RECHTSPRAAK
RECHTSPRAAK
Geschil tussen werknemer over affinanciering streefregeling en daarna gesloten tweede pensioenovereenkomst. Hoge Raad oordeelt dat hof vordering over affinanciering tweede pensioenovereenkomst ten onrechte niet heeft beoordeeld en verwijst geding.
Werknemer was van 1 april 1ç74 tot 1 mei 2012 in dienst van Ecolab. In 1ç8ç is er een individuele pensioenregeling gesloten, neergelegd in twee verzekeringspolissen bij AXA. Ecolab heeft eiser kort daarna in een afzonderlijke brief een pensioentoezegging gedaan. In 2004 is een pensioenregeling getroffen waarbij eiser in staat is gesteld een winstdelende kapitaalverzekering te sluiten bij Nationale Nederlanden. De regeling is neergelegd in een pensioenbrief van 1 juni 2004. Werknemer heeft XXX op 12 juli 2005 laten weten de polissen te willen beëindigen omdat XXX geen streefregeling meer wilde uitvoeren. De polissen zijn per 1 juni 2004 premievrij gemaakt. Nadien heeft Ecolab de tekorten uit de AXA-polissen door salarisverhogingen afgefinancierd. Bij einde dienstverband per 30 april 2012 is een vaststellingsovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer opgenomen dat Ecolab tijdsevenredig affinanciert conform de Pensioenwet. Werknemer vordert primair betaling van een koopsom aan een verzekeraar voor een ouderdomspensioen van € 64.025 op pensioendatum, subsidiair betaling van een koopsom aan Zwitserleven zodat betaling van de daaruit resulterende kapitalen in de AXA-polissen voldoende zijn om rekenend met per 1 mei 2012 actuele grondslagen dat bedrag in te kopen en meer subsidiair rekenend met per 12 juli 2005 actuele grondslagen. Bovendien vordert hij dat Ecolab aan NN een aanvullende koopsom betaalt die voldoende is om ouderdomspensioen in te kopen strokend met de opbouw tussen 1 juni 2004 en 1 mei 2012. Rechtbank en hof hebben vorderingen afgewezen. De primaire vordering is afgewezen omdat ten onrechte is uitgegaan van een eindloonregeling. De overige vorderingen zijn mede om die reden afgewezen. Daarbij heeft het hof opgemerkt dat werknemer onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat Ecolab de pensioenverzekeringen niet met ingang van 1 juni 2004 heeft afgefinancierd. De Hoge Raad oordeelt dat zonder nader motivering niet valt in te zien waarom de afwijzing van de primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen ook de afwijzing meebrengt van de vordering om aan Nationale Nederlanden een koopsom te betalen. Die vordering ziet op de bij NN ondergebrachte pensioenopbouw over de periode 1 juni 2004 tot 1 mei 2012. Xx Xxxx Xxxx xxxxxxxxxx xxx xxxxxx xx xxxxxxxx xxxx Xxx Xxx Xxxxx.
Instantie: Hoge Raad
Datum uitspraak: 13 juli 2018
Roepnaam: Ecolab
Zaaknummer: 17/02578
Rechters: E.J. Xxxxxx, X. Xxxxxxxx, X.X. xx Xxxxxx, X.X. Xxxxxx en C.H. Sieburgh
Advocaten: mr. S.F. Sagel, mr. X.X.X.X. Xxxxxxx
Wetsartikelen: 8 PSW, 9a PSW
Trefwoorden: uitleg affinanciering, tweede pensioenovereenkomst na streefregeling
Categorie: Uitleg
Tussen twee huwelijken opgebouwde pensioenaanspraak van man is afgekocht. Afkoopsom is tijdens tweede huwelijk geïnvesteerd in gemeenschappelijke woning. Man heeft vergoedingsrecht jegens de gemeenschap voor dat bedrag wegens investering privévermogen in woning.
Partijen zijn tweemaal gehuwd geweest. Het tussen de beide huwelijken in opgebouwde pensioen van de man is afgekocht voor € 64.ç53. Het uitgekeerde bedrag is geïnvesteerd in een gemeenschappelijke woning in Frankrijk. De vrouw verzocht om een gebruiksvergoeding voor de woning in Frankrijk. De man stelt dat de woning grotendeels is gefinancierd met de afkoopsom en dat hij daarom een vergoedingsrecht heeft voor dat bedrag. De Hoge Raad oordeelt dat pensioenrechten opgebouwd in de periode tussen beide huwelijken niet worden verevend. Het strookte met de (ratio van de) WVPS om afgekochte pensioenrechten bij de verdeling van een huwelijksgemeenschap op een zo veel mogelijk gelijke wijze in aanmerking te nemen als niet afgekochte pensioenrechten. De man heeft voor het bedrag van de afkoopsom een vergoedingsrecht jegens de huwelijksgemeenschap.
Instantie: Hoge Raad
Datum uitspraak: 13 juli 2018
Roepnaam: Geen verevening afgekocht pensioen
Zaaknummer: 17/04947
Rechters: C.A. Streefkerk, X.X.X. Xxxxxxxxxxx, X.X. Xxxxx-xxx xxx Xxxxx, C.E. du Perron en H.M. Wattendorff
Advocaten: xx. X. xxx Xxxxxxxxxxx-Brand
Wetsartikelen: 2 WVPS
Trefwoorden: Afgekocht pensioen, niet-huwelijkse periode, verevening
Categorie: Scheiding
In Amerika volgens 401K en individual retirement account verworven vermogen is buitenlandse pensioenregeling die verevend moet worden bij scheiding.
Partijen zijn in 2000 getrouwd in de VS en geëmigreerd naar Nederland. Voorafgaand aan de emigratie heeft de vrouw bij drie werkgevers in de VS gewerkt. Zij nam deel aan 401K-plans. Het grootste deel van het daarin opgebouwde vermogen is in 1ççç door middel van een rollover in een individual retirement account (IRA) ondergebracht. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven op 30 december 2015.
Kernvraag is of de regelingen als buitenlandse pensioenregeling verevend moeten worden of vallen onder de huwelijksgemeenschap. Rechtbank en hof hebben de 401K-plans en de IRA aangemerkt als buitenlandse pensioenregeling zoals bedoeld in artikel 1 lid 8 WVPS. De Hoge Raad oordeelt mede aan de hand van de wet(sgeschiedenis) dat er verevend moet worden. Beslissend is of de buitenlandse pensioenregeling in de context van het maatschappelijk leven in het desbetreffende land een functie vervult die in voldoende mate overeenstemt met de functie van de Nederlandse pensioenregelingen waarop de WVPS van toepassing is, te weten: oudedagsvoorziening. Doel van pensioenverevening bij scheiding is het met het oog op een redelijke oudedagsvoorziening delen van de pensioenrechten die door gezamenlijke inspanning van de huwelijkspartners zijn opgebouwd.
Instantie: Hoge Raad
Datum uitspraak: 13 juli 2018
Roepnaam: 401k en IRA verevenen
Zaaknummer: 17/03242
Rechters: E.J. Xxxxxx, X.X. Xxxxx, X.X. Xxxxx-xxx xxx Xxxxx, X.X. Xxxxxx en H.M. Wattendorff
Advocaten: P.S. Xxxxxxxx, M.E.M.G. Peletier
Wetsartikelen: 1 lid 8 WVPS
Trefwoorden: Buitenlandse pensioenregeling, verevening of huwelijksgemeenschap
Categorie: Scheiding
Werknemers waren als zeevarende werkzaam. Zij namen deel aan bedrijfstakpensioenfonds Koopvaardij. Het pensioenfonds heeft in 2013 de deelname beëindigd met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010. Xxxx van het geding is of de vorderingen van werknemers op hun werkgever tot schadevergoeding omdat zij geen (pre)pensioen hebben opgebouwd tot 2014 verhaalbaar is op één of meer schepen met voorrang boven het hypotheekrecht. De Hoge Raad oordeelt dat de vorderingen in voldoende verband staan met de arbeidsovereenkomsten om te worden aangemerkt als vorderingen ‘ontstaan uit de zeearbeidsovereenkomsten’ zoals bedoeld in artikel 8:211, aanhef en onder b, BW. Die vordering heeft voorrang boven hypotheek.
Werknemers zijn voor Xxxx Xxxxxx werkzaam geweest als zeevarenden (kapitein). Zij nemen deel aan het bedrijfstakpensioenfonds Koopvaardij. Het pensioenfonds meldt in juli 2013 dat deelname met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2010 is beëindigd omdat de grond voor verplichte deelname niet langer aanwezig is. Kern van het geding is of de vorderingen van [verweerders] op Avra Towage tot schadevergoeding uit wanprestatie – daarin bestaande dat in de periode 2010 tot 2014 (of het de betrokken zeevarende aangaande gedeelte daarvan) geen (pre)pensioen is opgebouwd bij het pensioenfonds – verhaalbaar zijn op één of meer van de schepen met voorrang boven het op de schepen rustende hypotheekrecht. De Hoge Raad overweegt dat artikel 8:211, aanhef en onder b, BW een voorrecht verbindt aan vorderingen ontstaan uit een zeearbeidsovereenkomst. Dat voorrecht heeft op grond van artikel 8:204 BW voorrang boven vorderingen die door hypotheek zijn gedekt. Het voorrecht strekt ertoe met het oog op de bescherming van de belangen van de zeevarende diens verhaalsmogelijkheden voor de vorderingen die zijn ontstaan uit de zeearbeidsovereenkomst zo veel mogelijk te waarborgen (HR 23 januari 200ç, NJ 200ç/71). De vorderingen van [verweerders] zijn ontstaan doordat Xxxx Xxxxxx niet heeft voldaan aan haar uit deze arbeidsovereenkomsten voortvloeiende verplichting om zorg te dragen voor een (pre)pensioenvoorziening voor [verweerders]. Deze vorderingen staan in een voldoende verband met de arbeidsovereenkomsten om te worden aangemerkt als vorderingen ‘ontstaan uit de zeearbeidsovereenkomsten’ zoals bedoeld in artikel 8:211, aanhef en onder b, BW.
Instantie: Hoge Raad
Datum uitspraak: 6 juli 2018
Zaaknummer: 17/02403
Rechters: C.A. Streefkerk, X.X.X. Xxxxxxxxxxx, X. Xxxxxxxx, X.X. xx Xxxxxx en X.X. Xxxxxx
Advocaten: F.E. Xxxxxxxxx, X.X.X. Duk
Wetsartikelen: 8:211 BW; 8:204 BW
Trefwoorden: Zeearbeidsovereenkomst, pensioenvordering, voorrang boven hypotheek
Categorie: Uitleg
Portefeuilleoverdracht pensioen via Wft naar verzekeraar. Indexatie gewijzigd met portefeuilleoverdracht. Werkgever heeft onvoldoende zwaarwichtig belang voor eenzijdige wijziging van voorwaardelijke indexatie naar onvoorwaardelijke indexatie.
VvAA heeft portefeuille van pensioenovereenkomsten overgedragen aan Nationale Nederlanden conform Wft. Werknemer vordert verklaring voor recht dat portefeuille niet rechtsgeldig is overgedragen aan NN en dat de pensioenovereenkomst een onvoorwaardelijke indexatie conform de CAO-index inhield. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Het hof oordeelt dat de pensioenovereenkomst een voorwaardelijke indexatie inhield. Portefeuilleoverdracht met instemming DNB waarin indexatie is gewijzigd naar onvoorwaardelijke indexatie van jaarlijks 1,7% is geen rechtsgeldige eenzijdige wijzing van de pensioenovereenkomst. VvAA heeft onvoldoende zwaarwegend belang voor eenzijdige wijzing van de pensioenovereenkomst.
Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak: 17 juli 2018
Roepnaam: VvAA
Zaaknummer: 200.191.143
Rechters: S.B. Xxxxxxx, X.X.X. Hillen en B.J. Engberts Advocaten: X.X. xxx xxx Xxx, M. Heemskerk Wetsartikelen: 3:112 Wft; 6 Pensioenwet; 19 Pensioenwet Trefwoorden: wijziging, indexatie, portefeuilleoverdracht Categorie: Wijziging, Indexatie
Huwelijk in Jordanië ingeschreven in Nederland. Beide echtgenoten hebben onder meer Nederlandse nationaliteit. Geschil over pensioenverevening en toepasselijk recht. Man start echtscheidingsprocedure in Jordanië, de vrouw in Nederland. Hof oordeelt op grond van Haags huwelijksvermogensverdrag dat Nederlands recht van toepassing is. Geen rechtskeuze voor soennitisch recht. Beroep van man op gerechtvaardigd vertrouwen dat soennitisch recht van toepassing is slaagt. Geen pensioenverevening.
Partijen zijn in Jordanië getrouwd en enkele maanden daarna is de daarvan opgemaakte huwelijksakte ingeschreven in de registers van de gemeente Den Haag. De man had ten tijde van het huwelijk de Nederlandse nationaliteit en heeft later de Franse nationaliteit gekregen. De vrouw had ten tijde van het huwelijk zowel de Nederlandse als de Jordaanse nationaliteit en heeft die nog steeds. De man is een echtscheidingsprocedure gestart in Jordanië. De vrouw heeft bij de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij zelfstandig tegenverzoek heeft de man verzocht voor recht te verklaren dat het recht van Jordanië van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en dat zij buiten iedere gemeenschap van goederen volgens Xxxxxxxx recht zijn gehuwd en het door hem opgebouwde pensioen derhalve niet verevend hoeft te worden.
De man stelt dat sprake is van een uitdrukkelijke rechtskeuze voor het Jordaans, soennitisch huwelijksvermogensrecht. Ook kan volgens de man een impliciete rechtskeuze worden afgeleid uit het huwelijkscontract. Voor een huwelijk in Jordanië geldt voor moslims islamitisch recht dat gebaseerd is op de Koran, de Sounna en de jurisprudentie. In het huwelijkscontract is hier expliciet naar verwezen. Voorts voert de man aan dat partijen vóór het aangaan van het huwelijk de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk hebben onderzocht en hierover hebben onderhandeld, hetgeen tot uitdrukking komt in de ‘mahr al mousama’ die in het huwelijkscontract is vastgelegd. Partijen hadden de mogelijkheid om aanvullende voorwaarden af te spreken zoals een afwijking van de strikte vermogensscheiding maar hebben dat niet gedaan.
Op grond van artikel 4 lid 2 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag wordt het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten beheerst door het interne recht van de Staat van hun gemeenschappelijke nationaliteit indien de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk niet op het grondgebied van dezelfde Staat vestigen. Nu partijen beiden de Nederlandse nationaliteit hebben, is volgens het hof het Nederlandse recht van toepassing tenzij sprake is van een rechtskeuze voor Jordaans soennitisch recht.
Artikel 11 van het verdrag bepaalt dat de aanwijzing van het toepasselijke recht (ten aanzien van het
huwelijksvermogensregime) uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen of ondubbelzinnig moet voortvloeien uit huwelijkse voorwaarden. De mahr heeft naar Jordaans recht een geheel eigen karakter en is niet gelijk te stellen aan een huwelijksvermogensrechtelijke aanspraak. Er zijn geen huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Het enkele feit dat de man tijdens de huwelijksvoltrekking heeft geantwoord: ‘Ik accepteer het huwelijk volgens de Xxxxx en de Sounna’, acht het hof onvoldoende om te kunnen spreken van een expliciete, dan wel impliciete rechtskeuze voor het Jordaans soennitisch huwelijksvermogensrecht in de zin van artikel 11 van het verdrag. Het hof oordeelt dat in beginsel het Nederlandse recht van toepassing is op het huwelijksgoederenregime van partijen.
Het beroep van de man op het gerechtvaardigde vertrouwen slaagt wel, waardoor het Jordaanse soennitische recht van toepassing is en het door de man opgebouwde ouderdomspensioen niet verevend hoeft te worden.
Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak: 19 juni 2018
Zaaknummer: 200.150.390
Rechters: M.H.H.A. Xxxx, X.X. Lieber en X.X. xx Xxxxx
Advocaten: X. xx Xxxxxx, X.X. xxx Xxxx de Bie, X.X. xx Xxx-Xxxxxxxxx
Wetsartikelen: 10:9 BW; 4 lid 1, 4 lid 2, 11, 12 Haags huwelijksvermogensverdrag 1978 Trefwoorden: toepasselijk recht; huwelijksvermogensregime; vertrouwensleer; pensioenverevening Categorie: Scheiding
RECHTSPRAAK
Geen tekortkoming in de nakoming van de pensioenovereenkomst. De invoering van een 3S-urige werkweek ging niet gepaard met een salarisverlaging. Daardoor trad er geen verlaging van de pensioengrondslag op.
Xxxxxxxxx was in het buitenland werkzaam voor Rabobank. Bij indiensttreding in 1ç64 is aan appellant een pensioentoezegging gedaan waarvan Rabobank pensioenfonds thans de uitvoerder is. De pensioengrondslag voor het salaris was destijds gebaseerd op een 40-urige werkweek. In 1çç6 heeft Rabobank een 36-urige werkweek ingevoerd. Omdat appellant destijds in het buitenland werkte, was er op hem geen cao van toepassing. Na zijn terugkeer in 2000 werd de Cao voor het Bankbedrijf van toepassing en daarna de Rabobank cao. Deze cao’s gingen uit van een 36-urige werkweek en kenden aan werknemers die feitelijk 40 uur werkten, een meerurentoeslag toe. Deze meerurentoeslag behoorde aanvankelijk niet tot de pensioengrondslag maar is per 2001 pensioengevend geworden op grond van de middelloonregeling.
Xxxxxxxxx stelt dat zijn pensioengrondslag onjuist zou zijn berekend en vordert nakoming van de pensioenovereenkomst. Hij stelt zich op het standpunt dat de pensioenovereenkomst een eindloonregeling inhoudt en dat Rabobank deze overeenkomst niet correct is nagekomen, doordat zij voor zijn pensioenrechten de 36-urige werkweek en de dienovereenkomstige verlaging van de pensioengrondslag al heeft laten ingaan per 1ç68, in plaats van per 2000.
Het hof oordeelt dat er geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming en stelt appellant in het ongelijk. De invoering van de 36-urige werkweek ging niet gepaard met een salarisverlaging waardoor er ook geen verlaging van de pensioengrondslag is geweest. Daaraan doet niet af dat de salarissen ten gevolge van deze invoering minder zijn verhoogd of geïndexeerd, zoals appellant wel stelt maar verder niet uitwerkt. De pensioenovereenkomst biedt geen basis om potentiële, maar niet gerealiseerde en dus fictieve, toekomstige salarisverhogingen in de pensioengrondslag te betrekken. Evenmin biedt de pensioenovereenkomst aanknopingspunten om de meerurentoeslag, die pas per 2001 pensioengevend is geworden, op basis van een andere (middelloon) pensioenregeling, met terugwerkende kracht tot aan de pensioengrondslag toe te voegen.
Instantie: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Datum uitspraak: 26 juni 2018
Zaaknummer: 200.202.162
Rechters: A.E.F. Xxxxxx, X.X. Xxxxxxx en X.X.X. xxx xxx Xxxx
Advocaten: J.J. Xxxxxxxx, X.X. Vegter
Trefwoorden: pensioengrondslagverlaging, eindloonregeling, meerurentoeslag, pensioenovereenkomst
Categorie: Uitleg
Pensioenfonds familiebedrijf met vader als enig bestuurder. Zoon is gevolmachtigd en leent geld aan beheermaatschappij. Na overlijden zoon vordert pensioenfonds van zijn nabestaanden schadevergoeding. Hof oordeelt dat zoon ernstig verwijtbaar had gehandeld en wijst vordering pensioenfonds toe.
Xxxxx en moeder hebben volmacht gegeven aan hun zonen. Xxxxx is overleden in 200ç, moeder in 2012. Xxxxx had een bouwbedrijf. Dat heeft hij in 1çç0 verkocht aan zijn zonen. Tot aan zijn dood was vader enig aandeelhouder en bestuurder van het pensioenfonds. Zoon heeft geld overgemaakt van de rekening van het pensioenfonds aan X Beheer onder titel van een geldlening. Slechts een deel daarvan is afgelost. Het pensioenfonds vordert veroordeling van Xxxxxx en zoon tot betaling van schadevergoeding. De zoon overlijdt in 2016. Geïntimeerden zijn de erfgenamen van de zoon en hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard. Het hof oordeelt dat de vordering van het pensioenfonds niet is verjaard. Het hof oordeelt dat zoon door nagenoeg het volledige vermogen van het Pensioenfonds te investeren in projecten van zijn bouwbedrijf in strijd heeft gehandeld met de doelstelling van het pensioenfonds en de statuten. Het pensioenfonds lijdt aanzienlijke schade omdat het openstaande bedrag van de lening niet door X Xxxxxx kan worden terugbetaald. Zoon kan een ernstig verwijt worden gemaakt en is persoonlijk aansprakelijk. Hof veroordeelt geïntimeerden om een bedrag van € 171.800 te voldoen aan het Pensioenfonds.
Instantie: Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak: 17 juli 2018
Zaaknummer: 200.204.161_01
Rechters: B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen Advocaten: K.A. Xxxxxxxxxx, X.X.X.X. xxx xxx Xxxxx Wetsartikelen: 6:162 BW
Trefwoorden: bestuurdersaansprakelijkheid, bestuurder pensioenfonds, lening, ernstige verwijtbaarheid
Categorie: Financieel pensioenrecht
Uitleg werkgeversbijdrage pensioen in cao: volgens de Vliegers bedraagt de bijdrage 25% (en dient dit mee te worden genomen in de ontslagvergoeding), volgens Xxxxxxxxx 18%. De betreffende bewoordingen, gelezen de gehele tekst van de cao, passen volgens het hof eerder bij de door Martinair bepleite uitleg. Vernietiging vonnis kantonrechter.
Vliegers van Martinair worden na reorganisatie boventallig. Geschil ontstaat over de hoogte van de boventalligheidsuitkering uit de cao. Meer specifiek menen de vliegers dat in de berekening van de vergoeding een werkgeversbijdrage aan de pensioenpremie van 25% moet worden betrokken. Volgens Xxxxxxxxx is dat 18%. Het hof is van oordeel dat zowel de elders in de cao gebruikte formuleringen als ook de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden, wijzen op de door Martinair voorgestane uitleg van artikel IV van bijlage 13 van de cao. Het hof concludeert dat Xxxxxxxxx gehouden is om bij de berekening en betaling van de overtolligheidsuitkering als bedoeld in bijlage 13 van de cao, rekening te houden met een werkgeversbijdrage pensioen van 18%.
Instantie: Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak: 10 juli 2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:2383
Zaaknummer: 200.219.582/01
Rechters: G.C. Boot, A.S. Xxxxxx en H.M.M. Steenberghe
Advocaten: X. Xxxxxxxxxx, J.W. Stam
Trefwoorden: uitleg werkgeversbijdrage pensioen, hoogte ontslagvergoeding
Categorie: Uitleg
Geen recht op transitievergoeding. In cao vastgelegde suppletieregeling met premievrije opbouw van pensioen bij arbeidsongeschiktheid is gelijkwaardige voorziening ex artikel 7:S73b lid 1 BW. Xxxxxx premievrije voortzetting overtreft ruimschoots transitievergoeding, nog los van suppletieregeling.
In de CAO van ABN-AMRO is een suppletieregeling opgenomen. Onderdeel daarvan is een premievrije opbouw van pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid. Arbeidsovereenkomst van werknemer wordt ontbonden. Geen grond voor billijke vergoeding omdat werkgever geen ernstig verwijt treft. Xxxxxxxxx doet beroep op transitievergoeding. Hof Amsterdam is anders dan Hof Arnhem-Leeuwarden van oordeel dat de omstandigheid dat in de cao vóór de inwerkingtreding van de WWZ al een suppletieregeling en premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij ontslag tijdens arbeidsongeschiktheid waren opgenomen er op zichzelf niet aan in de weg staat dat de huidige cao- regeling als een gelijkwaardige voorziening ex artikel 7:673b lid 1 BW wordt aangemerkt. CAO-regeling wordt als gelijkwaardig beschouwd aangezien waarde premievrije voortzetting pensioenopbouw bedrag transitievergoeding ruimschoots overtreft. De waarde van de suppletieregeling is dan nog buiten beschouwing gelaten.
Instantie: Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak: 17 juli 2018 ECLI: ECLI:NL:GHAMS:2018:2539
Zaaknummer: 200.232.527/01
Rechters: M.L.D. Xxxxxx, X.X.X. Verscheure en F.J. Verbeek
Advocaten: D. Maats, M.J.M.T. Keulaerds
Wetsartikelen: 7:673b lid 1 BW
Trefwoorden: suppletieregeling, premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid, gelijkwaardige voorziening, transitievergoeding
Categorie: Uitleg
Waardeoverdracht van pensioenfonds naar verzekeraar. Na betaling van totale koopsom ontstaat geschil over uitleg overeenkomst van waardeoverdracht en berekening koopsom. Rechtbank oordeelt dat niet kan worden geconcludeerd dat verzekeraar de koopsom onjuist of in strijd met de overeenkomst heeft berekend.
Pensioenfonds Chevron besloot te liquideren en de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten onder te brengen bij een andere pensioenuitvoerder. Adviseur WillisTowersWatson heeft op 7 oktober 2014 offertes opgevraagd bij verzekeraars. De verzekeraars is verzocht in de offerte de indexatie van de pensioenen op te geven op basis van de Harmonised Index Consumer Prices ex Tobacco (hierna: HICPxT). ASR heeft diverse offertes opgesteld. Na overleg en na het aanbrengen van wijzigingen op verzoek van WTW, heeft ASR in de middag van 17 december 2014 een definitieve offerte uitgebracht, die door SCP is ondertekend. De totale koopsom bedroeg € 376.500.000 en was opgebouwd uit verschillende onderdelen, waaronder een koopsom voor de toeslagverlening. In geen van de offertes is door ASR de exacte berekeningswijze van de koopsom vastgelegd. Het pensioenfonds heeft de koopsom betaald aan ASR. Na overleg is de inhoud van de ondertekende offerte van 17 december 2014 op 17 maart 2015 door partijen vastgelegd in een overeenkomst (met bijlagen) tot overdracht van pensioenaanspraken en pensioenrechten (hierna: de overeenkomst). In de overeenkomst en de daarbij behorende bijlagen is niet gespecificeerd op welke wijze de koopsom voor de toeslagverlening, de kostenopslag en de algemene korting moet worden berekend. De rechtbank meent dat niet kan worden geconcludeerd dat ASR de koopsom onjuist en/of in strijd met de overeenkomst tussen partijen heeft berekend.
Instantie: Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak: 27 juni 2018
Roepnaam: Pensioenfonds Chevron/ASR Xxxxxxxxxx: X/00/000000 / XX XX 17-640 Rechters: H.A.M. Xxxxxxxxx, X. Dondorp en J. Lange
Advocaten: X. xxx Xxxxxxx en X. Xxxxxxx, M.W. Minnaard
Trefwoorden: waardeoverdracht, uitleg overeenkomst waardeoverdracht en berekening
Categorie: Waardeoverdracht
Werknemer heeft pensioenovereenkomst op basis van beleggingen. Na tegenvallende resultaten stelt hij Zwitserleven aansprakelijk wegens wanprestatie, onrechtmatige daad en schending zorgplicht. Rechtbank wijst vorderingen af.
Xxxxx heeft pensioenovereenkomst met werkgever. Ter uitvoering van de pensioenovereenkomst is een pensioenverzekering op basis van belegging afgesloten bij Zwitserleven. In de offerte wordt een beoogd ouderdoms- en partnerpensioen genoemd bij voortdurende pensioenopbouw tot 1 juni 2017.
Beleggingen vonden plaats in een obligatiedepot. Eind 2008 stapt hij over naar een offensief beleggingsdepot. Per 1 juli 2010 is de oorspronkelijke collectieve pensioenverzekering beëindigd en premievrij gemaakt. De werknemer ging deelnemen aan het Reaal groepsindividueel pensioenplan en kreeg een nieuwe polis. Vanaf 1 juni 2012 is hij uit dienst getreden bij zijn werkgever en is ook de nieuwe polis premievrij gemaakt. Voor de oorspronkelijke polis heeft Zwitserleven hem gecompenseerd met € 8ç3,13 (compensatie BPR). Xxxxx stelt dat Zwitserleven toerekenbaar tekort is geschoten, haar zorgplicht heeft geschonden en onrechtmatig heeft gehandeld. Het verzekerde kapitaal is veel lager dan voorgespiegeld. Hij stelt dat Zwitserleven daarvoor aansprakelijk en schadeplichtig is. De kantonrechter is met SRLEV van oordeel dat de door eiser geraadpleegde deskundige ten onrechte uitgaat van het hanteren van de ‘toetsnorm met betrekking tot levensverzekeringen op basis van beleggingen’ in plaats van de ‘toetsnorm met betrekking tot pensioenverzekeringen op basis van beleggingen’, die door de Ombudsman Financiële Dienstverleningen is geaccordeerd. Er is geen wanprestatie of onrechtmatige daad. Evenmin is gebleken dat Zwitserleven haar zorg- of informatieplicht heeft geschonden. De vorderingen van werknemer worden afgewezen.
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Datum uitspraak: 27 juni 2018
Zaaknummer: 5644330 / CV EXPL 17-376
Rechters: X.X. xxx Xxxx
Advocaten: M.J. Xxxxxx, X. xxx Xxxxx
Wetsartikelen: 6:74 BW; 6:162 BW
Trefwoorden: pensioenovereenkomst op basis van belegging, geen wanprestatie, schending zorgplicht of onrechtmatige daad verzekeraar
Categorie: Uitleg
Verplichte deelname werkgever aan PFZW. Nieuwe bestuurder schrijft dat werkgever Curadomi B.V. premies niet kan betalen en verzoekt in september 2008 om betalingsregeling. Begin 2005 is er een overgang van onderneming naar Stichting Curadomi. Na betaling deel premies in 2010 stelt het pensioenfonds de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk. Rechtbank oordeelt dat bestuurder niet aansprakelijk is voor premieschulden ontstaan vóór zijn aantreden. De bestuurder heeft na zijn aantreden niet rechtsgeldig gemeld. Vanaf datum aantreden is hij in beginsel aansprakelijk. Partijen moeten zich uitlaten over vraag of niet rechtsgeldige melding door nieuwe bestuurder aansprakelijkheid meebrengt voor premieschuld verleden. Geen onrechtmatige daad door bestuurder. Vordering van pensioenfonds jegens stichting is verjaard.
Thuiszorgorganisatie Curadomi B.V. is verplicht aangesloten bij Pensioenfonds Zorg en Welzijn. Op 15 september 2008 heeft de op 17 juli 2008 aangetreden bestuurder (gedaagde 4) het pensioenfonds geschreven dat Curadomi niet in staat is tijdig te betalen en verzocht om een betalingsregeling. Van de openstaande facturen van zo’n € 701.000 is ongeveer de helft betaald. Er vindt begin 200ç een overgang van onderneming plaats van Curadomi B.V. naar Stichting Curadomi. Bestuurder van de stichting is de stichting Leliezorg. Gedaagde 5 is daarvan bestuurder. Op 11 oktober 2010 heeft gedaagde 4 € 225.000 overgemaakt aan het pensioenfonds. Bij brief van 3 november 2010 heeft het pensioenfonds meegedeeld dat de resterende schuld € 673.52ç,ç2 bedroeg en de bestuurder (gedaagde 4) hoofdelijk aansprakelijk gesteld. Het pensioenfonds heeft de stichtingen laten weten dat het bij uitblijvende betaling door gedaagde 4 zou overgaan tot vernietiging van de rechtshandelingen die tot de overdracht hebben geleid en tot benadeling van het pensioenfonds.
De rechtbank oordeelt dat gedaagde 4 niet hoofdelijk aansprakelijk is voor de premieschulden die zijn ontstaan voor zijn aantreden. De brief van september 2008 of latere berichten vormen geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht zoals bedoeld in artikel 23 lid 2 Wet Bpf. Gedaagde 4 is in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor de pensioenpremies vanaf 17 juli 2008 (datum aantreden). Dat betekent niet noodzakelijkerwijs dat hij aansprakelijk is voor alle premies. Partijen mogen zich uitlaten over de vraag of het niet tijdig gedaan zijn van een correcte melding van betalingsonmacht zonder meer tot gevolg behoort te hebben dat (ook) de nieuwe bestuurder als gevolg van een onweerlegbaar wettelijke vermoeden hoofdelijk aansprakelijk wordt ter zake van niet afgedragen bijdragen over perioden in het verleden. Hoofdelijke aansprakelijkheid voor premies na de overgang van onderneming in 200ç is er in beginsel niet. Dat gedaagde 4 op of voor 4 februari 200ç wist dat Stichting Curadomi ter zake van deelneming in het Pensioenfonds substantiële bedragen verschuldigd was, tot betaling
waarvan zij niet in staat was, is gesteld noch gebleken. Opmerking verdient hier dat ook het Pensioenfonds zelf pas ten tijde van het nemen van de conclusie van repliek in deze procedure tot het inzicht is gekomen dat de overgang van onderneming gevolgen had voor de vraag welke rechtspersoon de pensioenpremies diende af te dragen. Dat onder die omstandigheden aan een (voormalig) bestuurder van de verkrijger in het kader van die overgang van onderneming geen sanctie kan worden opgelegd vanwege het niet gemeld zijn van (eventuele) betalingsonmacht acht de rechtbank evident. Geen onrechtmatige daad van gedaagde 4 jegens pensioenfonds. Ten aanzien van de vordering van het pensioenfonds op de stichting Curadomi oordeelt de rechtbank dat deze is verjaard op grond van artikel 3:308 BW.
Instantie: Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak: 27 juni 2018 ECLI: ECLI:NL:RBROT:2018:6205
Roepnaam: Curadomi
Xxxxxxxxxx: X/00/000000 / XX XX 17-657
Rechters: X. Xxxxxxx
Advocaten: R.J.G. Xxx Xxxxxx, J.P.M. Xxxxxxxx, X. Xxxxxxxxx
Wetsartikelen: 23 Wet Bpf; 6:162 BW; 3:308 BW
Trefwoorden: bestuurdersaansprakelijkheid, geen tijdige melding, gevolgen nieuwe bestuurder
Categorie: Verplichtstelling
Raad van Toezicht weigert voorgedragen leden bedrijfstakpensioenfonds te benoemen. Kortgedingrechter oordeelt dat voorgedragen leden moeten worden benoemd.
Gedaagde 1 en gedaagde 2 zijn leden van de raad van toezicht (RvT) van het pensioenuitvoeringsbedrijf AGH. Dat voert onder meer de pensioenadministratie uit van de stichting bedrijfstakpensioenfonds voor de agrarische en voedselvoorzieningshandel (AVH). AVH heeft de dienstverleningsovereenkomst met AGH opgezegd tegen eind 2020. Op grond van de statuten van AGH worden bestuurders van AGH benoemd door de RvT uit een bindende voordracht voor elke vacature. Twee bestuurders worden voorgedragen door AVH, één bestuurder wordt voorgedragen door Xxxxxxx. AGH wil de statuten wijzigen zodat het recht van AVH en Dranken om voor twee vacatures respectievelijk een vacature in het bestuur een bindende voordracht te doen, komt te vervallen. De RvT van AGH weigert de bindende voordracht van de door het pensioenfonds AVH voorgedragen kandidaten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de RvT geen goede gronden heeft om niet over te gaan tot benoeming van de beide bindend voorgedragen kandidaten. Vanzelfsprekend heeft de RvT een – zij het beperkte – marge om een bindend voorgedragen kandidaat niet te benoemen, maar het moet dan (bijvoorbeeld) gaan om een duidelijk ongeschikte kandidaat of een geval waarin een kandidaat op één of meer wezenlijke punten niet past in het (in redelijkheid opgestelde) profiel voor de functie. Daarvan is in dit geval geen sprake.
Instantie: Rechtbank Den Haag Datum uitspraak: 11 juli 2018 ECLI: ECLI:NL:RBDHA:2018:8328
Xxxxxxxxxx: X/00/000000 / XX XX 18/342
Rechters: H.J. Vetter
Advocaten: S.A. Xxx, G.J.R. Kalsbeek
Trefwoorden: Governance, weigering voordracht bestuurder pensioenuitvoeringsbedrijf
Categorie: Uitleg
Verplicht bedrijfstakpensioenfonds vordert pensioenpremies van werkgever. Vordering afgewezen. Bedrijfstakpensioenfonds heeft ondanks verweer niet aangetoond dat werkgever onder werkingssfeer valt.
Bouw & Infra vordert betaling van de aan Wecoba gezonden facturen. Wecoba voert tegen de vordering aan dat niet is aangetoond dat zij onder de werkingssfeer van de fondsen valt. De vorderingen zijn niet geïndividualiseerd, zodat niet blijkt welk bedrag aan welk fonds betaald moet worden. De kantonrechter is van oordeel dat Bouw & Infra, ondanks het uitdrukkelijk op dit punt gevoerde verweer, niet heeft aangetoond dat Wecoba onder de werkingssfeer van de betreffende cao’s c.q. fondsen valt.
Het is aan Bouw & Infra om voldoende te stellen en – zo nodig – ook te bewijzen. Hierin is Bouw & Infra tekortgeschoten. Zo stelt zij onvoldoende concrete feiten waaruit blijkt dat Wecoba onder de werkingssfeer valt.
Instantie: Rechtbank Limburg Datum uitspraak: 4 juli 2018 ECLI: ECLI:NL:RBLIM:2018:6411
Zaaknummer: 6691648 Rechters: A.H.M.J.F. Piëtte Advocaten: X. Xxxxxxx Wetsartikelen: 4 Wet Bpf
Trefwoorden: uitleg werkingssfeerbepaling, verplichtstelling
Categorie: Verplichtstelling, uitleg, bewijslast
Hoge Raad oordeelde dat afwijzing transitievergoeding bij AOW- gerechtigde geen leeftijdsdiscriminatie vormde. Kantonrechter wijst verzoek om aanvullende prejudiciële vragen aan Hoge Raad of prejudiciële vragen aan HvJ EU af.
Verzoeker (AOW-gerechtigd) heeft de kantonrechter verzocht zijn werkgever (Diakonessenziekenhuis) te veroordelen om een transitievergoeding te betalen van € 48.216. Dat verzoek is afgewezen op grond van artikel 7:673 lid 7 BW. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit geen verboden leeftijdsonderscheid vormt. De werknemer verzoekt de kantonrechter om aanvullende prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad of prejudiciële vragen aan het HvJ EU. De kantonrechter stelt voorop dat hij gebonden is aan de uitspraak van de Hoge Raad (art. 3ç4 Rv). De omstandigheid dat werknemer zich niet kan vinden in de motivering van de Hoge Raad maakt het stellen van aanvullende prejudiciële vragen niet noodzakelijk.
Instantie: Rechtbank Midden-Nederland
Datum uitspraak: 4 juli 2018
Zaaknummer: 5715433 UE VERZ 17-68
Rechters: F.H. Charbon
Advocaten: X. Xxxxxxx, X.X. Bos
Wetsartikelen: 7:673 lid 7 BW; 7 WGBL; 394 Rv
Trefwoorden: transitievergoeding AOW-gerechtigde, afwijzing verzoek aanvullende prejudiciële vragen
Categorie: Gelijke behandeling
Vrouw vordert in kort geding betaling van pensioen man. Voorzieningenrechter oordeelt dat vordering niet spoedeisend is. Stelling man dat over en weer afstand is gedaan niet evident onjuist.
Partijen zijn gehuwd in 1ç84 en gescheiden in 1çç4. Op 12 november 1çç4 hebben partijen een verklaring ondertekend waarin staat dat de boedelscheiding heeft plaatsgevonden op correcte wijze en dat er geen navorderingen plaatsvinden. Sinds januari 2016 maakt de vrouw aanspraak op verdeling van door de man opgebouwde pensioenrechten. De man stelt dat afstand is gedaan en beroept zich op verrekening met door de vrouw opgebouwde pensioenrechten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een spoedeisend belang. Het enkele feit dat een pensioenuitkering er naar haar aard toe strekt om te voorzien in het levensonderhoud van de ontvanger, zoals de vrouw stelt, is daarvoor onvoldoende. De vrouw zal aannemelijk moeten maken dat zij het geld daadwerkelijk nodig heeft voor haar levensonderhoud en dat van haar daarom niet kan worden gevergd dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
Daarin is zij niet geslaagd. Daar komt bij dat de man het bestaan en de hoogte van de geldvordering gemotiveerd heeft betwist. Zo stelt de man dat partijen met de verklaring die zij op 12 november 1çç4 hebben ondertekend over en weer afstand hebben gedaan van eventuele pensioenaanspraken op de ander. Die stelling is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet evident onjuist.
Instantie: Rechtbank Oost-Brabant
Datum uitspraak: 4 juli 2018
Xxxxxxxxxx: X/00/000000 / XX XX 18-264
Rechters: X. Xxxxxxxx
Advocaten: G.A.E.M. van Xxxxxxx Xxxxxxxx, Th.J.A. Winnubst
Trefwoorden: scheiding, vordering pensioen in kort geding, spoedeisendheid
Categorie: Scheiding
Gesprek werkgever en werkneemster over vervroegd pensioen. Werkneemster wil doorwerken. Vervolggesprek leidt tot vaststellingsovereenkomst. Werkneemster laat vervolgens weten niet akkoord te gaan. Zij verzoekt ontbinding arbeidsovereenkomst met toekenning transitie- en billijke vergoeding. Kantonrechter wijst verzoek om ontbinding toe en verzoek om vergoeding af. Werkneemster mag ontbindingsverzoek intrekken.
Afdelingssecretaresse bij Medisch Spectrum Twente verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een transitievergoeding. In mei 2017 is er een gesprek met haar geweest over vervroegd pensioen en vrijwillig vertrek. Zij wilde niet met vervroegd pensioen. Begin 2018 is gesproken over vroegtijdige beëindiging. Op 1 april 2018 is er een vaststellingsovereenkomst gesloten. Werkneemster zou effectief vertrekken per 25 april (informeel afscheid van de afdeling). Met betaald verlof zou de einddatum 1 januari 201ç zijn. Op 25 april ontvangt de werkgever een brief van de gemachtigde van werkneemster dat zij niet akkoord gaat met de vaststellingsovereenkomst. Zij is niet meer verschenen op het werk. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding van werkneemster toe per 1 augustus 2018. Het verzoek om een transitievergoeding of billijke vergoeding wordt afgewezen. Er is namelijk geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Aangezien aan ontbinding geen vergoeding is gekoppeld, mag werkneemster het ontbindingsverzoek intrekken.
Instantie: Rechtbank Overijssel Datum uitspraak: 29 juni 2018 ECLI: ECLI:NL:RBOVE:2018:2277
Zaaknummer: 6945223 EJ VERZ 18-156 Rechters: X. xxx Xxxxxx, A.M.S. Kuipers Advocaten: X. Xxxxxx, X.X. Nijhuis Wetsartikelen: 7:671c BW; 7:673 BW; 7:686a BW
Trefwoorden: ontbinding arbeidsovereenkomst, transitievergoeding, vervroegd pensioen
Categorie: Uitleg
Onrechtmatig handelen wegens het ongeldig ongedaanmaken van de pensioenverevening. Kantonrechter bevoegd op grond van artikel 21S Pw.
Na de echtscheiding zijn eiseres en gedaagde een pensioenverevening overeengekomen conform de Wvps. Bij door eiseres en gedaagde ondertekende brief is Allianz verzocht tot ongedaanmaking van de verevening als gevolg waarvan beide polissen weer werden samengevoegd. Xxxxxxxx heeft zijn vrijgekomen pensioenkapitaal laten overboeken naar een andere verzekeraar. Eiseres stelt zowel gedaagde als Allianz aansprakelijk voor de door haar geleden schade nu gedaagde eiseres’ handtekening zou hebben vervalst dan wel misbruik zou hebben gemaakt van de omstandigheden door eiseres in een labiele toestand te bewegen tot het ondertekenen van de brief. Allianz stelt een vordering tot vrijwaring in wegens het onrechtmatig handelen van gedaagde.
De vraag die centraal staat, is of de vordering van eiseres onder de reikwijdte van artikel 216 PW valt. De rechter beantwoordt deze vraag bevestigend. Een vordering uit onrechtmatige daad wegens een ongeldige ongedaanmaking van een pensioenverevening kan ook onder de reikwijdte van artikel 216 Pw vallen indien hieraan een pensioenovereenkomst, een uitvoeringsovereenkomst, een uitvoeringsreglement of een pensioenreglement ten grondslag ligt. De rechtbank verwijst de zaak naar de kamer van kantonzaken ex artikel 71 lid 2.
Instantie: Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak: 18 juli 2018 ECLI: ECLI:NL:RBROT:2018:5887
Xxxxxxxxxx: X/00/000000 / XX XX 18-221
Rechters: J.F. Koekebakker
Advocaten: X.X.X. Xxxxxxx, X.X.X. xxx xxx Xxxx, L.A. Xxxxxx
Wetsartikelen: 216 Pw
Trefwoorden: bevoegdheid kantonrechter, ongeldige pensioenverevening, vordering uit onrechtmatige daad
Categorie: Scheiding
Na scheiding vordert vrouw helft van door man ontvangen pensioen. Beroep van man op gerechtvaardigd vertrouwen, afstand van recht en redelijkheid en billijkheid faalt. Man mag zich uitlaten over verjaring sinds 2005 verstreken termijnen. Tevens moet hij hoogte pensioenberekening pensioenfonds overleggen en vermogen specificeren in kader van in termijnen betalen van overwaarde.
Man en vrouw zijn gehuwd geweest van 30 december 1ç75 tot 23 juni 2005. Man heeft tijdens dienstverband ouderdomspensioen opgebouwd. Dat pensioen is in 200ç tot uitkering gekomen. Bij brief van 8 september 2015 heeft de vrouw hem aangemaand tot betaling van de helft van het ontvangen pensioen. Man claimt onder meer dat zij afstand heeft gedaan met de door haar betwiste uitspraak: ‘I don’t deserve a penny of your pension, you have worked for it.’ Beroep op afstand van recht, gerechtvaardigd vertrouwen, redelijkheid en billijkheid faalt. Het hof bepaalt dat de man zich bij akte mag uitlaten over verjaring van sinds 200ç verstreken termijnen. Hij moet tevens de hoogte van de pensioenberekeningen van het pensioenfonds overleggen en zijn vermogen specificeren in het kader van het in termijnen betalen van overwaarde ex artikel 3:185 lid 3 BW.
Instantie: Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak: 24 juli 2018
ECLI: ECLI:NL:OGHACMB:2018:132
Zaaknummer: AR 171/2015 Ghis 82877 H 110.2017 Rechters: X.X Xxxxx, M.W. Xxxxxxx, X. xx Xxxx Advocaten: V.C. Xxxxxxxx, X. Hoeve Wetsartikelen: 3:185 BW; 3:308 BW
Trefwoorden: scheiding, verdeling, overwaarde, verjaring
Categorie: Scheiding