INHOUD:
2®JAARGANG - Nr 30 ZONDAG, 9 APRIL 2933
R E D A C T I E : Itaiiëlei, 99, Antwerpen Abonnement : 100 fr. per jaar — - .
Vereeniging zonder winstgevend doel
BEHEER : Xxxxx Xxxxxxxxxx, 00, Xxxxxxxxx
■—— Postchecknummer : 3185.22
INHOUD:
«BBS»
523
524
Xx. X. XXXXX. — Is artikel Slib I 2 van het Bur gerlijk Wetboek toepasselijk in geval van Schei ding Metterdaad of van vordering tot Scheiding t
RECH TSPRA A K.
H of van Beroep Brussel. — 9e Kam er. — 29 M aart 1933. — Vaderschap. — Onderzoek naar het vaderschap. — Bevoegdheid. — Aanstelling als burgerlijke partij voor de strafrechtbank.
— Niet ontvankelijk.
H andelsrechtbank St Niklaas. — 20 Febru ari 1933.
— Faillissement. — Vonnis bij verstek. — Ver
zet. — Ontvankelijkheid. — Vorm. Verzoek- schrift.
H andelsrechtbank St N iklaas. — 1 M aart 1933. — Faillissement. — Bevoegdheid ratione loci. — Art. 4i0 der wet van 18 April 1851. — Beteeke- nis van het woord «woonplaats ». — Handels- register. — Bew ijskracht der vermeldingen.
W ETGEVIN X. - Handelshuur-o vereenkoms ten. BA LIELEVEN .
R EC H TE R L IJK LEVEN .
onderhoud toe zonder dat de schuld bewezen was. (3 )
De echtgenoot die, zonder zijn schuld, bui ten het echtelijk dak moet verblijven, mag dus de «hulp en bijstand», w aarvan artikel 212 gew aagt, « buiten huis » ontvangen onder vorm van een regelmatige uitkeering.
Het onderhoud dat, in beginsel, in natura en in het echtelijk huis moet gegeven worden, kan door de rechtbanken omgezet worden in een geldelijken bijstand.
In het stelsel van de nieuwe wet moet de
nóg van deze rechtspleging gebruik maken ? De redenen om eraan te twijfelen worden best opgegeven door Meester Xxxxxxxxx Xxxx-
let (6 ) :
1° De wet van 1932 is een algemeene wet, terwijl artikel 268 van het Burgerlijk Wetboek speciaal het geval van de uit-den-echt-schei- dende vrouw betreft.
Artikel 268 van het Burgerlijk Wetboek luidt :
« D e vrouw, eischeres of verweerster, kan
gedurende het geding tot echtscheiding, de
Is Artikel 214b § 2 van het Burgerlijk Wetboek
toepasselijk in geval van Xxxxxxxxx metterdaad of van vordering tot Scheiding ?
bijdrage in de behoeften van het huishouden eveneens, in beginsel, IN het gemeenschappe lijk huis gegeven worden.
Maar de w etgever heeft zijn stelsel zóó ruim
geregeld dat het ook kan toegepast worden in geval van «feitelijke scheiding». De vergelij
woning van den man verlaten en een aan het vermogen van den man geëvenredigde uitkee ring tot onderhoud vorderen. De rechtbank wijst het huis aan w aar de vrouw gehouden is te verblijven en bepaalt, zoo daartoe aan leiding bestaat, het voorschot tot onderhoud
E r is zeker reeds veel geschreven over de nieuwe wet betreffende de wederzijdsche rech ten der echtgenooten.
M aar het is ongetwijfeld de belangrijkste wet die in de laatste jaren verschenen is, en anderzijds beroert zij zoozeer de oude begin selen van ons familierecht dat wij nog wei een fïjdje moeite zullen hebben om volledig klaar te zien in de nieuwe wettelijke opvat ting.
De vele tegenstrijdige meeningen die over verschillende punten worden uitgebracht, be wijzen dat alles nog ver van duidelijk is, en dat de gedachten nog w at met elkander in wrijving zullen moeten komen vooraleer vol ledig licht kome.
Een van de nog steeds betwiste punten is de vraag of een feitelijk gescheiden echtge noot nog volgens artikel 214b, tweede lid, de machtiging mag vragen om de inkomsten van zijn wederhelft te innen. En dan vervolgens, of die vordering nog mag ingespannen w or den wanneer de echtgenooten een vordering tot scheiding (scheiding van tafel en bed of echtscheiding) hebben ingespannen.
Herinneren wij eerst aan den tekst zelf van artikel 214b § 2 :
«Voldoet een der echtgenooten niet aan deze verplichting, dan kan de andere echtge noot, onverminderd de rechten van derden, zich voor den Vrederechter van de laatste echt telijke woonplaats machtiging laten verleenen om, bij uitsluiting van den eerstbedoelden echt genoot, de inkomsten, de schuldvorderingen en de opbrengsten van diens arbeid in ontvangst te nemen, in de voorwaarden en tot beloop van een bedrag, door den Vrederechter te be palen. »
Alle rechtschrijvers zijn het eens dat deze bepaling toepasselijk is wanneer de echtge nooten samen wonen. Wij moeten dus daar over niet uitweiden.
Een vrouw die oordeelt dat haar man al te
schraapzuchtig is om bij te dragen in de be hoeften van het huishouden, kan, zonder het gemeenschappelijk dak te verlaten, aan den Vrederechter vragen tusschenbeide te komen op de wijze voorzien in het bovenvermeld artikel.
Wij willen hierbij alleen opmerken dat dit wel zelden zal gebeuren. Als de man volstrekt
niet wil « volgens zijn vermogen en zijn staat » bijdragen in de behoeften van het huishouden, en als al de overredingskracht van de vrouw daarbij niet heeft kunnen baten, dan zal de vrouw het al zelden wagen de zaak aan den Rechter te onderwerpen.
Als wij geen ander veld openlaten voor de toepassing van aviikel 214, § 2, dan het geval der samenwonende echtgenooten, dan zal de wet weinig toegepast worden.
Mogen echter « metterdaad gescheiden echt genooten » machtiging vragen om een deel der inkomsten van hun wederhelft te innen, om in hun persoonlijk onderhoud te voorzien ?
Men vermoedt de opwerping : De vordering van artikel 214b, § 2, w ordt gegeven als be krachtiging van de verplichting van elk der echtgenooten om bij te dragen «in de behoef
ten van het huisgezin ». En dit onderstelt wel
het « samenwonen » der echtgenooten, anders is er geen huisgezin meer.
« De vrouw, — zegt artikel 214a, — is ver plicht met den man samen te wonen en hem overal te volgen w aar hij dienstig oordeelt zijn verblijf te houden ». D aar is der zetel van het huishouden en daar moet, luidens artikel 214b, § 1, « Elke echtgenoot (bijdragen) in de behoeften van het huishouden, volgens zijn vermogen en staat. »
Deze bepaling kan men, op eerste zicht, niet inroepen om een der echtgenooten te doen bij dragen in de behoeften van den anderen echt genoot, wanneer deze afzonderlijk woont.
Ook in zake uitkeering tot levensonderhoud werd, op grond van artikel 212, en van het oud artikel 214, steeds beslist dat de onder houdsverplichting van den man «IN de ech telijke woonst » moet uitgevoerd worden. De vrouw die det echtelijke woonst verlaten had, kon, in beginsel, geen uitkeering in baar geld vragen ; en wanneer haar bij hoogdringend heid een kleine uitkeering toegestaan werd, dan was het alleen voor den noodigen tijd om haar toe te laten de echtscheiding in te span nen. (1 )
Doch de rechtspraak, zoowel in Frankrijk als in België, heeft geleidelijk de toepassing van dit beginsel verzacht.
Wanneer namelijk de scheiding te wijten is aan de schuld van een der echtgenooten, dan kan deze tegenover zijne wederhelft geen uit keering vragen ; maar de wederhelft wél tegen hem (2 ) ; en in den laatsten tijd stond zelfs sommige rechtspraak de uitkeering tot levens-
king met de uitkeering tot levensonderhoud zou geen voldoende argument zijn, omdat het hier twee verschillende en onafhankelijk-naast- elkander-bestaande instellingen geldt ; maar de tekst zelf bewijst het : de territoriale be voegdheid van den Vrederechter is bepaald door de «laatste echtelijke woonplaats» w^t dan in de voorbereidende werkzaamheden toè- gelicht wordt als de laatste gezamenlijke woonst der twee echtgenooten.
Het blijkt dus ten duidelijkste dat de echt genooten dezelfde woonst «niet» meer moeten hebben op het oogenblik dat ze het geding inspannen. (4 )
Dit zal ook wel het* geval zijn waarin méést gebruik zal gemaakt worden van de nieuwe wetsbepalingen. Een verlaten vrouw zal hier middel vinden om op snelle en doelmatige wijze aan levensbehoeften te geraken voor haar en haar kinderen.
Wij zegden dat de rechspraak geen uitkee ring tot levensonderhoud toekent aan de met terdaad gescheiden vrouw, dan wanneer de scheiding te wijten is aan de schuld van haar man. Moet de Vrederechter hier ook altijd het bewijs eischen van de schuld van den man, vooraleer het gerechtelijk mandaat te verlee nen aan de vrouw ?
De tekst stelt dien eisch niet en heeft hem niet willen stellen ; hij wilde in deze familie aangelegenheid de breedst mogelijke macht verleenen aan den Vrederechter.
Toch zal de Vrederechter met veel omzich tigheid moeten te werk gaan vooraleer aan de metterdaad gescheiden echtgenoote toe te laten de inschulden van haar man te innen. Er bestaat inderdaad groot gevaar dat hij op die wijze de verzoening zou tegenwerken en zou bijdragen tot het voortbestaan van onre gelmatige toestanden in de huishoudens. (5)
De wil van den wetgever is ongetwijfeld dat hier «met spoed» gehandeld worde ; dat de vrouw «onmiddellijk» aan het noodige gerake; maar wij meenen dat de Vrederechter, in vele gevallen, wijs zal handelen met, door een von nis bij voorraad, een eerste mandaat te ver leenen voor een korten tijd, en geen definitief mandaat te geven vooraleer hem het bewijs geleverd wordt dat de wederzijdsche verhou dingen tusschen de echtgenooten dit mandaat rechtvaardigen.
Maar wanneer de metterdaad gescheiden echtgenooten een «vordering tot scheiding» — het weze echtscheiding of scheiding van tafel en bed — ingespannen hebben, mogen zij dan
dat de man verplicht is haar uit te keeren. »
In een geval dat door een speciale wet ge regeld is, mag men de algemeene wet niet toe passen.
2° De voorloopige maatregelen w aartoe de
eisch tot echtscheiding wegens een bepaalde oorzaak aanleiding kan geven, maken een ge heel uit, en men kan niet, zonder bezwaar, de voorloopige voorziening in de levensnoodwen- digheden onttrekken aan de rechtbank om ze door den Vrederechter te laten regelen.
3° De wet op de bevoegdheid, gewijzigd door artikel 2 van de wet van 15 September 1928, onttrekt aan de bevoegdheid van den Vrede rechter alle vorderingen tot uitkeering van le vensonderhoud, «wanneer zij samenhangen» met een vordering tot echtscheiding of tot scheiding van tafel en bed.
Daartegenover staat de duidelijke en niet tegengesproken verklaring van den verslagge ver Xxxxx in den Senaat : « De vrouw die echtscheiding of scheiding vordert, zal dus het voordeel bekomen van deze ultra-snelle rechts pleging. »
De tekst van de wet is hier zeker niet in strijd met de verklaring van den verslaggever; en geen enkel bepaald gegeven laat ons ver moeden dat de wetgever zijn bezorgdheid niet tot binst de vordering zou uitgestrekt hebben. Zeker, hier is de rechtbank van eersten aan leg onbetwistbaar bevoegd om een uitkeering tot levensonderhoud te verschaffen, en kan zij het ook met betrekkelijk-korte termijnen toe
staan.
Maar het stelsel van het gerechtelijk man daat tot innig van de inschulden van den an deren echtgenoot, werd door de nieuwe wet ge plaatst naast het oude stelsel van de uitkee ring tot levensonderhoud, en overal laat de wetgever de keus tusschen beide vorderingen aan de te-kort-gedane echtgenoot over.
Dit samenbestaan van twee vorderingen heeft zijn nadeelen. Het is ook op zichzelf een nadeel dat de twee vorderingen doorgaans voor verschillende Rechters zullen komen : de vordering tot uitkeering van levensonder houd zal meestal voor de Rechtbank van eer xxxx Xxxxxx komen, gezien haar bedrag ; ter wijl de vordering tot toewijzing van het ge rechtelijk mandaat steeds voor den Vrederech ter moet komen, om het even welk het bedrag is .In de praktijk moet deze dualiteit moeilijk heden vertoonen, w aaraan de wetgever w aar schijnlijk later zal moeten verhelpen.
Maar het is de taak niet van den Rechter méér eenheid in de wet te brengen ; dit is uit sluitend den Wetgever voorbehouden.
D aar w aar de tekst geen uitzonderingen maakt, w aar de wetgever zelf uitdrukkelijk
525
526
527
528
verklaard heeft dat het geval van uit-den-echt- scheidende genooten voorzien was, mag de rechter de toepassing van de wet niet weige ren, onder voorwendsel dat door deze toepas sing de eenheid van een stelsel geschonden wordt.
Wij meenen dat de verslaggever, in den Se naat, de wet goed uitgelegd heeft, en dat de wet mag ingeroepen worden door de vrouw ook NA het inspannen der vordering tot echt scheiding.
❖
❖ $
W at de opwerpingen van Meester Xxxxxxx betreft, die schijnen ons niet gegrond en kun nen in elk geval niet opwegen tegen de «dui delijke verklaring van den wetgever» zelf.
Dat de algemeene wet niet mag toegepast worden op het gebied w aar de speciale wet geregeld heeft, is juist geen zoo algemeene
regel. (Illud «potissimum» habetur quod ad speciem directum est, luidde de Romeinsche rechtspreuk). W aar een speciale wet niet re
gelt, moet men juist weer de bepalingen van de algemeene wet toepassen, ook op het ge bied van de speicale wet.
Welnu, over de mandaatverleening zegt de wet op de echtscheiding niets, en hij zegt zelfs ook niets dat de toepassing van artikel 214b
§ 2 zou uitsluiten. '
Overigens, artikel 268 van het Burgerlijk Wetboek is zelf slechts een toepassing van het algemeen artikel 212 ; en de rechtsleer besluit er eenparig uit dat men voor «alle» vraag stukken van interpretatie van artikel 268, juist bij artikel 212 moet gaan zoeken. (5 )
Daaruit blijkt eens te meer dat men hier
artikel 268 niet mag inroepen om aan artikel
Zou men dat kunnen aannemen?
In vele gevallen kon de benadeelde echtge- noote, met een vonnis in de hand, nooit geen cent loskrijgen omdat de man telkens ander werk zocht als er bij een patroon een beslag gelegd was op zijn loon.
Thans heeft de wet moeizaam een nieuw wapen gesmeed voor de benadeelde, voortaan zal het gerecht, zonder veel omhaal van vor men, de schuldige overal kunnen volgen w aar hij ook zou gaan arbeiden. Maar nu zou het volstaan dat hij een eenvoudig rekwestje bij den Voorzitter van de Burgerlijke rechtbank ga neerleggen en aldus de vordering tot schei ding in het leven roepe, opdat het moeizaam gesmeed wapen ineens stomp worde en dat de vrouw weer even hopeloos als voorheen, met haar vonnis in de hand zou blijven zonder een cent.
Om dergelijk gemis aan vooruitzicht toe te schrijven aan den wetgever zou men minstens toch eenigen tekst moeten hebben. Welnu wij hebben anders niets dan een tekst die geen uitzondering maakt voor de uit den echt schei dende echtgenooten en een uitdrukkelijke ver klaring van den w etgever dat er geen uitzon dering bestaat voor hen.
En het derde argument van Xxxxxxx Xxxxxxx : Het artikel 2bis, tweede lid, van de wet betref fende de bevoegdheid verbiedt aan de Vrede rechter de eischen tot uitkeering van levens onderhoud die samenhangend zijn met een vor dering tot scheiding te berechten.
Dit artikel werd in de wet van 25 Maart 1876 gelascht door de w et van 7 Juli 1911 en de tekst van het tweede lid werd onveranderd overgenomen in de wetten van 11 Februari
1925 en 15 September 1928 die voor doel had
Op grond van dit artikel kon de vraag tot kostgeld gesteld worden als eenvoudige tus- schenvordering in de vordering tot scheiding. Het is nog altijd een tw istvraag of de echt genooten, in dàt geval, de keus hebben tus- schen de tusschenvordering die hun door ar tikel 268 geboden wordt, en een hoofdvorde
ring die dan zou moeten ingespannen worden volgens de gewone voorschriften van de be voegdheid.
Een arrest van Xxxx komt nog te beslissen dat een hoofdvordering geldig kan ingespan nen worden «nadat» de vordering tot schei ding reeds aanhangig gemaakt is. (10 )
En juist om deze betwisting niet aan te ra ken, verkoos de Regeering den tekst : «indien deze eischen niet in verband staan met eene rechtvordering tot echtscheiding... » in plaats van den tekst «behalve het geval dat eene rechtsvordering tot scheiding... is ingesteld. »
De uitsluiting, bedoeld in den slotzin van artikel 2bis § 2, slaat dus alleen op de vorde ring tot onderhoudsgeld, ingespannen als tus schenvordering op grond van artikel 268 B.W ., en zij laat zelfs de kwestie open of een vor dering tot uitkeering van levensonderhoud mag ingespannen worden als hoofdvordering vol gens de gewone regels van de bevoegdheid, desgevallend ook voor den Vrederechter.
W at er daar nu ook van zij, artikel 2bis § 2 van de w et van 25 Maart 1876 voert m elk geval een speciale bevoegdheid van den Vre derechter in voor een bepaalde vordering, na melijk : de vordering tot uitkeering van levens onderhoud, ingesteld door een echtgenoot
tegen den anderen. D e slotzin van dit lid, be perkt die speciale bevoegdheid, maar geen andere bevoegdheid die door andere wetten aan den Vrederechter toegekend wordt.
*
* *
Ons besluit is dus : dat de nieuwe vordering tot gerechtelijk mandaat mag ingesteld w or den door de vrouw die metterdaad gescheiden
leeft, xxxxxx vóót als na het inspannen van
de vordering tot scheiding van tafel en bed of tot echtscheiding.
Alleen met die tekstverklaring kan de nieuwe w et overigens ook een einde stellen aan al de ontgoochelingen en ellenden w aaraan de oude wet de verlaten vrouw blootstelde en w aaraan de nieuwe wet juist heeft willen een einde stellen.
Mter X. XXXXX,
Advokaat, Brugge.
(1) Ber. Gent, 23 Juni 1910, Pas 1910, II, 285.
(2) Ber. Luik, 1 Maart 1904, Pas 1904, II, 196. Ber. Gent 23 Juni 1910, zie boven.
Ber. Brussel, 20 Md 1902, Pas 1903, II, 145.
Ber. Brussel, 5 Juni 1902, Pas 1904, II, 229.
Xxxxxxx XXX, nr 54 tot 57.
(3) Ber. Luft„ 8 Juli 1931, Pas 1933, II, 9.
(4) Vredeg. Antwerpen (2e K.), 1 December 1932, B.W. 1933, coL 407.
(5) Xxxxxxx, Divorce et Séparation de corps, 1, nr 399 en de aangehaalde schrijvers.
(6) Commentaire de la loi du 20-7-1SI32.
(7) Doc. Pad. Kamer, 1910-11, nr 217, blz. 749.
(8) Pari. Ann. Kamer, 1910-11, 13 Juli 1911,
blz. 1882.
(9) Pari. Ann. Kamer, 1910-11, 18 juli 1911,
blz. 2042.
(10) Ber. Luik, 8 Juli 1931, Pas. 1933, II, 9.
214b § 2 alle toepasselijkheid te ontzeggen. De bedoeling van artikel 268 is er geen andere dan te bevestigen dat gedurende de echtschei ding de steunverplichting blijft bestaan en om
den de speciale bevoegdheid van den Vrede rechter te verhoogen in verhouding met de muntdaling.
« D e Vrederechters nemen kennis van de
RECHTSPRAAK
HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL
Aangezien zulks het geval niet is voor de
gezet wordt in een uitkeering in baar geld.
Dat verder da «voorloopige maatregelen» voorzien bij artikel 267 en volgende van het B.W . een geheel uitmaken doet hier niets ter zake.
Wij zegden reeds dat het de taak is van den wetgever en niet die van den rechter is, te zor gen voor de eenheid in de wetgeving, en te vens te zien w aar om beterswille van deze een heid moet afgeweken worden.
Deze redeneering van Meester Xxxxxxx kan misschien gelden als kritiek tegen de wet, maar als leiddraad voor den rechter kan ze niet gel den.
Daarbij, hoezeer deze «voorloopige maatre gelen» ook een geheel uitmaken dit belet niet dat verschillende rechters bevoegd zijn om sommige ervan te berechten. Onder die voor loopige maatregelen komt ook de zegellegging voor (artikel 270) en de zegellegging heeft altijd tot de bevoegdheid van den Vrederech ter behoord, ook wanneer een vordering tot scheiding hangende w as.
De. nieuwe wet heeft dus geen eenheid ge broken die al niet aan stukken lag sinds de bekendmaking van de Code Xxxxxxxx zelf. Het wordt in dien zin een beetje laat om den rouw over deze eenheid te dragen en vooral om er argumenten uit te zoeken om de bevoegdheid van den Vrederechter en de toepasselijkheid van artikel 214b § 2 te weren.
Die eenheid is. dus volstrekt geen argument. Wel geven wij nogmaals toe dat het samen bestaan van de twee vorderingen, de vordering tot uitkeering en de vordering tot gerechtelijk mandaat, nadeelen kan bevatten, maar die na- deelen zijn niet eigen aan den tijd van de vor dering tot scheiding, ze bestaan ook buiten deze vordering.
Het bezw aar zelf, de levensmiddelen aan de vrouw te laten toekennen door een andere rechter dan diegene die over den grond der echtscheiding oordeelt, is niet zoo bijzonder g ro o t Naar onze meening weegt het zeker niet op tegen het voordeel dat de nieuwe proce- duur biedt. Al de traagheden en vooral de moeilijkheden met de uitvoering van de vroe gere rechtspleging zijn zeker grootere bezwa ren dan dat het openbaar ministerie zijn w aak zaamheid niet kan uitstrekken over het toeken nen van die levensmogelijkheden.
En dan eindelijk: als de mandaatverleening
niet samen kan gaan of bestaan met de vorde ring tot scheiding, dan moeten ook de uitwerk selen van het mandaat ophouden zoohaast een der tw ee echtgenooten — al w as het dan ook de schuldige — het inleidend verzoekschrift heeft neergelegd voor een vordering tot echt scheiding of scheiding van tafel en bed.
eischen tot het bekomen van kostgeld, in het geheel niet meer dan 600 frank per jaar be dragende, en gegrond op artikelen 205, 206 en
207 van het Burgerlijk Wetboek.
Zij nemen, binnen dezelfde perken, kennis van de eischen tot het bekomen van kostgeld, op de artikelen 212 en 214 van het Burgerlijk Wetboek gegrond, indien deze eischen niet in verband staan met eene rechtsvordering tot echtscheiding. »
Dit artikel spreekt dus wederom uitsluitend van de «vordering tot het bekomen van kost geld».
Indien de Wetgever gewild had dat het ook op de nieuwe vordering tot gerechtelijk man daat sloeg, dan moest hij dit zeggen en dan mócht hij, in elk geval, het tegenovergestelde niét zeggen, zooals de verslaggever X. Xxxxx het namens de kommissie, in den Senaat ge- daan heeft.
Wanneer de Wetgever in 1911 deze beper king aanbracht, in den slotzin van het tweede lid van bedoeld artikel, w as zijn bedoeling ook lang niet zoo algemeen als thans beweerd wórdt.
Het eerste ontwerp van de regeering voor zag alleen dat de Vrederechter zou bevoegd zijn voor kleine onderhoudspensioenen, ge grond op artikels 205, 206 en 207 van het Bur gerlijk Wetboek.
De memorie van toelichting verklaarde daar bij : « De Vrederechter is dus niet bevoegd om uitspraak te doen over den eisch der vrouw tot het bekomen van kostgeld in den loop van eeh geding tot echtscheiding (art. 268 B .W .). Dat is een tusschengeschil in een andere in stantie. » (7 )
Volksvertegenwoordiger Xxxxxxxx wilde ook de vordering tot het bekomen van kost geld voor «metterdaad gescheiden echtgenoo ten» voor den Vrederechter brengen, wanneer het gevorderde bedrag zijn bijzondere be voegdheid niet te boven ging.
Wanneer de Minister opwierp dat de term
«nietterdaad gescheiden cehtgenooten» in de wetgeving onbekend w as, subamendeerde X. Xxxxxxxx het amendement Rosseeuw in dezer vo^ge : « ... behalve het geval dat eene rechts vordering tot scheiding van tafel en bed of tot echtscheiding is ingesteld.» (8 )
De Minister nam vrede met het amendement, onder voorbehoud van verbetering van het op stél, en in tweede lezing stelde de regeering voor : het slot van het betrokken lid als volgt te laten lulden: «...in d ien deze eischen niet in Verband staan met eene rechtsvordering tot echtscheiding.» (9 )
Het verband dat hier bedoeld wordt, is in artikel 268 van van het B.W . te zoeken.
9° KAiMEiR. — 29 MAART 1933.
Voorzitter : M. de Liahtervelde.
Raadsheeren : MM. Dujardin en Boucquey.
Adv. Gen. : X. Xxxxxxx.
Pl. : Mters Van den Brande en Van Kesbeeck.
VADERSCHAP. — ONDERZOEK NAAR HEI VADERSCHAP. — BEVOEGDHEID. — AANSTEL XXXX ALS BURGERLIJKE PARTIJ VOOR DE STRAFRECHTBANK. — NIET ONTVANKELIJK.
Een onderhoudspensioen en de weergave der kos ten veroorzaakt door bevalling, op basis van arti kels '340b en 340c B.W., kunnen enkel geeischt worden vóór de burgerlijke rechtbank en met inachtneming der pleegvormen voorzien door artikel 340f. Een dergeUjke eisch voorgebracht onder den vorm van een aanstelling als burger lijke partij vóór de strafrechtbank is niet ont vankelijk.
O. M. en B. t/ J. K.
Gehoord het verslag gedaan door den heer Voorzitter ;
Gehoord de burgerlijke partij in hare mid delen, ontwikkeld door Xxxxxxx Xxx xxx Xxxxx de, ad v o k aat;
Gezien hare besluiten ;
Gehoord het Openbaar Ministerie in zijnen eisch ;
Gehoord den betichte in zijne middelen van verdediging, ontwikkeld door Xxxxxxx Xxx Xxxxxxxx, advokaat ;
Aangezien de beroepen regelmatig zijn ;
Aangezien de feiten, zoo ze ten laste van betichte door den eersten rechter vastgesteld werden, bewezen zijn gebleven door het on derzoek voor het Hof gedaan, dat er daarvoor eene billijke toepassing der strafwet gedaan is geworden ;
Dat met rede aan betichte de voorw aarde lijkheid zijner straf verleend werd ;
Betreffende den eisch der burgerlijke partij :
Aangezien met rede de eerste rechter de vraag der burgerlijke partij onontvankelijk heeft verklaard ;
Aangezien de betaling van een onderhouds- pensioen en van de baringskosten in hoofde van betichte voortspruiten uit eene eventueele verplichting gesteund op het vaderschap en het bewijs van eene filiatie door de burger lijke partij ingeroepen ;
Aangezien het is, uit oorzaak van den aard van soortgelijke aanvragen, van hun kiesch karakter, die de eer der familieën aanbelangt, alsmede den staat der personen en diensvol- gens de openbare orde, dat artikels 340b, 340c en 340f van het burgerlijk wetboek de uitslui- telijke bevoegdheid uitspreken van den bur gerlijken rechter, mits inachtneming der for maliteiten in voormelde artikels aangeduid ;
Aangezien de vraag der burgerlijke partij diensvolgens volkomen onafhankelijk is van het misdrijf door betichte begaan, en aan de bevoegdheid van den strafrechter ontsnapt ;
Aangezien ten andere de schadevergoeding door een burgerlijke partij gevraagd alleen kan aanvaard worden wanneer zij eene recht- streeksche, vaststaande en schatbare schade beoogt en dit op het oogenblik waarop zij gevraagd wordt ;
vraag strekkende tot het bekomen van een
jaarlijksch pensioen, voor een lang termijn uitgesproken en eenigszins veranderlijk, daar het steeds aan vermeerdering of vermindering bloot staat, ten gevolge van omstandigheden die thans niet kunnen bepaald worden ;
Om deze beweegredenen : Het Hof,
Ontvangt de beroepen en rechtdoende ten gronde :
I. Op strafrechterlijk gebied :
Gezien de wetsbepalingen in het bestreden vonnis aangehaald ;
Bevestigt het bestreden vonnis en verwijst den betichte tot de beroepskosten beloopende in ’t geheel op 71,13 fr.
II. Op burgerlijk gebied :
Bekrachtigt het vonnis a quo en veroordeelt de burgerlijke partij tot de kosten van beroep door haar gedaan.
HANDELSRECHTBANK T E ST-NIKLAAS
20 FEBRUARI 1933.
Voorzitter : M. De Cleene. Referendaris : X. Xxxxxxxxxx.
Pl. : Mter Buch.
FAILLISSEMENT. — VONNIS BIJ VERSTEK.
— VERZET. — ONTVANKELIJKHEID. — VORM.
— VERZOEKSCHRIFT.
Alle belanghebbenden kunnen verzet aanteekenen tegen een vonnis van in faillissementverklaring. In casu : een handelaar wordt achtereenvolgens op twee verschillende plaatsen in faillissement ver
xxxxxx, de tweede maal bij verstek. De curator, die de eerste maal werd aangesteld, mag verzet aanteekenen tegen de tweede in faillissement verklaring.
Dit verzet mag niet in den vorm van een verzoek schrift geschieden maar moet gebeuren bij dag vaarding beteekend aan den curator.
Aiileen de door het vonnis bij verstek aangestelde curator mag verzet aanteekenen bij verzoek schrift, omdat hij het verzet niet aan zichzelf beteekenen kan.
Failliet Sch.
Gezien het verzoekschrift, in dagteekening van 16 Februari 1933, van Dame Xxxxx Xxxx, in haar hoedanigheid van curator der failliet S ch ..., en strekkende tot intrekking van het vonnis van faillietverklaring, door de Handels rechtbank te St-Niklaas verleend, den 7 Fe bruari 1933 ;
Aangezien aanzoekster aanvoert dat op
6 Februari 11., op verzoek van een schuld- eischer, voornoemde Sch. door de Handels rechtbank te Antwerpen, van ambtswege, in staat van faillissement werd verklaard en dat zij als curator werd aangesteld ;
Aangezien, anderzijds, blijkt dat voornoem de Sch., die te St-Niklaas, den zetel zijner handelsbedrijvigheid heeft, door de Handels rechtbank dezer stad, eveneens van ambtswe ge, in staat van faillissement werd verklaard, en dit öp 7 Februari 11. ; dat, bij gemeld von
529
nis, den xxxx X . Xxx Xxxxxx, advocaat te St-Niklaas, als curator werd aangesteld ;
Aangezien aanzoekster in verzet komt tegen deze faillietverklaring, bewerende dat alléén het eerste vonnis, zijnde dit van Antwerpen, uitwerking kan hebben ;
Aangezien alle belanghebbenden in verzet kunnen komen tegen het vonnis van failliet verklaring bij de Rechtbank die het heeft uit gesproken ;
Dat, evenwel, dit verzet moet geschieden binnen den voorgeschreven termijn en in den bepaalden vorm ;
530
de Handelsrechtbank van Antwerpen bevoegd w as om de failliet van voornoemden Schlesin ger uit te spreken ;
Aangezien aanlegster in verzet niet betwist dat, op 7 Februari 1933, de handelaar Schle singer had opgehouden met betalen en dat zijn krediet wankelde ; dat deze, bijgevolg, feitelijk in staat van failliet verkeerde ;
Aangezien, in die omstandigheden, alleenlijk te onderzoeken overblijft of de Handelsrecht bank te St-Niklaas bevoegd w as om de fail lietverklaring uit te spreken ;
Aangezien, te dien aanzien, de wet van
Wetgeving
HANDELSHUUROVEREENKOMSTEN
1. — WETSVOORSTEL tot oplossing van de huishuurcrisis ;
2. — WETSVOORSTEL tot tijdelijke herziening van de huurovereenkomst der voor handelsgebruik bestemde vaste goederen of gedeelten van vaste goederen en van de landpachten.
gebracht. Op dit redelijk bedrag zal dan ook nog
Dat, namelijk, voor w at den vorm betreft, het verzet moet beteekend worden aan den curator ; (D e Perre, 1930, nr 110 ; Pand. P. V° Failli, Faillite, n° 2916) ;
D at het niet volstaat, zooals aanzoekster doet, eenvoudig een verzoekschrift tot de Rechtbank te richten strekkende tot intrekking van het vonnis van 7 Februari ;
Dat, immers, het verzet, bij enkel verzoek schrift, slechts toegelaten is in één geval, na melijk, als het de curator zelf is, die in verzet komt ; dat deze uitzondering te verklaren is door het feit dat de curator het verzet niet aan zichzelf kan beteekenen ;
Aangezien, diensvolgens, het verzet niet ontvankelijk is in den vorm ;
Om deze redenen :
De Rechtbank, gehoord den heer Xx Xxxxxx, rechter-commissaris, in zijn verslag, ter zitting, verklaart het verzet niet-ontvankelijk in den vorm, w ijst het af ; kosten ten laste van aan zoekster.
NOTA : Sch. werd op 6 Februari 1933 in faillis sement verklaard door de Handelsrechtbank te Ant werpen en op 7 Februari nogmaals, bij verstek ditmaal, door de Handelsrechtbank te St-Niklaas. De curator te Antwerpen aangesteld richtte zich tot de Handelsrechtbank te St-Niklaas om de tweede in faillissement verklaring te doen vernie tigen. Het hierboven afgedrukte vonnis beslist over de ontvankelijkheid en over den vorm dezer vraag. Het vonnis van 1 Maart 1933 dat hierna is afge- dnikt beslist ten gronde.
HANDELSRECHTBANK T E ST-NIKLAAS
1 MAART 1933.
Voorzitter : M. De Cleene.
Referendaris : M. L. Thuysbaert.
PI. : MM. Buch (Antwerpen) en Van Gerven.
FAILLISSEMENT. — BEVOEGDHEID RATIO NE LOCI. — ART. 440 DER WET VAN 18 APRIL 1851. — BETEEKENIS VAN HET WOORD
«WOONPLAATS». — HANDELSREGISTER. — BEWIJSKRACHT DER VERMELDINGEN.
Volgens artikel 440 van de wet van 18 April 1851 is de rechtbank van de woonplaats van den ge failleerde op het tijdstip dat deze zijne betalingen staakte bevoegd om het faillissement uit te spre ken. Het woord «woonplaats» duidt de plaats aan waar de gefailleerde den zetel zijner han delsbedrijvigheid heeft.
Indien iemand verscheidene handelsuitbatingen heeft is de rechtbank van de plaats waar de hoofdzaak gevestigd is alleen bevoegd.
Wanneer iemand achtereenvolgens in verscheidene plaatsen handel drijft is de rechtbank van de plaats waar hij het laatst zijn bedrijf heeft uitge oefend en waar hij heeft opgehouden met beta len bevoegd.
Om vast te stellen op welke plaats een handelaar zijn bedrijf uitoefende houdt de rechtbank in het vonnis rekening met het feit dat deze handelaar zich uitsluitend liet inschrijven op het handels register van een bepaalde plaats en verklaarde dat hij buiten deze plaats geen filiaal noch bij kantoor bezat.
Xxxxx Xxxx q.q. t/ Xxx Xxxxxx q.q.
Gezien het verzet van 25 Februari 1933, ge registreerd ;
Aangezien de vraag strekt ten einde : « ge daagde, het vei zet tegen het vonnis door de Handelsrechtbank te St-Niklaas, bij verstek verleend, den 7 Februari 1933, ontvankelijk en gegrond te hooren verklaren ; diensvolgens, voor recht te hooren verklaren dat de Handels rechtbank van St-Niklaas onbevoegd is om den xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxxx in faling te verkla ren, zoodat dit faillissement uitgesproken den 7 Februari 1933, ingetrokken w ordt en dat het vonnis, zoowel als de gevolgen daarvan, nie tig zijn ; kosten als naar rechte ; het te vellen vonnis uitvoerbaar te hooren verklaren bij voorbaat, niettegenstaande verzet of beroep en zonder borg ; geding geschat op meer dan 5000 fr. voor w at de bevoegdheid betreft » ;
Aangezien het verzet regelmatig is in den vorm en de ontvankelijkheid ervan niet wordt betw ist ;
Ten gronde :
Aangezien aanlegster aanvoert tot staving van haar verzet :
1“ dat voornoemde Xxxxxxxxxxx, den 6 Fe bruari 1933, failliet verklaard zijnde door de rechtbank van koophandel, te Antwerpen, niet kon, ’s anderdaags, een tw eede maal, failliet verklaard worden, ditmaal, door de Handels rechtbank van St-Niklaas ;
2° dat Xxxxxxxxxxx, zoolang hij in België woont, altijd in Antwerpen gehuisvest is ge weest met zijn gezin en ook daar handel heeft gedreven ;
3° dat gefaalde, wel is w aar, gedurende een paar maanden, een handelsbedrijf heeft uitge oefend te St-Niklaas, maar dat hij tevens een winkel uitbaatte te Antwerpen, en dit tot in Februari 1933 ;
Dat aanlegster in verzet besluit dat alléén
18 April 1851, art. 440, bevoegdheid toekent aan de Rechtbank van de w oonplaats van ge failleerde op het tijdstip dat deze ophoudt met betalen ;
Aangezien de Rechtsleer en de Rechtspraak het er over eens zijn dat, in zake faillissement, het w oord «w oonplaats» dient verstaan te worden in den zin van plaats w aar gafailleerde den zetel heeft zijner handelsbedrijvigheid (D e Xxxxx, Xxxxxx du curateur de la faillite, 1930, bl. 3 ; Pand. B. V° Failli : faillite, n° 2841 ; Luik, 9 Aug. 1888, Jur. Liége, 1889, 614 ; Luik,
17 Oct. 1894, P.P. 1895, n° 599 ; Antw. 22 Juli
1898 en 23 November 1896, P. A. 1898, I, 369
en 1897, I, 33 ; Brussel, 10 Juni 1922, J. Com. Brux. 1922, bl. 252 ; Gent, 25 Juni 1927, Pas. 1928, II, 11) ;
Dat, wanneer iemand verscheidene handels uitbatingen heeft, alléén bevoegd is de Recht bank van de plaats w aar de hoofdzaak geves tigd is (Brus. 23 Juli 1908, B. J. 1908, 1144 ; Luik, 10 Maart 1924, Jur. Liége, 115, P. P. 377) ;
Dat, wanneer iemand handel drijft, opvol gentlijk in verscheidene plaatsen, de bevoegde Rechtbank, ten aanzien der faillietverklaring, deze is w aar die handelaar ’t laatst zijn bedrijf heeft uitgeoefend en w aar hij heeft opgehouden met betalen (Verbr. 7 Jan. 1897, Pas. I, 59 ; Hand. Antwerpen, 18 Maart 1912, P. A. I, 280) ;
Aangezien uit de bestanddeelen der zaak blijkt :
Dat Schlesinger, te St-Niklaas, een breigoe-
derenfabriek bezit en aldaar eveneens, een winkel uitbaat van door hem gefabriceerde goederen ;
D at fabricatie en handel, begonnen in Juni 1932, ononderbroken, werden voortgezet tot op den dag der faillietverklaring ;
D at Xxxxxxxxxxx, te St-Niklaas, buiten het werkliedenpersoneel, er nog tw ee bedienden op nahield, gelast met de boekhouding ;
D at, tijdens de boedelbeschrijving, door den curator opgemaakt, ten overstaan van den rechter-commissaris, de boekhouding, compta biliteit en andere niet de breigoederenzaak ver band houdende bescheiden, te St-Niklaas w er den gevonden, in het bureel van Xxxxxxxxxxx ;
Dat van de 37 schuldvorderingen, zekere en vermoedelijke, die door den heer curator, ver weerder in verzet, konden worden opgespoord,
32 de nijverheidsuitbating van St-Niklaas be treffen, terwijl slechts 4 of 5 daaraan vreemd zijn ;
Aangezien, anderzijds, aanlegster in verzet geen enkel bepaald en afdoend gegeven aan brengt tot staving van de bewering dat Schle singer een handel uitbaatte te Antwerpen ;
Dat, veeleer, het tegendeel moet besloten worden uit :
1° de niet-inschrijving van Xxxxxxxxxxx in het Handelsregister te Antwerpen ;
2° de verklaring van den heer politie-com- missaris van Antwerpen, die bevestigt dat Xxxxxxxxxxx noch magazijn, noch winkel, noch eigendom in Antwerpen bezit ;
3° de inschrijving, op 28 December 1932, xxx Xxxxxxxxxxx in het handelsregister te St-Ni klaas, en waarbij laatstgenoemde zelf ver klaart dat zijn handelszaak gevestigd is te St-Niklaas en dat hij, buiten St-Niklaas, noch filiaal, noch bijkantoor bezit ;
Aangezien het vonnis van St-Niklaas, op 7 Februari 1933, het tijdstip w aarop Schlesin ger heeft opgehouden met betalen had bepaald op 6 Augustus 1932 ;
Dat, echter, bij nader onderzoek der onder scheidene bestanddeelen door den heer cura tor, op dezes voorstel en op grond van de beweegredenen in een verzoekschrift uiteenge zet, dit tijdstip, door de Rechtbank, werd vast gesteld op 15 October 1932 ;
Aangezien, in ieder geval, zoowel op 6 Au gustus als op 15 October 1932, de handels- en nijverheidsuitbating van Schlesinger gelegen w as te St-Niklaas, met als gevolg dat de Han delsrechtbank, te St-Niklaas, alléén bevoegd is om de faillietverklaring uit te spreken ;
Om deze redenen :
De Rechtbank, gehoord den heer Xx Xxxxxx, voorzitter, rechter-commissaris, in zijn ver slag, ter zitting voor de debatten, ontvangt het verzet ; verklaart hetzelve ongegrond, wijst het af ; diensvolgens, bekrachtigt het vonnis van
7 Februari 1933, xxxxxxx Xxxxxxxxxxx, voor- noemd, in staat van faillissement verklaarde en, voor zooveel noodig ,eveneens, het vonnis van 27 Februari daaropvolgende, hetwelk het tijdstip van ophouding met betalen vaststelde op 15 October 1932 ; zegt dat beide vonnissen hun volle en algeheele uitwerking zullen heb ben ; verw ijst aanlegster qq. tot de kosten.
NOTA : Zie vonnis der zelfde Rechtbank van 20 Februari 1933, hierboven afgedrukt.
V E R S L A G
NAMENS DE COMMISSIE ( ‘), UITGEBRACHT DOOR DEN XXXX XXXXXXXXX.
Mevrouwen, Mijne Heeren,
De Bijzondere Commissie belast met het onder- zoek van de twee (wetsvoorstellen nr 19 en nr 20, heeft deze teksten versmolten en geamendeerd tot een enkd ontwerp dat, trouwens, de bepalingen be treffende de landpachten uitschakelt, vermits deze het voorwerp uitmaken van een ander verslag.
Het doel der wet die wij aan uwe goedkeuring
onderwerpen is, vóór alles, ter hulp te komen aan de door de crisis getroffen handelaars. Het gaat er om, zonder de regels der billijkheid te schenden, een der bijzonderste lasten van den handel, te weten : de huur, te verminderen.
Het ligt voor de hand, dat, sinds den oorlog, de zakenwereld in zulken toestand van onzekerheid ge- leeft heeft, dat het onmogelijk werd een vast oor deel te vormen over de essentieele bestanddeelen van de economische bedrijvigheid. Een dezer be standdeelen is de huurwaarde van een handelseigen- dom. In de periode van afwisselende welvaart, ston den huurders en verhuurders voor een massa-vraag naar handelslókalen, waardoor de prijzen kunstma tig werden opgedreven. Eens de crisis daar, bemerkt men dat er verkeerd werd gehandeld, doch het is te laat : de huurovereenkomsten gelden voor ver scheidene jaren en slechts zelden wijzigen partijen vrijwillig de voorwaaarden.
Nu of nooit is het dus het oogenblik om de xxxxx xxx toe te passen van het onvoorziene, hetgeen reeds werd gedaan door de wetten van 11 October 1919 op de herziening en de verbreking van sommige overeenkomsten vóór of tijdens den oorlog aange gaan, en van 20 Juni 1930 betreffende de nuur- en pachtovereenkomsten op langen termijn. Zooals in deze laatste wet, stellen wij voor, doch ditmaal aan den huurder, de keuze over te laten tusschen ver breking en de herziening der huurovereenkomst.
De aanvraag tot verbreking der huurovereen komst kan nochtans niet zonder voorwaarde wor den ingewilligd. Zij moet niet dienen om drukking uit te oefenen op den eigenaar. Haar doel is aan den eigenaar het gevaar van het faillissement te ver mijden. Hij moet dus het bewijs leveren, door zijn handelsboeken en door alle andere dienstige be scheiden, dat hij zich in een ongelukkigen toestand bevindt, waardoor het hem onmogelijk is, zelfs met tot het wettelijk bedrag verminderden huurlast, zijn handel voort te zetten. In dit geval komt het belang van den verhuurder overeen met dit van den huurder om een ontniddellijke verbreking der huur overeenkomst tot stand te brengen. Het vooruitzicht van zijn zaak en de door hem voor het vaste goed gedane uitgaven te verliezen, zal een voldoende vrij waring zijn tegen een roekelooze handelwijze van den huurder.
De vermindering van den huurprijs stelde aan de Bijzondere Commissie een netelig vraagstuk ter op lossing voor : namelijk van den billijken prijs der huishuren. Sommigen hadden voorgesteld dit aan het billijkheidsgevoel van den rechter over te laten, maar het bezwaar is, dat men spoedig voor onge lijke beslissingen zou staan. Wij begrjpen de abso lute macht van den rechter in zatte pachtprijzen. Het betreft daar gewestelijke en volgens de teelten oneindig verschiuende toestanden. Hier kunnen wij beslissen voor gansch deq handel van België. Is de rol van den wetgever niet, in de mate van het mo gelijke en in gegeven eceonomische en sociaie om standigheden, te bepalen wat billijk is V
Voor de huurprijzen in de steden, is er, op het eerste zicht, geen vaste regel, want de huurprijzen verschillen volgens de wet van vraag en aanbod. De onroerende belegging geeft geen vaste renten, en zoo dit het geval is met alle eigendommen, geldt dit toch bijzonder voor deze welke hoofdzakelijk voor den handel zijn bestemd. Xxxxxxxxx, hypothe caire geldleeners kunnen zich vergissen nopens de grondwaarde van het goed dat hen aanbelangt.
Nochtans hebben wij punten van vergelijking en wij kunnen de waarheid nogal dicht benaderen. Wij stellen een tekst voor, die als basis neemt niet den huurprijs, maar de huurwaarde van het in 1914 ver huurd goed, en waarbij de billijke huurprijs op dit oogenblik wordt vastgesteld op zeven maai die waarde. Waarom ? Omdat, vooreerst, de waarde van een onroerend goed, in 1914, zelfs wanneer het aanzienlijk werd veranderd of na dezen datum ge bouwd, nogal gemakkelijk kan worden vastgesteid, dank zij de bestaande bescheiden, de gedane des kundige onderzoekingen en de talrijke punten van vergelijking die den rechter en den deskundige nog ter beschikking staan. Die waarde, voortspruitende uiî een lange periode van vrede, had een zekere vastheid. Wij vermenigvuldigden ze met zeven, zoo als in al de huishuurwetten werd gedaan, en om in overeenstemming te blijven met de waardevermin dering van den trank en nagenoeg met den index. Sommigen hadden een iageren vermenigvuldiger ge- wenscht. Maar vergeten wij. niet, dat het een uit zonderingswet betreft, die inbreuk maakt op het principe van den eerbied der overeenkomsten. Zij wijkt aanmerkelijk af van het gewoon recht en de genen die er voordeel uit trekken moeten gematigd zijn in bun aanspraken. Het is niet aannemelijk, op grond van een coëfficiënt die lager is dan de waar- dervermindering van den frank, te vorderen dat het onroerend goed voor het oogenblik in waarde ver minderd is en,bijgevolg, deze wijze van belegging te ontmoedigen, waarbij de gemeenschap en voorna melijk de Staatskas baat hebben.
Door de huurprijzen van handelshuizen op een eenvormig bedrag te stellen, zullen wij tusschen handelaars eenigermate de gelijkheid « bij het ver trekpunt » herstellen en de hoop is gewettigd dat de kostprijs der koopwaren in dalende richting door de hervorming zal beïnvloed worden. Het bedrag van de huurovereenkomsten op langen termijn werd reeds op den coëfficiënt 7 van de waarde van 1919
( ') De Commissie bestond uit de heeren Meys- mans, voorzitter ; Brunet, Coelst, Enxbise, Fieullien, Xxxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxx en Xxxxxx Xxxxx.
uitzondering gemaakt worden door slechts eenige zeldzame vaste goederen 'waarvan de huur eerlang verstrijkt en die tegen een lagen prijs verhuurd werden. Men heeft ons gevraagd aan de eigenaars er van toe te laten den huurprijs te verhoogen. Wij mogen geen wetten maken voor uitzonderlijke ge vallen en blijven binnen de perken van de wet door alleen bepalingen aan te nemen, waardoor de over dreven huurprijzen verminderd worden. Met dit doel sluiten wij ook den vreemdeling niet uit van het voordeel van de w et zelfs wanneer er geen weder- keerigheid in zijn eigen land bestaat. Mochten wij het toch doen, zooals voorgesteld werd, dan zouden wij hooge huurprijzen handhaven, welker terugslag op de handdsprijzen hoe langer hoe meer de levens duurte zou verscherpen.
ONDERZOEK DER ARTIKELEN.
Eerste artikel.
Het bepaalt de voorwaarden van ontvankelijkheid der aanvragen tot verbreking van de huurovereen komst of vermindering van de huishuur :
10 De aanvrager, handdaar of niet, moet huurder zijn van een voor handelsgebruik bestemd vast goed of gedeelte er van. De daad van handelaar Wordt bepaald door het Wetboek van Koophandel. Het aan de wet onderworpen gehuurde goed, is dit waarin vooral handel wordt gedreven. Het mag dus tot een gemengd gebruik dienen voor handel en huisves ting, doch inzonderheid door zijn ligging in eene handelsstraat, door de overwegende waarde der voor handd bestemde lokalen, bij het bepalen van de huur, door de bestemming voor den handel van het grootste gedeelte van het benedenhuis, is het hoofdzakelijk een handelshuis. De rechter beslist in geval van betwisting ;
2» De mondelinge of geschreven huurovereen komst moet aangegaan zijn vóór 1 Januari 1932, uiterste datum der periode van toevalligheid of wel, bij gelijkstelling, hernieuwd of verlengd, tusschen dezelfde partijen, na dien datum, maar vóór de be kendmaking der wet ;
30 De vordering dient ingestdd, door middel van minnelijke regeling, b&inen zes maanden volgend op de bekendmaking der wet, zooals werd bepaald door de wetten tot herziening der huurovereenkom sten op langen termijn en tot verbreking van de vóór of gedurende den oorlog verleden contracten ; 40 Zooals hooger gezegd, is de aanvraag tot ver breking slechts ontvankelijk zoo de huurder zich in
.. een hopdoozen toestand bevindt.
De aanvraag tot vermindering van den huurprijs zal ontvankelijk zijn in de mate zdf waarin de huur der zal voldoening bekomen. Geheel het debat zal gevoerd worden rond de huurwaarde van 1914.
Art. 2.
Hierbij worden de modalitdten van de verbreking geregeld : deze wordt uitgesproken zonder dat er uit dien hoofde aanldding bestaat tot vergoeding langs den eenen of den anderen kant. De huurder ziet van alle vorderingen af, zdfs wat betreft de verbeteringen door hem aan het vast goed gebracht. De eigenaar mag geene vergoeding eischen wegens verbreking der huurovereenkomst.
Rekening houdend met de bdangen van beide partijen, zal de rechter den termijn bepalen, bin nen welke de huurder mag vertrekken en die ter mijn mag niet langer zijn dan zes maanden te rekenen van het oogenblik af, dat de aanvraag tot minnelijke regeling werd ingediend.
De rechter doet terzelfder tijd uitspraak over de verschuldigde te vervallen huishuren en hij is be voegd om termijnen voor de betaling toe te staan en de noodige waarborgen te bepalen. Een huur- schuldige huurder, wiens goede trouw klaarblijke lijk is en die iets anders in onderpand zal geven, zal eventueel over zijn materieel en zijne koopwaar mogen beschikken in een lokaal dat zich bder bij zijne inkomsten aanpast. Doch een vroeger uitge- oefend pandbeslag of eigendomsbeslag zullen geen beletsel vormen voor de billijke beschikkingen van den rechter.
Daar, om doeltreffend te zijn, de vonnissen bij voorraad moeten uitgevoerd worden, is er voorzien dat zoo in beroep de verbreking niet bekrachtigd wordt, er slechts uitspraak zal gedaan worden over de eventueele schadevergoeding ten laste van den huurder.
Art. 3 en 4.
Deze nemen ongewijzigd de artikelen 9 en 11 over van de Wet van 20 Juni 1930, betreffende de huurovereenkomsten op langen termijn. Het scheen hier gepast geen nieuwigheid in te voeren, te meer daar de eigenaar er dikwijls belang zal bij hebben, de onderhuurders of overnemers van den huurder in verbreking te behouden.
Art. 5.
Daar het niet te voorzien is dat de wet onver wijld zal aangenomen worden, wordt een geringe terugwerkende kracht voorzien. Men heeft verder den duur van de tijdelijke vermindering op twee jaar gesteld, ten einde eenige vasthdd aan den handel te geven en hem in de gdegenheid te stellen zijn prijzen aan den nieuwen huurprijs aan te pas sen. Aàn de toegestane vermindering mag geen afbreuk gedaan worden en, gedurende de twee jaar, mag geen nieuwe vordering ingesteld worden.
Art. 6.
Hooger hebben wij de beteekenis van deze be palingen uiteengezet.
Wat de lasten en uitgaven van prijzen betreft waarmede de rechter rekening houden zal bij het bepalen van de huurwaarde van 1914, is men het er over eens dat, voor zoover de huurwaarde van het vast goed er door vermeerdert, die van den huurder in zijn voordeel geschat worden zooals die van den eigenaar ln hd voorded van laatstege- noemde.
Art. 7.
Dit beding komt in al de huishuurwetten voor.
533
Art. 8.
Deze bepdling werd overgenomen uit het wets voorstel houdende vermindering der pachtprijzen en heeft voor doel geschillen over rechtsmacht te voor komen.
Art. 9.
De Middenafdeeling heeft niet geaarzeld de oplos sing van de geschillen welke bij de wet bedoeld worden, in eersten aanleg toe te vertrouwen aan de vrederechters. Zij was van oordeel dat de procedure van de rechtbanken van eersten aanleg traag en duur was. Daarenboven is zij niet blijven stilstaan bij de ontwerpen van scheidsrechterlijke commisiën welke, zonder overleg, vooruitgezet 'worden door sommige vereenigingen die er zich geen rekenschap van geven dat onze rechterlijke instellingen, welke mogen bogen op ervaring en tucht, heel wat hooger staan dan de gelegenheidsrechtsmachten die men in het leven zou wiuen roepen.
In het overgenomen artikel, wordt artikel 2 van de samengeordende huishuurwetten bijna ganseh overgenomen.
A rt 10 en volgende.
Deze behoeven geen bijzondere toelichting, daar zij bijna alle uit de bestaande wetten overgenomen werden.
De Bijzondere Commissie stelt voor de wet te be titelen « over de verbreking en de tijdelijke herzie ning van de handelshuurovereenkomsten.
534
A rt 8.
Zoodra het verzoekschrift tot minnelijke regeling ter griffie werd overgelegd, kan de rechter elke uit zetting, wegens niet-betaling van den prijs, doen schorsen, met inbegrip van de uitzetting voorzien bij artikel 11 der wet van 25 Maart 1876 op de be voegdheid in burgerlijke zaken. Van hetzelfde oogenblik af, moet elke rechtbank, bij dewelke een vordering aanhangig is tot betaling van de huur der jaren waarom vermindering gevraagd wordt, haar uitspraak schorsen tot dat er, desbetreffende, een vonnis bestaat dat kracht van gewijsde heeft ver kregen.
Art. 9.
De geschillen, waartoe de toepassing dezer wet aanleiding geeft, behooren, doch atteen in eersten aanleg, tot de bevoegdheid van den vrederechter van het kanton waar het vast goed is gelegen, zelfs in geval van geschil over den titel.
Het beroep wordt aangebracht voor een rechter, lid van de Rechtbank van eersten aanleg, aange wezen door den Koning en uitspraak doende zonder tusschenkomst van het openbaar ministerie.
Het ambt van pleitbezorger in beroep is faculta tief. Hunne honoraria worden niet in de Begrooting van de kosten begrepen.
De dagvaardingen voor de Rechtbank van eersten aanleg, uitspraak doende in beroep in huishuurza- ken, moeten geen andere vermeldingen inhouden dan die voorgeschreven bij artikel 61 van het Wet boek van burgerlijke rechtsvordering.
De gedaagde in beroep wordt gedagvaard over
535
Baiieleven
Jonge balie te Brugge
Vergadering van 4 April 1933
Op 4 April 1933, hield de Xxxxx Xxxxx wederom een vergadering in de boekenzaal van de Jonge balie, te vijf ure en half ’s avonds.
De voorzitter opende de vergadering en gaf dadelijk het woord aan Mter L. tS. Vanden bus- sche, om zijn maandeüjksch verslag voor te dra gen over de jongste rechtspraak in zake nijver- heidsrecht.
Daarna werd het woord verleend aan Mter Alf. Xxx Xxxxxxxxx, die ons sprak over «De tusschen komst van den Voorzitter der rechtbank van eer sten aanleg Dij grove plichtverzuiming der echt- genooten».
Alhoewel het de eerste maal was dat Mter Van Rolleghem optrad in onzen kring, vergaste hij ons op een zeer duidelijke en zeer grondige uiteenzet ting van artikel 2l4j van het burgerlijk Wetboek, zooals dit door de wet van 20 juli 1932 werd ingelast.
Meester van Xxxxxxxxx meende dat elk plicht verzuim van een der echtgenooten aanleiding komen geven tot tusschenkomst van den voorzit ter, om net even of het de plichten als echtgenoot of als vader of moeder gold.
Het artikel dient inderdaad zeer breed te wor
536
De andere verslagen over rechtspraak, die aan- gekondigd waren, konden ingezien het gevorderde! uur niet meer voorgedragen worden en zelfs moest de bespreking tot een verdere vergadering worden verschoven.
Met een dankwoord aan de opgekomen leden en vooral aan de spreker, besloot de voorzitter de vergadering te acht ure.
Vlaamsch pleitgenootschap der Brusselsche balie
« Op 29 Maart 1933 vergaderde het Pleitgenootschap te 2 1 /2 uur in de Eerste Kamer van het Hof van Beroep.
Mter Luc. Xxxxxxxxx kwam aan ’t woord om de > thesis van den verweerder uiteen te zetten tegen- ij over deze door Mter X. Xxxxxxxxxxxxx verleden week uiteengezet in een zaak van namaak vanl handelsmerk en van oneerlijke mededinging.
Hij deed zulks in een zeer vlotte taal, en wist'ij door zijn welingestudeerd werk de aandacht der* aanwezigen wemelijk te boeien.
Ook hij verdiende ruimschoots de welgemeende] gelukwenschen, welke hij van al de aanwezigen! mocht in ontvangst nemen.
Rechterlijk leven
RECHTERLIJKE ORDE
Bij koninklijke besluiten van 30 Maart 1933 is,9
De Verslaggever, X. XXXXXXXXX.
De Voorzitter,
X. XXXXXXXX.
eenkomstig het eenig artikel, derde paragraaf, derde lid, van de wet van 20 Juli 1921, 9 Augustus 1922,
7 Augustus 1924 en 21 Augustus 1925.
Zoo de gedaagde in beroep, die geen pleitbezor
den uitgeiegd, zooals blijkt uit den tekst zelf en uit heel de voorbereidende werken, En ofschoon de tekst voorziet dat de echtgenoot «grootelijks« aan zijn verplichtingen moet tekort komen, toch zal de voorzitter mogen tusschenkomen telkens het
op hun verzoek, ontslag verleend :
Aan den heer Xxxxxx-Xxxxxxxxx (A .), uit zijn m ambt van rechter in de rechtbank van koophandel* te Luik.
Hij is gemachtigd tot het voeren van den eere-S
WETSV O O RSTEL
over het gebruik en de tijdelijke herziening van de handelshuurovereenkdmsten.
Eerste artikel.
De huurder van een hoofdzakelijk voor handels gebruik bestemd vast goed of een gedeelte er van, waarvan de huurovereenkomst werd aangegaan vóór 1 Januari 1932, kan, binnen zes maanden na de bekendmaking van deze wet, vragen : hetzij de verbreking van de overeenkomst indien de ongun stige staat van zijn zaken dit rechtvaardigt, hetzij een vermindering van huurprijs, indien de in de overeenkomst bedongen prijs hooger is dan zeven maal de huurwaarde van het verhuurde goed, in 1914.
Wordt met de in de eerste alinea bedoelde huur overeenkomst gelijkgesteld, de na 1 Januari 1932 doch vóór de bekendmaking dezer wet, zelfs onder nieuwe voorwaaarden, hernieuwde of verlengde huurovereenkomst.
A rt 2.
De rechter, voor wien de aanvraag tot verbreking is aanhangig gemaakt spreekt deze uit, zonder dat er dienaangaande, van de eene noch van de andere zijde, aanleiding tot vergoeding bestaat, en machtigt den huurder de plaatsen te verlaten binnen een tijdsbestek van hoogstens zes maanden, te rekenen van af den dag der neerlegging van het verzoek schrift tot minnelijke regeling. Terzelfder tijd doet hij uitspraak over de rechten van den verhuurder omtrent de verschuldigde of te vervallen huurgelden en bepaalt de termijnen en waarborgen van beta ling. Hij kan de uitwerkselen van een vroeger uit- geoefend pandbeslag of een beslag tot terugvorde ring van waarde verklaren of beperken.
De rechter beveelt de voorloopse ten uitvoerleg ging niettegenstaande beroep, met of zonder borg stelling. Indien de ten uitvoerlegging heeft plaats gehad, wordt, in beroep alleen uitspraak gedaan over eventueele schadevergoeding en intresten.
De huurder die de verbreking der huur heeft bekomen, mag, gedurende een jaar, geen gelljkaar- ■ digen hande! vestigen ih de nabijheid van de ver laten plaats.
Art. 3.
In geval van onderverhuring of afstand van gansch het goed of van een gedeellte ervan, welke ook de duur ervan zij, heeft de verbreking voor ge volg den eigenaar in de rechten en de plichten van den huurder of den concessiehouder te laten treden, ten opzichte van den onderhuurder of overnemer.
Art. 4.
Is nietig en ongedaan de na 1 Maart 1933 toege- stane onderverhuring of afstand, indien het eerste contract verbroken werd.
In geval van geschil tusschen den onderhuurder en den eigenaar, rust het bewijs van den datum der akte van onderverhuring op den onderhuurder. Dit bewijs kan ook door alle rechtsmiddelen, zelfs door getuigen en vermoedens worden geïeverd.
Art. 5.
De vermindering van de huishuur zal Worden toe gepast, welke ook de dag der aanvraag zij, op het tijdstip van de huurovereenkomst, gelegen tusschen 1 April 1933 en 1 April 1935. Het vonnis waarbij dit
ger heeft aangesteld, niet ter terechtzitting ver schijnt, welke door de dagvoordiging werd bepaald, of op een latere terechtzitting naar dewelke zijn zaak mocht verwezen zijn, zal de rechter in' beroep niet bij verstek kunnen uitspraak doen, tenzij de gedaagde in beroep door den griffier van de recht bank werd opgeroepen.
Die oproeping geschiedt bij een ter post aange- teekenden brief, portvrij verzonden, ten binste vijf dagen vóór den datum der terechtzitting en inhou dende de aanduiding van plaats, dag en uur der ver schijning.
Art. 10.
Xxxxx op deze wet gesteunde vraag tot verbre king of tot vermindering van den huuiprijs is ont vankelijk ,zonder dat vooraf de eiscner bij den vrederechter een verzoekschrift heeft ingediend, om den verweerder tot een minnelijke regeling te doen oproepen. Het verzoekschrift, dat op ongezegeld papier mag geschreven zijn. wordt ter griffie oVer- gelegd, en de griffier verleent daarvan een ont vangstbewijs.
Binnen acht dagen na het indienen van het ver zoekschrift, roept de vrederechter de partijen op door een waarschuwing op ongezegeld papier, overgemaakt onder een ter post aangeteekenden omslag.
Er wordt proces-verbaal opgemaakt van den uit slag der poging tot minnelijke regeling. Komt een akkoord tot stand, dan vermeldt het proces-verbaal de termen daarvan. De uitgifte van het proces verbaal wordt voorzien van het formuiier van ten uitvoerlegging.
Art. 11.
In de aan de toepassing van deze wet onderwor pen geschillen, kan het bewijs door alle rechts middelen, zelfs door getuigen en vermoedens fworden geleverd.
Art. 12.
De eventueel door den rechter aangestelde des kundige moet zijn verslag indienen binnen twee maanden na zijne aanstelling, zoo niet wordt hij aïs niet verschijnend aangezien, van émolument beroofd en vervangen ten verzoeke van de meest gereede partij.
Art. 13.
1. Bij de geschillen, waartoe de toepassing van deze wet mocht aanleiding geven, zullen al de akten van rechtspleging, de vonnissen en de ex ploten betreffende de tenuitvoerlegging dezer von nissen, zoowel in eersten aanleg als in aanleg van beroep, op straffe van nietigheid, gesteld worden :
1° In de Nederlandsche taal, wanneer de verwe rende of de in beroep gedaagde partij woonachtig is in een der gemeenten, als Vlaamsche gemeente aangeduid bij Koninklijke besluiten genomen ter uitvoering van het eerste artikel der wet van 3 Mei 1889, betreffende het gebruik van de Nederlandsche taal in strafzaken, gewijzigd bij de wetten van 4 September 1891 en 22 Februari 1908, en samen geordend bij Koninklijk besluit van 16 September 1908 ;
2° In de Duitsche taal, wanneer de verwerende of de in beroep gedaagde partij een der gemeenten bewoont, vermeld bij artikel 2 van het Koninklijk besluit van 4 October 1925.
De exceptie van nietigheid moet, op straffe van vervallenverklaring, vóór elke andere exceptie, zelfs van bevoegdheid, en vóór de behandeling van de zaak ten gronde, worden ingeroepen.
II. Partijen mogen, bij overeenkomst of vooraf gaand akkoord, afzien van het voorrecht der bepa
misbruik van de maritale of van de vaderlijke macht eenig merkelijk nadeel zou berokkenen aan den anderen echtgenoot of aan de kinderen.
Een belangrijke vraag is te weten of deze vor dering openstaat voor echtgenooten die een ge ding tot scheiding van tatei en bed of tot eent- scheiding voeren. Alhoewel Mter Xxx Xxxxxxxxx volledig akkoord is met Mter Samyn, die in een onzer vorige vergaderingen beweerde dat de vrede rechter in toepassing van artikel 214b en volgende zou mogen ingrijpen, zelfs tegenover scheiuende echtgenooten, meende hij dat dezelfde oplossing niet Kon aangenomen worden voor de tusschen komst van den voorzitter der rechtbank van eer sten aanleg. Terwijl immers de wetgever zelf ge zegd had dat de Vrederechter ook oij scheidende eentgenooten mocht tusschenkomen, heert hij uit drukkelijk het tegenovergestelde voorzien voor de tusschenkomst van den voorzitter. Daarenboven zijn de maatregelen die den voorzitter mag nemen veel nauwer verwant met de voorloopige maatre gelen, die de wet als incidenteele vorderingen bij de echtscheiding laat inspannen.
De voorzitter heeft ook een zeer breede macht om te bepalen welke maatregelen te nemen zijn. Hij mag alle maatregelen trenen die niet in strijd zijn met de wet. Toch mag hij geen goederen bui ten den handel stellen, door ze totaal onvervreemd baar te maken.
De commentatoren van de wet betwijfelen of de voorzitter de vervreemding van de eigen goe deren van den echtgenoot-verweerder mag veroie- den. Mter Xxx Xxxxxxxxx meent van wei, vooral omdat de nieuwe wet al de goederen van de echt genooten aizonderlijk, onttrekt aan hun onbeperkt beschikkingsrecht, om ze meer en meer te be schouwen als goederen die, althans voor wat het gebruik aangaat, aan het gezin toebehooren.
Desaangaande verwees de voordrachtgever vooral naar de stelling van Mter Xxx Xxxxxx in het R. W.
Wat de proceduur betreft, deze is, naar den wil van den wetgever, vooral snel en eenvoudig. Het is een willige rechtspleging en ze wordt dus xxxxx xxxx met een verzoekschrift. Hier meende sprener echter dat een mondeling verzoek of een eenvou dige brief niet zou volstaan en ook dat de tus schenkomst van een pleitbezorger vereischt was. Hier was de voordrachtgever het dus niet eens met het artikel van Mter Xxx Xxxxxx in het R. W. van 20 November 1932. Hij meende dat deze uit zonderingen aan de algemeene regels niet in den tekst der wet begrepen waren en door de parle mentaire besprekingen zelfs uitgesloten.
De andere echtgenoot moet niet geroepen wor den. Wil de Voorzitter hem dan toch roepen, dan mag hij dit zeker doen, maar dan heeft hij ook alle vrijheid voor wat den vorm van deze oproe ping betreft en een eenvoudige brief, al dan niet aangeteekend, zou stellig mogen aangewend wor den .De dagvaarding zou zelts uitgesloten zijn als strijdig met de ingevoerde rechtspleging.
De bevoegdheid «racione loei» wordt bepaald door de laatste echtelijke woonst, wat hier even goed als voor de vordering voor den vrederech ter moet verstaan worden als de laatste gezamen lijke woonst der beide echtgenooten en niet de woonst die de man goedgevonden heeft te kiezen.
Het bevelschrift heeft een voorloopig karakter wat eenvoudig wil zeggen dat het niet vooraf be recht over den grond en geen kracht van gewijsde krijgt
Het verhaal tegen de beschikking is echter on voldoende geregeld en is wel het duisterste punt dezer wet. Verzoekschrift tot herziening schijnt niet op te gaan, daar «verzoekschrift op verzoek schrift» niet geldt, beroep of verzet zijn uiteraard niet mogelijk. Misschien, doch het is betwistbaar, zou de voorzitter in kortgeding de uitvoering der beschikking mogen opschorten. Deze kwestie is in elk geval onvoldoende geregeld.
Tegenover de derden heeft het bevelschrift in beginsel geen rechtskracht, en kan het geen gevol gen hebben. Moest het er in de praktijk toch heb
titel van zijn ambt ;
Aan den xxxx Xxxxxx (Ch.-H.-E.-M.), uit zijn ■ ambt van vrederechter van het kanton Deinze.
Hij is tot het emeritaat toegelaten en gemach-fl tigd tot het voeren van den eeretitel van zijn ambt I
Bij koninklijke besluiten van 1 April 1933 :
Is tot hoofdgriffier der rechtbank van eersten aan--» leg te Mechelen benoemd de heer Xxxxx (J.-A.-11
L.-J.), oud politiek gevangene, griffier bij de recht- m
bank van eersten aanleg te Brussel, ter vervanging « van xxxxxx den xxxx Xxxxxx ;
Zijn aangeduid om gedurende een nieuwen ter- 9 mijn van drie jaren met ingang van 11 April 1933, f l het ambt van onderzoeksrechter waar te nemen : .1
Bij de rechtbank van eersten aanleg te Brugge, 9 de heer Xxx Xxx, rechter in die rechtbank ;
Bij de rechtbank van eersten aanleg te Kortrijk/a de heer Xxxxxxxx, rechter in die rechtbank ;
Bij de rechtbank van eersten aanleg te Luik, d e l heer Destexhe, rechter in die rechtbank.
RECHTBANKEN VOOR OORLOGSSCHADE
Bij koninklijk besluit van 30 Maart 1933 :
In de rechtbank voor oorlogsschade te Gent is 1 de door den xxxx Xxxxx voorgezeten kamer afge- i schaft, bijgevolg wordt een einde gemaakt aan het I mandaat van den xxxx Xxxxx, ondervoorzitter van I die rechtbank ;
Is hernieuwd voor een nieuwen termijn het man - 1 daat van den heer Xxxxxxxxx, griffier bij het Hof l voor oorlogsschade te Luik ;
Van den heer Xxxxx, griffier bij de rechtbank 3 voor oorlogsschade te Yper ;
Van den heer Xxxxxxxxx, adjunct-griffier bij de ^ rechtbank voor oorlogsschade te Brussel ;
Van den heer Xxxxxxxxxx, adjunct-griffier bij de 5 rechtbank voor oorlogsschade te Gent.
NOTARIAAT
Bij koninklijke besluiten van 1 April 1933 :
Is het aantal notarissen in de Brusselsche agglo- meratie op honderd en twaalf gebracht.
De nieuwe standplaatsen zijn te Anderlecht, te ; Vorst en te Etterbeek gevestigd.
Is aan den heer Xx Xxxxxxx (F.-J.), op zijn ver- ; zoek, ontslag verleend uit zijn ambt van notaris ter standplaats Contich.
Hij is gemachtigd tot het voeren van den eere titel van zijn ambt.
Zijn tot notaris benoemd :
Ter standplaats Contich, de heer Xxxxxx (R.-L.- X.), candidaat-notaris te Contich, ter vervanging van den heer Xx Xxxxxxx ;
Ter standplaats Anderlecht de heer Xxxxx (M.- J.-J.), oorlogsinvalide, candidaat-notaris, dd. in specteur aan het Ministerie van Justitie ;
Ter standplaats Brussel :
De heer De Man (D .-G .-F.), notaris te Sint-Xxxx- Molenbeek, ter vervanging van xxxxxx den heer Xxxxxxxxxx-Xxxxxxx ;
De xxxx Xxxxxxx (J.-R.-H.-M.), oud-strijder, doc tor in de rechten, candidaat-notaris te Ükkel, ter vervanging van den heer Xxx ;
Ter standplaats Sint-Xxxx-Molenbeek, de heer De Turck (F.-V .-A .), oorlogsvrijwilliger, notaris te Galmaarden, ter vervanging van den heer De Man ; Ter standplaats Vorst, de heer Xxxxx (C.-K.-A.-
A.-M .), oorlogsvrijwilliger, candidaat-notaris te Schaarbeek. ;
Ter standplaats Etterbeek, de heer De Cort (J.), doctor in de rechten en candidaat-notaris, te Etter beek ;
Ter standplaats Schaarbeek ( l e kanton), de heer Xxxxxxxx (J.-E.-A .), oorlogsvrijwilliger, candidaat- notaris te Etterbeek, ter vervanging van den heer Xxxxxx.
Is de standplaats van den heer Xxxxxxx (O.-I.- M.-E.), oorlogsvrijwilliger, doctor in de rechten, notaris te Dieghem, naar Schaarbeek (2e kanton), overgebracht.
wordt bevolen is uitvoerbaar bij voorraad niettegen
staande beroep, met of zonder borgstelling.
Art. 6.
De verminderde huur wordt bepaald op zeven maal de huurwaarde welke het verhuurde goed in 1914 zou hebben gehad, rekening houdende met al de gegevens van beoordeeling en inzonderheid met zijn huidigen staat, met den uitgeoefenden handel, met den handefsomzet in de gemeente en voorname lijk op de plaats waar het is gelegen, met de nor male opbrengst van de onderverhuringen, met de belastingen, lasten en uitgaven, welke door de ver dragsluitende partijen worden gedragen. Zij mag niet minder bedragen dan de hypothecaire lasten
van het vaste goed, in zooverre de hypotheek werd
aangegeven vóór 1 Januari 1932 en met het doel het vast goed aan te koopen of er verandering aan toe te brengen.
Art. 7.
Alle bedingen en voorwaarden die strijdig zijn met de bepalingen dezer wet. worden geacht niet bestaande en krachteloos te zijn.
xxxx van de eerste paragraaf.
Deze bepaling moet niet worden toegepast, indien de huurovereenkomst ih de Fransche taal was gesteld.
III. De In het Nederlandsch of in het Duitsch aangevangen rechtspleging wordt verder in de Fransche taal behandeld, indien de verweerder zulks aanvraagt op de terechtzitting waar de zaak wordt ingeleid.
Vóór de rechtbank in beroep zal gebruik gemaakt worden van de taal aangenomen voor de rechts pleging vóór den vrederechter.
Art. 14.
AI de beslissingen, alsmede de uittreksels, af schriften, grossen of uitgiften, en over ’t algemeen, al de akten van rechtspleging waartoe de toepas sing van deze w et zal aanleiding geven, worden gezien voor zegel en kosteloos geregistreerd.
A rt 15.
Deze w et is uitvoerbaar te rekenen van af den dag van bare bekendmaking.
xxx, dan kunnen deze derden bij verzet van derde
handelen.
De wet voorziet een zekere publiciteit in een bijzonder register dat ter burgerlijke griffie gehou den wordt. Deze rechtsbepaling gaat echter zeer mank. Tegenover derden kan deze publiciteit geen rechtsgevolg hebben, want de wet voorziet er geen.
Tenslotte meent de spreker dat deze bepaling, van heel de wet, wel het meest had kunnen verhel pen aan toestanden die vroeger zoo dikwijls schrijnend waren. De wetgever heeft blijkbaar echter geen klaar beeld gehad van wat hij wilde en heeft niet alleen de interpretatie van zijn duis tere bepaling aan de schranderheid der voorzitters overgelaten, maar ook de aanpassing aan de prak tische noodzakelijkheid aan hun vindingrijkheid toevertrouwd.
Gelukkig is de macht van de Voorzitters zeer breed en kan deze bepaling aldus mogelijkheden openstellen die thans nog niet kunnen voorzien worden.
Na deze belangwekkende, alhoewel eerder ont
goochelend luidende voordracht, werd een drukke bespreking gevoerd. Veel leden bleken op afzon derlijke punten de meening van den spreker niet te deelen.
VLAAMSCHE JURISTEN ;
Steunt de Vlaamsche rechtslit- teratuur» Beide hiernavolgende werken zijn voor U onmisbaar
J* Simon & P* De Beus
Belgische Strafwetten*
(Brussel Etabl. Bruylont)
P+Bellefroid
Formulierboek van Bur gerlijke Rechtsvordering
(BruMel-Gent, Pol. Pé«)
Drukk. «Db Vl ij t >, uitgever X. X. Xxxxxx Nationales:ra*t, 46, Antwerpen — Telefoon 300.03