Pensioenreglement CDC Stichting Autoriteit Financiële Markten
Pensioenreglement CDC
Stichting Autoriteit Financiële Markten
Stichting De Nationale Algemeen Pensioenfonds
Versie: 1 januari 2024
Inhoud
1. Definities en toelichtingen 3
2. Pensioenregeling en uitvoering 9
8. Bijzondere gebeurtenissen en situaties 26
1. Definities en toelichtingen
Naast de definities van artikel 1 van de Statuten, die ook gelden voor dit pensioenreglement, wordt verstaan onder:
1.1 Algemene loonindex
Het percentage van de algemene (niet-incidentele) loonontwikkeling die bij de Werkgever zijn toegekend vanaf 2 januari van het voorgaande kalenderjaar tot en met 1 januari van het betreffende jaar.
1.2 AOW
De Algemene Ouderdomswet.
1.3 Arbeidsongeschiktheid
Arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA.
1.4 Bestuur
Het Bestuur van het Pensioenfonds.
1.5 Collectiviteitkring AFM
Het door het Pensioenfonds beheerde afgescheiden vermogen voor uitsluitend de uitvoering van de pensioenregeling van de Werkgever.
1.6 Beleidsdekkingsgraad
De gemiddelde dekkingsgraad van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststellen.
1.7 Deelnemer
De Werknemer of gewezen Werknemer die ingevolge dit reglement Pensioenaanspraken jegens het Pensioenfonds verwerft.
1.8 Gepensioneerde
De persoon die de Pensioendatum heeft bereikt.
1.9 Gewezen Deelnemer
De persoon van wie het deelnemerschap is beëindigd, anders dan door het bereiken van de Pensioendatum of door overlijden.
1.10 Gewezen Partner
De persoon die voor de Scheiding of het einde van de Gezamenlijke huishouding als Partner werd aangemerkt.
1.11 Gezamenlijke huishouding
Hiervan is sprake als:
a. een tussen de (Gewezen) Deelnemer en een ander persoon gesloten samenlevingsovereenkomst die notarieel verleden is voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum en waarvan een kopie wordt overlegd waaruit ten genoegen van het
Pensioenfonds de onderhoudsverplichting van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde jegens zijn Partner blijkt samen met overlegging van een uittreksel uit de Basisregistratie Personen wordt aangetoond dat deze andere persoon en de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum tenminste zes maanden onafgebroken zijn ingeschreven in de Basisadministratie Personen op hetzelfde adres; of
b. een uittreksel uit de Basisadministratie Personen wordt overlegd waaruit blijkt dat de (Gewezen) Deelnemer en een ander persoon ten minste vijf jaar onafgebroken zijn ingeschreven in de Basisadministratie Personen op hetzelfde adres en tevens aangetoond wordt ten genoegen van het Pensioenfonds dat de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum een onderhoudsverplichting jegens de partner heeft.
Indien de bedoelde vastlegging van de onderhoudsverplichting ontbreekt dient de onderhoudsverplichting aangetoond te worden door overlegging van ten minste een van de volgende documenten bij het Pensioenfonds:
- een kopie van een recent bankafschrift van de gezamenlijke bankrekening voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde en deze andere persoon;
- een kopie van de polis van de levensverzekering die de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde en deze andere persoon voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum op elkaars leven hebben afgesloten;
- een kopie van het testament van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde waarin deze andere persoon voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum is aangewezen als erfgenaam voor minstens 50% van de nalatenschap;
- een kopie van een verklaring van erfrecht over de nalatenschap van de overleden (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde waaruit blijkt dat deze andere persoon voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum is aangewezen als erfgenaam voor minstens 50% van de nalatenschap;
- een kopie van een huurovereenkomst, koopcontract of hypotheekakte met een ingangsdatum voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum op naam van zowel de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde als deze andere persoon;
- een kopie van de geboorteakte van het Kind van voor de feitelijke Pensioendatum van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde dat door deze andere persoon is erkend of van het Kind van deze andere persoon dat door de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde is erkend;
- een kopie van het bewijs van gezamenlijk ouderlijk gezag voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum;
1.12 IVA
De regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten als bedoeld in de WIA.
1.13 Kind
- het Kind beneden de leeftijd van 18 jaar van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, dat tot deze (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staat zoals bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
- het stief- en pleegkind beneden de leeftijd van 18 jaar van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde.
- Onder stiefkind wordt verstaan het Kind van Partner dat geen gezamenlijk Kind is, mits behorende tot het gezin of de Gezamenlijke huishouding van de (Gewezen) Deelnemer, Gepensioneerde en diens Partner.
- Onder pleegkind wordt verstaan het Kind, dat door de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde als eigen Kind wordt onderhouden, mits dit pleegkind bij het Pensioenfonds is aangemeld en die aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Indien de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde zijn stief- of pleegkind voor wezenpensioen wenst aan te melden, dient hij ten genoegen van het Pensioenfonds aan te tonen dat het onderhoud van het Kind grotendeels te zijnen laste komt.
- de hier genoemde kinderen tussen de leeftijd van 18 en 27 jaar indien zij de voor werkzaamheden beschikbare tijd hoofdzakelijk aan een studie of beroepsopleiding besteden en/of arbeidsongeschikt zijn.
1.14 Nabestaande
De (Gewezen) Partner die of het Kind dat na overlijden van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde jegens het Pensioenfonds recht heeft op een (bijzonder) partnerpensioen respectievelijk op een wezenpensioen.
1.15 Partner
- de echtgeno(o)t(e) van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, indien het huwelijk voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum is gesloten;
- de ongehuwde persoon die voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum een wettig geregistreerd partnerschap heeft gesloten met de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde;
- de ongehuwde, niet wettelijk als Partner geregistreerde persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, met wie de ongehuwde, niet wettelijk als Partner geregistreerde, (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde een Gezamenlijke huishouding voert, die als Partner bij het Pensioenfonds is aangemeld voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum en die aan de gestelde voorwaarden voldoet.
De (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde dient het Pensioenfonds er van in kennis te stellen dat het partnerschap is geëindigd. Voor de vaststelling van de aanspraak op bijzonder partnerpensioen zal het Pensioenfonds uitgaan van de door de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde en de Gewezen Partner opgegeven datum van beëindiging van het partnerschap, tenzij uit de bevolkingsadministratie een eerdere datum van beëindiging blijkt.
1.16 Pensioen
Ouderdoms-, (bijzonder) partner- of wezenpensioen in de zin van dit reglement.
1.17 Pensioenaanspraak
Het recht op een nog niet ingegaan Pensioen, uitgezonderd toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening.
1.18 Pensioendatum
De dag waarop het ouderdomspensioen daadwerkelijk ingaat. Indien de Gewezen Deelnemer niet kiest voor vervroeging of uitstel van de ingang van het pensioen, is de Pensioendatum gelijk aan de Pensioenrichtdatum. Indien de Gewezen Deelnemer heeft gekozen voor vervroeging of uitstel van de ingang van het pensioen, is de Pensioendatum de dag waarop het vervroegde of uitgestelde pensioen ingaat.
1.19 Pensioenfonds
Stichting De Nationale Algemeen Pensioenfonds.
1.20 Pensioengerechtigde
De persoon voor wie op grond dit reglement het Pensioen is ingegaan.
1.21 Pensioenrecht
Het recht op een ingegaan Pensioen, uitgezonderd toekomstige voorwaardelijke toeslagverlening.
1.22 Pensioenrichtdatum
De dag waarop de (Gewezen) Deelnemer 68 jaar wordt.
1.23 Premie- en indexatiedepot
Bestemmingsreserve waaraan jaarlijks wordt toegevoegd het positieve verschil tussen de in enig kalenderjaar beschikbaar gestelde premie als bedoeld in artikel 9.2, lid 1 en de door het Bestuur met betrekking tot hetzelfde kalenderjaar vastgestelde kostendekkende premie voor de pensioenopbouw als bedoeld in artikel 4.2 lid 3, artikel 4.3, lid 3 en artikel 4.4, lid 7, de premie voor de risicoverzekeringen, de vorming van de kostenvoorziening en de uitvoeringskosten tot het maximum als bepaald in artikel 9.1, lid 2. Dit depot heeft zowel een premie- als een indexatie-egalisatiedoel.
1.24 Prijsindex
Het stijgingspercentage van de kosten van levensonderhoud op basis van een vergelijking van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde en gepubliceerde niet-afgeleide consumenten prijsindexcijfer voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar met dat voor de maand september van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de laatste verhoging heeft plaatsgevonden. Indien dit indexcijfer niet meer wordt gepubliceerd, wordt het vervangen door een door het Bestuur vast te stellen maatstaf, die zoveel mogelijk vergelijkbaar is met de eerder gehanteerde maatstaf.
1.25 Scheiding
Hieronder wordt verstaan:
- beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
- ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
- beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap;
- beëindiging van de Gezamenlijke huishouding.
De scheidingsdatum bij gehuwden en wettig geregistreerden is de inschrijvingsdatum van de Scheiding in de registers van de Basisregistratie Personen.
Het einde van de Gezamenlijke huishouding moet binnen zes maanden na het eindigen ervan door ten minste één van de partners aan het Pensioenfonds worden gemeld. Bij de melding moet een kopie van het aangetekende schrijven aan de andere partner of aan de notaris worden overlegd waarmee de Gezamenlijke huishouding wordt beëindigd. Als datum voor het einde van de Gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt de datum van het aangetekende schrijven waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingsdatum, wordt als beëindigingsdatum aangehouden de datum waarop volgens de Basisadministratie Personen de inschrijving op hetzelfde adres is geëindigd.
1.26 Statuten
De Statuten van het Pensioenfonds.
1.27 Tabellenboek Collectiviteitkring AFM
De verzameling van de door het Bestuur vastgestelde rekenregels en de bijbehorende flexibiliseringsfactoren voor toepassing bij de keuzemogelijkheden en afkoop in de Collectiviteitkring AFM, zoals is opgenomen in de bijlage bij dit pensioenreglement.
1.28 Uitvoeringsovereenkomst
De overeenkomst tussen de Werkgever en het Pensioenfonds over de uitvoering van de pensioenregeling(en).
1.29 UWV
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
1.30 Werkgever
De Stichting Autoriteit Financiële Markten die een uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten met het Pensioenfonds.
1.31 Werknemer
Degene die een arbeidsovereenkomst heeft met de Werkgever.
1.32 WGA
De regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten als bedoeld in de WIA.
1.33 WIA
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2. Pensioenregeling en uitvoering
2.1 Deelnemerschap
1. Deelnemer in de zin van dit reglement is de door de Werkgever aangemelde werknemer met wie een pensioen is overeengekomen waarvan de uitvoering is ondergebracht bij het Pensioenfonds en die:
a. op 31 december 2017 in dienst was en dat aansluitend vanaf 1 januari 2018 is gebleven; of
b. op of na 1 januari 2018 in dienst is getreden.
2. Het deelnemerschap vangt aan op de dag waarop de werknemer in dienst treedt.
3. Het deelnemerschap eindigt:
a. bij overlijden van xx Xxxxxxxxx;
b. bij het bereiken van de Pensioendatum met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.2 inzake deeltijdpensionering; en
c. bij uitdiensttreding voordat het Pensioen in gaat.
4. Voor de Deelnemer die geen werkzaamheden meer verricht wegens Arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap conform het bepaalde in artikel 7.1 voortgezet. Voortzetting van het deelnemerschap houdt in dat zowel de opbouw van de Pensioenaanspraken als de dekking van de risico’s worden voortgezet.
2.2 Informatie
2.2.1 Informatieverstrekking algemeen
1. Het Pensioenfonds heeft een website waarop informatie te vinden is over de pensioenregeling en de financiële situatie van Collectiviteitkring AFM. Verder heeft het Pensioenfonds op de website documenten beschikbaar gesteld zoals het jaarverslag, verklaring inzake beleggingsbeginselen, herstelplan en het pensioenreglement.
2. De informatie van het Pensioenfonds is correct, duidelijk en evenwichtig en wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.
3. Het Pensioenfonds verstrekt de informatie waar mogelijk elektronisch, de (Gewezen) Deelnemer, (Gewezen) Partner en Pensioengerechtigde worden hierover schriftelijk geïnformeerd.
4. Een (Gewezen) Xxxxxxxxx, Gewezen Partner of Pensioengerechtigde die bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking ontvangt de informatie schriftelijk.
5. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het Pensioenfonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het Pensioenfonds navraag bij de Basisregistratie Personen in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het Pensioenfonds in rekening brengen bij de Deelnemer, Gewezen Deelnemer,
Pensioengerechtigde of Gewezen Partner. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
6. Indien bij elektronische verstrekking het bij het Pensioenfonds bekende adres voor elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, verstrekt het Pensioenfonds de informatie schriftelijk.
2.2.2 Informatie aan de Deelnemer
1. Het Pensioenfonds informeert de Deelnemer bij het begin van het deelnemerschap over de inhoud van de pensioenregeling en overige zaken die voor de Deelnemer van belang zijn. Van de nadien in de pensioenregeling doorgevoerde wijzigingen wordt de Deelnemer ook geïnformeerd.
2. Het Pensioenfonds verstrekt de Deelnemer jaarlijks een opgave van:
• Opgebouwde en te bereiken Pensioenaanspraken;
• De fiscale waardeaangroei;
• Informatie over een variabele uitkering;
• Informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
• Informatie over de werkgeverspremie en werknemerspremie;
• Informatie over Toeslagverlening;
• Informatie over vermindering van de Pensioenaanspraken en Pensioenrechten;
• Informatie over garanties;
• Informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt;
• Informatie over de dekkingsgraad.
3. Het Pensioenfonds verstrekt de Deelnemer bij beëindiging van de deelneming een opgave van de opgebouwde Pensioenaanspraken alsmede informatie over toeslagverlening, vermindering van de Pensioenaanspraken en beëindiging van de deelneming. Indien van toepassing wordt informatie verstrekt over het functioneren van het Pensioenfonds.
2.2.3 Informatie aan de Gewezen Deelnemer
1. Het Pensioenfonds verstrekt de Gewezen Deelnemer jaarlijks, waarvan eens per vijf jaar schriftelijk, een opgave van:
• Opgebouwde Pensioenaanspraken;
• Informatie over een variabele uitkering;
• Informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
• Informatie over Toeslagverlening;
• Informatie over vermindering van de Pensioenaanspraken en Pensioenrechten;
• Informatie over garanties;
• Informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt;
• Informatie over de dekkingsgraad.
2. Het Pensioenfonds informeert de Gewezen Deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
2.2.4 Informatie aan de Gewezen Partner
1. Het Pensioenfonds verstrekt aan degene die Gewezen Partner wordt een opgave van de opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over toeslagverlening en vermindering van de Pensioenaanspraken.
2. Ten minste één keer in de vijf jaar verstrekt het Pensioenfonds aan de Gewezen Partner een opgave van het bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over toeslagverlening en vermindering van de Pensioenaanspraken.
3. Het Pensioenfonds informeert de Gewezen Partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
2.2.5 Informatie aan de Pensioengerechtigde
1. Het Pensioenfonds verstrekt degene die Pensioengerechtigde wordt en vervolgens jaarlijks een opgave van zijn Pensioenrecht en de opgebouwde Pensioenaanspraken alsmede informatie over toeslagverlening, informatie over garanties, informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht, de toezichthouder waar het pensioen onder valt en vermindering van de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten.
2. Na afloop van elk kalenderjaar ontvangt de Pensioengerechtigde een jaaropgave met daarin vermeld de hoogte van de in dat kalenderjaar uitgekeerde bedragen en de hoogte van de wettelijke inhoudingen van dat kalenderjaar.
3. Het Pensioenfonds informeert de Pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijzigingen en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
2.2.6 Informatie bij vertrek naar een andere lidstaat
Het Pensioenfonds verstrekt de (Gewezen) Deelnemer en de Gepensioneerde die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun Pensioenaanspraken en Pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden. De verstrekte informatie is ten minste gelijk aan de informatie die wordt verstrekt aan de (Gewezen) Deelnemer en Pensioengerechtigde die in Nederland blijven.
2.2.7 Informatie op verzoek
1. Het Pensioenfonds verstrekt de (Gewezen) Deelnemer, de Gewezen Partner en de Pensioengerechtigde op verzoek:
a. informatie over de gehanteerde aannamen bij de weergave van ouderdomspensioen op basis van een pessimistisch, een verwacht en een optimistisch scenario;
b. de voor hem relevante informatie over beleggingen; en
c. documenten van het Pensioenfonds.
2. Het Pensioenfonds verstrekt de Gewezen Partner op verzoek de informatie in artikel 2.2.4. lid 1.
3. Het Pensioenfonds verstrekt de Pensioengerechtigde op verzoek een opgave van zijn pensioenrecht, waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
4. Het Pensioenfonds is bevoegd kosten in rekening te brengen bij de Deelnemer voor het verstrekken van informatie. Dit geldt niet voor het opvragen van het pensioenreglement, informatie over beleggingen en uitruil van Pensioenaanspraken.
2.2.8 Informatieplicht van (Gewezen) Deelnemer en Pensioengerechtigde
De (Gewezen) Deelnemer en Pensioengerechtigde zijn verplicht het Pensioenfonds in kennis te stellen van voor het Pensioenfonds van belang zijnde gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van dit pensioenreglement en die niet blijken uit de Basisregistratie Personen. Bij de van belang zijnde gegevens moet bijvoorbeeld gedacht worden aan wijzigingen in de burgerlijke staat, de gezinssamenstelling, het adres bij verblijf in het buitenland en de mate van Arbeidsongeschiktheid.
Bij gebreke daarvan is de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde jegens het Pensioenfonds aansprakelijk voor eventueel voor het Pensioenfonds uit dat verzuim voortvloeiende kosten en zullen eventueel teveel uitgekeerde pensioenbedragen worden verrekend of teruggevorderd.
1. Indien een (Gewezen) Xxxxxxxxx ingevolge artikel 6.1 eerder of later dan de Pensioenrichtdatum met Pensioen wenst te gaan, dan wel met deeltijdpensioen wenst te gaan ingevolge artikel 6.2, dient hij dit ten minste drie maanden vóór de gewenste Pensioendatum respectievelijk de Pensioenrichtdatum schriftelijk aan het Pensioenfonds mede te delen.
2. Indien een (Gewezen) Deelnemer gebruik wil maken van de mogelijkheid tot variatie in de pensioenuitkering als bedoeld in artikel 6.5, dient hij dit ten minste drie maanden vóór de Pensioendatum schriftelijk aan het Pensioenfonds mede te delen.
3. a. Het Pensioenfonds verstrekt de (Gewezen) Deelnemer zes maanden vóór de Pensioendatum, dan wel zes maanden vóór de dag waarop de AOW ingaat, indien deze ligt voor de Pensioendatum, een opgave van de hoogte van de Pensioenaanspraken en informatie over de toeslagverlening.
b. Het Pensioenfonds verstrekt de (Gewezen) Deelnemer bij de in onderdeel a bedoelde opgave informatie over het keuzerecht uitruil partnerpensioen in hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen en over het keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen en informatie over de toeslagverlening. Bij de opgave wordt een formulier gevoegd waarop de (Gewezen) Deelnemer zijn keuze kan aangeven ten aanzien van:
- het geheel of gedeeltelijk afstand doen van het partnerpensioen ten einde zijn ouderdomspensioen te verhogen; of
- het gedeeltelijk afstand doen van zijn ouderdomspensioen ten einde het partnerpensioen te verhogen.
c. Indien de (Gewezen) Deelnemer gebruik maakt van de onder b beschreven keuzemogelijkheden dient het ingevulde en ondertekende keuzeformulier binnen één maand na dagtekening van de in onderdeel a bedoelde opgave aan het Pensioenfonds te worden teruggestuurd.
Indien wordt gekozen voor het geheel of gedeeltelijk afstand doen van het partnerpensioen, dient het keuzeformulier zowel door de (Gewezen) Deelnemer als door de Partner te worden ondertekend. Heeft de (Gewezen) Deelnemer geen Partner die jegens het Pensioenfonds rechten kan doen gelden, dan dient hij dit op het keuzeformulier aan te geven en het formulier te ondertekenen.
4. Indien de (Gewezen) Deelnemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheden zoals genoemd in artikel 6, verstrekt het Pensioenfonds de (Gewezen) Deelnemer ten minste twee maanden voor de Pensioendatum een verklaring met een voorlopige opgave van de herrekende Pensioenaanspraken.
De (Gewezen) Deelnemer dient de verklaring te ondertekenen en binnen een maand na dagtekening van de voorlopige opgave van de herrekende Pensioenaanspraken aan het Pensioenfonds terug te sturen.
5. Indien het Pensioenfonds de mededeling als bedoeld in de leden 1 en 2, het keuzeformulier als bedoeld in lid 3 onderdeel c en de verklaring als bedoeld in lid 4 niet binnen één maand na ontvangst heeft afgehandeld, ontvangt de (Gewezen) Deelnemer vóór het verstrijken van deze periode een ontvangstbevestiging.
3. Berekeningsgrondslagen
3.1 Deelnemersjaren
Deelnemersjaren zijn de jaren die liggen tussen 1 januari 2018 of de latere datum van aanvang deelname en de Pensioendatum of in geval van uitstel de Pensioenrichtdatum. Deze jaren worden verhoogd met de extra deelnemersjaren die uit een eventuele inkomende waardeoverdracht worden verkregen. Het aantal deelnemersjaren wordt bepaald in dagen nauwkeurig.
3.2 Pensioengevend salaris
1. Voor iedere Deelnemer wordt per de datum van aanvang van het deelnemerschap en verder jaarlijks per 1 januari het pensioengevend salaris vastgesteld. Het pensioengevend salaris wordt door de Werkgever vastgesteld en aan het Pensioenfonds doorgegeven.
2. Het pensioengevend salaris bestaat uit het vaste jaarsalaris: dit is de som van 12 vaste maandsalarissen op fulltimebasis vermeerderd met de dertiende maand en vakantietoeslag.
3. Het pensioengevend salaris is gemaximeerd tot € 137.800 (2024). Het maximum pensioengevend salaris wordt jaarlijks per 1 januari aangepast aan de wettelijke verhoging. Voor parttimers geldt het maximum pensioengevend salaris naar evenredigheid.
3.3 Franchise
De franchise is het bedrag waarover geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd. De hoogte van de franchise wordt jaarlijks per 1 januari door het Bestuur vastgesteld en is gelijk aan het minimumbedrag zoals omschreven in artikel 18a lid 7 van de Wet op de loonbelasting 1964. Per 1 januari 2024 is deze gelijk aan € 17.545.
3.4 Pensioengrondslag
1. De pensioengrondslag is het bedrag waarover pensioen wordt opgebouwd. De hoogte van de pensioengrondslag is het pensioengevend salaris verminderd met de franchise.
2. De pensioengrondslag wordt bij opname in de pensioenregeling vastgesteld. Vervolgens wordt de pensioengrondslag jaarlijks per 1 januari opnieuw vastgesteld. Indien de berekening leidt tot een negatieve uitkomst wordt de pensioengrondslag op 0 gesteld.
3. De Deelnemer die arbeidsongeschikt wordt volgens de WIA en recht heeft op een WGA- of IVA- uitkering, heeft recht op voortzetting van het deelnemerschap zonder premiebetaling. De pensioengrondslag wordt bepaald conform artikel 7.1 lid 2 van dit pensioenreglement.
3.5 Parttimefactor
1. De parttimefactor is de verhouding tussen het overeengekomen aantal arbeidsuren van de Deelnemer per week en het gebruikelijke aantal van 36 arbeidsuren per week bij de Werkgever.
2. Als een Deelnemer parttime werkt, wordt daarmee als volgt rekening gehouden:
- de pensioengrondslag wordt op fulltimebasis vastgesteld;
- ieder deelnemersjaar waarin parttime is gewerkt wordt voor een evenredig deel in aanmerking genomen. Voor toekomstige deelnemersjaren wordt in dit verband aangenomen dat het laatste parttimepercentage tot de Pensioendatum gelijk blijft.
3. Een wijziging van de parttimefactor in de loop van een jaar – waaronder begrepen wordt de aanvang of het einde van parttimewerk – heeft gevolg voor de pensioenberekening vanaf de wijzigingsdatum.
4. Voor de berekening van partner- en wezenpensioen bij overlijden van een Deelnemer wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de in de maand van overlijden van de Deelnemer geldende parttimefactor van kracht zou blijven tot de Pensioenrichtdatum.
5. De deelnemersbijdrage wordt voor een Deelnemer die in deeltijd werkt berekend door de deelnemersbijdrage te berekenen die zou gelden als de Deelnemer een fulltime dienstverband zou hebben bij de Werkgever. De deelnemersbijdrage wordt vervolgens vermenigvuldigd met de parttimefactor.
4. Soorten pensioenen
4.1 Algemeen
1. Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. Dat betekent dat het pensioen vooraf wordt vastgesteld in concrete pensioenbedragen.
2. In aanvulling op het bepaalde in lid 1 betreft de pensioenregeling een Collectief Defined Contribution (CDC) regeling. De CDC-regeling streeft naar een pensioen zoals bepaald in de artikelen 4.2 tot en met 4.5 met dien verstande dat:
a. wanneer de vaste CDC-premie die in het kader van de CDC-regeling is afgesproken niet langer toereikend is om de beoogde pensioenregeling te financieren met inachtname van hetgeen bepaald is in artikel 4.2 lid 3, de pensioenopbouw wordt gekort en de premie niet wordt verhoogd;
b. de Werkgever met het betalen van de CDC-premie aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan. Er bestaat geen bijstortingsverplichting voor de Werkgever. Wanneer Collectiviteitkring AFM niet zelfstandig binnen de wettelijke termijnen uit een dekkingstekort komt, worden de Pensioenaanspraken en Pensioenrechten gekort. De Werkgever is evenmin tot bijstorting verplicht als de toeslagambitie niet voldoende wordt gerealiseerd;
c. wanneer de beleidsdekkingsgraad van Collectiviteitkring AFM volgens de wettelijke normen een premiekorting of een premierestitutie zou toestaan, deze niet wordt verleend;
De pensioenregeling is daarom gebaseerd op een vaste CDC-premie zoals in de Uitvoeringsovereenkomst beschreven.
4.2 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de Pensioenrichtdatum of als voor een eerdere of latere Pensioendatum is gekozen, op deze eerdere of latere datum.
2. Het ouderdomspensioen wordt uitbetaald tot het einde van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt.
3. Tijdens het deelnemerschap wordt elk jaar een gedeelte van het ouderdomspensioen opgebouwd. Dit jaarlijks op te bouwen pensioen bedraagt voor ieder deelnemersjaar 1,875% van de pensioengrondslag in dat betreffende jaar. Met dien verstande dat de feitelijke opbouw in enig jaar lager kan zijn, in dat geval wordt in enig jaar de opbouw op evenredige wijze verlaagd indien en voor zover:
a. de op grond van de in artikel 9.1 beschreven beschikbare premie; en
b. de middelen in het Premie- en indexatiedepot ontoereikend zijn voor de financiering van de in dat deelnemersjaar bedoelde opbouw.
Het in totaal opgebouwde ouderdomspensioen is gelijk aan het in de achterliggende deelnemersjaren opgebouwd ouderdomspensioen, inclusief verleende toeslagen en doorgevoerde verlagingen.
4. Het te bereiken ouderdomspensioen is het conform vorige lid opgebouwde ouderdomspensioen, verhoogd met 1,875% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2, lid 2 vermenigvuldigd met het aantal toekomstige deelnemersjaren en indien van toepassing vermenigvuldigd met de laatst bekende parttimefactor voor de toekomstige jaren.
5. Voor ieder deelnemersjaar van een (Gewezen) Deelnemer in ploegendienst wordt een aanspraak op ouderdomspensioen opgebouwd ter grootte van 1,875% van de in het deelnemersjaar vastgestelde ploegentoeslag, waarbij een ploegentoeslag geldend gedurende een gedeelte van het deelnemersjaar naar evenredigheid in aanmerking wordt genomen, met dien verstande dat de feitelijke opbouw lager kan zijn. In dat geval wordt de opbouw in enig kalenderjaar verlaagd conform het gestelde in lid 3.
4.3 Partnerpensioen
1. Het partnerpensioen gaat in op de dag waarop de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde overlijdt.
2. Het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de partner overlijdt.
3. Tijdens het deelnemerschap wordt elk jaar een gedeelte van het partnerpensioen opgebouwd. Dit jaarlijks op te bouwen pensioen bedraagt voor ieder deelnemersjaar 70% van het opgebouwde jaarlijks ouderdomspensioen conform artikel 4.2 lid 3 van de pensioengrondslag in dat betreffende jaar. Het in totaal opgebouwde partnerpensioen is gelijk aan het in de achterliggende Deelnemersjaren opgebouwd partnerpensioen, inclusief verleende toeslagen en doorgevoerde verlagingen.
4. Het te bereiken partnerpensioen is het conform vorige lid opgebouwde partnerpensioen, verhoogd met 70% van het opgebouwde jaarlijks ouderdomspensioen conform artikel 4.2 lid 3 van de pensioengrondslag met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2, lid 2 vermenigvuldigd met het aantal toekomstige deelnemersjaren en indien van toepassing vermenigvuldigd met de laatst bekende parttimefactor voor de toekomstige jaren.
5. Voor ieder deelnemersjaar van een (Gewezen) Deelnemer in ploegendienst wordt een aanspraak op Partnerpensioen opgebouwd conform 70% van het opgebouwde ouderdomspensioen van de in het deelnemersjaar vastgestelde ploegentoeslag, waarbij een ploegentoeslag geldend gedurende een gedeelte van het deelnemersjaar naar evenredigheid in aanmerking wordt genomen.
6. Indien een (Gewezen) Deelnemer een Partner bij het Pensioenfonds heeft aangemeld en die aan de gestelde voorwaarden voldoet en nadien een huwelijk in het buitenland aangaat, ontstaat er - zolang het partnerschap niet formeel is beëindigd - geen recht op partnerpensioen voor de nieuwe Partner.
4.4 Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat voor ieder Kind in op de dag waarop de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde overlijdt.
2. Het wordt uitgekeerd tot de dag waarop het Kind de 18e verjaardag bereikt.
3. Als het Kind studeert of arbeidsongeschikt is, loopt de uitkering van het wezenpensioen door tot de dag waarop het Kind de 27e verjaardag bereikt.
4. Van een studerend Kind als bedoeld in lid 3 is sprake als:
- het Kind ingeschreven is bij een school of instelling die volledig dagonderwijs verzorgt. Aan volledig dagonderwijs wordt gelijkgesteld een bij wet geregelde combinatie van leren en werken die ook een volledige dag beslaat; en
- het Kind de school of instelling geregeld bezoekt volgens de normen van de Algemene Kinderbijslagwet.
Voornoemde voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing indien het Kind in het buitenland studeert.
5. Van een arbeidsongeschikt Kind als bedoeld in lid 3 is sprake als het Kind van overheidswege recht heeft op een uitkering ten gevolge van Arbeidsongeschiktheid, langdurige ziekte of handicap.
6. Als het Kind eerder overlijdt, ophoudt met studeren of niet meer arbeidsongeschikt is, loopt de uitkering door tot het einde van de betreffende maand. Op verzoek herleeft het wezenpensioen als wederom voldaan wordt aan de voorwaarden van lid 4 of lid 5.
7. Het wezenpensioen bedraagt per Kind 14% van het opgebouwde jaarlijks ouderdomspensioen conform artikel 4.2 lid 3 dat de Deelnemer op de Pensioendatum – bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap – zou gaan ontvangen, of het wezenpensioen waarop de Gewezen Deelnemer bij einde van het deelnemerschap recht heeft behouden.
8. Het wezenpensioen wordt verdubbeld als het Kind ouderloos wordt.
5. Toeslagen en kortingen
5.1 Toeslagen
1. De eventuele toeslagverlening op de Pensioenrechten van Pensioengerechtigden, de Pensioenaanspraken van Gewezen Deelnemers en Gewezen Partners is in enig jaar geheel voorwaardelijk. Het Bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de Pensioenrechten en de Pensioenaanspraken worden aangepast.
2. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en is de Werkgever geen premie aan het Pensioenfonds verschuldigd, maar de voorwaardelijke toeslagverlening wordt uitsluitend uit het beleggingsrendement van Collectiviteitkring AFM gefinancierd.
3. De toeslagverlening als bedoeld in lid 1 bedraagt in enig jaar niet meer dan de Prijsindex, met een maximum van 6%.
4. De eventuele toeslagverlening in enig jaar op de Pensioenaanspraken van Deelnemers is geheel voorwaardelijk. Het Bestuur beslist jaarlijks in hoeverre Pensioenaanspraken worden aangepast. Een eventuele toeslag wordt eerst gefinancierd uit het beleggingsrendement van Collectiviteitkring AFM en voorts uit het Premie- en indexatiedepot.
5. Voor Deelnemers
a. die op 31 december 2015 een dienstverband hadden met de Werkgever; en
b. die vanaf dat moment tot en met heden een aansluitend dienstverband met de Werkgever hebben; en
c. tegelijkertijd deelnemen aan de in dit reglement omschreven pensioenregeling
geldt, in afwijking van het bepaalde in lid 4, tot en met het jaar 2025 een overgangsregeling inzake toeslagverlening, zoals beschreven in artikel 10.6 lid 7.
6. De toeslagverlening ten aanzien van de Pensioenaanspraken van Deelnemers als bedoeld in de leden 4 en 5 bedraagt in enig jaar niet meer dan de Algemene loonindex.
7. De toekenning van de toeslag als bedoeld in lid 1, 4 en 5 vindt plaats per 1 januari van enig jaar.
8. Ingeval naar het oordeel van het Bestuur geen volledige toeslag kan worden verleend, worden de ingegane Pensioenen en de premievrije Pensioenaanspraken als bedoeld in lid 1 aangepast met een gelijk percentage van de Prijsindex tot een maximum van 6% en de opgebouwde Pensioenaanspraken als bedoeld in lid 4 met eenzelfde percentage van de Algemene loonindex.
9. In afwijking van het bepaalde in artikel 10.1 kunnen de aldaar genoemde begrenzingen worden overschreden indien en voor zover dat het gevolg is van toeslagverlening als bedoeld in dit artikel.
00.Xx afwijking van het bepaalde in lid 1 tot en met 4 kan het Bestuur na goedkeuring van het belanghebbendenorgaan van Collectiviteitkring AFM in het kader van de (voorgenomen) transitie
naar een nieuwe pensioenregeling toeslag verlenen onder de bij wet- en regelgeving gestelde voorwaarden.
5.2 Kortingen
Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht in Collectiviteitkring AFM zou worden verbroken, zal getracht worden het verbroken financieel evenwicht te herstellen, zonder de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten aan te tasten. Mocht zulks niet mogelijk zijn, dan kan het Bestuur van het Pensioenfonds besluiten de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten te verminderen met inachtneming van het bepaalde in artikel 134 van de Pensioenwet.
5.3 Gemiste toeslag of korting
1. In het verleden gemiste toeslagen of doorgevoerde kortingen worden niet ingehaald. Indien Collectiviteitkring AFM over meer dan voldoende middelen beschikt, kan het Bestuur van het Pensioenfonds besluiten een incidentele toeslagverlening toe te kennen aan alle op dat moment aanwezige (Gewezen) Deelnemers, Gewezen Partners en Pensioengerechtigden. Het bepaalde in artikel 137, lid 2, sub c en artikel 115c van de Pensioenwet dient hierbij in acht te worden genomen.
2. Indien een incidentele toeslagverlening wordt toegekend, wordt de toeslagverlening over Pensioenaanspraken van Arbeidsongeschikten gelijkgesteld aan de toeslagverlening aan Deelnemers en wordt de toeslagverlening over Pensioenaanspraken van Gewezen Partners gelijkgesteld aan de toeslagverlening bij Gewezen Deelnemers en Pensioengerechtigden.
6. Keuzemogelijkheden
6.1 Verschuiving van de Pensioendatum
1. De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen zijn ouderdomspensioen eerder of later dan de Pensioenrichtdatum met (deeltijd)pensioen in te laten gaan, echter niet eerder dan vijf jaar voor de dag waarop de AOW ingaat en niet later dan de dag waarop de AOW ingaat vermeerderd met vijf jaren. De arbeidsongeschikte Deelnemer kan zijn pensioen vervroegen tot niet eerder dan de dag waarop de AOW ingaat.
2. Vervroeging kan plaatsvinden over een periode bepaald in hele maanden, teruggerekend vanaf de Pensioenrichtdatum.
3. Bij vervroeging van de Pensioendatum blijft het bij het ouderdomspensioen behorende partnerpensioen en/of wezenpensioen ongewijzigd. Dit kan desgewenst via uitruil nog gewijzigd worden.
4. Uitstel kan plaatsvinden over een periode bepaald in hele maanden, gerekend vanaf de Pensioenrichtdatum. Over de periode van uitstel vindt geen pensioenopbouw meer plaats.
6.2 Deeltijdpensionering
1. De Deelnemer heeft de mogelijkheid zijn pensioen op de Pensioendatum gedeeltelijk in te laten gaan. Dit heet deeltijdpensionering. Indien en zolang hij werkzaam blijft bij de Werkgever, blijft hij voor het overeengekomen deel Deelnemer tot de Pensioenrichtdatum en bouwt hij pensioen op.
2. Ingeval er voor deeltijdpensionering wordt gekozen, kan het ouderdomspensioen in stappen van veelvouden van 20% in gaan.
3. De Deelnemer kan in maximaal twee stappen, en bij iedere stap met veelvouden van 20%, gebruik maken van het recht op deeltijdpensionering. Indien gekozen wordt voor deeltijdpensioen in twee stappen, dient het pensioen na de tweede stap volledig in te gaan en kan geen nieuwe periode hoog-laag gekozen worden. De lopende hoog-laag uitkering kan wel worden aangepast.
4. De datum waarop volledig met ouderdomspensioen wordt gegaan kan zelf worden gekozen. Dit kan echter niet later dan de dag waarop recht bestaat op de AOW-uitkering vermeerderd met vijf jaren.
6.3 Uitruil van partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen of omgekeerd
1. De (Gewezen) Deelnemer kan het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap en op de Pensioendatum uitruilen om het ouderdomspensioen te verhogen. De (Gewezen) Deelnemer met een partner heeft daarvoor de instemming nodig van de partner.
2. De (Gewezen) Deelnemer kan een gedeelte van het ouderdomspensioen bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap en op de Pensioendatum uitruilen om het partnerpensioen te verhogen.
Bij het herschikken van ouderdomspensioen ten behoeve van een hoger partnerpensioen geldt dat door de herschikking het partnerpensioen niet meer mag gaan bedragen dan de fiscale grens van 70% van het verlaagde ouderdomspensioen.
3. Er is geen uitruil mogelijk van het bijzonder partnerpensioen en verevend ouderdomspensioen waarop een Gewezen Partner recht heeft behouden.
4. Bij uitruil van partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen of omgekeerd wijzigt het wezenpensioen niet.
5. Uitruil kan niet plaatsvinden als het bedrag van de uit te ruilen pensioensoort lager is dan de grens waarbij afkoop van kleine pensioenen aan de orde is tenzij het pensioen waarnaar uitgeruild wordt hoger is dan voornoemde grens.
6.4 Omzetten ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen
Indien de (Gewezen) Deelnemer eerder met (deeltijd)pensioen gaat dan op de Pensioenrichtdatum en de (Gewezen) Deelnemer op dat moment nog geen AOW ontvangt, heeft de (Gewezen) Deelnemer de mogelijkheid om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in een AOW- overbruggingspensioen. Dit laatste pensioen is bedoeld om de AOW te overbruggen in de periode van de vervroegde Pensioendatum tot de dag waarop de AOW ingaat.
6.5 Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen
1. De (Gewezen) Deelnemer heeft de keuze om vanaf de Pensioendatum eerst een periode (maximaal 10 jaar) een hoog ouderdomspensioen te ontvangen en daarna een laag of juist eerst een periode (maximaal 10 jaar) een laag ouderdomspensioen te ontvangen en daarna een hoog.
2. De eerste periode wordt bepaald in hele maanden, gerekend vanaf de gekozen Pensioendatum.
3. Het lage ouderdomspensioen mag niet lager zijn dan 75% van het hoge ouderdomspensioen.
4. De keuze van het eerste lid heeft geen invloed op de hoogte van het eventueel meeverzekerde partnerpensioen en wezenpensioen.
6.6 Algemene bepalingen over keuzemogelijkheden
1. De vaststelling van het ouderdomspensioen op basis van één of meer van de genoemde keuzemogelijkheden vindt plaats conform door het Bestuur vastgestelde rekenregels welke zijn vastgelegd in het Tabellenboek en opgenomen als bijlage van dit reglement. Uitgangspunt voor de rekenregels is de collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Het Bestuur houdt zich het recht voor de rekenregels periodiek te herzien.
2. Indien sprake is van een conform artikel 8.5 vastgesteld recht op uitbetaling van een te verevenen ouderdomspensioen ten behoeve van een gewezen echtgenoot of gewezen geregistreerde Partner, is:
a. het eerder en later ingaan van het (deeltijd)ouderdomspensioen van de (Gewezen) Deelnemer als bedoeld in artikel 6.1 en artikel 6.2, en
b. het variëren in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen van de (Gewezen) Deelnemer als bedoeld in artikel 6.5,
van overeenkomstige toepassing op het recht op uitbetaling van een te verevenen ouderdomspensioen ten behoeve van een gewezen echtgenoot of gewezen geregistreerde Partner.
3. De pensioenkeuzes moeten ten minste binnen de in artikel 2.2 genoemde termijnen bekend worden gemaakt aan de pensioenuitvoerder. Eenmaal gemaakte keuzes kunnen vanaf de Pensioendatum niet meer ongedaan worden gemaakt.
4. Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 6.1, 6.2, 6.3, 6.4 en 6.5 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen:
- verschuiving van de Pensioendatum;
- deeltijdpensionering;
- ruil van partnerpensioen naar ouderdomspensioen en omgekeerd;
- ruil van ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen; en
- variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen.
7. Arbeidsongeschiktheid
7.1 Pensioenopbouw na Arbeidsongeschiktheid
1. De Deelnemer die arbeidsongeschikt is volgens de WIA en recht heeft op een WGA- of IVA- uitkering, heeft recht op voortzetting van het deelnemerschap zonder premiebetaling. Dit geldt ook voor de Gewezen Xxxxxxxxx van wie het deelnemerschap tijdens de ziekteperiode is geëindigd en die na afloop van de wachttijd in de zin van de WIA recht op een uitkering ingevolge die wet krijgt. Het deelnemerschap wordt dan geheel of gedeeltelijk voortgezet zonder dat daarvoor premie is verschuldigd. Zolang het deelnemerschap wordt voortgezet wegens Arbeidsongeschiktheid, wordt betrokkene beschouwd als Deelnemer. De voortzetting van het deelnemerschap zonder premiebetaling gaat pas in na afloop van de wachttijd in de zin van de WIA.
2. Gedurende de voortzetting van het deelnemerschap worden de Pensioenaanspraken vastgesteld op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid volgens artikel 3.2 dat laatstelijk voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid was vastgesteld mede in aanmerking wordt genomen. De pensioengrondslag waar de voortzetting op wordt gebaseerd, wordt jaarlijks aangepast conform het gestelde in artikel 5.
3. Gedurende de voortgezette deelneming wordt de verwerving van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen premievrij voortgezet volgens onderstaande tabel:
Mate van Arbeidsongeschiktheid volgens het UWV | Percentage voortgezette premievrije pensioenverwerving |
Minder dan 35% | 0% |
35 tot 45% | 40% |
45 tot 55% | 50% |
55 tot 65% | 60% |
65 tot 80% | 80% |
80 tot 100% | 100% |
4. Indien de mate van Arbeidsongeschiktheid van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte Xxxxxxxxx tijdens het dienstverband met de Werkgever wijzigt, wordt de mate van premievrije pensioenverwerving dienovereenkomstig aangepast tenzij het bepaalde in lid 5 van toepassing is.
5. Indien de Deelnemer bij aanvang van het deelnemerschap reeds arbeidsongeschikt is en de mate van Arbeidsongeschiktheid tijdens het dienstverband toeneemt, vindt premievrije verwerving van Pensioenaanspraken plaats voor de toename van de mate van Arbeidsongeschiktheid die uitkomt boven de mate van Arbeidsongeschiktheid die is vastgesteld bij het einde van de dienstbetrekking met de Werkgever waar de Deelnemer Arbeidsongeschikt is geworden dan wel de latere ingang van de WIA-uitkering inzake die Arbeidsongeschiktheid.
6. Als de mate van Arbeidsongeschiktheid van de Deelnemer na beëindiging van het dienstverband wijzigt, wordt de mate van voortgezette premievrije pensioenverwerving dienovereenkomstig aangepast, met dien verstande dat de mate van Arbeidsongeschiktheid waarop de premievrije pensioenverwerving wordt gebaseerd niet uitgaat boven de mate van Arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld bij beëindiging van het dienstverband met de Werkgever of de latere ingang van de WIA-uitkering inzake die Arbeidsongeschiktheid.
7. Indien de Deelnemer na beëindiging van het dienstverband minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt, stopt de voortgezette pensioenopbouw. In geval de Deelnemer binnen vier weken opnieuw meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt, wordt de voortgezette pensioenopbouw hervat tot maximaal de voorgezette pensioenopbouw behorend bij de mate van Arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld bij beëindiging van het dienstverband of de latere ingang van de WIA-uitkering inzake die Arbeidsongeschiktheid. Indien de Deelnemer na vier weken meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt, dan wordt de voortgezette pensioenopbouw niet hervat.
8. Bij een wijziging van de mate van Arbeidsongeschiktheid wordt uitgegaan van de dan voor premievrije opbouw wegens Arbeidsongeschiktheid geldende pensioengrondslag.
9. Een toename in de mate van premievrije opbouw gaat in per de dag waarop de mate van Arbeidsongeschiktheid is toegenomen.
10.Een afname in de mate van premievrije doorbouw gaat in per de dag waarop de mate van Arbeidsongeschiktheid is afgenomen.
00.Xx premievrije pensioenopbouw wordt beëindigd op het vroegste van de volgende tijdstippen:
- de dag waarop de Deelnemer overlijdt;
- de dag waarop het percentage Arbeidsongeschiktheid daalt onder de 35%;
- de dag waarop de AOW ingaat; of
- de dag waarop de Pensioenrichtdatum wordt bereikt, die gold ten tijde van de ingang van de arbeidsongeschiktheid.
12.Verlagingen van de pensioenopbouw, al dan niet als gevolg van een premietekort als bedoeld in artikel 9.1, gelden tevens voor Deelnemers met een recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wegens Arbeidsongeschiktheid.
8. Bijzondere gebeurtenissen en situaties
8.1 Ouderschapsverlof, aanvullend geboorteverlof en andere vormen van onbetaald verlof
1. Indien een Deelnemer ouderschapsverlof of aanvullend geboorteverlof opneemt, wordt het pensioen als volgt opgebouwd (voor zover dit wettelijk en fiscaal is toegestaan):
x. xx xxxxxxxxxxxxxx wordt gedurende de periode van ouderschapsverlof of aanvullend geboorteverlof voortgezet op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en de laatst vastgestelde parttimefactor voorafgaand aan het ouderschapsverlof of aanvullend geboorteverlof conform artikel 3.4, respectievelijk artikel 3.5;
b. de risicodekking voor overlijden en voortzetting van het deelnemerschap wegens Arbeidsongeschiktheid wordt gedurende deze periode gehandhaafd; en
c. de premieheffing en premieverdeling als bedoeld in artikel 9.2 blijft gehandhaafd als ware er geen sprake is van ouderschapsverlof of aanvullend geboorteverlof.
2. Indien een Deelnemer een andere vorm van onbetaald verlof opneemt anders dan ouderschapsverlof of aanvullend geboorteverlof, wordt het pensioen als volgt opgebouwd (voor zover dit wettelijk en fiscaal is toegestaan):
a. in beginsel wordt de pensioenopbouw gedurende de periode van een andere vorm van onbetaald verlof anders dan ouderschapsverlof of aanvullend geboorteverlof niet voortgezet. De Deelnemer kan ervoor kiezen om de pensioenopbouw gedurende deze periode voort te laten lopen onder de tussen Werkgever en Deelnemer overeen te komen voorwaarden. In dat geval vindt deze pensioenopbouw plaats op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag en de laatst vastgestelde parttimefactor voorafgaand aan de andere vorm van onbetaald verlof anders dan ouderschapsverlof, conform artikel 3.4 respectievelijk 3.5.
b. de risicodekking voor overlijden en voortzetting van het deelnemerschap wegens Arbeidsongeschiktheid wordt gedurende deze periode gehandhaafd zonder dat een Deelnemersbijdrage vereist is.
8.2 Tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap
1. Als het deelnemerschap – anders dan door overlijden – eindigt vóór de Pensioenrichtdatum en indien en voor zover het bepaalde in lid 3 en artikel 8.6 niet van toepassing is, behoudt de Gewezen Deelnemer een premievrije aanspraak op het ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen dat berekend is op grond van de deelnemersjaren tot datum uit dienst treden.
2. Bij beëindiging van het deelnemerschap is artikel 6.3, lid 2 van toepassing en kan het conform lid 1 vastgestelde ouderdomspensioen worden omgezet in een verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met een nieuw toe te kennen aanspraak op partnerpensioen.
3. Als het deelnemerschap eindigt vóór de Pensioenrichtdatum en de op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenrichtdatum niet meer zal bedragen dan € 2,- per
jaar, vervalt de aanspraak aan het Pensioenfonds met uitzondering van de aanspraken op bijzonder partnerpensioen.
8.3 Waardeoverdracht
1. Bij opname in de pensioenregeling is het Pensioenfonds op verzoek van de Deelnemer verplicht de waarde van pensioenen die opgebouwd zijn in een of meer vorige dienstverbanden aan te wenden ter verwerving van Pensioenaanspraken voor die Deelnemer, mits wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij en krachtens de Pensioenwet. Aan de hand van de beschikbare overdrachtswaarde bepaalt het Pensioenfonds de extra aanspraken op ouderdoms-, levenslang partner- en wezenpensioen. De extra Pensioenaanspraken worden vervolgens op dezelfde manier behandeld als Pensioenaanspraken die in deze pensioenregeling zijn opgebouwd.
De verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen is in beginsel 100:70.
2. Als de Gewezen Deelnemer gaat deelnemen in de pensioenregeling van een volgende Werkgever, is het Pensioenfonds op verzoek van de Gewezen Deelnemer verplicht de waarde van de opgebouwde Pensioenaanspraken over te dragen naar de pensioenuitvoerder van die nieuwe Werkgever, mits wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij en krachtens de Pensioenwet. Door de overdracht vervallen de Pensioenaanspraken die op grond van dit reglement zijn verkregen jegens het Pensioenfonds met uitzondering van het bijzonder partnerpensioen.
3. Het Pensioenfonds draagt een klein pensioen, zoals vastgelegd in artikel 66 Pensioenwet, van iemand die op of na 1 januari 2018 Gewezen Deelnemer wordt automatisch over naar de nieuwe pensioenuitvoerder van de Gewezen Deelnemer met uitzondering van het bijzonder partnerpensioen.
4. Wanneer de pensioenuitvoerder minimaal vijf keer, gedurende ten minste vijf jaar, tevergeefs heeft gepoogd de aanspraken over te dragen aan een nieuwe uitvoerder (artikel 66 lid 1 c Pensioenwet), dan heeft het Pensioenfonds de mogelijkheid om de aanspraak alsnog eenzijdig af te kopen.
8.4 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor partnerpensioen
1 Bij beëindiging van de partnerrelatie behoudt de Gewezen Partner aanspraak op het partnerpensioen dat tot die datum is opgebouwd. De aanspraak op levenslang partnerpensioen bij overlijden vóór de Pensioenrichtdatum op risicobasis vervalt.
2 Als de partnerrelatie van een Gewezen Deelnemer eindigt, wordt bij het overlijden van die Gewezen Deelnemer de Gewezen Partner als partner beschouwd. De Gewezen Partner heeft dan recht op het partnerpensioen dat bij het einde van het deelnemerschap was vastgesteld, verhoogd met het partnerpensioen dat bij het einde van het deelnemerschap is verkregen vanuit een eventuele uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen.
3 Bij Scheiding van de Gepensioneerde wordt bij het overlijden van die Gepensioneerde de Gewezen Partner als Partner beschouwd. De Gewezen Partner houdt dan recht op dat partnerpensioen dat bij het einde van het deelnemerschap was vastgesteld, verhoogd met het partnerpensioen dat bij het einde van het deelnemerschap of op de Pensioendatum is verkregen vanuit een eventuele uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen.
4 Het bepaalde in lid 2 en 3 is niet van toepassing als:
x. xx echtgenoten of de geregistreerde partners bij huwelijkse voorwaarden of bij voorwaarden van geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de Scheiding anders overeenkomen. Het Pensioenfonds moet hiermee instemmen;
b. in verband met de beëindiging van een ongeregistreerd partnerschap de partners schriftelijk anders overeenkomen. Het Pensioenfonds moet hiermee instemmen.
5 Het partnerpensioen voor een volgende partner is het partnerpensioen dat kan worden verkregen volgens artikel 4.3, verminderd met de aanspraak op partnerpensioen van de Gewezen Partner.
6 Bij overlijden van de Gewezen Partner vóór de Pensioendatum wordt het partnerpensioen van de betreffende Gewezen Partner weer beschikbaar gesteld voor de huidige of eventueel volgende partner van de (Gewezen) Deelnemer.
8.5 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor ouderdomspensioen
1. In geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van geregistreerd partnerschap, kan de gewezen echtgenote/echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner recht hebben op verevening van het ouderdomspensioen volgens de Wet verevening pensioenrechten bij Scheiding (WVPS). Pensioenverevening is niet aan de orde bij omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap of omgekeerd en ook niet bij beëindiging van een ongeregistreerd partnerschap.
2. De hoofdregel van de WVPS is dat het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk of geregistreerde partnerschap is opgebouwd, voor de helft toekomt aan de Gewezen Partner. Hierover kunnen afwijkende afspraken gemaakt worden tussen de (Gewezen) Deelnemer en de Gewezen Partner.
3. Het recht op verevening kan alleen rechtstreeks bij het Pensioenfonds geldend gemaakt worden als het verzoek binnen twee jaar na de scheidingsdatum bij het Pensioenfonds is ingediend. Dit moet gebeuren met het formulier dat daarvoor wettelijk is voorgeschreven.
4. Het recht op verevening vervalt indien het te verevenen deel minder bedraagt dan het in artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet bedoelde bedrag.
5. Zolang de uitkering aan de Gewezen Partner toekomt wordt deze in mindering gebracht op het in het eerste lid bedoelde te verevenen Pensioen van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde. De uitkering van het aan de Gewezen Partner toegerekende deel van het in het eerste lid bedoelde te verevenen Pensioen vervalt
a. op de laatste dag van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt; dan wel
b. op de laatste dag van de maand waarin de Gewezen Partner overlijdt, indien het overlijden plaatsvindt vóór het overlijden van de Gepensioneerde. De uitkering die toekwam aan de Gewezen Partner komt vanaf dat moment weer toe aan de Gepensioneerde.
6. Het Pensioenfonds zal voor de verevening kosten in rekening brengen. Deze kosten zijn voor rekening van beide gewezen echtgenoten of geregistreerde partners.
7. De (Gewezen) Deelnemer en de Gewezen Partner kunnen op grond van artikel 5 van de WVPS er voor kiezen om het vereveningsrecht, samen met het partnerpensioen van de gewezen echtgenote of geregistreerde partner, om te zetten naar een eigen ouderdomspensioen voor de gewezen echtgenote of geregistreerde partner. Het Pensioenfonds stelt bij deze conversie de eis dat de Pensioendatum wordt bepaald volgens de regels van dit reglement; ook de overige regels van dit reglement moeten zoveel mogelijk worden gevolgd.
8.6 Afkoop van kleine pensioenen bij einde deelname na 2017
1. Het Pensioenfonds heeft de mogelijkheid om kleine pensioenen af te kopen wanneer de kleine pensioenen minder bedragen dan het op basis van artikel 66 Pensioenwet bepaalde bedrag. Dit geldt voor:
a. Xxxxx ouderdomspensioen op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen indien de pensioengerechtigde met de afkoop instemt;
b. Xxxxx ouderdomspensioen en daar bijbehorende partner- en wezenpensioenen, wanneer de pensioenuitvoerder minimaal vijf keer, gedurende ten minste vijf jaar na beëindiging van de deelname, tevergeefs heeft gepoogd de aanspraken over te dragen aan een nieuwe uitvoerder (artikel 66 lid 2 c Pensioenwet) en de gewezen deelnemer met de afkoop instemt;
c. Wanneer de deelname is geëindigd tussen 1 januari 2018 en 1 januari 2019, klein ouderdomspensioen en overige pensioenen, wanneer de pensioenuitvoerder minimaal vijf keer, gedurende ten minste vijf jaar vanaf 2019, tevergeefs heeft gepoogd de aanspraken over te dragen aan een nieuwe uitvoerder (artikel 66 lid 2 c Pensioenwet) en de gewezen deelnemer met de afkoop instemt;
d. Xxxxx partnerpensioen bij overlijden van de deelnemer binnen zes maanden na de ingangsdatum (artikel 67 Pensioenwet);
e. Xxxxx wezenpensioen bij overlijden van de deelnemer binnen zes maanden na de ingangsdatum (artikel 67 Pensioenwet);
f. Xxxxx bijzonder partnerpensioen bij Scheiding binnen zes maanden na de melding van de scheiding (artikel 68 Pensioenwet).
2. Het Pensioenfonds informeert de Pensioengerechtigde, Partner, Kind of Gewezen Partner binnen de wettelijke termijnen vanaf het moment waarop het recht op afkoop ontstaat en gaat binnen deze termijnen tot uitbetaling over. Na de uitkering van het afkoopbedrag zijn er geen aanspraken meer bij het Pensioenfonds.
3 Bij een eventuele afkoop past het Pensioenfonds afkoopfactoren toe. Deze afkoopfactoren zijn vermeld in het Tabellenboek Collectiviteitkring AFM.
9. Financiële bepalingen
9.1 Financiering van de pensioenregeling
1. De financiering van de Pensioenaanspraken uit hoofde van dit Pensioenreglement vindt plaats overeenkomstig de afspraken die zijn vastgelegd in de Uitvoeringsovereenkomst.
2. Dit Pensioenreglement betreft een CDC-pensioenregeling waarin wordt gestreefd naar pensioenen op middelloonbasis, met de volgende karakteristieken:
- Wanneer de met de Werkgever afgesproken vaste CDC-premie op basis van het CDC-systeem niet langer toereikend is om de beoogde middelloonregeling te financieren, ook na onttrekking van middelen uit het Premie- en indexatiedepot, zal de pensioenopbouw worden gekort en zal de premie niet worden verhoogd;
- Met het betalen van de CDC-premie heeft de Werkgever aan zijn financiële verplichtingen voldaan. Er bestaat geen bijstortingsverplichting voor de Werkgever. Wanneer Collectiviteitkring AFM niet zelfstandig binnen de wettelijke termijnen uit onderdekking komt, worden de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten gekort. Evenmin wordt bijgestort als de toeslagambitie niet voldoende wordt gerealiseerd;
- Wanneer de beleidsdekkingsgraad van Collectiviteitkring AFM volgens de wettelijke normen een premiekorting of een premierestitutie zou toestaan, wordt deze niet verleend.
De pensioenregeling is daarom gebaseerd op een vaste CDC-premie zoals nader in dit pensioenreglement en in de uitvoeringsovereenkomst beschreven met dien verstande dat
- indien de uitvoeringskosten op jaarbasis hoger zijn dan € 884.171 (prijspeil 2024), het meerdere door de Werkgever wordt gefinancierd en geen onderdeel uitmaakt van de vaste CDC-premie. Het maximum van € 884.171 wordt jaarlijks verhoogd met de Prijsindex; en
- de kosten voor de onvoorwaardelijke toeslagverlening zoals bepaald in artikel 10.6, lid 5 eveneens geen onderdeel uitmaken van de vaste CDC-premie en door de Werkgever worden gefinancierd.
3. De vaste CDC-premie als bedoeld in lid 2 bedraagt 25% van de som van de Pensioengevende salarissen, zoals bedoeld in artikel 3.2, waarbij geen rekening gehouden wordt met het maximum zoals bepaald in artikel 3.2 lid 3.
9.2 Werknemersbijdrage
1. De vaste CDC-premie en additionele kostendekkende premie voor onvoorwaardelijke toeslagverlening als bedoeld in artikel 10.6 lid 5 wordt gedragen door de Werkgever en de Werknemers gezamenlijk. De bijdrage van de Werknemer in de premie is een jaarlijks door de Werkgever vast te stellen percentage van de pensioengrondslag als bepaald in artikel 3.4. De Werkgever houdt de bijdrage van de Werknemer in op het brutosalaris. De vaststelling van de hoogte van het inhoudingspercentage geschiedt voor ieder van de jaren 2018 tot en met 2020 op de wijze als beschreven in de leden 2 tot en met 4 van dit artikel. De vaststelling van de hoogte van
het inhoudingspercentage geschiedt voor ieder van de jaren 2021 en volgende op de wijze als beschreven in de leden 5 tot en met 8.
2. De Werkgever berekent voor de jaren 2018 tot en met 2020 jaarlijks op basis van de salarisgegevens per 1 januari van het desbetreffende jaar welk percentage precies voldoende is om het totaal van de bijdragen van alle Werknemers in het desbetreffende jaar te brengen op 1 procent van het van alle Werknemers tezamen genomen Pensioengevend salaris in het desbetreffende jaar als bedoeld in artikel 3.2.
3. Voor Werknemers die reeds een arbeidsovereenkomst hadden met de Werkgever op 31 december 2015 en sindsdien ononderbroken een arbeidsovereenkomst met de Werkgever hebben gehad, stelt de Werkgever het in lid 1 bedoelde inhoudingspercentage vast op vijf maal het in lid 2 bepaalde percentage, afgerond op twee decimalen.
4 Voor Werknemers wier arbeidsovereenkomst met de Werkgever op of na 1 januari 2016 in werking is getreden, stelt de Werkgever het in lid 1 bedoelde inhoudingspercentage vast op zes maal het in lid 2 bepaalde percentage, afgerond op twee decimalen.
5. De Werkgever berekent voor de jaren 2021 en volgende op basis van de salarisgegevens per 1 januari van het desbetreffende jaar welk percentage in het desbetreffende jaar precies voldoende is om het totaal van de bijdragen van alle Werknemers in het desbetreffende jaar te brengen op 30 procent van de kostendekkende premie van het desbetreffende jaar, of – indien dit een lager bedrag is dan 30 procent van de kostendekkende premie van het desbetreffende jaar – te brengen op 7,5 procent van het totaal van de Pensioengevende salarissen van het desbetreffende jaar, zoals bedoeld in artikel 3.2, waarbij wel rekening gehouden wordt met het maximum zoals bepaald in artikel 3.2 lid 3. De in dit artikellid bedoelde kostendekkende premie is de door het Pensioenfonds vast te stellen kostendekkende premie voor de pensioenopbouw als bedoeld in artikel 4.
6. Voor Werknemers die een arbeidsovereenkomst hadden met de Werkgever op 31 december 2015 en sindsdien ononderbroken een arbeidsovereenkomst met de Werkgever hebben gehad, stelt de Werkgever:
- voor het jaar 2021 het in lid 2 bedoelde inhoudingspercentage vast op de op twee decimalen afgeronde som van viervijfde deel van het inhoudingspercentage voor het jaar 2020 als vastgesteld volgens lid 4, en eenvijfde deel van het percentage berekend volgens lid 5;
- voor het jaar 2022 het in lid 2 bedoelde inhoudingspercentage vast op de op twee decimalen afgeronde som van drievijfde deel van het inhoudingspercentage voor het jaar 2020 als vastgesteld volgens lid 4, en tweevijfde deel van het percentage berekend volgens lid 5;
- voor het jaar 2023 het in lid 2 bedoelde inhoudingspercentage vast op de op twee decimalen afgeronde som van tweevijfde deel van het inhoudingspercentage voor het jaar 2020 als vastgesteld volgens lid 4, en drievijfde deel van het percentage berekend volgens lid 5;
- voor het jaar 2024 het in lid 2 bedoelde inhoudingspercentage vast op de op twee decimalen afgeronde som van eenvijfde deel van het inhoudingspercentage voor het jaar 2020 als vastgesteld volgens lid 4, en viervijfde deel van het percentage berekend volgens lid 5.
7. Voor Werknemers wier arbeidsovereenkomst met de Werkgever op of na 1 januari 2016 in werking is getreden, stelt de Werkgever:
- voor het jaar 2021 het in lid 2 bedoelde inhoudingspercentage vast op de op twee decimalen afgeronde som van viervijfde deel van het inhoudingspercentage voor het jaar 2020 als vastgesteld volgens lid 5, en eenvijfde deel van het percentage berekend volgens lid 5;
- voor het jaar 2022 het in lid 2 bedoelde inhoudingspercentage vast op de op twee decimalen afgeronde som van drievijfde deel van het inhoudingspercentage voor het jaar 2020 als vastgesteld volgens lid 5, en tweevijfde deel van het percentage berekend volgens lid 5;
- voor het jaar 2023 het in lid 2 bedoelde inhoudingspercentage vast op de op twee decimalen afgeronde som van tweevijfde deel van het inhoudingspercentage voor het jaar 2020 als vastgesteld volgens lid 5, en drievijfde deel van het percentage berekend volgens lid 5;
- voor het jaar 2024 het in lid 2 bedoelde inhoudingspercentage vast op de op twee decimalen afgeronde som van eenvijfde deel van het inhoudingspercentage voor het jaar 2020 als vastgesteld volgens lid 5, en viervijfde deel van het percentage berekend volgens lid 5.
8. Voor alle Werknemers stelt de Werkgever voor de jaren 2025 en volgende het in lid 1 bedoelde inhoudingspercentage vast op het percentage berekend volgens lid 5, afgerond op twee decimalen.
9.3 Uitkering van de pensioenen
1. De Pensioenen worden uitbetaald in twaalf gelijke maandelijkse termijnen, telkens aan het einde van de maand.
2. De Pensioenen zullen worden uitbetaald aan de Pensioengerechtigden, met dien verstande dat het wezenpensioen van het Kind dat minderjarig is, zal worden uitbetaald aan de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het Kind.
3. Uitbetaling van de Pensioenen geschiedt onder de volgende voorwaarden, tenzij de informatie uit de Basisregistratie Personen te herleiden is:
a. de Pensioengerechtigde woonachtig in het buitenland dient een behoorlijk bewijs van zijn in leven zijn te overleggen;
b. indien door overlijden van een in het buitenland woonachtige (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde een (bijzonder) partner- en/of wezenpensioen moet worden uitgekeerd, moet een uittreksel uit het bevolkingsregister worden overgelegd, waarop de datum van overlijden van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde staat vermeld;
c. indien het hierboven bedoelde partnerpensioen toekomt aan de Partner van een ongehuwde en niet wettelijk als partner geregistreerde (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, dienen stukken te worden overgelegd, waarin ten genoegen van het Pensioenfonds wordt aangetoond dat de Gezamenlijke huishouding onmiddellijk voorafgaande aan het overlijden nog bestond;
d. tevens moeten eventuele andere stukken, welke door het Pensioenfonds worden verlangd, worden ingestuurd.
De kosten voor het verstrekken van de hiervoor bedoelde bewijzen en verklaringen zijn voor rekening van belanghebbende(n).
4. Bij uitbetalingen buiten Nederland kan het Pensioenfonds de werkelijk gemaakte kosten in rekening brengen bij de belanghebbende(n).
5. De Pensioengerechtigde behoudt tijdens zijn leven recht op niet opgevorderde uitkeringen.
6. De uitkeringen worden verminderd met die belastingen en premieheffingen, welke het Pensioenfonds verplicht is in te houden en af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wetten of besluiten.
7. Als het ouderdomspensioen op de Pensioendatum hoger is dan volgens de wet op de loonbelasting 1964 is toegestaan, mag het Pensioenfonds een deel van het pensioen afkopen aan de Gepensioneerde. Nadat het ouderdomspensioen gedeeltelijk is afgekocht, blijft het resterende ouderdomspensioen binnen de grenzen van de Wet.
10. Overige bepalingen
10.1 Fiscale maximering
1. Een AOW-overbruggingspensioen (zoals omschreven in artikel 6.3) is maximaal gelijk aan twee keer het AOW-bedrag voor een gehuwde zonder toeslag, inclusief vakantie-uitkering.
2. Als een (Gewezen) Deelnemer gedurende het deelnemerschap parttime heeft gewerkt, wordt:
- de laatste pensioengrondslag op fulltimebasis vastgesteld;
- deze pensioengrondslag vermenigvuldigd met het parttimepercentage. Bij wisselende parttimepercentages gedurende het deelnemerschap wordt het gewogen gemiddelde parttimepercentage genomen.
3. Het Pensioenfonds blijft bij de uitvoering van de pensioenregeling binnen de grenzen van de fiscale wet- en regeling. Bij een verhoging van de fiscale pensioenrichtleeftijd kan het Bestuur besluiten dit pensioenreglement per de datum waarop de fiscale pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd, aan te passen aan die hogere leeftijd en worden de tot dat moment opgebouwde Pensioenaanspraken van de Deelnemers (met inbegrip van de arbeidsongeschikte Deelnemers) en de premievrije Pensioenaanspraken van de Gewezen Deelnemers per voornoemde datum omgezet op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid naar Pensioenaanspraken met de verhoogde pensioenrichtleeftijd.
Ten aanzien van de arbeidsongeschikte Deelnemers blijft voor de einddatum van de pensioenopbouw de Pensioenrichtdatum gelden zoals die gold bij ingang van de premievrije opbouw tenzij het Bestuur hier anders over besluit.
4. Mocht het onderhavige reglement niet blijken te kwalificeren als pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, dan heeft het Bestuur het recht het pensioenreglement met terugwerkende kracht aan te passen, op dusdanige wijze dat de pensioenregeling wel kwalificeert als pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 en waarbij zoveel als mogelijk aangesloten worden bij doel en strekking van de pensioenregeling, zoals overeengekomen tussen sociale partners.
10.2 Vervreemden van Pensioenaanspraken en Pensioenrechten
De (Gewezen) Deelnemer, de (Gewezen) Partner of de Pensioengerechtigde kan zijn recht op een Pensioenaanspraak of Pensioenrecht niet afkopen, vervreemden of prijsgeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid stellen, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
10.3 Wijzigingsvoorbehoud Werkgever
1. De Werkgever heeft zich het recht voorbehouden de pensioenregeling eenzijdig te wijzigen, te verlagen, te beperken of te beëindigen, als omstandigheden wijzigen die voor de Werkgever van zodanig zwaarwegend belang zijn in relatie tot de belangen van de Werknemers, dat de belangen van de Werknemers daarvoor moeten wijken.
2. De Werkgever heeft zich het recht voorbehouden zijn bijdrage aan de pensioenregeling te verlagen of te beëindigen in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden.
3. Als de Werkgever gebruik wil maken van het recht zoals omschreven in lid 1 of lid 2, zal hij de Deelnemers hierover schriftelijk informeren en met hen overleggen over een eventuele herziening van de pensioenregeling.
4. Als de Pensioenovereenkomst wijzigt doordat de Werkgever gebruik maakt van het recht zoals omschreven in lid 1 of lid 2, wijzigen de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten die tot dat moment zijn opgebouwd niet, behalve:
a. als de opgebouwde Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten worden overgedragen naar een nieuwe pensioenuitvoerder;
b. als alle Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten collectief overgaan (collectieve waardeoverdracht) naar de Pensioenregeling van een nieuwe Werkgever;
c. als de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten worden verlaagd, zoals bedoeld in artikel 134 van de Pensioenwet.
5. In alle andere dan de in lid 1 en 2 genoemde situaties wordt de pensioenovereenkomst gezamenlijk door de Werkgever en de ondernemingsraad van de Werkgever gewijzigd.
10.4 Uitgesloten risico’s
1. Indien de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde overlijdt ten gevolge van de opzet of grove schuld van een (Gewezen) Partner, dan vervalt het uit hoofde van dit Pensioenreglement ten behoeve van die (Gewezen) Partner verzekerde (bijzonder) partnerpensioen, hoe ook geheten, en wordt in plaats daarvan een (bijzonder) partnerpensioen uitgekeerd dat kan worden verworven op basis van de premievrije waarde van het opgebouwde (bijzonder) partnerpensioen berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
2. Indien de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde overlijdt ten gevolge van de opzet of grove schuld van een Kind, dan vervalt het gehele wezenpensioen, hoe ook geheten, dat ten behoeve van dat Kind door het Pensioenfonds is verzekerd;
3. Het Bestuur zal zich bij haar oordeelvorming baseren op een strafrechtelijk vonnis.
4. Op het in lid 1 bedoelde te verwerven (bijzonder) partnerpensioen zijn, voor zover zij niet afwijken van dit artikel, de bepalingen uit dit Pensioenreglement, met name maar niet beperkt tot de bepalingen inzake (bijzonder) partnerpensioen, van toepassing.
5. De ingevolge lid 1 benodigde rekenregels worden bij toekenning van het (bijzonder) partnerpensioen door het Bestuur vastgesteld op basis van de fondsgrondslagen.
10.5 Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet, beslist het Bestuur.
10.6 Overgangsbepalingen
1. Voor degene die op 31 december 2017 Xxxxxxxxx was aan het Pensioenreglement Pensioenfonds AFM 2016 van Pensioenfonds AFM (Pensioenreglement 2016), geldt dat het deelnemerschap aan voornoemd pensioenreglement per 1 januari 2018 wordt beëindigd. Alle Pensioenaanspraken die tot 1 januari 2018 zijn opgebouwd krachtens het Pensioenreglement 2016 zijn premievrij gemaakt. Vanaf 1 januari 2018 vindt de opbouw van Pensioenaanspraken alsmede de risicoverzekeringen plaats op basis van dit pensioenreglement.
2. De hiervoor in lid 1 bedoelde premievrije Pensioenaanspraken zijn omgezet naar Pensioenaanspraken krachtens dit pensioenreglement.
3. De premievrije Pensioenaanspraken van de Gewezen Deelnemer, die reeds op of voor 31 december 2017 zijn deelnemerschap aan Pensioenreglement 2016 heeft beëindigd, worden eveneens omgezet naar Pensioenaanspraken krachtens dit pensioenreglement.
4. De Pensioenrechten van de Pensioengerechtigden, waarvan het pensioen op grond van Pensioenreglement 2017 reeds op of voor 31 december 2017 is ingegaan gaan over naar het Pensioenfonds en worden toegekend krachtens dit pensioenreglement.
5. De in lid 2 en 3 bedoelde omzetting vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Bij omzetting wordt uit de waarde van de krachtens het Pensioenreglement 2016 verkregen premievrije aanspraken een ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen toegekend.
6. Indien een arbeidsongeschikte Deelnemer premievrijstelling heeft verkregen op basis van het Pensioenreglement Pensioenfonds AFM 2016 of eerdere pensioenreglementen van Pensioenfonds AFM, dan behoudt deze Deelnemer premievrijstelling conform het bepaalde in artikel 7.1 van dit pensioenreglement. Voor deze Deelnemer blijft de pensioengrondslag van toepassing zoals die voor hem laatstelijk gold op 31 december 2017 met toepassing van artikel 7.1, lid 2. Voor premievrijstelling komt tevens in aanmerking de Deelnemer waarvan het deelnemerschap in Stichting Pensioenfonds Autoriteit Financiële Markten tijdens ziekte is beëindigd en na de collectieve waardeoverdracht naar het Pensioenfonds Arbeidsongeschikt wordt.
7. Tot en met het jaar 2025 geldt bij wijze van overgangsmaatregel in afwijking van artikel 5 lid 4 met betrekking tot de toeslagverlening op de Pensioenaanspraken van de Deelnemers het volgende.
Voor Deelnemers
a. die op 31 december 2015 een dienstverband hadden met de Werkgever; en
b. zolang als zij aaneensluitend in dienst van de Werkgever zijn; en
c. tegelijkertijd deelnemen aan de in dit reglement omschreven pensioenregeling,
zal jaarlijks door het Pensioenfonds een onvoorwaardelijk toeslag op de Pensioenaanspraken worden verleend ter grootte van de jaarlijkse algemene (niet-incidentele) loonontwikkeling bij de Werkgever over het voorafgaande kalenderjaar met een maximum van 1,5 % per jaar.
Voor deze onvoorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve bij de collectiviteitkring AFM gevormd. De toeslagverlening wordt door de Werkgever jaarlijks gefinancierd door middel van een aan het Pensioenfonds verschuldigde additionele premie zoals bepaald in de Uitvoeringsovereenkomst. Deze additionele premie komt bovenop de vaste premie als bedoeld in artikel 9.
Indien de Algemene loonindex gedurende de periode als bedoeld in de eerste volzin in enig kalenderjaar hoger is dan 1,5%, kan het Bestuur een additionele toeslag verlenen op de Pensioenaanspraken van de hiervoor bedoelde Deelnemers tot maximaal het niveau van Algemene loonindex.
Deze eventuele aanvullende toeslagverlening in enig jaar is geheel voorwaardelijk. Het Bestuur beslist jaarlijks in hoeverre de Pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en is de Werkgever geen premie aan het Pensioenfonds verschuldigd, maar deze wordt uitsluitend uit het beleggingsrendement gefinancierd mits dit past binnen de kaders van de aanvangshaalbaarheidstoets. Indien dit niet past, zal deze toeslagverlening worden gefinancierd uit het in artikel 5 bedoelde premie- en indexatiedepot.
8. (Gewezen) Deelnemers die op 1 januari 2018 59 jaar of ouder zijn, kunnen in afwijking van het gestelde in artikel 6.1 lid 1 vervroegen tot maximaal de 60ste verjaardag.
9. De Werkgever heeft degene die op 31 december 2017 (Gewezen) Xxxxxxxxx was bij Pensioenfonds AFM, en per die datum een aanspraak had op:
(i) een tijdelijk ouderdomspensioen (62 tot 65 jaar); en/of
(ii) een prepensioen (60 tot 62 jaar),
jegens Pensioenfonds AFM voorgesteld om een vergelijkbare aanspraak jegens het Pensioenfonds te verkrijgen, als de (gewezen) werknemer anders zou hebben gehad jegens Pensioenfonds AFM, onder navenante verlaging van zijn pensioenen jegens het Pensioenfonds. Deze verlaging zal voldoen aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Degene die heeft ingestemd met het vorenbedoelde voorstel krijgt een aanspraak op tijdelijk ouderdomspensioen (TOP) jegens het Pensioenfonds, zoals hieronder beschreven.
(a) De waarde van het tijdelijk ouderdomspensioen en het prepensioen bij Pensioenfonds AFM die ingaan op de eerste dag van maand volgend op de maand waarin de 62-jarige respectievelijk de 60-jarige leeftijd wordt bereikt, wordt afhankelijk van de aanspraak bij Pensioenfonds AFM aangewend voor de inkoop van een aanspraak op TOP ingaand op 62 jaar en eindigend op 65 jaar en/of een TOP ingaand op 60 jaar en eindigend op 62 jaar.
(b) Xxxxxx dan bij Pensioenfonds AFM heeft de (Gewezen) Xxxxxxxxx de volgende keuzemogelijkheden:
- eerder laten ingaan van het TOP, echter niet eerder dan de 57,5-jarige leeftijd;
- later laten ingaan van het TOP, echter niet later dan één maand voor de einddatum van het TOP;
- uitruilen naar een levenslang ouderdomspensioen ingaand op 68-jarige leeftijd. Dit dient uiterlijk één maand voor de einddatum van het TOP te worden aangevraagd;
- bij het uitblijven van een beslissing wordt het TOP uitgesteld tot uiterlijk 1 maand voor het bereiken van de expiratiedatum van het TOP en wordt het TOP uitgeruild voor een levenslang ouderdomspensioen ingaand op 68-jarige leeftijd.
10.Vanwege de wijziging van de referteperiode naar september – september in de definitie van Prijsindex per 1 januari 2022 wordt voor de toepassing van Prijsindex in artikel 5.1, leden 3 en 8 en het bepaalde in artikel 9.1. lid 2 per 1 januari 2023 de maand oktober 2021 buiten beschouwing worden gelaten. Deze maand is reeds meegenomen bij de toepassing ervan per 1 januari 2022.
10.7 Inwerkingtreding
Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 januari 2018 en laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2024.