Pensioen- reglement deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 en toetreders vanaf 1 januari 2006
Xxxxxxxx- reglement deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 en toetreders vanaf 1 januari 2006
Stichting Bedrijfstak- pensioenfonds voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen
1 januari 2017
Inhoudsopgave
Artikel 1. Definities 3
Artikel 2. Deelnemerschap 7
Artikel 3. Aanspraken op pensioen 8
Artikel 4. Pensioengrondslag en franchise 8
Artikel 5. Ouderdomspensioen 9
Artikel 6. Partnerpensioen 10
Artikel 7. Wezenpensioen 11
Artikel 8. Fiscale maximering 11
Artikel 9. Omzetting ouderdomspensioen in partnerpensioen 12
Artikel 9a. Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen 12
Artikel 10. Vervroeging en uitstel pensioendatum 13
Artikel 11. Variabilisering 14
Artikel 12. Streven naar waardevastheid 14
Artikel 13. Echtscheiding en bijzonder partnerpensioen 15
Artikel 14. Premie 17
Artikel 14a. Premiemaximum 17
Artikel 15. Aanspraken bij arbeidsongeschiktheid 18
Artikel 16. Aanspraken bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioendatum 20
Artikel 17. Vrijwillige voortzetting van het deelnemerschap 21
Artikel 18. Uitbetaling en waardeoverdracht van pensioenen 22
Artikel 19. Afkoop kleine pensioenen 24
Artikel 20. Uitgesloten risico 25
Artikel 21. Vrijstelling van de verplichtstelling tot deelneming 25
Artikel 22. Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren 26
Artikel 23. Financiering van de aanspraken 28
Artikel 24. Vermindering van aanspraken 28
Artikel 25. Interne klachtenprocedure en Commissie van beroep 29
Artikel 26. Overgangsbepalingen 29
Artikel 27. Overgangsbepalingen inzake extra aanspraak op ouderdomspensioen 31
Artikel 28. Algemene bepalingen 32
Artikel 29. Inwerkingtreding 33
Bijlage 1 | 34 |
Bijlage 2 | 35 |
Bijlage 2a | 37 |
Bijlage 2b | 38 |
Bijlage 3 | 39 |
Bijlage 4 | 40 |
Bijlage 5 | 42 |
Pensioenreglement deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 en toetreders vanaf 1 januari 2006
Artikel 1. Definities
Naast de definities als omschreven in artikel 2 van de statuten van het fonds, die ook gelden voor dit pensioenreglement, wordt verstaan onder:
1. Aangesloten werkgever
De werkgever, die:
- onder de verplichtstelling krachtens artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, zoals is uitgewerkt in het verplichtstellingsbesluit, en onder de werkingssfeer van het fonds valt, of
- niet onder de werkingssfeer van het fonds valt, maar op een daartoe strekkend verzoek van die werkgever ten behoeve van hun werknemers door het bestuur als zodanig is aanvaard en die hiertoe een uitvoeringsovereenkomst inzake vrijwillige aansluiting heeft gesloten met het fonds.
2. Arbeidsongeschikt
Arbeidsongeschikt is de deelnemer die een uitkering krachtens de WIA (Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen) of de WAO (Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering) geniet.
3. AOW leeftijd
De pensioengerechtigde leeftijd zoals vastgelegd in de Algemene Ouderdomswet.
4. Bestuur
Het bestuur van het fonds.
5. CAO-loonontwikkeling
De algemene loonontwikkeling zoals vastgelegd in de CAO voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen. Per 1 januari van enig jaar wordt gekeken naar de CAO-loonontwikkeling in het voorafgaande jaar.
6. Communicatieplan
Het communicatieplan van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen.
7. Fonds
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen.
8. Deelnemer
De deelnemer als omschreven in artikel 2 van dit reglement
9. Deelnemersjaar
Elke periode van een jaar gelegen tussen de datum van aanvang van het deelnemerschap in deze regeling en de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt.
Het aantal deelnemersjaren wordt in dagen nauwkeurig vastgesteld. Het bestuur administreert de deelnemersjaren van de deelnemer op de wijze zoals voorgeschreven in de Pensioenwet of daarop berustende regelgeving.
10. Gepensioneerde
De gewezen deelnemer die een ouderdomspensioen ontvangt.
11. Gewezen deelnemer
De man of vrouw van wie het deelnemerschap is beëindigd en die op grond van zijn of haar deelnemerschap aan deze pensioenregeling, op basis van dit pensioenreglement een aanspraak op pensioen heeft behouden.
12. Gewezen partner
De man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde:
- gehuwd is geweest; dan wel
- een geregistreerd partnerschap overeenkomstig Titel 5A van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft gehad; dan wel
- een niet-geregistreerd partnerschap heeft gehad zoals bedoeld in sub c van definitie 15, en die op grond van artikel 13 van dit pensioenreglement aanspraken op bijzonder partnerpensioen heeft verkregen.
13. Jaarsalaris
12 respectievelijk 13 maal (met toepassing van een correctie in kalenderjaren waarbij sprake is van een 53ste week) het met de deelnemer overeengekomen vaste bruto maand- respectievelijk 4- wekelijkse salaris, vermeerderd met;
a. de vaste toeslag op het salaris volgens werktijdenregeling II en de vaste toeslag op het salaris volgens werktijdenregeling IV op grond van de subsectorale cao voor de Groothandel in Levensmiddelen. Voor aangesloten werkgevers die niet vallen onder deze cao, kan een vergelijkbare regeling als pensioengevend worden aangemerkt;
b. vakantietoeslag/-bijslag;
c. provisie.
Tantièmes, vergoeding voor overwerk en andere door de aangesloten werkgever met de werknemer afgesproken emolumenten blijven buiten beschouwing.
Als een deelnemer zijn jaarsalaris niet of niet volledig geniet, door:
1. ziekte als bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek of in de zin van de Ziektewet.
2. Verlof zoals bedoeld in artikel 2 lid 4 van dit reglement;
3. Vrijwillige voortzetting als bedoeld in artikel 17 van dit reglement
wordt onder jaarsalaris verstaan het salaris dat voor hem zou hebben gegolden als die omstandigheid zich niet zou hebben voorgedaan;
waarbij voor sub 2 en 3 geldt dat er geen cumulatie mag plaatsvinden met pensioenopbouw in een pensioenregeling bij een eventuele nieuwe werkgever dan wel de vorming van een oudedagsreserve of deelname aan een beroepspensioenregeling. De werknemer dient dit schriftelijk aan het pensioenfonds te verklaren.
Voor parttimers wordt het jaarsalaris vervolgens vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller aangeeft het normale bij de aangesloten werkgever geldende aantal arbeidsuren per week en de noemer het werkelijke aantal arbeidsuren per week.
Bij de toepassing van dit pensioenreglement wordt het jaarsalaris aan een maximum gebonden, dat jaarlijks door het bestuur wordt vastgesteld. In bijlage 1 zijn alle door het bestuur jaarlijks vast te stellen bedragen opgenomen.
14. Kind
Het kind dat tot de deelnemer in familierechtelijke betrekking staat (in de eerste graad). Tevens wordt onder een kind verstaan het stief- en pleegkind van de deelnemer, dat ten tijde van het overlijden door deze als een eigen kind werd onderhouden en opgevoed en voorts een kind dat uiterlijk 306 dagen na overlijden van de deelnemer geboren is en in familierechtelijke betrekking tot de deelnemer staat.
15. Partner
Hieronder wordt verstaan:
a. De man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op de overlijdens- datum, doch uiterlijk voor de pensioendatum is gehuwd.
b. De man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op de overlijdens- datum, doch uiterlijk voor de pensioendatum een geregistreerd partnerschap overeenkomstig Titel 5A van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft.
c. De man of vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde op de overlijdens- datum, doch uiterlijk voor de pensioendatum een niet-geregistreerd partnerschap heeft, dat aan alle volgende voorwaarden voldoet:
1. er is sprake van slechts één partner (tweerelatie);
2. beiden zijn ongehuwd;
3. er is geen sprake van bloed- of aanverwantschap in de rechte lijn;
4. er is sprake van een gemeenschappelijke huishouding, waarbij beide partners op hetzelfde adres woonachtig zijn en als zodanig zijn ingeschreven in het bevolkingsregister;
5. er is sprake van een samenlevingscontract dat bij notariële akte is opgemaakt, waarin de partner door de deelnemer moet zijn aangewezen als begunstigde voor het partner- pensioen; indien de gezamenlijke huishouding vijf jaar of langer bestaat is een notarieel verleden samenlevingscontract niet vereist.
16. Parttimer
De werknemer die voor een gedeelte van de volledige normale arbeidstijd bij de aangesloten werkgever werkzaam is en deelnemer is in deze pensioenregeling.
17. Pensioendatum
De reguliere pensioendatum of de vervroegde of uitgestelde pensioendatum indien de deelnemer ervoor kiest eerder of later met pensioen te gaan dan op de reguliere pensioendatum, met inachtneming van het daartoe bepaalde in dit pensioenreglement.
18. Pensioengerechtigde
Persoon voor wie op grond van dit pensioenreglement het pensioen is ingegaan.
19. Pensioengevend loon
Het jaarsalaris als bedoeld in lid 13 van dit artikel.
20. Pensioengrondslag
De pensioengrondslag als bedoeld in artikel 4.
21. Prijsindexcijfer
Het in het Statistisch Bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde afgeleide consumentenprijsindexcijfer voor alle huishoudens . Per 1 januari van jaar t wordt gekeken naar de ontwikkeling van het prijsindexcijfer over de periode van 1 oktober van jaar t-2 tot en met 30 september van jaar t-1.
22. Reguliere pensioendatum
De eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt.
23. Werknemer
Een ieder die in dienst is van een aangesloten werkgever.
Artikel 2. Deelnemerschap
1. Als deelnemer aan deze regeling wordt opgenomen:
a. de werknemer vanaf 21 jaar die bij de werkgever als bedoeld in artikel 2, lid e onder I van de statuten van het fonds werkzaam is en die krachtens artikel 2 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds en op basis van de verplichtstellings- beschikking van het fonds verplicht is tot deelnemerschap in het fonds;
b. de werknemer vanaf 21 jaar, in dienst van een werkgever als bedoeld in artikel 2, lid e, onder II van de statuten van het fonds, die door het bestuur op een desbetreffend verzoek van deze werkgever met inachtneming van het bepaalde in dit reglement als deelnemer in het fonds is toegelaten, hetgeen slechts groepsgewijs met andere werknemers kan geschieden;
tenzij deze werknemer is geboren voor 1 januari 1950 en op 31 december 2005 reeds deelnam aan de op dat moment geldende pensioenregeling-I en deze deelname onafgebroken is voortgezet.
Daar waar in dit reglement gesproken wordt over hij/hem/deelnemer wordt ook zij/haar/deelneemster bedoeld.
De verplichting tot deelneming in dit fonds geldt niet ten aanzien van de directeur grootaandeelhouder (DGA) zoals bedoeld in de Pensioenwet.
2. De werknemer die per 1 januari 2006 voldeed aan de voorwaarde onder lid 1a of 1b, doch per die datum arbeidsongeschikt was in de zin van artikel 15 van dit reglement, en waarvan de arbeidsongeschiktheid daarna niet is beëindigd wordt niet als deelnemer of gewezen deelnemer in dit reglement opgenomen.
3. Het deelnemerschap eindigt bij:
a. het bereiken van de pensioendatum maar uiterlijk op de reguliere pensioendatum , of;
b. overlijden van de deelnemer, of;
c. het beëindigen van de arbeidsovereenkomst van de werknemer op grond waarvan hij deelnemer aan deze regeling is, tenzij het deelnemerschap wordt voortgezet in de zin van artikel 15 of 17 van dit reglement.
4. De periode waarin de deelnemer partieel verlof opneemt anders dan ouderschapsverlof of onbetaald kortdurend zorgverlof zoals bedoeld in artikel 34 lid 1 en 4 van de CAO wordt in het kader van dit pensioenreglement niet als deelnemerstijd aangemerkt, tenzij de deelnemer besluit de opbouw volledig voor eigen rekening voort te zetten. Dit onbetaald verlof is een sabbatsverlof dat schriftelijk vastgelegd is en ten hoogste twaalf maanden duurt. De risico- dekkingen van partner- en wezenpensioen en het premievrijstellingsrisico worden gedurende de betreffende periode wel voortgezet op basis van de laatstelijk voor aanvang van de verlofperiode vastgestelde gegevens, voor zover niet in strijd met de Wet op de Loonbelasting.
Artikel 3. Aanspraken op pensioen
1. Overeenkomstig de bepalingen van de statuten van het fonds en van dit reglement geeft het deelnemerschap aanspraak op:
a. ouderdomspensioen;
b. partnerpensioen;
c. wezenpensioen.
Deze aanspraken zijn gebaseerd op een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet.
2. De opbouw en de financiering van het ouderdoms- en partnerpensioen vinden gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats. De opbouw van partnerpensioen vindt plaats over de deelnemersjaren vanaf 1 januari 2015.
Voor zover aanspraken op partner- en wezenpensioen op risicobasis zijn verzekerd komen deze bij beëindiging van het deelnemerschap te vervallen.
3. De werknemer, die uit hoofde van zijn leeftijd nog niet voldoet aan de in artikel 2 lid 1 onder sub a. gestelde voorwaarden, heeft voor zijn partner en/of kinderen op risicobasis aanspraak op partnerpensioen en/of wezenpensioen overeenkomstig de bepalingen van dit pensioenreglement.
4. De aangesloten werkgevers, de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en anderen die aan de bepalingen van de statuten en het pensioenreglement aanspraak op pensioen ontlenen, zijn verplicht aan het fonds de door het fonds voor een goede uitvoering van de statuten en het pensioenreglement nodig geachte inlichtingen te verstrekken, respectievelijk bescheiden over te leggen. Bij het niet voldoen aan het in de eerste volzin van dit lid bepaalde is het bestuur bevoegd de nodige gegevens naar eigen inzicht vast te stellen en zijn de betrokkenen aan die vaststelling gebonden.
5. Indien de aangesloten werkgever wel de bijdrage van de deelnemer op diens salaris heeft ingehouden maar niet de premie aan het fonds heeft afgedragen, wordt voor de vaststelling van de pensioenaanspraken van de deelnemer en zijn nagelaten betrekkingen de premie geacht te zijn betaald aan het fonds.
6. Indien op grond van de vorige leden van dit artikel geen aanspraak op pensioen bestaat, kan het bestuur in individuele situaties besluiten toch aanspraken toe te kennen, waarbij tevens de van belang zijnde bepalingen in de pensioen gerelateerde wet- en regelgeving in acht worden genomen.
Artikel 4. Pensioengrondslag en franchise
1. De pensioengrondslag wordt per 1 januari van elk jaar voor de deelnemer vastgesteld en is gelijk aan het op die datum voor betrokkene geldende jaarsalaris nadat dit is verminderd met de franchise. Een verlaging van het jaarsalaris in de loop van het jaar leidt direct tot een aanpassing van de pensioengrondslag. Een verhoging van het jaarsalaris wordt per 1 januari van het daaropvolgende jaar doorgevoerd.
2. De franchise is gelijk aan 100/75 maal de enkelvoudige AOW-uitkering voor een gehuwde inclusief vakantietoeslag zoals op jaarbasis geldt per 1 januari van enig jaar. De franchise wordt naar boven afgerond op hele euro’s. Per 1 januari 2017 is de franchise € 13.123,--.
3. Indien het deelnemerschap aan de in dit pensioenreglement omschreven pensioenregeling op een andere dan de in het vorige lid genoemde datum aanvangt, wordt bij de vaststelling van de pensioengrondslag voor de eerste maal uitgegaan van het bij de aanvang van het deelnemerschap voor de deelnemer geldende jaarsalaris en van het bedrag van de op de eerste januari daaraan voorafgaande geldende door het bestuur vastgestelde franchise.
4. Indien het deelnemerschap eindigt door een wisseling van het dienstverband binnen de branche Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen en het deelnemerschap dientengevolge aaneensluitend wordt voortgezet, wordt vanaf dat moment de pensioen- grondslag vastgesteld op basis van het overeengekomen jaarsalaris bij de nieuwe aangesloten werkgever.
5. Indien de financiële situatie zulks vereist kan het bestuur het opnemen van wijzigingen in het jaarsalaris, dat normaliter voor de vaststelling van de pensioengrondslag in aanmerking worden genomen, van jaar tot jaar beperken.
Artikel 5. Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de reguliere pensioendatum, mits de (gewezen) deelnemer op bedoeld tijdstip in leven is, en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand, waarin de gepensioneerde overlijdt.
2. Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt voor elk vanaf 1 januari 2015 in deelnemerschap bij het fonds doorgebracht deelnemersjaar 1,6% van de in het betreffende deelnemersjaar geldende pensioengrondslag.
3. Het in enig jaar te verwerven ouderdomspensioen wordt voor een parttimer gecorrigeerd met diens parttimefactor in het betreffende jaar.
4. De parttimefactor wordt jaarlijks op 1 januari voor het lopende jaar vastgesteld door het werkelijke aantal arbeidsuren per week van de deelnemer in het betreffende jaar te delen door het normale in dat jaar bij de aangesloten werkgever geldende aantal arbeidsuren per week. Bij wijziging van het parttimepercentage in de loop van het jaar, wordt de parttimefactor daarop aangepast.
5. Voor de vaststelling van het te bereiken ouderdomspensioen wordt ervan uitgegaan dat het deelnemerschap eindigt op de reguliere pensioendatum.
6. Voor de vaststelling van het te bereiken ouderdomspensioen van een parttimer wordt aan- genomen dat zijn laatstvastgestelde parttimefactor tot de beëindiging van het deelnemerschap geen verandering zal ondergaan.
7. Indien de deelnemer op grond van artikel 20 van de subsectorale cao voor de Groothandel in Levensmiddelen twee jaar voor de (vervroegde) pensioendatum voor 20% extra arbeidstijdverkorting per week kiest en vastlegt na deze twee jaar met pensioen te gaan, wordt voor de toepassing van dit reglement deze extra arbeidstijdverkorting buiten beschouwing gelaten. Hierbij geldt als voorwaarde dat de omvang van de dienstbetrekking na de 20% arbeidstijdverkorting niet lager mag zijn dan 50% van de omvang van het dienstverband zoals dat gold 10 jaar voorafgaand aan de reguliere pensioendatum.
Artikel 6. Partnerpensioen
1. Het partnerpensioen gaat in op de eerste van de maand volgend op de maand waarin de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde is overleden en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de (gewezen) partner overlijdt.
2. Het jaarlijkse partnerpensioen bedraagt voor elk vanaf 1 januari 2015 in deelnemerschap bij het fonds doorgebracht deelnemersjaar 1,12% van de in het betreffende deelnemersjaar geldende pensioengrondslag.
3. Na het overlijden van een deelnemer heeft de partner recht op een jaarlijks partnerpensioen van:
a. het partnerpensioen dat ten tijde van het overlijden op grond van lid 2 is opgebouwd; vermeerderd met;
b. 70% van het ouderdomspensioen dat de deelnemer vanaf de overlijdensdatum tot aan de reguliere pensioendatum zou hebben bereikt. Hierbij wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag. Deze laatst vastgestelde pensioengrondslag wordt gecorrigeerd indien en voor zover provisie (artikel 1, lid 13, sub c) onderdeel is van het jaarsalaris. Alsdan zal niet de provisie van het betreffende jaar, maar de gemiddelde provisie over de 5 jaar voorafgaand aan het overlijden als pensioengevend worden aangemerkt. Indien het deelnemerschap op de overlijdensdatum minder dan 5 volle kalenderjaren heeft geduurd, wordt het gemiddelde genomen over het verstreken deel van de deelnemerstijd. Dit gemiddelde wordt vervolgens gemaximeerd op een provisie die naar redelijkheid te verwachten is; vermeerderd met;
c. het premievrije partnerpensioen dat is verkregen na de uitruil van het tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2015 bij dit pensioenfonds opgebouwde ouderdomspensioen op grond van artikel 26 lid 4;
d. de tot 1 januari 2001 opgebouwde premievrije aanspraken op partnerpensioen op grond van artikel 26 lid 1.
4. Bij overlijden na beëindiging van het deelnemerschap is het partnerpensioen gelijk aan de op de overlijdensdatum geldende premievrije aanspraak op partnerpensioen.
5. In geval van overlijden van de werknemer als bedoeld in artikel 3 lid 3, wordt het partnerpensioen vastgesteld op 70% van het te bereiken ouderdomspensioen, waarop hij overeenkomstig artikel 5 aanspraak zou hebben gehad, indien hij wel voor het deelnemerschap in aanmerking was gekomen. Hierbij wordt uitgegaan van de laatst vastgestelde pensioengrondslag. Deze laatst vastgestelde pensioengrondslag wordt gecorrigeerd indien en voor zover provisie (artikel 1, lid 13, sub c) onderdeel is van het jaarsalaris. Alsdan zal niet de provisie van het betreffende jaar, maar de gemiddelde provisie over de 5 jaar voorafgaand aan het overlijden als pensioengevend worden aangemerkt. Indien het deelnemerschap op de overlijdensdatum minder dan 5 volle kalenderjaren heeft geduurd, wordt het gemiddelde genomen over het verstreken deel van de deelnemerstijd. Dit gemiddelde wordt vervolgens gemaximeerd op een provisie die naar redelijkheid te verwachten is.
6. Indien de deelnemer na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed c.q. na beëindiging van het (geregistreerde) partnerschap zoals omschreven in sub b en c van artikel 1 definitie 15 opnieuw in het huwelijk treedt of een geregistreerd dan wel niet-geregistreerd partnerschap aangaat, wordt het aan de volgende partner toegekende
partnerpensioen vastgesteld onder aftrek van het (de) bijzondere partnerpensioen(en), als bedoeld in artikel 13.
Artikel 7. Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer is overleden, en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand, waarin het kind 18 jaar wordt of overlijdt. Het wezenpensioen wordt evenwel uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand, waarin het kind 27 jaar wordt, indien en voor zolang zijn voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels in beslag wordt genomen door of in verband met het volgen van onderwijs of van een beroepsopleiding.
2. Het jaarlijkse wezenpensioen als bedoeld in lid 1 bedraagt voor elk kind 20% van het op grond van artikel 6 lid 3 vastgestelde partnerpensioen. Voor deelnemers die in de zin van artikel 26 lid 4 bezwaar hebben gemaakt tegen de collectieve omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in partnerpensioen wordt het wezenpensioen vastgesteld op 14% van het op grond van artikel 5 lid 5 vastgestelde ouderdomspensioen.
3. In geval van overlijden van de werknemer als bedoeld in artikel 3 lid 3, wordt het wezen- pensioen voor elk kind vastgesteld op 14% van het te bereiken ouderdomspensioen, waarop hij overeenkomstig artikel 5 aanspraak zou hebben gehad, indien hij wel voor het deelnemerschap in aanmerking was gekomen.
4. Het wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf het moment dat beide ouders zijn overleden.
Artikel 8. Fiscale maximering
1. Het maximale ouderdomspensioen op jaarbasis bedraagt 100% van het pensioengevend loon, te weten het laatst vastgestelde jaarsalaris. Het maximale ouderdomspensioen wordt opgevat met inbegrip van de voor dat jaar geldende uitkering voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en vijfde lid, van de AOW, vermeerderd met de vakantietoeslag.
2. Het maximale partnerpensioen op jaarbasis bedraagt 70% van het maximale ouderdoms- pensioen als bedoeld in lid 1.
3. Het maximale wezenpensioen op jaarbasis bedraagt 14% van het maximale ouderdoms- pensioen als bedoeld in lid 1. Het maximale wezenpensioen wordt verdubbeld voor een kind waarvan beide ouders zijn overleden.
4. Het ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen mogen de hierboven genoemde maxima overschrijden, indien artikel 18d Wet Loonbelasting 1964 van toepassing is.
5. Het pensioengevend loon bedraagt maximaal het bedrag dat in artikel 18ga Wet Loonbelasting 1964 is opgenomen.
Artikel 9. Omzetting ouderdomspensioen in partnerpensioen
1. Bij het bereiken van de pensioendatum biedt het fonds aan de (gewezen) deelnemer de mogelijkheid om de tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2015 opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen en - voor zover van toepassing - de aanvullende aanspraak op ouderdomspensioen op grond van artikel 27 om te zetten in een verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met een toe te kennen aanspraak op partnerpensioen. Het nieuw toe te kennen partnerpensioen bedraagt 70% van het verlaagde ouderdomspensioen.
2. De omzetting als bedoeld in lid 1 is niet mogelijk:
x. xxxxxxxxx het ouderdomspensioen al verlaagd is door toekenning van een premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen;
b. indien deze omzetting al heeft plaatsgevonden bij uitdiensttreding conform artikel 16;
c. indien deze omzetting al heeft plaatsgevonden uit hoofde van de overgangsbepaling zoals beschreven in artikel 26 lid 4.
3. Indien de (gewezen) deelnemer drie maanden vóór het bereiken van de pensioendatum geen schriftelijke reactie heeft gegeven op de door het fonds aangeboden keuzemogelijkheid én de (gewezen) deelnemer heeft een partner zoals omschreven in artikel 1, lid 15, sub a of sub b wordt de omzetting zoals beschreven in lid 1 van dit artikel door het fonds uitgevoerd.
4. De administrateur van het fonds zal zorgdragen voor de tijdige verspreiding van de formulieren waarmee de mededelingen door de (gewezen) deelnemer als bedoeld in de voorgaande leden van dit artikel, gedaan kunnen worden. Het fonds aanvaardt xxxxxxx geen andere stukken dan de hier bedoelde formulieren.
5. De omzetting als bedoeld in dit artikel vindt plaats op basis van daarvoor door het bestuur vastgestelde actuariële factoren, de zogenaamde uitruilfactoren. Deze uitruilfactoren zijn in bijlage 2 en 2a bij dit reglement vastgelegd. De uitruilfactoren zijn zodanig vastgesteld dat de collectieve actuariële waarde van de aanspraken voor de omzetting gelijk is aan de collectieve actuariële waarde van de aanspraken na de omzetting. Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de uitruilfactoren aanpassing behoeven en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de uitruilfactoren.
Indien in combinatie met omzetting zoals bedoel in dit artikel tevens pensioenvervroeging of pensioenuitstel als bedoeld in artikel 10 plaatsvindt, geldt het volgende. In deze situatie wordt eerst het resultaat van pensioenvervroeging of pensioenuitstel berekend en vervolgens het resultaat van de omzetting als bedoeld in dit artikel.
Artikel 9a. Uitruil van partnerpensioen in ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer heeft op de pensioendatum de mogelijkheid de aanspraak op partnerpensioen verkregen uit hoofde van artikel 6, lid 2, artikel 9, artikel 16, lid 3 en uit hoofde van artikel 26, lid 4, om te zetten in een aanspraak op ouderdomspensioen.
2. Indien de (gewezen) deelnemer geen partner heeft, kan deze uitruil plaatsvinden indien de gewezen deelnemer ten minste drie maanden vóór het bereiken van de pensioendatum in een ondertekend schriftelijk stuk aangeeft dat hij geen partner heeft en dat hij kiest voor deze uitruil.
3. Indien de (gewezen) deelnemer wel een partner heeft kan deze uitruil alleen plaatsvinden indien zij beiden ten minste drie maanden vóór het bereken van de pensioendatum in een door beiden ondertekend schriftelijk stuk, verklaren dat de uitruil door gevoerd mag worden.
4. De uitruil zoals beschreven in dit artikel is niet mogelijk voor de premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen welke is verkregen op grond van artikel 13.
5. De uitruil zoals als bedoeld in dit artikel vindt plaats op basis van daarvoor door het bestuur vastgestelde actuariële factoren, de zogenaamde uitruilfactoren. De uitruilfactoren zijn zodanig vastgesteld dat de collectieve actuariële waarde van de aanspraken voor de omzetting gelijk is aan de collectieve actuariële waarde van de aanspraken na de omzetting. Deze uitruilfactoren zijn in bijlage 2b bij dit reglement vastgelegd. Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de uitruilfactoren aanpassing behoeven en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de uitruilfactoren.
Artikel 10. Vervroeging en uitstel pensioendatum
1. De (gewezen) deelnemer heeft bij pensionering de keuze tussen ingang van het ouderdomspensioen op de reguliere pensioendatum, ingang van het ouderdomspensioen op een vervroegde pensioendatum en ingang van het ouderdomspensioen op een uitgestelde pensioendatum. De keuze voor vervroeging is beperkt tot de AOW-leeftijd van de (gewezen) deelnemer indien en voor zover artikel 15 toepassing vindt. De gekozen pensioendatum is altijd de eerste dag van de maand.
2. De vervroegde pensioendatum kan niet eerder zijn dan de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt. Indien en voor zover artikel 15 toepassing vindt kan de vervroegde pensioendatum niet eerder zijn dan de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt. De pensioendatum kan uitgesteld worden tot uiterlijk de leeftijd die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd, of het eerdere moment waarop volgens artikel 8 door uitstel de maximale pensioenaanspraken zijn bereikt. Bij uitstel van de pensioendatum vindt er geen verdere opbouw van pensioenaanspraken meer plaats.
3. De (gewezen) deelnemer dient het verzoek tot vervroeging van de pensioendatum ten minste zes maanden vóór de beoogde vervroegde pensioendatum in bij het fonds. Een verzoek tot uitstel van de pensioendatum dient de (gewezen) deelnemer ten minste zes maanden vóór de reguliere pensioendatum in bij het fonds.
4. Het ouderdomspensioen wordt bij vervroeging actuarieel verlaagd ten opzichte van het ouderdomspensioen op de reguliere pensioendatum, op basis van de door het bestuur vastgestelde sekseneutrale vervroegingsfactoren. Het ouderdomspensioen wordt bij uitstel actuarieel verhoogd ten opzichte van het ouderdomspensioen op de reguliere pensioendatum, op basis van door het bestuur vastgestelde sekseneutrale uitstelfactoren op basis van actuarieel algemeen aanvaarde grondslagen.
Periodiek beoordeelt het bestuur, gehoord de actuaris, of de vervroegings- en uitstelfactoren aanpassing behoeven en neemt indien noodzakelijk een besluit tot aanpassing van de vervroegings- en uitstelfactoren. De sekseneutrale vervroegings- en uitstelfactoren zijn opgenomen in bijlage 3 bij dit reglement.
5. Indien in combinatie met pensioenvervroeging of pensioenuitstel tevens omzetting van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen in een verlaagde aanspraak op
ouderdomspensioen in combinatie met een toe te kennen aanspraak op partnerpensioen als bedoeld in artikel 9 plaatsvindt, geldt het volgende. In deze situatie wordt eerst het resultaat van pensioenvervroeging of pensioenuitstel berekend en vervolgens het resultaat van de omzetting zoals bedoeld in artikel 9.
Artikel 11. Variabilisering
1. De (gewezen) deelnemer heeft op de pensioendatum de mogelijkheid te kiezen voor een tijdelijk verhoogd ouderdomspensioen met daarop volgend een levenslang verlaagd ouderdomspensioen. De verhouding tussen het verhoogde en verlaagde ouderdomspensioen bedraagt 100:75. In bijlage 4 bij dit reglement zijn de verschillende mogelijkheden opgenomen.
2. Indien de (gewezen) deelnemer kiest voor de mogelijkheid genoemd in lid 1, zal de waarde van de aanspraken op ouderdomspensioen na de herrekening actuarieel gelijk zijn aan de waarde voor de herrekening. Het ouderdomspensioen zal worden herrekend op basis van door het bestuur vastgestelde sekseneutrale uitruilfactoren. In bijlage 4 bij dit pensioen- reglement zijn de sekseneutrale uitruilfactoren opgenomen.
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 1 kan het maximale ouderdomspensioen meer bedragen dan het aldaar opgenomen maximale ouderdomspensioen, indien en voor zover de overschrijding het gevolg is van de keuze als bedoeld in dit artikel.
4. Indien in combinatie met variabilisering tevens omzetting van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen in een verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met een toe te kennen aanspraak op partnerpensioen als bedoeld in artikel 9 plaatsvindt en/of vervroeging of uitstel als bedoeld in artikel 10, geldt het volgende. In deze situatie wordt eerst het resultaat van de pensioenvervroeging of uitstel berekend, vervolgens het resultaat van de omzetting en tot slot het resultaat van de variabilisering.
5. In de periode voorafgaand aan de AOW-leeftijd mag bij de bepaling van de bandbreedte als bedoeld in lid 1 een bedrag ter grootte van tweemaal de AOW-uitkering voor een gehuwd persoon (enkelvoudig) inclusief vakantiegeld buiten beschouwing blijven.
Artikel 12. Streven naar waardevastheid
1. Op de pensioenaanspraken en pensioenrechten van de (gewezen) deelnemers en de pensioengerechtigden wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal het prijsindexcijfer. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. Deze toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd.
2. De toeslagverlening is toekomstbestendig, wat inhoudt dat er jaarlijks niet meer toeslag verleend wordt dan naar verwachting in de toekomst te realiseren is. Bij een beleidsdekkingsgraad van minder dan 110% wordt geen toeslag verleend.
3. Indien op basis van de beleidsdekkingsgraad geen volledige toeslag kan worden toegekend aan de deelnemers kan onder voorwaarden een aanvullende toeslag aan deelnemers worden verleend vanuit de premie/toeslag-reserve.
De middelen uit de premie/toeslag-reserve die naar verwachting niet benodigd zijn om in toekomstige jaren een premietekort uit op te vangen, zijn beschikbaar voor een aanvullende toeslagverlening aan de deelnemers.
Op deze aanvullende toeslagverlening is de rekenregel ten aanzien van toekomstig bestendig indexeren van toepassing.
4. Het in lid 1 en lid 2 gestelde is eveneens van toepassing op de ingegane pensioenen en de premievrije aanspraken van het bijzonder ouderdomspensioen zoals bedoeld in artikel 13 lid 7 van dit reglement en het bijzonder partnerpensioen zoals bedoeld in artikel 13 lid 4 van dit reglement.
5. Behoudens de additionele toeslag vanuit de premie/toeslag-reserve is de toeslag op de pensioenaanspraken van de deelnemers gelijk aan de toeslag op de pensioenaanspraken van de gewezen deelnemers en pensioengerechtigden.
6. Het bestuur kan incidenteel toeslagen verlenen om in het verleden niet toegekende toeslag of in het verleden doorgevoerde vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten te compenseren. Deze incidentele toeslagen worden inhaaltoeslagen genoemd. Deze toeslagverlening wordt verleend onder de volgende voorwaarden:
• die toeslagverlening heeft geen gevolgen voor de toekomstbestendige toeslagverlening als bedoeld in lid 2;
• de beleidsdekkingsgraad behoudt na het verlenen van de inhaaltoeslag het niveau van het vereist eigen vermogen als bedoeld in artikel 132 van de Pensioenwet;
• ten hoogste een vijfde van het vermogen dat voor de incidentele toeslagverlening beschikbaar is wordt aangewend voor de inhaaltoeslag.
• Voor het herstel van kortingen wordt geen beperkende periode ingesteld. Inhaalindexatie is vervolgens alleen mogelijk wanneer alle kortingen uit het verleden volledig zijn hersteld.
• Inhaalindexatie kan plaatsvinden vanaf 1 januari 2015, de datum van invoering van het nFTK.
• Er wordt niet meer inhaalindexatie toegekend dan er in het verleden is misgelopen.
• Inhaalindexatie vindt plaats volgens de zogenoemde pro rata methode waarbij de beschikbare inhaalruimte evenredig wordt verdeeld over alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.
• De periode waarover gemiste indexaties kunnen worden ingehaald is voorlopig beperkt op 10 jaar.
Artikel 13. Echtscheiding en bijzonder partnerpensioen
1. De partner, wiens huwelijk met een deelnemer eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed respectievelijk wiens partnerschap wordt beëindigd omdat niet meer wordt voldaan aan sub b of c uit artikel 1 definitie 15, verkrijgt onder de naam van bijzonder partnerpensioen een premievrije aanspraak op partnerpensioen.
Voor de gewezen partner van de deelnemer is dit bijzonder partnerpensioen gelijk aan het partnerpensioen dat de deelnemer op grond van artikel 16 zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van de echtscheiding of de ontbinding van het huwelijk respectievelijk de beëindiging van het partnerschap zijn deelneming zou zijn geëindigd. De gewezen partner ontvangt een bewijs van zijn aanspraak.
2. De partner, wiens huwelijk met een gewezen deelnemer of gepensioneerde eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed respectievelijk wiens partnerschap wordt beëindigd omdat niet meer wordt voldaan aan sub b of c uit artikel 1 definitie 15, verkrijgt onder de naam van bijzonder partnerpensioen een zodanige premievrije aanspraak op partnerpensioen, als de gewezen deelnemer of gepensioneerde ten behoeve van deze partner heeft verkregen bij het eindigen van zijn deelneming. De gewezen partner ontvangt een bewijs van zijn aanspraak.
3. Er ontstaat geen premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen indien een geregistreerd partnerschap als omschreven in artikel 1, definitie 15, sub b wordt omgezet in een huwelijk of wanneer een niet-geregistreerd partnerschap als omschreven in artikel 1, definitie 15, sub c wordt omgezet in een geregistreerd partnerschap als omschreven in artikel 1, definitie 15, sub b of een huwelijk.
4. De op grond van dit artikel verkregen aanspraak op bijzonder partnerpensioen wordt jaarlijks verhoogd overeenkomstig het streven naar waardevastheid zoals bedoeld in artikel 12. De gewezen partner ontvangt een bewijs van zijn aanspraak.
5. Indien na toekenning van het bijzonder partnerpensioen, de gewezen partner overlijdt voordat de (gewezen) deelnemer overlijdt, maakt de aanspraak op het partnerpensioen vanaf het moment van overlijden van de gewezen partner weer deel uit van de pensioenaanspraken van de (gewezen) deelnemer, mits het overlijden van de partner na 1 januari 2015 plaatsvindt.
6. Voor de partners als bedoeld in sub a en b van artikel 1 definitie 15, is de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding van toepassing. In geval van echtscheiding heeft de (gewezen) partner die met de (gewezen) deelnemer gehuwd is geweest, recht op verevening van het ouderdomspensioen volgens het bepaalde in de Wet verevening pensioenrechten bij echtscheiding. Deze wet bepaalt dat de (gewezen) partner recht krijgt op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer. Onder echtscheiding wordt in dit geval verstaan einde van het huwelijk door echtscheiding of scheiding van tafel en bed.
7. Het recht op verevening kan rechtstreeks tegenover het fonds geldend worden gemaakt indien de echtscheiding binnen 2 jaar na de scheidingsdatum aan het fonds wordt gemeld. Na melding verkrijgt de gewezen partner een aanspraak op ouderdomspensioen, dat ingaat per de datum waarop het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer ingaat. Het fonds betaalt het aan de (gewezen) partner toekomende deel van het ingegane ouderdomspensioen rechtstreeks uit aan de (gewezen) partner. De uitbetaling aan de (gewezen) partner eindigt bij overlijden van de gewezen deelnemer, maar uiterlijk bij het eerdere overlijden van de (gewezen) partner.
8. Op grond van artikel 5 Wet verevening pensioenrechten bij scheiding is conversie van aanspraken op bijzonder partnerpensioen en aanspraken op ouderdomspensioen in een zelfstandige aanspraak van de gewezen partner, het zogenaamde bijzonder ouderdomspensioen, toegestaan mits het fonds heeft verklaard dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken dan wel het niveau van de uitkering aan te passen.
9. Het bepaalde in de voorgaande leden vindt geen toepassing, indien de gewezen partners bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden van geregistreerd partnerschap dan wel bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met betrekking tot de scheiding anders overeenkomen en deze overeenkomst binnen twee jaar na scheidingsdatum bij het fonds wordt ingediend.
10. Het in dit artikel bedoelde bijzondere partnerpensioen gaat in en eindigt op overeenkomstige wijze als het op grond van deze pensioenregeling uit te keren partnerpensioen ingaat en eindigt.
11. Dit artikel is niet van toepassing op de werknemer bedoeld in artikel 3 lid 3.
Artikel 14. Premie
1. De premie die de aangesloten werkgever aan het fonds per deelnemersjaar is verschuldigd, wordt jaarlijks door het bestuur van het fonds vastgesteld. In bijlage 1 zijn alle door het bestuur jaarlijks vast te stellen bedragen en percentages opgenomen. Van de premie voor de pensioenregeling komt 1/3 deel voor rekening van de deelnemer, welk deel door de aangesloten werkgever op het salaris van de deelnemer wordt ingehouden. 2/3 deel komt voor rekening van de aangesloten werkgever. De aangesloten werkgever is verplicht zowel de door de deelnemer als de door hemzelf verschuldigde premie aan het fonds te voldoen. De premiebetaling stopt in ieder geval op de laatste dag van de maand voorafgaand aan de pensioendatum.
Bij berekening van de premie is het bepaalde in artikel 1 definitie 13, ten aanzien van het maximale jaarsalaris, van overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van een parttimer wordt de premie vermenigvuldigd met de laatstelijk voor hem geldende parttimefactor als bedoeld in artikel 5 lid 4.
2. De premie is aan het fonds verschuldigd over elke periode, waarover de deelnemer salaris of een andere gelijkwaardige vergoeding heeft genoten. De premie is eveneens aan het fonds verschuldigd gedurende elke periode waarin de deelnemer op grond van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek aanspraak kan maken op doorbetaling van het salaris. In afwijking hiervan is tijdens de periode waarin de deelnemer partieel verlof opneemt anders dan ouderschapsverlof of onbetaald kort zorgverlof en de deelnemer de pensioenopbouw niet voor eigen rekening voortzet, geen premie verschuldigd aan het fonds.
3. De aangesloten werkgever is verplicht de premies, verschuldigd voor de in zijn dienst zijnde deelnemers, in 3-maandelijkse termijnen aan het fonds af te dragen. De aangesloten werkgever dient de definitieve afrekening binnen zes maanden na afloop van het jaar betaald te hebben. Het bestuur kan in bepaalde gevallen met inachtneming van het bepaalde in de Pensioenwet met de aangesloten werkgever een betalingsregeling treffen.
Artikel 14a. Premiemaximum
1. De CAO-partijen van de Bedrijfstak voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen, Zoetwaren, Tabak en/of Tabaksproducten zijn overeengekomen dat de totale premie voor uitvoering van de pensioenregelingen van het fonds maximaal 25,7% van de pensioengrondslagsom mag bedragen.
2. Het fonds zal de jaarlijks beschikbaar gestelde premie, achtereenvolgens aanwenden voor de financiering van de gedempte kostendekkende premie bestaande uit:
a) de uitvoeringskosten van het fonds.
b) de risicopremies die betrekking hebben op het partner- en wezenpensioen, de premievrije pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid.
c) de op te bouwen aanspraken op ouderdoms- en partnerpensioen.
3. Het fonds zal, mits na aanwending als genoemd onder a tot en met c uit lid 2 een restant resteert, dit restant doteren aan de daartoe gevormde bestemde premie/toeslag-reserve, een en ander volgens de methodiek als opgenomen in de Actuariële en bedrijfstechnische nota van het fonds.
4. Indien en voor zover de beschikbaar gestelde premie in enig jaar niet toereikend is ter financiering van de premiecomponenten als bedoeld onder a tot en met c uit lid 2, dan zal de pensioenaansprakenverwerving als bedoelt onder c in dat jaar navenant kunnen worden verminderd. Het fonds kan besluiten om middelen aan de bestemde premie/toeslag-reserve te onttrekken zodat de in de vorige volzin geschetste vermindering (deels) kan worden afgewend.
Artikel 15. Aanspraken bij arbeidsongeschiktheid
1. De (gewezen) deelnemer heeft recht op een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw als hij tijdens de deelneming door ziekte recht krijgt op (gedeeltelijke) loondoorbetaling volgens het Burgerlijk Wetboek of op (gedeeltelijke) uitkering volgens de Ziektewet, en aansluitend arbeidsongeschikt wordt. De premievrije voortzetting van de deelneming is afhankelijk van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage, conform de bepalingen in dit pensioenreglement.
Bij einde van het dienstverband bij een aangesloten werkgever wordt de premievrije voortzetting gemaximeerd op het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage geldend bij einde dienstverband. Als de WIA-uitkering bij einde van het dienstverband nog niet is ingegaan, wordt uitgegaan van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage zoals geldend bij ingang van de WIA-uitkering.
2. De premievrije voortzetting van de deelneming gaat in op de dag dat de WIA-uitkering of WAO-uitkering ingaat. In geval een recht op een WIA-uitkering eindigt, doch herleeft binnen 4 weken na de datum per wanneer de uitkering was ingetrokken, dan is er voor de pensioenopbouw sprake van een doorlopende periode van arbeidsongeschiktheid. Als de intrekking langer dan 4 weken heeft geduurd, wordt de herleving beschouwd als een nieuwe ziektedag.
3. De aangesloten werkgever of de betreffende deelnemer dient binnen 1 jaar na het intreden van de arbeidsongeschiktheid aan het fonds mededeling te doen van het intreden van de arbeidsongeschiktheid en dient de door het fonds gevraagde inlichtingen binnen een redelijke termijn te verstrekken.
4. Het fonds is bevoegd de premievrijstelling niet eerder te doen ingaan dan 1 jaar voor de dag waarop de aanvraag om premievrijstelling is ontvangen, voor zover dit op basis van wet- en regelgeving is toegestaan.
5. De premievrije voortzetting van de deelneming eindigt op de dag dat de WIA-uitkering of WAO-uitkering eindigt maar uiterlijk op de laatste dag van de maand voor de maand waarin de deelnemer de reguliere pensioendatum bereikt.
6. Voor de vaststelling van de premievrije voortzetting van de deelneming wordt uitgegaan van het laatst vastgestelde pensioengevend salaris voor aanvang van de arbeidsongeschiktheid, behoudens een eventuele verhoging op grond van lid 7 van dit artikel.
De pensioengrondslag wordt per 1 januari van elk jaar vastgesteld en is gelijk aan het op die datum voor betrokkene geldende jaarsalaris nadat dit is verminderd met de franchise.
De franchise wordt jaarlijks vastgesteld op de wijze zoals omschreven in artikel 4 lid 2.
7. Indien en voor zover in de C.A.O. voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen algemeen geldende wijzigingen in het jaarsalaris worden doorgevoerd, zullen deze verhogingen in aanmerking worden genomen voor de bepaling van het pensioengevend salaris, zoals genoemd in lid 6 van dit artikel, indien de arbeidsongeschiktheid op grond waarvan het premievrij deel is bepaald, is ingetreden na 1 januari 1982.
8. Het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage wordt vastgesteld door de verhouding tussen:
• het ongemaximeerde WIA-dagloon verminderd met de inkomsten uit arbeid die de deelnemer per dag verdient dan wel, indien hoger, het bedrag aan restverdiencapaciteit, en
• het ongemaximeerde WIA-dagloon, te vermenigvuldigen met 100%.
Bij een fictief arbeidsongeschiktheidspercentage hoort de mate van premievrije voortzetting volgens onderstaande tabel.
Fictief arbeidsongeschiktheidspercentage | Mate van premievrije voortzetting |
Tot 15%: | 0% |
15-25%: | 20% |
25-35%: | 30% |
35-45%: | 40% |
45-55%: | 50% |
55-65%: | 60% |
65-80%: | 72,5% |
80-100%: | 100% |
Voor zover sprake is arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO wordt de hoogte van de premievrije doorbouw vastgesteld aan de hand van de tabel in lid 2 van bijlage 3 van het reglement voor deelnemers geboren voor 1 januari 1950.
9. De deelnemer is verplicht om elke herziening van de WIA-uitkering of WAO-uitkering onmiddellijk aan het pensioenfonds door te geven.
10. Bij wijziging van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage zal de premievrijstelling worden afgeleid van het gewijzigde fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die wijziging.
11. In geval er bij aanvang van het deelnemerschap reeds sprake was van ziekte (eerste ziektedag ligt vóór aanvang deelnemerschap) of (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid, kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw voor zover gerelateerd aan de toename van de mate van arbeidsongeschiktheid die is ontstaan tijdens het deelnemerschap. Voor de mate van arbeidsongeschiktheid wordt uitgegaan van het fictieve arbeidsongeschiktheidspercentage.
Deze deelnemer heeft pas aanspraak op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid voor het deel waarvoor hij bij aanvang van het (aspirant)
deelnemerschap vanwege zijn arbeidsongeschiktheid is uitgesloten, nadat het fonds een schriftelijk bewijs heeft ontvangen waaruit blijkt dat de deelnemer voor dat deel ten minste vier weken onafgebroken arbeidsgeschikt is verklaard door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).
Voor de deelnemer, die op de aanvangsdatum van het (aspirant) deelnemerschap gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, wordt de mate van arbeidsongeschiktheid op de aanvangsdatum van het deelnemerschap vastgesteld. Indien de arbeidsongeschiktheid die op de aanvangsdatum van het deelnemerschap bestaat, nog niet blijkt uit een beschikking van het UWV, wordt voor de mate van arbeidsongeschiktheid uitgegaan van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals blijkt uit de eerste beschikking van het UWV na de aanvang van het deelnemerschap aan deze pensioenregeling.
12. Indien artikel 3, lid 3 van het pensioenreglement van toepassing is en betrokkene op de datum van aanvang van deelnemerschap reeds arbeidsongeschikt doch nog steeds in dienst is van de aangesloten werkgever, wordt het in dit artikel bepaalde vanaf genoemde datum ook toegepast op de conform de onderhavige pensioenregeling op te bouwen pensioenen en de te betalen premie.
13. Er wordt geen premievrije voortzetting van de deelneming verleend indien de aangesloten werkgever of de deelnemer in gebreke blijft medewerking te verlenen aan het vaststellen van het intreden of het voortduren dan wel het verminderen van arbeidsongeschiktheid, op de wijze als door het fonds noodzakelijk is geoordeeld en door haar kenbaar is gemaakt.
14. Het bestuur is bevoegd om nadere, dan wel afwijkende regels te stellen, al dan niet ten aanzien van individuele gevallen, voor het bepalen of een (gewezen) deelnemer al dan niet in aanmerking komt voor een (gedeeltelijk) pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid als bedoeld in dit artikel. Het bestuur zal hierbij zo veel mogelijk handelen volgens, en in de geest van, het bepaalde in het ‘Convenant over dekking van arbeidsongeschiktheidspensioen en premievrijstelling in pensioenregelingen’ gesloten op 23 januari 2013 door de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars.
15. Deze regeling is ingegaan op 1 januari 2006 en laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2016. Zij vervangt de tot dan geldende regeling, met dien verstande dat zij geen toepassing heeft op deelnemers die op 1 januari 1989 minder dan 45% arbeidsongeschikt waren, zolang de arbeidsongeschiktheidsgraad van betrokkenen lager blijft dan genoemd percentage.
Wijzigingen in dit pensioenreglement na aanvang van de arbeidsongeschiktheid zijn ook van toepassing op de premievrije voortzetting van de deelneming uit hoofde van dit artikel.
De wijzigingen in dit artikel per 1 januari 2016 betreffende het in- en uitlooprisico gelden voor alle deelnemers die op of na 1 januari 2016 arbeidsongeschikt worden. Voor degenen die vóór 1 januari 2016 arbeidsongeschikt zijn geworden, is dit niet van toepassing.
Artikel 16. Aanspraken bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioendatum
1. Indien het deelnemerschap anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioendatum wordt beëindigd en de artikelen 15, 17, 18 lid 4 zijn niet van toepassing, heeft de gewezen deelnemer recht op premievrije aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen..
2. De premievrije aanspraak is gelijk aan het tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde ouderdomspensioen en partnerpensioen.
3. Bij beëindiging van het deelnemerschap als bedoeld in lid 1 biedt het fonds aan de gewezen deelnemer de mogelijkheid om de gedurende de periode van 1 januari 2001 tot 1 januari 2015 opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen om te zetten in een verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met een toe te kennen aanspraak op partnerpensioen. Het nieuw toe te kennen partnerpensioen bedraagt 70% van het verlaagde ouderdomspensioen.
4. Deze omzetting is niet mogelijk:
a. voor zover het ouderdomspensioen al verlaagd is door toekenning van een premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen;
b. indien deze omzetting al heeft plaatsgevonden uit hoofde van de overgangsbepaling zoals beschreven in artikel 26 lid 4.
5. De omzetting als bedoeld in dit artikel vindt plaats op basis van een daarvoor door het bestuur vastgestelde actuariële factor, de zogenaamde uitruilfactor. Deze uitruilfactor is in bijlage 2a bij dit reglement vastgelegd. Om de drie jaar, of bij een tussentijdse significante wijziging van de samenstelling van het deelnemersbestand, of indien de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geven, kan het bestuur nieuwe uitruilfactoren vaststellen.
Artikel 17. Vrijwillige voortzetting van het deelnemerschap
Bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden of het bereiken van de (reguliere) pensioendatum, kan betrokkene het deelnemerschap aan dit pensioenreglement vrijwillig voortzetten onder de volgende voorwaarden:
a. de vrijwillige voortzetting dient uiterlijk negen maanden na beëindiging van de dienstbetrekking te worden aangevraagd, met dien verstande dat de vrijwillige voortzetting, al dan niet met terugwerkende kracht, direct aansluitend op het dienstverband aanvangt;
b. de pensioenregeling wordt tijdens de vrijwillige voortzetting in beginsel ongewijzigd voortgezet, wijziging van de pensioenregeling is slechts toegestaan indien de pensioenaanspraken van betrokkene daardoor niet worden verbeterd of voor zover het een collectieve verbetering betreft die primair bedoeld is voor de actieve werknemers van de voormalige werkgever, niet zijnde de partner van de voormalige werknemer of bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de voormalige werknemer of zijn partner;
c. de vrijwillige voortzetting kan slechts plaatsvinden voor zover geen cumulatie plaatsvindt met een pensioenregeling bij een eventuele andere werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of deelname aan een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling;
d. de uitbreiding van de pensioengevende diensttijd mag niet aanvangen in de periode van drie jaren voorafgaande aan de reguliere pensioendatum van deze pensioenregeling. Deze beperking is niet van toepassing als de betrokkene daadwerkelijk inkomen uit tegenwoordige arbeid geniet of als betrokkene aannemelijk maakt dat hij om medische redenen niet in staat is inkomen uit tegenwoordige arbeid te genereren;
e. het deelnemerschap kan vrijwillig worden voortgezet gedurende maximaal drie jaar na beëindiging van de deelneming. In afwijking hiervan geldt een termijn van;
i. maximaal 10 jaar als de gewezen werknemer, aansluitend aan de beëindiging van de dienstbetrekking, gedurende die periode winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.8 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet, mits voldaan wordt aan de hiervoor geldende fiscale voorwaarden.
ii. drie jaar, of langer indien de werknemer ten tijde van de onvrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking arbeidsongeschikt is. De vrijwillige voortzetting geldt dan gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid, zolang er een inkomensvervangende loongerelateerde uitkering wordt genoten.
iii. drie jaar, of langer indien de werknemer een uitkering ontvangt ter vervanging van in verband met de onvrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking gederfde inkomsten op grond van een sociaal plan of tussen de werkgever en één of meer werknemers afgesproken regeling.
De voortzetting is dan mogelijk zolang de uitkering wordt ontvangen.;
f. vrijwillige voortzetting van het deelnemerschap vindt plaats tegen doorsneepremie als bedoeld in artikel 14;
g. de premie word berekend op basis van de pensioengrondslag op de beëindigingdatum.. Met ingang van het vierde kalenderjaar van vrijwillige voortzetting geldt een extra maximum. Dit is het gezamenlijke bedrag van:
i. de winst uit onderneming vóór toevoeging aan en afneming van de oudedagsreserve en vóór de ondernemersaftrek,
ii. het belastbare loon,
iii. het resultaat uit overige werkzaamheden,
iv. de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen van de voormalige werknemer en
v. het negatief loon wegens vrijwillige voortzetting;
h. vrijwillige voortzetting vindt plaats op grond van de reguliere rekenregels;
i. de vrijwillig opgebouwde rechten worden geïndexeerd conform artikel 12 lid 1 van dit reglement;
j. De kosten van de vrijwillige voortzetting zijn volledig voor rekening van de werknemer. De werkgever kan besluiten om de kosten van de voortzetting geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening te nemen.
Artikel 18. Uitbetaling en waardeoverdracht van pensioenen
1. Het jaarlijkse pensioen wordt aan de rechthebbende uitgekeerd onder aftrek van de van overheidswege voorgeschreven inhoudingen. De uitkering heeft plaats in maandelijkse termijnen bij achterafbetaling, voor het eerst aan het einde van de kalendermaand, waarin het pensioen is ingegaan. Elke maandelijkse termijn bedraagt een twaalfde van het jaarlijkse pensioen, afgerond op 2 decimalen nauwkeurig.
2. In afwijking van het voorgaande kan het bestuur bepalen, dat een pensioen in halfjaarlijkse of driemaandelijkse termijnen wordt uitgekeerd, indien de maandelijkse termijnen van het pensioen minder zijn dan een door het bestuur bepaald gering bedrag.
3. De aanspraken op pensioen kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
4. Het fonds is verplicht om na een verzoek van een gewezen deelnemer tot waardeoverdracht de overdrachtswaarde van zijn pensioenaanspraken over te dragen indien:
a. er sprake is van een individuele beëindiging van de deelneming; en
b. die waardeoverdracht ertoe strekt het de gewezen deelnemer mogelijk te maken pensioenaanspraken te verwerven bij de ontvangende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of de beroepspensioenregeling;
tenzij sprake is van een van de in lid 7 omschreven situaties. Indien het verzoek van de gewezen deelnemer tot waardeoverdracht partnerpensioen betreft, is voor de
waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat de partner die begunstigde is voor het partnerpensioen met de waardeoverdracht instemt.
5. Het fonds is verplicht om na een verzoek tot waardeoverdracht van een deelnemer de overdrachtswaarde aan te wenden ter verwerving van pensioenaanspraken voor die deelnemer.
6. Voor de inkomende- en uitgaande waardeoverdacht gelden de voorwaarden als genoemd in artikel 71 van de Pensioenwet, met inachtneming van de bepalingen in artikel 72 tot en met 75 van de Pensioenwet. Op de waardeoverdracht als hier bedoeld zijn de reken- en procedureregels, zoals vastgelegd in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling, van toepassing. Tevens dient er sprake te zijn van pensioen in de zin van de Wet op loonbelasting.
7. De in dit artikel genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet indien:
a. en zolang de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is waarbij de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt;
b. en zolang de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een verzekeraar is waarop de noodregeling, bedoeld in artikel 3:160 van de Wet op het financieel toezicht van toepassing is, of die failliet is; of
c. en zolang de overdragende pensioenuitvoerder een verzekeraar is en aanvullende bijdragen van de werkgever noodzakelijk zijn maar de financiële toestand van die werkgever blijkens een schriftelijke verklaring van een niet aan de onderneming van de werkgever verbonden accountant die aanvullende bijdragen niet toelaat;
d. bij inkomende waardeoverdracht bij het fonds, de deelname bij het fonds is aangevangen voor 1 januari 2015 en het verzoek tot waardeoverdracht niet is ingediend binnen zes maanden na aanvang van de deelname;
e. bij uitgaande waardeoverdracht uit het fonds de deelname bij de ontvangende pensioenuitvoerder is aangevangen voor 1 januari 2015 en het verzoek tot waardeoverdracht niet is ingediend binnen zes maanden na aanvang van de deelname;
f. indien de deelneming of dienstbetrekking is geëindigd voor 8 juli 1994.
8. Bij invoering van een nieuwe pensioenregeling bij het fonds kan de waarde van de in de onderhavige pensioenregeling opgebouwde aanspraken op pensioen worden ingebracht in de nieuwe pensioenregeling. Hierbij worden de wettelijke bepalingen mede in acht genomen.
9. Bij wijziging van pensioenuitvoerder kan de waarde van de in de onderhavige pensioen- regeling opgebouwde aanspraken op pensioen worden overgedragen aan de nieuwe pensioenuitvoerder. Hierbij worden de wettelijke bepalingen mede in acht genomen.
10. Na de waardeoverdracht aan de nieuwe pensioenuitvoerder kan door de betrokkene tegenover het fonds geen enkel recht meer worden ontleend aan de periode van het deelnemerschap waarop de aanspraak op premievrij pensioen betrekking had en wordt bij hernieuwd deelnemerschap met die periode geen rekening meer gehouden.
11. De deelnemer kan gebruik maken van de mogelijkheid om aanspraken uit hoofde van verschillende dienstverbanden samen te voegen. Dit is alleen mogelijk wanneer sprake is van een individuele herindiensttreding of wijziging van aangesloten onderneming waarbij de betreffende dienstverbanden niet naadloos op elkaar aansluiten. Indien op grond van verschillende pensioensoorten nodig wordt geacht, gelden ten behoeve van de samenvoeging dezelfde rekenregels als bedoeld in lid 6 van dit artikel.
Artikel 19. Afkoop kleine pensioenen
1. Het fonds heeft het recht om op zijn vroegst twee jaar na beëindiging van de deelneming pensioenaanspraken van een gewezen deelnemer af te kopen, indien op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioendatum minder zal bedragen dan het in bijlage 1 vermelde bedrag, tenzij de gewezen deelnemer het fonds binnen twee jaar na beëindiging van de deelneming heeft gemeld dat de gewezen deelnemer een procedure tot waardeoverdracht is gestart.
2. Indien de pensioendatum voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn van twee jaar ligt, heeft het fonds het recht om bij de ingang van het ouderdomspensioen een aanspraak op ouderdomspensioen en eventuele andere aanspraken ten behoeve van de gewezen deelnemer of zijn nabestaanden af te kopen, indien de uitkering van het ouderdomspensioen op de pensioendatum minder bedraagt dan het in bijlage 1 vermelde bedrag.
3. Het fonds heeft jegens de partner het recht om bij ingang van het partnerpensioen of wezenpensioen een recht op partnerpensioen of wezenpensioen ten behoeve van de nabestaanden van dezelfde deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde af te kopen, indien de uitkering van het partnerpensioen of wezenpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het in bijlage 1 vermelde bedrag.
4. Het fonds heeft jegens de gewezen partner het recht om bij beëindiging van het huwelijk of het (geregistreerde) partnerschap een aanspraak op bijzonder partnerpensioen af te kopen indien de uitkering van het partnerpensioen op jaarbasis op de ingangsdatum minder bedraagt dan het in bijlage 1 vermelde bedrag.
5. Het fonds dat gebruik wil maken van het in het eerste respectievelijk tweede lid bedoelde recht informeert de gewezen deelnemer respectievelijk de gepensioneerde over zijn besluit hieromtrent binnen zes maanden na afloop van de periode van twee jaar na beëindiging van de deelneming respectievelijk binnen zes maanden na de pensioendatum en gaat over tot de uitbetaling van de afkoopwaarde binnen die termijn van zes maanden.
6. Het fonds dat gebruik maakt van het in het derde lid respectievelijk vierde lid bedoelde recht informeert de (gewezen) partner hierover binnen zes maanden na de ingangsdatum respectievelijk binnen zes maanden na melding van de scheiding en gaat binnen die termijn over tot uitbetaling van de afkoopwaarde aan de (gewezen) partner.
7. Het fonds stelt de afkoopwaarde van de pensioenaanspraken, als bedoeld in het eerste en tweede lid, ter beschikking aan de gewezen deelnemer dan wel de gepensioneerde, met uitzondering van de afkoopwaarde van een bijzonder partnerpensioen, die ter beschikking wordt gesteld aan de gewezen partner.
8. De pensioenuitvoerder betaalt de uitkering op de dag dat de aanspraken of rechten vervallen in verband met de afkoop.
9. Het fonds kan op het in het tweede lid bedoelde tijdstip of na de in het vijfde lid bedoelde termijn van twee jaar en zes maanden afkopen indien:
a. de gewezen deelnemer of gepensioneerde daarmee instemt; en
b. de hoogte van het ouderdomspensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het in het eerste lid bedoelde grensbedrag.
10. Het fonds kan na de in het derde en vierde lid bedoelde termijn afkopen indien:
a. de (gewezen) partner daarmee instemt; en
b. indien de hoogte van het partnerpensioen op jaarbasis per 1 januari van dat jaar lager is dan het dan het in het derde en vierde lid genoemde grensbedrag.
11. Het in het eerste tot en met vierde lid genoemde bedrag wordt jaarlijks herzien conform het bepaalde in de Pensioenwet.
12. De sekseneutrale factoren die worden gehanteerd bij afkoop conform dit artikel zijn vastgelegd in bijlage 5 bij dit reglement.
Artikel 20. Uitgesloten risico
Indien de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde overlijdt ten gevolge van opzet van de begunstigde voor het (bijzonder) partner- of wezenpensioen, kan het (bijzonder) partner- of wezenpensioen verminderd worden tot nihil, een en ander volledig naar oordeel van het bestuur.
Artikel 21. Vrijstelling van de verplichtstelling tot deelneming
1. Het bestuur is verplicht op verzoek van een werkgever vrijstelling van de verplichting tot deelneming in het fonds op grond van het bij of krachtens de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 en van de verplichting tot premiebetaling ten opzichte van het fonds te verlenen in de in het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 genoemde situaties van verplichte vrijstelling.
2. Op verzoek van een belanghebbende kan het bestuur ook om andere redenen dan genoemd in het vorige lid vrijstelling verlenen. In het beginsel verleent het bestuur in deze situatie geen vrijstelling, tenzij de belangen van de werknemers zwaarder wegen dan de belangen van het fonds om de onderneming te laten toetreden.
3. Aan een vrijstelling kunnen door het bestuur voorwaarden worden verbonden ter verzekering van een goede uitvoering van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstak- pensioenfonds 2000. Aan een vrijstelling zullen in ieder geval de volgende voorwaarden worden gesteld:
a. de betrokken werkgever, of voor het geval de pensioenaanspraken worden ontleend aan een pensioenfonds, het bestuur van dat fonds, zal aan het bestuur de inlichtingen verstrekken, die laatstgenoemd bestuur ter verzekering van de goede uitvoering van de Wet verlangt. De inlichtingen worden desverlangd schriftelijk en door middel van ingevulde en ondertekende formulieren binnen een door laatstgenoemd bestuur schriftelijk te stellen termijn verstrekt;
b. de pensioenvoorziening voor de betrokken werknemer is ondergebracht bij een rechts- persoonlijkheid bezittend ondernemings- en bedrijfstakpensioenfonds, zoals bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet, of een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekering mag uitoefenen.
4. Verder zullen aan de vrijstelling als bedoeld in dit artikel de voorwaarden worden verbonden als omschreven in het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000.
5. Een vrijstelling kan door het bestuur worden ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan de voor vrijstelling geldende voorwaarden of indien niet meer wordt voldaan aan de reden tot vrijstelling, bedoeld in het tweede lid, of indien wordt gehandeld in strijd met één of meer der aan de vrijstelling verbonden voorschriften.
6. Een beslissing op een verzoek om vrijstelling of waarbij een vrijstelling wordt ingetrokken, is met redenen omkleed. Een afschrift van de beslissing wordt door het fonds toegezonden aan de betrokkenen.
Artikel 22. Vrijstelling wegens gemoedsbezwaren
1. De deelnemer die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering en beschikt over een ontheffing wegens gemoedsbezwaren van de SVB, kan op zijn verzoek door het bestuur worden vrijgesteld van de verplichting tot naleving van het bij of krachtens de statuten en dit pensioenreglement te zijnen aanzien bepaalde. Dit geldt ook voor de aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid, waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.
2. Bij de indiening van een verzoek om vrijstelling wegens gemoedsbezwaren moet een verklaring worden overgelegd waaruit blijkt, dat degene die de verklaring indient overwegende gemoedsbezwaren heeft, en daarom noch zichzelf, noch iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Uit een door een aangesloten werkgever ingediende verklaring moet voorts blijken of deze ook gemoedsbezwaren heeft tegen de nakoming van de hem als aangesloten werkgever opgelegde verplichtingen.
3. Het verzoek om vrijstelling wegens gemoedsbezwaren van een aangesloten werkgever met rechtspersoonlijkheid moet worden ingediend door het daartoe bevoegde orgaan van de rechtspersoon onder overlegging van een verklaring, waaruit blijkt dat de natuurlijke personen, die deel uitmaken van dat orgaan, in meerderheid overwegende gemoedsbezwaren hebben. Bij het verzoek moet een gewaarmerkt afschrift worden overgelegd van de statuten van de rechtspersoon en van de notulen van de vergadering, waarin het besluit tot het aanvragen van de vrijstelling is genomen.
4. De vrijstelling wegens gemoedsbezwaren wordt door het bestuur verleend, indien de verklaring naar zijn mening overeenkomstig de waarheid is. De vrijstellling gaat in op de dag waarop deze wordt verleend. Aan de vrijstelling kan in verband met de administratie van het bedrijfstakpensioenfonds een beperkte terugwerkende kracht worden verleend.
Een vrijstelling, als bedoeld in dit artikel, aan degene die, anders dan in zijn hoedanigheid als werkgever, gemoedsbezwaren heeft tegen de opgelegde verplichtingen kan niet worden geweigerd, indien diegene in de hoedanigheid als werkgever geen gemoedsbezwaren heeft. Van de verleende vrijstelling wordt een bewijs uitgereikt.
5. Aan de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van het fonds. Een vrijgestelde werkgever is verplicht te zorgen, dat (een afschrift van) de hem verleende vrijstelling wordt en blijft opgehangen op een plaats, die vrij toegankelijk is voor alle in zijn dienst zijnde werknemers en waar deze geregeld plegen te komen, op een zodanige wijze dat van hetgeen op het desbetreffende stuk staat vermeld, gemakkelijk kan worden kennis genomen.
6. Ieder, die vrijstelling wegens gemoedsbezwaren heeft is dezelfde bijdrage die hij verschuldigd zou zijn, indien hij geen vrijstelling had, aan het fonds verschuldigd in de vorm van spaarbijdragen. Dit geldt tevens voor een aangesloten werkgever, die geen vrijstelling heeft met betrekking tot de bijdragen, die hij verschuldigd is voor een deelnemer, die wel een vrijstelling heeft.
7. De ten behoeve van een vrijgestelde deelnemer betaalde spaarbijdragen worden gestort op een geblokkeerde spaarrekening, die door en ten name van het fonds bij een daarvoor bevoegde instantie wordt geopend. De stortingen geschieden uiterlijk tot de eerste dag van de maand waarin de pensioendatum van de vrijgestelde deelnemer valt of tot zijn eerder overlijden. De rekening is bestemd voor vervangende bijdragen inzake ouderdoms-, partner- en wezenpensioen.
8. Elke werknemer, voor wie krachtens lid 7 bij het fonds een spaarrekening bestaat, ontvangt van het fonds jaarlijks een opgave van de stand van die rekening, zoals zij wordt gevormd door de betaalde bedragen vermeerderd met rente op basis van het gemiddelde netto rendement van de beleggingen van het fonds over het boekjaar, waarover de (laatste) rentebijschrijving plaatsvindt, verminderd met een door het bestuur vast te stellen bedrag voor administratiekosten. De rentebijschrijving kan niet minder zijn dan 0%.
Het bedrag voor administratiekosten bedraagt per 1 januari 2017 € 200,- op jaarbasis en wordt vastgesteld voor een periode van 3 jaar. Indien naar de mening van het bestuur de actuele situatie daartoe aanleiding geeft, kan dit bedrag tussentijds gewijzigd worden.
9. Indien een vrijgestelde werknemer vóór het bereiken van de pensioendatum de hoedanigheid van werknemer in de zin van dit pensioenreglement verliest, dan worden de spaarrekeningen voor betrokkene gehandhaafd, terwijl daarop alleen nog jaarlijks intrest wordt bijgeschreven.
10. Indien de vrijgestelde werknemer op de pensioendatum in leven is, dan wordt vanaf dat tijdstip het gevormde saldo inzake ouderdomspensioen in gelijke termijnen aan betrokkene uitgekeerd in een periode van ten minste 15 jaren en ten hoogste 25 jaren. De lengte van de uitkeringstermijn wordt in overleg met de rechthebbende binnen de gestelde grenzen vastgesteld. De termijnen aan de vrijgestelde werknemer vinden in ieder geval niet langer plaats dan tot en met de maand van zijn overlijden.
11. In geval van overlijden van de vrijgestelde werknemer vóór de pensioendatum wordt het gevormde spaarsaldo inzake ouderdomspensioen vanaf het tijdstip van overlijden in gelijke termijnen uitgekeerd in een periode van ten minste 15 en ten hoogte 25 jaren, mits betrokkene een partner en/of gewezen partner achterlaat. De lengte van de uitkeringsperiode wordt in overleg met de rechthebbende(n) binnen de gestelde grenzen vastgesteld. In geval van overlijden van de vrijgestelde werknemer gedurende de loop van een uitkeringsperiode, wordt de termijnbetaling tot uiterlijk het einde van die periode voortgezet, mits betrokkene een partner en/of gewezen partner achterlaat. De in dit lid bedoelde termijnbedragen vinden in ieder geval niet langer plaats dan tot en met de maand van overlijden van de partner en/of de gewezen partner.
12. Indien de overleden vrijgestelde werknemer geen partner en/of gewezen partner doch wel één of meerdere kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement achterlaat, dan is het bepaalde in lid 10 zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, echter met inachtneming van het navolgende. Het gevormde spaarsaldo en/of de eerder vastgestelde, maar nog niet verrichte termijnbetalingen worden omgezet in gelijke termijnen, die voor elke volle wees afzonderlijk worden afgestemd op de uitkeringsperiode als omschreven in artikel 7, lid 1. Deze termijnbetalingen vinden in ieder geval niet langer plaats dan tot en met de maand van
overlijden van de betrokken volle wees. Indien de partner en/of gewezen partner van de overleden vrijgestelde werknemer overlijdt en deze partner en/of gewezen partner één of meerdere kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement nala(a)t(en), dan is het bepaalde in dit lid voorzover mogelijk van overeenkomstige toepassing.
13. Indien de overleden vrijgestelde werknemer geen partner en/of gewezen partner, noch (een) kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement achterlaat, dan wordt het gevormde spaarsaldo en/of de eerder vastgestelde, maar nog niet verrichte termijnbetalingen, aangewend als eenmalige uitkering aan de erfgenamen van betrokkene. Op deze eenmalige uitkering is een heffing van toepassing overeenkomstig artikel 18a, lid 9, van de Wet Loonbelasting. Ditzelfde is van toepassing indien de partner en/of gewezen partner nadien overlijdt zonder achterlating van (een) kind(eren) in de zin van dit pensioenreglement.
14. Indien een deelnemer, die geen vrijstelling wegens gemoedsbezwaren heeft, uit de dienst treedt van een aangesloten werkgever, die wel vrijstelling heeft, en niet opnieuw bij een zodanige werkgever in dienst treedt, wordt te zijnen aanzien de pensioenregeling volledig van kracht. Hetzelfde geldt, indien een deelnemer, die geen vrijstelling heeft en in dienst is van een aangesloten werkgever, die wel een vrijstelling heeft, overlijdt of de pensioen- gerechtigde leeftijd bereikt. Het te zijnen name geboekte spaarsaldo wordt als te zijnen behoeve betaalde premie beschouwd.
15. Het bestuur is verplicht een vrijstelling wegens gemoedsbezwaren in te trekken indien:
a. de betrokkene dit verzoekt;
b. naar haar oordeel de gemoedsbezwaren, op grond waarvan de vrijstelling is verleend, niet langer geacht worden te kunnen bestaan.
16. Het bestuur is bevoegd een vrijstelling wegens gemoedsbezwaren in te trekken, indien de betrokkene de daarbij gestelde voorwaarden niet meer of niet behoorlijk naleeft.
17. Door de intrekking van de vrijstelling wegens gemoedsbezwaren wordt ten aanzien van de betrokkene de pensioenregeling volledig van kracht. Het te zijnen name geboekte spaarsaldo wordt beschouwd als te zijnen behoeve betaalde premie.
18. Onverminderd het bepaalde in de vorige leden vervalt de vrijstelling wegens gemoeds- bezwaren, die is verleend aan een rechtspersoon, na verloop van 5 jaar na de datum van ingang van de vrijstelling. Met ingang van de datum waarop een vrijstelling is vervallen, kan een nieuwe vrijstelling worden verleend.
Artikel 23. Financiering van de aanspraken
De financiering van de op te bouwen aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen over enig jaar heeft plaats door middel van koopsommen, waarbij de aanspraken over verstreken deelnemersjaren jaarlijks op 1 januari worden gefinancierd. Het partner- en wezenpensioen op risicobasis worden gefinancierd tegen betaling van risicopremies of door omzetting van een deel van het ouderdomspensioen in partnerpensioen.
Artikel 24. Vermindering van aanspraken
1. Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financiële evenwicht in het fonds zou worden verbroken, zal, na ingewonnen schriftelijk advies van de actuaris, getracht worden
het financiële evenwicht te herstellen, zonder de reeds ingegane pensioenen of reeds opgebouwde pensioenaanspraken aan te tasten. Mocht zulks blijkens schriftelijk advies van de actuaris niet mogelijk zijn, dan zullen de pensioenaanspraken van de deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden door reglementswijziging worden verminderd. Het fonds kan verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten uitsluitend verminderen met in achtneming van het bepaalde in artikel 134 van de Pensioenwet.
2. Het fonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden en de aangesloten werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering als bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden, aangesloten werkgevers en toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd.
Artikel 25. Interne klachtenprocedure en Commissie van beroep
1. De betrokken aangesloten werkgever, de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gepensioneerde, hun rechtverkrijgende of andere belanghebbende, die rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen kunnen zich schriftelijk wenden tot het fonds met een
klacht over de uitvoering van dit pensioenreglement. Het fonds bevestigt binnen 10 werkdagen de ontvangst van de klacht. De klacht wordt op de eerstvolgende bestuursvergadering aan het bestuur voorgelegd.
2. De klacht moet zijn ingediend binnen 8 weken nadat het feit waarop de klacht is gericht zich heeft voorgedaan, respectievelijk de beslissing waarop de klacht is gericht bekend is gemaakt. Indien de klacht is gericht op een samenhangende reeks van feiten, dan wordt de genoemde termijn berekend vanaf het moment waarop het laatste feit zich heeft voorgedaan.
3. Het fonds, dan wel het bestuur, brengt zijn oordeel binnen twee weken nadat dit tot stand is gekomen schriftelijk ter kennis van de klager.
4. Tegen de besluiten van het bestuur, niet zijnde besluiten van algemene strekking of aangaande de verplichtstelling, staat voor de betrokken aangesloten werkgever, de deelnemer, de gewezen deelnemer, de gepensioneerde, hun rechtverkrijgende of andere belanghebbende, die rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, beroep open bij de Commissie van Beroep. De pensioenuitvoeringsorganisatie voert het secretariaat van de Commissie van Beroep.
5. De samenstelling, taak en bevoegdheid van de Commissie van Beroep alsmede de bepalingen ten aanzien van de termijnen van het instellen van beroep wordt geregeld in het reglement van de Commissie van Beroep, dat door het bestuur wordt vastgesteld. Dit reglement is te vinden op de website van het fonds.
6. Er is een Ombudsman pensioenen, die als zodanig is erkend door het bestuur van het fonds. Klachten en geschillen kunnen daar pas worden aangebracht nadat de in dit artikel genoemde procedure is doorlopen.
Artikel 26. Overgangsbepalingen
1. Van de deelnemers die op 31 december 2005 deelnamen aan pensioenregeling-I van het fonds zoals die op dat moment gold en die op 1 januari 2006 als deelnemer zijn opgenomen in de pensioenregeling zoals die is omschreven in het pensioenreglement geldig op
1 januari 2006, zijn de tot en met 31 december 2005 opgebouwde aanspraken op ouderdoms- en (bijzonder) weduwe- of weduwnaarspensioen en wezenpensioen zoals bedoeld in de toen geldende pensioenregeling premievrij gemaakt.
Deze premievrije pensioenaanspraken kunnen vanaf 1 januari 2006 worden verhoogd conform artikel 12 lid 1 van dit pensioenreglement. Op de ouderdomspensioenaanspraken is lid 4 van dit artikel van toepassing. Voor het overige blijven op de premievrije aanspraken de bepalingen van het op 31 december 2005 geldende pensioenreglement-I van toepassing.
2. De echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner van een deelnemer die op 31 december 2000 deelnam aan pensioenregeling-I van het fonds zoals die op dat moment gold en die op
1 januari 2006 als deelnemer is opgenomen in de pensioenregeling zoals die is omschreven in dit reglement, wiens huwelijk met de deelnemer op of na 1 januari 2006 eindigt door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed respectievelijk wiens geregistreerde partnerschap met de deelnemer op of na 1 januari 2006 wordt beëindigd, behoudt zijn of haar conform lid 1 toegekende premievrije aanspraak op weduwe- of weduwnaarspensioen onder de xxxxxx “bijzonder weduwe- of weduwnaarspensioen”.
Dit bijzondere weduwe- of weduwnaarspensioen gaat in en eindigt op overeenkomstige wijze als het op grond van het op 31 december 2000 geldende pensioenreglement-I uit te keren weduwe- of weduwnaarspensioen ingaat en eindigt.
3. In verband met de wijziging van de pensioenleeftijd van 65 naar 67 jaar per 1 januari 2014 worden voor (gewezen) deelnemers:
a. het tot 1 januari 2014 opgebouwde ouderdomspensioen ,en
b. de op grond van lid 1 van dit artikel verkregen premievrije aanspraken, en
c. de op grond van artikel 27 vastgestelde aanspraak op ouderdomspensioen
omgezet in premievrije pensioenaanspraken rekening houdend met een pensioenleeftijd van 67 jaar. De collectieve actuariële waarde van de pensioenaanspraken voor omzetting is ten minste gelijk aan de op dezelfde grondslagen berekende collectieve actuariële waarde van de pensioenaanspraken na omzetting. Bij de omzetting worden tevens sekseneutrale factoren gehanteerd.
De bepalingen van dit pensioenreglement zijn van toepassing op de premievrije aanspraken, sub a en sub c, voor de premievrije aanspraak sub b, blijft lid 1 van dit artikel van toepassing.
Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 9, artikel 12 en artikel 16 blijven degenen als bedoeld in dit lid deelnemer ten aanzien van de in dit lid bedoelde pensioenaanspraken beschouwd indien en zolang betrokkenen in dienst zijn van een aangesloten werkgever.
4. Per 1 januari 2015 vervalt de risicodekking voor het partnerpensioen ten aanzien van de deelnemersjaren tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2015.
Per 1 januari 2015 wordt voor de deelnemers het tussen 1 januari 2001 en 1 januari 2015 opgebouwde ouderdomspensioen en indien voor zover van toepassing het ouderdomspensioen verkregen uit prepensioen zoals bedoeld in artikel 21 van de Prepensioenregeling, omgezet in een verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met een toe te kennen aanspraak op partnerpensioen ter grootte van 70% van dit verlaagde ouderdomspensioen. Onderdeel van het ouderdomspensioen dat per 1 januari 2015 is omgezet betreft het ouderdomspensioen dat verkregen is door de automatische uitruil van het partnerpensioen dat is opgebouwd in 2014 conform het pensioenreglement geldig in 2014. De omzetting vindt plaats op basis van daarvoor door het bestuur vastgestelde
omzettingsfactoren geldig per 1 januari 2015. De omzettingsfactoren zijn zodanig vastgesteld dat op de datum van omzetting de collectieve actuariële waarde van de aanspraken voor de omzetting gelijk is aan de collectieve actuariële waarde van de aanspraken na de omzetting. Deze omzettingsfactoren zijn opgenomen in bijlage 2.
Na omzetting volgens deze bepaling voldoet het partnerpensioen aan de voorwaarde van de fiscale maximering zoals beschreven in artikel 8.
Deze omzetting vindt niet plaats:
x. xxxxxxxxx het ouderdomspensioen al is verlaagd door de toekenning van een premievrije aanspraak op bijzonder partnerpensioen; of
b. indien de deelnemer binnen de door het bestuur vastgestelde termijn schriftelijk heeft aangegeven dat de omzetting niet hoeft plaats te vinden. Hierbij is de toestemming vereist van de partner die begunstigde is voor dit partnerpensioen.
Ongeacht de keuze van de deelnemer, vervalt het partnerpensioen op risicobasis over de periode van 1 januari 2001 tot 1 januari 2015. Ook de automatische uitruil van het ouderdomspensioen in partnerpensioen dat in het pensioenreglement geldig in 2014 was opgenomen bij beëindiging van deelnemerschap, echtscheiding en pensionering is vervallen per 1 januari 2015.
Bij beëindiging van deelnemerschap anders dan door overlijden en bij pensionering wordt het recht op omzetting nogmaals aangeboden conform de bepalingen in artikel 9 en 16 van dit pensioenreglement.
Artikel 27. Overgangsbepalingen inzake extra aanspraak op ouderdomspensioen
1. Deze overgangsregeling is formeel beëindigd per 1 juli 2015. Op 1 januari 2015 is aan de deelnemers die zijn geboren op of na 1 januari 1950 tot en met 31 december 1959 én die voldeden aan de voorwaarden zoals opgenomen in lid 2 van dit artikel een gedeelte van de aanspraken waarop op grond van dit artikel voorwaardelijk recht bestond toegekend. Voor alle deelnemers geboren na 31 december 1959 zijn de voorwaardelijke aanspraken op de VPL-overgangsregeling komen te vervallen.
Toekenning heeft plaatsgevonden voor zover dit uit de op 31 december 2014 aanwezige bestemmingsreserve VPL kon worden gefinancierd. Daarbij is de volgende verdeelsleutel gehanteerd:
- Deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 tot en met 31 december 1954 ontvangen 80% van de aanspraken waarop op grond van dit artikel voorwaardelijk recht bestond.
- Deelnemers geboren op of na 1 januari 1955 tot en met 31 december 1959 ontvangen 3,7% van de aanspraken waarop op grond van dit artikel voorwaardelijk recht bestond.
De deelnemers waarvan niet bekend was of zij in aanmerking kwamen voor de overgangsregeling zijn tot 1 juni 2015 in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij aan alle voorwaarden voldeden.
Door de definitieve toekenning van de aanspraken is de voorwaardelijke overgangsregeling definitief beëindigd en kan geen beroep meer worden gedaan op voorwaardelijke aanspraken zoals tot 1 juni 2015 mogelijk was.
2. Deze overgangsregeling was van toepassing op de werknemers,
- die geboren zijn op of na 1 januari 1950, én
- die vanaf 1 januari 1997 in de branche Groothandel in Levensmiddelen werkzaam zijn, én
- vanaf 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 ononderbroken premie hebben betaald aan het fonds voor Pensioenregeling II zoals die tot en met 31 december 2005 van toepassing was, én
- die het deelnemerschap vanaf 31 december 2005 ononderbroken hebben voortgezet tot en met 1 juli 2015, of tot het eerder bereiken van de pensioendatum.
Artikel 28. Algemene bepalingen
1. Het fonds kan voor de dekking van zijn verplichtingen verzekeringen sluiten bij één of meer verzekeraars als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet. In dat geval zal het fonds als begunstigde voor de uitkeringen uit die verzekeringen worden aangewezen. Het bestuur mag echter de pensioengerechtigde als begunstigde aanwijzen. Bovendien is het bestuur bevoegd de rechten van het fonds als verzekeringnemer aan de pensioengerechtigde over te dragen, waardoor laatstgenoemde als verzekeringnemer wordt aangemerkt ten aanzien van zijn pensioenaanspraken of -rechten.
2. Indien en voorzover het fonds zijn verplichtingen heeft gedekt door het sluiten van verzekeringen, zijn op deze pensioenverplichtingen de verzekeringsvoorwaarden van de verzekeraar van toepassing. Deze voorwaarden liggen voor belanghebbenden bij het fonds ter inzage.
3. Als de daarvoor verschuldigde premies en koopsommen aan de verzekeraar zijn betaald, is het fonds tot de bedragen van de herverzekerde pensioenen ontheven van zijn pensioen- verplichtingen tegenover de deelnemer, de gewezen deelnemer, de pensioentrekkende of nagelaten betrekkingen van hen.
4. Indien toepassing van enige bepaling van dit reglement ten opzichte van een deelnemer, diens echtgeno(o)t(e) of partner of kinderen tot een onbillijkheid zou leiden, is het bestuur bevoegd om voor die personen een bijzondere voorziening te treffen. Deze bijzondere voorziening geldt alleen indien en voor zover dit op basis van de de wet- en regelgeving toegestaan is.
5. Het fonds zal bij de toepassing van het bepaalde in dit pensioenreglement binnen de grenzen van de wet- en regelgeving blijven.
6. Het bestuur van het fonds heeft het recht om namens de aangesloten werkgevers deze pensioenregeling vóór het van kracht worden daarvan ter beoordeling van de fiscale toelaatbaarheid voor te leggen aan de bevoegde inspecteur en daarop desgewenst een voor bezwaar vatbare beschikking te vragen. Het bestuur van het fonds heeft de bevoegdheid om namens de werkgevers zich neer te leggen bij deze beschikking en deze pensioenregeling in overeenstemming te brengen met de voorwaarden van deze beschikking.
7. In het Communicatieplan zijn de bepalingen met betrekking tot het verstrekken van informatie aan de deelnemers, gewezen deelnemers en andere belanghebbenden opgenomen. Dit communicatieplan is te vinden op de website van het fonds.
8. In alle gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet, beslist het bestuur.
Artikel 29. Inwerkingtreding
Dit pensioenreglement is op 1 januari 2006 in werking getreden en vervangt voor de deelnemers geboren op of na 1 januari 1950 en die op 31 december 2005 reeds deelnamen aan het op dat moment geldende pensioenreglement, het op 31 december 2005 geldende pensioenreglement. Dit pensioenreglement is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2017.
Aldus vastgesteld en ondertekend door het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Foodservice en Groothandel in Levensmiddelen te Utrecht, d.d. 8 december 2016.
De xxxx X. Xxxxxxxxxxx De xxxx X. Xxxxxxxxx
Werknemersvoorzitter Werkgeversvoorzitter
Bijlage 1
Overzicht kerncijfers | |||||||
2017 | 2016 | 2015 | 2014 | 2013 | 2012 | 2011 | |
€ | € | € | € | € | € | € | |
Maximum jaarsalaris | 49.769 | 49.276 | 48.788 | 48.788 | 47.831 | 47.124 | 46.428 |
Franchise | 13.123 | 12.953 | 12.642 | 12.403 | 12.160 | 11.980 | 11.803 |
Premie pensioenregeling als percentage van de pensioengrondslag
2017 | 2016 | 2015 | 2014 | 2013 | 2012 | 2011 | |
% | % | % | % | % | % | % | |
Werkgever | 17,13 | 16,8 | 16,8 | 162/3 | 162/3 | 162/3 | 162/3 |
Werknemer | 8,57 | 8,4 | 8,4 | 81/3 | 81/3 | 81/3 | 81/3 |
Totaal | 25,70 | 25,2 | 25,2 | 25 | 25 | 25 | 25 |
De hoogte van het in artikel 19, lid 2 tot en met 4 vermelde bedrag
2017 | 2016 | 2015 | 2014 | 2013 | 2012 | 2011 | |
€ | € | € | € | € | € | € | |
Maximum pensioenbedrag voor afkoop | 468 | 466 | 463 | 458 | 451 | 438 | 427 |
Bijlage 2
Omzetting ouderdomspensioen in ouderdoms- en partnerpensioen op de pensioendatum
De uitruilfactor, zoals bedoeld in artikel 9 lid 5 van dit pensioenreglement wordt voor de periode tussen 1 januari 2017 en 31 december 2017 vastgesteld conform onderstaande tabel. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de uitruilfactoren tussentijds te wijzigen.
Indien in combinatie omzetting van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen in een verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met een nieuw toe te kennen aanspraak op partnerpensioen als bedoeld in artikel 9 vervroeging of uitstel van de pensioendatum plaatsvindt, geldt het volgende. In deze situatie wordt eerst het resultaat van de vervroeging of uitstel van de pensioendatum berekend en vervolgens het resultaat van de omzetting.
Leeftijd | Uitruilfactor |
55 | 0,869 |
56 | 0,863 |
57 | 0,858 |
58 | 0,853 |
59 | 0,847 |
60 | 0,841 |
61 | 0,836 |
62 | 0,830 |
63 | 0,823 |
64 | 0,817 |
65 | 0,810 |
66 | 0,803 |
67 | 0,797 |
68 | 0,789 |
69 | 0,782 |
70 | 0,775 |
71 | 0,767 |
72 0,760
Dit betekent voor een deelnemer die met pensioen gaat op leeftijd 64 dat elke € 100,-- ouderdomspensioen (ingaand op leeftijd 64) kan worden uitgeruild tegen de combinatie van
€ 81,70 ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 64 en € 57,19 partnerpensioen.
Indien een deelnemer een afwijkende verhouding heeft dan wordt deze exercitie iets ingewikkelder. Voorbeeld: Een deelnemer die met pensioen gaat op leeftijd 64 met € 20.000 ouderdomspensioen en € 10.000 partnerpensioen, wil ouderdomspensioen uitruilen voor ouderdomspensioen en partnerpensioen. Op deze manier wilt hij z'n huidige verhouding aanpassen van 50% naar 70%.
Huidige verhouding: | 50% | |
Uit te ruilen ouderdomspensioen: | € | 5.713 |
In ouderdomspensioen: | € | 4.668 |
En partnerpensioen: | € | 3.268 |
Achteruitgang ouderdomspensioen: | -/- € | 1.046 |
Nieuw ouderdomspensioen (€ 20.000 - € 1.046): | € | 18.954 |
Nieuw partnerpensioen (€ 10.000 + € 3.268): | € | 13.268 |
Nieuwe verhouding: | 70% |
Bijlage 2a
Omzetting ouderdomspensioen in ouderdoms- en partnerpensioen bij beëindiging van deelnemerschap anders dan door overlijden of bereiken van de pensioendatum en in kader van overgangsbepaling artikel 26 lid 4
De uitruilfactor, zoals bedoeld in artikel 9 lid 5 van dit pensioenreglement wordt voor de periode tussen 1 januari 2016 en 31 december 2016 vastgesteld conform onderstaande tabel. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de uitruilfactoren tussentijds te wijzigen.
Leeftijd | Uitruilfactor | Leeftijd | Uitruilfactor | |
21 | 0,832 | 46 | 0,795 | |
22 | 0,830 | 47 | 0,794 | |
23 | 0,829 | 48 | 0,792 | |
24 | 0,827 | 49 | 0,791 | |
25 | 0,826 | 50 | 0,790 | |
26 | 0,824 | |||
27 | 0,823 | 51 | 0,788 | |
28 | 0,821 | 52 | 0,787 | |
29 | 0,820 | 53 | 0,786 | |
30 | 0,818 | 54 | 0,786 | |
55 | 0,785 | |||
31 | 0,817 | 56 | 0,785 | |
32 | 0,816 | 57 | 0,784 | |
33 | 0,814 | 58 | 0,784 | |
34 | 0,813 | 59 | 0,785 | |
35 | 0,811 | 60 | 0,785 | |
36 | 0,810 | |||
37 | 0,808 | 61 | 0,786 | |
38 | 0,807 | 62 | 0,787 | |
39 | 0,805 | 63 | 0,789 | |
40 | 0,804 | 64 | 0,790 | |
65 | 0,792 | |||
41 | 0,802 | 66 | 0,794 | |
42 | 0,801 | 67 | 0,797 | |
43 | 0,799 | |||
44 | 0,798 | |||
45 | 0,796 |
Dit betekent voor een deelnemer van 51 jaar oud dat € 100,-- opgebouwd ouderdomspensioen (ingaand op leeftijd 67) kan worden uitgeruild tegen de combinatie van € 78,80 ouderdomspensioen (ingaand op leeftijd 67) en € 55,16 partnerpensioen.
De na uitruil verkregen verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen en de nieuwe aanspraak op partnerpensioen gelden levenslang, overeenkomstig artikel 3 van dit pensioenreglement.
Bijlage 2b
Omzetting partnerpensioen in ouderdomspensioen op pensioendatum
De uitruilfactor, zoals bedoeld in artikel 9a lid 5 van dit pensioenreglement wordt voor de periode tussen 1 januari 2017 en 31 december 2017 vastgesteld conform onderstaande tabel. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de uitruilfactoren tussentijds te wijzigen.
Leeftijd | Uitruilfactor |
55 | 0,216 |
56 | 0,226 |
57 | 0,236 |
58 | 0,247 |
59 | 0,258 |
60 | 0,269 |
61 | 0,281 |
62 | 0,294 |
63 | 0,307 |
64 | 0,320 |
65 | 0,335 |
66 | 0,349 |
67 | 0,365 |
68 | 0,381 |
69 | 0,398 |
70 | 0,415 |
71 | 0,433 |
72 | 0,452 |
Dit betekent voor een (gewezen) deelnemer die met pensioen gaat op leeftijd 64 dat elke € 100,-- aanspraak op partnerpensioen kan worden omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen ingaand op leeftijd 64 van € 32,--.
Bijlage 3
Vervroeging en uitstel
De sekseneutrale factoren die gehanteerd worden bij vervroeging en uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen, zoals bedoeld in artikel 10, zijn voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 conform onderstaande tabel vastgesteld. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de vervroegings- of uitstelfactoren tussentijds te wijzigen.
uitstelfactor | |
60 | 0,691 |
61 | 0,725 |
62 | 0,762 |
63 | 0,803 |
64 | 0,846 |
65 | 0,893 |
66 | 0,944 |
67 | 1,000 |
68 | 1,062 |
69 | 1,131 |
70 | 1,209 |
71 | 1,296 |
72 | 1,396 |
Gewenste ingangs- leeftijd
Vervroegings- of
Door vervroeging of uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen blijft de ingangsdatum de eerste dag van de maand van de gekozen pensioendatum.
Bijlage 4
Variabilisering
De sekseneutrale factoren voor ouderdomspensioen, zoals bedoeld in artikel 11, waarmee het opgebouwde ouderdomspensioen op de pensioendatum dient te worden vermenigvuldigd om het ouderdomspensioen om te zetten in een tijdelijk hoger ouderdomspensioen, zijn voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 conform onderstaande tabel vastgesteld. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de uitruilfactoren tussentijds te wijzigen.
De omzetting op de werkelijke pensioendatum van ouderdomspensioen in een verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met een aanspraak op partnerpensioen vindt plaats vóór de omzetting als bedoeld in deze bijlage. De keuze voor een hoog-laag constructie of voor AOW-compensatie heeft dus geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen.
Mogelijkheid a: Hoog-laag constructie ouderdomspensioen vanaf werkelijke pensioendatum met een duur tussen 1 en 10 jaar
Onderstaande tabel geeft aan hoeveel verhoogd ouderdomspensioen wordt verkregen vanaf leeftijd 67 door omzetting van € 1.000,-- opgebouwd ouderdomspensioen, uitgaande van de gekozen duur voor de periode waarin de hoge uitkering wordt ontvangen. Het hoge ouderdomspensioen gaat in op leeftijd 67. De periode waarin het verhoogde ouderdomspensioen wordt uitgekeerd, varieert tussen 1 en 10 jaar. Het verlaagde ouderdomspensioen na afloop van de eerste uitkeringsperiode bedraagt 75% van het verhoogde ouderdomspensioen.
Factoren bij een pensioendatum van 67 jaar
Duur verhoogde uitkering | Factor | OP voor omzetting | OP hoog (eerste n jaar) | OP laag (na n jaar) |
€ | € | € | ||
1 | 1,308 | 1.000 | 1.308 | 981 |
2 | 1,284 | 1.000 | 1.284 | 963 |
3 | 1,261 | 1.000 | 1.261 | 946 |
4 | 1,239 | 1.000 | 1.239 | 929 |
5 | 1,218 | 1.000 | 1.218 | 914 |
6 | 1,199 | 1.000 | 1.199 | 899 |
7 | 1,180 | 1.000 | 1.180 | 885 |
8 | 1,163 | 1.000 | 1.163 | 872 |
9 | 1,147 | 1.000 | 1.147 | 860 |
10 | 1,132 | 1.000 | 1.132 | 849 |
In bovenstaande tabel zijn de factoren weergegeven indien de pensioendatum gelijk is aan 67 jaar. Aangezien vervroeging en uitstel van de pensioendatum conform artikel 10 van dit reglement is toegestaan, is een hoog-laag constructie ook mogelijk vanaf een andere pensioendatum. De
factoren voor de hoog-laag constructie vanaf een andere pensioendatum dan 67 jaar worden vastgesteld op basis van dezelfde actuariële grondslagen en zijn op te vragen bij het fonds.
Mogelijkheid b: AOW-compensatie
In de periode voorafgaand aan de AOW-leeftijd mag bij de bepaling van de bandbreedte in mogelijkheid a een bedrag ter grootte van tweemaal de AOW-uitkering voor een gehuwd persoon (enkelvoudig) inclusief vakantiegeld buiten beschouwing blijven.
Onderstaande tabel geeft aan hoeveel tijdelijk ouderdomspensioen wordt verkregen vanaf de eerste dag van de maand van de gekozen pensioendatum door omzetting van € 1.000,-- opgebouwd ouderdomspensioen. De uitkeringsduur van het tijdelijk ouderdomspensioen loopt van de gekozen pensioendatum tot aan de eerste dag van de maand waarin de AOW-leeftijd wordt bereikt. In onderstaande tabel worden de omzettingsfactoren gegeven voor een tijdelijk ouderdomspensioen met eindleeftijd van 65 jaar en 9 maanden. De omzettingsfactoren voor een tijdelijk ouderdomspensioen met een andere eindleeftijd worden op dezelfde actuariële grondslagen vastgesteld en zijn op te vragen bij het fonds.
Pensioendatum | Factor | OP voor omzetting | TOP eindleeftijd 65 jaar en 9 maanden |
€ | € | ||
60 | 3,909 | 1.000 | 3.909 |
61 | 4,568 | 1.000 | 4.568 |
62 | 5,579 | 1.000 | 5.579 |
63 | 7,327 | 1.000 | 7.327 |
64 | 11,072 | 1.000 | 11.072 |
65 | 24,797 | 1.000 | 24.797 |
Xxxxxxx 0
Xxxxxxxxxxxx
Indien het jaarlijks ouderdomspensioen, eventueel tezamen met elders opgebouwde aanspraken, minder bedraagt dan € 467,89 kan de periodieke uitkering worden vervangen door een uitkering ineens. Bovengenoemd bedrag geldt voor het jaar 2017.
Dit bedrag wordt jaarlijks bij ministeriële regeling op 1 januari telkens herzien met hetzelfde percentage waarmee de consumentenprijsindex “Alle Huishoudens”, zoals dat berekend wordt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, over de maand oktober daaraan voorafgaande naar boven of beneden afwijkt van die index over de maand oktober van het jaar voorafgaande aan de eerstgenoemde maand oktober.
De sekseneutrale afkoopvoeten voor ouderdomspensioen, partnerpensioen en ingegaan partnerpensioen, zoals bedoeld in artikel 19 lid 12 van het reglement, zijn voor de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017 vastgesteld conform onderstaande tabel. Indien de samenstelling van het deelnemersbestand en/of de actuariële grondslagen van het fonds daartoe aanleiding geeft/geven, is het bestuur bevoegd de afkoopvoeten tussentijds te wijzigen.
Afkoopvoeten
Leeftijd Ouderdoms- pensioen
Niet ingegaan Partnerpensioen Ingegaan partnerpensioen
Opgebouwd voor 1 januari 2001 | Uit uitruil in de periode 2001-2014, of opbouw vanaf 2015 | |||
21 | 6,967 | 1,790 | 2,014 | 41,542 |
22 | 7,140 | 1,854 | 2,087 | 41,292 |
23 | 7,316 | 1,922 | 2,162 | 41,034 |
24 | 7,497 | 1,991 | 2,239 | 40,767 |
25 | 7,680 | 2,062 | 2,318 | 40,492 |
26 | 7,868 | 2,132 | 2,397 | 40,208 |
27 | 8,058 | 2,205 | 2,479 | 39,915 |
28 | 8,252 | 2,281 | 2,564 | 39,613 |
29 | 8,450 | 2,360 | 2,652 | 39,302 |
30 | 8,650 | 2,439 | 2,741 | 38,982 |
31 | 8,854 | 2,520 | 2,833 | 38,651 |
32 | 9,061 | 2,604 | 2,926 | 38,311 |
33 | 9,271 | 2,689 | 3,023 | 37,960 |
34 | 9,484 | 2,778 | 3,122 | 37,599 |
35 | 9,699 | 2,868 | 3,224 | 37,228 |
Afkoopvoeten
Leeftijd Ouderdoms- pensioen
Niet ingegaan Partnerpensioen Ingegaan partnerpensioen
Opgebouwd voor 1 januari 2001 | Uit uitruil in de periode 2001-2014, of opbouw vanaf 2015 | |||
36 | 9,917 | 2,960 | 3,328 | 36,846 |
37 | 10,137 | 3,054 | 3,434 | 36,453 |
38 | 10,359 | 3,150 | 3,543 | 36,049 |
39 | 10,583 | 3,249 | 3,654 | 35,634 |
40 | 10,807 | 3,349 | 3,767 | 35,208 |
41 | 11,033 | 3,450 | 3,882 | 34,770 |
42 | 11,259 | 3,552 | 3,998 | 34,322 |
43 | 11,485 | 3,656 | 4,116 | 33,862 |
44 | 11,710 | 3,761 | 4,236 | 33,391 |
45 | 11,934 | 3,866 | 4,356 | 32,908 |
46 | 12,155 | 3,970 | 4,476 | 32,414 |
47 | 12,374 | 4,075 | 4,597 | 31,911 |
48 | 12,591 | 4,178 | 4,717 | 31,396 |
49 | 12,807 | 4,281 | 4,836 | 30,870 |
50 | 13,021 | 4,383 | 4,955 | 30,332 |
51 | 13,235 | 4,482 | 5,072 | 29,782 |
52 | 13,449 | 4,579 | 5,188 | 29,222 |
53 | 13,664 | 4,673 | 5,300 | 28,651 |
54 | 13,882 | 4,764 | 5,410 | 28,068 |
55 | 14,102 | 4,851 | 5,517 | 27,475 |
56 | 14,327 | 4,933 | 5,619 | 26,870 |
57 | 14,555 | 5,011 | 5,717 | 26,254 |
58 | 14,790 | 5,082 | 5,809 | 25,626 |
59 | 15,030 | 5,146 | 5,895 | 24,990 |
60 | 15,275 | 5,201 | 5,972 | 24,342 |
61 | 15,527 | 5,243 | 6,037 | 23,687 |
62 | 15,782 | 5,276 | 6,094 | 23,023 |
63 | 16,040 | 5,299 | 6,142 | 22,347 |
64 | 16,301 | 5,309 | 6,178 | 21,662 |
65 | 16,566 | 5,312 | 6,208 | 20,970 |
66 | 16,834 | 5,306 | 6,231 | 20,269 |
67 | 17,109 | 6,241 | 6,241 | 19,562 |
68 | 16,388 | 6,242 | 6,242 | 18,846 |
69 | 15,669 | 6,231 | 6,231 | 18,128 |
70 | 14,955 | 6,206 | 6,206 | 17,407 |
71 | 14.244 | 6.170 | 6.170 | 16.682 |
72 | 13.541 | 6.119 | 6.119 | 15.956 |
73 | 12.846 | 6.055 | 6.055 | 15.228 |
74 | 12.162 | 5.976 | 5.976 | 14.501 |
75 | 11.489 | 5.883 | 5.883 | 13.776 |
Afkoopvoeten
Leeftijd Ouderdoms- pensioen
Niet ingegaan Partnerpensioen Ingegaan partnerpensioen
Opgebouwd voor 1 januari 2001 | Uit uitruil in de periode 2001-2014, of opbouw vanaf 2015 | |||
76 | 10.829 | 5.774 | 5.774 | 13.056 |
77 | 10.187 | 5.649 | 5.649 | 12.342 |
78 | 9.563 | 5.508 | 5.508 | 11.638 |
79 | 8.962 | 5.350 | 5.350 | 10.945 |
80 | 8.379 | 5.179 | 5.179 | 10.262 |
81 | 7.820 | 4.994 | 4.994 | 9.598 |
82 | 7.290 | 4.791 | 4.791 | 8.954 |
83 | 6.782 | 4.579 | 4.579 | 8.328 |
84 | 6.303 | 4.357 | 4.357 | 7.724 |
85 | 5.851 | 4.128 | 4.128 | 7.141 |
86 | 5.424 | 3.894 | 3.894 | 6.582 |
87 | 5.026 | 3.655 | 3.655 | 6.057 |
88 | 4.655 | 3.415 | 3.415 | 5.566 |
89 | 4.312 | 3.173 | 3.173 | 5.104 |
90 | 3.995 | 2.939 | 2.939 | 4.674 |
91 | 3.707 | 2.711 | 2.711 | 4.284 |
92 | 3.438 | 2.492 | 2.492 | 3.919 |
93 | 3.193 | 2.284 | 2.284 | 3.585 |
94 | 2.968 | 2.092 | 2.092 | 3.282 |
95 | 2.764 | 1.908 | 1.908 | 3.006 |
96 | 2.580 | 1.738 | 1.738 | 2.757 |
97 | 2.413 | 1.581 | 1.581 | 2.535 |
98 | 2.263 | 1.438 | 1.438 | 2.339 |
99 | 2.129 | 1.308 | 1.308 | 2.166 |
100 | 2.007 | 1.191 | 1.191 | 2.018 |