Uitkeringen. 1. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in het reglement opgenomen pensioendatum dan wel – na een met inachtneming van het bepaalde in de laatste volzin van artikel 13 lid 3 a gedaan verzoek van de vrijgestelde deelnemer – de eerdere pensioeningangsdatum voor zover die niet ligt voor het bereiken van de 55 jarige leeftijd, in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn. 2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de Loonbelasting 1964. De periode waarover voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te worden aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde bedrag kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting 1964. 3. Bij het overlijden van deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen nabestaande als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien een nabestaande ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964. 4. Een uitkeringstermijn van de gestorte spaarbijdragen waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Op of na 1 januari 2007 opeisbaar geworden uitkeringstermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de uitkeringsgerechtigde deelnemer.
Appears in 12 contracts
Samples: Pensioenreglement, Pensioenreglement, Pensioenreglement
Uitkeringen. 1. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in het reglement opgenomen pensioendatum dan wel – na een met inachtneming van het bepaalde in de laatste volzin van artikel 13 lid 3 a gedaan verzoek van de vrijgestelde deelnemer – de eerdere pensioeningangsdatum voor zover die niet ligt voor het bereiken van de 55 jarige leeftijd, in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de Loonbelasting 1964. De periode waarover voor de nabestaande een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te worden aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het gespaarde bedrag kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting 1964.
3. Bij het overlijden van deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen nabestaande als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien een nabestaande ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij afwezigheid van nabestaanden of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
4. Een uitkeringstermijn van de gestorte spaarbijdragen waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Op of na 1 januari 2007 opeisbaar geworden uitkeringstermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de uitkeringsgerechtigde deelnemer.
Appears in 6 contracts
Samples: Pensioenreglement, Pensioenreglement, Pensioenreglement
Uitkeringen. 1. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan het bereiken van de in het reglement opgenomen pensioendatum dan wel – na een met inachtneming van het bepaalde in de laatste volzin van artikel 13 lid 3 a gedaan verzoek van de vrijgestelde deelnemer – de eerdere pensioeningangsdatum voor zover die niet ligt voor het bereiken van de 55 jarige leeftijd, in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde ge spaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer dee lnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de Loonbelasting 1964. De periode waarover voor de nabestaande partner een uitkering wordt wor dt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode uitke ringsperiode dient te worden aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van nabestaanden partners of wezen wordt het gespaarde bedrag kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig overeenkom stig het bepaalde in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting 1964.
3. Bij het overlijden van deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve behoe ve van de in de regeling opgenomen nabestaande partner als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien een nabestaande partner ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting loon belasting 1964. Bij afwezigheid van nabestaanden partners of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende n egende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
4. Een uitkeringstermijn van de gestorte spaarbijdragen waarover niet is beschikt, vervalt aan het fonds na overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Op of na 1 januari 2007 opeisbaar geworden uitkeringstermijnen uit keringstermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de uitkeringsgerechtigde deelnemerdeelnemer .
Appears in 1 contract
Samples: Pension Regulations
Uitkeringen. 1. Het gespaarde bedrag voor de vervangende uitkering voor het pensioen wordt aansluitend aan het bereiken van v an de in het reglement opgenomen pensioendatum dan wel – na een met inachtneming van het bepaalde in de laatste volzin van artikel 13 lid 3 a gedaan verzoek van de vrijgestelde deelnemer – de eerdere pensioeningangsdatum voor zover die niet ligt voor het bereiken van de 55 jarige leeftijd, in gelijke termijnen uitgekeerd gedurende 15 jaar. Het bestuur kan wegens de geringe hoogte van het gespaarde bedrag aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden dat is afgeleid van het grensbedrag grensb edrag voor afkoop wegens gering pensioen, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
2. Bij het overlijden van de uitkeringsgerechtigde deelnemer voordat de uitkeringen zijn ingegaan, worden de spaarbijdragen aangewend voor een uitkering aan de in i n de regeling genoemde partner, als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de Loonbelasting 1964. De periode waarover voor de nabestaande partner een uitkering wordt vastgesteld bedraagt 15 jaar. Ingeval geen sprake is van een nabestaande maar wel van één of meer wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt het gespaarde kapitaal aangewend voor een uitkering aan de wezen. Voor de uitkeringsperiode dient te worden aangesloten bij de pensioenregeling. Bij afwezigheid van nabestaanden partners of wezen wordt w ordt het gespaarde bedrag kapitaal aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid van de Wet op de loonbelasting 1964.
3. Bij het overlijden van v an deelnemer nadat de uitkeringen zijn ingegaan wordt de betaling van de vastgestelde uitkeringen voor de nog resterende periode voortgezet ten behoeve van de in de regeling opgenomen nabestaande partner als bedoeld in artikel 18b van de Wet op de loonbelasting 1964. Indien een nabestaande partner ontbreekt geschiedt de uitkering ten behoeve van de in de regeling vermelde wezen als bedoeld in artikel 18c van de Wet op de loonbelasting 1964. Bij afwezigheid van nabestaanden partners of wezen wordt het nog niet tot uitkering gekomen spaarbedrag aangewend voor een eenmalige uitkering aan de erfgenamen. Het eenmalig uit te keren bedrag wordt belast overeenkomstig het bepaalde in artikel 18a, negende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
4. Een uitkeringstermijn Indien de uitkeringstermijnen van de gestorte spaarbijdragen waarover spaarbij dragen gedurende vijf achtereenvolgende jaren niet is beschiktzijn opgeëist, vervalt aan het fonds na overlijden recht op deze uitkeringstermijnen tenzij de rechthebbende ten genoegen van het bestuur aantoont deze niet te hebben kunnen opeisen of het bestuur om andere redenen tot gehele of gedeeltelijke uitkering van de uitkeringsgerechtigde deelnemer. Op of na 1 januari 2007 opeisbaar geworden uitkeringstermijnen kunnen niet verjaren bij leven van de uitkeringsgerechtigde deelnemertermijnen besluit.
Appears in 1 contract
Samples: Pension Regulation