Uitkeringsperiode. Securex is de arbeidsongeschiktheidsrenten - zonder re- troactiviteit - verschuldigd vanaf het verstrijken van de in het Persoonlijk Certificaat vermelde eigenrisicotermijn. De eigenrisicotermijn begint te lopen vanaf de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid. Er kan echter ook in een eigen- risicotermijn ‘met afkoop’ worden voorzien, in welk geval de betreffende renten - retroactief - vanaf de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid worden uitgekeerd of toegekend, op voorwaarde dat de verzekerde nog steeds arbeidsongeschikt is na afloop van die eigenrisicotermijn met afkoop. De arbeidsongeschiktheidsrenten worden uiterlijk uitgekeerd of toegekend tot het einde van de in het Persoonlijk Certificaat vermelde uitkeringsperiode of het ogenblik waarop de verzekeringnemer/aangeslotene zijn wettelijk pensioen opneemt of het eerder overlijden van de verzekerde. Als de uitkeringsperiode wordt uitgedrukt als het bereiken van een leeftijd(sgrens) en/of als een looptijd (in ja- ren), betekent dit het volgende: • Als de uitkeringsperiode wordt uitgedrukt als het berei- ken van een leeftijd(sgrens), loopt zij uiterlijk tot de eerste dag van de maand samenvallend met of volgend op het bereiken van de betreffende leeftijd(sgrens) in hoofde van de verzekerde; • Als de uitkeringsperiode wordt uitgedrukt als een looptijd, wordt die looptijd gerekend vanaf de aanvangsdatum van de arbeidsongeschiktheid (en dus niet vanaf het verstrijken van de eigenrisicotermijn) en verstrijkt die periode uiterlijk op de voorziene leeftijd(sgrens) in hoofde van de verzekerde. Indien in een (algemene) einddatum is voorzien, eindigt de uitkeringsperiode steeds uiterlijk op de einddatum of het ogenblik waarop de verzekeringnemer/aangeslotene zijn wettelijk pensioen opneemt.
Uitkeringsperiode. Het ouderdomspensioen gaat in op de Pensioeningangsdatum en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt.
Uitkeringsperiode. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer, de Gewezen Deelnemer of de Gepensioneerde overlijdt en wordt aan de Ex-partner uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de Ex-partner overlijdt.
Uitkeringsperiode. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde overlijdt en wordt aan de Kinderen uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand:
a. waarin niet meer aan de definitie Kind wordt voldaan; of
b. van het eventueel eerder overlijden van het Kind. Indien het wezenpensioen is beëindigd op grond van sub a, zal het wezenpensioen herleven indien de wees op een later tijdstip weer aan de definitie van Kind voldoet. Na herleven van het wezenpensioen eindigt het wezenpensioen indien er sprake is van een beëindiginggrond als bedoeld in sub a of sub b. Het wezenpensioen bij overlijden van een Deelnemer is gelijk aan: • het opgebouwde wezenpensioen ter grootte van 14% van het ten tijde van het overlijden opgebouwde ouderdomspensioen; en • 14% van 1,875% (0,2625%) voor de Opbouwjaren die de Deelnemer tot de Pensioenrichtdatum, op basis van de laatste Pensioengrondslag nog had kunnen opbouwen op basis van het op het moment van overlijden geldende pensioenreglement, als de Deelnemer niet was overleden (toekomstige Opbouwjaren). Bij de vaststelling van de Pensioengrondslag voor de berekening van het wezenpensioen over de toekomstige deelnemingstijd wordt niet meer in aanmerking genomen dan een verhoging van 15% van het Pensioengevend salaris waarnaar de voorlaatste Pensioengrondslag is berekend. Een in een Opbouwjaar toegepaste korting op het ouderdomspensioen als bedoeld in lid 3.2 wordt in dezelfde mate toegepast op het in dat jaar op te bouwen wezenpensioen, als bedoeld in de eerste bullet van dit lid. Deze korting wordt niet toegepast op het in de tweede bullet van dit lid bedoelde wezenpensioen over toekomstige Opbouwjaren, mits blijft worden voldaan aan A.I.3.1. Het wezenpensioen bij overlijden van een Gewezen Deelnemer of een Gepensioneerde is gelijk aan het bij de beëindiging van het deelnemerschap vastgestelde (premievrije) wezenpensioen. In afwijking van het bepaalde onder de eerste bullet van dit artikel, geldt voor het deel van de wezenpensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot 31 december 2017 en die zijn ingebracht in de vanaf 1 januari 2018 geldende basis pensioenregeling, dat zij niet 14% van het ten tijde van het overlijden opgebouwde ouderdomspensioen bedragen. Dit is nader uitgewerkt in Bijlage C.
Uitkeringsperiode. Het wezenpensioen gaat in op - de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt of indien later op de eerste dag van maand volgend op de maand waarin aan de omschrijving van kind (wederom) wordt voldaan. en eindigt op de laatste dag van de maand waarin - niet meer aan de omschrijving van kind wordt voldaan, óf - het kind eventueel eerder overlijdt.
Uitkeringsperiode. De maximale aaneengesloten periode waarover u bedrijfsschade vergoed krijgt. De uitkeringsperiode begint op het moment dat de bedrijfsschade ontstaat (uiterlijk binnen 6 maanden na de gebeurtenis waardoor schade ontstaat). De uitkeringsperiode stopt als de omzet of productie is hersteld. Of eerder: als de uitkeringsperiode voorbij is.
Uitkeringsperiode. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op - de dag waarop de vervolguitkering krachtens de WAO ingaat en eindigt op - de dag waarop de vervolguitkering krachtens de WAO eindigt, óf - de dag direct voorafgaand aan de dag waarop het ouderdomspensioen ingaat, óf - de laatste dag van de maand, waarin de pensioengerechtigde overlijdt.
Uitkeringsperiode. Het ANW-pensioen vermeld in lid 1 van dit artikel, gaat in op ▪ de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de deelnemer overlijdt, óf ▪ de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het kind de 18-jarige leeftijd bereikt dan wel geen ongehuwd kind onder de 18 jaar meer tot het huishouden van de nabestaande behoort, óf ▪ de eerste van de maand waarin de nabestaande voldoet aan de voorwaarde a. en b. van lid 1. en eindigt ▪ na 1 jaar als de nabestaande op de ingangsdatum jonger dan 30 jaar is; ▪ na 2 jaar als hij op de ingangsdatum ouder dan 29 maar jonger dan 35 jaar is; ▪ na 3 jaar als hij op de ingangsdatum ouder dan 34 maar jonger dan 40 jaar is; ▪ na 4 jaar als hij op de ingangsdatum ouder dan 39 maar jonger dan 45 jaar is; ▪ na 5 jaar als hij op de ingangsdatum ouder dan 44 maar jonger dan 50 jaar is; ▪ op de dag dat de nabestaande in aanmerking komt voor een AOW-uitkering, maar uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de nabestaande de 67- jarige leeftijd bereikt, indien hij op de ingangsdatum ouder dan 49 jaar is; óf ▪ op de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt.
Uitkeringsperiode. Het bijzonder partnerpensioen gaat in op
a) de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt en eindigt op
b) de laatste dag van de maand waarin de nabestaande overlijdt.
Uitkeringsperiode. Het Anw-hiaat pensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer overlijdt en het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de Partner: • gaat samenwonen; of • overlijdt; maar uiterlijk tot de dag dat de Partner de AOW-leeftijd bereikt.