Collectieve Arbeidsovereenkomst 2018-2019
CAO PO 2018-2019
Collectieve Arbeidsovereenkomst 2018-2019
voor het primair onderwijs
CAO PO 2018-2019
Collectieve Arbeidsovereenkomst 2018-2019
voor het primair onderwijs
PO-Raad
AOb – AVS – CNVO – FvOv – FNV Overheid – PO in Actie
Colofon
CAO PO 2018-2019
Collectieve Arbeidsvoorwaarden voor het primair onderwijs
Uitgave PO-Raad Utrecht, 19 juli 2018
Deze cao is digitaal beschikbaar en kan worden gedownload op de website van de betrokken partijen: xxx.xxxxxx.xx
xxx.xxx.xx xxx.xxxx.xx xxx.xxx.xx xxx.xxxx.xx xxx.xxxxxxxxxxx.xx xxx.xxxxxxxxx.xx
Dit zijn de cao-teksten zoals die gelden op 1 augustus 2018.
Inhoudsopgave
Colofon 4
Inhoudsopgave 5
Statuut Sociaal Beleid 25
Statuut Sociaal Beleid 26
Algemeen 26
Doelstellingen 26
Middelen 26
Arbeidsvoorwaarden 26
Personeelsbeleid 26
Organisatiestructuur, leidinggeven 27
Overleg 27
Gezondheid, welzijn, veiligheid 27
Werkgelegenheid en arbeidsparticipatie 27
Afsluitingsovereenkomst 28
Afsluitingsovereenkomst 29
CAO PO 2018-2019 29
1. Algemene bepalingen 32
Bepalingen 33
1.1 Begripsbepalingen 33
1.2 Billijkheidsbepaling 40
1.2a Regelingen WOPO en ZAPO 40
1.3 Interpretatiecommissie CAO PO 40
1.4 Werkingssfeer 40
1.5 Status van de CAO PO 41
1.6 Inwerkingtreding, looptijd en opzegging 41
1.7 Normalisering 42
2. Arbeidsduur en formatiebeleid 43
Arbeidsduur en formatiebeleid 43
2.1 Invoeringsartikel 44
2.2 Werktijd bestaande dienstverbanden in uren en minuten per week 44
2.3 Algemene arbeidsduur, normbetrekking en 40-urige werkweek 44
2.4 Overwerk 45
2.5 Tijdelijke uitbreiding 45
2.6 Aanpassing arbeidsduur 45
Taakbeleid 46
2.7 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid 46
Werkverdeling 47
2.8 Keuze tussen basismodel en overlegmodel 47
Basismodel 47
2.9 Inzetbaarheid 47
2.10 Maximale lessentaak 47
2.11 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen 48
Overlegmodel 49
2.12Invoering overlegmodel op bestuursniveau 49
2.13Invoering overlegmodel op schoolniveau (brinnummer) 49
2.14Inzetbaarheid 49
Formatiebeleid 50
2.15Meerjarenbeleid 50
3. Dienstverband bijzonder onderwijs
....................................................................................................................................................... 51
Dienstverband bijzonder onderwijs 51
3.1 Arbeidsovereenkomst 52
3.2 Bezit onderwijsbevoegdheid 53
3.3 Eerste indiensttreding 53
3.4 Overige gevallen 53
3.5 Opeenvolgende dienstverbanden ten behoeve van vervanging 53
3.5a Buiten toepassing verklaren ketenbepaling 53
3.6 Min-max-contract 53
3.7 Bindingscontract 53
Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 54
3.8 Einde van de arbeidsovereenkomst 54
3.9 Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang 55
Einde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en tussentijdse opzegging 55
3.10(Tussentijdse) Beëindiging van de arbeidsovereenkomst 55
3.11 Opzegging arbeidsovereenkomst 56
3.12Opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid 56
3.13Opzegging en benoeming AOW-gerechtigde werknemer 57
Opzeggingstermijnen 57
3.14Opzeggingstermijn 57
Schorsing als ordemaatregel en disciplinaire maatregelen 58
3.15 Gronden voor schorsing 58
3.16 Voorgenomen schorsing 59
3.17 Duur schorsing 59
3.18 Algemene bepalingen schorsing 59
Disciplinaire maatregelen 60
3.19 Disciplinaire maatregelen 60
Formaliteiten 60
3.20 Voornemen 60
3.21 Besluit 60
Detachering en uitzendarbeid 61
3.22 Detachering 61
3.23 Uitzendarbeid 61
Leraar in Opleiding (LIO) 62
3.24 Leerarbeidsovereenkomst 62
3.25 Wettelijke vereisten 62
3.26 Beëindiging leerarbeidsovereenkomst 62
3.27 Schorsing als disciplinaire maatregel 62
3.28 Voorwaarden 62
Onderwijsassistent in opleiding 64
3.29 Leerarbeidsovereenkomst 64
Benoeming op basis van de brede impuls combinatiefuncties in het bijzonder onderwijs 64
3.30 Arbeidsovereenkomst 64
3.31 Uitsluiting cao -bepalingen 64
3.32 Positionering van de combinatiefunctionaris 64
3.33 Benoeming 65
3.34 Beëindiging van het dienstverband 65
3.35 Arbeidsduur en jaartaak 65
3.36 Vakantieverlof 65
4. Dienstverband openbaar onderwijs
....................................................................................................................................................... 66
Aanstelling 66
4.1 Akte van aanstelling 67
4.2 Aanstelling voor bepaalde tijd 67
4.3 Aanstelling bij wijze van proef 67
4.4 Overige gevallen 67
4.5 Opeenvolgende dienstverbanden 68
4.6 Keuzemogelijkheid toepassen vervangingsbeleid bijzonder onderwijs 68
4.6a1 Opeenvolgende dienstverbanden ten behoeve van vervanging 68
4.6b Min-max-aanstelling 69
4.6c Bindingsaanstelling 69
Einde aanstelling 70
4.7 Einde van rechtswege 70
4.7a Einde van rechtswege krachtens rechterlijke uitspraak 70
4.7b Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang 71
4.8 Ontslag 71
4.9 Ontslag wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid 72
4.10 Ontslag en aanstelling AOW-gerechtigde werknemer 73
4.11 Ingangsdatum ontslag 73
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen 74
4.12 Schorsing van rechtswege 74
Schorsing als ordemaatregel 74
4.13Gronden voor schorsing 74
4.14Duur schorsing 74
4.15Intrekking schorsing 75
Disciplinaire maatregelen 75
4.16 Plichtsverzuim 75
4.17 Inhouding van het salaris 76
Formaliteiten 76
4.18 Voornemen 76
4.19 Besluit 76
Detachering en uitzendarbeid 77
4.20 Detachering 77
4.21 Uitzendarbeid 77
Leraar in opleiding (LIO) 78
4.22 Aanstelling 78
4.23 Wettelijke vereisten 78
4.24 Beëindiging van de leerovereenkomst 78
4.25 Disciplinaire maatregel 78
4.26 Voorwaarden 78
Onderwijsassistent in opleiding 79
4.27 Leerovereenkomst 79
4.28 Dienstverband openbaar onderwijs 80
4.29 Uitsluiting cao-bepalingen 80
4.30 Positionering van de combinatiefunctionaris 80
4.31Aanstelling 80
4.32 Beëindiging van de aanstelling 81
4.33 Arbeidsduur en normjaartaak 81
4.34 Vakantieverlof 81
5. Functie en functiewaardering
....................................................................................................................................................... 82
Functie en functiewaardering 82
5.1 Functies 83
5.2 Normfuncties 83
5.3 Benoeming of aanstelling in twee normfuncties 84
5.4 Participatiebaan 84
5.5 Functiebouwwerk 84
5.6 Functiemix 85
5.7 Definitie leraar 85
5.8 Functiedifferentiatie 85
5.9 Interne bezwarenprocedure 86
5.10Externe bezwarenprocedure 86
6. Salaris
....................................................................................................................................................... 88
Salaris 89
6.1 Salaris en salarisschaal 89
6.1a Salarisschaal per 1 september 2018 89
6.2 Vaststelling salaris bij indiensttreding 91
6.3 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling na voorafgaande onderwijsfunctie(s) 91
6.4 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van aangehouden functie(s) 92
6.5 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van onderbroken dienstverband 92
6.6 Vaststelling salaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs of na een voorafgaande lagere onderwijsfunctie 93
6.7 Salaris herintreders 93
6.8 Salarisniveau in- en doorstroombanen en participatiebanen 94
6.9 Salaris voor jeugdigen 94
6.10 Salarisuitbetaling 94
6.10a Verhaal WGA-premie 95
6.11 Salarisbetaling over een gedeelte van de maand 95
6.12 Vervallen 96
6.13Uitlooptoeslag onderwijzend personeel 96
6.14Bindingstoelage 96
6.14a Inkomenstoelage 97
6.14b Schaaluitloopbedrag 97
6.14c Nominale uitkering 97
6.14d Eenmalige uitkeringen in oktober 2018 97
6.15Structurele eindejaarsuitkering 98
6.16Vakantie-uitkering 98
6.17 Overlijdensuitkering 99
6.18Jubileumgratificatie 99
6.19Beloningsdifferentiatie/ Incidentele beloningsvormen 99
6.20 Overgangsbepaling functiewisseling 100
6.20a. Schaalinpassing naar hogere functie in het basisonderwijs en speciaal (basis)onderwijs 100
6.21Demotiebeleid 101
Extra salarisbepalingen met betrekking tot directiefuncties 101
6.22 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur basisschool en speciale school voor basisonderwijs 101
6.23 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur van een school vallend onder de Wet op de Expertisecentra (WEC) 101
6.24 Inschaling normfunctie directeur en adjunct-directeur vallend onder de WPO en de WEC, aansluitend op de inschalingbepalingen in de artikelen 6.1 t/m 6.6 102
6.25 Wijziging salarisschaal directie bij groei 102
6.26 Wijziging salarisschaal directie bij terugloop 103
6.27 Beëindiging benoeming of aanstelling adjunct-directeur 103
6.28 Vervanging directie 103
6.29 Toelage in verband met directeurswerkzaamheden aan een andere instelling 104
6.29a Toelage directeur op grond van Convenant Leerkracht van Nederland 104
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsgevend personeel 104
6.30 Salarisschaal normfunctie leraar 104
6.31Salaris bij kortdurende vervanging 104
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsondersteunend personeel 105
6.32 Salarisschalen normfuncties onderwijsondersteunend personeel 105
6.33 Eindejaarsuitkering OOP 105
6.34 Xxxxxxxxxx xxxxxx xxxxxxx 000
6.35 Vervallen 106
6.36 Toelage in verband met onregelmatige diensten 106
6.37 Garantietoelage onregelmatige dienst 107
6.38 Overwerkvergoeding 108
7. Vergoeding en financiële regelingen
..................................................................................................................................................... 110
Vergoeding en financiële regeling 111
Verplaatsingskosten 111
7.1 Vergoedingsregeling verhuiskosten 111
7.2 Samenloop verhuiskostenvergoedingen 112
7.3 Vergoedingsregeling woning-werkverkeer 112
7.4 Pensionkosten 113
7.5 Zakelijke reis- en verblijfkosten 113
7.5aAanvraag vergoedingen 115
Militaire dienst 115
7.6 Betaling en verlof wegens militaire dienst 115
Persoonlijke vergoedingen 115
7.7 Vakbondscontributie 115
7.8 Fiets-privéregeling 115
7.9 Kinderopvang 115
7.10Registratiekosten paramedici 115
7.11 Faciliteiten en beloningsbeleid registratie 116
8. Verlof
..................................................................................................................................................... 117
Verlof 118
Vakantieverlof 118
8.1 Vakantieverlof 118
8.2 Intrekking vakantieverlof 119
8.3 Bijzondere bepalingen voor onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken en werknemers in de categorie participatiebanen 119
8.4 Bijzondere bepaling voor justitiële inrichtingen en pilotscholen 120
8.5 120
8.6 Intrekking vakantieverlof 120
Buitengewoon verlof 120
8.7 Kort buitengewoon verlof (imperatief) 120
8.8 Overig kort buitengewoon verlof (imperatief) 122
8.9 Langdurend zorgverlof (imperatief, zonder behoud van salaris) 122
8.10 123
8.11 Lang buitengewoon verlof in het persoonlijk belang (facultatief) 123
8.12Lang buitengewoon verlof mede in het algemeen belang (facultatief) 123
8.13 Xxxx buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang (facultatief) 124
8.14 Voorwaarden lang buitengewoon verlof als bedoeld in de artikelen 8.11, 8.12 en 8.13 124
8.15 Xxxx buitengewoon verlof voor politieke functies (imperatief) 124
8.16 Afloop lang buitengewoon verlof 125
8.17 Borstkind 125
8.18 Xxxxxx in verband met overleg- en advieswerkzaamheden (imperatief) 125
Ouderschapsverlof 126
8.19 Ouderschapsverlof (algemeen) 126
8.20 Onbetaald ouderschapsverlof 127
8.21 Betaald ouderschapsverlof 128
Andere verlofsoorten 128
8. 22 overgangsregeling opfrisverlof 128
8.23 Spaarverlof 128
8.24 Levensloop 129
8.25 Xxxxxx in het kader van bevordering arbeidsparticipatie ouderen (BAPO) 129
8A Duurzame inzetbaarheid
..................................................................................................................................................... 130
8A Duurzame inzetbaarheid 131
8A.1 Inwerkingtreding 131
8A.2 Naar rato 131
8A.3 Overleg 131
8A.4 Basisbudget duurzame inzetbaarheid voor iedere werknemer 131
8A.5 Spaarmogelijkheid 131
8A.6 Bijzonder budget voor starters 132
8A.7 Bijzonder budget voor oudere werknemers 132
8A.8 Spaarmogelijkheid 133
8A.9 Overgangsregeling BAPO 133
8A.10 Overgangsrecht OOP arbeidstijdverkorting 60-jarigen en ouder 134
8A.11 Overgangsrecht oud artikel 7 BAPO-regeling 135
8A.12 Overige bepalingen 135
9. Professionalisering
..................................................................................................................................................... 136
Professionalisering 137
9.1 Doelstelling 137
9.2 Professionele organisatie 137
9.3 Gesprekkencyclus 137
9.4 Introductie en begeleiding 138
9.5 Persoonlijk ontwikkelingsplan 138
9.6 Bekwaamheidsdossier 138
9.7 Individuele professionele ontwikkeling 139
9.8 Opgedragen professionaliseringsactiviteiten 139
9.9 Introductie en begeleiding startende leraren 140
9.10 Loopbaan/ontwikkeling naar vakbekwaamheid 140
9.11 Professionalisering directielid 141
9.12 Schoolleidersregister 141
Werkgelegenheidsbeleid 143
10 Werkgelegenheidsbeleid, afvloeiing en overplaatsing
..................................................................................................................................................... 143
10.1 Keuze uit twee regelingen 144
10.2 Regeling werkgelegenheidsbeleid 144
10.3Kader van een sociaal plan 145
10.4a De regeling ontslagbeleid en plaatsing in het risicodragend deel van de formatie (rddf) voor het bijzonder onderwijs 146
10.4bDe regeling ontslagbeleid en plaatsing in het risicodragend deel van de formatie (rddf) voor het openbaar onderwijs 147
10.5a Bestuursoverdracht/bestuurlijke samenvoeging bijzonder onderwijs 148
10.5b Bestuursoverdracht/bestuurlijke samenvoeging openbaar onderwijs 148
10.6 Overplaatsing 149
10.7Overplaatsen naar Centrale Dienst 149
11 Overige rechten en plichten
..................................................................................................................................................... 151
Overige rechten en plichten 151
11.1 Informatievoorziening 152
11.2 Functievervulling 152
11.3 Nevenwerkzaamheden 153
11.4 Intellectueel eigendom 153
11.5 Veiligheid en het voorkomen van seksuele intimidatie, racisme, agressie en geweld 153 11.6 Preventiemedewerker 154
11.7 Arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en personeelszorg 155
11.7a Arbo-catalogus 155
11.8 Werving en selectie 155
11.9 Sluitende aanpak PO 156
11.10 Informatieverstrekking PO-Raad aan Vakbonden 156
Beroepsrecht bijzonder onderwijs 157
12.1 Commissie van Beroep (bijzonder onderwijs) 158
13 Medezeggenschap
..................................................................................................................................................... 159
Medezeggenschap 159
13.1 Reglementering Decentraal Georganiseerd Overleg (DGO) 160
13.2 Mandatering personeelsdeel (Gemeenschappelijke) Medezeggenschapsraad 160
13.3(Gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en faciliteiten 161
13.3a Ondersteuningsplanraad 163
13.4 Informatieverstrekking aan de PGMR 163
G.O.- en Vakbondsfaciliteiten en sectorale Arbeidsmarktmiddelen PO 164
14. G.O.- en vakbondsfaciliteiten en sectorale arbeidsmarktmiddelen
..................................................................................................................................................... 164
14.1 Overeenkomst 165
15 Overgangs- en slotbepalingen
..................................................................................................................................................... 166
Overgangs- en slotbepalingen 166
15.1 HOS-overgangsrecht 167
15.2Bijlagen 167
15.3 Melding tussentijdse wijzigingen van deze cao 167
Toelichting op enkele artikelen van de CAO PO 168
Statuut Sociaal Beleid 168
Middelen 169
Artikel 1.5 status van de CAO PO 169
Artikelen 2.10 169
Artikel 2.3 170
Artikel 2.3 lid 4 170
Artikel 2.5 170
Artikel 2.6 170
Artikel 2.13 en 2.14 170
Artikel 2.15 170
Artikel 3.1, vierde lid 171
Artikel 3.1, vijfde lid 171
Artikel 3.12, eerste en tweede lid en 4.9, eerste en tweede lid 173
Artikel 3.13 en artikel 4.10 173
Artikel 3.14, tweede lid 173
Artikelen 3.25 en 3.26 174
Artikelen 3.28 eerste lid en 4.26, eerste lid 174
Artikelen 3.32 vierde lid en 4.30, vierde lid 175
Artikel 3.34 175
Artikel 4.6 lid 2 175
Artikel 4.6b 175
Artikel 4.6b lid 9 176
Artikel 5.5, eerste lid 176
Artikel 6.6, eerste lid 176
Artikel 6.6, derde lid 176
Artikel 6.29a 176
Artikel 6.37, eerste lid 177
Artikel 7.3, tweede lid 177
Artikel 7.3, vierde lid 177
Artikel 7.3, vijfde lid 177
Artikel 7.5, achtste lid 178
Artikel 7.8 178
Artikel 8.1 lid 3 en lid 4 178
Artikel 8.3 lid 1 178
Artikel 8.3 178
Artikelen 8.7 en 8.8 179
Artikel 8.21, derde lid 179
Hoofdstuk 8A 179
Structurele regeling 179
Bij artikelen 8A.5 en 8A.8 180
Bij artikel 8A.7 lid 7 180
Overgangsrecht (artikel 8A.9) 180
Overgangsrecht 52 tot en met 55 jaar 181
Overgangsrecht 56 jarigen 181
Overgangsrecht 57 jaar en ouder 181
Artikel 9.6. 182
Artikel 10.4a 182
Artikel 10.4a, zesde lid en artikel 10.4b, vijfde lid 183
Artikel 10.6 183
Artikel 11.5, derde lid, onder b 183
Artikel 13.2 183
Bijlagen 185
Bijlage IA 186
Bijlage IA.1 187
Bijlage IA.2 188
Bijlage IA.3 189
Bijlage IB 190
Bijlage IB.1 192
Bijlage IB.3 198
Bijlage IC 199
Bijlage ID 201
Bijlage IE 203
Bijlage II 204
Artikel 1 Begripsbepalingen 205
Artikel 2 206
Artikel 3 206
Artikel 4 206
Artikel 5 206
Artikel 6 206
Artikel 7 206
Artikel 8 206
Artikel 9 207
Bijlage bij Bijlage II 208
Bijlage III 210
Bijlage IV.A 213
A. Vaststelling maandsalaris LIO, behorende bij de artikelen 3.24 t/m 3.28 en 4.22 t/m 4.26 van deze cao 213
Bijlage IV.B 214
B. Vaststelling maandsalaris OIO, behorende bij de artikelen 3.29 en 4.27 van deze cao 214
Bijlage V 215
1. Begripsbepalingen 215
2. Instelling en samenstelling van de Commissie 215
3. Taak en bevoegdheden van de Commissie 216
4. Het bezwaarschrift 216
5. Vaststelling plaats en tijdstip van de mondelinge behandeling 216
6. De behandeling ter zitting 217
7. Beraadslaging en advisering 217
8. Besluit 217
9. Termijnen 217
10. Geheimhouding 217
11. Slotbepaling 218
Bijlage VI 219
Bijlage VII 220
Taakkarakteristiek normfunctie directeur basisonderwijs 220
Taakkarakteristiek normfunctie directie speciaal en voortgezet speciaal onderwijs 220
Taakkarakteristiek normfunctie leraar speciaal en voortgezet speciaal onderwijs 222
Bijlage VIII 226
1. Karakter van de regeling 226
2. Vakbondscontributie 226
3. Voorwaarden voor de belastingvrije vergoeding van de vakbondscontributie 226
4. Bronnen 226
5. Procedure 227
Aanvraagformulier regeling vakbondscontributie 228
Bijlage IX 229
1. Deelname aan spaarverlof 229
2. Voorwaarden voor deelname 229
3. Spaarperiode 229
4. Onderbreking en verlenging spaarperiode 230
5. Vormen van verlof 230
6. Opname spaarverlof 231
7. Scholing tijdens spaarverlof 231
7a. Overgangsregeling gespaarde tegoed 232
7b. Xxxxxx tijdens ziekte of periodes van buitengewoon verlof 232
8. Opschorting opname spaarverlof 232
9. Beëindiging dienstverband 233
10. Overlijden en ontslag wegens blijvende volledige arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek 233
11. Reservering middelen 234
12. Genormeerde bedragen 234
Bijlage X 236
1. Definities 236
2. Werkingssfeer 238
3. Aanvraag opbouw levenslooptegoed 238
4. Bronnen 239
5. Procedurele afspraken omtrent opbouw levenslooptegoed 239
6. Specifieke bepalingen omtrent opbouw levenslooptegoed 240
7. Het levenslooptegoed 241
8. Met levenslooploon te financieren periode van onbetaald verlof 241
9. Procedurele afspraken omtrent opname levensloopverlof 242
10. Gevolgen voor arbeidsvoorwaarden werknemer 242
11. Ziekte tijdens de verlofperiode/ bijzondere omstandigheden 243
12. Meetellen als diensttijd 244
13. Terugkeer in de functie 244
1. 0,8 % bijdrage 244
2. Pensioenopbouw conform uitkomst Raad van Overheidspersoneel 244
3. Verlofperiode levensloop en werknemersverzekeringen 245
4. Toelichting bij artikel 11, zesde lid 245
Bijlage XI 246
BIJLAGE XII 247
1. Bekendmaking van de vacature 247
2. Bevestiging ontvangst sollicitatie 247
3. Vertrouwelijke behandeling gegevens 247
4. Selectie op grond van schriftelijke sollicitaties 247
5. Uitnodiging voor een gesprek 248
6. Sollicitatiegesprek 248
7. Referenten 248
8. Werkbezoek 248
9. Psychologisch en/of enig ander onderzoek 249
10. Beëindiging procedure door de sollicitant 249
11. Afronding procedure 249
12. Kosten 250
13. Klachten over de navolging van de sollicitatiecode 250
14. Toelichting 250
Algemeen 250
Artikel 1 250
Artikel 4, tweede lid 251
Artikel 4, zesde lid 252
Artikel 5 252
Artikel 6, eerste lid 252
Artikel 6, tweede lid 253
Artikel 6, derde lid 253
Artikel 7, tweede lid 253
Artikel 9, tweede lid 254
Artikel 9, derde lid 254
Artikel 11, vierde lid 254
Bijlage XIII 255
1. Begripsbepalingen 255
2. De organen van georganiseerd overleg 255
3. Samenstelling van de overlegorganen 255
4. Competentie 256
5. Overleg over arbeidsvoorwaardelijke gevolgen onderwijsachterstandenplan 256
6. Werkwijze overlegorgaan 257
7. Hernieuwd overleg 257
8. Geschillenregeling 257
9. Afwijking in verband met eigen aard van de bijzondere instelling 258
1. Begripsbepalingen 259
2. Partijen en hun bevoegdheid 260
3. Voorzitterschap en secretariaat 260
4. Frequentie van het overleg 261
5. Deskundige(n)/adviseur(s) 261
6. Onderwerpen van overleg 261
7. Openbaarheid 261
8. Besluitvorming 262
9. Geschillenregeling en bijzondere xxxxxxxxxxxxxxxxxx 000
10. Formulering en aanmelding geschil 263
11. Commissie voor Geschillen DGO 264
12. Aanwending uitspraak geschil 265
13. Kosten van het overlegorgaan 265
14. Slotbepalingen 265
Artikel 2, vierde lid 266
Artikel 4 266
Artikel 5 266
Artikel 6 266
Artikel 7 266
Artikel 8 267
Artikel 9 267
Artikel 10 268
Artikel 11 268
Artikel 14 268
Bijlage XIV 269
Bijlage XV 270
Bijlage XVI 271
WOPO 271
A. Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel primair onderwijs voor het bijzonder onderwijs (Wopo-bijzonder) 2016 271
1. Algemene bepalingen 271
2. Bovenwettelijke uitkering 274
3. De overlijdensuitkering 281
4. Bijzondere bepalingen in geval van arbeidsongeschiktheid 282
5. Re-integratiebevorderende regelingen 282
6. Slotbepalingen 288
B. Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel primair onderwijs voor het openbaar onderwijs (WOPO-openbaar) 2016 290
1. Algemene bepalingen 290
2. De overlijdensuitkering 299
3. Bijzondere bepalingen in geval van arbeidsongeschiktheid 299
4. Re-integratiebevorderende regelingen 300
5. Slotbepalingen 305
ZAPO 308
Bijlage XVII 330
Basisbekwaam 330
Vakbekwaam 331
Bijlage XVIII 332
Bijlage XIX 333
Artikel 7 Participatiewet - Opdracht college 333
Bijlage XX 335
Bijlage XXI 336
2.1 Bestuursniveau 336
2.2 Werkverdeling op schoolniveau 337
2.3 Inzet per werknemer 338
Bijlage A1 341
Schaal normfunctie directeur 341
Schaal normfunctie adjunct-directeur 342
Bijlage A2 350
Bijlage A3 354
Bijlage A4 Carrièrepatronen I/D-banen 360
Bijlage A5 362
Bijlage A6 365
Bijlage A7 368
Bijlage A8 371
Bijlage A9 374
Begrippen 374
Toelichting op de matrix 374
Verklaring 376
De berekeningswijze 378
Berekeningswijze VU 379
Bijlage A10 380
Bijlage A11 383
Faciliteiten medezeggenschap 383
Bijlage A12 384
Statuut Sociaal Beleid
Statuut Sociaal Beleid
Algemeen
Het sociaal beleid is een geïntegreerd onderdeel van het totale beleid van de instelling, zoals dat in het schoolplan tot uiting komt, één en ander met inachtneming van de grondslag van de instelling.
Het Statuut Sociaal Beleid is een richtsnoer waarlangs het sociaal beleid in de instellingen zich met name in het overleg tussen de werkgever en het personeelsdeel van de medezeggenschaps- raad dient te ontwikkelen.
Het Statuut Sociaal Beleid maakt onderdeel uit van deze cao.
Doelstellingen
De doelstellingen van het sociaal beleid zijn:
het vormgeven van een zodanige organisatie en aan zodanige gezagsverhoudingen, dat de werknemers kunnen en willen bijdragen aan het goed functioneren van de instelling; het zodanig organiseren van de werkzaamheden, dat er sprake is van zinvolle arbeid met zo groot mogelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden, die passen bij ieders aanleg, capaciteit en ambitie;
het betrekken van de werknemers bij het inrichten van de eigen werksituatie en bij de beleidsvorming binnen de instelling;
het scheppen van voorwaarden die de werknemer in staat stellen zich verder te ontplooien;
het bevorderen van het welzijn, de gezondheid en de veiligheid van de werknemers;
het binnen de mogelijkheden van de instelling bieden van goede materiële voorzieningen volgens voor een ieder inzichtelijke, zo objectief mogelijke, criteria.
Middelen
De instellingen zullen er naar streven deze doeleinden te verwezenlijken door middel van:
Arbeidsvoorwaarden
het bevorderen van goede arbeidsvoorwaarden;
het toepassen van de arbeidsvoorwaarden volgens de beginselen van goed werkgever- schap.
Personeelsbeleid
het formuleren van integraal personeelsbeleid, waarin in onderlinge samenhang in elk geval aandacht wordt besteed aan functioneren, functies en taken, personeels- voorziening, professionalisering, waaronder scholing, beoordeling en belonen;
het evalueren van het gevoerde beleid, en het vastleggen daarvan in een sociaal jaarverslag;
het volgens een vastgestelde uitvoeringsregeling voeren van functioneringsgesprekken respectievelijk uitvoeren van beoordelingen, teneinde de communicatie te bevorderen over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de taak van de werknemer wordt verricht en welke ontwikkelingen hij zal doormaken.
Organisatiestructuur, leidinggeven
het creëren van een organisatiestructuur, die voor alle werknemers duidelijk is;
het bevorderen van een zorgvuldige wijze van leidinggeven, waarbij de onderwijskundige en organisatorische belangen van de organisatie en de belangen van de werknemers naar redelijkheid worden beoordeeld en afgewogen;
het bevorderen van een goed gebruik van het managementstatuut.
Overleg
het streven naar transparantie van het personeelsbeleid en communicatie met de werknemers door een goede, doelmatige overlegstructuur en een adequate informatievoorziening;
het structureren en organiseren van de medezeggenschap binnen de eigen instellingen van de werkgever en binnen de samenwerkingsverbanden waaraan de instellingen deelnemen op zodanige wijze dat de medezeggenschap plaatsvindt op het niveau waarop de besluiten worden genomen (zie medezeggenschapsstatuut).
Gezondheid, welzijn, veiligheid
het zorg dragen voor goede arbeidsomstandigheden;
het schenken van aandacht aan de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van de werknemers, conform de Arbowet, en het beschikbaar stellen van deskundige begeleiding aan werknemers die om gezondheidsredenen hun werkzaamheden niet optimaal kunnen verrichten;
het hebben van een veiligheidsplan op iedere school. Dit veiligheidsplan vormt een onderdeel van het in artikel 11.7 van deze cao genoemde plan van aanpak.
Werkgelegenheid en arbeidsparticipatie
het actief bevorderen van de werkgelegenheid;
het voorkomen dat overdracht of het reserveren van budgetten de werkgelegenheid van het zittende personeel aantast;
het zoveel mogelijk bevorderen dat werknemers met zorgtaken aan het arbeidsproces kunnen blijven deelnemen;
het zoveel mogelijk behouden van de werkgelegenheid van de door ziekte geheel of gedeeltelijk voor zijn functie arbeidsongeschikt geworden werknemer.
Afsluitingsovereenkomst
Afsluitingsovereenkomst
CAO PO 2018-2019
Hierbij verklaren
de PO-Raad, gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door mevrouw R. den Besten,
hierna te noemen:
de werkgeversorganisatie, te dezen handelend op basis van de statutaire bevoegdheid om cao’s af te sluiten,
en
De Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS), gevestigd Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de xxxx X. xxx Xxxx;
De Algemene Onderwijsbond (AOb), gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door xxxxxxx X. Xxxxx;
De FNV Overheid, gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegen- woordigd door de xxxx X. Xxxxxxxxx;
Het CNV Onderwijs, onderdeel van CNV Connectief, gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door mevrouw LP. Schueler;
De Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv), gevestigd te Zeist, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de xxxx X. Xxxxxxxx;
PO in Actie, gevestigd te Amsterdam, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de heren X. xxx xx Xxx en X. Xxxxxxx
hierna te noemen: de vakbonden.
De volgender gewijzigde collectieve arbeidsovereenkomst primair onderwijs 2018-2019, welke wijziging van kracht wordt op 1 januari 2018, aldus ondertekend op 25 februari 2019 door:
1. Algemene bepalingen
Bepalingen
1.1 Begripsbepalingen
Aanstelling
Dienstverband van de werknemer in het openbaar onderwijs.
Akte
Het document waarin het dienstverband van de werknemer is vastgelegd.
Algemeen erkende feestdagen*) Nieuwjaarsdag
Eerste en tweede Kerstdag Tweede Paasdag Hemelvaartsdag
Tweede Pinksterdag Koningsdag
5 mei, Nationale Feestdag
*) In de Algemene Termijnenwet wordt de Goede Vrijdag gelijkgesteld met de algemeen erkende feestdagen. Dit betekent dat de werkgever zelf een keuze kan maken of dit al of niet een werkdag is.
Benoeming
Dienstverband van de werknemer in het bijzonder onderwijs en van de werknemer van een samenwerkingsbestuur.
Carrièrepatroon
De wijze waarop de werknemer via een reeks van salarisnummers op grond van de bepalingen van hoofdstuk 6 het maximum van de salarisschaal bereikt.
XXX XX
De collectieve arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs, afgesloten door de PO-Raad en twee of meer vakbonden.
Centrale Dienst
De rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 68 van de WPO en artikel 69 van de WEC.
Dag
Elke dag die volgens het werkrooster/schema van werkzaamheden dan wel het lesrooster een werkdag is van de instelling. Een dag kan worden verdeeld in twee halve dagen.
DGO
Het georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 38 van de WPO en artikel 38 van de WEC.
Dienstreis
Een dienstreis is een reis die, anders dan bedoeld in de vergoedingsregeling woning-werk, in opdracht van de werkgever wordt gemaakt.
Dienstverband
Bijzonder onderwijs: de arbeidsovereenkomst van de werknemer met de werkgever. Openbaar onderwijs: de aanstelling van de werknemer bij de werkgever.
Echtgeno(o)t(e)
Onder echtgenote of echtgenoot wordt mede begrepen de levenspartner met wie de werknemer samenwoont en -met het oogmerk duurzaam samen te leven- een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, dan wel de persoon met wie een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven levenspartner.
Tot gezinslid wordt in voorkomend geval mede gerekend de levenspartner of geregistreerde partner. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner of geregistreerde partner worden aangemerkt. De werkgever kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.
Functie
Het samenstel van werkzaamheden dat door de werknemer voortvloeiende uit zijn dienstverband, moet worden verricht (op grond van de functiebeschrijving of de normfunctie).
Herintreder
Een werknemer die:
a. in het verleden in een onderwijsfunctie benoemd of aangesteld is geweest of een opleiding voor een onderwijsfunctie heeft voltooid en die
b. zijn loopbaan in het onderwijs heeft onderbroken of niet heeft aangevangen.
Instelling
Een school voor primair onderwijs (basisschool dan wel speciale school voor basisonderwijs) als bedoeld in de WPO, een school voor speciaal onderwijs, speciaal voortgezet onderwijs of speciaal- en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC of een Centrale Dienst zoals bedoeld in artikel 68 van de WPO en artikel 69 van de WEC, of een samenwerkingsverband
passend onderwijs als bedoeld in artikel 18a tweede lid van de WPO en artikel 28a eerste lid van de WEC.
Jaar
Voor de werknemer bedoeld in artikel 8.3, wordt hieronder verstaan: kalenderjaar, voor overige werknemers wordt hieronder verstaan: schooljaar.
Voor artikel 8.1 wordt onder jaar verstaan de periode van 1 oktober van het ene jaar tot en met 30 september van het volgende jaar.
Jaartaak
Een taak van 1659 uur bij een voltijdbetrekking per jaar.
Deze begripsbepaling vervalt per 1 augustus 2019. Per 1 augustus 2019 komen de begripsbepalingen uit Bijlage XXI in de plaats van deze bepalingen.
Leraar in opleiding (LIO)
De laatstejaarsstudent van een lerarenopleiding basisonderwijs bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de WPO, artikel 3, zevende lid, van de WEC, die wordt benoemd of aangesteld op een leerarbeidsplaats.
Leerarbeidsovereenkomst/leerovereenkomst
Een overeenkomst waarin de LIO, het bevoegd gezag van de lerarenopleiding waar de LIO is ingeschreven en het bevoegd gezag van de praktijkschool, nader vastleggen welke hun rechten en plichten zijn, met inachtneming van de artikelen 3.28 en 4.26 (leerarbeidsovereenkomst/ leerovereenkomst).
Lesgebonden en/of behandeltaken
Activiteiten met één of meerdere leerling(en) die voor die leerling(en) gelden als onderwijstijd.
Matrix
Overzicht waarin wordt aangegeven op welke wijze een arbeidsvoorwaardelijke aanspraak of eventuele inhouding van het salaris doorwerkt in (andere) arbeidsvoorwaardelijke aanspraken. (Zie bijlage A9).
Minister van OCW
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
MR/GMR
Medezeggenschapsraad zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) c.q. gemeenschappelijke medezeggenschapsraad zoals bedoeld in artikel 4 van die Wet.
Normbetrekking
De betrekking of de betrekkingen waarvan de omvang op jaarbasis gelijk is aan 1659 uur. In het kader van regelgeving op het terrein van de sociale zekerheid is de gemiddelde weektaak op jaarbasis gelijk aan 36,86 uur.
Deze begripsbepaling vervalt per 1 augustus 2019. Per 1 augustus 2019 komen de begripsbepalingen uit Bijlage XXI in de plaats van deze bepalingen.
Normfunctie
Een functie waarvan de inhoud en het niveau zijn omschreven in bijlage VII van deze cao.
Ondersteuningsplanraad
Het medezeggenschapsorgaan van het samenwerkingsverband passend onderwijs als bedoeld in artikel 4a van de WMS.
Onderwijssoort
Voor deze cao geldt het onderscheid tussen drie onderwijssoorten, te weten regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.
Opslagfactor
Het percentage van het aantal lesuren dat in het kader van het overlegmodel de omvang van het voor- en nawerk uitdrukt.
Overleg
- In overleg: werkgever en werknemer stemmen in met de gemaakte afspraken
- Na overleg: werkgever en werknemer overleggen waarna één van beide de bevoegdheid heeft om te besluiten.
Overwerk
Incidenteel en door de werkgever opgedragen werkzaamheden boven de overeengekomen arbeidsduur per week.
Partijen
1. CAO PO Enerzijds:
de PO-Raad als werkgeversorganisatie
en anderzijds:
De Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS); De Algemene Onderwijsbond (AOb);
Het CNV Onderwijs, onderdeel van CNV Connectief (CNVO); De Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv)
FNV Overheid PO in Actie
als vakbonden.
2. DGO:
Enerzijds:
De werkgever, de gezamenlijk optredende werkgevers, dan wel de namens de werkgever(s) optredende werkgeversorganisatie.
Anderzijds:
De vertegenwoordigers van de vakbonden.
Pauze
Tijdelijke onderbreking van de werktijd waarbij de werknemer geen enkele verplichting heeft tot het verrichten van werkzaamheden.
Plaats van tewerkstelling:
Het gebouw of gebouwen waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht.
PMR/PGMR
Het personeelsdeel van de Medezeggenschapsraad dan wel de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad.
Indien er sprake is van een éénpitter (een werkgever met één instelling) moet in plaats van PGMR PMR gelezen worden, omdat in die situaties de PMR tevens als PGMR functioneert.
Reguliere werkdag
Werktijd waarop de werknemer is ingeroosterd.
Salaris
Het bedrag dat voor de werknemer is vastgesteld volgens bijlage A1 tot en met A4 van deze cao en het begrip zoals vermeld in bijlage A9 van deze cao (matrix).
Salarisschaal
De bij een functie behorende schaal.
Schooljaar
Het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli.
Schoolvakanties
De door de instelling van de werknemer vastgestelde vakanties voor de leerlingen gebaseerd op de regelingen vaststelling schoolvakanties van de minister van OCW.
Spaarverlof
Het verlof als bedoeld in art. 8.23 van deze cao en bijlage IX.
Spaarperiode
De periode waarin compensatieverlof als bedoeld in artikel 8.23 van deze cao is gespaard.
UWV
Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
Voorbeeldfunctie
De voorbeelden van functies zoals beschreven in ‘Voorbeeldfuncties in FUWA PO’.
Werkdag
Dag, niet zijnde een zaterdag, een zondag of een in de Algemene Termijnenwet genoemde erkende feestdag of een daarmee bij of krachtens wet gelijkgestelde dag.
Werkgever
De rechtspersoon die het bevoegd gezag vormt over één of meer instellingen. Het bestuursorgaan dat het bevoegd gezag vormt over één of meer instellingen. Het samenwerkingsverband, zoals bedoeld in artikel 1 van de WPO en WEC.
Werknemer
Bijzonder onderwijs: het personeelslid dat een arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever. Openbaar onderwijs: de ambtenaar waarop krachtens besluit van de werkgever deze CAO PO als rechtspositieregeling van toepassing is verklaard.
Werktijdfactor
Het gedeelte van de normbetrekking waarvoor een werknemer is benoemd of aangesteld, waarbij de uitkomst rekenkundig wordt afgerond op maximaal drie cijfers achter de komma.
WEC
Wet op de Expertisecentra (Stb. 1998, 228) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
WMS
Wet medezeggenschap op scholen.
WPO
Wet op het primair onderwijs (Stb.1998, 228) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
1.2 Billijkheidsbepaling
Ingeval er sprake is van aperte onbillijke, kennelijk onredelijke of kennelijk onbedoelde gevolgen van de invoering van de CAO PO kan de werkgever cao-partijen verzoeken een passende oplossing vast te stellen. De procedure, beoordelingscriteria en voorwaarden staan in bijlage XX.
1.2a Regelingen WOPO en ZAPO
De regelingen Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel primair onderwijs (WOPO) voor het bijzonder en openbaar onderwijs en Ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO) maken onderdeel uit van deze cao. Bijlage XVI.
1.3 Interpretatiecommissie XXX XX
1. Partijen stellen een interpretatiecommissie CAO PO in.
2. De commissie bestaat uit drie leden, waarvan één lid wordt aangewezen door de werkgeversorganisatie en één lid door de gezamenlijke vakbonden. De aldus aangewezen leden kiezen gezamenlijk een onafhankelijke voorzitter.
3. De commissie heeft tot taak te oordelen over het door hem door de werkgevers- organisatie dan wel door de gezamenlijke vakbonden voorgelegde geschil tussen de werkgeversorganisatie en de gezamenlijke vakbonden omtrent de interpretatie van bepalingen van deze cao.
4. De uitspraak van de commissie is bindend.
1.4 Werkingssfeer
1. Deze cao is van toepassing op personeel werkzaam in de sector primair onderwijs indien en voor zover de regelgeving voortvloeiende uit de WPO/WEC op de werkzaamheden van toepassing is en/of dat direct of indirect aan een gelieerde rechtspersoon van de werkgever (hier vallen ook samenwerkingsverbanden onder) mede wordt bekostigd door het Ministerie van OCW, met uitzondering van personeel op grond van artikel 51 WPO en artikel 54 WEC, betreffende godsdienstonderwijs, deze vallen onder een andere cao.
2. Indien en voor zover een bepaling in deze regeling niet (langer) verenigbaar is met de wettelijke voorwaarden voor bekostiging van de instelling of met de wettelijke voorschriften, treedt die bepaling met onmiddellijke ingang buiten werking. In dat geval volgt overleg tussen cao-partijen.
3. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien de werkgever naast scholen voor het primair onderwijs tevens scholen voor voorgezet onderwijs in stand houdt, de werkgever de cao voortgezet onderwijs van toepassing kan verklaren op die werknemers die werkzaam zijn bij een gelieerde stichting, stafbureau of centrale dienst van die werkgever en overwegend werkzaamheden verrichten voor de sector voortgezet onderwijs. Dit
laatste geldt voor zover niet in strijd met wettelijke bekostigingsvoorwaarden of wettelijke voorschriften.
4. In afwijking van het eerste lid geldt dat cao-partijen aan VGS en RMU dispensatie verlenen voor uitsluitend artikel 1.1 Begripsbepalingen ten aanzien van de begrippen ‘MR/GMR’ en ‘Partijen onder 2: DGO’, alsmede in Bijlage XIII A Georganiseerd overleg bij instellingen art. 1 begripsbepalingen onder b. ‘vakbonden’ en B DGO-reglement art. 1 begripsbepalingen ‘Vakbond’, ‘Partij’, ‘Werkgeversorganisatie’, ‘Werknemersorganisatie’ en art. 2 lid 3 onder b en art. 8 lid 2, 2e volzin, lid 4 en lid 6; en ten aanzien van artikel
11.2 van deze cao. Cao-partijen zijn met VGS en RMU overeengekomen dat de inhoud van voornoemde bepalingen in de cao reformatorisch primair onderwijs wordt uitgewerkt met inachtneming van de identiteit van de scholen die lid zijn van de VGS.
1.5 Status van de XXX XX
1. De werkgever kan in DGO met vakbonden afspreken een sociaal plan te melden bij SZW.
2. Deze cao geldt voor wat betreft het bijzonder onderwijs als een cao in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten en wordt conform artikel 4 van de Wet op de loonvorming aangemeld bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
3. Vervallen.
4. Deze cao is van toepassing op de werkgever in het openbaar onderwijs die aangesloten is bij de PO-Raad en op grond van een besluit volgens welke de werkgever de cao als algemeen verbindend voorschrift voor het personeel van haar instellingen van openbaar onderwijs heeft vastgesteld en werknemers in dienst van deze werkgever.
1.6 Inwerkingtreding, looptijd en opzegging
1. De cao treedt in werking op 1 januari 2018 en loopt tot 1 maart 2019, behoudens het bepaalde hierna.
2. Opzegging bijzonder onderwijs.
Deze cao kan worden opgezegd per eind van de looptijd. Hierbij moet een opzegtermijn van ten minste drie maanden in acht worden genomen. In afwijking van artikel 21 van de Wet op de cao heeft opzegging niet het gevolg dat de cao voor alle partijen eindigt op de datum van opzegging. Opzegging leidt terstond tot hernieuwd overleg tussen de partijen. Indien in dit overleg partijen niet tot overeenstemming komen over een nieuwe cao, blijft deze cao tot 2 jaar na opzegging volledig gelden. Als de cao niet is opgezegd, dan wordt deze na de looptijd geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor telkens een jaar.
3. Opzegging openbaar onderwijs:
Deze cao kan worden opgezegd per eind van de looptijd. Hierbij moet een opzegtermijn van ten minste drie maanden in acht worden genomen. Als de cao niet is opgezegd, dan besluit de werkgever dat het algemeen verbindend voorschrift bedoeld in lid 1 voor
nogmaals één jaar van kracht is. Opzegging van de cao leidt xxxxxxxx tot hernieuwd overleg tussen partijen. Indien in dit overleg niet overeenstemming is verkregen over een nieuwe cao, besluit de werkgever dat het algemeen verbindend voorschrift van kracht is tot het moment dat over de nieuwe cao wel een akkoord is verkregen, dat akkoord blijkens ondertekening is bekrachtigd en de nieuwe cao blijkens een daartoe strekkend besluit van de werkgever als vervangend algemeen verbindend voorschrift is vastgesteld.
1.7 Normalisering
1. De Wet normalisering rechtspositie ambtenaren zal voor het primair onderwijs zeer waarschijnlijk per 1 januari 2020 in werking treden. Sociale partners hechten er belang aan dat de arbeidsvoorwaarden voor alle werknemers in de sector ook op dat moment helder en duidelijk in de CAO PO zijn opgenomen.
2. Zodra de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren in werking treedt, gelden voor werknemers in het openbaar onderwijs dezelfde arbeidsvoorwaarden en cao-bepalingen als voor werknemers in het bijzonder onderwijs. De rechten van werknemers in het openbaar onderwijs worden daarbij gehandhaafd, voor zover dat niet in strijd is met wet- en regelgeving.
2. Arbeidsduur en formatiebeleid
Arbeidsduur en formatiebeleid
2.1 Invoeringsartikel
Voor de verdeling en uitvoering van de werkzaamheden in schooljaar 2018-2019 gelden onderstaande artikelen. Deze artikelen vervallen per 1 augustus 2019. Per 1 augustus 2019 komen de artikelen uit Bijlage XXI in de plaats van deze cao-artikelen. In schooljaar 2018-2019 moeten werkgever en werknemer ervoor zorgen dat invoering per 1 augustus 2019 van het nieuwe werkverdelingsbeleid mogelijk is. De voorbereiding voor de werkverdeling in schooljaar 2019-2020 wordt al in schooljaar 2018-2019 gedaan volgens de regels van het nieuwe werkverdelingsbeleid, zoals opgenomen in Bijlage XXI.
2.2 Werktijd bestaande dienstverbanden in uren en minuten per week
1. Door de inwerkingtreding van dit hoofdstuk verandert de werktijdfactor van op 31 juli 2015 bestaande dienstverbanden niet.
2. De werktijd voor dienstverbanden bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in uren en minuten volgens de formule: werktijdfactor x 40 uur = werktijd in uren en minuten per week.
2.3 Algemene arbeidsduur, normbetrekking en 40-urige werkweek
1. De formele arbeidsduur van de werknemer die is benoemd of aangesteld in een voltijd normbetrekking, bedraagt 40 uur per week. De maximale werktijd per jaar is 1659 uur. De werknemer met een 40-urige werkweek heeft een werktijdfactor van 1.
2. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in hele uren per week. De werktijdfactor bedraagt dit aantal uur per week gedeeld door 40.
3. Voor het onderwijsgevend personeel bestaat de toedeling van werkzaamheden uit lesuren, vermeerderd met tijd voor voor- en nawerk/de opslagfactor, professionalisering en overige taken. Voor onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken bestaat de toedeling van werkzaamheden uit lesgebonden of behandel- taken, vermeerderd met tijd voor voor- en nawerk/de opslagfactor, professionalisering en overige taken.
4. De minimale betrekkingsomvang bedraagt voor nieuwe dienstverbanden vanaf 1 augustus 2015 acht uur, uitgedrukt in een werktijdfactor 0,2. Voor incidentele
vervangingen van één dag of minder geldt dat de minimale betrekkingsomvang vijf uur bedraagt, uitgedrukt in een werktijdfactor van 0,125.
5. De omvang van de betrekking(en) van de werknemer kan niet meer bedragen dan 48 uur per week (werktijdfactor 1,2).
2.4 Overwerk
1. De werkgever kan incidenteel meer dan het overeengekomen aantal arbeidsuren per week werkzaamheden opdragen. In dat geval is er sprake van overwerk.
2. Overwerk dient volledig in vrije tijd gecompenseerd te worden in dezelfde periode tussen twee schoolvakanties in (de schoolvakanties daaronder begrepen). Voor onderwijzend personeel wordt lestijd gecompenseerd in lestijd. Voor OOP met lesgebonden- en/of behandeltaken, wordt tijd in lesgebonden- en/of behandeltaken gecompenseerd in tijd voor lesgebonden- en/of behandeltaken. In overleg met de werknemer kunnen andere afspraken gemaakt worden.
3. Indien compensatie in tijd aantoonbaar niet mogelijk is, kan in overleg met de werknemer besloten worden tot uitbetaling.
4. Voor het OOP zonder lesgebonden- en/of behandeltaken blijft artikel 6.38 onverkort van kracht.
2.5 Tijdelijke uitbreiding
Het dienstverband kan tijdelijk worden uitgebreid in het geval de werknemer aanvullend op het dienstverband belast wordt met werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.1 lid 3 en 4.4.
2.6 Aanpassing arbeidsduur
1. De omvang van de betrekking van de werknemer die een dienstverband voor onbepaalde tijd heeft, wordt niet tegen diens wil verminderd, tenzij sprake is van verval van rechtswege zoals bedoeld in artikel 3.9 en artikel 4.7b.
2. Een besluit gericht op vermindering van de omvang van de betrekking van de werknemer (anders dan bedoeld in artikel 3.9 en artikel 4.7b) tegen diens wil, wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 3.11 lid 1 onder a en artikel 4.8 lid 1 onder d.
3. Voor zover passend in zijn formatiebeleid en daarbij rekening houdend met onderwijskundige en schoolorganisatorische belangen en met de individuele belangen van de individuele werknemer, biedt de werkgever de werknemer de mogelijkheid tot het vervullen van zijn functie in deeltijd.
4. De werkgever biedt vrijkomende vacatureruimte bij voorrang aan aan werknemers met een deeltijdbetrekking en een dienstverband voor onbepaalde tijd, tenzij voorrangs- bepalingen zich hiertegen verzetten of de bevindingen van een beoordeling dit ongewenst doen zijn. Zie bijlage IE van deze cao.
Taakbeleid
2.7 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid
1. De werkgever stelt met instemming van de PGMR de kaders van taakbeleid vast.
2. In het taakbeleid wordt rekening gehouden met de belastbaarheid en ervaring van beginnende werknemers, senioren en minder-arbeidsgeschikten. Met de individuele werknemer die tot deze categorie wordt gerekend, worden hierover schriftelijk afspraken gemaakt.
3. De werkgever stelt na verkregen instemming van de PGMR een werkreglement vast. Dit bevat in ieder geval een arbeids- en rusttijdenregeling. De werktijdenregeling wordt na verkregen instemming van de PMR vastgesteld.
4. Als op een dag 5,5 uur of meer wordt gewerkt, heeft de werknemer recht op een pauze van minimaal 30 minuten tussen 10.00 uur en 14.00 uur. Met instemming van de PMR kan de pauze worden gesplitst in twee keer 15 minuten. Ook de gesplitste pauze valt in de periode tussen 10.00 uur en 14.00 uur.
5. De werkgever stelt, in overleg met de PGMR, ten behoeve van de introductie en begeleiding van beginnende werknemers een regeling vast.
6. In deze regeling wordt ten minste vastgelegd het doel van de begeleiding, de functionarissen die bij de begeleiding zijn betrokken, alsmede hun taken en bevoegdheden, tijd en middelen die vanuit de organisatie ter beschikking worden gesteld en de wijze waarop de resultaten van de begeleiding worden geëvalueerd.
7. De werkgever stelt, in overleg met de PGMR, beleid vast met betrekking tot de wijze waarop vervangers in de school worden geïntroduceerd en begeleid.
8. De werkgever bevordert met zijn wervings-, selectie- en scholingsbeleid een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het personeelsbestand.
9. De werkgever zal daarbij bijzondere aandacht besteden aan de arbeidsmarktpositie en het loopbaanperspectief van bepaalde groepen (potentiële) werknemers, met name die van vrouwen, allochtonen en minder-arbeidsgeschikten.
10. De werkgever spant zich in om potentiële werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt aan te nemen.
11. In geval van ondervertegenwoordiging van de in het negende lid genoemde categorieën in (bepaalde delen van) het personeelsbestand zal de werkgever, indien in voldoende mate wordt voldaan aan de functie-eisen zoals verwoord in de profielschets, voorrang geven aan een kandidaat uit deze categorieën.
Werkverdeling
2.8 Keuze tussen basismodel en overlegmodel
1. De werkgever verdeelt de te verrichten werkzaamheden op basis van de bepalingen in de artikelen 2.9 t/m 2.11 (basismodel).
2. Indien aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan, kan een werkgever in afwijking van lid 1 besluiten bij de verdeling van de werkzaamheden gebruik te maken van de bepalingen in de artikelen 2.12 t/m 2.14 (overlegmodel).
3. De splitsing van de werkverdeling in een basismodel en een overlegmodel zal voor 1 augustus 2018 door cao-partijen worden geëvalueerd.
Basismodel
2.9 Inzetbaarheid
1. De werkgever en het team maken afspraken over het totaal aan overige werkzaamheden die binnen de school moeten worden uitgevoerd. Daarbij houden zij rekening met de totale beschikbare formatie en de (on)mogelijkheden om binnen de beschikbare formatie de gewenste taken uit te kunnen voeren.
2. De werkgever stelt vervolgens met instemming van de PMR, als uitvoering van de met het team gemaakte afspraken, alle schooltaken (inclusief het voor- en nawerk) en de normering van deze taken in uren vast.
3. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de tijd voor voorbereiding en nazorg, professionalisering en overige taken.
4. De werkgever maakt met het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken schriftelijke afspraken over de te vervullen taken en de professionalisering, een en ander met inachtneming van het tweede lid.
5. In het gesprek bedoeld in het derde dan wel vierde lid wordt in overleg tussen de werkgever en werknemer ook bepaald wat voor het komend (school)jaar de werkdagen zijn waarop de werknemer voor les- en overige taken wordt ingeroosterd. Voor tussentijdse wijzigingen is eveneens overeenstemming tussen werkgever en de betrokken werknemer noodzakelijk.
6. Indien het overleg zoals bedoeld in het vijfde lid niet leidt tot overeenstemming, wordt de inzetbaarheid bepaald aan de hand van de bepalingen in artikel 2.11.
2.10 Maximale lessentaak
1. De lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken bedragen op jaarbasis maximaal 930 uur bij een voltijdbetrekking.
2. De werkgever kan in afwijking van het eerste lid, in onderling overleg en met schriftelijke instemming van de werknemer, telkens per jaar binnen de maximale werktijd van 1659 uur, meer lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken dan 930 uur overeenkomen. Deze afwijking is niet mogelijk bij startende leerkrachten of indien dit leidt tot verdringing van werkgelegenheid.
3. Het bepaalde in dit artikel wordt bij deeltijders naar rato van de werktijdfactor toegepast.
4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken.
2.11 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen
1. Indien het overleg zoals bedoeld in artikel 2.9 lid 5 niet leidt tot overeenstemming, wordt voor de inzetbaarheid van werknemers een beschikbaarheidsregeling gehanteerd conform de volgende tabel. Vóór de toepassing van het schema wordt de werktijdfactor rekenkundig afgerond op één cijfer achter de komma.
Inzetbaarheid per week: | ||
Werktijdfactor | maximaal aantal dagdelen | maximaal aantal dagen |
Tot en met 0,1 | 2 | 1 |
Tot en met 0,2 | 2 | 2 |
Tot en met 0,3 | 3 | 3 |
Tot en met 0,4 | 4 | 3 |
Tot en met 0,5 | 5 | 3 |
Tot en met 0,6 | 6 | 4 |
Tot en met 0,7 | 7 | 4 |
Tot en met 0,8 | 8 | 5 |
Tot en met 0,9 | 9 | 5 |
> 0,9 | 10 | 5 |
2. De werkgever spant zich in om de werknemer met een deeltijdbetrekking, indien de werknemer dit wenst, zoveel mogelijk aaneengesloten in te roosteren. Daarbij houdt de werkgever rekening met de door de werknemer aangegane verplichtingen, waaronder zowel verplichtingen bij een andere werkgever als verplichtingen in de privésfeer.
3. De werknemer is niet verplicht op een voor hem niet-reguliere werkdag te komen voor niet-lesgebonden taken, behalve als er sprake is van incidentele, onvoorziene werkzaamheden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard.
4. De dagen van de week waarop deeltijders hun werkzaamheden moeten vervullen worden, na overleg met de werknemer, eenmaal per jaar voorafgaand aan het schooljaar door de werkgever vastgesteld. Wijzigingen gedurende het jaar zijn mogelijk in overleg met de werknemer.
Overlegmodel
2.12 Invoering overlegmodel op bestuursniveau
1. In het kader van een wijziging van het bestaande taakbeleid kan een werkgever ervoor kiezen bij de werkverdeling gebruik te maken van de bepalingen in de artikel 2.13 en artikel 2.14.
2. De werkgever legt een voorgenomen besluit om over te stappen naar het overlegmodel ter instemming voor aan de PGMR. Dit voorgenomen besluit bevat in ieder geval een stemprocedure voor de instemming op schoolniveau van de werknemers zoals bedoeld in artikel 2.13 lid 4.
3. De overstap naar het overlegmodel mag niet leiden tot verlies van werkgelegenheid.
2.13 Invoering overlegmodel op schoolniveau (brinnummer)
1. Invoering van het overlegmodel geschiedt per school (brinnummer).
2. Per school wordt een invoeringsplan opgesteld, waarin in ieder geval zijn opgenomen:
a. welke taken onder de opslagfactor vallen;
b. het beleid op grond waarvan de individuele opslagfactor wordt toegekend.
3. Het vast te stellen beleid wordt daarbij gebaseerd op onder meer de criteria groepsgrootte, zorgleerlingen en belastbaarheid en ervaring van werknemers.
4. Het plan van invoering behoeft instemming van de PMR én van de meerderheid van het personeel.
5. De keuze voor het overlegmodel dient iedere drie jaar opnieuw ter instemming aan de PMR en het personeel van de school voorgelegd te worden. Bij het niet opnieuw verkrijgen van de vereiste instemming gelden de bepalingen in de artikelen 2.9 t/m 2.11 van deze cao (basismodel).
2.14 Inzetbaarheid
1. De werkgever en het team maken afspraken over het totaal aan overige werkzaamheden die binnen de school worden uitgevoerd. Daarbij houden zij rekening met de totale beschikbare formatie en de (on)mogelijkheden om binnen de beschikbare formatie de gewenste taken uit te kunnen voeren.
2. De werkgever stelt vervolgens met instemming van de PMR, als uitvoering van de met het team gemaakte afspraken, alle schooltaken (inclusief het voor- en nawerk) en de normering van deze taken in uren vast.
3. Aan het geven van les en het verzorgen van lesgebonden en/of behandeltaken is voor- en nawerk verbonden. Deze uren worden uitgedrukt in een opslagfactor. De opslagfactor wordt vastgesteld tussen 35 % en 45 % van de lesuren of de lesgebonden en/of behandel- taken.
4. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over de werkdagen, het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de opslagfactor, professionalisering en overige taken. De individuele opslagfactor wordt vastgesteld op basis van met de PMR vastgesteld beleid.
5. De werkgever maakt met het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken schriftelijke afspraken over de werkdagen, de te vervullen taken en de professionalisering, een en ander met inachtneming van het eerste lid.
Formatiebeleid
2.15 Meerjarenbeleid
1. De werkgever formuleert het, ten minste op de komende vier jaar betrekking hebbend, meerjarenformatiebeleid dat is gebaseerd op de meerjarenbegroting en dat jaarlijks wordt geactualiseerd in een (personele) bestuursbegroting/bestuursformatieplan.
2. De werkgever stelt, na verkregen instemming van de PGMR, vóór 1 mei voor het komende schooljaar het meerjarenformatiebeleid /een bestuursformatieplan vast en de wijze waarop de middelen bovenschools dan wel aan de scholen worden toebedeeld, tenzij zwaarwegende redenen of omstandigheden zich daartegen verzetten. Dit laatste wordt terstond ter kennis gebracht van de GMR. Indien in bijzonder onderwijs sprake is van verwachte ontslagen dan wel dat de werkgelegenheidsgarantie niet langer kan worden gehandhaafd, zal wat betreft het moment van vaststellen van het bestuursformatieplan rekening worden gehouden met de bepalingen over RDDF- plaatsing en start sociaal plan, zoals bedoeld in Hoofdstuk 10 van deze cao.
3. In het formatieplan wordt de verhouding tussen het aantal leerlingen en leraren per school (brinnummer) verantwoord.
4. De werkgever in het bijzonder onderwijs stelt, na verkregen instemming van de PGMR, als onderdeel van het meerjarenformatiebeleid, vervangingsbeleid vast. Op basis van de historische vervangingsbehoefte omschrijft de werkgever op welke manier vervanging wordt georganiseerd en met welke type contracten. Bij het opstellen van dit beleid hanteert de werkgever de volgorde van vast, vast/flexibel naar flexibel.
3. Dienstverband bijzonder onderwijs
Dienstverband bijzonder onderwijs
3.1 Arbeidsovereenkomst
1. Een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde of onbepaalde tijd.1
2. Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst niet zijnde voor vervanging of werkzaamheden van kennelijk tijdelijke aard, is het uitgangspunt een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In dit geval kan eenmaal een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor ten hoogste 12 maanden worden aangegaan. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangeboden met uitzicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Alleen in zeer bijzondere gevallen kan hierna nog eenmaal een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden aangegaan gedurende een periode van maximaal 12 maanden.
3. Indien er sprake is van werkzaamheden van kennelijk tijdelijke aard kan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden aangegaan. Op basis van artikel 7:668a BW geldt dat vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen:
a. arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd en een periode van 24 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, met ingang van die dag de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd;
b. meer dan drie voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van ten hoogste zes maanden, de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd.
4. Indien er sprake is van vervangingswerkzaamheden dan kan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden aangegaan. In dit geval kunnen zes elkaar opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten worden aangegaan. De maximale duur van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten bedraagt dan 36 maanden.2 Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen de werknemer en verschillende werkgevers die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze moeten worden geacht elkaars opvolger te zijn.
5. Indien er sprake is van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd uitsluitend in verband met vervanging wegens ziekte van een leraar, dan kunnen bij uitzondering op het bepaalde in lid 3 en lid 4 een onbepaald aantal arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden aangegaan gedurende een periode van maximaal 36 maanden. Deze arbeidsovereenkomsten worden niet meegeteld bij de vaststelling van het aantal arbeidsovereenkomsten dat is aangegaan, zoals bedoeld in lid 3
1 Artikel 3 van de WPO/WEC bepaalt wanneer een werknemer bevoegd is om les te geven. De vereisten van benoeming en tewerkstelling van personeel zijn opgenomen in artikel 32 WPO/WEC en artikel 3 lid 5 WEC.
2 Met de in dit lid opgenomen bepalingen wordt op grond van artikel 7:668a lid 5 BW afgeweken van artikel 7:668a lid 1 BW.
en 4. Ze worden ook niet meegenomen bij de vaststelling van de tussenpozen van de verschillende arbeidsovereenkomsten in een keten.3
6. Indien de eerste arbeidsovereenkomst bij de werkgever een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is, dan mag een proeftijd van ten hoogste twee maanden worden aangegaan.
7. Zodra de wettelijke termijn zoals vastgelegd in artikel 7:668a BW wijzigt van 24 maanden naar 36 maanden, wijzigt de termijn van 24 maanden opgenomen in lid 3 van dit artikel overeenkomstig naar 36 maanden.
8. De kosten voor het verkrijgen van een verklaring omtrent het gedrag komen voor rekening van de werkgever.
3.2 Bezit onderwijsbevoegdheid
Vervallen.
3.3 Eerste indiensttreding
Vervallen.
3.4 Overige gevallen
Vervallen.
3.5 Opeenvolgende dienstverbanden ten behoeve van vervanging
Vervallen.
3.5a Buiten toepassing verklaren ketenbepaling
Vervallen.
3.6 Min-max-contract
Vervallen.
3.7 Bindingscontract
1. Werkgever en werknemer kunnen ten behoeve van vervanging van tijdelijk afwezige werknemers, een bindingscontract overeenkomen. De werknemer ontvangt een akte van benoeming volgens het opgenomen model in bijlage IA.3 van deze cao.
2. Het bindingscontract kan niet worden aangegaan na 30 september 2017. Het bindingscontract wordt uitsluitend voor bepaalde tijd overeengekomen.
3. Een bindingscontract kan alleen worden aangegaan met de werknemer in de functiecategorie onderwijsgevend personeel of onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken.
3 Met de in dit lid opgenomen bepalingen wordt op grond van artikel 7:668a lid 8 BW afgeweken van artikel 7:668a lid 1 BW. Deze uitzondering wordt verleend ten behoeve van het primair onderwijs.
4. De omvang van het bindingscontract wordt vastgesteld op ten minste één uur per week. De minimale betrekkingsomvang, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 4, geldt niet voor bindingscontracten.
5. Het bindingscontract wordt tussen werkgever en werknemer overeengekomen met de bedoeling om de werknemer te binden aan de organisatie.
6. De uren zoals overeengekomen op grond van lid 4 zijn niet plaats- en tijdgebonden en worden door de werknemer besteed aan de eigen professionalisering, duurzame inzetbaarheid en/of teamactiviteiten.
7. De werkgever en werknemer maken onderling afspraken over de besteding van de op grond van lid 4 overeengekomen uren, waardoor voor de werknemer zekerheid bestaat over de arbeidsomvang en de tijdstippen waarop de werknemer zal werken.
8. De werknemer verantwoordt achteraf de inzet van de op grond van lid 4 overeengekomen uren in een functioneringsgesprek met de werkgever.
9. Het bindingscontract kan op grond van artikel 2.5 tijdelijk worden uitgebreid, wanneer de werknemer aanvullend op het bindingscontract wordt belast met vervangingswerkzaamheden. Artikel 3.9 is op de tijdelijke uitbreidingen van toepassing.
10. De werknemer wordt alleen ingezet voor onvoorziene en onplanbare vervangingen van een tijdelijk afwezige werknemer.
11. Dit artikel vervalt per 1 oktober 2018.
Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
3.8 Einde van de arbeidsovereenkomst
1. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan.
2. Een verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan.
3. Indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.1 lid 2 een tijdsduur had van twaalf maanden, neemt de werkgever ten minste twee maanden voor de einddatum van de arbeidsovereenkomst een beslissing om:
a. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuwe verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan;
c. dan wel dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
Hiermee voldoet de werkgever in dit geval aan de aanzegverplichting, op grond van artikel 7:668 lid 1 BW.
4. Indien de werkgever nalaat de in het derde lid bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van de bedoelde einddatum geacht te zijn benoemd in een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als het voorgaande dienstverband.
3.9 Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
Indien en voor zover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
a. uren boven de normbetrekking;
b. een tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking.
Einde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en tussentijdse opzegging
3.10 (Tussentijdse) Beëindiging van de arbeidsovereenkomst
1. De werknemer kan een (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dan wel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (tussentijds) beëindigen door opzegging. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven dan wel bij brief die tegen een ontvangstbewijs middellijk dan wel onmiddellijk is overhandigd en met redenen omkleed, met inachtneming van de geldende opzeggingstermijn. Opzegging van de arbeidsovereenkomst geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij anders wordt overeengekomen.
2. De werkgever kan de (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, dan wel de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 7:669 BW (tussentijds) opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt.
3. De werkgever of de werknemer kan de arbeidsovereenkomst onverwijld opzeggen om een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW, volgens de bepalingen van artikel 7:678 en 7:679 BW.
4. De werkgever en de werknemer kunnen de arbeidsovereenkomst beëindigen met wederzijds goedvinden op het door hen overeengekomen tijdstip.
5. De arbeidsovereenkomst eindigt door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt of de latere datum die krachtens artikel 3.13 door partijen is overeengekomen.
6. De arbeidsovereenkomst eindigt door overlijden van de werknemer met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.
3.11 Opzegging arbeidsovereenkomst4
1. Redelijke gronden voor opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of tussentijdse opzegging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 3.10 lid 2, zijn:
a. Het vervallen van arbeidsplaatsen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden;
b. Langdurige ziekte of arbeidsongeschiktheid;
c. Frequent ziekteverzuim;
d. Onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer, anders dan ten gevolge van ziekte of arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld onder b;
e. Verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer;
f. Werkweigering wegens een ernstig gewetensbezwaar;
g. Verstoorde arbeidsverhouding;
h. Andere met name genoemde gewichtige omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren;
2. Voor opzegging door de werkgever op grond van 3.11 lid 1 onder a en b is voorafgaand toestemming van het UWV vereist, zoals bedoeld in artikel 7:671a lid 1 BW.
3. De kantonrechter kan op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden op grond van lid 1 onder c tot en met h, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 onder a BW.
4. De kantonrechter kan tevens op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden;
a. op grond van lid 1 onder a en b, indien de toestemming door het UWV is geweigerd, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 onder b BW;
b. op grond van lid 1 onder a en b, indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 onder c BW.
5. Ontslag wegens het vervallen van arbeidsplaatsen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, kan niet plaatsvinden om een herbenoeming in een zelfde functie voor een kleinere betrekkingsomvang mogelijk te maken.
3.12 Opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
1. Indien de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.11 onder b, welke ziekte of arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever aansluitend een zelfde dan wel een gelijkwaardige arbeidsovereenkomst aangaan met de werknemer, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn
4 De bedoeling van deze cao-bepaling is om aan te sluiten bij artikel 7:669 BW
restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
2. De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door UWV in het kader van de uitvoering van de WIA, wordt na afloop van de salarisdoorbetalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn betrekking op grond van artikel 3.11 onder b, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever. Bij voortzetting van het dienstverband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de werknemer. Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht.
3. Het dienstverband van de werknemer genoemd in het tweede lid, mag in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voortgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met in achtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO).
3.13 Opzegging en benoeming AOW-gerechtigde werknemer
1. Ingeval de arbeidsovereenkomst zal eindigen op grond van het bereiken van de AOW- gerechtigde leeftijd door de werknemer, kunnen werkgever en werknemer:
a. jaarlijks overeenkomen om het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst telkens met maximaal 12 maanden uit te stellen;
b. een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeenkomen, welke jaarlijks met ten hoogste 12 maanden kan worden verlengd. Hierbij geldt dat maximaal zes keer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden aangegaan, voor de maximale duur van 48 maanden, zoals bedoeld in artikel 7:668a lid 12 BW.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.10 vijfde lid, eindigt de verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bedoeld in het eerste lid, onder b van dit artikel van rechtswege, zonder dat voorafgaande opzegging noodzakelijk is.
Opzeggingstermijnen
3.14 Opzeggingstermijn
1. Opzegging van de arbeidsovereenkomst geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij anders overeengekomen.
2. De werkgever neemt bij opzegging de volgende opzeggingstermijn in acht:
a. Ten minste één maand indien de arbeidsovereenkomst 12 maanden of korter heeft geduurd;
b. Ten minste één maand indien de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;
c. Ten minste twee maanden indien de arbeidsovereenkomst langer dan twaalf maanden doch korter dan 5 jaar heeft geduurd;
d. Ten minste drie maanden indien de arbeidsovereenkomst 5 jaar of langer heeft geduurd.
3. Als de opzeggingstermijn die bij wijze van overgangsbepaling is voorgeschreven op grond van artikel XXI van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid van 14 mei 1998 (Stb. 1998, 300) langer is dan de opzeggingstermijn, genoemd in dit artikel, geldt voor de werkgever de termijn volgens voornoemde wet.
4. De werknemer neemt bij ontslag de volgende opzeggingstermijnen in acht:
a. ten minste één maand indien de arbeidsovereenkomst korter dan 12 maanden heeft geduurd;
b. ten minste twee maanden indien de arbeidsovereenkomst 12 maanden of langer heeft geduurd.
5. Met wederzijds goedvinden kan van de in het tweede, derde en vierde lid genoemde termijnen worden afgeweken.
Schorsing als ordemaatregel en disciplinaire maatregelen
3.15 Gronden voor schorsing
Een werkgever kan een werknemer schorsen:
a. die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, voor de duur van voornoemde maatregel, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;
b. die krachtens een rechterlijke uitspraak, die nog niet onherroepelijk is geworden, van het geven van onderwijs is uitgesloten, voor de duur van de periode tussen de rechterlijke uitspraak en het onherroepelijk worden daarvan;
c. voor de duur van de vervolging dan wel het strafrechtelijk onderzoek indien een strafrechtelijke vervolging c.q. onderzoek ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld;
d. in andere gevallen waarin het belang van de instelling dit vordert.
3.16 Voorgenomen schorsing
1. De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is.
2. Voordat de werknemer wordt geschorst, wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent de voorgenomen schorsing kenbaar te maken. De werknemer kan zich hierbij laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw. Een besluit tot schorsing wordt zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk bevestigd. De zienswijze van de werknemer omtrent de schorsing wordt in deze bevestiging opgenomen. Gedurende de periode dat het besluit nog niet is bevestigd, kan de werknemer de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en) worden ontzegd.
3.17 Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.15 en 3.16 kan de werknemer worden geschorst:
1. voor de duur van maximaal zes maanden wanneer er sprake is van (een voornemen tot) opzegging, als bedoeld in artikel 3.11 lid 1, onder d, e en g;
2. voor de duur van de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
3. voor de duur van ten hoogste drie maanden, wanneer sprake is van gevallen als bedoeld in artikel 3.15 onder d, welke termijn in bijzondere gevallen ten hoogste één keer met drie maanden kan worden verlengd.
3.18 Algemene bepalingen schorsing
1. Indien een schorsing als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, aansluitend volgt op een schorsing als genoemd in artikel 3.15 bedraagt de duur van de schorsing gezamenlijk genomen maximaal zes maanden.
2. De schorsing kan gepaard gaan met een ontzegging van de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en).
3. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
4. Ingeval geen redenen aanwezig waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
5. De schorsing als benoemd in de artikelen 3.15, 3.16, en 3.17 geschiedt met behoud van salaris.
Disciplinaire maatregelen
3.19 Disciplinaire maatregelen
1. De werkgever kan ten aanzien van de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, onder opgave van redenen één van de navolgende besluiten nemen:
a. schriftelijke berisping;
b. schorsing met behoud van salaris;
2. Onder plichtsverzuim wordt verstaan het overtreden van de voor de werknemer geldende voorschriften, het niet nakomen van hem opgelegde verplichtingen alsmede het doen of nalaten van datgene dat de werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie behoort na te laten of te doen.
Formaliteiten
3.20 Voornemen
1. Het voornemen tot een besluit tot:
a. schorsing als bedoeld in artikel 3.17;
b. het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid; wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze mondeling dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich hierbij laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemotiveerd meedeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
3.21 Besluit
De werknemer wordt van het definitieve besluit, bedoeld in artikel 3.20, eerste lid onder a en b, zo spoedig mogelijk na de zienswijze per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
Detachering en uitzendarbeid
3.22 Detachering
De werknemer kan op zijn verzoek of met zijn instemming voor bepaalde tijd worden belast met werkzaamheden bij een werkgever van een andere instelling of instellingen dan wel buiten het onderwijs.
3.23 Uitzendarbeid
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof;
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard;
c. kennelijk onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever, voor wat betreft de toepassing van het taakbeleid en arbeids- en rusttijdenregeling, op dezelfde wijze behandeld als de werknemers die onder deze cao vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft het salaris, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze cao verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten.
5. a. Het eerste tot en met het vierde lid zijn mede van toepassing op vakkrachten conform artikel 20 Abu cao (cao voor uitzendkrachten) dan wel op werknemers op grond van artikel 7:690 BW.
b. Vakkrachten in de zin van de Abu cao en werknemers op grond van artikel 7: 690 BW zijn degenen op wie de artikelen 3 (Bevoegdheid schoolonderwijs), 3a (Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden), 32 (Vereisten benoeming of tewerkstelling personeel) en 32a (Bekwaamheidseisen) van de Wet op het primair onderwijs dan wel de overeenkomstige artikelen 3, 3a respectievelijk 32 en 32a van de Wet op de expertisecentra van toepassing zijn.
6. De werkgever moet zich ten aanzien van de beloning van uitzendkrachten ervan vergewissen dat het bepaalde in lid 4 wordt toegepast.
Leraar in Opleiding (LIO)
3.24 Leerarbeidsovereenkomst
Op de leerarbeidsovereenkomst van de LIO zijn van toepassing de artikelen 3.25 tot en met 3.28.
3.25 Wettelijke vereisten
Indien de werknemer die als LIO is benoemd, niet meer voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten, eindigt zowel de leerarbeidsovereenkomst, als de arbeidsovereenkomst tussen de LIO en de werkgever van rechtswege.
3.26 Beëindiging leerarbeidsovereenkomst
Indien de leerarbeidsovereenkomst tussen de opleidende instelling en de LIO wordt beëindigd, eindigt de arbeidsovereenkomst tussen de LIO en de werkgever van rechtswege.
3.27 Schorsing als disciplinaire maatregel
Indien de werkgever ten aanzien van de LIO besluit tot het opleggen van een disciplinaire schorsing, stelt de werkgever de instelling die de leerarbeidsovereenkomst mede heeft ondertekend, hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
3.28 Voorwaarden
1. De leraar in opleiding waarmee een leerarbeidsovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage II van deze cao wordt benoemd voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een benoeming van vijf maanden voor een werktijdfactor 1 binnen één schooljaar.
2. De leraar in opleiding ontvangt bij benoeming een akte zoals opgenomen in bijlage IC van deze cao.
3. De periode zoals bedoeld in het eerste lid dient te eindigen vóór de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
4. De functie leraar in opleiding omvat de in het vijfde lid aangegeven onderdelen van de taakkarakteristiek waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het LIO-schap.
5. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van:
a. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d..
c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
6. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
7. Het salaris van de leraar in opleiding met een leerarbeidsovereenkomst wordt vastgesteld volgens bijlage IV.A van deze cao.
8. Tussen de leraar in opleiding, de werkgever en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
9. De leerarbeidsovereenkomst bevat ten minste bepalingen over: de begeleiding van de leraar in opleiding;
dat deel van de eindtermen dat de leraar in opleiding tijdens het LIO-schap dient te realiseren en de beoordeling daarvan, alsmede de onderdelen genoemd in bijlage IC van deze cao (akte van benoeming).
10. De leraar in opleiding stelt voor aanvang van de leerarbeidsovereenkomst een leerwerk- plan op. Het leerwerkplan wordt getoetst door:
de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en de werkgever waar de leraar in opleiding is benoemd.
11. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven, toetst het leerwerkplan aan de eindtermen van de opleiding.
12. De werkgever toetst het leerwerkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden.
13. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming woningwerkverkeer indien hij gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in art. 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000.
14. De arbeidsovereenkomst van de LIO maakt op grond van artikel 7:668a lid 9 geen onderdeel uit van de keten van arbeidsovereenkomsten, zoals is bedoeld in artikel 7:668a lid 1 BW.
15. De artikelen 2.3, 6.1 t/m 6.8, 6.13, 6.14, 6.17, 6.18, 6.33 en 8.10 tot en met 8.16, 8.18 t/m 8.23, 8.25, 8A.6 en 8A.7 zijn niet van toepassing op de leraar in opleiding.
Onderwijsassistent in opleiding
3.29 Leerarbeidsovereenkomst
1. Tussen de onderwijsassistent in opleiding, die een erkende mbo-opleiding onderwijsassistent volgt, de mbo-opleiding waar deze student is ingeschreven en de werkgever waar deze student is benoemd, wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
2. De leerarbeidsovereenkomst vermeldt in elk geval de duur en de omvang van de leerarbeidsovereenkomst, alsmede het salaris dat wordt vastgesteld volgens bijlage IV.B van deze cao.
3. In het leerwerkplan worden door partijen de leer- en werkactiviteiten vastgelegd.
Benoeming op basis van de brede impuls combinatiefuncties in het bijzonder onderwijs5
3.30 Arbeidsovereenkomst
Op de arbeidsovereenkomst van de combinatiefunctionaris zijn van toepassing de artikelen 3.31 tot en met 3.36.
3.31 Uitsluiting cao -bepalingen
1. De artikelen 3.22, 6.36, 6.38, 8.1 tot en met 8.4 van de CAO PO zijn niet van toepassing.
2. De artikelen 2.3 en 8.23 van deze cao zijn niet van toepassing op het deel van de arbeidsovereenkomst dat betrekking heeft op de buitenschoolse taken.
3.32 Positionering van de combinatiefunctionaris
1. Combinatiefunctionaris: de werknemer geheel of gedeeltelijk benoemd op basis van de brede impuls combinatiefuncties die naast zijn werkzaamheden op school is belast met taken buiten het onderwijs.
2. Voorbeeldfuncties zijn beschreven en gewaardeerd op basis van Xxxx PO. Voor afwijkende functies wordt eveneens gebruik gemaakt van Fuwa PO.
3. De combinatiefunctionaris dient te voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen, die op basis van de WPO en WEC bij algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld en gericht zijn op het handelen in het onderwijsleerproces.
4. Werknemers zonder wettelijke lesbevoegdheid verrichten werkzaamheden in het onderwijsproces onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde leerkracht.
5 De brede impuls combinatiefuncties is de nieuwe naam van de impuls brede scholen en omvat bovendien de nieuwe impulsmiddelen.
3.33 Benoeming
1. Op de benoeming van een combinatiefunctionaris is artikel 3.1 van toepassing.
2. Vervallen.
3.34 Beëindiging van het dienstverband
1. Op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen 3.8 tot en met 3.12 van deze cao onverminderd van toepassing.
2. Bij beëindiging of wijziging van de subsidie verstrekt op basis van de brede impuls combinatiefuncties, c.q. de subsidievoorwaarden, als gevolg waarvan de betrekking komt te vervallen, vervalt de arbeidsovereenkomst van de combinatiefunctionaris van rechtswege.
3.35 Arbeidsduur en jaartaak
1. De arbeidsduur in een voltijds dienstbetrekking bedraagt 40 uur per week.
2. Jaarlijks vóór de zomervakantie wordt in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer, de jaartaak van de werknemer ingevuld, inhoudende de:
a. omvang lessentaak en overige schooltaken conform de kaders van het taakbeleid zoals beschreven in artikel 2.3 van de cao en de overige van toepassing zijnde bepalingen van deze cao;
b. omvang en invulling van buitenschoolse taken;
c. beschikbaarheid en weekrooster;
d. invulling vakantieverlof.
3.36 Vakantieverlof
1. De werknemer heeft recht op 428 klokuren vakantieverlof, waarvan 3 weken aaneengesloten in de zomervakantie. Zie artikelen 8.1 en 8.3 van deze cao.
2. De invulling van het vakantieverlof wordt overeengekomen in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer met inachtneming van het eerste lid.
3. Zwangerschap- en bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer schort reeds ingepland vakantieverlof op naar een nader te bepalen moment, te bepalen in overleg tussen werkgever en werknemer.
4. Dienstverband openbaar onderwijs
Aanstelling
4.1 Akte van aanstelling
1. Aanstelling geschiedt voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.
2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4 vindt aanstelling plaats voor onbepaalde tijd.
3. De werknemer ontvangt bij zijn indiensttreding een akte van aanstelling volgens het opgenomen model in bijlage IB van deze cao.
4. De kosten voor het verkrijgen van de verklaring omtrent het gedrag volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens komen voor rekening van de werkgever.
4.2 Aanstelling voor bepaalde tijd
Aanstelling voor bepaalde tijd vindt in elk geval plaats:
a. als de werknemer niet de bij wet voorgeschreven onderwijsbevoegdheid bezit;
b. als enige overige wettelijke bepaling, waaronder begrepen bekostigingsvoorwaarden, zich tegen een aanstelling voor onbepaalde tijd verzet.
4.3 Aanstelling bij wijze van proef
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan plaatsvinden bij wijze van proef, met uitzicht op een aanstelling voor onbepaalde tijd. De duur van deze aanstelling bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In zeer bijzondere gevallen kan deze periode met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd.
4.4 Overige gevallen
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan in de overige gevallen plaatsvinden:
a. bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
b. als voorziening in een tijdelijke vacature, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
c. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van contractactiviteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt;
d. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt.
4.5 Opeenvolgende dienstverbanden
1. Vanaf de dag dat tussen dezelfde werkgever en werknemer aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd. De voorgaande volzin is van toepassing op de aanstellingen genoemd in de artikelen 4.3 en 4.4.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
4.6 Keuzemogelijkheid toepassen vervangingsbeleid bijzonder onderwijs
1. De werkgever in het openbaar onderwijs kan tijdens de looptijd van deze cao en uiterlijk op 30 september 2017, éénmalig en onomkeerbaar de keuze maken voor het vervangingsbeleid van het bijzonder onderwijs, inhoudende:
a. Het opstellen van vervangingsbeleid, zoals bedoeld in artikel 2.15 lid 4, en
b. Het toepassen van de ketenregeling zoals deze geldt voor vervanging binnen het bijzonder onderwijs als bedoeld in artikel 3.1, en
c. Het gebruik van de min-max-aanstelling als bedoeld in artikel 4.6b en de bindingsaanstelling ten behoeve van vervanging als bedoeld in artikel 4.6c.
2. De keuze zoals beschreven in lid 1 behoeft de schriftelijke instemming van de PGMR. Met dagtekening van de schriftelijke bevestiging van instemming van de PGMR treden de artikelen 3.1, 4.6b en 4.6c voor deze werkgever in werking, in plaats van artikelen 4.1 tot en met 4.5.
De artikelen 4.6b en 4.6c zijn uitsluitend van toepassing indien de werkgever gebruikmaakt van de keuzemogelijkheid zoals opgenomen in artikel 4.6.
4.6a1 Opeenvolgende dienstverbanden ten behoeve van vervanging
Vervallen.
4.6a2 Buiten toepassing verklaren ketenbepaling
Vervallen.
4.6b Min-max-aanstelling
1. De werkgever kan ten behoeve van vervanging van tijdelijk afwezige werknemers een min-max-aanstelling aangaan. De werknemer ontvangt een akte van aanstelling volgens het opgenomen model in bijlage IB2 van deze cao.
2. Een min-max-aanstelling wordt aangegaan voor bepaalde tijd ten behoeve van vervanging. Een min-max-aanstelling kan alleen worden aangegaan met de werknemer in de functiecategorie onderwijsgevend personeel of onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken.
3. De min-max-aanstelling wordt aangegaan met de bedoeling een arbeidsovereenkomst zonder vaste betrekkingsomvang tot stand te laten komen, zodat flexibiliteit ten aanzien van de inzet van werknemers met een min-max-aanstelling mogelijk is.
4. De minimale betrekkingsomvang van een min-max-aanstelling is 8 uur per week (0,2 wtf).
5. De verhouding tussen de min-uren en de max-uren is maximaal 1:2,5 (bijvoorbeeld 8 –
20 uur).
6. De werknemer dient, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 2.9 lid 3 en lid 5 en 2.11 (basismodel) of artikel 2.14 lid 4 (overlegmodel), voor hun inzetbaarheid op basis van het min-max-aanstelling beschikbaar te zijn. Het aantal aangeboden max-uren per week is hierbij leidend voor de beschikbaarheid.
7. De werknemer dient gehoor te geven aan een oproep voor werk van de werkgever tot het aantal aangegane max-uren per week.
8. De werkgever is tot het aantal aangegane max-uren per week verplicht de werknemer op te roepen voor beschikbaar werk, indien er werk is en de werknemer daarvoor geschikt is.
4.6c Bindingsaanstelling
1. Werkgever kan, ten behoeve van vervanging van tijdelijk afwezige werknemers een bindingsaanstelling aangaan. De werknemer ontvangt een akte van aanstelling volgens het opgenomen model in bijlage IB3 van deze cao.
2. Een bindingsaanstelling kan niet worden aangegaan na 30 september 2017. De bindingsaanstelling wordt uitsluitend voor bepaalde tijd aangegaan.
3. Een bindingsaanstelling kan alleen worden aangegaan met de werknemer in de functiecategorie onderwijsgevend personeel of onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken.
4. De omvang van de bindingsaanstelling wordt vastgesteld op ten minste één uur per week. De minimale betrekkingsomvang, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 4, geldt niet voor bindingsaanstellingen.
5. De bindingsaanstelling wordt door de werkgever aangegaan met de bedoeling om de werknemer te binden aan de organisatie.
6. De uren zoals aangegaan op grond van lid 4 zijn niet plaats- en tijdgebonden en worden door de werknemer besteed aan de eigen professionalisering, duurzame inzetbaarheid en/of teamactiviteiten.
7. De werkgever en werknemer maken onderling afspraken over de besteding van de op grond van lid 4 overeengekomen uren, waardoor voor de werknemer zekerheid bestaat over de arbeidsomvang en de tijdstippen waarop de werknemer zal werken.
8. De werknemer verantwoordt achteraf de inzet van de op grond van lid 4 aangegane uren in een functioneringsgesprek met de werkgever.
9. De bindingsaanstelling kan op grond van artikel 2.5 tijdelijk worden uitgebreid, wanneer de werknemer aanvullend op de bindingsaanstelling wordt belast met werkzaamheden op grond van artikel 3.1 lid 3. Artikel 3.9 is op de tijdelijke uitbreidingen van toepassing.
10. De werknemer wordt alleen ingezet voor onvoorziene en onplanbare vervangingen van een tijdelijk afwezige werknemer.
11. Dit artikel vervalt per 1 oktober 2018.
Einde aanstelling
4.7 Einde van rechtswege
1. Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege zodra die tijd is verstreken.
2. Indien de aanstelling bij wijze van proef een tijdsduur had van ten minste twaalf maanden, neemt de werkgever ten minste twee maanden voor de einddatum van de aanstelling een beslissing om:
a. een aanstelling voor onbepaalde tijd te geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuwe verlengde aanstelling voor bepaalde tijd aan te gaan;
c. dan wel dat de aanstelling van rechtswege eindigt;
en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
3. Indien de werkgever nalaat de in het tweede lid bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van de bedoelde einddatum geacht te zijn aangesteld voor een verlengde aanstelling voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als de voorgaande aanstelling.
4.7a Einde van rechtswege krachtens rechterlijke uitspraak
Een aanstelling eindigt van rechtswege indien de werknemer krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten. De werknemer wordt van deze beëindiging zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
4.7b Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
1. Indien en voor zover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
a. uren boven de normbetrekking;
b. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging;
c. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar;
d. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een project, waarvoor door de werkgever of andere (overheids)instanties gedurende 3 of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen;
e. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met contractactiviteiten, die gedurende drie of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer.
2. Indien de werkgever heeft gekozen voor toepassing van vervangingsbeleid bijzonder onderwijs als bedoeld in artikel 4.6 dan is in plaats van lid 1 artikel 3.9 van toepassing.
4.8 Ontslag
1. De werknemer kan, met inachtneming van het in artikel 4.9 bepaalde, ontslag worden verleend:
a. op schriftelijke aanvraag;
b. wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt of de latere datum die krachtens artikel 4.10 door partijen is overeengekomen;
c. op schriftelijke aanvraag voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP of een FPU-uitkering zoals geregeld in het FPU-reglement van het VUT-fonds;
d. wegens opheffing van de instelling, of de betrekking of zodanige verandering in de inrichting van het onderwijs of de dienst van de instelling dat zijn werkzaamheden overbodig zijn geworden;
e. indien hij na afloop van lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst aan de instelling dan wel bij de werkgever kan worden geplaatst;
f. wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, met in achtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO);
g. wegens ernstige mate van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit andere hoofde dan genoemd onder f;
h. wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
i. wegens het bij of in verband met indiensttreding en/of keuring opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of geschikt verklaring zou zijn overgegaan, tenzij meer dan zes maanden zijn verstreken sinds de vaststelling van dit feit;
j. als disciplinaire maatregel wegens plichtsverzuim;
k. op grond van andere met name genoemde en aan de werknemer schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard;
l. wegens overlijden met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.
m. wegens het ontbreken van (her)registratie in het Schoolleidersregister PO door de schoolleider, zoals verplicht gesteld in artikel 9.12.
2. Ontslag wegens opheffing van de betrekking kan niet plaatsvinden om een heraanstelling in een zelfde functie voor een kleinere betrekkingsomvang mogelijk te maken.
4.9 Ontslag wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
1. Indien de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4.8 onder f., welke ziekte of arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever de werknemer aansluitend een zelfde dan wel gelijkwaardig aanstelling verlenen, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
2. De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door UWV in het kader van de uitvoering van de Wet WIA, wordt na afloop van de salarisdoor- betalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn betrekking op grond van artikel 4.8 onder f, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever. Bij voortzetting van het dienstverband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de werknemer. Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht.
3. Het dienstverband van de werknemer genoemd in het tweede lid, mag in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voortgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met in achtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO).
4.10 Ontslag en aanstelling AOW-gerechtigde werknemer
1. Ingeval de aanstelling zal eindigen door ontslag op grond van het bereiken van de AOW- gerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 4.8 onder b. kan:
a. de werkgever op verzoek van de werknemer vervolgens jaarlijks besluiten om het moment van ontslag telkens met maximaal 12 maanden uit te stellen;
b. de werkgever op verzoek van de werknemer besluiten de werknemer na beëindiging vervolgens voor bepaalde tijd aan te stellen, telkens voor een periode van maximaal 12 maanden.
2. De al dan niet verlengde aanstelling voor bepaalde tijd bedoeld in lid b eindigt van rechtswege.
4.11 Ingangsdatum ontslag
1. Het ontslag genoemd in artikel 4.8 lid 1 onder a. gaat in op de eerste dag van een maand met inachtneming van de volgende opzeggingstermijn:
ten minste één maand indien het dienstverband korter dan 12 maanden heeft geduurd;
ten minste twee maanden indien het dienstverband 12 maanden of langer heeft geduurd, tenzij met de werknemer een eerder tijdstip wordt afgesproken.
2. Het ontslag bedoeld in artikel 4.8 lid 1 onder b. wordt verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt, tenzij met de werknemer een later tijdstip wordt afgesproken.
3. Het ontslag genoemd in art. 4.8 lid 1 onder c. gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de FPU-uitkering ontstaat.
4. Een ontslag genoemd in artikel 4.8 lid 1 onder d en e gaat in op de eerste dag van een maand, waarbij een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:
ten minste één maand indien het dienstverband 12 maanden of korter heeft geduurd; ten minste twee maanden indien het dienstverband langer dan 12 maanden, doch korter dan 5 jaar heeft geduurd;
ten minste drie maanden indien het dienstverband 5 jaar of langer heeft geduurd, tenzij met de werknemer een eerder tijdstip wordt afgesproken.
5. Het ontslag genoemd in artikel 4.8 lid 1 onder f, g, h, i, j, k en m gaat niet eerder in dan de dag volgend op die, waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was, met dien verstande dat het ontslag genoemd in artikel 4.8 lid 1 onder g niet eerder ingaat dan op de dag waarop het ontslagbesluit aan de werknemer ter kennis is gebracht.
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen
4.12 Schorsing van rechtswege
1. Van rechtswege is geschorst de werknemer:
a. die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, voor de duur van voornoemde maatregel, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;
b. die krachtens een rechterlijke uitspraak die nog niet onherroepelijk is geworden, van het geven van onderwijs is uitgesloten, voor de duur van de periode tussen de rechterlijke uitspraak en het onherroepelijk worden daarvan.
2. De werknemer wordt van de schorsing genoemd in het eerste lid zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
Schorsing als ordemaatregel
4.13 Gronden voor schorsing
1. De werknemer kan worden geschorst, indien het belang van de instelling dit dringend noodzakelijk vereist, voor een periode van maximaal vier weken, welke periode met maximaal vier weken kan worden verlengd.
2. Voordat tot schorsing als bedoeld in het eerste lid wordt overgegaan, wordt de werknemer in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt vervolgens zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk aan de werknemer kenbaar gemaakt, waarbij de zienswijze van de werknemer in het schorsingsbesluit wordt opgenomen.
3. Gedurende de periode dat het besluit nog niet is bevestigd, kan de werknemer de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en) worden ontzegd.
4.14 Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in artikel 4.13 kan de werknemer worden geschorst:
a. wanneer er sprake is van een voornemen tot ontslag op grond van plichtsverzuim, onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan ten gevolge van psychische of lichamelijke oorzaken, dan wel andere redenen van gewichtige aard, voor de duur van de procedure tot de beëindiging van de aanstelling;
b. in gevallen waarin het belang van de instelling dit vereist, voor ten hoogste drie maanden met dien verstande dat deze termijn in bijzondere gevallen éénmaal kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden;
c. Indien een strafrechtelijke vervolging dan wel een strafrechtelijk onderzoek ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld voor de duur van de vervolging c.q. het onderzoek.
4.15 Intrekking schorsing
1. Indien een schorsing als bedoeld in artikel 4.14 aansluitend volgt op een schorsing als genoemd in artikel 4.13 bedraagt de duur van de schorsingen gezamenlijk genomen maximaal zes maanden.
2. De schorsing kan gepaard gaan met een ontzegging tot de toegang van het gebouw en de terreinen van de instelling(en).
3. Schorsing zoals genoemd in de artikelen 4.12, 4.13 en 4.14 geschiedt met behoud van salaris.
4. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
5. Ingeval achteraf wordt vastgesteld, dat er geen redenen waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
Disciplinaire maatregelen
4.16 Plichtsverzuim
1. De werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan om die reden disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. De disciplinaire maatregelen die kunnen worden opgelegd, zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. overplaatsing naar een andere instelling onder hetzelfde bevoegde gezag;
c. inhouding van salaris;
d. schorsing voor maximaal zes maanden;
e. ontslag.
4. Ter zake van hetzelfde feit kan slechts één disciplinaire maatregel worden opgelegd.
5. Bij het opleggen van de disciplinaire maatregel kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de werknemer zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
6. Het besluit tot oplegging van een disciplinaire maatregel wordt onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij anders is bepaald.
4.17 Inhouding van het salaris
1. Inhouding van het salaris als zelfstandige disciplinaire maatregel kan geschieden tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand.
2. Als naast de inhouding van het salaris tevens schorsing als disciplinaire maatregel wordt opgelegd, geschiedt de inhouding van het salaris ten hoogste voor de duur van de schorsing.
3. Het ingehouden salaris wordt alsnog uitbetaald, indien in beroep het besluit wordt vernietigd, dan wel door de rechter geen disciplinaire maatregel wordt opgelegd, onder aftrek van de inkomsten die de werknemer gedurende de schorsing en wegens de schorsing heeft kunnen verwerven.
Formaliteiten
4.18 Voornemen
1. Het voornemen tot een besluit tot:
ontslag als bedoeld in artikel 4.8 onder d tot en met k; schorsing als bedoeld in artikel 4.14;
het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 4.16, derde lid; wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze xxxxxxxxx dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich hierbij laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemotiveerd meedeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
4.19 Besluit
De werknemer wordt van het definitieve besluit bedoeld in artikel 4.18, eerste lid zo spoedig mogelijk na de zienswijze per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
Detachering en uitzendarbeid
4.20 Detachering
De werknemer kan op zijn verzoek of met zijn instemming voor bepaalde tijd worden belast met werkzaamheden bij een werkgever van een andere instelling of instellingen dan wel buiten het onderwijs.
4.21 Uitzendarbeid
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof;
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard;
c. kennelijk onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever voor wat betreft de toepassing van het taak- beleid en arbeids- en rusttijdenregeling op dezelfde wijze behandeld als de werknemers die onder deze cao vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft het salaris, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze cao verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten.
5. a. Het eerste tot en met het vierde lid zijn mede ook van toepassing op vakkrachten conform artikel 20 Abu cao (cao voor uitzendkrachten) dan wel op werknemers op grond van artikel 7:690 BW.
b. Vakkrachten in de zin van de Abu cao en werknemers op grond van artikel 7:690 BW zijn degenen op wie de artikelen 3 (Bevoegdheid schoolonderwijs), 3a (Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden), 32 (Vereisten benoeming of tewerkstelling personeel) en 32a (Bekwaamheidseisen) van de Wet op het primair onderwijs dan wel de overeenkomstige artikelen 3, 3a respectievelijk 32 en 32a van de Wet op de expertisecentra van toepassing zijn.
Leraar in opleiding (LIO)
4.22 Aanstelling
Op de aanstelling van de LIO zijn van toepassing de artikelen 4.23 tot en met 4.26.
4.23 Wettelijke vereisten
Indien de werknemer die als LIO is aangesteld, niet meer voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten, eindigt het dienstverband van rechtswege.
4.24 Beëindiging van de leerovereenkomst
De beëindiging van de leerovereenkomst van de LIO door de opleidende instelling vormt voor de werkgever een grond voor ontslag.
4.25 Disciplinaire maatregel
Indien de werkgever ten aanzien van de LIO besluit tot het opleggen van een disciplinaire maatregel, tot schorsing of tot ontslag, stelt de werkgever de instelling die de leerovereenkomst mede heeft ondertekend, hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
4.26 Voorwaarden
1. De leraar in opleiding waarmee een leerovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage II van deze cao wordt aangesteld voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een aanstelling van vijf maanden voor een werktijdfactor 1 binnen één schooljaar.
2. De leraar in opleiding ontvangt bij aanstelling een akte zoals opgenomen in bijlage ID van deze cao.
3. De in het eerste lid bedoelde periode dient te eindigen vóór de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
4. De functie leraar in opleiding omvat de in het vijfde lid aangegeven onderdelen van de taakkarakteristiek waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het LIO-schap.
5. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van:
a. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d..
c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
6. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
7. Het salaris van de leraar in opleiding met een dienstverband wordt vastgesteld volgens bijlage IV.A van deze cao.
8. Tussen de leraar in opleiding, de werkgever en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerovereenkomst gesloten.
9. De leerovereenkomst bevat ten minste bepalingen over:
x. xx xxxxxxxxxxx van de leraar in opleiding;
b. dat deel van de eindtermen dat de leraar in opleiding tijdens het LIO-schap dient te realiseren en de beoordeling daarvan, alsmede de onderdelen genoemd in bijlage ID van deze cao (akte van aanstelling).
10. De leraar in opleiding stelt voor aanvang van de leerovereenkomst een leerwerkplan op. Het leerwerkplan wordt getoetst door:
a. de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en
b. de werkgever waar de leraar in opleiding is aangesteld.
11. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven toetst het leerwerkplan aan de eindtermen van de opleiding.
12. De werkgever toetst het leerwerkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden.
13. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming woning-werkverkeer indien hij gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in art. 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000.
14. De artikelen 2.3, 4.5, 6.1 t/m 6.8, 6.13, 6.14, 6.17, 6.18, 6.33 en 8.10 tot en met 8.16, 8.18
t/m 8.23, 8A.6 en 8A.7 zijn niet van toepassing op de leraar in opleiding.
Onderwijsassistent in opleiding
4.27 Leerovereenkomst
1. Tussen de onderwijsassistent in opleiding, die een erkende mbo-opleiding onderwijsassistent volgt, de mbo-opleiding waar de deze student is ingeschreven en de werkgever waar deze student is aangesteld, wordt een leerovereenkomst gesloten.
2. De leerovereenkomst vermeldt in elk geval de duur en de omvang van het dienstverband, alsmede het salaris dat wordt vastgesteld volgens bijlage IV.B van deze cao.
3. In het leerwerkplan worden door partijen de leer- en werkactiviteiten vastgelegd.
Aanstelling op basis van de brede impuls combinatiefuncties in het openbaar onderwijs6
4.28 Dienstverband openbaar onderwijs
1. Op het dienstverband van de combinatiefunctionaris zijn van toepassing de artikelen
4.29 tot en met 4.34.
2. De werkgever maakt gebruik van de aanstellingsakte zoals opgenomen in bijlage IB van deze cao.
4.29 Uitsluiting cao-bepalingen
1. De artikelen 4.20, 6.36, 6.38 en 8.1 tot en met 8.4 van deze cao zijn niet van toepassing.
2. De artikelen 2.3 en 8.23 van deze cao zijn niet van toepassing op het deel van de aanstelling dat betrekking heeft op de buitenschoolse taken.
4.30 Positionering van de combinatiefunctionaris
1. Combinatiefunctionaris: de werknemer geheel of gedeeltelijk aangesteld op basis van de brede impuls combinatiefuncties die naast zijn werkzaamheden op school is belast met taken buiten het onderwijs.
2. Voorbeeldfuncties zijn beschreven en gewaardeerd op basis van Xxxx PO. Voor afwijkende functies wordt eveneens gebruik gemaakt van Fuwa PO.
3. De combinatiefunctionaris dient te voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen, die op basis van de WPO en WEC bij algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld en gericht zijn op het handelen in het onderwijsleerproces.
4. Werknemers zonder wettelijke lesbevoegdheid verrichten werkzaamheden in het onderwijsproces onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde leerkracht.
4.31 Aanstelling
1. Op de aanstelling van een combinatiefunctionaris zijn de bepalingen 4.1 tot en met 4.6 van deze cao van toepassing
2. Vanwege de subsidiefinanciering en het projectmatig karakter van de brede impuls combinatiefuncties is een tijdelijke aanstelling mogelijk op grond van artikel 4.4 lid d.
3. Een overschrijding van de in artikel 4.5 lid 1 van de cao genoemde periode van 36 maanden, tussenpozen van niet meer dan drie maanden inbegrepen, leidt binnen de looptijd van de brede impuls combinatiefuncties, niet tot een aanstelling voor
6 De brede impuls combinatiefuncties is de nieuwe naam van de impuls brede scholen en omvat bovendien de nieuwe impulsmiddelen.
onbepaalde tijd. Hiermee wordt afgeweken van het in artikel 4.5 lid 1 van deze cao bepaalde.
4. Indien de werkgever in het openbaar onderwijs op grond van artikel 4.6 heeft gekozen voor het vervangingsbeleid van het bijzonder onderwijs dan moet in lid 2 in plaats van artikel 4.4 lid d worden gelezen artikel 3.1 lid 3. Lid 3 is op deze werkgever niet van toepassing.
4.32 Beëindiging van de aanstelling
1. Op de beëindiging van de aanstelling zijn de bepalingen 4.7 tot en met 4.11 van deze cao van toepassing.
2. Een beëindiging of wijziging van de subsidie verstrekt op basis van het de brede impuls combinatiefuncties, c.q. de subsidievoorwaarden, als gevolg waarvan de betrekking komt te vervallen is conform artikel 4.8 lid 1 onder d een grond voor beëindiging van de aanstelling.
4.33 Arbeidsduur en normjaartaak
1. De arbeidsduur in een voltijds aanstelling bedraagt 40 uur per week.
2. Jaarlijks vóór de zomervakantie wordt in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer de jaartaak van de werknemer ingevuld, inhoudende de:
a. omvang lessentaak en overige schooltaken conform de kaders van het taakbeleid zoals beschreven in artikel 2.3 van de cao en de overige van toepassing zijnde bepalingen van deze cao;
b. omvang en invulling van buitenschoolse taken;
c. beschikbaarheid en weekrooster;
d. invulling vakantieverlof.
4.34 Vakantieverlof
1. De werknemer heeft recht op 428 klokuren vakantieverlof, waarvan drie weken aaneengesloten in de zomervakantie. Zie artikel 8.1 en 8.3 van deze cao.
2. De invulling van het vakantieverlof wordt overeengekomen in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer met inachtneming van het eerste lid.
3. Zwangerschap- en bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer schort reeds ingepland vakantieverlof op naar een nader te bepalen moment, te bepalen in overleg tussen werkgever en werknemer.
5. Functie en functiewaardering
Functie en functiewaardering
5.1 Functies
1. De functies worden in de navolgende functiecategorieën onderscheiden:
a. directie;
b. leraar;
c. onderwijsondersteunend personeel;
d. participatiebaan.
2. Leidinggevende functies en functies met leidinggevende taken worden beschreven en gewaardeerd met XXXX XX.
3. Voor de functies behorend tot de categorie leraar worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.B van deze cao vastgesteld als normfuncties. Per 1 september 2018 komen deze normfuncties voor leraren te vervallen. Vanaf 1 september 2018 worden functies behorend tot de categorie leraar beschreven en gewaardeerd met FUWA PO.
4. Voor leraren gelden per 1 september 2018 nieuwe functiebeschrijvingen. Hierbij geldt dat:
a. leraren die voor 1 september 2018 zijn ingeschaald in salarisschaal LA, de functie leraar L10 krijgen.
b. leraren die voor 1 september 2018 zijn ingeschaald in salarisschaal LB, de functie leraar L11 krijgen.
c. leraren die voor 1 september 2018 zijn ingeschaald in salarisschaal LC, de functie leraar L12 krijgen.
De voorbeeldfuncties uit de functiereeks leraar L10, L11, L12 zijn opgenomen in het Handboek FUWA PO. Nadat deze nieuwe functiebeschrijvingen eenmalig voor de leraren worden vastgesteld, is er weer sprake van vrije functievorming.
5. Voor de functies behorend tot de categorie onderwijsondersteunend personeel worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.C van deze cao vastgesteld als normfuncties.
6. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de werknemer in het openbaar onderwijs geen andere functie gaan gelden dan de functie waarin de werknemer is aangesteld, tenzij met de werknemer is overeengekomen dat de functie een tijdelijk karakter heeft en het daarbij behorende salarisniveau slechts tijdelijk zal gelden.7
5.2 Normfuncties
Vervallen.
7 In het bijzonder onderwijs geldt voor wijziging van de functie de algemene wet- en regelgeving.
5.3 Benoeming of aanstelling in twee normfuncties
1. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in een van de functies die beschikbaar is ingevolge de door de werkgever vastgestelde formatie.
2. In afwijking van het eerste lid kan een werknemer worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsondersteunende functies of een onderwijsondersteunende en een onderwijsgevende functie, indien er een verschil van meer dan drie schalen is tussen de bij die functies behorende maximumschalen.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een werknemer met een arbeids- ongeschiktheidspercentage van minder dan 35% worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsondersteunende functies of een onderwijsondersteunende en een onderwijsgevende functie, waarvan het verschil tussen de bij die functies behorende maximum-schalen drie schalen of minder is.
4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een werknemer worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsgevende functies, indien die functies bestaan uit een functie leraar basisonderwijs in schaal L10 en een functie leraar speciale school voor basisonderwijs in schaal L11.
5.4 Participatiebaan
1. Dit artikel is van toepassing op werknemers die zijn opgenomen in het doelgroepregister zoals bepaald in de Participatiewet en de bijbehorende beleidsregels UWV.
2. De werknemer bedoeld in lid 1 wordt benoemd/aangesteld in de functiecategorie
‘participatiebaan’, zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder d.
3. Van hoofdstuk 6 zijn op deze werknemer alleen artikel 6.1, lid 2, 6.1, lid 5 en 6, 6.8, 6.10 6.10a, 6.11, 6.14c, 6.16, 6.18 en 6.38 van toepassing
4. De werkgever kan bij ziekte van de werknemer voor de gederfde inkomsten een beroep doen op de no-riskpolis van UWV.
5.5 Functiebouwwerk
1. De werkgever en de P(G)MR dragen jaarlijks voor 1 augustus zorg voor aanpassing van het functieboek op zowel bestuurs- als schoolniveau waarbij:
a. de huidige normfuncties en niet-normfuncties blijven gehandhaafd en nieuwe niet- normfuncties worden geïntroduceerd en volgens FUWA PO gewaardeerd, of
b. alle functies volgens FUWA PO worden gewaardeerd.
2. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de voorbeeldfuncties opgenomen in ‘Voorbeeldfuncties in FUWA PO’. De samenstelling van het functieboek op bestuursniveau betreft het geheel van functies naar soort en niveau met inachtneming van de normfuncties of van FUWA PO. De werkgever en de PGMR maken eveneens een afspraak over het geheel aan bovenschoolse functies naar soort, niveau en aantal.
3. De werkgever en de PMR maken een afspraak over de invulling van het functiebouwwerk op schoolniveau voor wat betreft het geheel van functies naar soort, niveau en aantal, alsmede het beoogde invoeringstraject inclusief de invoeringsdatum. De inrichting van het functiebouwwerk op schoolniveau wordt binnen de kaders van het functieboek op bestuursniveau en in samenhang met het (meerjaren) formatieplan besproken.
5.6 Functiemix
Vervallen.
5.7 Definitie leraar
Vervallen.
5.8 Functiedifferentiatie
1. Bij het bepalen van het samenstel van werkzaamheden binnen een niet-normfunctie draagt de werkgever zorg voor een voldoende breed takenpakket en betrekt hierbij de gevolgen van het besluit voor de inhoud en waardering van bestaande functies.
2. Voordat de werkgever de functie en de daarbij behorende waardering definitief vaststelt, kan hij besluiten om gedurende minimaal één en maximaal twee jaar ervaring met de functie op te doen. Na afloop van deze termijn wordt, in overleg met de PGMR, de betekenis van de voorgenomen nieuwe functie voor de schoolorganisatie en de voorlopig vastgestelde waardering geëvalueerd.
3. Een werknemer die gedurende de in het tweede lid genoemde periode deze functie vervult, wordt bezoldigd overeenkomstig de voorlopig vastgestelde waardering en heeft recht op terugkeer in de oorspronkelijke functie als de werkgever besluit om de functie na deze periode niet in de bestuursformatie op te nemen.
4. Voor de beschrijving en waardering van niet-normfuncties maakt de werkgever gebruik van FUWA PO.
5. In FUWA PO is voor het primair onderwijs een set van voorbeeldfuncties opgenomen die specifiek voor het primair onderwijs is ontwikkeld. De werkgever kan functies ontwikkelen die afwijken van de voorbeeldfuncties.
6. Voor het waarderen van functies die afwijken van de voorbeeldfuncties maakt de werkgever gebruik van een hiertoe door de Stichting Personeelsinstrumenten Onderwijs gecertificeerde adviseur.
7. Functies waarvoor een wettelijke bevoegdheid tot het geven van schoolonderwijs nodig is, zoals vastgelegd in de WPO en WEC, moeten minimaal op L10-niveau worden gewaardeerd.
8. Indien tot functiedifferentiatie binnen het primaire proces wordt overgegaan, worden alle binnen de schoolorganisatie voorkomende lerarenfuncties en functies met onderwijsondersteunende taken beschreven en gewaardeerd met FUWA PO, met inachtneming van het bepaalde in het vijfde en zesde lid van dit artikel.
9. Ingeval een werknemer door toepassing van FUWA PO in een lagere functie wordt geplaatst dan geldt het bepaalde in artikel 6.20, tweede lid.
10. De werkgever deelt de werknemer schriftelijk zijn besluit mede met betrekking tot de beschrijving en waardering van de functie waarin de werknemer, vanaf het moment dat FUWA PO door de werkgever wordt toegepast, benoemd of aangesteld zal zijn.
11. De mededeling als bedoeld in het voorgaande lid bevat tevens de inpassing van de werknemer in het carrièrepatroon dat behoort bij de functie en indien van toepassing het uitzicht zoals genoemd in artikel 6.20, tweede lid.
5.9 Interne bezwarenprocedure
1. De werkgever kan in overleg met de PGMR besluiten tot het inrichten van een interne bezwarenprocedure functiewaardering.
2. Het besluit tot het al dan niet inrichten van een interne bezwarenprocedure wordt genomen voorafgaand aan het traject van beschrijven en waarderen van niet- normfuncties.
3. Bij de inrichting van een interne bezwarenprocedure functiewaardering is het reglement interne bezwarencommissie in bijlage V van deze cao van toepassing.
4. De werknemer kan bij de commissie binnen 6 weken bezwaar aantekenen als hij zich niet kan verenigen met:
de waardering van zijn functie;
de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen taken.
5. De werkgever neemt na ontvangst van het advies van de interne bezwarencommissie een nieuw besluit, dat met redenen omkleed, schriftelijk aan de werknemer wordt medegedeeld.
5.10 Externe bezwarenprocedure
1. De werkgever is aangesloten bij één van de hiertoe ingestelde landelijke commissies functiewaardering, te weten:
de Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Katholiek Basisonderwijs, (Voortgezet) Speciaal Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Centrale Diensten; Bezwarencommissie Functiewaardering Primair en Voortgezet Christelijk en Algemeen Bijzonder Onderwijs;
de Landelijke Bezwarencommissie functiewaardering PO,VO en BVE. de Algemene Bezwarencommissie Functiewaardering van de Stichting Geschillencommissie Onderwijs.
2. De werknemer kan bij deze commissie bezwaar aantekenen tegen het besluit, dan wel het nieuwe besluit als hij zich niet kan verenigen met:
de waardering van zijn functie;
de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen taken.
3. Hierbij geldt voor het openbaar onderwijs dat het bezwaar wordt ingediend als bedoeld in de Algemene Wet Bestuursrecht. Voor het bijzonder onderwijs geldt een bezwaren- termijn van 6 weken.
4. De externe bezwarencommissie heeft tot taak de werkgever te adviseren omtrent het bezwaar dat de werknemer op grond van het tweede lid bij hem heeft ingediend. Hierbij geldt voor het bijzonder onderwijs dat de uitspraak van deze commissie bindend is voor werkgever en werknemer. Dit laat onverlet een beroepsgang bij de rechter.
6. Salaris
Salaris
6.1 Salaris en salarisschaal
1. Met inachtneming van de navolgende bepalingen wordt de werknemer bezoldigd volgens de bij zijn functie behorende salarisschaal (actuele loonpeil) vermeld in bijlagen A1 tot en met A4 van deze cao. De in deze bijlagen genoemde salarisbedragen zijn gebaseerd op maandbedragen bij een normbetrekking. Het salaris wordt vastgesteld door rekening te houden met de voor de werknemer geldende werktijdfactor.
2. Het salaris van de werknemer van wie het dienstverband niet wordt onderbroken, wordt volgens de voor hem geldende salarisschaal jaarlijks op 1 augustus met één periodiek verhoogd.
3. Op het moment dat de leraar de basisbekwaamheid zoals omschreven in bijlage XVII eerder bereikt dan na drie jaar wordt de leraar ingepast in de vierde trede van de bij zijn functie behorende salarisschaal.
4. Op het moment dat de leraar de vakbekwaamheid zoals beschreven in bijlage XVII eerder bereikt dan na zeven jaar, wordt de leraar ingepast in de achtste trede van de bij zijn functie behorende salarisschaal.
5. De werkgever kan de werknemer een extra periodiek toekennen indien daartoe op grond van een beoordeling naar de mening van de werkgever aanleiding bestaat. De werkgever dient dit schriftelijk te bevestigen.
6. De werkgever kan éénmalig de jaarlijkse periodiek onthouden indien twee achtereenvolgende negatieve beoordelingen een dergelijk besluit van de werkgever kunnen rechtvaardigen. Tussen de eerste en tweede beoordeling wordt ten minste een termijn van een jaar in acht genomen. De werkgever dient dit schriftelijk te bevestigen.
7. In overleg tussen werkgever en werknemer kan van het bepaalde in dit artikel alsmede in de artikelen 6.2 tot en met 6.9, 6.15, 6.16 en 6.33 worden afgeweken in zoverre een fiscale regeling wordt aangegaan tussen werkgever en ’s Rijksbelastingdienst, welke regeling ten voordele van de werknemer strekt.
8. Dit artikel vervalt per 1 augustus 2019. Per 1 augustus 2019 komt het artikel zoals
opgenomen uit Bijlage XXI in de plaats van dit artikel.
6.1a Salarisschaal per 1 september 2018
1. Een werknemer behorend tot de functiecategorie leraar wordt ingeschaald in een L- schaal.
2. Per 1 september 2018 worden alle werknemers behorend tot de functiecategorie leraar ingepast in een nieuwe salarisschaal. Hierbij geldt dat:
- Alle leraren in de functie leraar L10 worden ingeschaald in salarisschaal L10;
- Alle leraren in de functie leraar L11 worden ingeschaald in salarisschaal L11;
- Alle leraren in de functie leraar L12 worden ingeschaald in salarisschaal L12;
- Alle leraren in de functie leraar LD worden ingeschaald in salarisschaal L13;
- Alle leraren in de functie leraar LE worden ingeschaald in salarisschaal L14.
3. Bij de inschaling in de nieuwe salarisschaal geldt dat de werknemer wordt ingepast in de trede waarin hij voor inpassing in de nieuwe salarisschaal al was ingepast.
6.2 Vaststelling salaris bij indiensttreding
1. Het salaris van de werknemer wordt bij indiensttreding vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het laagste en niet hoger dan het hoogste bedrag, zoals die voorkomen in de bij zijn functie behorende salarisschaal. Voor de vaststelling van een vergelijking van salarisbedragen dient uit gegaan te worden van het salaris bij een normbetrekking.
2. Indien de salarisinpassing leidt tot een bedrag dat niet voorkomt in de bij een functie behorende salarisschaal, wordt het maandsalaris vastgesteld op het naasthogere bedrag.
3. Tenzij werknemer en werkgever anders overeenkomen, wordt bij toepassing van het eerste en tweede lid het salaris vastgesteld op een bedrag dat ten minste gelijk is aan het hoogste laatstgenoten xxxxxxx bij een normbetrekking, waarin de werknemer gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel gedurende alle schoolweken benoemd of aangesteld is geweest. In het geval er sprake is van een niet aansluitend dienstverband wordt het laatstgenoten salaris eerst geconverteerd naar het actuele loonpeil (Bijlage A5 van deze cao) of volgens de herleidingtabellen op de juiste positie omgezet (volgens Bijlage A6 van deze cao).
4. De werkgever houdt bij het vaststellen van het salaris rekening met de mate waarin de werknemer (on)betaalde ervaring heeft die relevant is voor de functie waarin de werknemer wordt benoemd of aangesteld. De werknemer verstrekt de werkgever de gegevens die deze nodig heeft om de relevantie van de ervaring te kunnen beoordelen.
6.3 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling na voorafgaande onderwijsfunctie(s)
1. Voor de werknemer die in zijn laatste schooljaar gedurende 60 dagen werkzaam en bezoldigd is geweest dan wel gedurende alle schoolweken is benoemd of aangesteld, vindt de vaststelling van het salaris in een nieuwe functie plaats op de wijze als aangegeven in de navolgende leden.
2. Indien de salarisschaal in de nieuwe functie geen verbetering inhoudt ten opzichte van de voorafgaande functie en de benoeming of aanstelling plaats heeft in hetzelfde schooljaar, wordt het salaris vastgesteld op hetzelfde bedrag (actuele loonpeil) als in de voorafgaande functie.
3. Indien de in het tweede lid bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd of aangesteld, wordt het salaris (actuele loonpeil) vastgesteld op een bedrag dat één periodiek hoger is dan het salaris dat hij in die vorige functie in dat voorafgaande schooljaar genoot.
4. Indien de salarisschaal in de nieuwe functie een verbetering inhoudt ten opzichte van de voorafgaande functie en de benoeming of aanstelling plaats heeft in hetzelfde schooljaar, wordt het salaris vastgesteld op het naasthogere bedrag in de nieuwe salarisschaal ten opzichte van het salaris (actuele loonpeil) in de voorafgaande functie.
5. Indien de in het vierde lid bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd of aangesteld, wordt het salaris (actuele loonpeil) eerst verhoogd met één periodiek in die vorige functie in dat voorafgaande schooljaar en daarna vastgesteld op het naasthogere bedrag in de nieuwe salarisschaal.
6. Indien in het schooljaar bedoeld in het eerste lid sprake is geweest van meer dan één onderwijsfunctie, wordt uitgegaan van de functie met het hoogste maximum salaris- bedrag waarin de werknemer tezamen met één of meer andere functie(s) voldoet aan het gestelde in het eerste lid.
6.4 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van aangehouden functie(s)
1. Voor de werknemer die in een nieuwe functie wordt benoemd of aangesteld en daarnaast reeds één of meer onderwijsfunctie(s) in het primair onderwijs vervult, wordt voor de vaststelling van het salaris in de nieuwe functie uitgegaan van het gestelde in artikel 6.3 met dien verstande dat de aangehouden functie gelijkgesteld wordt aan een vorige functie.
2. Indien de werknemer één of meer functies aanhoudt waarvan de salarisschaal gelijk is aan de functie waarin hij wordt benoemd of aangesteld, wordt het salaris in de nieuwe functie vastgesteld op een gelijk bedrag als in de aangehouden functie met dezelfde salarisschaal.
6.5 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van onderbroken dienstverband
1. Indien de werknemer wordt benoemd of aangesteld in een functie na gedurende vier of meer achtereenvolgende schooljaren geen onderwijsfunctie te hebben vervuld, wordt zijn salaris bij indiensttreding vastgesteld overeenkomstig het gestelde in artikel 6.3. Voor elke periode van vier jaar waarin geen onderwijsfunctie werd vervuld, wordt het maandsalaris bij indiensttreding met één periodiek verhoogd.
2. De in het eerste lid bedoelde periode van vier schooljaren wordt verkort tot drie schooljaren gedurende de eerste zes schooljaren waarin geen onderwijsfunctie werd vervuld.
3. Voor de toepassing van het gestelde in het eerste en tweede lid wordt een schooljaar waarin de werknemer niet gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel niet
gedurende alle schoolweken benoemd of aangesteld is geweest, gelijk gesteld aan een schooljaar waarin hij geen functie in het onderwijs heeft vervuld.
4. De bepalingen in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als bij de vaststelling van het salaris op grond van artikel 6.2, vierde lid een overeenkomstige verhoging is toegekend.
6.6 Vaststelling salaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs of na een voorafgaande lagere onderwijsfunctie
1. Voor de werknemer die een salaris geniet of heeft genoten voor werkzaamheden die buiten het onderwijs al dan niet in dienstbetrekking zijn verricht en waarin hij relevante ervaring heeft opgedaan, geldt het volgende: eerst wordt het salaris vastgesteld en vervolgens ingepast op hetzelfde of naasthogere bedrag in de bij zijn functie behorende salarisschaal. Vervolgens wordt dit met één periodiek verhoogd.
2. Voor de werknemer wiens salaris in de laatste onderwijsfunctie lager was dan het salaris in de functie die hij buiten het onderwijs vervulde, geldt het volgende: de werknemer dient in deze laatstgenoemde functie ten minste 60 werkdagen in een periode van 12 aaneengesloten maanden een hoger salaris genoten te hebben en heeft naar het oordeel van de werkgever daarin relevante ervaring opgedaan. Dan wordt het salaris eerst vastgesteld op hetzelfde bedrag. Indien dit bedrag niet voorkomt, op het naasthogere bedrag in de bij zijn functie behorende salarisschaal. Vervolgens wordt dit met één periodiek verhoogd.
3. Voor de werknemer die eerst een functie als onderwijs-/klassenassistent of leraren- ondersteuner vervulde en daarna wordt benoemd of aangesteld in een leraarsfunctie, geldt het volgende: de werknemer ontvangt voor elke periode van 4 jaar die hij in de functie van onderwijs-/klassenassistent of lerarenondersteuner benoemd of aangesteld is geweest, 1 extra periodiek in de bij functie behorende salarisschaal van leraar.
6.7 Salaris herintreders
1. Op verzoek van de werknemer stelt de werkgever vast of er sprake is van een door loopbaanonderbreking ontstane salarisachterstand. Dit verzoek kan de werknemer doen met ingang van het derde jaar na herintreding in het onderwijs.
2. Als er sprake is van een salarisachterstand van minder dan 5 periodieken, in vergelijking met de situatie waarin de werknemer de onderwijsloopbaan niet had onderbroken, ontvangt de werknemer met ingang van het derde jaar na herintreding één extra periodiek binnen de bij zijn functie behorende salarisschaal.
3. Als er sprake is van een achterstand van 5 periodieken of meer, in vergelijking met de situatie waarin de werknemer de onderwijsloopbaan niet had onderbroken, ontvangt de
werknemer met ingang van het derde jaar na herintreding twee extra periodieken binnen de bij zijn functie behorende salarisschaal.
4. Van het bepaalde in het tweede en derde lid kan worden afgeweken, indien uit de bevindingen van een beoordeling blijkt dat het functioneren van de werknemer het toekennen van één of twee extra periodieken niet rechtvaardigt.
5. De werknemer doet het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 6 maanden nadat het derde jaar na herintreding is ingegaan.
6. De werkgever die op basis van een beoordeling voornemens is om een werknemer niet voor de in het tweede en derde lid genoemde periodieken in aanmerking te laten komen, deelt dit schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mee.
6.8 Salarisniveau in- en doorstroombanen en participatiebanen
1. Bij de functie van de werknemer die destijds is benoemd of aangesteld in het kader van de toenmalige Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen (thans geheten Participatiewet ) behoort voor wat betreft de instroombaan maximumschaal 1 en voor wat betreft de doorstroombaan maximumschaal 2 en 3.
2. Voor de werknemer benoemd of aangesteld in een functie als bedoeld in het eerste lid, geldt afhankelijk van de functie een salaris conform bijlage A4 van deze cao. Het salaris van de instroombaan wordt bij zijn benoeming of aanstelling vastgesteld op het laagste bedrag. Op de werknemer benoemd of aangesteld in een instroombaan is het bepaalde in de artikelen 6.2 tot en met 6.6 niet van toepassing.
3. Een werknemer die is benoemd of aangesteld in de categorie ‘participatiebaan’ (zie bijlage XIX) wordt bezoldigd volgens de salarisschaal ‘participatiebaan’ vermeld in bijlage A4 van deze cao.
6.9 Salaris voor jeugdigen
Vervallen met ingang van 1 januari 2008.
6.10 Salarisuitbetaling
1. De werkgever verschaft de werknemer tijdig een specificatie van diens salaris bij eerste berekening en bij elke wijziging daarvan en zorgt ervoor dat hij uiterlijk op de laatste dag van elke maand over het salaris van die maand dan wel over een voorschot daarop kan beschikken.
2. De werkgever is gerechtigd bedragen die aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstverband onverschuldigd zijn uitbetaald, in te houden op de volgende salarisbetalingen. Een en ander met dien verstande, dat een dergelijke inhouding op enige salarisbetaling niet meer dan 10 procent van het netto maandsalaris mag bedragen.
3. In tegenstelling tot hetgeen in het tweede lid is vermeld, zal bij beëindiging van het dienstverband het gehele alsnog verschuldigde bedrag worden ingehouden c.q. door de werknemer worden terugbetaald.
4. Indien de werknemer zonder meer had kunnen begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald, dient de werknemer het teveel of ten onrechte betaalde onmiddellijk en geheel terug te betalen.
5. Voor wat betreft de verjaring van het recht van terugvordering geldt een termijn van vijf jaar gerekend vanaf het moment van de onverschuldigde betaling.
6.10a Verhaal WGA-premie
In afwijking van de Regeling Werkhervatting gedeeltelijk Arbeidsongeschikten (WGA) is de WGA-premie volledig voor rekening van de werkgever en valt daarmee niet te verhalen op de werknemer.
6.11 Salarisbetaling over een gedeelte van de maand
1. Als het maandsalaris voor de werknemer moet worden vastgesteld over een gedeelte van een kalendermaand, wordt uitgegaan van het salaris per dag berekend door het maandsalaris te delen door het aantal dagen dat de betreffende maand telt.
2. Indien een werknemer wordt benoemd of aangesteld voor een periode van 6 maanden of korter en voor een periode die korter is dan een kalendermaand, geschiedt dit, in afwijking van het eerste lid, aan de hand van de formule:
(w x q + r) x (3:13) x s, waarin:
w = de werktijdfactor is die voor de werknemer geldt;
q = het aantal volledige kalenderweken waarin de werknemer in de desbetreffende maand werkzaam is;
r = het aantal uren dat de werknemer feitelijk heeft gewerkt in de niet-volledige kalenderweek of kalenderweken waarin hij in de desbetreffende maand is benoemd of aangesteld, gedeeld door 36,86;
s = het salaris bij een normbetrekking.
De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op eurocenten.
3. Het salaris van een werknemer die reeds bij een werkgever is benoemd of aangesteld en van wie de betrekkingsomvang waarin hij is benoemd of aangesteld tijdelijk wordt uitgebreid, wordt voor de tijdelijke werkzaamheden, voor zover het de kalendermaanden betreft waarover die tijdelijke uitbreiding zich niet volledig uitstrekt, vastgesteld overeenkomstig het tweede lid.
6.12
Vervallen.
6.13 Uitlooptoeslag onderwijzend personeel
1. De werknemer die op 1 augustus 2003 aanspraak maakte op een toelage zoals vermeld in bijlage A8 van deze cao, blijft deze aanspraak behouden zolang hij benoemd of aangesteld blijft in de functie waarop die toelage is gebaseerd.
2. De werknemer die op grond van het eerste lid aanspraak heeft op een maandelijkse toelage en die op enig moment na 1 augustus 2003 wordt benoemd of aangesteld in een zelfde functie met hetzelfde maximumsalaris als die direct voorafgaand aan die benoeming of aanstelling voor hem gold, behoudt die aanspraak.
3. De tijd waarin een uitkering ingevolge het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO) dan wel ingevolge het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel voor primair onderwijs (BBWO) dan wel ingevolge de regeling Werkloosheidsregeling Onderwijspersoneel primair onderwijs (WOPO) werd genoten, wordt niet als onderbreking van het dienstverband aangemerkt.
4. De vaststelling van de toelage vindt plaats volgens de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze.
6.14 Bindingstoelage
1. De bindingstoelage wordt toegekend aan: directeuren en adjunct-directeuren; leraren;
onderwijsondersteunend personeel in een functie ingeschaald in schaal 9;
indien zij op 1 augustus van het betreffende jaar bezoldigd worden volgens het maximum salarisbedrag van hun salarisschaal dan wel een hoger salarisbedrag.
2. De bindingstoelage wordt jaarlijks in augustus toegekend, tenzij er op basis van een beoordeling sprake is van onvoldoende functioneren.
3. De hoogte van de bindingstoelage is afhankelijk van de functie die de werknemer uitoefent. De bedragen van de bindingstoelage bij een normbetrekking voor de in het eerste lid genoemde werknemers staan aangegeven in bijlage A7 van deze cao en worden berekend via de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze.
4. Dit artikel vervalt per 1 september 2018, omdat deze toelage per 1 september 2018 is ingebouwd in de salarisschalen.
6.14a Inkomenstoelage
1. De werknemer ontvangt maandelijks een inkomenstoelage als aangeven in bijlage A7 van deze cao en wordt berekend via de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze. Dit artikellid vervalt per 1 september 2018, omdat deze toelage voor leraren en directie per 1 september 2018 is ingebouwd in de salarisschalen.
2. Dit artikellid treedt in werking op 1 september 2018. De werknemer in de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel ontvangt maandelijks een inkomenstoelage als aangegeven in bijlage A7 van deze cao en wordt berekend via de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze.
6.14b Schaaluitloopbedrag
Voor de werknemer, benoemd of aangesteld in een LA-functie in het basisonderwijs dan wel in een LB-functie in het speciaal (basis)onderwijs, geldt zodra hij het maximumsalaris van respectievelijk schaal LA dan wel schaal LB bereikt, een schaaluitloopbedrag zoals opgenomen in bijlage A7 en wordt berekend via de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze. Dit schaaluitloopbedrag wordt toegekend na een eenmalige beoordeling, tenzij er op basis van deze beoordeling sprake is van onvoldoende functioneren. Deze eenmalige beoordeling maakt onderdeel uit van de gesprekkencyclus, zoals genoemd in artikel 9.3 van deze cao:
Voor de werknemer die het hoogste salarisnummer bereikt, vindt de beoordeling plaats vóór het moment dat het hoogste salarisnummer wordt bereikt.
Dit zal veelal de datum 1 augustus zijn. Bij niet-onvoldoende functioneren wordt de toelage per de datum van het bereiken van het hoogste salarisnummer toegekend;
Het schaaluitloopbedrag is ook van toepassing op de werknemer aan wie een (HOS) salaris- garantieuitzicht is toegekend.
Dit artikel vervalt per 1 september 2018, omdat deze toelage per 1 september 2018 is ingebouwd in de salarisschalen.
6.14c Nominale uitkering
De werknemer ontvangt jaarlijks in oktober, ter gelegenheid van de Dag van de Leraar een nominale uitkering zoals opgenomen in bijlage A7 van deze cao deze wordt berekend via de in bijlage A9 opgenomen berekeningswijze.
6.14d Eenmalige uitkeringen in oktober 2018
1. Elke werknemer ontvangt in oktober 2018 een eenmalige nominale uitkering van € 750,- bruto, naar rato van de betrekkingsomvang. Deze wordt berekend door een opbouw van
€ 93,75 bruto naar rato per maand in de maanden januari 2018 tot en met augustus 2018, waarbij de berekeningswijze van de nominale uitkering zoals bedoeld in art. 6.14c op overeenkomstige wijze wordt toegepast. Degene die in oktober 2018 niet meer in
dienst is, krijgt de opgebouwde toelage vanaf januari 2018 tot ontslag ook in oktober 2018 uitbetaald.
2. De werknemer bezoldigd in een L-schaal ontvangt in oktober 2018 een eenmalige uitkering ter hoogte van 42% van het voltijdssalaris in september. Deze wordt berekend door een opbouw van 5,25% naar rato van de betrekkingsomvang per maand over de maanden januari 2018 tot en met augustus 2018. De berekeningswijze van deze eenmalige uitkering wordt op overeenkomstige wijze toegepast zoals omschreven in art. 6.14c. Degene die in oktober 2018 niet meer in dienst is, krijgt de opgebouwde toelage vanaf januari 2018 tot ontslag ook in oktober 2018 uitbetaald op basis van het laatstverdiende voltijdssalaris.
6.15 Structurele eindejaarsuitkering
1. De werknemer ontvangt in de maand december een structurele eindejaarsuitkering, zoals aangegeven in bijlage A7 van deze cao.
2. De uitkering wordt berekend over de grondslag zoals die op jaarbasis van het betreffende kalenderjaar volgens de matrix in bijlage A9 van deze cao is vastgesteld.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid vindt bij ontslag van de werknemer de uitbetaling plaats en vindt de berekening plaats over de grondslag van het betreffende tijdvak dat de werknemer in het desbetreffende kalenderjaar in dienst is geweest.
6.16 Vakantie-uitkering
1. De werknemer heeft aanspraak op een vakantie-uitkering voor de tijd waarin hij salaris heeft ontvangen.
2. De vakantie-uitkering wordt vastgesteld via de matrix in bijlage A9 van deze cao, waarbij rekening wordt gehouden met het gestelde in: Berekeningswijze VU.
3. De vakantie-uitkering wordt in de maand mei uitbetaald over de periode van twaalf maanden die eindigt met de maand mei.
4. In afwijking van het derde lid vindt bij ontslag van de werknemer de uitbetaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de vakantie-uitkering werd uitbetaald en de datum van ontslag.
5. Onverminderd het zesde lid bedraagt de vakantie-uitkering per kalendermaand 8% van het bedrag dat de werknemer in die maand aan salaris heeft ontvangen.
6. Voor de werknemer die in de van toepassing zijnde maand op grond van het eerste lid aanspraak heeft op een bedrag dat lager is dan het bedrag genoemd in bijlage A9, wordt de vakantie-uitkering vastgesteld op laatstbedoeld bedrag, met dien verstande dat dit bedrag naar evenredigheid wordt verminderd voor de werknemer die is aangesteld in een betrekking met een omvang van minder dan een normbetrekking.
6.17 Overlijdensuitkering
1. De uitkering na overlijden van de werknemer is gelijk aan driemaal het totale bedrag zoals dat via de matrix in bijlage A9 van deze cao is vastgesteld op de dag van het overlijden.
2. In aanmerking voor een uitkering bij overlijden komen in navolgende rangorde:
a. de weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, waarmee wordt gelijkgesteld de partner waarmee de overledene een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst had gesloten;
b. de minderjarige kinderen van de overledene;
x. xx xxxxxxxxxxxxx kinderen, ouders, broers of zusters voor wie de overledene xxxxxxxxxx was.
3. Onder kinderen in de zin van het tweede lid worden mede begrepen natuurlijke kinderen en kinderen voor wie de overledene als pleegouder de zorg droeg.
6.18 Jubileumgratificatie
1. De werknemer heeft bij het bereiken van de jubileumdatum aanspraak op een door de werkgever uit te betalen jubileumgratificatie.
2. De jubileumgratificatie bedraagt bij een 25-jarige diensttijd bij het onderwijs 50% en bij een 40-, of 50-jarig jubileum 100% van het salaris zoals vastgesteld volgens de matrix in bijlage A9 van deze cao.
3. Onder diensttijd bij het onderwijs wordt in dit verband verstaan de tijd doorgebracht in een betrekking als bedoeld in bijlage VI van deze cao, met dien verstande dat de tijd waarin de werknemer twee of meer betrekkingen naast elkaar vervulde, slechts eenmaal wordt meegeteld voor de berekening van de diensttijd.
4. Indien voor de werknemer het jubileum valt in een periode waarin hij buitengewoon verlof geniet dat overwegend of mede in het algemeen belang is verleend, wordt de jubileumgratificatie berekend over het salaris dat de werknemer zou hebben verdiend op de jubileumdatum. De gratificatie wordt uitgekeerd in de maand waarin het jubileum plaatsvindt.
6.19 Beloningsdifferentiatie/ Incidentele beloningsvormen
1. De werkgever kan op grond van een beoordeling van de werknemer, in bijzondere omstandigheden gratificaties en toelagen verstrekken.
2. De werkgever die gebruik wil maken van de in het vorige lid genoemde mogelijkheid, formuleert hiervoor in overleg met de PGMR beleid. In dit beleid wordt aangegeven welke beloningsvormen de werkgever hanteert en in welke gevallen extra beloning kan worden toegekend. Voorts wordt opgenomen binnen welke grenzen de extra beloning zich voltrekt.