INHOUDSOPGAVE
Pensioenreglement
Basis pensioen
Stichting Pensioenfonds Gazelle
geldend vanaf 1 januari 2023
INHOUDSOPGAVE
A. BASIS PENSIOENREGELING PER 1 JANUARI 2023 4
3. FISCALE BEGRENZING VAN PENSIOENEN 9
6. WIJZIGING PENSIOENREGLEMENT 10
II. PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN 12
1. KARAKTER BASIS PENSIOENREGELING 12
2. OPSOMMING PENSIOENAANSPRAKEN 12
6. KORTING VAN PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN 14
III. BEËINDIGING EN/OF VOORTZETTING DEELNEMERSCHAP 16
1. TUSSENTIJDSE BEËINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP 16
2. VRIJWILLIGE VOORTZETTING DEELNEMERSCHAP 16
3. VOORTZETTING DEELNEMERSCHAP BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID 17
IV. HERSCHIKKING VAN PENSIOEN 25
3. VERVROEGING TEN OPZICHTE VAN DE PENSIOENRICHTDATUM 26
4. UITSTEL TEN OPZICHTE VAN DE PENSIOENRICHTDATUM 27
5. UITRUIL VAN PENSIOENAANSPRAKEN 27
6. HOOG/LAAG- EN LAAG/HOOG -UITKERING OUDERDOMSPENSIOEN 28
1. VOORWAARDEN VOOR TOESLAGVERLENING 30
2. WIJZE VAN TOESLAGVERLENING 30
2. BIJDRAGE VAN DE DEELNEMER IN DE PREMIE 31
3. BETALINGSVOORBEHOUD VAN DE WERKGEVER 32
VII. VRIJSTELLING VAN VERPLICHTE DEELNEMING 33
1. VRIJSTELLING WEGENS GEMOEDSBEZWAREN 33
1. OVERGANGSBEPALINGEN 1 JANUARI 2014 EN 1 JANUARI 2015 34
2. OVERGANGSBEPALINGEN 1 JANUARI 2021 35
B. OVERGANGSREGELING 2015; OMZETTING VAN OUDE AANSPRAKEN IN AANSPRAKEN IN DE PENSIOENREGELING 2015 44
1. DEFINITIES EN TOELICHTINGEN 44
2. OMZETTING PENSIOENAANSPRAKEN UIT DE PENSIOENREGELING 2006 44
C. OVERGANGSREGELING 2018; OMZETTING VAN OUDE PENSIOENAANSPRAKEN IN PENSIOENAANSPRAKEN IN DE PENSIOENREGELING DIE GELDT MET INGANG VAN 2018 46
1. DEFINITIES EN TOELICHTINGEN 46
2. OMZETTING PENSIOENAANSPRAKEN UIT DE PENSIOENREGELING 2015 46
Bijlage aangesloten ondernemingen 47
A. BASIS PENSIOENREGELING PER 1 JANUARI 2023
I. ALGEMENE BEPALINGEN
1. DEFINITIES
In dit Pensioenreglement wordt verstaan onder:
1.1 AOW-datum
De eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
1.2 Arbeidsongeschikt(heid)
De situatie waarin de persoon verkeert die recht heeft op een (gedeeltelijke) WAO- of WIA- uitkering.
1.3 Beleidsdekkingsgraad
De dekkingsgraad als bedoeld in artikel 133a, lid 1 van de Pw, zijnde de gemiddelde dekkingsgraad van het Fonds van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststelling van de beleidsdekkingsgraad.
1.4 Bestuur
Het bestuur van het Fonds.
1.5 Bezwaarmaker
• een Werkgever;
• een (Gewezen) Deelnemer, een Gepensioneerde of hun rechtverkrijgende; of
• een ander die, naar het oordeel van het Bestuur, rechtstreeks in zijn belang is getroffen door een besluit van het pensioenbureau van het Fonds.
1.6 CAO
De Collectieve Arbeidsovereenkomst die van toepassing is voor de Metalektro.
1.7 Deelnemer
De Werknemer of gewezen Werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst met de Werkgever pensioenaanspraken op grond van dit Pensioenreglement verwerft jegens het Fonds.
1.8 Deelnemingsjaren
Het aantal jaren tussen het begin en het einde van het deelnemerschap.
Dit aantal wordt verhoogd met de extra deelnemingsjaren die uit een eventuele inkomende waardeoverdracht worden verkregen. De bepaling van het aantal deelnemingsjaren is in dagen nauwkeurig.
1.9 Deeltijdfactor
De deeltijdfactor is de verhouding tussen het overeengekomen aantal arbeidsuren van de Deelnemer per week en het gebruikelijke aantal arbeidsuren per week bij de Werkgever. De aldus bepaalde factor wordt gemaximeerd op één. De deeltijdfactor wordt bij aanvang van deelname vastgesteld en vervolgens wanneer het aantal arbeidsuren wijzigt.
1.10 Ex-partner
De persoon die voorafgaand aan de Scheiding als Partner werd aangemerkt.
1.11 Fonds
Stichting Pensioenfonds Gazelle.
1.12 Franchise
Het deel van het salaris waarover de Deelnemer geen pensioen opbouwt. Dit bedrag is in 2023 € 16.322.
De Franchise is tenminste gelijk aan de wettelijk fiscaal minimale franchise.
1.13 Gepensioneerde
De (Gewezen) Deelnemer die de Pensioeningangsdatum heeft bereikt.
1.14 Gewezen Deelnemer
De persoon van wie de deelneming is beëindigd, anders dan door het bereiken van de Pensioeningangsdatum of door overlijden en die aanspraken kan ontlenen aan dit Pensioenreglement.
1.15 Gezamenlijke huishouding
Er is sprake van het voeren van een Gezamenlijke huishouding met een Partner als:
• de Partner in het samenlevingscontract, indien hier sprake van is, als begunstigde van het partnerpensioen is aangewezen onder herroeping van een eventuele eerdere begunstiging en de Partner en de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde gedurende zes maanden onafgebroken staan ingeschreven in het bevolkingsregister op hetzelfde adres.
Indien er geen sprake is van een samenlevingscontract, de Partner met wie de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde minimaal vijf jaar onafgebroken staat ingeschreven op hetzelfde adres in de Basisregistratie Personen (BRP). Indien er meerdere partners zijn, de Partner die door het Bestuur is aangewezen als Partner in de zin van dit Pensioenreglement. Er wordt slechts aan één Partner partnerpensioen toegekend; en
• de Partner geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde is; en
• in het samenlevingscontract, indien hier sprake van is, voor ieder van de partners een eenzijdige opzeggingsmogelijkheid van het samenlevingscontract door middel van een aangetekend schrijven aan de andere partner of aan de notaris, bewaarder van de notariële akte, is opgenomen; en
• de Partner en de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde beide ongehuwd zijn of beide niet een wettig geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.
De aanvangsdatum van de Gezamenlijke huishouding met een samenlevingscontract is de datum waarop het samenlevingscontract notarieel is verleden. Indien de samenleving is aangevangen vóór de datum waarop de Gezamenlijke huishouding is aangevangen én deze datum is opgenomen in het samenlevingscontract of door de partners gezamenlijk schriftelijk en ondertekend aan het Fonds is meegedeeld, wordt deze periode meegeteld voor de bepaling van de duur van de Gezamenlijke huishouding. De aanvangsdatum van de Gezamenlijke huishouding zonder samenlevingscontract is de datum waarop de hiervoor genoemde periode van 5 jaar is verstreken zoals moet blijken uit de Basisregistratie Personen (BRP).
1.16 Kind/Kinderen
Onder Kinderen van de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde wordt verstaan:
• de Kinderen beneden de leeftijd van 18 jaar die in een familierechtelijke betrekking tot de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde staan;
• de stief- en pleegkinderen beneden de leeftijd van 18 jaar die door de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde worden opgevoed en verzorgd. Onder stiefkind wordt mede verstaan het Kind dat de Partner al had bij het aangaan van het huwelijk of de Gezamenlijke huishouding met de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde. Onder pleegkind wordt verstaan een pleegkind zoals gedefinieerd in de Algemene Kinderbijslagwet;
• de Kinderen beneden de leeftijd van 18 jaar waarover de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde, anders dan als ouder, gezamenlijk gezag heeft;
• de hier genoemde Kinderen tussen de leeftijd van 18 en 27 jaar indien en zo lang zij de voor werkzaamheden beschikbare tijd hoofdzakelijk aan een studie of beroepsopleiding besteden.
1.17 Opbouwjaar
Het jaar binnen de Opbouwperiode waarin pensioen wordt opgebouwd.
1.18 Opbouwperiode
De periode waarover pensioen wordt opgebouwd vanaf 1 januari 2015 of latere datum van indiensttreding bij Werkgever tot uiterlijk de Pensioenrichtdatum.
1.19 Partner
De persoon waarmee de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde:
• is gehuwd; of
• een wettig geregistreerd partnerschap heeft gesloten; of
• een Gezamenlijke huishouding voert als hiervoor gedefinieerd.
De aanvangsdatum van het huwelijk, wettig geregistreerd partnerschap of de Gezamenlijke huishouding moet voor de Pensioeningangsdatum liggen. Een (Gewezen) Deelnemer of een Gepensioneerde kan maar één Partner hebben in de zin van het Pensioenreglement.
1.20 Pensioengerechtigde
De Gepensioneerde, de (Ex-)Partner en het Kind die recht hebben op een pensioenuitkering van het Fonds.
1.21 Pensioengevend salaris
Het vaste jaarsalaris van de Werknemer vermeerderd met de vakantietoeslag. Indien schriftelijk overeengekomen met de Werkgever zijn ook de volgende loonbestanddelen pensioengevend:
• de vaste jaarlijkse uitkeringen zoals 13e maand, gegarandeerd tantième en dergelijke;
• een percentage van het vaste jaarsalaris dat de Werknemer als oververdienste in de zin van de CAO ontvangt. Dit percentage wordt jaarlijks door de Werkgever vastgesteld;
• provisie, zijnde de gemiddeld over het jaar ontvangen provisie. Wanneer de gemiddeld over het jaar ontvangen provisie niet is vast te stellen, wordt het gemiddelde van een vergelijkbare Werknemer gehanteerd;
• variabele salarisbestanddelen met de eventueel daarover verleende vakantietoeslag;
• ploegentoeslag;
• toeslag afwijkende werktijden;
• SAO-toeslag;
• niet gegarandeerde tantième;
• winstdeling;
• bonus;
• gratificatie.
Als de Werkgever op de datum van vaststelling van de Pensioengrondslag wegens verzuim geen of niet het normale Pensioengevend salaris is verschuldigd, wordt uitgegaan van het Pensioengevend salaris dat zonder dat verzuim zou gelden.
Voor de Deelnemer die gedurende het deelnemerschap in deeltijd werkt, wordt de vaststelling van de pensioenen als volgt bepaald:
• de Pensioengrondslag wordt berekend op basis van het voltijd Pensioengevend salaris;
• bij de berekening van het ouderdomspensioen wordt:
- de opbouw per jaar vermenigvuldigd met de Deeltijdfactor;
- voor het te bereiken pensioen, het aantal toekomstige Deelnemingsjaren vermenigvuldigd met de Deeltijdfactor.
Deze deeltijdregeling werkt ook door in het partner- en wezenpensioen.
Het Pensioengevend salaris is gemaximeerd op de Salarisgrens. Voor Deelnemers die in deeltijd werken wordt de Salarisgrens toegepast op het naar voltijd herleide Pensioengevend salaris.
1.22 Pensioengrondslag
Dit is het bedrag waarover pensioen wordt opgebouwd. De hoogte van de pensioengrondslag is het Pensioengevend salaris, verminderd met de Franchise.
De Pensioengrondslag wordt (opnieuw) vastgesteld:
• per de begindatum van het (hernieuwde) deelnemerschap;
• per 1 januari van elk jaar;
• bij wijziging van Werkgever in het Fonds;
• bij verlaging van het Pensioengevend salaris gedurende een kalenderjaar, tenzij met de Werkgever is overeengekomen dat met de verlaging geen rekening hoeft te worden gehouden omdat deze verlaging het gevolg is van het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt niet eerder dan 10 jaar direct voorafgaande aan de Pensioenrichtdatum;
• per de datum dat aan de Werknemer een incidenteel variabel salarisbestanddeel wordt uitgekeerd, indien dit schriftelijk is overeengekomen.
Het bepaalde in de laatste bullet geldt slechts indien het incidenteel variabel salarisbestanddeel behoort tot het Pensioengevend salaris.
Indien het bepaalde in de laatste bullet toepassing vindt, wordt voor de pensioenopbouw het variabel salarisbestanddeel geacht te zijn uitgekeerd per 1 januari van dat jaar dan wel de latere datum waarop de pensioenovereenkomst betreffende de pensioenopbouw over het incidenteel variabel salarisbestanddeel is gesloten tussen Werkgever en Werknemer.
Een negatieve Pensioengrondslag wordt op nul gesteld.
1.23 Pensioeningangsdatum
De datum waarop het pensioen daadwerkelijk ingaat.
De Pensioeningangsdatum is gelijk aan de Pensioenrichtdatum tenzij de (Gewezen) Deelnemer kiest voor vervroeging of uitstel van de ingang van het pensioen. In dat geval is de Pensioeningangsdatum de eerste dag van de maand waarin het vervroegde of uitgestelde pensioen ingaat.
1.24 Pensioenregister
De website xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx. Deze maakt het voor elke Nederlandse burger mogelijk om een overzicht te krijgen van alle door hem/haar opgebouwde en op te bouwen pensioenaanspraken bij pensioenfondsen en pensioenverzekeraars én zijn/haar opgebouwde AOW-rechten.
1.25 Pensioenreglement
Het Pensioenreglement Basis pensioen van het Fonds dat geldt vanaf 1 januari 2018 en dat betrekking heeft op de pensioenregeling die is ondergebracht in van het Fonds en voor het laatst is gewijzigd per 1 januari 2023.
1.26 Pensioenreglement 2015
Het pensioenreglement van het Fonds dat geldt vanaf 1 januari 2015 tot 1 januari 2018 en dat betrekking heeft op de basis pensioenregeling die is ondergebracht bij de Rechtsvoorganger van het Fonds.
1.27 Pensioenrichtdatum
De eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer 68 jaar wordt.
1.28 Pw
De Pensioenwet zoals deze op 1 januari 2007 in werking is getreden en alle nadien in werking getreden wetswijzigingen.
1.29 Premie-egalisatiedepot
Het depot waarin het deel van de jaarlijkse feitelijke premie kan worden gestort dat hoger is dan de gedempte kostendekkende premie, zoals bedoeld in artikel 128 van de Pw. Ten laste van dit depot kunnen tekorten op de feitelijke premie worden gebracht. De middelen in het depot blijven buiten beschouwing bij het vaststellen van de (Beleids)dekkingsgraad van het Fonds, maar worden wel aangesproken om een korting als bedoeld in artikel 134 van de Pw (deels) te voorkomen.
1.30 Prijsindex
De ontwikkeling van het peil van de prijzen over de periode van september van enig jaar ten opzichte van september van het jaar daarvoor. Deze index wordt jaarlijks door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgesteld en gepubliceerd als “Consumentenprijsindexcijfer (CPI afgeleid)”. Uitgegaan wordt van de eerste publicaties. Afronding vindt plaats op twee decimalen nauwkeurig.
1.31 Rechtsvoorganger van het Fonds
Multi-ondernemingspensioenfonds Stichting Pensioenfonds Pon (Ring K).
1.32 Salarisgrens
De salarisgrens is per 1 januari 2023 € 128.810. Dit maximum wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan het fiscaal gemaximeerde salaris volgens artikel 18ga Wet op de loonbelasting 1964.
1.33 Scheiding
Hieronder wordt verstaan:
• beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
• ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
• beëindiging van het geregistreerd partnerschap;
• beëindiging van de Gezamenlijke huishouding.
Als scheidingsdatum geldt bij gehuwden en wettig geregistreerden de inschrijvingsdatum van de Scheiding in de registers van de Burgerlijke Stand.
Als scheidingsdatum geldt bij ongehuwde en ongeregistreerde partners de datum waarop volgens de Basisregistratie personen (BRP) de inschrijving op hetzelfde adres is geëindigd, tenzij uit een overeenkomst met het oog op de beëindiging van de Gezamenlijke huishouding een andere beëindigingsdatum blijkt of daarin een andere beëindigingsdatum is overeengekomen en deze overeenkomst binnen 2 jaar na het eindigen van de Gezamenlijke huishouding aan het Fonds wordt toegezonden.
1.34 Uitvoeringsovereenkomst
De overeenkomst die de relatie regelt tussen de Werkgever en het Fonds met betrekking tot de uitvoering van dit Pensioenreglement door het Fonds.
1.35 WAO
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
1.36 Werkgever
De vennootschap Koninklijke Gazelle N.V. en overige aangesloten ondernemingen die vallen onder het Fonds, zoals opgenomen in een bijlage bij dit reglement.
1.37 Werknemer
De persoon die een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek met een Werkgever heeft, uitgezonderd vakantiekrachten en stagiaires.
1.38 WIA
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
1.39 WIA-uitkering
Uitkering ingevolge de WIA.
1.40 WW-uitkering
Uitkering ingevolge de Werkloosheidswet.
2. DEELNEMERSCHAP
2.1 Deelnemer
Als Deelnemer wordt aangemerkt:
• de Werknemer die werkzaam is bij de Werkgever;
• degene die geen werkzaamheden meer verricht bij de Werkgever én voor wie het deelnemerschap wordt voortgezet in de volgende situaties:
- vrijwillige voortzetting (zie A.III.2);
- arbeidsongeschiktheid (zie A.III.3).
Voortzetting van het deelnemerschap houdt in dat zowel de opbouw van de
pensioenaanspraken als de dekking van de risico’s worden voortgezet met dien verstande dat de opbouw wordt voortgezet tot uiterlijk de Pensioenrichtdatum.
2.2 Begin deelnemerschap
Het deelnemerschap gaat in op de dag dat de Werknemer aan de in 2.1 genoemde voorwaarden voldoet.
2.3 Einde deelnemerschap
Het deelnemerschap eindigt op de dag:
• van ingang van het pensioen volgens dit Pensioenreglement;
• waarop de dienstbetrekking van de Werknemer met de Werkgever wordt beëindigd, tenzij er voortzetting van het deelnemerschap, als bedoeld in A.III.2 of A.III.3, plaatsvindt;
• waarop de voortzetting van het deelnemerschap, als bedoeld in A.III.2 of A.III.3, wordt beëindigd;
• van overlijden van de Deelnemer.
3. FISCALE BEGRENZING VAN PENSIOENEN
3.1 Bij de vaststelling van pensioenaanspraken en ingegane pensioenen worden de in de Wet op de loonbelasting 1964 en het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 aangegeven maxima en begrenzingen in aanmerking genomen.
3.2 Pensioenaanspraken en ingegane pensioenen kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pw.
3.3 De bij de uitvoering van dit Pensioenreglement gebruikte actuariële tabellen zijn sekseneutraal en gebaseerd op algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
4. PENSIOENUITKERINGEN
4.1 Aanvraag
De (Gewezen) Deelnemer dient de uitkering ten minste 3 maanden voor de gewenste Pensioeningangsdatum schriftelijk bij het Fonds aan te vragen. Daarnaast dient de (Gewezen) Deelnemer uitstel van de Pensioeningangsdatum ten minste 3 maanden voor de Pensioenrichtdatum bij het Fonds te melden. Het Bestuur kan de uitkering afhankelijk stellen van door de (Gewezen) Deelnemer te overleggen stukken waaruit het recht op uitkering blijkt.
4.2 Uitbetaling
• Het pensioen wordt - onder aftrek van de wettelijke inhoudingen - uitgekeerd in maandelijkse termijnen aan het eind van iedere kalendermaand.
• De maanduitkering bedraagt 1/12 van het jaarlijkse pensioen.
• Pensioenaanspraken uit meerdere deelnemingsperioden worden, voor zover mogelijk, op de Pensioeningangsdatum samengeteld. Vervolgens wordt het totale pensioen uitgekeerd.
• De uitkeringen vinden plaats in euro’s op een door de Pensioengerechtigde opgegeven
Nederlandse bankrekening.
Op verzoek kan de uitkering ook op een buitenlandse bankrekening worden uitgekeerd. De extra kosten hiervan komen voor rekening van de Pensioengerechtigde.
5. INFORMATIE
Informatieverplichtingen Fonds
5.1 Het Fonds verstrekt de informatie en opgaven als bedoeld in de Pw, artikel 21 en artikel 38 tot en met artikel 52A en 55, met inachtneming van de eisen die hieraan in wet- en regelgeving worden gesteld. Tevens informeert het Fonds de Deelnemer over de wijze waarop het Fonds omgaat met persoonsgegevens.
5.2 Het Fonds registreert de Deelnemingsjaren van de Deelnemers. Het Fonds verstrekt overeenkomstig de voorschriften gesteld in de artikelen 2 en 3 van het Uitvoeringsbesluit pensioenaspecten Sociaal Akkoord 2004, een opgave van de Deelnemingsjaren. In deze opgave zijn ook opgenomen schriftelijke bescheiden die de deelnemingsperioden, voorafgaande aan een vóór 1 januari 2005 gedane waardeoverdracht kunnen staven. Het Fonds kan aan de Deelnemer of de Gewezen Deelnemer een vergoeding vragen voor de kosten die aan de verstrekking van de opgave verbonden zijn.
5.3 Het Fonds verstrekt de informatie schriftelijk of elektronisch, met inachtneming van de geldende eisen aan een dergelijke verstrekking in wet- en regelgeving. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie houdt het Fonds zich aan het laatst bij hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het Fonds navraag bij de Basisregistratie personen (BRP). Indien blijkt dat het elektronische adres onjuist is, dan verstrekt het Fonds de informatie schriftelijk.
5.4 Het Fonds verstrekt de informatie kosteloos, tenzij in dit Pensioenreglement specifiek anders staat vermeld.
Informatieverplichtingen (Gewezen) Deelnemer en Pensioengerechtigde
5.5 De (Gewezen) Deelnemer en de Pensioengerechtigde zijn verplicht tijdig alle stukken te overleggen die het Fonds voor de uitvoering nodig acht.
Aan deze verplichtingen moet worden voldaan binnen de door het Bestuur vastgestelde termijnen. In het algemeen geldt als termijn 2 maanden, ingaand op de datum waarop een wijziging van de pensioen- of premiebepalende gegevens plaatsvindt.
Bij het niet voldoen aan de verplichtingen is het Fonds bevoegd de benodigde gegevens naar eigen inzicht vast te stellen. Tevens kan het Fonds kosten in rekening brengen bij de (Gewezen) Deelnemer of de Pensioengerechtigde, voor zover mogelijk is op basis van wet- en regelgeving. De kosten worden niet in mindering gebracht op de uitkering, maar afzonderlijk verrekend met betrokkene.
5.6 De (Gewezen) Deelnemer en de Pensioengerechtigde dienen elke hen bekende onjuistheid of onvolledigheid in de door het Fonds verstrekte informatie, zo spoedig mogelijk aan het Fonds door te geven.
6. WIJZIGING PENSIOENREGLEMENT
6.1 Het Bestuur is bevoegd om dekkingen, aanspraken en regelingen uit hoofde van dit Pensioenreglement te wijzigen of te verminderen. Dit gebeurt met inachtneming van de overige bepalingen in dit Pensioenreglement, de statuten van het Fonds, de Uitvoeringsovereenkomst en wettelijke bepalingen.
6.2 De Werkgever kan de pensioenovereenkomst in alle gevallen zonder instemming van de Werknemer wijzigen indien sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de Werkgever dat het belang van de Werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. Het Fonds zal op verzoek van de Werkgever het Pensioenreglement overeenkomstig aanpassen.
6.3 Indien de onderhavige basis pensioenregeling niet in overeenstemming is met de opvattingen van de belastingdienst en/of de belastingrechter en dientengevolge de basis pensioenregeling niet of niet volledig als zodanig wordt aanvaard, zal de regeling worden vervangen door een regeling die wel in overeenstemming is met de daaraan te stellen eisen. Het Fonds en de Werkgever zijn bevoegd zich neer te leggen bij de uitspraak van de belastingdienst en/of de belastingrechter. De aanpassing vindt automatisch met terugwerkende kracht plaats tot de datum van invoering of wijziging van de onderhavige basis pensioenregeling in het geval de aanpassing het gevolg is van een beschikking van de belastinginspecteur op de voor de datum van invoering of wijziging voorgelegde regeling.
7. GESCHILLENPROCEDURE
7.1 De Bezwaarmaker die bezwaar heeft tegen een beslissing op grond van dit Pensioenreglement kan het bezwaar schriftelijk of per e-mail voorleggen aan de voorzitter van het Bestuur van het Fonds.
7.2 Indien de Bezwaarmaker zich niet kan verenigen met de uitspraak van het Bestuur kan de Bezwaarmaker zich wenden tot de burgerlijke rechter. Dat is ook het geval als de in het derde lid bedoelde bemiddelingspoging van de Ombudsman Pensioenen voor de Bezwaarmaker niet het gewenste effect heeft.
7.3 Voor zover het geschil betrekking heeft op de uitvoering van het Pensioenreglement kan de Bezwaarmaker, niet zijnde een Werkgever, zich voor bemiddeling wenden tot de Ombudsman Pensioenen.
7.4 Het Bestuur stelt nadere regels omtrent de geschillenprocedure.
8. KLACHTENPROCEDURE
8.1 Een klacht kan worden ingediend over de wijze van uitvoering van dit Pensioenreglement of over de bejegening door het pensioenbureau van het Fonds of door het Fonds zelf.
8.2 De klacht dient schriftelijk of per e-mail bij de voorzitter van het Bestuur van het Fonds te worden ingediend.
8.3 Tegen de beslissing op de klacht staat beroep open bij de compliance officer van het Fonds.
8.4 Indien de klager zich niet kan verenigen met de uitspraak van het Bestuur kan de klager zich voor bemiddeling wenden tot de Ombudsman Pensioenen. De Ombudsman Pensioenen bemiddelt niet indien de klager een Werkgever is.
8.5 Het Bestuur stelt nadere regels omtrent de klachtenprocedure.
9. HARDHEIDSBEPALING
In gevallen waarin dit Pensioenreglement niet voorziet beslist het Bestuur of waarin een bepaling naar het oordeel van het Bestuur tot onredelijkheid of onbillijkheid zou leiden voor een (Gewezen) Deelnemer of belanghebbende, is het Bestuur bevoegd om bij een concreet verzoek hiertoe de betreffende bepaling in dat specifieke geval anders toe te passen.
II. PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN
1. KARAKTER BASIS PENSIOENREGELING
De basis pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de vorm van een middelloonregeling, als bedoeld in artikel 1 van de Pw. De pensioenopbouw in enig jaar kan worden beperkt volgens het bepaalde in X.XX (Financiering). De Werkgever heeft na het betalen van de premie geen bijstortingsverplichting meer ten aanzien van de in dat jaar op te bouwen pensioenaanspraken.
2. OPSOMMING PENSIOENAANSPRAKEN
Xx Xxxxxxxxx heeft aanspraak op:
• een levenslang ouderdomspensioen ten behoeve van zichzelf;
• een levenslang partnerpensioen ten behoeve van de Partner;
• een levenslang bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de Ex-partner;
• een wezenpensioen ten behoeve van het Kind of de Kinderen.
3. OUDERDOMSPENSIOEN
3.1 Uitkeringsperiode
Het ouderdomspensioen gaat in op de Pensioeningangsdatum en wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt.
3.2 Hoogte van het ouderdomspensioen
Het jaarlijks op te bouwen ouderdomspensioen bedraagt voor ieder Opbouwjaar 1,875% van de Pensioengrondslag in dat betreffende jaar op basis van de Pensioenrichtdatum.
Als in een bepaald jaar de vooraf bepaalde pensioenpremie niet voldoende is om de beoogde pensioenopbouw voor dat jaar te realiseren, dan zal overeenkomstig het bepaalde in X.XX (Financiering), de pensioenopbouw van ouderdomspensioen voor dat jaar naar rato van het tekort lager kunnen worden vastgesteld. Deze verlaging geldt dan in dezelfde mate voor het in dat jaar op te bouwen partner- en wezenpensioen.
Eventuele jaarlijkse toeslagverlening van de aanspraken vindt plaats overeenkomstig het bepaalde in A.V.
Het in de achterliggende Opbouwjaren opgebouwde pensioen, inclusief toeslagen, is het totaal opgebouwde ouderdomspensioen.
De tot en met 31 december 2017 opgebouwde ouderdomspensioenaanspraken met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar zijn per 1 januari 2018 omgezet naar pensioenaanspraken met een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar in de vanaf 1 januari 2018 geldende basis pensioenregeling. Deze omzetting is vastgelegd in Bijlage C.
Het te bereiken ouderdomspensioen is het totaal opgebouwde pensioen plus het pensioen dat de Deelnemer op basis van de laatst vastgestelde Pensioengrondslag nog op kan bouwen op basis van het op het moment van vaststelling geldende pensioenreglement. Hierbij wordt er van uitgegaan dat de Deelnemer tot aan de Pensioenrichtdatum Deelnemer blijft.
Als gebruik wordt gemaakt van herschikking kan dat gevolgen hebben voor de hoogte van het ouderdomspensioen.
4. PARTNERPENSIOEN
4.1 Uitkeringsperiode
Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde overlijdt en wordt aan de Partner uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de Partner overlijdt.
Het partnerpensioen bij overlijden van een Deelnemer is gelijk aan:
• het opgebouwde partnerpensioen ter grootte van 70% van het ten tijde van het overlijden opgebouwde ouderdomspensioen; en
• 70% van 1,875% (1,3125%) voor de Opbouwjaren die de Deelnemer tot de Pensioenrichtdatum, op basis van de laatste Pensioengrondslag nog had kunnen opbouwen op basis van het op het moment van overlijden geldende pensioenreglement, als de Deelnemer niet was overleden (toekomstige Opbouwjaren).
Bij de vaststelling van de Pensioengrondslag voor de berekening van het partnerpensioen over de toekomstige Opbouwjaren wordt niet meer in aanmerking genomen dan een verhoging van 15% van het Pensioengevend salaris waarnaar de voorlaatste Pensioengrondslag is berekend.
Een in een Opbouwjaar toegepaste korting op het ouderdomspensioen als bedoeld in lid 3.2 wordt in dezelfde mate toegepast op het in dat jaar op te bouwen partnerpensioen, als bedoeld in de eerste bullet van dit lid. Deze korting wordt niet toegepast op het in de tweede bullet van dit lid bedoelde partnerpensioen over toekomstige Opbouwjaren, mits blijft worden voldaan aan A.I.3.1.
Het partnerpensioen bij overlijden van een Gewezen Deelnemer of een Gepensioneerde is gelijk aan het bij de beëindiging van het deelnemerschap vastgestelde (premievrije) partnerpensioen.
In afwijking van het bepaalde onder de eerste bullet van dit artikel, geldt voor het deel van de partnerpensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot 31 december 2017 en die zijn ingebracht in de vanaf 1 januari 2018 geldende basis pensioenregeling, dat zij niet 70% van het ten tijde van het overlijden opgebouwde ouderdomspensioen bedragen. Dit is nader uitgewerkt in Bijlage C.
Als gebruik wordt gemaakt van herschikking kan dat gevolgen hebben voor de hoogte van het partnerpensioen.
Het eventuele opgebouwde bijzonder partnerpensioen met inbegrip van de verleende toeslagen wordt op het partnerpensioen in mindering gebracht. Zie voor het bijzonder partnerpensioen A.III.5.1.
4.3 Beperking van het recht op partnerpensioen
Als de Partner schuldig of medeplichtig is aan de levensberoving van de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde dan wordt een partnerpensioen toegekend dat is gebaseerd op de tot op dat moment opgebouwde waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
5. WEZENPENSIOEN
5.1 Uitkeringsperiode
Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde overlijdt en wordt aan de Kinderen uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand:
a. waarin niet meer aan de definitie Kind wordt voldaan; of
b. van het eventueel eerder overlijden van het Kind.
Indien het wezenpensioen is beëindigd op grond van sub a, zal het wezenpensioen herleven indien de wees op een later tijdstip weer aan de definitie van Kind voldoet. Na herleven van het wezenpensioen eindigt het wezenpensioen indien er sprake is van een beëindiginggrond als bedoeld in sub a of sub b.
Het wezenpensioen bij overlijden van een Deelnemer is gelijk aan:
• het opgebouwde wezenpensioen ter grootte van 14% van het ten tijde van het overlijden opgebouwde ouderdomspensioen; en
• 14% van 1,875% (0,2625%) voor de Opbouwjaren die de Deelnemer tot de Pensioenrichtdatum, op basis van de laatste Pensioengrondslag nog had kunnen opbouwen op basis van het op het moment van overlijden geldende pensioenreglement, als de Deelnemer niet was overleden (toekomstige Opbouwjaren).
Bij de vaststelling van de Pensioengrondslag voor de berekening van het wezenpensioen over de toekomstige deelnemingstijd wordt niet meer in aanmerking genomen dan een verhoging van 15% van het Pensioengevend salaris waarnaar de voorlaatste Pensioengrondslag is berekend.
Een in een Opbouwjaar toegepaste korting op het ouderdomspensioen als bedoeld in lid 3.2 wordt in dezelfde mate toegepast op het in dat jaar op te bouwen wezenpensioen, als bedoeld in de eerste bullet van dit lid. Deze korting wordt niet toegepast op het in de tweede bullet van dit lid bedoelde wezenpensioen over toekomstige Opbouwjaren, mits blijft worden voldaan aan A.I.3.1.
Het wezenpensioen bij overlijden van een Gewezen Deelnemer of een Gepensioneerde is gelijk aan het bij de beëindiging van het deelnemerschap vastgestelde (premievrije) wezenpensioen.
In afwijking van het bepaalde onder de eerste bullet van dit artikel, geldt voor het deel van de wezenpensioenaanspraken die zijn opgebouwd tot 31 december 2017 en die zijn ingebracht in de vanaf 1 januari 2018 geldende basis pensioenregeling, dat zij niet 14% van het ten tijde van het overlijden opgebouwde ouderdomspensioen bedragen. Dit is nader uitgewerkt in Bijlage C.
5.3 Verdubbeling
Het wezenpensioen wordt verdubbeld voor het Kind met ingang van de eerste dag van de maand waarin geen partnerpensioen wordt uitgekeerd.
5.4 Beperking van het recht op wezenpensioen
Als het Kind schuldig of medeplichtig is aan de levensberoving van de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde dan wordt een wezenpensioen toegekend dat is gebaseerd op de tot op dat moment opgebouwde waarde berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
6. KORTING VAN PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN
6.1 Overeenkomstig artikel 134 van de Pw kunnen de ten laste van het Fonds verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten door het Fonds worden verminderd. Het Fonds is daartoe uitsluitend bevoegd als:
• het Fonds gezien de Beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 Pw gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 Pw gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
• het Fonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 Pw of artikel 132 Pw zonder dat de belangen van de Deelnemers, de Gewezen deelnemers, de Pensioengerechtigden, de andere aanspraakgerechtigden of de Werkgever onevenredig worden geschaad; en
• alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, door het Fonds zijn ingezet als genoemd in het herstelplan voor het Fonds, bedoeld in artikel 138 Pw of artikel 139 Pw.
6.2 Een vermindering van de aanspraken als gevolg van het vorige lid zal voor iedere Deelnemer, Gewezen Deelnemer, Pensioengerechtigde en andere aanspraakgerechtigde worden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van hun pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van de vermindering met inachtneming van een door het Bestuur, gehoord de actuaris van het Fonds, ontworpen schaal. Het Bestuur is bevoegd de reeds ingegane pensioenen geheel of ten dele van deze vermindering uit te zonderen.
6.3 Het Fonds informeert de Deelnemers, de Gewezen Deelnemers, de Pensioengerechtigden en de Werkgever onverwijld schriftelijk over het besluit tot vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten.
6.4 De vermindering kan op zijn vroegst drie maanden nadat de Deelnemers, de Gewezen Deelnemers, de Pensioengerechtigden, de Werkgever en de toezichthouder hierover zijn geïnformeerd, worden gerealiseerd.
III. BEËINDIGING EN/OF VOORTZETTING DEELNEMERSCHAP
1. TUSSENTIJDSE BEËINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP
1.1 Pensioenaanspraken bij einde deelname
Indien het deelnemerschap anders dan door overlijden of pensionering eindigt voor het bereiken van de Pensioeningangsdatum, dan behoudt de Gewezen Deelnemer de tot dan toe opgebouwde aanspraak op:
• ouderdomspensioen;
• (bijzonder) partnerpensioen;
• wezenpensioen.
Bij beëindiging van de deelneming na 1 januari 2019, vervallen de aanspraken uit dit Pensioenreglement indien deze tezamen met de aanspraken uit het Pensioenreglement Aanvullend pensioen, gezamenlijk minder dan € 2 bruto bedragen. Een uitzondering geldt bij emigratie naar het buitenland en het Fonds daarover bij beëindiging van de deelname is geïnformeerd. In dat geval blijven de aanspraken in stand.
1.2 Afkoop van kleine pensioenen
Het Fonds heeft de mogelijkheid van afkoop van kleine pensioenen (niet hoger dan € 594,89 bruto per jaar in 2023) in geval van:
• ingang ouderdomspensioen: van de aanspraak op klein ouderdomspensioen en andere aanspraken ten behoeve van de Gepensioneerde of zijn nabestaanden. Dit kan alleen als de Gepensioneerde instemt met de afkoop.
• het worden van Gewezen Deelnemer: van de kleine pensioenaanspraken ten behoeve van de Gewezen Deelnemer. Dit kan alleen als de Gewezen Deelnemer instemt met de afkoop. Bovendien moet, ingeval de verwerving van pensioenaanspraken is geëindigd vanaf 1 januari 2018, het Fonds ten minste vijf maal tevergeefs hebben gepoogd om dit kleine pensioen over te dragen naar een nieuwe pensioenuitvoerder en er ten minste vijf jaar verstreken is;
• overlijden: het recht op klein partnerpensioen of klein wezenpensioen. Afkoop kan binnen 6 maanden na de ingangsdatum zonder instemming van de nabestaande plaatsvinden dan wel na 6 maanden indien de nabestaande instemt met de afkoop;
• scheiding: het recht op klein bijzonder partnerpensioen. Afkoop kan binnen 6 maanden na de melding van de Scheiding zonder instemming van de Ex-partner plaatsvinden dan wel na 6 maanden indien de Ex-partner instemt met de afkoop.
Bij de afkoop van kleine pensioenen worden de in artikel 66 tot en met 68 en artikel 220b van de Pw opgenomen voorwaarden in acht genomen.
Afkoop is alleen mogelijk indien het pensioen uit dit Pensioenreglement en het Pensioenreglement Aanvullend pensioen tezamen op de Pensioenrichtdatum een wettelijk vastgesteld bedrag (2023: € 594,89) niet te boven gaat, tenzij aangegeven is dat gebruik wordt gemaakt van waardeoverdracht.
Elk beding strijdig met de hiervoor genoemde wettelijk afkoopmogelijkheden is nietig.
2. VRIJWILLIGE VOORTZETTING DEELNEMERSCHAP
2.1 Algemene bepalingen
In geval van beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden of pensionering kan het deelnemerschap volledig en voor eigen rekening van de Deelnemer vrijwillig worden voortgezet. De vrijwillige voortzetting vindt plaats op verzoek van de Deelnemer, die gewezen Werknemer wordt.
2.2 Voorwaarden voortzetting
Aan de vrijwillige voortzetting zijn de volgende cumulatieve voorwaarden verbonden:
• de basis pensioenregeling moet in beginsel ongewijzigd worden voortgezet. Verbetering van de pensioenregeling tijdens de vrijwillige voortzetting is slechts toegestaan voor zover het een collectieve verbetering betreft die primair is bedoeld voor de Werknemers van de voormalige Werkgever, niet zijnde de Partner van de voormalige Werknemer of bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de voormalige Werknemer of de Partner;
• er mag geen sprake zijn van cumulatie met een pensioenregeling van een eventuele nieuwe werkgever, de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet IB 2001 of opbouw in een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling;
• de voortzetting mag niet aanvangen binnen de periode van 3 jaar voor de Pensioenrichtdatum tenzij de voortzetter na onvrijwillig ontslag een loongerelateerde uitkering ontvangt (o.m. WW-uitkering), daadwerkelijk inkomen uit tegenwoordige arbeid geniet of als de voortzetter aannemelijk maakt dat deze om medische redenen niet in staat is inkomen uit tegenwoordige arbeid te genereren.
• de Deelnemer kan het deelnemerschap ononderbroken voortzetten gedurende ten hoogste 3 jaren direct aansluitend op de beëindiging van het verplichte deelnemerschap.
2.3 Vaststelling Pensioengrondslag tijdens voortzetting
• Het deelnemerschap wordt voortgezet op basis van de laatst vastgestelde Pensioengrondslag tijdens de verplichte deelneming.
• De Pensioengrondslag en het Pensioengevend salaris worden vervolgens jaarlijks per 1 januari opnieuw berekend aan de hand van de actuele gegevens. Het laatste Pensioengevend salaris van de Deelnemer wordt hierbij geïndexeerd op basis van de
Prijsindex. De te hanteren Franchise is telkens de Franchise van het desbetreffende jaar.
2.4 Premie voor de voortzettende Deelnemer
Gedurende de voortzettingsperiode is de Deelnemer 100% van de pensioenpremie verschuldigd die door en voor hem of haar verschuldigd zou zijn als de verplichte deelneming gedurende die periode zou doorlopen op basis van de Pensioengrondslag zoals deze wordt vastgesteld volgens het bepaalde in A.III.2.3.
2.5 Niveau van de pensioenopbouw tijdens de voortzetting
De opbouw van het ouderdomspensioen en het meeverzekerde partner- en wezenpensioen is over de periode van voortzetting voor de Deelnemer 100% van de opbouw die zou plaatsvinden als de verplichte deelneming gedurende die periode zou doorlopen op basis van de Pensioengrondslag bedoeld in A.III.2.3.
2.6 Einde voortzetting
De voortzetting van het deelnemerschap eindigt op het moment dat:
• de periode eindigt waarvoor de voortzetting is toegestaan;
• de Deelnemer de voortzetting wenst te beëindigen. Dit moment kan alleen in de toekomst liggen;
• de Deelnemer de Pensioenrichtdatum of de eerdere Pensioeningangsdatum bereikt;
• de Deelnemer komt te overlijden;
• de verschuldigde premie niet op tijd door het Fonds is ontvangen;
• de Deelnemer verplicht is tot deelneming aan een pensioenregeling;
• de Deelnemer niet meer aan de gestelde voorwaarden voldoet.
2.7 Aanvraag voortzetting
De Gewezen Deelnemer moet de voortzetting binnen 9 maanden na de beëindiging van het deelnemerschap schriftelijk bij het Fonds aanvragen. De voortzetting vangt vervolgens aan op het moment waarop de dienstbetrekking van de Werknemer met de Werkgever is beëindigd.
3. VOORTZETTING DEELNEMERSCHAP BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID
3.1 Voortzetting van het deelnemerschap
Voor de (Gewezen) Deelnemer die Arbeidsongeschikt wordt kan voor het arbeidsongeschikte deel het deelnemerschap premievrij worden voortgezet, zolang een WIA-uitkering wordt ontvangen. Onder WIA-uitkering wordt in dit artikel tevens een WAO-uitkering begrepen.
Ook voor de Deelnemer die tijdens het deelnemerschap meer Arbeidsongeschikt wordt dan de mate van Arbeidsongeschiktheid die bestond bij de aanvang van het deelnemerschap, kan het deelnemerschap worden voortgezet zonder premiebetaling. Er wordt evenwel geen premievrije voortzetting toegekend over de mate van Arbeidsongeschiktheid die bij de aanvang van het deelnemerschap bestond.
Een eventuele premievrije voortzetting van het deelnemerschap vangt pas aan op de dag dat recht ontstaat op een WIA-uitkering.
3.2 Voorwaarden premievrije voortzetting deelnemerschap
Om voor voortzetting van het deelnemerschap zonder premiebetaling in aanmerking te komen, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
• In geval de (Gewezen) Deelnemer bij de aanvang van het deelnemerschap geen WIA- uitkering heeft gelden de volgende voorwaarden:
- Binnen een jaar na aanvang van het recht op de WIA-uitkering is door of namens de (Gewezen) Deelnemer daarvan mededeling gedaan aan het Fonds;
- De eerste dag van de wachttijd in de zin van de WIA moet zijn gelegen tijdens het deelnemerschap;
- Het recht op een WIA-uitkering ontstaat aansluitend aan het einde van de wachttijd voor de WIA. Als de (Gewezen) Deelnemer aan het einde van de wachttijd voor de WIA minder dan 35% Arbeidsongeschikt wordt verklaard en geen WIA-uitkering krijgt, maar binnen vier weken na het einde van de wachttijd voor de WIA alsnog meer dan 35% Arbeidsongeschikt wordt en alsnog recht op een WIA-uitkering krijgt wordt het recht op de WIA-uitkering geacht aansluitend aan het einde van de wachttijd voor de WIA te zijn ontstaan.
• In geval de (Gewezen) Deelnemer bij aanvang deelnemerschap reeds een WIA-uitkering heeft gelden de volgende voorwaarden bij een verhoging van de WIA-uitkering:
- Binnen een jaar na aanvang van het recht op de verhoogde WIA-uitkering is door of namens de (Gewezen) Deelnemer daarvan mededeling gedaan aan het Fonds;
- De verhoging van de mate van Arbeidsongeschiktheid vindt plaats tijdens het deelnemerschap.
3.3 Basis voor de voortzetting
Het deelnemerschap wordt voortgezet op basis van de laatst vastgestelde Pensioengrondslag en de laatst vastgestelde Deeltijdfactor voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid.
Vervolgens wordt de Pensioengrondslag jaarlijks per 1 januari opnieuw berekend aan de hand van de actuele gegevens. Het laatste Pensioengevend salaris van deze Deelnemer wordt hierbij aangepast op basis van de Prijsindex. De te hanteren Franchise is telkens de Franchise van het desbetreffende jaar.
Indien variabele salarisbestanddelen behoren tot het Pensioengevend salaris, wordt het deel van de Pensioengrondslag dat door de variabele salarisbestanddelen tot stand is gekomen vastgesteld op basis van het gemiddelde van de mee in aanmerking genomen variabele salarisbestanddelen over de periode(n) van deelneming in de drie jaar direct voorafgaande aan de Arbeidsongeschiktheid. Indien de datum aanvang voortzetting binnen drie jaar na aanvang van de aanvullende pensioenovereenkomst ligt, wordt de Pensioengrondslag over de kortere periode berekend naar analogie van het in de vorige volzin bepaalde.
Toekomstige wijzigingen in het Pensioenreglement die zijn aangebracht na ingang van de voortzetting gelden ook voor de in dit artikel bedoelde (Gewezen) Deelnemers.
3.4 Hoogte van de voortzetting
De mate van premievrije voortzetting is afhankelijk van de mate van Arbeidsongeschiktheid. De mate van Arbeidsongeschiktheid is het percentage waarvoor de Deelnemer op grond van de WIA Arbeidsongeschikt is verklaard. De mate van premievrije voortzetting wordt gemaximeerd op de mate van Arbeidsongeschiktheid zoals die geldt bij het einde van de (resterende) dienstbetrekking.
Als bij het einde van de dienstbetrekking de wachttijd in de zin van de WIA nog niet is verstreken, geldt het arbeidsongeschiktheidspercentage op datum einde dienstbetrekking, tenzij (later) door het UWV een lager percentage wordt vastgesteld. In dat geval geldt dit lagere percentage. De mate van premievrije voortzetting wordt gemaximeerd op basis van de onderstaande tabel:
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage voortzetting |
80% tot 100% | 100% |
65% tot 80% | 72,5% |
55% tot 65% | 60% |
45% tot 55% | 50% |
35% tot 45% | 40% |
<35% | 0% |
3.5 Einde van de voortzetting
De premievrije voortzetting van het deelnemerschap in verband met Arbeidsongeschiktheid eindigt als de Deelnemer:
• de AOW-datum dan wel de eerdere Pensioeningangsdatum bereikt;
• revalideert tot een mate van Arbeidsongeschiktheid onder de 35%;
• niet meer aan de gestelde voorwaarden voldoet.
In het bij de laatste bullet bedoelde geval bepaalt het Bestuur de datum met ingang waarvan de premievrije deelneming eindigt.
Als de WIA-uitkering weer wordt toegekend binnen 4 weken nadat deze was ingetrokken omdat de Deelnemer minder dan 35% Arbeidsongeschikt was geworden, dan wordt de premievrije voorzetting geacht niet te zijn geëindigd.
3.6 Samenloop van premievrije deelneming en pensioenopbouw elders of bij het Fonds Indien de (Gewezen) Deelnemer naast de premievrije deelneming pensioen opbouwt in een andere pensioenvoorziening danwel in een (andere) pensioenregeling van het Fonds, dan mag het totaal van de gelijktijdig op te bouwen pensioenaanspraken niet meer bedragen dan de aanspraken die bij premievrije deelneming naar een Arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% in het Fonds zou worden verkregen.
Het eventuele meerdere wordt in mindering gebracht op de aanspraken die op grond van premievrije deelneming worden verworven. Ter uitvoering van deze bepaling zal de (Gewezen) Deelnemer met recht op voortzetting van de pensioenopbouw als bedoeld in dit artikel genoegzaam moeten aantonen dat geen of in welke mate wel sprake is van een andere pensioenvoorziening. Het Fonds verlangt een door betrokkene ondertekende schriftelijke verklaring en kan indien nodig aanvullende bewijsstukken opvragen.
3.7 Pensioenverlies bij re-integratie
Als een Deelnemer aan wie voortzetting is toegekend, na gedeeltelijke revalidatie in een (andere) pensioenregeling van het Fonds gaat deelnemen, geldt het volgende.
Als hierdoor de totale pensioenopbouw lager wordt dan de aanspraken die in de oude situatie bij het Fonds verzekerd zouden zijn, dan is het Bestuur bevoegd om op verzoek van de Deelnemer extra aanspraken toe te kennen. Indien de Deelnemer in de nieuwe Dienstbetrekking meer dan de resterende arbeidsgeschiktheid benut, moet de gedeeltelijke premievrije deelneming naar rato van dit meerdere worden verminderd.
3.8 Samenloop voortzetting en deelneming aan de Stichting Pensioenfonds Werk en (Re)Integratie, sector Sociale werkvoorziening
Als een Deelnemer naast de voortzetting van het deelnemerschap deelneemt in bovengenoemde stichting, dan wordt de voortzetting niet beëindigd. De pensioenaanspraken die bij deze stichting worden opgebouwd worden wel in mindering gebracht op de pensioenaanspraken uit de voortzetting om dubbele pensioenopbouw te voorkomen. Het
Fonds zal bij de stichting jaarlijks een opgave vragen van de bij de stichting opgebouwde pensioenaanspraken door de (Gewezen) Deelnemer van het Fonds.
3.9 Voortzetting na beëindiging deelnemerschap tijdens ziekte
De Gewezen Deelnemer van wie het deelnemerschap tijdens de wachttijd in de zin van de WIA (hierna te noemen: ziekte) is beëindigd, kan het deelnemerschap voortzetten op basis van A.III.2.1. Als de Gewezen Deelnemer vervolgens aansluitend aan de ziekte recht krijgt op een WIA-uitkering en op dat moment minimaal 35% Arbeidsongeschikt is, kan de Gewezen Deelnemer in aanmerking komen voor premievrije voortzetting zoals beschreven in dit artikel.
Voortzetting vanaf de beëindiging van de deelneming tijdens de wachttijd in de zin van de WIA is geen vereiste om in aanmerking te komen voor premievrije voortzetting zoals beschreven in dit artikel. De WIA-uitkering dient wel aansluitend op de wachttijd (ziekte) plaats te vinden.
Tevens is het Bestuur bevoegd aan de Partner en de Kinderen van de hier omschreven zieke Gewezen Deelnemer die vóór ingang van zijn of haar WIA-uitkering overlijdt, een partner- en wezenpensioen toe te kennen, dat wordt berekend alsof er voortzetting van het deelnemerschap was toegekend op basis van een Arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3.10 Premiebetaling en pensioenopbouw tijdens ziekte
Als het salaris tijdens de ziekteperiode in verband met de duur van de ziekteperiode wordt verlaagd, wordt er bij de vaststelling van de Pensioengrondslag van uitgegaan, dat de verlaging niet heeft plaatsgehad. Premiebetaling alsmede pensioenopbouw vinden tijdens ziekte plaats alsof de salarisverlaging niet heeft plaatsgehad.
4. WAARDEOVERDRACHT
4.1 Wettelijke recht tot waardeoverdracht
Bij individuele verandering van dienstbetrekking is het Fonds verplicht om mee te werken aan een verzoek van de Gewezen Deelnemer om de pensioenaanspraken bij het Fonds over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever of naar de beroepspensioenregeling, als aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.
De Gewezen Deelnemer beslist pas definitief tot de waardeoverdracht nadat de Gewezen Deelnemer de gevolgen ervan voor de nieuwe pensioenregeling geoffreerd heeft gekregen.
Uitgaande waardeoverdracht
Op verzoek van een Gewezen Deelnemer van wie de dienstbetrekking met de Werkgever is geëindigd, draagt het Fonds de pensioenaanspraken inclusief de eventueel verleende toeslagen en kortingen over naar de overnemende pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Bij de overnemende pensioenuitvoerder worden door de waardeoverdracht extra pensioenaanspraken verzekerd.
Als een Gewezen Deelnemer gebruik maakt van het recht op waardeoverdracht, worden alle voor de Gewezen Deelnemer bij het Fonds opgebouwde pensioenaanspraken in de waardeoverdracht betrokken. Enige uitzondering hierop is het bijzonder partnerpensioen dat niet in de waardeoverdracht wordt betrokken.
De eventuele Partner dient in te stemmen met de waardeoverdracht.
De Gewezen Deelnemer die de pensioenaanspraken over heeft laten dragen naar een andere pensioenuitvoerder heeft daarmee geen recht meer op enige pensioenuitkering van het Fonds.
Inkomende waardeoverdracht
Bij een inkomende waardeoverdracht worden door de waardeoverdracht extra pensioenaanspraken in dekking genomen. Deze extra pensioenaanspraken worden vertaald in extra Deelnemingsjaren.
4.2 Waardeoverdracht die niet onder het wettelijk recht valt
Bij een verzoek tot ingaande of uitgaande waardeoverdracht die niet onder het wettelijk recht valt, dienen alle betrokken partijen afzonderlijk in te stemmen met de waardeoverdracht. Het Fonds verleent in principe medewerking aan dergelijke verzoeken, maar kan daaraan voorwaarden verbinden. De verdere afhandeling vindt plaats volgens de bepalingen die de Pw aan een dergelijke waardeoverdracht stelt.
4.3 Automatische waardeoverdracht kleine pensioenen
Uitgaande waardeoverdracht
Indien er sprake is van een klein pensioen dan zal het Fonds bij beëindiging van de verwerving van pensioenaanspraken na 1 januari 2018, de opgebouwde pensioenaanspraken van de Gewezen Deelnemer overdragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Er is sprake van een klein pensioen als de uitkering van het ouderdomspensioen op de Pensioenrichtdatum minder zal bedragen dan het bedrag als genoemd in artikel 66 Pw (2023: € 594,89). De nieuwe pensioenuitvoerder zal het overgedragen bedrag gebruiken voor extra pensioen in de nieuwe pensioenregeling.
Het Fonds zal het kleine pensioen overdragen zodra het Pensioenregister aan het Fonds doorgeeft bij welke pensioenuitvoerder de Gewezen Deelnemer aan een pensioenregeling deelneemt. Het Fonds zal deze informatie binnen een jaar nadat de verwerving van de pensioenaanspraken bij het Fonds is beëindigd, opvragen bij het Pensioenregister, en zal zo nodig dit verzoek 5 jaar achter elkaar herhalen. De overdracht vindt niet plaats als de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de Pensioenrichtdatum minder zal bedragen dan € 2.
Indien er sprake is van een klein pensioen dan zal het Fonds bij beëindiging van de verwerving van pensioenaanspraken vóór 1 januari 2018, de opgebouwde pensioenaanspraken van de Gewezen Deelnemer overdragen naar de nieuwe uitvoerder voorzover dit wettelijk mogelijk is en conform de in de wet geldende regels.
Inkomende Waardeoverdracht
Indien een Deelnemer een klein pensioen heeft bij een andere pensioenuitvoerder, kan deze pensioenuitvoerder dit kleine pensioen overdragen aan het Fonds. Hiervoor geldt dezelfde procedure als bij een uitgaande waardeoverdracht, waarbij het Fonds het ontvangen bedrag zal inbrengen in deze basis pensioenregeling.
5. SCHEIDING
5.1 Bijzonder partnerpensioen
Aanspraak op bijzonder partnerpensioen
Bij Scheiding van de Deelnemer of de Gewezen Deelnemer of van de Gepensioneerde bij wie een partnerpensioen is verzekerd, ontstaat voor de Ex-partner een tot op dat moment opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Indien de Ex-partner overlijdt voordat de Deelnemer of de Gewezen Deelnemer overlijdt, maakt de aanspraak op bijzonder partnerpensioen vanaf het moment van overlijden van de Ex-partner weer deel uit van de pensioenaanspraken van de Deelnemer of de Gewezen Deelnemer.
Uitkeringsperiode
Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer, de Gewezen Deelnemer of de Gepensioneerde overlijdt en wordt aan de Ex-partner uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand waarin de Ex-partner overlijdt.
Hoogte van het bijzonder partnerpensioen
Het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan het opgebouwde partnerpensioen op het moment van Scheiding. Bij meerdere scheidingen wordt met het eerder verkregen bijzondere partnerpensioen en de daarop eventueel verleende toeslagen rekening gehouden.
Afstand doen van het bijzonder partnerpensioen
De Ex-partner kan (gedeeltelijk) afstand doen van het bijzonder partnerpensioen. Dit dient te worden geregeld in de voorwaarden in verband met de partnerrelatie of in een aparte schriftelijke overeenkomst inzake de Scheiding. Daarnaast dient het Fonds toestemming te verlenen voor het afstand doen van het bijzonder partnerpensioen.
Vervreemding van het bijzonder partnerpensioen
De Ex-partner kan het bijzonder partnerpensioen (gedeeltelijk) vervreemden aan een eerdere of latere Partner van de overleden (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde. Dit dient overeengekomen te worden bij notariële akte. Daarnaast moet het Fonds bereid zijn een eventueel uit de overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken. Een vervreemding is onherroepelijk.
5.2 Verevening van pensioenrechten
Verevend ouderdomspensioen
Op grond van de “Wet verevening pensioenrechten bij scheiding” heeft de Ex-partner in de volgende gevallen recht op verevening van het ouderdomspensioen:
• echtscheiding;
• scheiding van tafel en bed;
• beëindiging geregistreerd partnerschap.
Als vereveningsdatum geldt de scheidingsdatum. Voor de scheiding van tafel en bed geldt als vereveningsdatum de datum van inschrijving van de beschikking in het huwelijksgoederenregister.
Uitkeringsperiode
Het verevend ouderdomspensioen gaat in op de Pensioeningangsdatum en wordt uitgekeerd tot de laatste dag van de maand waarin de Gepensioneerde of de Ex-partner overlijdt. Na overlijden van de Ex-partner wordt het verevend ouderdomspensioen aan de Gepensioneerde uitgekeerd.
Hoogte van het verevend ouderdomspensioen
De hoogte van het verevend ouderdomspensioen wordt vastgesteld conform de standaardverevening zoals dit blijkt uit de Wet verevening pensioenrechten bij Scheiding, tenzij in de huwelijkse voorwaarden of in een aparte schriftelijke overeenkomst inzake de Scheiding of de scheiding van tafel en bed anders is overeengekomen en dit document binnen twee jaar na het tijdstip van de Scheiding aan het Fonds is overgelegd. Het gaat om het ouderdomspensioen dat is opgebouwd tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap. Bij standaardverevening krijgen beiden 50% van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd tijdens het huwelijk of geregistreerd partnerschap. Als A.III.3.7 van toepassing is, wordt het ouderdomspensioen verevend nadat de vermindering is toegepast.
De wettelijke verevening vindt geen toepassing als het aan de Ex-partner toekomende ouderdomspensioen op de vereveningsdatum minder bedraagt dan het bedrag als bedoeld in artikel 66 van de Pw.
Het verevend ouderdomspensioen komt niet in aanmerking voor uitruil in partnerpensioen.
Rechtstreekse uitbetaling
De verevening van pensioenrechten houdt in dat de Ex-partner rechtstreeks bij het Fonds aanspraak krijgt op uitbetaling van een gedeelte van het uit te keren ouderdomspensioen. Deze aanspraak heet het verevend ouderdomspensioen. Om voor rechtstreekse uitbetaling door het Fonds in aanmerking te komen dient het verzoek tot verevening binnen 2 jaar na de vereveningsdatum bij het Fonds te zijn ingediend. Dit moet met de wettelijk voorgeschreven formulieren worden gedaan. Als het verzoek niet of te laat wordt gedaan, moeten de Ex- partners de verevening zelf onderling regelen.
Omzetting/Conversie
Op verzoek van de Ex-partner én de (Gewezen) Deelnemer en na instemming van het Fonds kan het verevend ouderdomspensioen tezamen met het eventuele bijzonder partnerpensioen worden omgezet in een zelfstandige aanspraak op ouderdomspensioen voor de Ex-partner.
Kosten
Het Fonds is bevoegd de kosten van een verevening aan de (Gewezen) Deelnemer of de Gepensioneerde en de Ex-partner ieder voor de helft in rekening te brengen dan wel in mindering te brengen op de aan hen uit te betalen bedragen.
6. VERLOF
6.1 Algemeen
Dit artikel heeft betrekking op het opnemen van verlof door de Deelnemer.
Voor verkrijging van pensioenaanspraken bij verlof geldt, naast de overige voorwaarden als genoemd in dit artikel, als voorwaarde dat sprake moet zijn van voortzetting van de dienstbetrekking met de Werkgever tijdens de periode van verlof.
Tijdens alle vormen van verlof is het arbeidsongeschiktheids- en overlijdensrisico gedurende maximaal 18 maanden gedekt alsof er geen verlof wordt genoten.
Voor de mate van opbouw van pensioenaanspraken gedurende het verlof en de financiering hiervan wordt onderscheid gemaakt tussen sabbatsverlof en andere vormen van verlof.
6.2 Verlofvormen anders dan sabbatsverlof
Voor de Deelnemer die verlof opneemt zoals genoemd in de Wet arbeid en zorg (hieronder vallen bijvoorbeeld ouderschapsverlof, zorgverlof en geboorteverlof), anders dan sabbatsverlof, vindt opbouw plaats van pensioenaanspraken over het Pensioengevend salaris dat direct voorafgaand aan het verlof werd genoten. Deze opbouw kan worden vermeerderd ingeval van en vanaf het moment dat eventuele algemene salarisstijgingen tijdens de verlofperiode op de Deelnemer van toepassing worden. Pensioenopbouw vindt derhalve plaats alsof er geen verlof wordt genoten.
De premie die gedurende de verlofperiode door de Deelnemer en door de Werkgever voor de Deelnemer aan het Fonds is verschuldigd, is overeenkomstig VI en is gelijk aan de premie die direct voorafgaand aan het verlof werd afgedragen. Deze premie kan worden verhoogd ingeval van en vanaf het moment dat eventuele algemene salarisstijgingen tijdens de verlofperiode op de Deelnemer van toepassing worden. Premiebetaling vindt derhalve plaats alsof er geen verlof wordt genoten.
6.3 Sabbatsverlof
Voor de Deelnemer die geheel of gedeeltelijk sabbatsverlof (‘sabbatical’) opneemt, vindt geen opbouw plaats van de pensioenaanspraken over het Pensioengevend salarisdeel dat niet wordt doorbetaald door de Werkgever.
De Deelnemer kan er echter voor kiezen om de opbouw van de pensioenaanspraken volledig voort te zetten. In dat geval vindt voortzetting van de opbouw plaats over het Pensioengevend salarisdeel waarvoor er verlof wordt genoten. De verschuldigde premie komt voor rekening van de Deelnemer, waarbij de Deelnemer ook het werkgeversdeel van de premie voor zijn rekening neemt. De Deelnemer betaalt deze premie aan het Fonds.
De keuze voor voortzetting van de opbouw maakt de Deelnemer eenmalig schriftelijk vóór aanvang van het verlof. Deze keuze kan niet worden gewijzigd. Indien de Deelnemer geen keuze maakt, vindt geen pensioenopbouw plaats tijdens de periode van het sabbatsverlof.
Aan de voortzetting van de deelneming tijdens de sabbatsverlofperiode is de voorwaarde verbonden dat geen cumulatie plaatsvindt met:
• pensioenopbouw in een pensioenregeling bij een eventuele andere werkgever;
• de vorming van een oudedagsreserve als bedoeld in artikel 3.67 van de Wet IB 2001; of
• deelname aan een beroepspensioenregeling.
Ter uitvoering hiervan zal de Deelnemer moeten aantonen dat geen of in welke mate wel sprake is van de hiervoor bedoelde cumulatie. Het Fonds verlangt een door betrokkene ondertekende schriftelijke verklaring en kan indien nodig aanvullende bewijsstukken opvragen.
IV. HERSCHIKKING VAN PENSIOEN
1. ALGEMEEN
1.1 De (Gewezen) Deelnemer heeft het recht om binnen bepaalde grenzen de pensioenaanspraken te herschikken. De volgende herschikkingsmogelijkheden zijn toegestaan:
• deeltijdpensionering;
• vervroeging of uitstel ten opzichte van de Pensioenrichtdatum;
• uitruil van pensioenaanspraken;
• hoog/laag-uitkering ouderdomspensioen en laag/hoog-uitkering ouderdomspensioen.
Ook combinaties van deze herschikkingsmogelijkheden zijn toegestaan in de hiervoor aangegeven volgorde. Eenmaal gemaakte keuzes kunnen vanaf de Pensioeningangsdatum niet meer ongedaan worden gemaakt. In geval van deeltijdpensionering kunnen bij het tweede ingangsmoment wel nieuwe herschikkingskeuzes worden gemaakt voor het nog niet ingegane pensioen met bijbehorende pensioenaanspraken.
In dit hoofdstuk worden de mogelijkheden nader beschreven.
1.2 Herschikking vindt altijd plaats ten aanzien van de opgebouwde pensioenaanspraken en de daarop reeds verleende toeslagen. Als betrokkene voor vervroegde of uitgestelde pensioeningang kiest dan wel uitruil wenst, worden daarin alle pensioenaanspraken betrokken, voor zover geen uitzonderingen worden gemaakt.
1.3 Voor de aanpassing van pensioenaanspraken worden de wettelijke bepalingen, fiscale grenzen en overige reglementaire bepalingen mede in acht genomen. Bij overschrijding van de juridische, fiscale en/of reglementaire grenzen, zal het Fonds de aanpassing niet uitvoeren en zal het de (Gewezen) Deelnemer hierover informeren.
Als het verlaagde ouderdomspensioen door een herschikkingskeuze onder de grens voor afkoop van kleine pensioenen geldend in het jaar van ingang van het ouderdomspensioen zou uitkomen, dan dient de keuze voor herschikken te worden aangepast. In dat geval zal/zullen de herschikkingskeuze(s) zodanig moeten worden gekozen, dat het ouderdomspensioen boven de afkoopgrens blijft uitkomen.
1.4 Indien na toepassing van de diverse herschikkingsmogelijkheden een partnerpensioen resteert, mag dat resterende partnerpensioen niet lager zijn dan de in het jaar van ingang van het ouderdomspensioen geldende afkoopgrens.
1.5 In alle gevallen waarin de herschikkingskeuzes leiden tot een verlaagd partnerpensioen is de instemming van de eventuele Partner vereist.
1.6 Het Bestuur waarborgt dat bij toepassing van de keuzemogelijkheden geen onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen door vaststelling van factoren per keuzemogelijkheid die voldoet aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid binnen het Fonds. De bij de uitvoering van de keuzemogelijkheden te hanteren sekseneutrale factoren zijn opgenomen in Bijlage A bij dit Pensioenreglement. Alle factoren die bij herschikking worden gebruikt, gelden voor 2023 en kunnen daarna worden aangepast door het Bestuur. Bij toepassing van de factoren wordt de leeftijd van de (Gewezen) Deelnemer in hele jaren en maanden vastgesteld.
2. DEELTIJDPENSIONERING
2.1 Deeltijdpensionering
De Deelnemer heeft de mogelijkheid de opgebouwde pensioenaanspraken op de Pensioeningangsdatum eenmalig gedeeltelijk in te laten gaan. Voor het resterende gedeelte blijft de Deelnemer pensioen opbouwen in het Fonds, voor zover de dienstbetrekking met de Werkgever wordt voortgezet. Een verzoek voor deze deeltijdpensionering dient uiterlijk
3 maanden voor de ingangsdatum van het deeltijdpensioen bij het Fonds te worden ingediend.
De bij deeltijdpensionering gemaakte herschikkingskeuzes kunnen bij de resterende ingang van het pensioen opnieuw worden gemaakt. Deze keuzes kunnen slechts worden gemaakt ten aanzien van het nog niet ingegane ouderdomspensioen en de overige bijbehorende pensioenaanspraken.
2.2 Ingangsdatum deeltijdpensioen
De periode waarin de Gepensioneerde deeltijdpensioen ontvangt, beslaat minimaal 3 maanden. In verband daarmee ligt de Pensioeningangsdatum voor het deeltijdpensioen tussen de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer 55 jaar wordt en 3 maanden vóór de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer de leeftijd bereikt die 5 jaar hoger is dan de voor de Deelnemer geldende AOW-leeftijd. Bij een vervroegde ingangsdatum van de pensioenuitkeringen vóór het bereiken van de leeftijd die 5 jaar lager is dan de AOW-leeftijd van de Deelnemer geldt de voorwaarde dat het pensioen slechts kan worden vervroegd voor zover de werknemer dienovereenkomstig in gelijke mate in arbeidsinkomsten achteruitgaat. Bij een uitgestelde ingangsdatum van de pensioenuitkeringen geldt de voorwaarde dat de dienstbetrekking bij de Werkgever tot het moment van ingang in dezelfde mate dient te worden voortgezet.
2.3 Ingangsdatum resterende pensioen
Deze datum kan liggen tussen 3 maanden na de ingangsdatum van het deeltijdpensioen en de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer de leeftijd bereikt die 5 jaar hoger is dan de voor de Deelnemer geldende AOW-leeftijd. De ingangsdatum kan echter niet later zijn dan de datum waarop het totale pensioen het fiscale maximum bereikt.
2.4 Percentage deeltijdpensioen
Het percentage waarmee een Deelnemer met deeltijdpensioen kan gaan, bedraagt tenminste 20% van het volledige pensioen op het moment van keuze. Afhankelijk van de gekozen vervroegde of uitgestelde ingangsdatum wordt het deeltijdpensioen actuarieel verlaagd of verhoogd. Dit gebeurt op dezelfde wijze als bij vervroeging of uitstel van het volledige pensioen. Een ingaand deeltijdpensioen mag nooit minder bedragen dan het wettelijk minimumbedrag voor afkoop van kleine pensioenen.
2.5 Continuering pensioenopbouw
Voor het gedeelte dat de Deelnemer niet met pensioen gaat, wordt de pensioenopbouw voortgezet voor zover de dienstbetrekking van kracht blijft. Over dit gedeelte vindt dekking en opbouw van pensioen plaats conform deeltijdarbeid. Dit staat beschreven in A.I.1.
Gedurende de uitstelperiode vindt geen opbouw van het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen plaats.
3. VERVROEGING TEN OPZICHTE VAN DE PENSIOENRICHTDATUM
3.1 De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen het ouderdomspensioen eerder dan de Pensioenrichtdatum in te laten gaan. Dit kan vanaf de eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer 55 jaar wordt.
Vervroeging van de ingangsdatum naar een datum die is gelegen voor het bereiken van de leeftijd die 5 jaar lager is dan de AOW-leeftijd van de (Gewezen) Deelnemer, is uitsluitend mogelijk indien en voor zover het arbeidzame leven wordt beëindigd op de Pensioeningangsdatum. De (Gewezen) Deelnemer dient aan het Fonds te verklaren dat het arbeidzame leven duurzaam wordt beëindigd. Een eenmaal gemaakte keuze voor vervroeging is onherroepelijk.
3.2 De Deelnemer van wie de pensioenopbouw wordt voortgezet in verband met werkloosheid en/of Arbeidsongeschiktheid kan niet vervroegd met pensioen zolang er een loongerelateerde uitkering wordt genoten die aan de deelneming als werkloze of arbeidsongeschikte ten grondslag ligt. De Deelnemer kan echter van de mogelijkheid tot vervroeging gebruik maken als tegenover het Fonds wordt verklaard dat de beëindiging - met ingang van de vervroegde Pensioeningangsdatum - van de loonvervangende uitkering bij het UWV is aangevraagd. De betrokken Deelnemer dient het Fonds per omgaande van de beëindiging van de loonvervangende uitkering in kennis te stellen. Het Fonds zal periodiek controleren of de loonvervangende uitkering feitelijk is beëindigd.
Mocht blijken dat de loonvervangende uitkering niet op de vervroegde Pensioeningangsdatum is beëindigd, dan dient de ten onrechte uitbetaalde pensioenuitkering door de Pensioengerechtigde aan het Fonds te worden terugbetaald.
3.3 De eventuele fiscale gevolgen in verband met de vervroeging komen volledig voor rekening van de betreffende (Gewezen) Deelnemer.
3.4 Het totaal opgebouwde ouderdomspensioen wordt in verband met de vervroeging herrekend naar de nieuwe Pensioeningangsdatum. Door deze herrekening valt de aanspraak op ouderdomspensioen lager uit. De aanspraak op partner- en wezenpensioen wijzigt hierbij niet.
3.5 Een verzoek tot vervroeging van de Pensioeningangsdatum dient uiterlijk 3 maanden voor de gewenste Pensioeningangsdatum bij het Fonds te zijn ingediend. Het pensioen gaat in op de gewenste Pensioeningangsdatum doch ten minste 3 maanden nadat het verzoek tot vervroeging door het Fonds wordt ontvangen. Als ingangsdatum komt slechts de eerste dag van een kalendermaand in aanmerking.
4. UITSTEL TEN OPZICHTE VAN DE PENSIOENRICHTDATUM
4.1 De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen het pensioen later dan de Pensioenrichtdatum in te laten gaan. Dit kan tot de eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer de leeftijd bereikt die 5 jaar hoger is dan de voor de (Gewezen) Deelnemer geldende AOW- leeftijd. Uitstel tot de nieuwe pensioenrichtdatum vindt telkens plaats voor een periode van (maximaal) één jaar.
4.2 Gedurende de uitstelperiode vindt geen opbouw van het ouderdoms-, partner- en wezenpensioen plaats.
4.3 Het vóór de Pensioenrichtdatum totaal opgebouwde ouderdomspensioen wordt in verband met het uitstel herrekend naar de nieuwe pensioenrichtdatum. Door deze herrekening valt de aanspraak op ouderdomspensioen hoger uit. De aanspraak op partner- en wezenpensioen wijzigt hierbij niet.
Het ouderdomspensioen mag niet meer bedragen dan 100% van het laatstgenoten Pensioengevend salaris. Bij het bereiken van dit maximum gaat het pensioen in.
4.4 Een verzoek tot uitstel van de Pensioenrichtdatum dient uiterlijk 3 maanden voor de Pensioenrichtdatum bij het Fonds te zijn ingediend. De daadwerkelijke pensioenaanvraag dient 3 maanden voor de gewenste Pensioeningangsdatum bij het Fonds te zijn ingediend. Als ingangsdatum van het uitgestelde pensioen komt slechts de eerste dag van een kalendermaand in aanmerking.
5. UITRUIL VAN PENSIOENAANSPRAKEN
5.1 Uitleg uitruil
Het uitruilen van pensioenaanspraken is het omzetten van (een gedeelte van) de ene pensioenaanspraak in een andere. De ene pensioenaanspraak wordt verlaagd of komt te vervallen en de andere aanspraak ontstaat of wordt verhoogd.
5.2 Uitruilmoment en keuzeperiode
De (Gewezen) Deelnemer ontvangt uiterlijk 6 maanden voor de Pensioenrichtdatum een pensioenaanvraagformulier van het Fonds waarin onder andere de diverse uitruilmogelijkheden worden uitgelegd. De (Gewezen) Deelnemer dient bij de pensioenaanvraag een keuze aan het Fonds kenbaar te maken. In geval de (Gewezen) Deelnemer verzoekt om het ouderdomspensioen eerder dan de Pensioenrichtdatum in te laten gaan, worden de diverse uitruilmogelijkheden dan aan betrokkene meegedeeld.
Uitruil kan niet plaatsvinden als het bedrag van de uit te ruilen pensioensoort lager is dan de grens waarbij afkoop van kleine pensioenen op grond van A.III.1.2 van dit Pensioenreglement aan de orde is.
Evenmin kan uitruil plaatsvinden als na uitruil pensioenaanspraken zouden ontstaan die lager zouden zijn dan de hiervoor bedoelde grens.
De diverse uitruilmogelijkheden worden hierna verder toegelicht.
5.3 Uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen
Door deze vorm van uitruil kan de (Gewezen) Deelnemer vanaf de Pensioeningangsdatum een hoger partnerpensioen meeverzekeren. Bij overlijden van de Gepensioneerde wordt dan het verhoogde partnerpensioen uitgekeerd.
Uitruil bij einde deelneming
De Gewezen Deelnemer mag ook bij einde deelneming, anders dan door overlijden of het ingaan van het ouderdomspensioen, voor de Pensioeningangsdatum een deel van het ouderdomspensioen uitruilen voor hoger partnerpensioen. Bij overlijden van de Gewezen Deelnemer of van de Gepensioneerde wordt, als betrokkene bij einde deelneming voor uitruil heeft gekozen, het verhoogde partnerpensioen uitgekeerd. Het verzoek om uitruil moet binnen 2 maanden na einde deelneming bij het Fonds zijn ingediend.
Deze keuzemogelijkheid is niet van toepassing als de Gewezen Deelnemer een verzoek tot waardeoverdracht heeft ingediend. Als de waardeoverdracht geen doorgang vindt kan een eerder tijdig gemaakte keuze alsnog worden geëffectueerd.
Hoogte verhoogde partnerpensioen
Het verhoogde partnerpensioen dat na uitruil wordt verzekerd mag maximaal 100% van het verlaagde ouderdomspensioen bedragen.
Het bepaalde in artikel 18d, lid 2, van de Wet op de loonbelasting 1964 is bij deze uitruil mede van toepassing. Dat houdt onder meer in dat het verhoogde partnerpensioen na uitruil niet meer mag bedragen dan 70% van het laatstgenoten Pensioengevend salaris.
Voor de toepassing van dit artikellid wordt onder partnerpensioen verstaan het partnerpensioen met inbegrip van het bijzonder partnerpensioen.
5.4 Uitruil partnerpensioen in ouderdomspensioen
Door deze vorm van uitruil kan de (Gewezen) Deelnemer partnerpensioen geheel of gedeeltelijk uitruilen voor extra ouderdomspensioen. Het opgebouwde partnerpensioen wordt dan verlaagd of komt te vervallen. Voor deze uitruil is de instemming van de eventuele Partner vereist. Zonder deze instemming vindt geen uitruil plaats. Deze uitruil kan alleen op de Pensioeningangsdatum plaatsvinden.
Het opgebouwde wezenpensioen wordt niet uitgeruild.
Het eventuele bijzonder partnerpensioen komt niet voor uitruil in aanmerking.
6. HOOG/LAAG- EN LAAG/HOOG -UITKERING OUDERDOMSPENSIOEN
6.1 Hoog/laag-uitkering ouderdomspensioen
Door deze vorm van herschikking kan de (Gewezen) Deelnemer het ouderdomspensioen tijdelijk verhogen. Hierbij kan de (Gewezen) Deelnemer eenmalig kiezen voor eerst een bepaalde periode met een hoger ouderdomspensioen gevolgd door een periode met een lager ouderdomspensioen. Daarbij bedraagt de laagste uitkering niet minder dan 75% van de hoogste uitkering.
Bovendien kan tot het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid van de Algemene Ouderdomswet, een bedrag ter grootte van ten hoogste 2 maal de AOW voor gehuwde personen zonder partnertoeslag, vermeerderd met de vakantietoeslag buiten beschouwing worden gelaten. De minimale en maximale lengte van de periode met een hoger ouderdomspensioen wordt door het Fonds bepaald en geschiedt in hele jaren.
Voorts wordt bij de keuze rekening gehouden met andere levenslange pensioenen uit dit Pensioenreglement.
De periode met een lager percentage begint op de eerste van een kalendermaand.
De keuze voor hoog-laag heeft geen invloed op de hoogte van het eventueel meeverzekerde partner- en wezenpensioen.
6.2 Laag/hoog-uitkering ouderdomspensioen
Door deze vorm van herschikking kan de (Gewezen) Deelnemer het ouderdomspensioen tijdelijk verlagen. Hierbij kan de (Gewezen) Deelnemer eenmalig kiezen voor eerst een bepaalde periode met een lager ouderdomspensioen gevolgd door een periode met een hoger ouderdomspensioen. Daarbij bedraagt de laagste uitkering niet minder dan 75% van de hoogste uitkering. De minimale en maximale lengte van de periode met een lager ouderdomspensioen wordt door het Fonds bepaald en geschiedt in hele jaren. Voorts wordt bij de keuze rekening gehouden met andere levenslange pensioenen uit dit Pensioenreglement.
De periode met een hoger percentage begint op de eerste van een kalendermaand.
De keuze voor laag-hoog heeft geen invloed op de hoogte van het eventueel meeverzekerde partner- en wezenpensioen.
V. TOESLAGVERLENING
1. VOORWAARDEN VOOR TOESLAGVERLENING
Op de pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt jaarlijks toeslag verleend van maximaal de stijging van de Prijsindex. Het Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de pensioenaanspraken en pensioenrechten worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit het beleggingsrendement van het Fonds gefinancierd.
De toeslagverlening is toekomstbestendig, wat inhoudt dat er jaarlijks niet meer toeslag als bedoeld in dit hoofdstuk wordt verleend dan naar verwachting uit de beschikbare middelen van het Fonds ook in de toekomst is te realiseren. Bij een Beleidsdekkingsgraad van minder dan 110% wordt geen toeslag verleend.
Het Fonds kan bij het vaststellen van het toeslagbeleid onderscheid maken tussen verschillende soorten pensioenaanspraken en pensioenrechten, voor zover dat onderscheid wettelijk is toegestaan.
Toeslagverlening vindt altijd plaats per 1 januari van enig jaar en wordt verleend op de pensioenaanspraken en pensioenrechten met inbegrip van eerdere toeslagen.
Beslissingen door het Bestuur van het Fonds over toeslagverlening zijn mede gebaseerd op het voor en door het Fonds vastgestelde beleid.
Het in dit Pensioenreglement bedoelde toeslagbeleid heeft uitsluitend betrekking op de toeslagverlening voor de pensioenaanspraken en pensioenrechten die in het Fonds zijn ondergebracht.
De Werkgever kan in geen geval verplicht worden om een bijstorting te doen ter financiering van (inhaal)toeslagverlening en zal dit ook niet doen.
2. WIJZE VAN TOESLAGVERLENING
De pensioenaanspraken en pensioenrechten op (verevend) ouderdomspensioen, (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen van de Deelnemer, de Gewezen Deelnemer, de Pensioengerechtigden en de Ex-partner komen in aanmerking voor toeslagverlening.
Als uitgangspunt voor de toeslagen op deze pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt de Prijsindex gebruikt. De toeslagen die aan de Gewezen Deelnemers en de Ex-partners worden toegekend zijn altijd gelijk aan de toeslagen voor de Pensioengerechtigden.
Het toeslagpercentage wordt naar beneden afgerond op 2 decimalen nauwkeurig.
VI. FINANCIERING
1. HOOGTE VAN DE PREMIE
De basis pensioenregeling omvat de in A.II omschreven pensioenen.
Voor de financiering van de basis pensioenregeling zijn de regels daaromtrent in de Uitvoeringsovereenkomst van overeenkomstige toepassing.
De premie bedraagt voor de periode van 1 januari 2021 tot 1 januari 2026 een jaarlijks percentage van de som van de Pensioengrondslagen van de Werknemers die deelnemen in deze basis pensioenregeling. Dit percentage kan variëren van 22 tot 26.
De door de Werkgever verschuldigde premie voor de basis pensioenregeling wordt jaarlijks binnen deze bandbreedte door het Bestuur vastgesteld. De verschuldigde premie wordt hierbij afhankelijk gesteld van de op basis van verwacht rendement nodig geachte gedempte kostendekkende premie voor de financiering van de basis pensioenregeling. In afwijking van het vorenstaande hebben sociale partners voor 2021 een premiepercentage afgesproken van 28% en voor de periode 2022 tot en met 2024 van 30%.
Als in een bepaald jaar de voor dat jaar vastgestelde pensioenpremie die de Werkgever beschikbaar stelt, voldoende is om de beoogde pensioenopbouw voor dat jaar te realiseren, dan zal het overschot worden gedoteerd aan het Premie-egalisatiedepot. Het overschot wordt vastgesteld als het verschil tussen de feitelijk door de Werkgever betaalde pensioenpremie en de door het Bestuur voor het betreffende jaar voor het Fonds vastgestelde gedempte kostendekkende premie.
Als in een bepaald jaar de voor dat jaar vastgestelde pensioenpremie die de Werkgever beschikbaar stelt, niet voldoende is om de beoogde pensioenopbouw voor dat jaar te realiseren, dan zal in eerste instantie het tekort ten laste worden gebracht van het Premie- egalisatiedepot, voor zover daartoe middelen aanwezig zijn. Het tekort wordt vastgesteld als het verschil tussen de door het Bestuur voor het betreffende jaar voor het Fonds vastgestelde gedempte kostendekkende premie en de feitelijk door de Werkgever betaalde pensioenpremie.
Mocht het Premie-egalisatiedepot niet toereikend zijn, dan wordt de pensioenopbouw in het Fonds voor dat jaar naar rato van het tekort lager vastgesteld (voor zowel het ouderdomspensioen als het partner- en wezenpensioen). Deze korting heeft geen invloed op het bij overlijden van de Deelnemer in aanmerking te nemen partner- en wezenpensioen, voor zover dit betrekking heeft op toekomstige Opbouwjaren.
2. BIJDRAGE VAN DE DEELNEMER IN DE PREMIE
De Deelnemer is aan de Werkgever een bijdrage in de premie verschuldigd. Deze deelnemersbijdrage bedraagt voor de periode 2021 tot en met 2024 12,25% van de som van de Pensioengrondslagen die, overeenkomstig A.VI.1, voor de Deelnemer is verschuldigd.
Voor 2025 is de bijdrage van de Werkgever 13,75% van de som van de Pensioengrondslagen die, overeenkomstig A.VI.1, voor de Deelnemer is verschuldigd. De deelnemersbijdrage voor 2025 zal het verschil bedragen tussen de premie, overeenkomstig A.VI.1, en de bijdrage van de Werkgever.
De deelnemersbijdrage is verschuldigd zolang de betreffende Deelnemer in dienst blijft van de Werkgever.
De deelnemersbijdrage over de variabele salarisbestanddelen in de Pensioengrondslag wordt in overleg tussen de Werkgever en de Deelnemer vastgesteld.
Voor de Deelnemer die in deeltijd werkt, geldt dat de premie die aan het Fonds is verschuldigd wordt berekend over de Pensioengrondslag vermenigvuldigd met de Deeltijdfactor. Dit geldt ook voor de berekening van de bijdrage in de premie van de Deelnemer zelf.
De premie die een Deelnemer voor vrijwillige voortzetting van het deelnemerschap aan het Fonds verschuldigd is, komt geheel voor rekening van de Deelnemer zelf.
3. BETALINGSVOORBEHOUD VAN DE WERKGEVER
De Werkgever heeft zich jegens het Fonds het recht voorbehouden om haar bijdrage in de kosten van deze basis pensioenregeling te verminderen of geheel te beëindigen in geval van een ingrijpende wijziging van omstandigheden.
Zodra de Werkgever besluit dat zij van dit betalingsvoorbehoud gebruik wil maken, is zij verplicht om dit onverwijld schriftelijk aan het Fonds mee te delen. Het Fonds is op zijn beurt verplicht om de Deelnemers onverwijld van dat besluit van de Werkgever op de hoogte te stellen.
Het Fonds zal, afhankelijk van de omstandigheden die het gevolg zijn van een dergelijk besluit van de Werkgever, dit Pensioenreglement aan de gewijzigde omstandigheden aanpassen.
VII. VRIJSTELLING VAN VERPLICHTE DEELNEMING
1. VRIJSTELLING WEGENS GEMOEDSBEZWAREN
1.1 Vrijstelling Werknemer
De Werknemer die gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering, kan vrijstelling verkrijgen van verplichte deelneming en premiebetaling aan het Fonds. De Werknemer dient de gemoedsbezwaren aan het Bestuur aannemelijk te maken. Dit gebeurt door invulling en ondertekening van een hiervoor door het Fonds opgestelde modelverklaring. Het Fonds kan aan de vrijstelling voorwaarden verbinden.
Voor de vrijgestelde Werknemer is een spaarbijdrage aan het Fonds verschuldigd. Deze spaarbijdrage is gelijk aan de premie die voor de Werknemer verschuldigd zou zijn als er geen vrijstelling was verleend. De spaarbijdrage wordt bij de Werkgever in rekening gebracht. De Werkgever mag 50% van deze spaarbijdragen op het salaris van de vrijgestelde Werknemer inhouden.
De spaarbijdragen die voor een vrijgestelde Werknemer door het Fonds worden ontvangen, worden op een spaarrekening geboekt. Deze spaarrekening staat op naam van de vrijgestelde Werknemer.
De vrijgestelde Werknemer heeft geen vrije beschikking over het spaarsaldo. In de volgende situaties kan wel over het saldo worden beschikt:
• Vanaf de Pensioenrichtdatum. Gedurende 15 jaar wordt maandelijks een uitkering aan de vrijgestelde Werknemer verstrekt. Het Bestuur kan wegens de geringe hoogte van het saldo aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn.
• Bij overlijden voor de Pensioenrichtdatum. Uit het saldo wordt gedurende 15 jaar maandelijks een uitkering aan de Partner van de vrijgestelde Werknemer verstrekt. Het Bestuur kan wegens de geringe hoogte van het saldo aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn. Indien geen Partner aanwezig is, treden de Kinderen daarvoor in de plaats. De uitkering aan hen eindigt op dezelfde tijdstippen als het (verlengde) wezenpensioen. Het volledige saldo wordt aan de erfgenamen uitgekeerd als er geen Partner of Kinderen zijn.
• Bij overlijden na de Pensioenrichtdatum. Het resterende deel van het saldo wordt in maandelijkse termijnen gedurende de resterende periode aan de Partner uitgekeerd. Bij ontbreken van een Partner of na het overlijden van de Partner treden de Kinderen daarvoor in de plaats. De uitkering aan hen eindigt op dezelfde tijdstippen als het (verlengde) wezenpensioen. Het Bestuur kan wegens de geringe hoogte van het resterende saldo aan het maandelijks uit te keren bedrag een minimum verbinden, waardoor het aantal uitkeringsjaren lager kan zijn. Een eventueel resterend saldo wordt aan de erfgenamen uitgekeerd.
1.2 Beëindiging van de vrijstelling
De aan een Werknemer verleende vrijstelling wordt in de volgende situaties beëindigd:
• Op verzoek van de vrijgestelde Werknemer.
• Als naar oordeel van het Bestuur de gemoedsbezwaren niet meer aanwezig zijn.
• Als de door het Fonds gestelde voorwaarden niet door de vrijgestelde Werknemer worden nageleefd.
Na beëindiging van de vrijstelling wordt voor de vrijgestelde Werknemer alsnog de basis pensioenregeling volledig van kracht. De voor en door de vrijgestelde Werknemer betaalde spaarbijdragen worden dan als betaalde premies beschouwd voor pensioenopbouw over een door het Fonds vast te stellen aantal Deelnemingsjaren van vóór de vrijstelling.
VIII. OVERGANGSBEPALINGEN
1. OVERGANGSBEPALINGEN 1 JANUARI 2014 EN 1 JANUARI 2015
1.1 Voor de Deelnemers, de Gewezen Deelnemers, de Ex-partners en de Pensioengerechtigden van de voormalige Stichting Pensioenfonds Gazelle (niet zijnde het huidige Fonds) zijn de tot en met 31 december 2013 opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten op die datum overgedragen naar de Rechtsvoorganger van het Fonds en ondergebracht in de Rechtsvoorganger van het Fonds. In 2014 zijn door de in de vorige volzin bedoelde Deelnemers en in 2014 nieuw toegetreden Deelnemers in de Rechtsvoorganger van het Fonds pensioenaanspraken verworven op basis van het tot 1 januari 2015 voor hen geldende pensioenreglement.
1.2 Voor de op 31 december 2014 aanwezige Deelnemers in de Rechtsvoorganger van het Fonds is het deelnemerschap aan de in het Pensioenreglement 2015 vastgelegde basis pensioenregeling aangevangen op 1 januari 2015. Voor hen zijn de tijdsevenredige aanspraken op jaarlijks ouderdoms-, partner- en wezenpensioen uit hoofde van de tot
1 januari 2015 geldende pensioenregelingen, met ingang van 1 januari 2015 aan de aanspraken krachtens de bepalingen van het Pensioenreglement 2015 toegevoegd. De bepalingen uit Pensioenreglement 2015 zijn met ingang van 1 januari 2015 van kracht op de betreffende pensioenaanspraken.
1.3 Voor de in lid 2 bedoelde Deelnemers worden de Opbouwjaren, die zijn toe te rekenen aan de periode van deelneming aan de pensioenregelingen van het voormalige Stichting Pensioenfonds Gazelle en de pensioenregelingen van de Rechtsvoorganger van het Fonds tot 1 januari 2015, voor de registratie mede in aanmerking genomen als Opbouwjaren in de zin van het Pensioenreglement 2015.
1.4 Het bepaalde in het Pensioenreglement 2015 is met ingang van 1 januari 2015 ook van kracht op de pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten van de op 31 december 2014 aanwezige Gewezen Deelnemers, Ex-partners en Pensioengerechtigden in de Rechtsvoorganger van het Fonds.
1.5 De op 31 december 2014 geldende tijdsevenredige aanspraak op (verevend) ouderdomspensioen is voor de op 31 december 2014 aanwezige (Gewezen) Deelnemers in de Rechtsvoorganger van het Fonds in 2015, met terugwerkende kracht tot 31 december 2014, omgezet in een aanspraak op ouderdomspensioen als bedoeld in hoofdstuk A van het Pensioenreglement 2015. De omzetting is vastgelegd in de Overgangsregeling 2015, als bedoeld in Hoofdstuk C van Pensioenreglement 2015. Indien de omzetting als bedoeld in dit lid feitelijk nog niet was gerealiseerd, is het tijdsevenredige ouderdomspensioen over de opbouwjaren tot 1 januari 2015, als bedoeld in lid 1.2, ongewijzigd van toepassing.
1.6 Voor de in lid 1 bedoelde Deelnemers die op 31 december 2013 in aanmerking kwamen voor premievrije voortzetting van de deelname wegens (gedeeltelijke) Arbeidsongeschiktheid en die geboren zijn voor 1 januari 1950 geldt het volgende. Voor hen blijft de premievrije voortzetting die verband houdt met de Arbeidsongeschiktheid tot de voor hen geldende beëindigingsdatum van voortzetting gebaseerd op het pensioenreglement zoals dit gold bij ingang van de premievrije voortzetting in verband met Arbeidsongeschiktheid.
1.7 Voor de Deelnemers die op 31 december 2013 in aanmerking kwamen voor premievrije voortzetting van de deelname wegens (gedeeltelijke) Arbeidsongeschiktheid en die geboren zijn op of na 1 januari 1950 en voor de Deelnemers voor wie de premievrije voortzetting is ingegaan op of na 1 januari 2014 geldt het volgende. Voor hen wordt met ingang van
1 januari 2014 bij een wijziging van het op dat moment geldende pensioenreglement de premievrije voortzetting van de opbouw en risicodekking van pensioenaanspraken aangepast conform het pensioenreglement zoals dit geldt voor de Deelnemers van (de Rechtsvoorganger van) het Fonds als bedoeld in A.I.2.
2. OVERGANGSBEPALINGEN 1 JANUARI 2021
Met ingang van 1 januari 2021 heeft de Rechtsvoorganger van het Fonds haar rechten en plichten overgedragen aan het Fonds. Voor de Deelnemers, de Gewezen Deelnemers, de Ex- partners, de Pensioengerechtigden en de andere aanspraakgerechtigden van de Rechtsvoorganger van het Fonds zijn de tot en met 31 december 2020 opgebouwde pensioenaanspraken en ingegane pensioenrechten op die datum overgedragen naar het Fonds.
Het Fonds zet met ingang van 1 januari 2021 de door de Rechtsvoorganger van het Fonds uitgevoerde basis pensioenregeling voort, met inachtname van de wijzigingen zoals die zijn vastgesteld per 1 januari 2021. De tussen de Rechtsvoorganger van het Fonds en de Deelnemers, de Gewezen Deelnemers, de Ex-partners, de Pensioengerechtigden en de andere aanspraakgerechtigden geldende rechten en plichten, gelden met ingang van
1 januari 2021 tussen het Fonds en de Deelnemers, de Gewezen Deelnemers, de Ex- partners, de Pensioengerechtigden en de andere aanspraakgerechtigden.
IX. INWERKINGTREDING
Dit Pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2018, aangepast per 1 januari 2019, 1 januari 2020, 1 januari 2021, 1 januari 2022 en 1 januari 2023.
Dit Pensioenreglement vervangt alle tot 1 januari 2023 geldende pensioenreglementen (van de Rechtsvoorganger) van het Fonds.
Bijlage A
De afkoopsom per € 1.000,- ouderdomspensioen of partnerpensioen.
Xxxxxxxx | Xxxxxxxxx- pensioen | Partnerpensioen | Ingegaan Partner pensioen |
21 | 8.680,60 | 2.788,70 | 37.580,80 |
22 | 8.726,40 | 2.820,80 | 37.188,90 |
23 | 8.771,70 | 2.853,30 | 36.792,80 |
24 | 8.816,70 | 2.885,60 | 36.392,70 |
25 | 8.861,40 | 2.918,20 | 35.988,10 |
26 | 8.905,60 | 2.951,00 | 35.579,50 |
27 | 8.949,20 | 2.984,50 | 35.166,30 |
28 | 8.992,00 | 3.019,20 | 34.748,50 |
29 | 9.034,70 | 3.054,30 | 34.326,40 |
30 | 9.077,60 | 3.090,10 | 33.899,60 |
31 | 9.120,50 | 3.126,90 | 33.468,00 |
32 | 9.163,80 | 3.163,90 | 33.031,80 |
33 | 9.207,30 | 3.201,30 | 32.591,00 |
34 | 9.251,20 | 3.239,10 | 32.145,90 |
35 | 9.295,40 | 3.277,00 | 31.696,60 |
36 | 9.340,00 | 3.315,00 | 31.242,70 |
37 | 9.385,10 | 3.353,10 | 30.784,40 |
38 | 9.430,70 | 3.391,10 | 30.321,90 |
39 | 9.476,70 | 3.429,20 | 29.855,00 |
40 | 9.523,30 | 3.466,90 | 29.383,90 |
41 | 9.570,60 | 3.504,20 | 28.908,70 |
42 | 9.618,40 | 3.541,20 | 28.429,60 |
43 | 9.667,00 | 3.577,90 | 27.946,50 |
44 | 9.717,10 | 3.614,20 | 27.458,80 |
45 | 9.769,60 | 3.649,60 | 26.967,70 |
46 | 9.824,30 | 3.684,60 | 26.472,40 |
47 | 9.881,70 | 3.718,70 | 25.974,20 |
48 | 9.941,90 | 3.751,70 | 25.472,30 |
49 | 10.006,70 | 3.783,80 | 24.966,40 |
50 | 10.077,90 | 3.815,40 | 24.456,30 |
51 | 10.155,80 | 3.846,20 | 23.942,10 |
52 | 10.240,80 | 3.875,60 | 23.424,80 |
53 | 10.333,20 | 3.903,60 | 22.903,90 |
54 | 10.436,30 | 3.929,70 | 22.378,80 |
55 | 10.553,00 | 3.954,40 | 21.849,80 |
56 | 10.684,50 | 3.976,50 | 21.317,40 |
57 | 10.832,50 | 3.996,50 | 20.781,20 |
58 | 10.999,50 | 4.013,20 | 20.242,40 |
59 | 11.186,10 | 4.027,30 | 19.700,00 |
60 | 11.393,20 | 4.038,50 | 19.154,90 |
61 | 11.623,00 | 4.044,90 | 18.609,50 |
Leeftijd | Ouderdoms- pensioen | Partnerpensioen | Ingegaan Partner pensioen | |
62 | 11.875,70 | 4.047,40 | 18.063,20 | |
63 | 12.153,20 | 4.044,90 | 17.514,80 | |
64 | 12.458,60 | 4.035,90 | 16.965,40 | |
65 | 12.793,00 | 4.020,70 | 16.416,80 | |
66 | 13.160,00 | 3.997,40 | 15.867,80 | |
67 | 13.562,90 | 3.965,90 | 15.319,40 | |
68 | 14.002,40 | 3.926,20 | 14.771,80 | |
De afkoopsom per € 1.000,- ingegaan wezenpensioen. | ||||
Leeftijd | Ingegaan wezenpensioen niet-studerend | Ingegaan wezenpensioen studerend | ||
0 | 13.926,70 | 18.965,60 | ||
1 | 13.341,20 | 18.460,50 | ||
2 | 12.724,00 | 17.922,60 | ||
3 | 12.094,00 | 17.377,60 | ||
4 | 11.448,40 | 16.825,10 | ||
5 | 10.784,00 | 16.265,30 | ||
6 | 10.100,50 | 15.698,20 | ||
7 | 9.395,80 | 15.123,70 | ||
8 | 8.668,00 | 14.539,80 | ||
9 | 7.916,50 | 13.944,50 | ||
10 | 7.140,70 | 13.337,60 | ||
11 | 6.340,10 | 12.718,90 | ||
12 | 5.514,40 | 12.088,10 | ||
13 | 4.663,00 | 11.442,10 | ||
14 | 3.785,10 | 10.777,60 | ||
15 | 2.880,40 | 10.094,10 | ||
16 | 1.948,50 | 9.389,60 | ||
17 | 987,80 | 8.662,30 | ||
18 | 0,00 | 7.911,40 | ||
19 | 0,00 | 7.136,30 | ||
20 | 0,00 | 6.336,60 | ||
21 | 0,00 | 5.511,80 | ||
22 | 0,00 | 4.661,10 | ||
23 | 0,00 | 3.783,90 | ||
24 | 0,00 | 2.879,70 | ||
25 | 0,00 | 1.948,20 | ||
26 | 0,00 | 987,80 |
Artikel IV.3 Vervroeging van de Pensioenrichtdatum
De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen om het ouderdomspensioen eerder in te laten gaan dan op de Pensioenrichtdatum als bedoel in I.1 van dit Pensioenreglement. Vervroegen kan vanaf de eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer 55 jaar wordt. De gekozen ingangsdatum moet op de eerste dag van een maand vallen.
Ingangsleeftijd ouderdoms- pensioen | Ouderdoms- pensioen vóór vervroeging | Eerdere ingangsdatum | Vermenig- vuldigingsfactor | Ouderdoms- pensioen na vervroeging |
€ | € | |||
68 | 1.000 | 67 | 0,9313 | 931,30 |
68 | 1.000 | 66 | 0,8700 | 870,00 |
68 | 1.000 | 65 | 0,8153 | 815,30 |
68 | 1.000 | 64 | 0,7662 | 766,20 |
68 | 1.000 | 63 | 0,7222 | 722,20 |
68 | 1.000 | 62 | 0,6826 | 682,60 |
68 | 1.000 | 61 | 0,6470 | 647,00 |
68 | 1.000 | 60 | 0,6148 | 614,80 |
68 | 1.000 | 59 | 0,5858 | 585,80 |
68 | 1.000 | 58 | 0,5595 | 559,50 |
68 | 1.000 | 57 | 0,5358 | 535,80 |
68 | 1.000 | 56 | 0,5143 | 514,30 |
68 | 1.000 | 55 | 0,4948 | 494,80 |
De tabel geeft aan hoeveel vervroegd ouderdomspensioen wordt verkregen door de vervroeging van € 1.000,- opgebouwd ouderdomspensioen. Als de gekozen Pensioeningangsdatum ligt op een tussenliggende leeftijd, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Het partnerpensioen blijft buiten beschouwing bij de omrekening.
Artikel IV.4 Uitstel van de Pensioenrichtdatum
De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen om het ouderdomspensioen later in te laten gaan dan op de Pensioenrichtdatum als bedoel in I.1 van dit Pensioenreglement. Uitstel kan tot de eerste dag van de maand waarin de (Gewezen) Deelnemer de leeftijd bereikt die 5 jaar hoger is dan de voor de Deelnemer geldende AOW-leeftijd. De gekozen ingangsdatum moet op de eerste dag van een maand vallen. Uitstel tot de nieuwe Pensioenrichtdatum vindt telkens plaats voor een periode van (maximaal) één jaar.
Ingangsleeftijd ouderdoms- pensioen | Ouderdoms- pensioen vóór uitstel | Latere ingangsdatum | Vermenig- vuldigingsfactor | Ouderdoms- pensioen na uitstel |
€ | € | |||
68 | 1.000 | 69 | 1,0768 | 1.076,80 |
68 | 1.000 | 70 | 1,1627 | 1.162,70 |
68 | 1.000 | 71 | 1,2587 | 1.258,70 |
68 | 1.000 | 72 | 1,3666 | 1.366,60 |
De tabel geeft aan hoeveel ouderdomspensioen wordt verkregen door het uitstel van € 1.000,- opgebouwd ouderdomspensioen. Als de gekozen Pensioeningangsdatum ligt op een tussenliggende leeftijd, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Het partnerpensioen blijft buiten beschouwing bij de omrekening.
Artikel IV.5.3 Uitruil van ouderdomspensioen voor partnerpensioen
De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen om op de Pensioeningangsdatum en bij beëindiging van de deelname een deel van het ouderdomspensioen uit te ruilen voor partnerpensioen.
(Eerdere) ingangsleeftijd ouderdomspensioen | Direct ingaand ouderdomspensioen
| Partnerpensioen ná uitruil | |
Vóór uitruil | Ná uitruil | ||
€ | € | € | |
55 | 1.000 | 0 | 4.924,90 |
56 | 1.000 | 0 | 4.765,40 |
57 | 1.000 | 0 | 4.609,50 |
58 | 1.000 | 0 | 4.458,00 |
59 | 1.000 | 0 | 4.309,50 |
60 | 1.000 | 0 | 4.164,10 |
61 | 1.000 | 0 | 4.023,20 |
62 | 1.000 | 0 | 3.885,80 |
63 | 1.000 | 0 | 3.752,20 |
64 | 1.000 | 0 | 3.623,70 |
65 | 1.000 | 0 | 3.498,50 |
66 | 1.000 | 0 | 3.379,00 |
67 | 1.000 | 0 | 3.264,00 |
68 | 1.000 | 0 | 3.152,00 |
De tabel geeft aan hoeveel partnerpensioen wordt verkregen door omzetting van € 1.000,- opgebouwd ouderdomspensioen. Als de datum van omzetting op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Artikel IV.5.4 Uitruil van partnerpensioen voor ouderdomspensioen
De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen om een deel van, of het gehele, partnerpensioen uit te ruilen voor een, direct ingaand, ouderdomspensioen. Deze uitruil kan alleen op Pensioeningangsdatum plaatsvinden.
(Eerdere) ingangsleeftijd ouderdomspensioen | Partnerpensioen | Direct ingaand ouderdomspensioen ná uitruil | |
Vóór uitruil | Ná uitruil | ||
€ | € | € | |
55 | 1.000 | 0 | 203,00 |
56 | 1.000 | 0 | 209,80 |
57 | 1.000 | 0 | 216,90 |
58 | 1.000 | 0 | 224,30 |
59 | 1.000 | 0 | 232,00 |
60 | 1.000 | 0 | 240,10 |
61 | 1.000 | 0 | 248,60 |
62 | 1.000 | 0 | 257,40 |
63 | 1.000 | 0 | 266,50 |
64 | 1.000 | 0 | 276,00 |
65 | 1.000 | 0 | 285,80 |
66 | 1.000 | 0 | 295,90 |
67 | 1.000 | 0 | 306,40 |
68 | 1.000 | 0 | 317,30 |
De tabel geeft aan hoeveel ouderdomspensioen wordt verkregen door omzetting van € 1.000,- opgebouwd partnerpensioen. Als de datum van omzetting op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Artikel IV.6.1 Hoog – Laag constructie ouderdomspensioen
De (Gewezen) Deelnemer kan er op de Pensioeningangsdatum voor kiezen om het, direct ingaand, ouderdomspensioen volgens een hoog-laag constructie te laten uitkeren. Hierbij ontvangt de (Gewezen) Deelnemer gedurende de eerste jaren na de Pensioeningangsdatum een hoger pensioen en vervolgens na deze periode een lager pensioen van 75% van het eerder uitgekeerde pensioen.
Een eventueel partnerpensioen wordt afgeleid van het oorspronkelijke ouderdomspensioen. De keus voor hoog-laag heeft dus geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen.
Duur hoog (in jaren) | ||||||||||
Ingangs leeftijd | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
55 | 131,27% | 129,32% | 127,49% | 125,77% | 124,15% | 122,63% | 121,19% | 119,83% | 118,55% | 117,34% |
56 | 131,21% | 129,22% | 127,35% | 125,59% | 123,93% | 122,37% | 120,91% | 119,53% | 118,22% | 117,00% |
57 | 131,16% | 129,11% | 127,19% | 125,39% | 123,70% | 122,11% | 120,62% | 119,21% | 117,88% | 116,64% |
58 | 131,10% | 129,00% | 127,03% | 125,19% | 123,46% | 121,83% | 120,31% | 118,88% | 117,53% | 116,26% |
59 | 131,03% | 128,87% | 126,86% | 124,97% | 123,20% | 121,54% | 119,99% | 118,53% | 117,16% | 115,87% |
60 | 130,96% | 128,75% | 126,68% | 124,74% | 122,93% | 121,24% | 119,65% | 118,16% | 116,77% | 115,46% |
61 | 130,89% | 128,61% | 126,49% | 124,50% | 122,65% | 120,92% | 119,30% | 117,78% | 116,37% | 115,04% |
62 | 130,81% | 128,47% | 126,28% | 124,25% | 122,35% | 120,58% | 118,93% | 117,38% | 115,94% | 114,60% |
63 | 130,73% | 128,31% | 126,07% | 123,98% | 122,03% | 120,22% | 118,54% | 116,97% | 115,50% | 114,14% |
64 | 130,65% | 128,15% | 125,84% | 123,70% | 121,70% | 119,85% | 118,13% | 116,53% | 115,04% | 113,66% |
65 | 130,55% | 127,98% | 125,60% | 123,40% | 121,35% | 119,46% | 117,71% | 116,08% | 114,57% | 113,17% |
66 | 130,45% | 127,80% | 125,34% | 123,08% | 120,99% | 119,05% | 117,26% | 115,60% | 114,07% | 112,65% |
67 | 130,35% | 127,60% | 125,07% | 122,75% | 120,60% | 118,62% | 116,79% | 115,10% | 113,55% | 112,11% |
68 | 130,24% | 127,39% | 124,79% | 122,39% | 120,19% | 118,16% | 116,30% | 114,58% | 113,01% | 111,56% |
De tabel geeft de factoren weer voor het tijdelijk verhogen van het ouderdomspensioen gedurende de aangegeven periode direct na ingang. Het verlaagde pensioen na afloop van de periode bedraagt 75% van het verhoogde pensioen. Als de Pensioeningangsdatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Voorbeeld
Stel dat gekozen is voor een pensioeningangsleeftijd van 65 jaar en het ouderdomspensioen
€ 10.000,- voor omzetting is. Als gekozen wordt voor een hoger ouderdomspensioen gedurende 10 jaar dan is het pensioen in de eerste 10 jaar € 11.317,-. Na die 10 jaar is het
ouderdomspensioen 75% van dit bedrag, wat uitkomt op € 8.487,75.
Tijdelijke verhoging ouderdomspensioen tot AOW-leeftijd
Ook kan worden gekozen voor een tijdelijke verhoging van het ouderdomspensioen tot de AOW- leeftijd. Hiermee kan de periode vanaf de Pensioeningangsdatum tot de AOW-leeftijd worden overbrugd, omdat na die periode pas een AOW-uitkering wordt ontvangen. Maximaal kan een extra tijdelijk ouderdomspensioen worden aangekocht van een bedrag ter hoogte van 2 keer de gehuwden-AOW, inclusief de vakantietoeslag.
Uitruil direct ingaand levenslang ouderdomspensioen (OP) van € 1.000,- voor een tijdelijke verhoging van het ouderdomspensioen (OP)
Pensioen- ingangsdatum | 66/7 | 66/10 | 67 | 67/3 |
55 jaar | 2,1691 | 2,1323 | 2,1086 | 2,0743 |
56 jaar | 2,2786 | 2,2355 | 2,2080 | 2,1682 |
57 jaar | 2,4128 | 2,3616 | 2,3290 | 2,2820 |
58 jaar | 2,5804 | 2,5183 | 2,4789 | 2,4224 |
59 jaar | 2,7946 | 2,7173 | 2,6685 | 2,5990 |
60 jaar | 3,0764 | 2,9770 | 2,9148 | 2,8268 |
61 jaar | 3,4622 | 3,3287 | 3,2460 | 3,1302 |
62 jaar | 4,0200 | 3,8294 | 3,7130 | 3,5523 |
63 jaar | 4,8941 | 4,5959 | 4,4179 | 4,1772 |
64 jaar | 6,4509 | 5,9092 | 5,5983 | 5,1919 |
65 jaar | 9,9851 | 8,6638 | 7,9669 | 7,1154 |
66 jaar | 25,7045 | 18,0695 | 15,1004 | 12,1336 |
67 jaar |
De tabel geeft de factoren weer waarmee een aanvulling op het ouderdomspensioen tot de AOW- leeftijd wordt verkregen door € 1.000,- direct ingaand levenslang ouderdomspensioen uit te ruilen op de Pensioeningangsdatum. Als de Pensioeningangsdatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan kan de factor worden opgevraagd bij het Fonds.
Voorbeeld
Bij een gekozen Pensioeningangsdatum van 65 jaar, terwijl de AOW-leeftijd 67 jaar en
0 maanden is, geldt een factor van 7,9669. Dit betekent dat door uitruil van € 1.000,- levenslang ouderdomspensioen op de 65-jarige leeftijd een tijdelijke verhoging van het ouderdomspensioen tot de AOW-leeftijd van € 7.966,90 wordt verkregen. Het levenslange ouderdomspensioen wordt dan vanaf de 65-jarige leeftijd € 1.000,- lager.
Artikel IV.6.2 Laag – Hoog constructie ouderdomspensioen
De (Gewezen) Deelnemer kan er op de Pensioeningangsdatum voor kiezen om het, direct ingaand, ouderdomspensioen volgens een laag-hoog constructie te laten uitkeren. Hierbij ontvangt de (Gewezen) Deelnemer gedurende de eerste jaren na de Pensioeningangsdatum een lager pensioen en vervolgens na deze periode een hoger pensioen. Het verlaagde pensioen bedraagt 75% van het hogere pensioen.
Een eventueel partnerpensioen wordt afgeleid van het oorspronkelijke ouderdomspensioen. De keus voor laag-hoog heeft dus geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen.
Duur laag (in jaren) | ||||||||||
Ingangs leeftijd | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | 10 |
55 | 75,90% | 76,79% | 77,67% | 78,54% | 79,40% | 80,26% | 81,10% | 81,92% | 82,74% | 83,54% |
56 | 75,92% | 76,84% | 77,74% | 78,64% | 79,52% | 80,40% | 81,26% | 82,11% | 82,95% | 83,77% |
57 | 75,95% | 76,89% | 77,82% | 78,74% | 79,65% | 80,55% | 81,44% | 82,32% | 83,18% | 84,02% |
58 | 75,97% | 76,94% | 77,90% | 78,85% | 79,79% | 80,71% | 81,63% | 82,53% | 83,41% | 84,28% |
59 | 76,00% | 77,00% | 77,99% | 78,96% | 79,93% | 80,89% | 81,83% | 82,75% | 83,66% | 84,56% |
60 | 76,03% | 77,06% | 78,08% | 79,09% | 80,08% | 81,07% | 82,04% | 82,99% | 83,93% | 84,85% |
61 | 76,07% | 77,12% | 78,17% | 79,22% | 80,24% | 81,26% | 82,26% | 83,24% | 84,21% | 85,16% |
62 | 76,10% | 77,19% | 78,28% | 79,35% | 80,42% | 81,46% | 82,50% | 83,51% | 84,51% | 85,48% |
63 | 76,14% | 77,27% | 78,39% | 79,50% | 80,60% | 81,68% | 82,75% | 83,79% | 84,82% | 85,82% |
64 | 76,18% | 77,35% | 78,51% | 79,66% | 80,79% | 81,91% | 83,01% | 84,09% | 85,15% | 86,19% |
65 | 76,22% | 77,43% | 78,63% | 79,82% | 81,00% | 82,16% | 83,29% | 84,41% | 85,51% | 86,57% |
66 | 76,26% | 77,52% | 78,77% | 80,00% | 81,22% | 82,42% | 83,60% | 84,75% | 85,88% | 86,98% |
67 | 76,31% | 77,62% | 78,91% | 80,19% | 81,45% | 82,69% | 83,92% | 85,11% | 86,28% | 87,41% |
68 | 76,36% | 77,72% | 79,06% | 80,39% | 81,70% | 82,99% | 84,26% | 85,49% | 86,70% | 87,86% |
De tabel geeft de factoren weer voor het tijdelijk verlagen van het ouderdomspensioen gedurende de aangegeven periode direct na ingang. Het verhoogde pensioen na afloop van de periode bedraagt 75% van het verlaagde pensioen. Als de Pensioeningangsdatum op een tussenliggende leeftijd ligt, dan wordt lineair tussen de omliggende factoren geïnterpoleerd.
Voorbeeld
Stel dat gekozen is voor een pensioeningangsleeftijd van 65 jaar en het ouderdomspensioen
€ 10.000,- voor omzetting is. Als gekozen wordt voor een pensioen dat tijdelijk 10 jaar lager is, dan is het ouderdomspensioen in de eerste periode van 10 jaar € 8.657,-. Dit is 75% van het hogere ouderdomspensioen van € 11.542,67 dat daarna wordt uitgekeerd.
B. OVERGANGSREGELING 2015; OMZETTING VAN OUDE AANSPRAKEN IN AANSPRAKEN IN DE PENSIOENREGELING 2015
In dit hoofdstuk van het Pensioenreglement wordt uitgelegd wat er met ingang van het Pensioenreglement 2015 gebeurt met de pensioenaanspraken van de personen die op
31 december 2014 reeds Deelnemer of Gewezen Deelnemer waren bij de Rechtsvoorganger van het Fonds en geboren zijn in of na 1950.
Voor zover bepalingen in dit onderdeel niet worden beschreven, gelden de overeenkomstige bepalingen uit hoofdstuk A van dit Pensioenreglement.
1. DEFINITIES EN TOELICHTINGEN
De definities en toelichtingen omschreven bij hoofdstuk A gelden ook voor dit hoofdstuk. De volgende aanvullingen zijn van toepassing.
Overgangsdeelnemer
De persoon geboren in of na 1950, die (Gewezen) Deelnemer in de Pensioenregeling 2006 is zonder dat waardeoverdracht naar een andere pensioenuitvoerder heeft plaats gehad.
Pensioenregeling 2015
De basis pensioenregeling geldend vanaf 1 januari 2015 tot 1 januari 2018 zoals omschreven in hoofdstuk A van het Pensioenreglement 2015 van de Rechtsvoorganger van het Fonds.
Pensioenregeling 2006
De op 1 januari 2006 in werking getreden basis pensioenregeling van de Werkgever die voor de Overgangsdeelnemer heeft gegolden tot 1 januari 2015.
2. OMZETTING PENSIOENAANSPRAKEN UIT DE PENSIOENREGELING 2006
2.1 De per 31 december 2014 opgebouwde pensioenaanspraak van de Overgangsdeelnemer op ouderdomspensioen uit de Pensioenregeling 2006 inclusief de verleende toeslagen is per 31 december 2014 mede met inachtneming van het bepaalde in artikel 18d, lid 1 en 2, van de Wet op de loonbelasting 1964, omgezet naar een pensioenaanspraak op ouderdomspensioen met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar.
De omzettingsfactor hiervoor is vastgesteld op 1,1214.
2.2 De op 31 december 2005 bestaande premievrije pensioenaanspraken op overbruggingspensioen van de Overgangsdeelnemer in dienst van Werkgever die is vrijgesteld van deelneming aan de ouderdomspensioenregeling als bedoeld in de Pensioenregeling 2006 van de voormalige Stichting Pensioenfonds Gazelle (niet zijnde dit Fonds) zijn omgezet naar een pensioenaanspraak op ouderdomspensioen met een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar.
De omzettingsfactor hiervoor is vastgesteld op 0,2153.
2.3 De omgezette pensioenaanspraken maken vanaf 1 januari 2015 onderdeel uit van de Pensioenregeling 2015. De bepalingen van hoofdstuk A van de Pensioenregeling 2015 zijn daarop van toepassing.
2.4 Omzetting heeft plaatsgevonden op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid. De factoren zijn voor de Deelnemers en de Gewezen Deelnemers gelijk.
2.5 De op 31 december 2005 bestaande pensioenaanspraken op (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen zijn niet omgezet. De vanaf 1 januari 2015 geldende bepalingen inzake toeslag van pensioenrechten en pensioenaanspraken zijn wel van toepassing.
2.6 Het recht op verevening van pensioenaanspraken die vóór 1 januari 2015 bij de Rechtsvoorganger van het Fonds zijn verkregen blijft ook na de omzetting bestaan.
2.7 De per 31 december 2014 opgebouwde pensioenaanspraken op (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen van de (Gewezen) Deelnemer zijn per 31 december 2014 niet omgezet, maar zijn aangemerkt als premievrije pensioenaanspraken, alsof per deze datum sprake is van een uitdiensttreding.
3. INWERKINGTREDING
Dit hoofdstuk is in werking getreden op 1 januari 2015.
C. OVERGANGSREGELING 2018; OMZETTING VAN OUDE PENSIOENAANSPRAKEN IN PENSIOENAANSPRAKEN IN DE PENSIOENREGELING DIE GELDT MET INGANG VAN 2018
In dit hoofdstuk C van het Pensioenreglement wordt uitgelegd wat er is gebeurd met de pensioenaanspraken van de personen die op 31 december 2017 reeds Deelnemer of Gewezen Deelnemer waren bij Rechtsvoorganger van het Fonds.
Voor zover bepalingen in dit onderdeel niet worden beschreven, gelden de overeenkomstige bepalingen uit hoofdstuk A van dit Pensioenreglement.
1. DEFINITIES EN TOELICHTINGEN
De definities en toelichtingen omschreven bij hoofdstuk A gelden ook voor dit hoofdstuk. De volgende aanvullingen zijn van toepassing.
Pensioenregeling 2015
De basis pensioenregeling geldend vanaf 1 januari 2015 zoals omschreven in hoofdstuk A van het Pensioenreglement 2015 van de Rechtsvoorganger van het Fonds.
Pensioenregeling
De basis pensioenregeling geldend vanaf 1 januari 2018 zoals omschreven in hoofdstuk A van het Pensioenreglement.
2. OMZETTING PENSIOENAANSPRAKEN UIT DE PENSIOENREGELING 2015
2.1 De per 31 december 2017 opgebouwde pensioenaanspraken van de Deelnemers en de Gewezen Deelnemers op ouderdomspensioen uit de Pensioenregeling 2015 inclusief de verleende toeslagen zijn per 31 december 2017 mede met inachtneming van het bepaalde in artikel 18d, lid 1 en 2, van de Wet op de loonbelasting 1964, omgezet naar een pensioenaanspraak op ouderdomspensioen met een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar.
De omzettingsfactor hiervoor is vastgesteld op 1,062.
2.2 De omgezette pensioenaanspraken maken vanaf 1 januari 2018 onderdeel uit van de Pensioenregeling. De bepalingen van hoofdstuk A van de Pensioenregeling zijn daarop van toepassing.
2.3 Omzetting heeft plaatsgevonden op basis van collectief actuariële gelijkwaardigheid. De factoren zijn voor Deelnemers en Gewezen Deelnemers gelijk.
2.4 De op 31 december 2017 bestaande pensioenaanspraken op (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen zijn ingebracht in de Pensioenregeling. Voor deze pensioenaanspraken geldt dat zij niet 70% respectievelijk 14% van de pensioenaanspraken op ouderdomspensioen bedragen, omdat de pensioenaanspraken op (bijzonder) partnerpensioen en wezenpensioen niet actuarieel zijn herrekend.
2.5 Het recht op verevende aanspraken op ouderdomspensioen die vóór 1 januari 2018 bij de Rechtsvoorganger van het Fonds zijn verkregen blijft ook na de inbreng bestaan.
3. INWERKINGTREDING
Dit hoofdstuk is in werking getreden op 1 januari 2018.
Bijlage aangesloten ondernemingen
De volgende aangesloten ondernemingen nemen deel aan het Pensioenreglement:
• Koninklijke Gazelle N.V.