BESLUIT VAN DE RAAD
II
(Niet-wetgevingshandelingen)
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
BESLUIT VAN DE RAAD
van 16 september 2010
betreffende de ondertekening namens de Europese Unie en de voorlopige toepassing van de Vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds
(2011/265/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, artikel 100, lid 2, artikel 167,
lid 3 en artikel 207, juncto artikel 218, lid 5,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) Op 23 april 2007 heeft de Raad de Commissie gemach tigd om namens de Europese Unie en haar lidstaten over een vrijhandelsovereenkomst met de Republiek Korea, hierna „Korea” genoemd, te onderhandelen.
(2) Deze onderhandelingen zijn afgesloten en een vrijhan delsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lid staten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, hierna „de overeenkomst” genoemd, is op 15 oktober 2009 geparafeerd.
(3) Artikel 15.10, lid 5, van de overeenkomst bepaalt dat deze voorlopig kan worden toegepast.
(4) De overeenkomst moet namens de Unie worden onder tekend en voorlopig worden toegepast, in afwachting van de voltooiing van de procedures voor de sluiting ervan.
(5) De overeenkomst doet geen afbreuk aan de rechten van investeerders uit de lidstaten van de Unie op een gun stiger behandeling ingevolge overeenkomsten op het ge bied van investeringen waarbij een lidstaat en Korea partij zijn.
(6) Ingevolge artikel 218, lid 7, van het Verdrag dient de Raad de Commissie te machtigen tot goedkeuring van bepaalde, beperkte wijzigingen van de overeenkomst. De Commissie moet worden gemachtigd tot opzegging van de in artikel 5 van het protocol betreffende culturele samenwerking bedoelde aanspraken voor coproducties, tenzij haar standpunt is dat de aanspraak moet voort duren en de Raad dit goedkeurt in een specifieke pro cedure die zowel wegens het gevoelige karakter van dit deel van de overeenkomst als wegens het feit dat de overeenkomst door de Unie en haar lidstaten wordt ge sloten, nodig is. Voorts moet de Commissie worden ge machtigd tot goedkeuring van wijzigingen die krachtens artikel 10.25 van de overeenkomst door de werkgroep geografische aanduidingen worden aangenomen.
(7) De desbetreffende procedures voor de bescherming van de geografische aanduidingen die ingevolge de overeen komst worden beschermd moeten worden vastgelegd.
(8) De Unie moet de procedures betreffende beperkingen inzake regelingen voor de teruggave van douanerechten, betreffende vrijwaringsmaatregelen en betreffende geschil lenbeslechting inleiden zodra de voorwaarden van de desbetreffende bepalingen van de overeenkomst zijn ver vuld. De rechten van de Unie waarin is voorzien in artikel 14 (teruggave of vrijstelling van douanerechten) van het Protocol betreffende de definitie van „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samen werking bij de overeenkomst, moeten worden uitge oefend overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot uitvoering van de bilaterale vrijwaringsclausule in de vrijhandelsovereenkomst EU-Korea.
(9) De voorlopige toepassing waarin dit besluit voorziet, laat de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en haar lidsta ten conform de Verdragen onverlet,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
De ondertekening van de vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en de Republiek Korea, anderzijds, wordt hierbij namens de Unie goedgekeurd, behoudens de sluiting van die overeenkomst.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon (per sonen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) de overeenkomst namens de Unie en behoudens de sluiting ervan te onderteke nen.
Artikel 3
1. Ingevolge artikel 15.10, lid 5, van de overeenkomst wordt deze door de Unie voorlopig toegepast in afwachting van de voltooiing van de sluitingsprocedure. De volgende bepalingen worden niet voorlopig toegepast:
— de artikelen 10.54 tot en met 10.61 (strafrechtelijke hand having van intellectuele-eigendomsrechten);
— artikel 4, lid 3, artikel 5, lid 2, artikel 6, leden 1, 2, 4 en 5, en de artikelen 8, 9 en 10 van het Protocol betreffende culturele samenwerking.
2. Om de datum van voorlopige toepassing vast te stellen, legt de Raad de uiterlijke datum vast waarop de in artikel 15.10, lid 5, bedoelde kennisgeving aan Korea moet worden gezonden. In die kennisgeving wordt vermeld welke bepalingen niet voor lopig kunnen worden toegepast.
De Raad stemt de effectieve datum van voorlopige toepassing af op de datum van inwerkingtreding van het voorstel van ver ordening van het Europees Parlement en van de Raad tot uit voering van de bilaterale vrijwaringsclausule in de vrijhandels overeenkomst EU-Korea.
3. De datum vanaf wanneer de overeenkomst voorlopig wordt toegepast wordt door het secretariaat-generaal van de Raad bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 4
1. De Commissie stelt Korea in kennis van het voornemen van de Unie om de in artikel 5 van het protocol betreffende culturele samenwerking bedoelde periode waarin een aanspraak voor coproductie bestaat niet overeenkomstig de procedure van artikel 5, lid 8, van dat protocol te verlengen, tenzij de Raad, op voorstel van de Commissie, vier maanden vóór het verstrijken
van die periode met verlenging ervan instemt. Stemt de Raad met verlenging van de aanspraakperiode in, dan is deze bepaling bij het einde van de verlengde periode waarin een recht op aanspraak bestaat, opnieuw van toepassing. Over de verlenging van de periode waarin aanspraak bestaat, beslist de Raad met eenparigheid van stemmen.
2. Voor de toepassing van artikel 10.25 van de overeen komst worden wijzigingen van de overeenkomst door besluiten van de werkgroep geografische aanduidingen goedgekeurd door de Commissie, namens de Unie. Indien belanghebbenden na bezwaren in verband met een geografische aanduiding geen overeenstemming kunnen bereiken, stelt de Commissie een standpunt vast op basis van de procedure van artikel 15, lid 2, van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aan duidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen (1). De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Com missie verleende uitvoeringsbevoegdheden (2) bedoelde termijn wordt op één maand vastgesteld.
Artikel 5
1. Een ingevolge onderafdeling C, „Geografische aanduidin gen”, van hoofdstuk tien van de overeenkomst beschermde naam mag worden gebruikt door iedere marktdeelnemer die landbouwproducten, levensmiddelen, wijn, gearomatiseerde wijn of gedistilleerde dranken in de handel brengt die aan de desbetreffende specificatie voldoen.
2. De lidstaten en de instellingen van de Unie handhaven de bescherming als bedoeld in de artikelen 10.18 tot en met 10.23 van de overeenkomst, tevens op verzoek van een belangheb bende.
Artikel 6
Het door de Unie in het comité voor culturele samenwerking in te nemen standpunt over besluiten met rechtsgevolgen wordt in overeenstemming met het Verdrag door de Raad bepaald. De vertegenwoordigers van de Unie in het comité voor culturele samenwerking zijn hoge ambtenaren van zowel de Commissie als de lidstaten die deskundig en ervaren zijn op het gebied van culturele zaken en praktijken, en die het standpunt van de Unie in overeenstemming met het Verdrag kenbaar maken.
Artikel 7
De bepaling voor vaststelling van de nodige uitvoeringsbepalin gen voor de toepassing van de regels van bijlage II(a) bij het Protocol betreffende de definitie van „producten van oorsprong” en methoden van administratieve samenwerking bij de overeen komst, is artikel 247 bis van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3).
(1) PB L 93 van 31.3.2006, blz. 12.
(2) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
(3) PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1.
Artikel 8
De overeenkomst wordt niet aldus uitgelegd dat daaraan rechten kunnen worden ontleend of dat zij verplichtingen bevat waarop bij de rechterlijke instanties van de Unie of van de lidstaten een rechtstreeks beroep kan worden gedaan.
Artikel 9
Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het wordt vastgesteld.
Gedaan te Brussel, 16 september 2010.
Voor de Raad De voorzitter
X. XXXXXXXXX