouw en werkwijze van deze eindverhandeling. Het praktijkprobleem mondt uit in de centrale onderzoeksvraag “Welke zijn de belangrijkste vestigingsfactoren voor industriële ondernemingen in de provincie Limburg?“. Deze laatste wordt opgesplitst in een aantal zestal deelvragen. Het tweede deel van deze eindverhandeling ‘Literatuurstudie’ omvat de hoofdstukken twee en drie. In hoofdstuk twee wordt er een socio-economische schets van de provincie Limburg weergegeven. Hoofdstuk drie behandelt enerzijds verschillende stromingen en modellen in verband met localisatie. Anderzijds wordt er een overzicht gegeven van al de verschillende vestigingsfactoren, voornamelijk uit de literatuur aan de hand van vier eerder gevoerde wetenschappelijke onderzoeken: Karakaya en Canel (1998), Bhatnagar en Sohal (2003), Cabus en Vanhaverbeke (2004) en ten slotte Badri (2007). De literatuurstudie maakt gebruik van primaire en secundaire bronnen (Xxxxxxxxxx, 2004). De primaire bronnen zijn in dit geval de zonet aangehaalde wetenschappelijke studies, evenals overige interne onderzoeksrapporten van de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Limburg en ten slotte een aantal scripties betreffende vestiging in Limburg. De secundaire bronnen die er gehanteerd worden zijn tal van recente Belgische kranten, professionele vaktijdschriften en verschillende hand- en leerboeken. Verder worden de deelvragen en de centrale onderzoeksvraag beantwoord aan de hand van interviews met ‘bevoorrechte getuigen’, ook wel ‘experience survey’ genoemd (Xxxxxxxxxx, 2003). Deze bevoorrechte getuigen kunnen opgesplitst worden in een drietal categorieën. Eerst en vooral zijn er de aanbieders van immateriële steun, (semi) overheidsinstellingen en vakbonden (ondermeer POM, UNIZO, VLAO, gemeentebesturen, ABVV, ACV). Ook worden een aantal bedrijfsleiders met een industriële onderneming in de provincie geïnterviewd. Finaal worden een aantal bedrijfsleiders van industriële ondernemingen buiten de provincie geïnterviewd. De bedrijven zijn geselecteerd via o.a. een samenwerking met VOKA. Bij het interviewen is gebruik gemaakt van een aantal ‘open vragen’, welke aangepast werden naargelang de situatie. Naarmate het onderzoek vorderde, werden ook stellingen van eerder geïnterviewden, anoniem, voorgelegd. Dit werd gedaan met het oog op de verklaring van eventuele verschillen in meningen te kunnen doorgronden. Op die mani...
Onderzoeksopzet. Om beeld te krijgen van het aantal en de aanleiding van de sluitingen is aan de gemeenten een inventarisatieformulier toegestuurd (bijlage 1). Het onderzoek is gebaseerd op de aangeleverde gegevens van de deelnemende gemeenten. De 11 gemeenten registeren niet allemaal op dezelfde manier, waardoor aanvullend verduidelijkingsvragen zijn gesteld. Bij voorbeeld over de eigendomssi- tuatie en verhuur. In enkele gevallen was de registratie ontoereikend om deze aanvullende vragen te beantwoorden, bijvoorbeeld bij het onderscheid van vraag 7: bewoonde en onbewoonde woningen. Vandaar dat besloten is om deze categorie samen te voegen. De vragen en resultaten hebben alleen betrekking op het aantal sluitingen op basis van artikel 13b Opiumwet. Gelet op de onderzoeksopdracht zijn de uitkomsten meer specifiek uitgewerkt naar sluitingen in het buitengebied en panden met een agrarische bestemming. Deze gegevens hebben alleen betrekking op de daadwerkelijke aantal gesloten panden op basis van artikel 13b Opiumwet. Alles wat niet heeft geleid tot een sluiting van het pand is niet onderzocht. Dit conform het projectplan samen de handen uit de mouwen (zie voetnoot 1). De gegevens zijn op basis van beschrijvende statistieken in grafieken uitgewerkt. Een constatering van een overtreding op basis van artikel 13b van de Opiumweg leidt overigens niet per definitie tot een sluiting van het pand. Er kunnen omstandigheden zijn waardoor sluiten niet mogelijk is of waardoor van sluiting wordt afgezien. Sinds de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 2 februari 20222 maakt de rechter in het kader van het evenredigheidsbeginsel nadrukkelijk onderscheid tussen geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het aangevochten overheidsbesluit.
Onderzoeksopzet. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden hebben we gekeken naar in hoeverre communicatie over de uitbreiding op de KOT- regeling bij de doelgroep en professionals terecht is gekomen en hoe het KOT-aanvraagproces eruitziet. Daarnaast voerden we gesprekken met professionals die met de doelgroep werken (zoals bewindvoerders of cliëntondersteuners). Het onderzoek bestond uit drie fasen (zie ook Bijlage 1: Onderzoeksverantwoording). In deze fase brachten we in kaart hoe naar de doelgroep en andere betrokkenen is gecommuniceerd over de uitbreiding op de KOT-regeling. We vroegen Dienst Toeslagen en het CIZ om informatie hierover. Daarnaast zochten we online naar communicatie uitingen over de uitbreiding op de KOT-regeling (desk onderzoek). We vulden onze bevindingen aan met inzichten die we opdeden tijdens de werving en gesprekken met professionals (zie Bijlage 2: Communicatie naar de doelgroep en professionals). Daarnaast brachten we op basis van informatie van Dienst Toeslagen en desk onderzoek in kaart welke stappen de doelgroep of andere betrokkenen moeten zetten om KOT aan te vragen. Onder stappen verstaan we alle acties die de aanvrager moet nemen om de aanvraagprocedure succesvol te doorlopen. Dit zijn onder andere contactmomenten met Dienst Toeslagen en te verrichten handelingen zoals documentatie verzamelen en aanleveren. We spraken met vijftien professionals: mensen die beroepsmatig – direct of indirect – betrokken zijn bij ondersteuning van gezinnen waarvan één van de ouders een permanente Wlz- indicatie heeft. Zo spraken we onder andere met een bewindvoerder, cliëntondersteuners, en medewerkers van een gemeente die contact hebben met de doelgroep in het kader van SMI (zie Bijlage 1: Onderzoeksverantwoording voor een volledige lijst). In de meeste gevallen hadden de professionals die wij spraken een breder cliëntbestand dan gezinnen uit de specifieke doelgroep die centraal staan in dit onderzoek. Ze ondersteunen bijvoorbeeld ook mensen met een lichte verstandelijke beperking, maar zonder Wlz-indicatie. Een aantal professionals twijfelde of zij op het moment of in het verleden cliënten hadden die in de doelgroep vallen. Daarnaast is het type ondersteuning dat de professionals bieden divers. Sommige professionals bieden vooral financiële ondersteuning, andere professionals vooral psychosociale ondersteuning of zorg en weer anderen een combinatie van verschillende typen ondersteuning. Twee van de professionals die wij spraken hadden ervaring met het aanvrag...
Onderzoeksopzet. De vergrijzingsproblematiek doet de behoefte aan creatieve initiatieven om het wettelijke pensioen aan te vullen stijgen. Eén van deze initiatieven is de omgekeerde hypotheeklening. In deze thesis willen wij nagaan of het opportuun is om de ontwikkeling van dit krediet in België aan te moedingen. Deze beslissing kan maar genomen worden door voorafgaandelijk een grondige analyse van vraag en aanbod uit te voeren. Tevens is het de bedoeling de kenmerken en technische modaliteiten van het krediettype aan te geven alvorens het specifieke risico waarmee aanbieders en vragers geconfronteerd worden in kaart te brengen. Nadat de kenmerken van de markt duidelijk zijn kijken we naar de huidig geldende wetgeving. Het economische leven kan maar opereren wanneer zij steunt op algemeen gekende en afdwingbare rechtsregels. Via veldstudie wordt nagegaan of er wel degelijk een maatschappelijke behoefte en draagvlak voor deze kredietvorm is. Om dit alles te onderzoeken zullen wij ons beroepen op diverse informatiebronnen. In eerste instantie vindt een uitgebreide literatuurstudie plaats om tot globale inzichten te komen. Verder zullen bevoorrechte getuigen bevraagd worden om de theoretische kennis te toetsen aan de uitgebreide praktische kennis waarover zij beschikken. Tenslotte hopen we verder te kunnen bouwen op al verricht onderzoek om zo de materie ter zake beter te kunnen omvatten. Deze inzichten zouden de betrokken actoren als leidraad kunnen gebruiken bij hun handelen.
Onderzoeksopzet. In dit hoofdstuk volgt een beschrijving van de doelstelling, de probleemstelling, de onderzoeksvragen en een illustratie model van het onderzoek.
Onderzoeksopzet. Dit hoofdstuk geeft een uiteenzetting van de aanleiding, de doelstelling en de probleemstelling van het onderzoek. Tevens wordt opzet van het onderzoek verantwoord zoals het onderzoekstype, de dataverzamelingsmethoden en de geldigheid en representativiteit van de resultaten .
Onderzoeksopzet. Als gevolg van het bedrijven van een nucleaire installatie, kan stralingsbelasting op de omgeving, de bevolking en de medewerkers optreden als gevolg van normaal bedrijf en incidenten. Dit rapport beschouwt de stralingsbelasting bij normaal bedrijf. De stralingsbelasting als gevolg van potentiële storingen en ongevallen wordt beschouwd in het achtergrondrapport Nucleaire Veiligheid. Voor de beoordeling van de radiologische impact op de omgeving en op de bevolking als gevolg van normaal bedrijf van de PALLAS- reactor is gekeken naar de mogelijke blootstellingspaden: • Externe straling vanuit een bron naar de omgeving. • Lozing van radioactiviteit naar de lucht. • Lozing van radioactiviteit in oppervlaktewater. Het studiegebied voor elk van de bootstellingspaden wordt bepaald door de locatie waar de stralingsbelasting het grootst zal zijn. Voor externe straling zal dit meestal direct aan de inrichtingsgrens zijn. Voor radioactieve lozingen naar lucht en water is dit afhankelijk van de optredende verspreiding, bijvoorbeeld als gevolg van weersinvloeden. In de modellen waarmee de stralingsbelasting als gevolg van lozingen wordt berekend, wordt normaal uitgegaan van een gebied van 25 km rond een reactor [1]. Lozingen naar de bodem worden niet beoordeeld, dit is wettelijk verboden. De radiologische impact van de verwerking en opslag van radioactieve afval is meegenomen bij de hierboven genoemde effecten. Bij de beoordeling van de stralingsbelasting van de PALLAS-reactor wordt de autonome ontwikkeling van de stralingsbelasting van de huidige nucleaire faciliteiten op de EHC meegenomen. Voor de stralingsbescherming worden ook de transporten van nucleair materiaal van en naar de PALLAS- reactor beschouwd. Naast het MER maakt ook het Veiligheidsrapport [2] onderdeel uit van de aanvraag om de oprichtingsvergunning in het kader van de Kernenergiewet [3]. Het Veiligheidsrapport kwantificeert de mogelijke gevolgen voor de omgeving, de omwonenden en de medewerkers als gevolg van zowel normaal bedrijf en gepostuleerde incidenten.