COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR PUBLIEKSTIJDSCHRIFTJOURNALISTEN
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR PUBLIEKSTIJDSCHRIFTJOURNALISTEN
1 november 2000 - 31 december 2002
De ondergetekenden
De Groep Publieks- en Opinietijdschriften, per 1 juli 2001 opgevolgd door de Groep Publiekstijdschriften, groepsvereniging binnen het Nederlands Uitgeversverbond, Hoog- oorddreef 5 te Amsterdam Z.O., 1101 BA, tel.: 020 - 0000000
en
De Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), gevestigd te Amsterdam, 1071 DR, Xxx. Xxxxxxxxxxxxx 00, tel.: 020 - 0000000
verklaren per 1 november 2000 de navolgende collectieve arbeidsovereenkomst te hebben aangegaan:
INHOUDSOPGAVE pagina
Inleiding tot de CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten 5
Hoofdstuk I . Algemene bepalingen 8
Artikel 1 Definities 8
Artikel 1A Normale arbeidsduur 9
Artikel 2 Werkingssfeer 10
Hoofdstuk II. Salariëring 11
Artikel 3 Salariëring 11
Artikel 4 Vervallen 11
Artikel 5 Indeling 11
Artikel 6 Salarisschaal voor journalisten 12
Artikel 7 Toepassing salarisschaal 12
Artikel 8 Hoofdredacties 14
Artikel 9 Leerling-journalist 14
Artikel 10 Stagiaires School/Academie voor de Journalistiek 15
Hoofdstuk III. Verdere rechtspositie 16
Artikel 11 Werkverdeling en gezagsverhouding 16
Artikel 12 Statuut voor hoofdredactie en redactie 16
Artikel 13 Medewerking aan andere bladen en persbureaus 17
Artikel 14 Overmatige werktijd 18
Artikel 14A Roostervrije dagen 19
Artikel 15 Langdurige afwezigheid 20
Artikel 16 Rustdag 20
Artikel 17 Vakantie en vakantietoeslag 21
Artikel 18 Afwezigheid met behoud van salaris 23
Artikel 18A Inzetbaarheid en scholing 25
Artikel 19 Senioren regeling 26
Artikel 19A Feestdagen 27
Artikel 20 Militaire dienst 27
Artikel 21 Verzuim wegens arbeidsongeschiktheid 28
Artikel 21A Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 22 Vrijwillige ziektekostenverzekering 30
Artikel 23 Vervanging bij verlof of vacature 31
Artikel 24 Kinderopvang 31
Artikel 25 Onkostenvergoeding 32
Hoofdstuk IV. Aanstelling en ontslag 33
Artikel 26 Schriftelijke aanstelling 33
Artikel 26A Deeltijdarbeid 34
Artikel 27 Maatwerk 34
Artikel 28 Vervallen 35
Artikel 29 Termijn van aanstelling 35
Artikel 30 Opzegging 36
Artikel 31 Beëindiging wegens dringende redenen 37
Hoofdstuk V. 39
Artikel 32 Regeling vrijwillig vervroegd uittreden 39
Artikel 33 Uitkering bij overlijden 41
Artikel 34 Pensioenbepaling 41
Artikel 34A Pensioenopbouw bij ouderschapsverlof 42
Artikel 35 Werkgeversbijdrage 42
Hoofdstuk VI. Structuurwijziging 43
Artikel 36 Structuurwijziging 43
Artikel 37 Overneming van het dienstverband bij structuurwijziging 44
Artikel 38 Ontslag ten gevolge van structuurwijziging 45
Hoofdstuk VII. Toezicht op de naleving van de CAO 49
Artikel 39 Redactiecommissie en redactievertegenwoordigers 49
Artikel 40 Raad van Uitvoering 50
Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen 52
Artikel 41 Duur der overeenkomst 52
Artikel 42 Tussentijdse herziening van de CAO 52
Protocollaire bepalingen 53
Bijlagen 57
-Arbeidsvoorwaarden
Bijlage I Salarisgroepen en salarisschalen 57
Bijlage II Structurele salarisverhogingen in 2001 en 2002 60
Bijlage III-A Minimum pensioenvoorwaarden 61
Bijlage III-B Minimum prepensioenvoorwaarden 64
Bijlage IV Opleidingsbeleid 67
-Reglementen
Bijlage V-A Reglement Stichting VUT Tijdschriftjournalisten tot en met 31 december 2001 69
Bijlage V-B Reglement Stichting VUT Tijdschriftjournalisten per 1 januari 2002
(Aanvullingsregeling) 77
Bijlage VI Reglement Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening BTU 88
Bijlage VII Reglement Stichting Fondsen Kinderopvang BTU 92
Bijlage VIII Reglement Raad van Uitvoering 97
-Diversen
Bijlage IX Model-redactiestatuut 100
Bijlage X Model-arbeidsovereenkomst 106
Bijlage XI Model-stagecontract 109
Bijlage XII Model-reglement spaarloonregeling 111
Trefwoordenregister 116
Inleiding tot de CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten 2000-2002
Tot de belangrijkste CAO-wijzigingen per 1 november 2000 behoren de volgende afspraken:
1.
De CAO heeft een looptijd van 26 maanden: van 1 november 2000 tot en met 31 december 2002
2.
De salarissen en salarisschalen worden structureel verhoogd als volgt: 1 januari 2001: 4 %
1 januari 2002: 4 %
3.
Per 1 januari 2002 wordt de huidige VUT-regeling voor Tijdschriftjournalisten ver- vangen door een prepensioenregeling en een Aanvullingsregeling. Deze afgespro- ken prepensioenregeling en Aanvullingsregeling zijn overeenkomstig het advies dat het VUT-bestuur heeft uitgebracht.
Uitgangspunten van de nieuwe prepensioenregeling zijn: spilleeftijd voor uittreding is 62 jaar, prepensioen-uitkering van 75% en een premieverdeling van 50% - 50% voor werkgever respectievelijk werknemer.
4.
De NVJ neemt deel aan de technische paritaire commissie CAO-BTU die geduren- de de looptijd van de CAO onderzoekt in hoeverre de Minimum Pensioenvoor- waarden in de CAO’s BTU, VAK , PU en OP nog aansluiten op de pensioenpraktijk binnen de boeken- en tijdschriftuitgeverijsector en aanpassing behoeven op grond van de PSW, de nieuwe fiscale wet- en regelgeving en het STAR-pensioenconve- nant.
5.
De werkingssfeer van de CAO wordt uitgebreid met: ‘eventuele van publiekstijd- schriften resp. opinieweekbladen afgeleide en/of daarmee samenhangende elektro- nische producten’.
6.
Op initiatief van de werkgever en/of ondernemingsraad, al dan niet daartoe uitgeno- digd door de journalist en/of de redactiecommissie, kan in de onderneming maatwerk in arbeidsvoorwaarden op individueel niveau worden toegestaan ten aanzien van de volgende onderwerpen:Arbeidsduur (art. 1A) en arbeidstijden; verlofsparen door o.a. de inzet van overmatige werktijd (art. 14), bovenwettelijke vakantiedagen (art. 17), roostervrije dagen (art. 14A); ziektekostenverzekering (art. 22); invulling van inzet- baarheid en scholing (nieuw artikel); pensioenregelingen en prepensioenregelingen. Als gevolg van maatwerk mag de waarde van het totale pakket aan arbeidsvoorwaar- den niet worden verslechterd. Als er geen maatwerk wordt afgesproken of als de jour- nalist van deze mogelijkheid van maatwerk geen gebruik wenst te maken, geldt de CAO.
Looptijd
Salarissen
VUT-
prepensioen
Minimum pensioenvoor- waarden
Werkingssfeer
Maatwerk
Voor de besluitvorming rond maatwerk geldt een procedure met onder meer de ver- eiste instemming van de OR. Vakorganisaties worden over besluiten ter zake geïn- formeerd door de werkgever. Maatwerkregelingen met betrekking tot arbeidsduur en overmatige werktijd worden voorts besproken met de redactie/redactieraad.
Vakantie- wetgeving
Brutering OHT
VUT-dotatie
Kinderopvang
Bijdrage ZKV
Bedrijfstak- bureau
7.
In de CAO wordt vastgelegd dat bovenwettelijke vakantiedagen kunnen worden ingezet/aangewend voor arbeidsvoorwaarden op maat in het kader van maatwerk op ondernemingsniveau.
8.
Voor de brutering van de Overhevelingstoeslag in de salarissen per 1 januari 2001 zijn de volgende afspraken gemaakt:
de schaalsalarissen ingevolge de CAO BTU worden ingevolge de wettelijke richt- lijn terzake per 1 januari 2001 verhoogd met 1,9% met een maximum van ƒ 1.745,- op jaarbasis;
voor zover een onderneming een zogeheten 13e maand en/of winstdelingsregeling en/of andere aan het bruto loon gerelateerde emolumenten kent, kan het bruterings- percentage van 1,9% en het gemaximeerde bedrag van ƒ 1.745,- naar beneden wor- den bijgesteld. Hierbij is de afspraak gemaakt dat dit inkomensneutraal dient plaats te vinden, waarbij de effecten op de sociale premies buiten beschouwing worden gelaten.
9.
De premieheffing bij de werkgevers van 0,35% voor het Fonds VUT-dotatie PUOP wordt tot het einde van het jaar 2001 voortgezet.
10.
De mogelijkheid tot Buitenschoolse Opvang wordt met ingang van 1 januari 2001 uitgebreid tot kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar. In de bestaande Kin- deropvangregeling wordt met ingang van 1 januari 2002 onder een aantal voor- waarden de 50%-kostendeling ingevoerd (d.w.z. 50% van de kinderopvangkosten onder aftrek van de Ouderbijdrage komt voor rekening van de werkgever en 50% voor rekening van de werkgever van de partner van de journalist/ouder).
De jaarlijkse werkgeverspremie Kinderopvang blijft gedurende de jaren 2001 en 2002 gehandhaafd op 0,6%.
11.
CAO-partijen hebben afgesproken om de bijdrage van de werkgever in de premie ziektekostenverzekering op nihil te stellen, indien een journalist niet deelneemt aan de collectieve ziektekostenverzekering bij de werkgever. Deze bepaling geldt met ingang van 1 januari 2002 voor alle huidige en nieuw aan te stellen journalisten, die niet krachtens de Ziekenfondswet verplicht verzekerd zijn, of zoveel eerder als opzegging van de bestaande ziektekostenverzekering mogelijk is.
12.
De NVJ is betrokken bij de paritaire (project)groep, die is ingesteld met als opdracht een Bedrijfstakbureau voor de Uitgeverijsector op te richten met eigen statuten en reglement. Als actiepunten voor het Bedrijfstakbureau gelden in eerste instantie de organisatie van het beheer van een aantal Stichtingen en Sociale fondsen, het inrich-
ten van een Web site ten behoeve van de bedrijfstak, het opzetten van een Kennis- centrum en de totstandkoming van het Arbo-Convenant.
Er zijn afspraken gemaakt over de financiering van de aanloopkosten van het Bedrijfstakbureau, de a.s. toezichthouder op de uitvoering van alle bedrijfstakfond- sen, door middel van een tijdelijke verhoging (voor de duur van de CAO) van de Werkgeversbijdrage van 0,06% met 0,03% naar 0,09%.
13.
De NVJ zal aansluiting zoeken bij de totstandkoming van een Arbo-Convenant ter bestrijding van de werkdruk en RSI binnen de BTU-sector en ter bevordering van de reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid.
14.
Er zijn afspraken gemaakt over het ontwikkelen van scholingsbeleid per onderne- ming. Doelstelling is het realiseren op ondernemingsniveau van scholingsplannen en individuele opleidingsplannen met faciliteiten (kostenvergoeding en studietijd). Voorts is afgesproken dat met journalisten jaarlijks een functioneringsgesprek zal plaatsvinden.
15.
De paritaire studiecommissie, als benoemd in Protocollaire bepaling nr 9, met als taak om te inventariseren waar in de praktijk problemen bestaan inzake "gebruik, hergebruik en misbruik" van artikelen welke door journalisten in loondienst zijn vervaardigd, zet haar werkzaamheden voort en brengt zo spoedig mogelijk verslag van haar bevindingen uit aan CAO-partijen.
16.
Afgesproken is een inventarisatie onder de aangesloten ondernemingen van vrou- welijke journalisten in de PUOP-sector, gekoppeld aan functie en beloning in ver- gelijking tot mannelijke journalisten in de PUOP-sector.
Werkdruk/RSI/Re ïntegratie
Loopbaanbege- leiding
Hergebruik werk van journalisten in dienstverband
M/V
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Journalist
Journalistieke arbeid
Xxxxxxxx journalist
Hoofdredacteur
Werkgever/ uitgever
Directie
Publieks- tijdschrift
Definities
Deze overeenkomst verstaat onder:
a.
Journalist: xxxxxx die als hoofdberoep journalistieke arbeid verricht in dienst van de werkgever;
b.
Journalistieke arbeid: het inhoudelijk medewerken aan de samenstelling van een publiekstijdschrift;
c.
Leerling journalist: degene die bij de redactie van een publiekstijdschrift een jour- nalistieke vakopleiding geniet;
d.
Hoofdredacteur: de journalist, die krachtens zijn schriftelijke aanstelling door daar- toe statutair bevoegde organen van de uitgeverij verantwoordelijkheid draagt voor de inhoud van het redactionele gedeelte van het publiekstijdschrift, hieronder mede begrepen degene die, onder welke benaming ook, krachtens een dergelijke aanstel- ling voor de redactionele inhoud van een publiekstijdschrift verantwoordelijk is en leiding geeft aan de redactie;
e.
Werkgever: de Nederlandse natuurlijke persoon of rechtspersoon of vennootschap onder firma of en commandite, gevestigd in Nederland, wiens/welks voornaamste bedrijvigheid is het uitgeven van één of meer bladen, die als publiekstijdschrift wor- den aangemerkt, en eventuele daarvan afgeleide en/of daarmee samenhangende elektronische producten.
f.
Directie: de statutaire directie resp. de door deze directie gemachtigden;
g.
Publiekstijdschrift: elk tijdschrift dat:
- geëxploiteerd wordt door verkoop op de vrije markt van bladen en/of adverten- tieruimte en tenminste vier keer per jaar verschijnt, terwijl de inkomsten uit losse verkoop, abonnementsgelden, advertenties en/of de bijdragen van een onderneming of groep van ondernemingen, tenminste de helft van de exploita- tiekosten bedragen en;
- gericht is op een brede lezerskring van vrouwen en/of mannen, gezinnen, xxx- xxxxx of kinderen, en van inhoud algemeen informatief, ontspannend en al dan niet meningvormend is;
- ofwel gericht is op een lezerskring die naar belangstelling, hobby of vrijetijds- besteding beperkt is, en van inhoud voornamelijk informatief, instructief en al dan niet meningvormend op het gebied van die belangstelling, hobby of
vrijetijdsbesteding is. Onder belangstelling is hier niet te begrijpen beroeps-
/bedrijfsmatige belangstelling.
h.
Roostervrije dag: een dag waarop de journalist volgens zijn arbeidsovereenkomst journalistieke arbeid zou moeten verrichten, maar waarop hij met behoud van sala- ris is vrijgesteld van het verrichten van de bedongen arbeid en welke door de werk- gever eenmalig wordt vastgesteld in een tijdig tevoren bekendgemaakt schema.
Artikel 1A Normale arbeidsduur
1A.1
De normale arbeidsduur bedraagt 152 uur per vier weken in combinatie met 13 roos- tervrije dagen per jaar.
1A.2
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 van deze CAO kan een afwijkende afspraak worden gemaakt met betrekking tot de normale arbeidsduur, met dien ver- stande dat afhankelijk van het aantal roostervrije dagen de arbeidsduur per vier weken ten minste 144 uur (zonder roostervrije dagen) en ten hoogste 160 uur (met 26 roostervrije dagen) dient te bedragen.
1A.3
a. De journalist, werkzaam in deeltijd, heeft de keuze tussen 10% verkorting van de met hem overeengekomen arbeidstijd dan wel aanpassing van het deeltijd- percentage, tenzij in overleg met de hoofdredactie en de werkgever wordt vast- gesteld dat de bedrijfsomstandigheden een keuzemogelijkheid niet toelaten.
b. Indien geen gebruik wordt gemaakt van verkorting van de arbeidstijd wordt het deeltijdpercentage aangepast door het overeengekomen aantal arbeidsuren per vier weken uit te drukken in een percentage van 144 uur en geldt een normale arbeidsduur van 144 uur per vier weken naar rato.
1A.4
Voor leerlingjournalisten geldt in afwijking van het voorgaande een normale arbeids- duur van 128 uur per vier weken. Zij hebben geen recht op roostervrije dagen.
1A.5
Voor journalisten van 58 jaar en ouder bestaat de keus om, met in achtneming van het bepaalde in artikel 19 van deze CAO, de normale arbeidsduur te stellen op 128 uur per 4 weken. Bij een normale arbeidsduur van 128 uur bestaat geen recht op roostervrije dagen.
Roostervrije dag
Normale arbeidsduur
Afwijkende afspraak
Deeltijd
Leerling- journalisten
Senioren (58+)
Artikel 2
Werkingssfeer
Geen wijziging in ongunstige zin
Nakoming te goeder trouw
Evenredigheid
Werkingssfeer
2.1
Deze CAO beheerst, met uitzondering van de arbeidsovereenkomst met directeu- ren/hoofdredacteuren, elk arbeidsovereenkomst, welke is of wordt aangegaan tus- sen een werkgever en een journalist.
2.2
Elk beding tussen werkgever en journalist dat voor de journalist in ongunstige zin afwijkt van bepalingen van deze CAO, is nietig. In plaats daarvan geldt de CAO.
2.3
Werkgever en journalist zijn tegenover elk der partijen bij deze CAO gehouden al datgene dat te hunnen aanzien bij de CAO is bepaald, ter goeder trouw ten uitvoer te brengen, als hadden zij zichzelve daartoe verbonden.
2.4
Voor journalisten die minder dan een volle dagtaak/weektaak vervullen gelden de CAO-bepalingen naar evenredigheid van de met hen overeengekomen arbeidstijd.
HOOFDSTUK II SALARIËRING
Artikel 3 Salariëring
3.1
De journalisten genieten een naar tijdsduur vastgesteld salaris.
3.2
De uitbetaling van het salaris geschiedt, behoudens de gevallen waarin dit wettelijk niet mogelijk is, in periodieke termijnen en wel uiterlijk op de laatste dag van elke periode van tenminste vier weken en ten hoogste een maand. Wanneer bepaalde omstandigheden zulks gewenst maken, kan met toestemming van de in de uitgever- ij werkzaam zijnde journalisten tijdelijk een kortere betalingsperiode worden over- eengekomen.
Artikel 4
Dit artikel is vervallen.
Artikel 5 Indeling
5.1
Voor de toepassing van de in deze overeenkomst vervatte salarisregeling worden de journalisten, ingedeeld in de in Bijlage I genoemde salarisgroepen
5.2
De indeling van de journalisten geschiedt door de directie op voordracht van de hoofdredacteur.
5.3
De journalist heeft jaarlijks recht op een functioneringsgesprek met de hoofdredac- teur. Tijdens dat gesprek zal o.m. aan de orde gesteld kunnen worden of de journa- list in aanmerking komt voor een bomilo, een extra periodiek (boven het in artikel 7, lid 1 bedoelde) of een indeling in een hogere schaal.
De redactieraad zal jaarlijks door de hoofdredacteur op de hoogte gesteld worden van de verdeling van de journalisten over de verschillende salarisschalen.
5.4
Indien een journalist wordt belast met een taak, vallend onder een der in Bijlage I genoemde salarisgroepen, doch de daarvoor bij de functieomschrijving veronderstelde journalistieke vakbekwaamheid of ervaring nog niet bezit, kan hij met inachtneming van onderstaande bepalingen voorlopig worden ingedeeld in de naastlagere salarisschaal. Een beroep op deze bepalingen kan slechts worden gedaan, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. aan de betrokken journalist dient bij het opdragen van de vorenbedoelde taak door de directie schriftelijk te worden meegedeeld, dat - en met ingang van welk tijdstip - een voorlopige indeling als vorenbedoeld plaatsvindt;
Salaris naar tijdsduur
Betaling in periodieke termijnen
Salarisgroepen
Indeling
Jaarlijks functionerings- gesprek
Voorlopige indeling
b. binnen twee jaar dient de betrokken journalist tot de voorgeschreven salaris- schaal te worden bevorderd, dan wel moet een zodanige reorganisatie van de redactie van het tijdschrift tot stand worden gebracht, dat de bedoelde taak wordt opgedragen aan een journalist, die in de daaraan beantwoordende sala- risschaal is geplaatst.
Geschil over indeling
Terugplaatsing
Artikel 6
Normsalarissen
Artikel 7
Inschaling salaris
5.5
Indien een journalist zich niet kan verenigen met zijn indeling en daaromtrent niet tot overeenstemming kan komen met zijn directie, kan hij het geschil voorleggen aan de Raad van Uitvoering.
5.6
Indien een journalist binnen een jaar nadat hij belast is met een leidinggevende taak op grond waarvan indeling in schaal 5 of schaal 4 heeft plaatsgevonden, wordt ont- heven van die leidinggevende taak, kan tot terugplaatsing in de oorspronkelijke schaal worden overgegaan. Het normsalaris wordt daarbij gesteld op tenminste het salaris onmiddellijk voor de terugplaatsing.
Salarisschaal voor journalisten
6.1
De journalisten genieten ten minste de salarissen die zijn vervat in de schalen van normsalarissen als opgenomen in Bijlage I.
Toelichting
De salarissen hebben niet het karakter van een minimumsalaris, maar van een normsalaris. Onder minimumsalaris wordt verstaan het bedrag waarop de journalist tenminste recht heeft, zodat in al die gevallen waarin de journalist een hoger te waarderen arbeidsprestatie levert, hij in aanmerking komt voor een salaris dat een bepaald aantal procenten boven zijn minimumsalaris ligt (het z.g. bomiloprincipe).
Ook een normsalaris is een minimumsalaris, in die zin dat geen salarissen lager dan het normsa- laris mogen worden uitbetaald. Bij een normsalaris wordt ervan uitgegaan, dat doorgaans ver- schillen in individuele arbeidsprestaties niet in individueel verschillende percentages zijn uit te drukken, zodat het salaris wordt gebaseerd op de gemiddelde arbeidsprestatie.
In die gevallen, waarin een journalist aan duidelijk herkenbare hogere eisen beantwoordt, kan de journalist individueel voor een hoger salaris dan het normsalaris in aanmerking komen. In de praktijk zal dit er veelal toe leiden, dat de feitelijk betaalde salarissen voor 75 à 80 % correspon- deren met de in de salarisschalen aangegeven normsalarissen, terwijl niet meer dan 20 à 25 % van de feitelijk betaalde salarissen de genoemde normsalarissen in mindere of meerdere mate overtreffen.
Toepassing salarisschaal
7.1
Iedere journalist ontvangt in de regel bij de aanstelling, doch in elk geval binnen drie maanden na zijn aanstelling, schriftelijke mededeling van de salarisschaal waarin hij is ingedeeld en van het aantal schaaltreden waarop zijn schaalsalaris is gebaseerd.
7.2
a. Indien bij aanstelling schaaltreden zijn vastgesteld, zal als regel het aantal schaaltreden jaarlijks per 1 juli (resp. bij de aanvang van de periode waarin 1 juli valt) met één schaaltrede worden verhoogd, echter uitsluitend indien het maxi- mum aantal schaaltreden in de geldende salarisgroep nog niet is toegekend.
b. Indien op grond van de beoordeling van het functioneren van de journalist, uit- sluitend indien ingedeeld in de schalen 4 en 5 en vast te stellen aan de hand van functionerings- of beoordelingsgesprekken, geen schaaltredeverhoging wordt toegekend, zal dit aan de betrokken journalist uiterlijk twee maanden (of twee perioden ingeval van een periodesalaris) voor het tijdstip waarop de periodieke verhoging zou moeten ingaan, schriftelijk worden medegedeeld onder vermel- ding van de redenen.
c. In afwijking van het in lid 1 gestelde zal aan de jounalist die tussen 1 januari en 1 juli in dienst treedt, de eerstvolgende periodieke verhoging worden toegekend op 1 januari daaropvolgend.
7.3
Indien een publiekstijdschrift door een andere uitgever dan voorheen wordt uitge- geven blijven de salarisschaalindeling en het aantal toegekende functiejaren, welke bij de vroegere uitgever van kracht waren onaangetast.
7.4
Indien een journalist bij eenzelfde werkgever tot een hogere salarisschaal wordt bevorderd, wordt zijn normsalaris in die hogere schaal tenminste bepaald op het schaalbedrag, dat gelijk is aan of onmiddellijk ligt boven het hem vóór de bevorde- ring toekomende normsalaris. Voor de berekening van het aan de tot een hogere afdeling bevorderde journalist in de toekomst verschuldigde normsalaris, wordt het aantal functiejaren voor hem vastgesteld op het aantal, dat blijkens het bepaalde in artikel 6, overeenkomt met het hem bij de bevordering toegekende normsalaris.
7.5
De journalist, ingedeeld in schaal 3 of 4, die leiding geeft aan ondergeschikten dan wel een coördinerende rol vervult binnen de redactie en daarnaast in hoofdzaak jour- nalistieke werkzaamheden verricht, komt in aanmerking voor een managementtoe- slag ter hoogte van 5% van het schaalsalaris. De toeslag vervalt zodra geen leiding- gevende of coördinerende rol meer wordt vervuld.
Indien een journalist gedurende een aaneengesloten periode van één jaar of langer een managementtoeslag heeft ontvangen, zal bij het vervallen van de management- toeslag een afbouwregeling van kracht worden die inhoudt dat vanaf het moment dat de journalist niet meer in aanmerking komt voor de managementtoeslag hij gedu- rende een bepaalde periode in aanmerking komt voor een afbouwtoeslag van 2,5%. De periode dat de afbouwtoeslag betaald wordt, wordt als volgt bepaald:
Duur periode dat managementtoeslag Duur periode van afbouwtoeslag is ontvangen:
- één jaar of langer maar, xxxxxx dan drie jaar 3 maanden (of 3 periodes)
- drie jaar of langer, maar korter dan vijf jaar 6 maanden (of 6 periodes)
- vijf jaar of langer, maar korter dan zeven jaar 9 maanden (of 9 periodes)
- zeven jaar of langer 12 maanden (of 13 periodes)
Periodieke schaaltrede- verhoging
Behoud salarisschaal- indeling
Bevordering
Management toeslagen
Excellent functioneren
Artikel 8
Inschaling hoofdredacteur
Geleidelijke inschalings- regeling
Waarneming
Artikel 9
Xxxxxxxx- journalist
Ten hoogste twee jaar
Arbeidsduur
7.6
Aan het einde van de hoogste salarisschaal zijn drie schaaltreden (schaal 5, trede 12 e.v.) toegevoegd waarin uitsluitend journalisten kunnen worden ingedeeld op basis van excellent functioneren, een en ander ter beoordeling van de werkgever.
Hoofdredacties
8.1
De hoofdredacteur die deze functie bij wijze van volle dagtaak uitoefent, geniet een sala- ris dat het eindsalaris van schaal 4 met tenminste 15 procent overtreft.
Op verzoek van de uitgever kan de Raad van Uitvoering dispensatie verlenen van boven- staande regel indien het totale aantal journalisten, behorende tot de redactie van een zelf- standig publiekstijdschrift, met uitzondering van de hoofdredacteur, kleiner is dan vijf. In dat geval dient de hoofdredacteur in schaal 4 of schaal 5 te worden ingeschaald.
8.2
Bij eerste inschaling als hoofdredacteur heeft de directie de bevoegdheid om, indien het salarisverschil tussen het de journalist op grond van lid 1 van dit artikel toeko- mende salaris en het hem voor deze benoeming uitgekeerde salaris meer dan ƒ 600,– (€ 272,27) bedraagt, een geleidelijke inschalingsregeling te treffen voor de duur van ten hoogste twee jaar.
8.3
Redacteuren die krachtens hun schriftelijke aanstelling, als bedoeld in artikel 26 van deze CAO, dan wel krachtens speciaal daartoe strekkend schriftelijk mandaat, vast belast zijn met de waarneming van de hoofdredactie in geval van ontstentenis van de hoofdredacteur genieten tenminste een salaris, dat gelijk is aan het hun volgens arti- kel 6, in schaal 4 toekomende eindsalaris, verhoogd met 10 procent.
Redacteuren, die in geval van ontstentenis van de hoofdredactie haar taak inciden- teel waarnemen, genieten - indien deze waarneming onafgebroken gedurende ten- minste een maand wordt uitgeoefend - gedurende de periode dezer waarneming daarvoor een redelijke vergoeding.
Xxxxxxxx-journalist
9.1
Om tot leerling-journalist te kunnen worden aangesteld, moet de betrokkene ten- minste 18 jaar oud zijn.
9.2
Een leerling-journalist mag ten hoogste twee jaar als zodanig werkzaam zijn.
9.3
Voor leerling-journalisten geldt in afwijking van het gestelde in artikel 1A een nor- male arbeidsduur van 128 uur per vier weken, in principe verdeeld over vier dagen per week, tenzij nadrukkelijk anders wordt overeengekomen.
9.4
Voor leerling-journalisten geldt de salarisschaal opgenomen in Bijlage I uitgaande van de in lid 3 van dit artikel genoemde arbeidsduur.
9.5
De vakantierechten bedragen 166,4 uren per vakantiejaar.
9.6
De uitgever is verplicht voor leerling-journalisten een of meer leerplannen vast te stellen. Een leerplan dient onderdeel uit te maken van de arbeidsovereenkomst met de leerling-journalist. Alvorens een dergelijk plan door de directie wordt vastgesteld vindt over de inhoud daarvan overleg plaats met hoofdredactie en redactieraad.
In het leerplan zullen tenminste worden vastgesteld:
- het doel van de opleiding;
- de faciliteiten waarover de leerling-journalist kan beschikken voor zijn opleiding;
- de wijze waarop de leerling-journalist tijdens de leerperiode zal worden begeleid.
9.7
1. Artikel 39 leden 1, 3 en 5 is niet van toepassing op leerling-journalisten.
2. Leerling-journalisten hebben geen recht op roostervrije dagen (zie ook artikel 14A.7)
Artikel 10 Stagiaires School/Academie
voor de Journalistiek
10.1
Stagiaires ontvangen een stagevergoeding die tenminste gelijk is aan de helft van het voor hun leeftijd geldende wettelijk minimumloon.
10.2
Zij ontvangen voorts vergoeding voor het reizen van en naar hun woonplaats of - indien noodzakelijk - vergoeding voor extra woonkosten.
10.3
De werkgever dient met hen een stagecontract af te sluiten, waarin tenminste bepa- lingen zijn opgenomen aangaande de begeleiding van de stagiair en de opstelling van een stageverslag, een en ander bij voorkeur overeenkomstig het als Bijlage XI bij de CAO opgenomen model.
Salaris
Vakantie
Leerplan
Uitgezonderde bepalingen
Stagevergoeding
Kosten- vergoeding
Stagecontract
HOOFDSTUK III VERDERE RECHTSPOSITIE
Artikel 11
Geregeld overleg
Aanwijzingen en voorschriften
Journalistieke werkzaamheden; andere taken
Andere journalis- tieke terreinen
Artikel 12
Redactiestatuut
Uitzondering
Werkverdeling en gezagsverhouding
11.1
De directie en de hoofdredacteur zullen met betrekking tot de redactionele aangele- genheden, alsmede met betrekking tot die aangelegenheden, waarbij de naam, die het blad in redactioneel opzicht heeft, mede betrokken kan zijn, geregeld met elkaar overleg plegen.
11.2
Het behoort tot de taak van de hoofdredacteur de journalisten aanwijzingen en voor- schriften omtrent de te verrichten journalistieke arbeid te geven.
11.3
Aan een journalist kan geen andere dan journalistieke of aanvullende correctiear- beid worden opgedragen, tenzij hij naast zijn journalistieke werk een andere taak ten behoeve van de uitgever, in wiens dienst hij is, op zich heeft genomen. Van dit laat- ste moet blijken uit zijn schriftelijke verklaring, waarin de door hem aanvaarde andere taak is omschreven.
11.4
De journalist is verplicht bij voorkomende gelegenheden op aanwijzing van de hoofdredacteur journalistieke arbeid te verichten op ander terrein dan waarvoor hij is aangesteld.
Statuut voor hoofdredactie en redactie
12.1
De uitgever is gehouden per publiekstijdschrift een redactiestatuut vast te stellen dat zowel de positie van de hoofdredactie als die van de redactie regelt.
Dit statuut maakt deel uit van de arbeidscontracten van alle in dienst werkzame jour- nalisten.
12.2
Van de in het eerste lid van dit artikel vastgelegde gehoudenheid kan worden afge- weken in die gevallen waarin een hoofdredactie en/of een redactie werkzaam is/zijn voor meer dan één publiekstijdschrift.
In die gevallen kan, op basis van het modelstatuut en zonder aantasting van de daar- aan ten grondslag liggende oogmerken, bij de betrokken uitgever een statuut tot stand worden gebracht, dat in overeenstemming is met de situatie dat de hoofdre- dactie en/of de redactie meer publiekstijdschriften samenstelt/samenstellen.
12.3
Alvorens een dergelijk statuut vast te stellen vindt over de inhoud daarvan overleg plaats tussen directie, hoofdredactie en redactie van het publiekstijdschrift.
12.4
Bij dit overleg zal het model voor een dergelijk statuut uitgangspunt zijn. Het staat de publiekstijdschriftuitgever vrij een voor de redactie in gunstige zin van het model afwijkende regeling overeen te komen.
Het model is een basisregeling, die reeds bestaande gunstiger regelingen als voren- bedoeld niet kan aantasten.
12.5
De publiekstijdschriftuitgever is verplicht zijn statuten aan te passen voor zover die in strijd zijn met dit model-redactiestatuut.
12.6
Per uitgave geldt een redactiestatuut dat is overeengekomen tussen redactie en directie.
Indien geen redactiestatuut is overeengekomen geldt het door partijen nader inge- vulde model-redactiestatuut zoals opgenomen in Bijlage IX.
Artikel 13 Medewerking aan andere bladen en persbureaus
13.1
De journalist die een volledige dienstbetrekking vervult mag zonder voorafgaande toestemming van de directie en de hoofdredactie geen arbeid verrichten voor ande- re publiciteitsorganen, zoals dagbladen, nieuwsbladen, overige tijdschriften, pers- bureaus, radio- en televisie-instellingen.
13.2
De in het eerste lid bedoelde toestemming zal slechts worden geweigerd indien door zulk een medewerking de belangen van het eigen tijdschrift zouden worden geschaad, hetzij doordat die medewerking zou plaatsvinden aan een publiciteitsor- gaan dat als concurrerend is te beschouwen, hetzij doordat de journalist daardoor zou worden belet de uit zijn arbeidsovereenkomst en deze CAO tegenover zijn tijd- schrift voortvloeiende verplichtingen ten volle na te komen, hetzij wegens de rich- ting van het betrokken publiciteitsorgaan, hetzij doordat de medewerking slechts mogelijk zou worden gemaakt door, of in verband met, de vervulling van opdrach- ten voor het eigen tijdschrift, die een exclusief karakter hebben, of waaraan bijzon- dere kosten zijn verbonden.
13.3
De journalist die minder dan een volledige dienstbetrekking vervult mag zonder voorafgaande toestemming van de directie en de hoofdredactie geen arbeid verrich- ten voor andere publiekstijdschriften. Hij mag geen arbeid verrichten voor andere publiciteitsorganen, zoals dagbladen, nieuwsbladen, overige tijdschriften, persbu-
Vooraf overleg
Basisregeling
Verplichte aanpassing
Redactiestatuut per uitgave
Nevenwerk- zaamheden fulltime journalisten
Toestemming
Nevenwerkzaam- heden parttime journalisten
reaus, radio- en televisie-instellingen, indien door die arbeid de belangen van het eigen tijdschrift zouden worden geschaad, hetzij doordat die arbeid zou plaatsvin- den voor een publiciteitsorgaan dat als concurrerend is te beschouwen, hetzij door- dat de journalist daardoor zou worden belet de uit zijn arbeidsovereenkomst en deze CAO tegenover zijn tijdschrift voortvloeiende verplichtingen ten volle na te komen, hetzij wegens de richting van het betrokken publiciteitsorgaan, hetzij doordat de arbeid slechts mogelijk zou worden gemaakt door, of in verband met, de vervulling van opdrachten voor het eigen tijdschrift, die een exclusief karakter hebben of waar- aan bijzondere kosten zijn verbonden.
De journalist is gehouden de directie en de hoofdredactie vooraf in kennis te stellen van zijn voornemen tot medewerking aan andere publiciteitsorganen.
Niet-journalistieke nevenwerkzaam- heden:
- fulltime journalisten
- parttime journalisten
Schriftelijke toestemming
Eerste publicatie
Artikel 14
Compensatie in vrije tijd
Categorieën
13.4
De journalist die een volledige dienstbetrekking vervult mag zonder vooraf ver- leende schriftelijke toestemming van zijn directie en hoofdredactie geen betaalde arbeid voor derden verrichten, die niet op journalistiek terrein ligt.
13.5
De journalist die minder dan een volledige dienstbetrekking vervult, mag betaalde arbeid op niet-journalistiek terrein voor derden verrichten, mits dit vooraf aan de directie en de hoofdredactie wordt gemeld en de journalist daardoor niet wordt belet de uit zijn arbeidsovereenkomst en deze CAO voortvloeiende verplichtingen tegen- over zijn publiekstijdschrift ten volle na te komen.
13.6
In een schriftelijke toestemming, als in de voorgaande leden bedoeld, kunnen voor- waarden genoemd worden, waaraan de journalist bij het verrichten van zijn neven- arbeid wordt gebonden, zulks indien en voorzover deze voorwaarden ter bescher- ming van de ideële en/of materiële belangen van het eigen tijdschrift redelijkerwijs verantwoord kunnen worden geacht.
13.7
Tenzij hij daartoe door zijn directie en hoofdredactie is gemachtigd, mag de journa- list vóór verschijning van zijn tijdschrift van daarin voorkomende of daarvoor bestemde artikelen of berichten geen gebruik maken ten behoeve van andere publi- citeitsorganen, ook indien hem een schriftelijke toestemming, als bedoeld in lid 1, is verleend. Hij mag geen door hem ontvangen berichten aan zijn blad onthouden.
Overmatige werktijd
14.1
Indien een journalist tijdens de periode van vier weken langer werkt dan de normale arbeidsduur, heeft hij, mits de bedrijfsomstandigheden dit toelaten, recht op een com- pensatie in vrije tijd op te nemen binnen de daaropvolgende periode van vier weken.
14.2
a. Voor journalisten die zijn ingedeeld in schaal 3, 4, en 5, journalisten van 58 jaar en ouder ingedeeld in schaal 2 en de leerlingjournalisten van schaal 1 geldt dat
zij recht hebben op 100% compensatie in vrije tijd bij een overschrijding van de voor hen geldende normale arbeidsduur.
Daarnaast geldt voor journalisten in schaal 3 respectievelijk 4 en 5 dat zij recht hebben op 2 respectievelijk 3 extra vrije dagen per jaar waarvoor geen overma- tige werktijd behoeft te worden aangetoond.
b. Voor journalisten die zijn ingedeeld in schaal 2 met uitzondering van journalis- ten van 58 jaar en ouder, geldt dat zij recht hebben op een vergoeding gelijk aan het uurloon van de journalist verhoogd met de vakantietoeslag voor elk uur overschrijding van de voor hen geldende normale arbeidsduur met een maxi- mum van 8 uur per vier weken. Deze acht uur geldt ook voor journalisten werk- zaam in deeltijd.
Boven dit maximum geldt voor de meerdere uren een compensatie van 150% hetzij in vrije tijd, hetzij in geld.
14.3
In geval van afwezigheid wegens vakantie, bijzonder verlof als bedoeld in artikel 18, feestdagen als bedoeld in artikel 19A, roostervrije dagen, wordt per verzuim- dag het gemiddeld aantal te werken uren per dag aangemerkt, op basis van de voor de journalist geldende normale arbeidsduur en het aantal krachtens arbeidsover- eenkomst te werken dagen, per periode van vier weken, tenzij voor de desbe- treffende dag krachtens individuele arbeidsovereenkomst een afwijkende arbeids- duur geldt.
Artikel 14A Roostervrije dagen
14A.1
De roostervrije dagen worden opgenomen volgens een door de hoofdredacteur op te stellen rooster, dat ter vaststelling aan de directie wordt voorgelegd.
14A.2
Indien een journalist als gevolg van bedrijfsomstandigheden op een roostervrije dag journalistieke arbeid heeft moeten verrichten, heeft hij recht op vervangende vrije tijd.
14A.3
Roostervrije dagen kunnen niet samenvallen met feestdagen in de zin van artikel 19A van deze CAO.
14A.4
Indien een roostervrije dag samenvalt met een ziektedag of buitengewoon verlof vervalt de roostervrije dag zonder dat daar een vervangende dag tegenover wordt gesteld.
14A.5
Het is de directie toegestaan om na overleg met de ondernemingsraad per kalender- jaar ten hoogste drie roostervrije dagen, al dan niet op collectieve basis, aan te wij- zen. De aanwijzing dient voor de aanvang van het kalenderjaar te geschieden.
Vaststelling overmatige werktijd
Rooster
Arbeid op roostervrijedagen
Geen samenloop met feestdagen
Samenloop met ziekte of buiten- gewoon verlof
Collectieve aanwijzing
Opsparen
Oudere journalisten
Artikel 15
Verlofregeling
Niet opgenomen verlof bij beëindiging dienstverband
Artikel 16
Wekelijkse rustperiode
Bijzondere omstandigheden
14A.6
Tussen hoofdredactie en een of meer journalisten kan met goedkeuring van de direc- tie een afspraak worden gemaakt over het opsparen van roostervrije dagen, één en ander tot een maximum van 90 dagen. Afspraken hierover dienen schriftelijk te wor- den vastgelegd.
De hoofdredactie en/of directie zal toestemming om roostervrije dagen op te sparen slechts weigeren indien de bedrijfsomstandigheden dit niet toelaten, d.w.z. opspa- ren moet toelaatbaar zijn binnen de grenzen van organisatorische doelmatigheid en arbeidsmarkttechnische mogelijkheden.
Opgespaarde, doch niet opgenomen, roostervrije dagen komen niet voor uitbetaling in aanmerking. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 van deze CAO kun- nen opgespaarde, doch niet opgenomen, roostervrije dagen worden ingezet/aange- wend voor het invullen van arbeidsvoorwaarden op maat.
14A.7
Journalisten van 58 jaar en ouder die gebruik maken van de seniorenregeling inge- volge artikel 19 van deze CAO en leerling-journalisten hebben geen recht op roost- ervrije dagen.
Langdurige afwezigheid
15.1
De journalist kan aanspraak maken op één dag verlof met behoud van salaris voor elke periode van 5 dagen aaneengesloten gedurende welke hij ten behoeve van het publiekstijdschrift waarvoor hij werkzaam is, aan de huiselijke kring wordt ont- trokken. Deze dag verlof dient zo mogelijk direct aansluitend aan de afwezigheid te worden opgenomen en is niet in geld om te zetten.
15.2
Mocht de dienstbetrekking door welke oorzaak ook zijn geëindigd voordat de jour- nalist de hem toegekende extra vakantie heeft kunnen genieten, dan wordt hem (of in geval van zijn overlijden zijn nabestaanden) een redelijke vergoeding toegekend, bij de vaststelling waarvan de directie het laatstgenoten salaris in aanmerking zal nemen. Deze laatste bepaling is van overeenkomstige toepassing, indien de journa- list ten gevolge van langdurige ziekte zijn extra vakantie niet kan opnemen.
Rustdag
16.1
De journalist heeft recht op een aaneengesloten wekelijkse rustperiode van 48 uur, welke, bijzondere omstandigheden voorbehouden, op zaterdag en zondag zal vallen.
16.2
Indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, als in het vorige lid bedoeld, zal de journalist twee andere, bij voorkeur aaneengesloten, dagen als wekelijkse rust- periode krijgen.
Artikel 17 Vakantie
17.1
Het vakantiejaar loopt van 1 mei tot en met 30 april, tenzij in de onderneming een ander vakantiejaar geldt.
17.2
a. De journalist verwerft per vakantiejaar recht op vakantie, uitgaande van 26 dagen vakantie per jaar, van tenminste 187,2 uren met behoud van salaris.Vakantiedagen resp. rechten kunnen worden opgenomen in het vakan- tiejaar waarin het recht daarop wordt verworven.
Toelichting
De vakantierechten (de vakantie-opbouw) worden (wordt) als volgt vastgesteld. Uitgaande van een gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 36 uur per week verdeeld over vijf dagen is de waarde van één vakantiedag 36:5=7,2 uur. Uitgaande van 26 dagen vakan- tie per jaar wordt een vakantierecht opgebouwd van tenminste 187,2 uren.
b. De journalist die bij aanvang van het kalenderjaar de 50-, respectievelijk 55- jarige leeftijd heeft bereikt, verwerft per vakantiejaar 3, respectievelijk 4 dagen extra vakantie met behoud van salaris tot het vakantiejaar waarin de 58-jarige leeftijd wordt bereikt.
17.3
a. Uitgaande van een arbeidsduur van 144 uur per vier weken (elke dag gelijk aan- tal te werken uren) zonder roostervrije dagen bedraagt de waarde van een vakantiedag bij opname 7,2 uur.
Uitgaande van een arbeidsduur van 152 uur per vier weken (elke dag gelijk aan- tal te werken uren) in combinatie met 13 roostervrije dagen bedraagt de waarde van een vakantiedag bij opname 7,6 uur.
Uitgaande van een arbeidsduur van 160 uur per vier weken (elke dag gelijk aan- tal te werken uren)in combinatie met 26 roostervrije dagen bedraagt de waarde van een vakantiedag bij opname 8 uur.
Toelichting
In de CAO worden vakantierechten uitgedrukt in uren en in dagen . Nu in de CAO geen gelijke verdeling van de werktijd over dagen wordt voorgeschreven kan het hanteren van dagen en uren verwarring opleveren bij vakantie-opname. Daarom wordt aanbevolen de vakantieregistratie in uren bij te houden met in achtneming van het navolgende.
b. Afgeboekt wordt het aantal uren dat feitelijk gewerkt zou zijn indien geen vakantie zou zijn opgenomen.
Voorbeelden:
- Bij werkgever wordt 144 uur gewerkt per 4 weken, zonder roostervrije dagen. zijn van maandag t/m vrijdag: 7,2 uur. Afschrijving vakantiedagen in een week: per dag 7,2 uur.
- Bij werkgever wordt 152 uur gewerkt per 4 weken, in combinatie met roostervrije dagen.
Werktijden zijn maandag : 8 uur; dinsdag t/m vrijdag 7,5 uur.
Afschrijving vakantiedagen in een week: maandag 8 uur; dinsdag t/m vrijdag 7,5 uur.
Vakantiejaar
Duur der vakan- tie; vakantie opbouw
Vakantie-opname
Afboeken in uren
- Bij werkgever wordt 152 uur gewerkt per 4 weken, in combinatie met roostervrije dagen.
Werktijden zijn van maandag t/m donderdag: 8 uur; vrijdag 6 uur. Afschrijving vakantiedagen maandag t/m donderdag 8 uur, op vrijdag 6 uur.
- Snipperdag (vakantiedag) op een dag waarop 8 uur zijn gewerkt: afboeken 8 uur
- Snipperdag (vakantiedag) waarop een halve roostervrijedag is ingeroosterd: af te boeken de uren die gewerkt zouden zijn wanneer er geen vakantiedag zou zijn opgenomen.
Berekening aantal vakantie-uren
Bij vorige werkgever(s) verworven vakantierechten.
Niet opgenomen vakantie
Het niet verwerven van vakantierechten gedurende onderbreking der werkzaamheden
17.4
Voor de berekening van het aantal vakantie-uren wordt een journalist die vóór of op de 1e van enige maand in dienst treedt resp. de dienst verlaat, geacht op de eerste van die maand in dienst te zijn getreden resp. de dienst te hebben verlaten en wordt de journalist die na de 15e van enige maand in dienst treedt resp. de dienst verlaat, geacht op de eerste van de navolgende maand in dienst te zijn getreden, resp. de dienst te heb- ben verlaten. In afwijking hiervan zal, indien het dienstverband korter dan één maand heeft geduurd, de journalist een zuiver proportioneel recht op vakantie krijgen.
17.5
De journalist dient bij de aanvang van de dienstbetrekking de werkgever mee te delen hoeveel recht op vakantie hij bij zijn vorige werkgever(s) verworven doch niet in natura genoten heeft, opdat de werkgever(s) weet op hoeveel verlofdagen zonder behoud van salaris de journalist aanspraak kan maken.
17.6
a. Van de in lid 3 sub a genoemde vakantie zullen als regel tenminste 10 achter- eenvolgende vakantiedagen worden opgenomen.
b. De journalist heeft het recht om 3/4 van de in lid 3 genoemde vakantiedagen aaneengesloten op te nemen.
c. Het tijdstip van de aaneengesloten vakantie wordt door de werkgever/hoofdre- dactie vastgesteld in overleg met de journalist. Als regel zal zij in de periode van mei tot en met september worden opgenomen.
d. De journalist kan na overleg met de hoofdredactie de overblijvende vakantie- dagen opnemen op het tijdstip dat door hem wordt gewenst, tenzij de eisen van het bedrijf zich hiertegen naar het oordeel van de werkgever verzetten.
17.7
a. Indien de vakantierechten niet binnen zes maanden na het verstrijken van het vakantiejaar waarin zij zijn verworven, door de journalist zijn opgenomen, is de werkgever gerechtigd na overleg data vast te stellen waarop de journalist deze dagen zal opnemen.
b. Vakantiedagen welke niet zijn opgenomen binnen de wettelijke daarvoor gel- dende termijn na het tijdstip waarop deze zijn verworven, vervallen.
17.8
a. Met betrekking tot het verwerven en genieten van vakantierechten gedurende de onderbreking van de werkzaamheden zijn de artikelen 7: 635 en 7: 636/637 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
b. Indien de aanvankelijk vastgestelde vakantiedagen tijdens de vakantie door ziekte niet kon worden genoten zal de hoofdredacteur in overleg met de journa- list nieuwe data vaststellen waarop alsnog vakantie kan worden opgenomen. Het bovenstaande is slechts van toepassing, indien hem terzake een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend gedurende deze dagen dan wel de
loonbetaling plaatsvindt op grond van de Wet Uitbreiding Loondoorbetaling Bij Ziekte (WULBZ).
17.9
a. Bij het eindigen van de arbeidsovereenkomst zal de journalist desgewenst in de gelegenheid worden gesteld de hem nog toekomende vakantie op te nemen, met dien verstande dat niet eenzijdig kan worden bepaald dat deze vakantiedagen kunnen worden opgenomen gedurende de opzegtermijn.
b. In geen ander geval dan bij het einde van de arbeidsovereenkomst zullen niet opgenomen vakantiedagen worden uitbetaald.
c. Teveel genoten vakantie wordt op overeenkomstige wijze met het salaris verre- kend.
d. De werkgever reikt de journalist bij het einde van de arbeidsovereenkomst een verklaring uit waaruit blijkt xxxxxxx niet opgenomen vakantiedagen aan hem zijn uitbetaald.
17.10
In afwijking van het gestelde in artikel 17.9 en met inachtneming van het bepaalde in artikel 27 van deze CAO kunnen bovenwettelijke vakantiedagen worden aange- wend/ingezet voor het invullen van arbeidsvoorwaarden op maat.
17.11
a. De journalist die het gehele voorafgaande vakantiejaar aaneengesloten in dienst van de werkgever is geweest, ontvangt uiterlijk in de maand juni een vakantie- toeslag ten bedrage van 8% van 12 maal het salaris over de maand mei.
In de vakantietoeslag zijn begrepen eventuele vakantie-uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten.
b. De journalist, die in de loop van het voorafgaande vakantiejaar in dienst is getreden van de werkgever, ontvangt een evenredig deel van deze toeslag. Het zelfde geldt met betrekking tot de journalist wiens dienstbetrekking in de loop van het vakantiejaar eindigt.
c. De minimum vakantietoeslag bedraagt voor de journalist die het gehele vooraf- gaande vakantiejaar aaneengesloten in volledige dienst van de werkgever is geweest, in 2000, 2001 en 2002: ƒ 2500,- (€ 1.134,45) per jaar.
d. Indien in de loop van een vakantiejaar een volledig dienstverband overgaat in een gedeeltelijk dienstverband of omgekeerd, zal het sub a genoemde percenta- ge worden berekend over het salaris van de maand mei, met inachtneming van het gemiddeld in betrokken vakantiejaar gewerkte aantal werkdagen.
Artikel 18 Afwezigheid met behoud van
salaris
Met uitsluiting van het anders en overigens in artikel 7:629 BW bepaalde geldt het volgende.
18.1
Bij arbeidsongeschiktheid van de journalist is het in artikel 21 bepaalde van toepassing.
Vakantie bij einde dienst- verband en vervangende schadevergoeding
Arbeidsvoor- waarden op maat
Vakantietoeslag
Arbeids- ongeschiktheid
Bijzonder verlof
Vakbonds- activiteiten
18.2
In de volgende gevallen waarin hij de bedongen arbeid noodzakelijkerwijs niet heeft kunnen verrichten, wordt de journalist over de hieronder voor respectievelijk bij elk dezer gevallen bepaalde termijnen van verlof de beloning doorbetaald zoals deze gegolden zou hebben in geval van aanwezigheid van de journalist, mits hij zo moge- lijk tenminste één dag tevoren en onder overlegging van bewijsstukken aan de werk- gever van het verzuim kennis geeft en de gebeurtenis resp. plechtigheid in het des- betreffende geval bijwoont:
a. Van de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis bij overlijden van de vaste partner of van een kind of pleegkind van de journalist zelf of van zijn vaste partner;
b. Gedurende 2 dagen bij overlijden of begrafenis één zijner ouders;
c. Gedurende één dag op de dag van begrafenis van grootouders, grootouders der vaste partner, kleinkinderen, broers en zusters en van één der ouders, zusters en broers van de vaste partner;
d. Gedurende één dag bij ondertrouw van de journalist zelf en gedurende twee dagen bij zijn huwelijk, te weten de dag van het huwelijk zelf en de daaropvol-gende dag;
e. Gedurende één dag bij huwelijk van kinderen, pleegkinderen, kleinkinderen, broers, zusters, en ouders van de journalist of van zijn vaste partner;
f. Gedurende één dag bij 25-, 40- en 50-jarig huwelijk van de journalist, of van de ouders van de journalist of zijn vaste partner;
g. Gedurende twee dagen bij de bevalling van de vaste partner;
h. Gedurende een door de werkgever naar billijkheid te bepalen tijdsduur tot een maximum van twee dagen, indien de journalist ten gevolge van de vervulling van een buiten zijn schuld bij of krachtens de wet persoonlijk opgelegde ver- plichting verhinderd is zijn arbeid te verrichten, mits deze vervulling niet in zijn vrije tijd kan geschieden en onder aftrek van de vergoeding voor salarisderving, welke hij van derden zou kunnen ontvangen;
i. Gedurende één dag bij 25-, 40- en 50-jarig dienstjubileum van de journalist;
j. Voor het noodzakelijk bezoek aan dokter, resp. specialist, gedurende een naar redelijkheid te bepalen tijdsduur, voor zover dit bezoek niet in de vrije tijd van de journalist kan geschieden;
k. Gedurende één dag in geval van ziekte van één der huisgenoten indien de aan- wezigheid van de journalist dringend vereist is teneinde noodzakelijke voorzie- ningen te kunnen treffen. De journalist die van de mogelijkheid gebruik maakt dient zich achteraf jegens de werkgever te verantwoorden;
l. Gedurende twee dagen per jaar bij verhuizing van de journalist.
m. Gedurende maximaal vijf dagen per geval voor het verrichten van bezigheden die verband houden met de adoptie van een kind.
In het kader van dit artikel wordt met vaste partner bedoeld de echtgenoot, echt- genote en de ongehuwde met wie de journalist zich kennelijk blijvend heeft gevestigd in een leef/woonsituatie, welke vergelijkbaar is met die van gehuwden.
18.3
Voor vakbondsactiviteiten:
a. De journalist die lid is van de NVJ en in deze organisatie een functie vervult, heeft het recht de vergaderingen van het college waartoe hij behoort bij te wonen, mits hij tijdig de hoofdredacteur van zijn voorgenomen afwezigheid op de hoogte stelt en de regelmatige gang van de arbeid op de redactie door zijn afwezigheid niet ernstig wordt geschaad.
b. Xxxxxx met behoud van loon voor deelname aan een cursus georganiseerd door, dan wel in samenwerking met de NVJ zal de journalist die lid is van de NVJ wor- den toegestaan tot maximaal 5 dagen per jaar, mits de journalist tijdig een ver- zoek daartoe richt tot de hoofdredacteur en de regelmatige gang van de arbeid van de redactie door zijn afwezigheid niet ernstig wordt geschaad.
18.4
Het bepaalde in artikel 7:628 BW met betrekking tot de doorbetaling van het salaris is in de daar bedoelde gevallen van kracht, in zoverre, dat de werkgever niet gehou- den is het salaris door te betalen in de volgende gevallen:
a. Invoering van een verkorte werkweek (een zgn. nul-uren-week daaronder begrepen) mits de werkgever voor die invoering de volgens artikel 8 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen vereiste vergunning heeft verkre- gen en hij niet tot het aanvragen van een vergunning overgaat dan nadat met de NVJ overleg is gepleegd. Partijen achten een termijn van twee weken voor dit voorafgaand overleg voldoende.
b. De verlenging van een verkorte werkweek, (een zgn. nul-uren-week daaronder begrepen) mits, wanneer het betreft een verlenging die ten aanzien van de aan- tallen erbij betrokken journalisten en/of aantal uren, dat verkort zal worden gewerkt, afwijkt van de oorspronkelijke vergunning, de werkgever die hierbo- ven sub 1e omschreven procedure zal hebben gevolgd en wanneer het betreft een verlenging, waarbij de oorspronkelijke vergunning ongewijzigd wordt overgenomen, hij de NVJ tijdig, d.w.z. tenminste één week vóór het ingaan van de verlenging, daarvan mededeling doet.
In de gevallen waarin het salaris moet worden doorbetaald, wordt daaronder verstaan het inkomen naar rato van het aantal gewerkte uren, tenzij partijen een afwijkende regeling treffen.
Artikel 18A Inzetbaarheid en scholing
Onder inzetbaarheid wordt verstaan de mogelijkheid van de journalist om nu, op korte en op lange termijn inzetbaar te blijven in verschillende functies binnen de onderneming maar ook daarbuiten, zodat zijn inzetbaarheid en daarmee zijn werk- zekerheid toeneemt.
Toelichting
XXX-partijen zijn van mening dat werken aan inzetbaarheid voor zowel de journalist als de werkgever noodzakelijk is. De werkgever kan rekenen op optimale functievervulling, ook na veranderingsprocessen; de journalist heeft een maximale kans op werkzekerheid ( zowel binnen als buiten de eigen onderneming) en kan meer uit zijn loopbaan halen. Belangrijke instrumen- ten ter bevordering van inzetbaarheid zijn scholing, coaching on the job en loopbaanbeleid.
De verantwoordelijkheid voor het op peil houden van de inzetbaarheid van de jour- nalist zowel binnen als buiten de eigen onderneming is een gezamenlijke verant- woordelijkheid van werkgever en journalist. Dit vereist van de werkgever het voe- ren van een opleidingsbeleid (verder uitgewerkt in Bijlage IV), dat aandacht geeft aan de ontwikkeling van de journalisten en de noodzakelijke informatie en midde- len verschaft. Van de journalist wordt verwacht dat hij van alle informatie en mid- delen zo goed mogelijk gebruik maakt.
Niet-gehouden tot doorbetaling salaris
Inzetbaarheid
Scholing
Artikel 19
Normale arbeidsduur: keuze voor senioren
Parttime dienstverband
Bijzondere omstandigheden
Arbeids- ongeschiktheid
Vakantierechten
Géén rooster- vrije dagen
Artikel 19A
Feestdagen
Seniorenregeling
19.1
Voor journalisten die de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt, geldt op hun verzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 1A, lid 5, een normale arbeidsduur van 128 uur per vier weken met behoud van salaris, met het recht om deze arbeidsduur te ver- delen over vier dagen per week.
19.2
Voor journalisten in deeltijd zal het recht op werktijdvermindering als bedoeld in lid 1 van dit artikel naar rato worden toegepast.
Toelichting
Voor oudere journalisten vanaf 58 jaar, die in deeltijd werken, zal in dat geval de factor 128/144 (ofwel: 32/36) worden toegepast op de arbeidsduur in deeltijd, met behoud van het salaris.
19.3
In bijzondere omstandigheden kan van een vierdaagse werkweek worden afgewe- ken door opsparing van de niet te werken dag over een periode van ten hoogste vier weken.
19.4
Gedurende gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, alsmede gedurende ver- lof anderzins, ontstaat geen aanspraak op vrije dagen door het niet kunnen effectu- eren van de vierdaagse werkweek.
19.5
De vakantierechten bedragen 192 uur per vakantiejaar.
Voor journalisten die vòòr 1 januari 2000 reeds in dienst waren van de wergever bedragen de vakantierechten 208 uren per vakantiejaar.
Toelichting
Bij senioren tot 58 jaar is de vakantieopbouw op fulltime basis als volgt: het standaard aantal vakantiedagen 26 vermeerderd met de vier extra dagen op grond van artikel 17.2 .b maakt: 30 dagen, maal de nominale waarde van één vakantiedag (7,2 uur) is: 216 uur. Wegens de verkor- ting van de feitelijke werktijd van Senioren vanaf 58 jaar van 144 naar 128 uur vermindert de vakantieopbouw naar rato en bedraagt derhalve:128/144 x 216 uur is 192 uur.
19.6
Het recht op roostervrije dagen vervalt (zie artikel 14A.7)
Feestdagen
19A.1
a. Onder feestdagen wordt in deze CAO verstaan:
Nieuwjaarsdag, de beide Paasdagen, Hemelvaartsdag, de beide Pinksterdagen,
de beide Kerstdagen en Koninginnedag, alsmede nationale feestdagen die door de overheid worden vastgesteld.
b. 5 Mei wordt eenmaal per vijf jaar aangemerkt als een feestdag in de zin van deze CAO en wel voor het eerst op 5 mei 2005.
c. Op feestdagen wordt als regel niet gewerkt.
19A.2
Voor toepassing van dit artikel en de andere artikelen van deze overeenkomst wor- den zon- en feestdagen geacht een periode van 24 aaneen gesloten uren te omvatten, gerekend vanaf 0.00 uur.
19A.3
Indien een journalist als gevolg van bedrijfsomstandigheden op een feestdag jour- nalistieke arbeid heeft moeten verrichten, heeft hij recht op vervangende vrije tijd.
Artikel 20 Militaire dienst
20.1
De journalist die voor eerste oefening wordt ingelijfd in militaire dienst heeft des- wege geen aanspraak op salaris gedurende de diensttijd.
20.2
Bij vervulling van herhalingsoefeningen of van normale reserveplicht heeft de jour- nalist recht op het volle netto salaris, onder aftrek van hetgeen hij van overheidswe- ge ontvangt.
Indien hij van overheidswege méér ontvangt dan het netto salaris, behoudt de jour- nalist het meerdere.
Xxxxxx wegens vervulling van normale herhalingsoefeningen of van normale reser- veplicht mag, buitengewone omstandigheden voorbehouden, niet in mindering op de aan de journalist toekomende vakantie worden gebracht.
20.3
De journalist die uit militaire dienst als in lid 2 bedoeld terugkeert, heeft recht op her- plaatsing in dezelfde of in een gelijkwaardige functie.
Bij tijdelijke vervanging van een journalist, die in militaire dienst is, moet de ver- vanger op dit recht worden gewezen.
20.4
De leerling-journalist, die korter dan 90 dagen in dienst van zijn werkgever is op het moment van zijn oproeping voor eerste oefening in militaire dienst, kan geen recht op herplaatsing doen gelden.
20.5
De journalist mag zonder schriftelijke toestemming van de werkgever geen vrijwil- lige verbintenis jegens de overheid aangaan ten aanzien van ‘s lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde.
Zon- en feestdagen: etmalen
Compensatie
Eerste oefening
Herhaling
Herplaatsing
Uitzondering
Niet bijtekenen zonder toestemming
Artikel 21
Toepasselijke bepalingen
Doorbetaling resp. aanvulling door de werkgever
Netto salaris
Gedeeltelijke arbeids- ongeschiktheid
Inschrijving R.B.A.
Verzuim wegens arbeidsongeschiktheid
21.1A
Indien een journalist ten gevolge van een aan de werkgever ter kennis gebrachte ziekte of ongeval niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten gelden voor hem, zulks in afwijking van het in artikel Boek 7:629 BW bepaalde, uitsluitend de bepa- lingen van de Wet Uitbreiding Loondoorbetalingsverplichtingen bij Ziekte (WULBZ) en voorzover van toepassing de Ziektewet (ZW), de Wet op de Arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) en de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandi- capten (WAJONG), voorzover hierna niet uitdrukkelijk anders is bepaald.
21.1B
a. Gedurende de eerste 52 weken ziekte in de zin van de WULBZ zal de werkge- ver het netto inkomen doorbetalen. Indien de werkgever de aangifte, bedoeldin artikel 38 lid 1 van de ZW, later doet dan in dat artikel is voorgeschreven, wordt de termijn van 52 weken met de duur van de vertraging verlengd.
b. Voor de in lid a bedoelde journalist zal bij de arbeidsongeschiktheid de uitkering krachtens de WAO, WAZ en Wajong gedurende maximaal twee jaar worden aangevuld tot 100% van het netto inkomen. Voor de werking van dit artikel wordt onder journalist tevens verstaan de ex-journalist waarmee het dienstver- band wegens arbeidsongeschiktheid is beëindigd.
c. Bij afwisselende perioden van gehele en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid worden in totaal maximaal gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, aanvullende uitkeringen verleend overeenkomstig het bepaalde in lid b. Bij tussentijdse wijziging van het arbeids- ongeschiktheidspercentage danwel een onderbreking van de arbeids-onge- schiktheidsuitkering korter dan een maand vangt de aanvullingstermijn derhal- ve niet opnieuw aan.
21.2
Onder netto salaris als bedoeld in lid 1B van dit artikel wordt verstaan het gederfde inko- men exclusief overwerkvergoeding, dat de journalist verdiend zou hebben indien hij arbeidsgeschikt ware geweest, onder aftrek van de sociale verzekeringspremies, loon- belasting, eventuele pensioen- en ziektekostenverzekeringspremie, de VUT-premie en de premieArbeidsongeschiktheidsvoorziening, welke normaliter worden ingehouden.
21.3
Indien de journalist minder dan 45 procent arbeidsongeschikt is, wordt de in lid 1, sub c bedoelde aanvulling alleen verstrekt, indien hij zich als werkzoekende bij het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening laat inschrijven.
Indien de journalist zich niet als werkzoekende laat inschrijven resp. zijn inschrij- ving niet laat verlengen, weigert passende arbeid te aanvaarden of in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen, wordt geen aanvulling verstrekt, resp. wordt de aanvulling beëindigd.
21.4
Indien de journalist voor 45 procent of meer arbeidsongeschikt is, heeft de werkge- ver de bevoegdheid aan de verstrekking van de aanvulling de voorwaarde te verbin- den, dat de journalist zich als werkzoekende bij het Regionaal Bureau Arbeidsvoor- ziening laat inschrijven.
Indien de journalist hieraan geen gevolg geeft, resp. zijn inschrijving niet laat ver- lengen, weigert passende arbeid te aanvaarden of in onvoldoende mate tracht pas- sende arbeid te verkrijgen, wordt geen aanvulling verstrekt, resp. wordt de aanvul- ling beëindigd.
21.5
Tijdens de periode, gedurende welke de journalist recht heeft op uitkering krachtens de Ziektewet of de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen/ Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten/Wet op de Arbeidsonge- schiktheidsverzekering, mag de werkgever, tenzij om een dringende reden, de arbeidsovereenkomst met de journalist niet opzeggen, behoudens wanneer de arbeidsongeschiktheid langer heeft geduurd dan drie jaar.
Een journalist die na afloop van de in de vorige alinea genoemde termijn van drie jaar gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, kan tenzij tussen directie en journalist over- eenstemming bestaat, niet worden ontslagen dan nadat door de directie het uiterste is beproefd de journalist voor zijn restvaliditeit bij de publiekstijdschriftuitgever of daarbuiten passend werk te bezorgen.
Het opzegverbod voor de werkgever geldt niet indien de journalist arbeidsonge- schikt is geworden nadat het verzoek om toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst door het RDA is ontvangen.
21.6
Het staat ieder der partijen vrij om, indien één der partijen het niet eens is met het oordeel van de ARBO-dienst over de arbeids(on)geschiktheid van de journalist, een ‘second opinion’ te vragen bij een andere erkende medische instantie dan die zou zijn aangewezen door de bedrijfsvereniging ingevolge artikel Boek 7:692a BW.
21.7
De werkgever is gerechtigd om na overleg met de Ondernemingsraad in een Ziekte- verzuimregelement sancties op te nemen voor jounalisten die de voorschriften van het regelement niet naleven.
Artikel 21A Arbeidsongeschiktheids- voorziening
21A.1
Er geldt een Regeling Arbeidsongeschiktheidsvoorziening. Deze regeling is nader uitgewerkt in het ‘’Reglement van de Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf’’(Bijlage VI bij deze CAO). Deze regeling geldt met ingang van 1 januari 1993. De uitvoering van de regeling is opgedragen aan de daarvoor opgerichte Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf te Amsterdam.
21A.2
De uitgangspunten van de regeling zijn:
a. Er zullen aanvullingen worden verstrekt op de vervolguitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) aan journalisten die na
Opzegverboden
Second opinion
Sancties
Regeling arbeids- ongeschiktheids- voorziening
Uitgangspunten
25 januari 1994 de maximum uitkeringstermijn van de Ziektewet hebben bereikt én niet of niet meer in aanmerking komen voor een suppletiebetaling van de werkgever krachtens artikel 21 van de CAO.
Hoogte en duur van de aanvulling
Artikel 22
Bijdrage werkgever
Maximum
b. De hoogte van de aanvulling is het verschil tussen de loondervingsuitkering op grond van de WAO en de vervolguitkering. Aanspraak op de aanvulling bestaat zolang de deelnemer aan de Regeling recht heeft op een vervolguitkering krach- tens de WAO.
c. De bijdrage wordt jaarlijks door CAO-partijen, na advies van het bestuur van de Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbe- drijf, vastgesteld. De bijdrage komt voor rekening van de werknemer en bedraagt met ingang van 1 januari 2001 2,2% van de heffingsgrondslag voor de WAO.
Vrijwillige ziektekostenverzekering
22.1
De journalist, die niet ingevolge een wettelijke regeling verplicht tegen ziektekos- ten is verzekerd, heeft, indien hij individueel of collectief, al dan niet door tussen- komst van de werkgever bij wie hij werkzaam is, een verzekering tegen ziektekos- ten, hemzelf en/of zijn gezinsleden betreffende, heeft afgesloten of afsluit, recht op een tegemoetkoming in de aan deze verzekering verbonden kosten, zulks indien hij desgevraagd aan de directie de nodige bewijsstukken inzake het afsluiten en conti- nueren van de betrokken verzekering overlegt.
22.2
a. De werkgever verstrekt, onverminderd het onder lib b. gestelde, met in achtne- ming van het onder b. gestelde, een bijdrage van 50%van de door de journalist gemaakte kosten plus MOOZ plus WTZ, met dien verstande dat de door de jour- nalist gemaakte kosten verbandhoudende met een derde of meer meeverze- kerd(e) kind(eren) voor 100% door de werkgever worden vergoed. Deze bijdrage zal op jaarbasis nooit meer bedragen dan de maximale werk- geversbijdrage in de ziekenfondspremie verhoogd met ƒ 300,-, tenzij uitslui- tend als gevolg van de bijdrage van 100% van de premiekosten verband hou- dende met een derde (of meer) meeverzekerd(e) kind(eren), een hogere bijdrage dient te worden verstrekt.
b. Onverminderd het gestelde in lid c, geldt in de situatie waarin de werkgever voor de journalist die niet krachtens de Ziekenfondswet verplicht verzekerd is, een collec- tieve ziektekostenverzekering heeft afgesloten en een journalist na de eerstvolgen- de vervaldatum van de individuele verzekering niet wenst deel te nemen aan deze collectieve verzekering, dat de werkgever niet verplicht is om een bijdrage te vers- trekken conform het gestelde in lid a. met in achtneming van het navolgende:
- Voor de journalisten die op 31 december 1990 reeds in dienst waren van de werkgever geldt in afwijking van het voorgaande dat een eventueel gunsti- ger regeling, zoals die in voorkomende gevallen bij de bedrijven bestaat, ongewijzigd van kracht blijft tot en met 31 december 2001.
- Voor journalisten die op of na 1 juli 1998 voor het eerst in aanmerking komen voor een particuliere ziektekostenverzekering geldt tot en met 31 december 2001dat de werkgever in het genoemde geval zijn bijdrage kan
beperken tot de helft van de bijdrage die voor de collectieve ziektekosten- verzekering zou zijn verstrekt.
- Met ingang van 1 januari 2002 geldt voor alle journalisten dat de werkge- ver in het in de aanhef van lid b. genoemde geval zijn bijdrage kan beper- ken tot nihil.
c. Het in lid b. gestelde is niet van toepassing binnen ondernemingen waar met inachtneming van artikel 27 van deze CAO op ondernemingsniveau anderslui- dende afspraken zijn gemaakt.
22.3
In dit artikel wordt onder kind verstaan: het wettige gewettigde of geadopteerde kind van de werknemer tot de 18-jarige leeftijd danwel, indien en zolang het kind vanaf de 18-jarige leeftijd onderwijs of een beroepsopleiding volgt in de zin van de Wet op de Studiefinanciering of de Algemene Kinderbijslagwet, uiterlijk tot en met de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt.
Artikel 23 Vervanging bij verlof of vacature
De journalist is verplicht de werkzaamheden van collega’s die met verlof zijn, ge- durende drie maanden zonder vergoeding waar te nemen.
Indien de waarneming echter langer heeft geduurd dan drie maanden en er geen uit- zicht is op een spoedig einde daarvan, heeft de vervangende journalist, die naast zijn normale taak een belangrijk deel van de werkzaamheden van de afwezige journalist waarneemt, recht op een redelijke vergoeding voor de overige tijd der waarneming. Het in dit artikel bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van werk- zaamheden als gevolg van het ontstaan van een vacature.
Artikel 24 Kinderopvang
24.1
Er geldt een Regeling Kinderopvang. De regeling is nader uitgewerkt in het ‘Regle- ment Stichting Fondsen Kinderopvang Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf’ (Bijlage VII van deze CAO).
Met ingang van 1 januari 2002 wordt onder een aantal voorwaarden de 50%-kos- tendeling ingevoerd (d.w.z. 50% van de kinderopvangkosten onder aftrek van de Ouderbijdrage komt voor rekening van de eigen werkgever en 50% voor rekening van de werkgever van de partner van de ouder).
24.2
De werkgevers zijn vanaf 1 januari 2001 aan het Fonds een bijdrage verschuldigd van 0,6% berekend over het ongemaximeerde premieloon over 12 x de maand janu- ari (resp. over 13 x die periode), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Sociale Verze- keringen, tot ten hoogste 1,5 x het maximum premieloon ZW/WAO op jaarbasis, van de journalisten die in januari van enig jaar in dienst zijn bij de werkgever.
Definitie: kind
Vervanging bij verlof of vacature
Regeling Kinderopvang
Bijdrage werkgever
Bijdrage werk- gever na afloop van de CAO
Artikel 25
Onkostenvergoe- ding
24.3
Indien CAO-partijen niet tijdig overeenstemming bereiken over een nieuwe CAO zullen werkgevers over het eerste kalenderjaar na afloop van de CAO nog een bij- drage verschuldigd zijn die gelijk is aan de laatst vastgestelde bijdrage.
Onkostenvergoeding
De journalist heeft recht op vergoeding van de kosten, welke hij bij het verrichten van zijn werkzaamheden ten behoeve van zijn tijdschrift heeft gemaakt.
Omtrent de noodzakelijkheid der onkosten wordt de directie door de hoofdredactie geadviseerd.
HOOFDSTUK IV AANSTELLING EN ONTSLAG
Artikel 26 Schriftelijke aanstelling
26.1
De journalist wordt aangesteld door de directie in overleg met de hoofdredacteur.
26.2
De directie is verplicht er zorg voor te dragen aan de journalisten bij de aanvang van de dienstbetrekking een schriftelijke aanstelling uit te reiken - bij voorkeur over- eenkomstig het als Bijlage X bij deze CAO opgenomen formulier - welke onder meer het volgende zal bevatten:
a. Een algemene verwijzing naar de inhoud van deze CAO;
b. De functie, waarin de journalist werkzaam zal zijn;
c. De eventuele verantwoordelijkheid, die de journalist overeenkomstig artikel 8 voor het redactionele gedeelte van een publiekstijdschrift draagt;
d. Het bij het begin der dienstbetrekking geldende salaris;
e. De eventueel aan een journalist toegekende bijzondere vergoedingen, zoals representatietoeslag e.d.;
f. Eventuele afwijkingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst ten gunste van de journalist;
g. Eventueel een nadere regeling inzake de uitoefening van het - behoudens afwij- kende bedingen - ingevolge artikel 7 van de Auteurswet 1912 aan de uitgever toekomende auteursrecht op alle door de journalist in dienstverband vervaar- digde artikelen, berichten en andere journalistieke produkten;
h. Een omschrijving van de beginselen en/of het karakter van het publiekstijd- schrift, indien de journalist daaraan uitdrukkelijk wordt gebonden;
i. De bepaling van een proeftijd of van een termijn ingeval van tijdelijke aanstel- ling, een en ander met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 9 en/of 29;
j. De omschrijving van een andere dan de journalistieke taak ten behoeve van het publiekstijdschrift, indien partijen daaromtrent zijn overeengekomen ingevol- ge het bepaalde bij artikel 11, lid 3;
k. De bepaling dat een uit te reiken legitimatiebewijs eigendom blijft van de uitge- ver en op eerste vordering van directie of hoofdredactie moet worden ingeleverd;
l. De bepaling, dat door de journalist geen gegevens - de uitgever of de door deze uitgegeven tijdschriften betreffende of betrekking hebbende op enig ander onderwerp, waarvan hij kan begrijpen dat geheimhouding is gewenst - aan der- den zullen worden verstrekt, dan met toestemming van de directie;
m. Het in artikel 13 bepaalde.
26.3
Wijzigingen in bestaande arbeidsovereenkomsten dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
26.4
Bij het aangaan of beëindigen van de arbeidsovereenkomst en bij het toepassen van arbeidsvoorwaarden zal de werkgever geen onderscheid maken naar geslacht, sexu-
Aanstelling door directie
Schriftelijke aanstelling
Wijzigingen: schriftelijk
Geen discriminatie
ele geaardheid, burgerlijke staat, huidskleur, ras, etnische afkomst of nationaliteit, alsmede godsdienst en politieke keuze, met inachtneming van de functie en het karakter van het blad.
Dit dient tot uitdrukking te worden gebracht in de personeelsadvertenties, sollicita- tieprocedures, om- en bijscholingsmogelijkheden, promotiekansen e.d.
Artikel 26A
Gelegenheid tot deeltijdarbeid
Kenbaarheid deeltijd bij werving
Vervangende functie
Voorrangspositie deeltijdjournalisten
Artikel 27
Arbeidsvoorwaar- den op maat
Deeltijdarbeid
26A.1
Tenzij de bedrijfsomstandigheden zich daar aantoonbaar tegen verzetten, zal aan de journalist die daarom verzoekt, de gelegenheid worden gegeven een voltijd-dienst- verband om te zetten in een deeltijd-dienstverband. De functie van de betreffende journalist verandert door de hierboven bedoelde omzetting in beginsel niet, tenzij uitoefening van de functie redelijkerwijs niet in deeltijd mogelijk is.
26A.2
Tenzij de bedrijfsomstandigheden zich daar aantoonbaar tegen verzetten zal de werkgever bij werving van nieuwe journalisten de mogelijkheid van deeltijdarbeid kenbaar maken.
26A.3
Indien de arbeidsplaats niet in deeltijd kan worden vervuld, zal de werkgever in overleg met de journalist nagaan of elders in de organisatie een gelijkwaardige func- tie is die wel in deeltijd vervulbaar is.
26A.4
Indien journalisten die in deeltijd zijn gaan werken hun dienstverband willen omzet- ten in een arbeidsovereenkomst met een groter aantal arbeidsuren, genieten zij gedurende een periode van vier jaar een voorrangspositie. Na deze periode vervalt niet de mogelijkheid om te opteren voor een arbeidsovereenkomst met een groter aantal arbeidsuren maar wel de voorrangspositie om daarvoor in aanmerking te komen.
Maatwerk
Op initiatief van de werkgever en/of ondernemingsraad, al dan niet daartoe uitgeno- digd door de journalist en/of de redactiecommissie, kan in de onderneming maatwerk in arbeidsvoorwaarden op individueel niveau worden toegestaan ten aanzien van de volgende onderwerpen: arbeidsduur (art. 1A) en arbeidstijden; verlofsparen door o.a. de inzet van overmatige werktijd (art. 14), bovenwettelijke vakantiedagen (art. 17), roostervrije dagen (art. 14A); ziektekostenverzekering (art. 22); invulling van inzet- baarheid en scholing (art. 18A); pensioenregelingen en prepensioenregelingen.
Als gevolg van maatwerk mag de waarde van het totale pakket aan arbeidsvoor- waarden niet worden verslechterd.
Als er geen maatwerk wordt afgesproken of als de journalist van deze mogelijkheid van maatwerk geen gebruik wenst te maken, geldt de CAO.
Toelichting
CAO-partijen streven er naar de journalist de mogelijkheid te bieden arbeidsvoorwaarden op maat overeen te komen. Hiervoor is het noodzakelijk dat maatwerk op ondernemingsniveau wordt toegestaan en bevorderd. XXX xxxxxxxx zijn overeengekomen maatwerk in de onderne- ming toe te staan met betrekking tot bovengenoemde onderwerpen en met in achtneming van de overeengekomen procedure.
In een paritaire werkgroep Arbeidsvoorwaarden op maat (Protocollaire bepaling nr 21) zal gedurende de looptijd van deze CAO onderzoek gedaan worden naar een (keuze)raamwerk van mogelijke onderwerpen (bronnen), die in aanmerking komen voor aanwending ten behoeve van andere arbeidsvoorwaarden (doelen). Bijvoorbeeld het inzetten van overmatige werktijd t.b.v. een langere aaneengesloten verlofperiode. De resultaten van de werkgroep zullen tijdens de komende CAO- onderhandelingen besproken worden.
De volgorde in de besluitvorming rond maatwerk is als volgt:
1. Regelingen met betrekking tot bovengenoemde onderwerpen worden op initia- tief van de werkgever en/of ondernemingsraad voor instemming op grond van de WOR voorgelegd aan het vertegenwoordigend overleg.
2. Regelingen met betrekking tot arbeidsduur, arbeidstijden, overmatige werktijd en roostervrije dagen worden op initiatief van de werkgever besproken met de redactiecommissie/redactieraad.
3. Besluiten ter zake worden gemeld aan de vakorganisaties, opdat zij, indien gewenst, deze besluiten marginaal kunnen toetsen aan de CAO;
4. Voor zover door betrokken partijen nodig wordt geacht, vindt een marginale toetsing plaats door de Raad van Uitvoering.
Artikel 28
Dit artikel is vervallen. (Invoering van beeldschermen)
Artikel 29 Termijn van aanstelling
29.1
Indien een proeftijd wordt overeengekomen wordt deze schriftelijk aangegaan en geldt deze wederzijds.
Bij arbeidsovereenkomsten korter dan twee jaar bedraagt de proeftijd een maand. Bij arbeidsovereenkomsten van twee jaar of langer bedraagt de proeftijd ten hoog- ste twee maanden
29.2
Onverminderd het hiervoor bepaalde wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor:
a. Hetzij onbepaalde tijd
Procedure
Proeftijd
Arbeidsovereen- komsten
b. Hetzij voor een bepaalde tijdsduur
In de individuele arbeidsovereenkomst wordt vermeld welke vorm van arbeids- overkomst van toepassing is; bij ontbreken van deze vermelding wordt de arbeids- overeenkomst geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan.
Arbeidsovereen- komsten voor bepaalde tijd
Leerling- journalisten
Tussentijdse opzegging
Beëindiging van rechtswege
Artikel 30
Schriftelijke opzegging
29.3
a. Een journalist kan voor bepaalde tijd worden aangesteld voor een termijn van ten hoogste drie jaar.
b. Een bij de aanstelling overeengekomen termijn van kortere duur dan drie jaar kan binnen de genoemde termijn meerdere malen worden verlengd, in dier voege dat de minimum termijn vanaf het tweede tijdelijke contract zes maanden bedraagt.
c. Na verloop van de overeengekomen duur wordt de arbeidsovereenkomst omge- zet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, tenzij een der partijen ten- minste twee maanden voor het verstrijken van de overeengekomen duur schrif- telijk aan de andere partij te kennen heeft gegeven het dienstverband niet voor onbepaalde tijd te willen voortzetten.
d. Indien een journalist met een arbeidsoverkomst voor bepaalde tijd, als bedoeld in lid 2 sub b, drie jaar of langer in dienst is, wordt hij geacht voor onbepaalde tijd in dienst te zijn.
29.4
Tenzij partijen anders zijn overeengekomen wordt een arbeidsovereenkomst met een leerling-journalist geacht te zijn aangegaan voor de duur van de leertijd (onver- minderd het bepaalde in artikel 9).
Wenst een van de partijen het dienstverband aan het einde van de leertijd niet te ver- lengen, dan dient zij dit twee maanden voor het verstrijken van de leertijd aan de andere partij schriftelijk mee te delen.
29.5
In de in artikel 29 lid 3 en 4 genoemde gevallen blijft tussentijdse opzegging der arbeidsovereenkomst mogelijk, tenzij partijen anders zijn overeengekomen.Tus- sentijdse opzegging kan slechts geschieden met in achtneming van het bepaalde in artikel 30.1 en 30.2.
29.6
De dienstbetrekking tussen de werkgever en de journalist eindigt van rechtswege op de laatste dag van de maand, waarin de 65-jarige leeftijd is bereikt, of op een hiervan afwijkend tijdstip waarop krachtens een bij de werkgever geldende pensioenrege- ling het ouderdomspensioen ingaat.
Opzegging
30.1
Een journalist wordt door de directie niet ontslagen dan na diepgaand overleg met de hoofdredacteur.
Een opzegging is slechts rechtsgeldig, indien zij schriftelijk geschiedt.
30.2
a. Opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij bij schriftelijke over- eenkomst of door het gebruik een andere dag daarvoor is aangewezen.
b. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
- korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand
- vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden
- tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden
- vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden
c. De door de journalist in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand. Indien in de individuele arbeidsovereenkomst de wettelijke opzegtermijn voor de journalist wordt verlengd, tot een maximum van drie maanden, geldt voor de werkgever een verdubbeling van de opzegtermijn.
d. In afwijking van het hiervoor onder de leden a., b., en c. bepaalde geldt voor journalisten die op 31 december 1999 reeds in dienst waren van de werkgever dat de op dat moment in de arbeidsovereenkomst overeengekomen opzegter- mijnen van kracht blijven gedurende de duur van het dienstverband of tot het moment waarop partijen andersluidende afspraken terzake maken met inacht- neming van het bepaalde in lid c.
e. Voor de journalist die op 31 december 1999 45 jaar of ouder was en voor wie op dat moment voor de werkgever een langere termijn van opzegging gold dan vol- gens het in de eerste volzin van lid c. bepaalde, blijft voor de werkgever de oude termijn gelden zolang hij bij dezelfde werkgever in dienst blijft.
30.3
a. Onverminderd krachtens wettelijke bepalingen vereiste toestemming is voor beëindiging van de dienstbetrekking van een lid van de redactieraad of van de redactiecommissie resp. redactievertegenwoordiger door de werkgever een voorafgaande toestemming van de Raad van Uitvoering nodig, zolang het lid van de redactieraad of van de redactiecommissie resp. redactievertegenwoordi- ger in functie is of nog geen twee jaar zijn verlopen sedert de laatste dag, waar- op hij als zodanig fungeerde.
x. Xx Xxxx van Uitvoering verleent deze toestemming slechts, indien het hem aannemelijk voorkomt dat de opzegging geen verband houdt met het vervullen van de functie van lid van de redactieraad of van de redactiecommissie resp. redactievertegenwoordiger.
c. De sub a. bedoelde toestemming is niet vereist, als de beëindiging geschiedt wegens een dringende reden of door ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen.
Artikel 31 Beëindiging wegens dringende redenen
31.1
Het bepaalde in de voorgaande vier artikelen laat onverlet de bevoegdheid van elk der partijen om de dienstbetrekking onmiddellijk te doen eindigen, zonder uitkering van schadeloosstelling of wachtgeld, wegens een dringende, aan de wederpartij onverwijld meegedeelde reden in de zin van artikel 7:677 en volgende BW.
Opzegtermijnen
Ontslagbescher- xxxx xxx xxxxx van redactieraden en redactie- commissies
Zonder uitkering van schadeloos- stelling of wacht- geld
Binnen 48 uur
Overleg met hoofdredacteur
31.2
De beëindiging van de overeenkomst en de mededeling van de dringende reden kan mondeling geschieden, mits een en ander binnen 48 uur na de beëindiging schrifte- lijk wordt bevestigd.
31.3
Beëindiging van de overeenkomst door de directie geschiedt niet dan na diepgaand overleg met de hoofdredacteur, tenzij deze niet op korte ter mijn kan worden gehoord.
HOOFDSTUK V
Artikel 32 VUT-regeling
32.1
Er geldt een regeling vrijwillig vervroegd uittreden uit de dienstbetrekking.
Deze regeling is nader uitgewerkt in het ‘’Reglement vrijwillig vervroegd uittre- den’’ en wordt uitgevoerd door de ‘’Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijd- schriftjournalisten’’(Bijlage V).
32.2
De uitgangspunten van de regeling zijn:
- Journalisten komen voor vrijwillig vervroegd uittreden in aanmerking vanaf de eerste dag van de maand waarin zij in 2001 de 61,5-jarige leeftijd bereiken, mits zij gedurende de laatste 10 jaren onafgebroken werkzaam zijn geweest in het boeken- en/of tijdschriftuitgeverijbedrijf, aanverwante bedrijven of dienstver- lenende tot de bedrijfstak behorende ondernemingen, met uitzondering van:
a. Journalisten die een volledige uitkering ontvangen krachtens de Ziektewet of de WAZ/Wajong/WAO, tenzij het arbeidsongeschikte journalisten betreft in de zin van de ZW/WAO die bij de aanvang van de arbeidsonge- schiktheid 58 jaar of ouder waren;
b. Journalisten op wie een afvloeiingsregeling, een non-activiteitsregeling of een daarmee gelijk te stellen regeling van toepassing is, met uitzon-dering van die journalisten die op of na het bereiken van de 58-jarige leeftijd in aanmerking zijn gekomen voor een volledige uitkering krachtens de Werk- loosheidswet ten gevolge van een structuurwijziging in de zin van artikel 36 van deze CAO.
Met betrekking tot het zgn. 10-dienstjaren-criterium wordt de periode van werkloosheid beschouwd als diensttijd mits de journalist over deze perio- de de verschuldigde VUT-premie aan de werkgever voldoet. De werkge- ver is gehouden de afdracht van de volledige VUT-premie te voldoen aan de Stichting.
Voor elke journalist die als gevolg van ontslag wegens structuurwijziging in de zin van artikel 36 van de CAO met ingang van de eerste mogelijkheid daartoe vervroegd is uitgetreden, zal de werkgever een bedrag van ƒ 45.000,- (€ 20.420,11) aan de Stichting VUT Tijdschriftjournalisten betalen als tegemoetkoming in de kosten van de Stichting, of een bedrag naar rato indien de periode waarin door de journalist gebruikt kan worden gemaakt van de VUT minder bedraagt dan vier jaar.
- Werkgever en journalist kunnen in onderling overleg besluiten dat de journalist op de eerste dag van de maand waarin hij de 60-jarige leeftijd bereikt en die op dat moment aan alle voorwaarden voldoet, gedeeltelijk vrijwillig vervroegd uit- treedt en het wekelijkse aantal arbeidsuren vermindert tot 18. In aansluiting daarop dient hij op 62-jarige leeftijd volledig vrijwillig vervroegd uit te treden. Ook journalisten die in deeltijd werkzaam zijn, danwel gedeeltelijk arbeids- ongeschikt zijn en tengevolge daarvan een uitkering ontvangen krachtens de WAZ/Wajong/WAO, kunnen gebruik maken van de mogelijkheid om gedeelte- lijk vrijwillig vervroegd uit te treden, indien zij gedurende de periode van
VUT-regeling
Uitgangspunten
Prepensioen vanaf 2002
Overgangs- regeling
Schriftelijke kennisgeving aan werkgever en VUT-Stichting
Financiering
Reglement
gedeeltelijk vrijwillig vervroegde uittreding tenminste 18 uur per week in dienstverband bij de werkgever blijven werken.
- In geval van volledige vrijwillig vervroegde uittreding wordt het dienstverband van de werknemer beëindigd.
- De voor het tijdstip van vervroegde uittreding geldende pensioenregeling en ziektekostenverzekering wordt voortgezet op dezelfde voorwaarden als ware het dienstverband niet geëindigd.
- CAO-partijen hebben de volgende afspraken gemaakt.
Vanaf 1 januari 2001 bedraagt de uitkering 78% voor journalisten die vanaf 1 januari 2001 vrijwillig vervroegd uittreden. In het jaar 2001 is de uittredings- leeftijd gesteld op 61,5 jaar.
Vanaf 1 januari 2002 geldt de prepensioenregeling, waarvoor de minimum pre- pensioenvoorwaarden gelden als genoemd in Bijlage III-B.
Toelichting
De VUT-regeling eindigt per 1-1-2002 en wordt met ingang van dezelfde datum opgevolgd door een prepensioenregeling, waarvan de minimum prepensioenvoorwaarden zijn opgenomen in Bijlage III-B van deze CAO.
Voor journalisten die op of na 1 januari 2002 met prepensioen gaan, maar nog niet toekomen aan een volledig opgebouwd prepensioen, geldt de Aanvullingsregeling, zoals opgenomen in Bijlage V-B.
Voor journalisten geboren in de tweede helft van het jaar 1940 of in het jaar 1941 en die op hun 61e jaar vervroegd hadden willen uittreden geldt, dat zij vanaf 1 januari 2002 vrijwillig vervroegd kunnen uittreden op 61,5-jarige leeftijd. De uitkering bedraagt dan 75%. Deze overgangsregeling is eveneens van toepassing op journa- listen geboren in de tweede helft van het jaar 1940 of in het jaar 1941 én die vallen onder 58-jarigen regeling ingevolge artikel 32.2 sub b van deze CAO.
32.3
De journalist die van de regeling gebruik wenst te maken, dient zijn werkgever ten- minste 3 maanden voor de gewenste uittredingsdatum schriftelijk van zijn voorne- men tot uittreden in kennis te hebben gesteld en tenminste twee maanden doch ten hoogste drie maanden voor de gewenste uittredingsdatum een aanvraagformulier bij de Stichting te hebben ingediend.
32.4
Ter financiering van de kosten ter uitvoering van de regeling worden de middelen bijeengebracht door middel van een premieheffing. De helft van de premie is voor rekening van de werkgever, de andere helft wordt op het bruto loon van de journa- listen ingehouden en afgedragen aan de Stichting. De hoogte van de premie wordt jaarlijks vastgesteld door de partijen bij de CAO, nadat hierover het bestuur van de Stichting is geraadpleegd. De VUT-premie bedraagt per 1 juli 1999 4% van het bij- drageplichtig loon, gelijk verdeeld over de werkgever en de journalist. Met ingang van 1 januari 2001 bedraagt de VUT-premie 6%, gelijk verdeeld over de werkgever en de journalist.
32.5
Het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalis- ten is als Bijlage V bij deze CAO opgenomen.
Artikel 33 Uitkering bij overlijden
33.1
Indien een journalist overlijdt, zal aan zijn nagelaten betrekkingen een overlijdens- uitkering worden verstrekt, gelijk aan het bedrag van het de journalist laatstelijk toe- komende salaris over het resterende deel van de maand van overlijden plus de twee daarop volgende maanden.
Op dit bedrag zal door de werkgever in mindering worden gebracht, hetgeen de nagelaten betrekkingen ter zake van het overlijden van de journalist toekomt inge- volge de Ziektewet en/of de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet/de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Onder nagelaten betrekkingen wordt verstaan:
a. De langstlevende der echtgenoten mits dezen niet duurzaam gescheiden leefden:
b. Indien deze niet meer in leven is of echtgenoten duurzaam gescheiden leefden: de minderjarige wettige of erkende natuurlijke kinderen;
c. Indien er geen nagelaten betrekkingen zijn als in sub a en sub b van dit lid ge- noemd, zal de in dit artikel bedoelde uitkering tegen kwijting worden betaald aan diegene die door de overledene bij leven is aangewezen, mits deze zich ken- nelijk blijvend met de journalist had gevestigd in een leef/woonsituatie, welke vergelijkbaar is met die van gehuwden.
Xxxxxxxx aanwijzing dient geschied te zijn door deponering van een verklaring bij leven van de journalist bij de werkgever.
33.2
Indien de overleden journalist een pensioenvoorziening had, zal de werkgever aan de nagelaten betrekkingen nog één maand de uitkering aanvullen tot 100% van het door de overleden journalist laatstelijk genoten salaris.
33.3
Indien de overleden journalist geen pensioenvoorziening had getroffen zal aan de nagelaten betrekkingen, gedurende nog zoveel maanden als het dienstverband heeft geduurd, na de in lid 1 bedoelde uitkering, een maandelijkse uitkering van 70% van het laatstgenoten salaris worden uitbetaald door de werkgever, tot een maximum van 15 maanden.
33.4
Onder laatstgenoten salaris wordt in dit artikel verstaan het salaris vermeerderd met de vakantietoeslag en een evenredig deel van de overeengekomen vaste salarisbe- standdelen.
Artikel 34 Pensioen en prepensioen
34.1
De werkgever is gehouden een pensioenvoorziening voor de werknemers te hebben getroffen welke ten minste voldoet aan het gestelde in Bijlage III-A.
Uitkering bij overlijden
Aanvulling laatst- genoten salaris
- bij pensioen- voorziening
- zonder pensioen- voorziening
Laatstgenoten salaris
Pensioen
Prepensioen
Artikel 34A
Voortzetting pensioenopbouw
Artikel 35
Hoogte en bestemming
Inning en afdracht
34.2
Daarnaast is de werkgever gehouden met ingang van 1 januari 2002 een prepen- sioenvoorziening voor de werknemers te hebben getroffen welke tenminste voldoet aan het gestelde in Bijlage III-B. De prepensioenregeling is een pensioenregeling in de zin van de Pensioen- en Spaarfondsenwet en dient aldus te voldoen aan de in die wet gestelde regels.
34.3
Voorzover de onderwerpen pensioen en prepensioen niet zijn ondergebracht in een of meer aparte stichtingen (waarbij overleg over deze onderwerpen plaatsvindt tus- sen het bestuur en de deelnemersraad) wordt er naar gestreefd deze onderwerpen te regelen op ondernemingsniveau met de OR. De wijze van totstandkoming op onder- nemingsniveau kan door de vakorganisaties marginaal worden getoetst.
Pensioenopbouw bij ouderschapsverlof
Tijdens het ouderschapsverlof zal de pensioenopbouw worden voortgezet en zal de pensioenpremie worden geheven alsof door de journalist geen gebruik van ouder- schapsverlof is gemaakt.
Werkgeversbijdrage
35.1
De werkgevers zullen bijdragen in de kosten van het vakbondswerk van de NVJ. De werkgever is gehouden gedurende de looptijd van deze CAO jaarlijks een bedrag af te dragen aan de werkgeversorganisatie ten bedrage van 0,09%, berekend over het ongemaximeerde premieloon over 12 x de maand januari, zoals bedoeld in de Coör- dinatiewet Sociale Verzekeringen, tot ten hoogste 1.5 maal het maximum premie- loon ZW/WAO op jaarbasis, van de journalisten die in januari van enig jaar in dienst zijn bij de werkgever.
Van dit bedrag wordt door de werkgeversorganisatie twee/derde deel overgemaakt aan de NVJ. Het andere deel van het bedrag dient ter financiering van de oprichting van het bedrijfstakbureau.
35.2
De bijdragen van de werkgevers zullen door de werkgeversorganisatie zo mogelijk worden geïnd en afgedragen aan de NVJ voor 1 juli van het desbetreffende jaar. Tevens zal een opgave worden verstrekt van eventuele nog niet ontvangen bijdragen.
HOOFDSTUK VI STRUCTUURWIJZIGING
Artikel 36 Structuurwijziging
36.1
De publiekstijdschriftuitgever, die voornemens is als gevolg van een structuurwij- ziging door opheffing van een zelfstandig publiekstijdschrift, samensmelting, samenwerking met een andere uitgever, dan wel anderszins, de werksituatie voor de publiekstijdschriftjournalisten ingrijpend te wijzigen, is gehouden in een zo vroeg mogelijk stadium, doch in ieder geval zodra de verwachting is gewettigd dat de structuurwijziging tot stand zal komen, daarvan mededeling te doen aan het bestuur van de NVJ, alsmede om - indien genoemd bestuur dit wenselijk acht - terstond de nodige mondelinge toelichting te verstrekken. Het bestuur van de NVJ is omtrent het medegedeelde tot geheimhouding gehouden tot het tijdstip waarop de structuur- wijziging door de betrokken publiekstijdschriftuitgever bekend wordt gemaakt. Indien een publiekstijdschriftuitgever, hetzij in samenhang met een beoogde struc- tuurwijziging, hetzij als gevolg van een reeds eerder tot stand gekomen structuur- wijziging, het voornemen heeft over te gaan tot een ingrijpende wijziging in de werksituatie van journalisten zal hij, zodra de verwachting is gewettigd dat deze wij- ziging tot stand zal komen, in elk stadium van de uitwerking van de plannen het bestuur van de NVJ onverwijld raadplegen. Hij zal geen maatregelen treffen, waar- bij de ideële en/of materiële positie van de journalisten in het geding is, dan na voor- afgaand overleg met het bestuur van de NVJ. Dit bestuur is, tenzij anders is over- eengekomen, tot geheimhouding gehouden tot het tijdstip waarop een en ander door de publiekstijdschriftuitgever wordt bekend gemaakt.
Onverminderd het overigens in dit lid bepaalde zal de publiekstijdschriftuitgever, die een andere vakvereniging dan de NVJ over een structuurwijziging of de voorge- nomen of mogelijke uitvoering daarvan op enigerlei wijze inlicht, resp. bij enige vorm van overleg daarover betrekt, te zelfder tijd gelijk handelen ten aanzien van de NVJ.
36.2
Zodra het overleg over een structuurwijziging tot overeenstemming heeft geleid, dient zulks aan de besturen van de werkgeversorganistie en de NVJ te worden medegedeeld. Op hetzelfde tijdstip zal ook de redactiecommissie resp. redactiever- tegenwoordiger - zo nodig vertrouwelijk - worden ingelicht en geraadpleegd over de uitwerking en de uitvoering van de desbetreffende overeenkomst, voorzover deze onmiddellijk of op den duur van invloed kan zijn op de positie van de redactie.
36.3
Zodra in beginsel tot een structuurwijziging is besloten, kan de samenstelling van de redactie slechts na overleg met de hoofdredactie en NVJ worden gewijzigd.
Bij de vervulling van ontstane vacatures dient rekening te worden gehouden met de mogelijke gevolgen van de structuurwijziging.
36.4
Indien een wijziging in de positie van een journalist zich voordoet in een tijdvak van twee jaar voorafgaande aan of volgende op het intreden van een wijziging in de werksituatie, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, zal de Raad van Uitvoering, indien
Structuur- wijziging
Mededeling aan de werkgevers- organisatie, NVJ en redactie- commissie
Wijziging samenstelling redactie
Xxxxxxxxx positie journalist
tussen bedoelde wijzigingen verband blijkt te bestaan, op verzoek van de betrokken journalist beslissen welke op structuurwijziging betrekking hebbende bepalingen van deze CAO te zijnen aanzien dienen te worden toegepast, dan wel bij gebreke van dier, op welke schadeloosstelling hij eventueel aanspraak kan maken.
Artikel 37
Overneming dienstverband
Niet-overneming dienstverband
Handhaving arbeids- voorwaarden
Kortere aanvul- lings termijnen
Ontslag journalist
Overneming van het dienstverband bij structuurwijziging
37.1
Bij verkoop van een publiekstijdschrift of elke andere structuurwijziging die in beginsel de mogelijkheid inhoudt dat het dienstverband dat tussen journalisten en een publiekstijdschriftuitgever bestaat (deze uitgever verder ‘’verkoper’’ te noe- men) wordt overgenomen door een andere uitgever (deze uitgever verder ‘’verkrij- ger’’te noemen), gelden onderstaande bepalingen.
37.2
De verkrijger zal binnen een maand nadat de structuurwijziging bekend is gemaakt, aan de in lid 1 bedoelde journalisten hoofdelijk meedelen of hij het dienstverband wenst over te nemen.
In geval hij het dienstverband niet overneemt, dan wel een mededeling als hiervoor bedoeld achterwege laat, kan de verkoper het slechts doen eindigen met inachtne- ming van het in artikel 38 bepaalde.
37.3
Bij overneming van het dienstverband mogen de arbeidsvoorwaarden van de jour- nalist (zijn pensioenregeling daaronder begrepen) niet in voor hem nadelige zin worden gewijzigd, tenzij met goedkeuring van de Raad van Uitvoering.
37.4
In de gevallen, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, kan de Raad van Uitvoering op verzoek van de betrokken uitgever bepalen, dat kortere termijnen dan de in arti- kel 38 genoemde termijnen in acht mogen worden genomen, indien de Raad, na afweging van de belangen van alle betrokkenen, zulks redelijk oordeelt.
37.5
Indien een journalist, als bedoeld in lid 1, niet bereid is in dienst van de verkrijger te treden, resp. indien omtrent een eventuele wijziging van zijn functie of taak geen overeenstemming kan worden bereikt, zal hij slechts kunnen worden ontslagen met inachtneming van het in artikel 38 bepaalde, met dien verstande evenwel dat de Raad van Uitvoering op verzoek van de betrokken uitgever, bevoegd zal zijn de in dat artikel genoemde termijnen te verkorten.
Indien een journalist, als bedoeld in lid 1, niet bereid is in dienst van de verkrijger te treden, uitsluitend omdat hij zich niet kan verenigen met een door de verkrijger noodzakelijk geachte wijziging van zijn woonplaats, is het in de vorige alinea bepaalde op hem van overeenkomstige toepassing ingeval redelijkerwijze niet van hem kan worden gevergd dat hij zich met de bedoelde wijziging verenigt.
37.6
Indien het dienstverband met een journalist is voortgezet, zal de verkrijger, behou- dens een dringende reden, deze journalist binnen twee jaar slechts kunnen opzeg- gen met inachtneming van de in lid 4 en volgende van artikel 38 vervatte bepalin- gen.Wordt een journalist na bedoelde twee jaar door de verkrijger ontslagen met ingang van een datum waarop hij, indien het dienstverband bij de structuurwijziging niet zou zijn voortgezet, nog recht had kunnen doen gelden op het ontvangen van uit- keringen krachtens lid 5 en volgende van artikel 38, dan is de verkrijger - behoudens bij ontslag wegens dringende reden - gehouden het bepaalde in de leden 4 en vol- gende van artikel 38 ten aanzien van deze journalist toe te passen.
Voor deze toepassing wordt de journalist geacht ten tijde van de overneming van zijn dienstverband te zijn ontslagen en gedurende het aantal maanden dat het dienstver- band heeft voortgeduurd de voor die maanden voorgeschreven uitkering te hebben ontvangen.
37.7
Indien een uitgever de exploitatie van een door hem uitgegeven publiekstijdschrift overdraagt aan een andere persoon of onderneming in wiens of welker dienst een of meer van de aan dat publiekstijdschrift verbonden journalisten krachtens arbeids- overeenkomst werkzaam zijn of indien een uitgever van een publiekstijdschrift zich op enige soortgelijke wijze bedient van zodanige personen of ondernemingen, is die uitgever tegenover de bedoelde journalisten gebonden met deze personen of onder- nemingen overeen te komen met alle ter beschikking staande middelen te bevorde- ren dat de bepalingen van deze CAO, voorzover rechtens mogelijk, ten aanzien van deze journalisten toepassing vinden als waren zij in dienst van die uitgever.
Artikel 38 Ontslag ten gevolge van
structuurwijziging
Beëindiging dienstverband na voortzetting
Bevordering naleving CAO
38.1
Indien een publiekstijdschriftuitgever ten gevolge van of in verband met een struc- tuurwijziging, als bedoeld in artikel 36, lid 1, de dienstbetrekking met bij deze uit- gever werkzame journalisten wenst te doen beëindigen, zal hij gehouden zijn te hun- nen opzichte de in lid 4 en volgende leden van dit artikel vervatte regelingen toe te passen.
38.2
Indien de gevolgen van een structuurwijziging voor een journalist van zo ingrijpen- de aard zijn dat van hem om principiële redenen, verband houdende met zijn levens- beschouwelijke of politieke beginselen, in redelijkheid niet kan worden gevergd dat hij de hem opgedragen werkzaamheden geheel of ten dele blijft verrichten, zal hij, zodra hij zijn gemotiveerd standpunt schriftelijk via de hoofdredactie ter kennis van de directie heeft gebracht, van zijn desbetreffende verplichtingen zijn ontheven en slechts kunnen worden ontslagen met inachtneming van het in lid 1 van dit artikel bepaalde.
Indien de directie de door de journalist aangevoerde bezwaren niet van principiële aard acht, en de journalist na kennisneming van de hem, eveneens schriftelijk mede te delen of te bevestigen, zienswijze van de directie in zijn standpunt volhardt, zal de
Beëindiging dienstverband
Ontheffing uit functie
Raad van Uitvoering op verzoek van de meest gerede partij omtrent de gegrondheid van de bezwaren van de journalist een beslissing nemen.
Hangende deze beslissing zullen aan de betrokken journalist slechts die journalis- tieke werkzaamheden kunnen worden opgedragen, waarvan de uitvoering, gelet op de door hem aangevoerde principiële bezwaren, in redelijkheid van hem kan wor- den gevergd.
Wijzigingen in functie of functie-eisen
Salaris
Aanvulling op werkloosheids- uitkering; duur hoogte van de aanvulling
38.3
Indien bij een structuurwijziging de publiekstijdschriftuitgever bereid is het met een journalist bestaande dienstverband voort te zetten, doch omtrent een eventuele wij- ziging van zijn functie of taak geen overeenstemming kan worden bereikt, is het bepaalde in artikel 37, lid 5, eerste alinea, van overeenkomstige toepassing.
Indien de publiekstijdschriftuitgever het met een journalist bestaande dienstverband wil voortzetten, doch deze laatste daartoe niet bereid is, uitsluitend omdat hij zich niet kan verenigen met een door de publiekstijdschriftuitgever noodzakelijk geach- te wijziging van zijn woonplaats, is het bepaalde in artikel 37, lid 5, tweede alinea, van overeenkomstige toepassing.
38.4
Indien een journalist voor het einde van de in artikel 30 bedoelde opzegtermijn elders een functie aanvaardt, heeft hij aanspraak op het salaris dat hij in de periode gelegen tussen het tijdstip van de beëindiging van het dienstverband en het einde van de anders geldende opzegtermijn zou hebben genoten. Indien de journalist deze functie heeft aanvaard met een proeftijd zoals bepaald in artikel 29, lid 3 kan hij, indien de aanstelling niet wordt gevolgd door een vast dienstverband, aanspraak maken op de in de leden 5 en volgende opgenomen regelingen voorzover deze te zij- nen opzichte nog zouden gelden indien hij niet vervroegd zijn dienstverband zou hebben beëindigd en onder verrekening van het eventueel reeds ontvangene wegens vervroegd vertrek.
38.5
a. Een ontslagen journalist, als in lid 1 bedoeld, die uit dien hoofde een uitkering geniet krachtens de Werkloosheidswet, heeft, indien hij op de datum van ontslag jonger is dan 43 jaar, recht op een aanvulling op zijn uitkering gedurende de in sub b vermelde perioden.
Gedurende de eerste vier maanden wordt de WW-uitkering aangevuld tot 100% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag, en daarna gedurende de resterende aanvullingsperiode tot 90% van zijn netto salaris, ver- meerderd met de netto vakantietoeslag.
b. De totale aanvullingsperiode bedraagt voor ontslagen journalisten:
< 23 jaar 6 maanden
23 t/m 27 jaar 9 maanden
28 t/m 32 jaar 12 maanden
33 t/m 37 jaar 18 maanden
38 t/m 42 jaar 24 maanden
c. Indien de in sub a bedoelde journalist tenminste vijf jaar voorafgaand aan de datum van ontslag werkzaam is geweest in een dienstbetrekking, die viel onder de werkingssfeer van een journalisten-CAO, dan wel als free-lance journalist verzekerd is geweest krachtens het zgn. Rariteitenbesluit (KB 24.12.86 Stb.655), ontvangt hij aan het einde van zijn loongerelateerde uitkeringsperio-
de een uitkering ineens, onder inhouding van de verschuldigde belastingen en sociale premies. Deze daaruit voortvloeiende netto uitkering is gelijk aan zes maal het verschil tussen 90% van het netto maandsalaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag, en het netto equivalent van 70% van het bruto maandsa- laris, vermeerderd met de bruto vakantietoeslag.
38.6
Een ontslagen journalist, als in lid 1 bedoeld, die uit dien hoofde een uitkering geniet krachtens de Werkloosheidswet, heeft, indien hij op de datum van ontslag tenminste 43 jaar is, doch nog niet de leeftijd heeft bereikt van 53 jaar, recht op een aanvulling gedurende dertig maanden.
Gedurende de eerste vier maanden wordt de WW-uitkering aangevuld tot 100% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag, de resterende maanden tot 90% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag.
38.7
Een ontslagen journalist, als in lid 1 bedoeld, die uit dien hoofde een uitkering geniet krachtens de Werkloosheidswet, heeft, indien hij op de datum van ontslag tenminste 53 jaar is, doch nog niet de leeftijd heeft bereikt van 58 jaar, recht op een aanvulling gedurende achtenveertig maanden. Gedurende de eerste vier maanden wordt de WW-uitkering aangevuld tot 100% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag, de resterende maanden tot 90% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantetoeslag.
38.8
a. Een ontslagen journalist, als in lid 1 bedoeld, die uit dien hoofde een uitkering geniet krachtens de Werkloosheidswet, heeft, indien hij op de datum van ontslag tenminste de leeftijd van 58 jaar heeft bereikt, recht op een aanvulling tot de VUT-gerechtigde leeftijd. Gedurende de eerste vier maanden wordt de WW-uit- kering aan gevuld tot 100% van zijn netto salaris, vermeerderd met de netto vakantietoeslag. De resterende maanden tot 90% van zijn netto salaris, ver- meerderd met de netto vakantietoeslag. Vanaf de 61-jarige leeftijd bestaat de mogelijkheid vervroegd uit te treden. Indien vervroegde uittreding niet moge- lijk is op grond van het niet-voldoen aan het zgn. 10-dienstjarencriterium behoudt de (ex) journalist recht op deze aanvulling tot aan het moment dat hij VUT-gerechtigd wordt dan wel de 65-jarige leeftijd bereikt.
b. Journalisten van 58 jaar en ouder die niet vóór het einde van de periode van de loongerelateerde uitkering gebruik kunnen maken van de mogelijkheid ver- vroegd uit te treden, hebben aanspraak op een kapitaaluitkering.
c. De hoogte van deze kapitaalsuitkering is gelijk aan de contante waarde van het brutobedrag behorende bij 90% van het laatstgenoten netto salaris inclusief de netto vakantietoeslag, verminderd met het netto minimumloon inclusief netto vakantietoeslag, berekend over de maanden waarop de journalist krachtens de Werkloosheidswet recht heeft op een aan het minimumloon gerelateerde ver- volguitkering.
d. De contante waardeberekening geschiedt op basis van een rekenrente van 4% cumulatief, gedurende 5 jaar.
e. De bruto kapitaalsuitkering wordt uitbetaald onder aftrek van de op dergelijke bepalingen van toepassing zijnde wettelijke inhoudingen.
Journalisten van 43-52 jaar
Journalisten van 53-57 jaar
Journalisten van 58 jaar; VUT
Kapitaaluitkering
Netto salaris
Hoogte aanvulling
Opschorting verplichting werkgever
Voortzetting bij- drage ziektekos- tenverzekering en pensioenregeling
38.9
Voor de toepassing van het bepaalde in dit artikel wordt verstaan onder netto salaris: ”het laatst genoten netto salaris, telkens te verhogen - in de bruto sfeer - met de bij de CAO overeengekomen collectieve verhogingen.’’
38.10
Een journalist, die een werkkring elders aanvaardt tegen een lager salaris, komt - voorzover hiervoor geen wettelijke voorzieningen bestaan - gedurende de voor hem geldende aanvullingsperiode, zoals genoemd in de leden 5b, resp. 6 of 7, in aanmer- king voor een aanvulling tot het netto salaris, vermeerderd met de netto vakantie- toeslag, tot ten hoogste het bedrag aan aanvullingen, dat de journalist zou hebben ontvangen, indien hij werkloos zou zijn geweest.
38.11
Indien de journalist overeenkomstig het bepaalde in artikel 29, lid 3, een dienstbe- trekking op proef aanvaardt, zullen de verplichtingen die ingevolge dit artikel te zij- nen opzichte anders nog bestaan - behoudens dan die welke uit het hierboven in lid 10 bepaalde zouden kunnen voortvloeien - slechts worden opgeschort; zij herleven voor het niet nagekomen gedeelte indien de aanstelling op proef niet wordt gevolgd door een vast dienstverband.
38.12
De journalist heeft gedurende de periode, waarin hij krachtens de in dit artikel ver- vatte aanvullingsregeling een uitkering geniet, aanspraak op doorbetaling van de in artikel 22 bedoelde tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering, alsmede in het werkgeversaandeel in de premie voor de pensioenregeling, die de werkgever, bij wie hij laatstelijk in dienst was, te zijnen behoeve had getroffen, mits de journalist zelf ook zijn gebruikelijke aandeel in de premie blijft bijdragen.
Bij doorbetaling van de pensioenpremie zullen het werkgevers- en werknemers- aandeel zijn gebaseerd op het laatstgenoten salaris, telkens te verhogen met de bij de CAO overeen te komen verhogingen in de afdeling, waarin de betrokken journalist was ingedeeld.
HOOFDSTUK VII TOEZICHT OP DE NALEVING
VAN DE CAO
Artikel 39 Redactiecommissie en
redactievertegenwoordigers
39.1
Teneinde het overleg van de bij een uitgever van een publiekstijdschrift werkzame journalisten met de directie en de hoofdredactie omtrent de toepassing van deze CAO, alsmede omtrent de werkomstandigheden der journalisten, te bevorderen, zijn de journalisten bij elk publiekstijdschrift, waarbij meer dan zes journalisten in vaste dienst werkzaam zijn, verplicht een redactiecommissie van tenminste twee leden in te stellen.
39.2
Bij de in lid 1 bedoelde berekening van het aantal journalisten, welke bij een publiekstijdschrift in dienst zijn, telt of tellen de hoofdredacteur of hoofdredacteu- ren, alsmede aspirant- en leerlingjournalisten niet mee.
39.3
Tot lid van de redactiecommissie zijn met uitzondering van aspirant- en leerling- journalisten verkiesbaar journalisten in dienst van de werkgever, die bij wijze van hoofdberoep werkzaam zijn voor een publiekstijdschrift en die lid zijn van de NVJ. De verkiezing geschiedt door de journalisten.
De termijn van benoeming en de wijze van verkiezing worden bij elk publiekstijd- schrift in onderling overleg geregeld.
39.4
Het overleg tussen de redactiecommissie, de directie en de hoofdredactie zal geschieden op in onderling overleg vast te stellen periodieke tijdstippen, doch ten- minste tweemaal per jaar, alsmede wanneer de redactiecommissie, de directie of de hoofdredactie, daartoe het verlangen te kennen geeft met opgave van de te behan- delen onderwerpen.
Aan het begin van ieder kalenderjaar en voorts telkenmale wanneer vorenbedoeld overleg zulks vordert, zal de directie aan de redactiecommissie de gegevens vers- trekken, die nodig zijn ter beoordeling van de rechtspositie der journalisten.
39.5
Bij elk publiekstijdschrift, waarbij niet meer dan zes, doch tenminste twee publieks- tijdschriftjournalisten in dienst zijn, wordt het overleg van directie en hoofdredactie met deze journalisten gevoerd door een redactievertegenwoordiger.
De leden 1 tot en met 4 van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing.
39.6
Bij alle publiekstijdschriften zullen de betrokkenen ernaar streven in een geest van goede samenwerking en van onderling begrip voor elkanders verantwoordelijkheid alle rijzende kwesties tot een oplossing te brengen.
Redactie- commissie
Vaststelling aantal commissieleden
Verkiesbaarheid
Periodiek over- leg met directie en hoofdredactie
Redactieverte- genwoordiger
Goede samenwerking
Beroep op Raad van Uitvoering
Artikel 40
Raad van Uitvoering
39.7
Indien bij toepassing van één der hiervoor vermelde bepalingen een zodanig gebrek aan overeenstemming bestaat, dat de krachtens deze bepalingen beoogde regeling niet tot stand komt, is de Raad van Uitvoering - indien te dier zake een beroep op hem wordt gedaan - bevoegd, zulks aan te merken als een geschil en bij wijze van bin- dend advies een dergelijke regeling vast te stellen.
Toelichting
Het is de taak van de redactiecommissie toe te zien op de naleving van de CAO en op de werkom- standigheden van de journalisten. Daartoe kan de redactiecommissie in overleg treden met de direc- tie en hoofdredactie. Krachtens lid 4 kunnen redactiecommissie, directie en hoofdredactie onder- ling periodieke tijdstippen vaststellen maar dat sluit overleg op verzoek van een der drie partijen uiteraard niet uit.Het overleg zal minstens tweemaal per jaar dienen te geschieden.
Het toezicht op de naleving van de CAO en de werkomstandigheden van de journalist houdt tevens in het toezicht op de naleving van in dit kader gemaakte afspraken.
Het behoort aldus tot de taak van de redactiecommissie erop toe te zien dat overmatige werktijden in vrije tijd worden gecompenseerd; dit heeft tot gevolg dat de redactiecommissie, wanneer zij struc- turele problemen signaleert in de werktijden van de journalist, de taak heeft directie en hoofdredac- tie te wijzen op mogelijke onderbezetting van de redactie of op de noodzaak van nadere organisato- rische maatregelen.
In het algemeen kan gezegd worden dat, waar van werktijdverkorting sprake is - bijvoorbeeld voor oudere journalisten, uitbreiding van de vakantie, invoering van educatief verlof e.d. - de redactie- commissie erop dient toe te zien dat deze lasten niet worden afgewenteld op de andere journalisten. Indien de redactiecommissie meent dat er behoefte bestaat aan een regeling omtrent de wijze waar- op ten aanzien van de onderscheidene categorieën journalisten dient te worden bepaald in welke mate sprake is van overmatige werktijd, stelt de hoofdredacteur in overleg met de redactiecommis- sie een dergelijke regeling vast, mits de directie aan de inhoud van deze regeling zijn goedkeuring heeft verleend.
Tenslotte kan het vanuit het oogpunt van de werkomstandigheden van de journalisten tot de taak van de redactiecommissie behoren erop toe te zien dat vacatures zo snel mogelijk worden vervuld.
Onder vacature wordt verstaan iedere negatieve afwijking van de normbezetting zoals deze bezet- ting per redactie is vastgelegd in het jaarplan van de begroting, omgerekend op fulltime basis. Indien geen jaarplan en begroting aanwezig zijn, wordt de bestaande bezetting beschouwd als minimale normbezetting.
Bij de uitvoering van het onderhavige artikel zal wel rekening dienen te worden gehouden met de competentie van de eventueel in de onderneming aanwezige ondernemingsraad. De taak van de redactiecommissie dient ook onderscheiden te worden van die van de op grond van artikel 13 inge- stelde redactieraad.
In de redactieraad wordt voornamelijk overleg gepleegd over de inhoudelijke aspecten van de jour- nalistiek bij het desbetreffende tijdschrift.
De redactiecommissie daarentegen houdt zich met het oog op de desbetreffende CAO-bepalingen bezig met de werkomstandigheden.
Raad van Uitvoering
40.1
Teneinde de getrouwe naleving van deze CAO te bevorderen wordt een Raad van Uitvoering ingesteld, - hierna te noemen Raad - waarvan samenstelling, taken, bevoegdheden en werkwijze zijn geregeld in het reglement van de Raad (Bijlage VIII).
40.2
Werkgevers, journalisten en partijen bij deze CAO zijn verplicht ingeval van een geschil, klacht of verzoek naar aanleiding van deze CAO of uit hoofde van andere daartoe strekkende bepalingen, dezer ter behandeling voor te leggen aan de Raad.
40.3
Geschillen, klachten of verzoeken als bedoeld in het vorige lid worden ingediend bij de secretariaten van de werkgeversorganisatie of de NVJ ter attentie van de Raad.
Verplichte adiëring
Indiening
HOOFDSTUK VIII SLOTBEPALINGEN
Artikel 41
Duur der over- eenkomst
Opzegging
Uitzonderingen
Artikel 42
Tussentijdse herziening
Duur der overeenkomst
41.1
Deze CAO treedt in werking per 1 november 2000 en eindigt op 31 december 2002.
41.2
Indien geen der partijen de CAO uiterlijk drie maanden voor het einde van de con- tractsperiode per aangetekend schrijven aan de andere contractspartij heeft opge- zegd, wordt deze overeenkomst geacht met één jaar te zijn verlengd, en zo vervol- gens.
41.3
De opzegging als in lid 2 bedoeld, heeft geen betrekking op de geldingsduur van de artikelen 21A, 24 en 40 van deze CAO.
Bij de opzegging zal de geldingsduur van deze artikelen stilzwijgend worden ver- lengd tot het moment waarop een nieuwe CAO tot stand is gekomen, tenzij partijen anders overeenkomen.
41.4
De bepaling van artikel 32 met bijbehorend reglement Vrijwillig Vervroegd Uittre- den m.i.v. 1-1-2002 (Bijlage V-B bij deze CAO), welke regeling wordt uitgevoerd door de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten, heeft een geldingsduur van 1-11-2000 t/m 31-12-2002. XXX-partijen hebben de intentie de regeling na 31-12-2002 voort te zetten.
Tussentijdse herziening van de CAO
Mochten zich ter zake van de regeling van salarissen in het maatschappelijk sociale verkeer ontwikkelingen voordoen, betrekking hebbende op de in deze CAO gere- gelde onderwerpen, dan zal - op voorstel van de meest gerede partij - tussen de werk- geversorganisatie en de NVJ terstond loyaal overleg worden gepleegd over een aan- passing van de CAO aan de nieuwe situatie.
Protocollaire bepalingen
CAO
1.
De algemeenverbindend verklaring van deze CAO zal worden aangevraagd.
2.
Verworven rechten worden door deze CAO in generlei opzicht aangetast.
CAO-partijen 3.
Partijen zijn overeengekomen regelmatig, doch tenminste eenmaal per jaar beraad te houden over de economische situatie en vooruitzichten van het tijdschriftuitge- verijbedrijf, in het bijzonder ten aanzien van de werkgelegenheid.
Dit beraad heeft ten doel relevante informatie te verkrijgen teneinde de ontwikke- lingen van de werkgelegenheid continu en systematisch te volgen.
De werkgeversorganisatie zal binnen dit kader aan de NVJ de volgende informatie verstrekken met betrekking tot de ontwikkeling van de personeelsbezetting:
Aantal personen:
1. Personeelsbestand aan het begin van de periode :
2. Uitdiensttreding :
- als gevolg van XXX, pensioen, overlijden :
- op initiatief van de werknemer :
- op initiatief van de werkgever :
3. Indiensttreding :
4. Personeelsbestand aan het eind van de periode : alsmede informatie over de personeelssamenstelling M/V, en over het aantal voltijd- en deeltijdcontracten.
4.
Partijen zien in de huidige situatie bij het huidige ziekteverzuimpercentage geen aanleiding tot het opnemen in de CAO van prikkels ter terugdringing van het ziek- teverzuim, maar behouden zich het recht voor bij wijziging van de omstandigheden de invoering van prikkels opnieuw in overweging te nemen.
5.
Afgesproken is een inventarisatie onder de aangesloten ondernemingen van vrou- welijke journalisten in de sector publieks- en opinietijdschriften, gekoppeld aan functie en beloning in vergelijking tot mannelijke journalisten in deze sector.
6.
Drie maanden voor het einde van het contract zullen partijen met elkaar in overleg treden met betrekking tot de totstandkoming van een nieuw contract.
A.V.V.
Verworven rechten
Bedrijfstak- overleg
Prikkels ziekteverzuim
M/V
Aanvang CAO- besprekingen
CAO-fondsen
VUT-dotatie
Xxxxxxx, herge- bruik en misbruik van redactionele bijdragen
Studiecommissie Minimum Pensioenvoor- waarden
Studiecommissie "Arbeidsvoor- waarden op maat"
Zorgvuldigheid
t.a.v. persoonlij- ke gegevens
Geen discriminatie
7.
De middelen van het Fonds VUT-dotatie worden bestemd voor extra fondsvorming voor de financiering van de overgang per 1 januari 2002 van de Regeling VUT Tijd- schriftjournalisten naar de prepensioenregeling. Dit betekent handhaving van de bestaande VUT-dotatie ad 0,35% voor het jaar 2001.
De middelen van beide genoemde fondsen worden beheerd door de administrateur van de Stichting VUT Tijdschriftjournalisten: PVF Achmea te Amsterdam.
CAO-studies 8.
De paritaire studiecommisie, belast met de taak te inventariseren hoe de praktijk is
inzake ‘gebruik, hergebruik en misbruik’ van redactionele bijdragen die door jour- nalisten in dienstverband zijn vervaardigd, zet haar werkzaamheden voort en brengt zo spoedig mogelijk verslag van haar bevindingen uit aan CAO-partijen.
Indien CAO-partijen beide constateren dat er sprake is van een problematische situ- atie, zal er door de paritaire studiecommissie verder worden gestudeerd worden op een procedure ter voorkoming van dergelijke problematische situaties.
9.
De NVJ neemt deel aan de paritair samengestelde technische studiecommissie CAO-BTU die gedurende de looptijd van de CAO onderzoekt in hoeverre de Mini- mum Pensioenvoorwaarden in de CAO’s BTU, VAK , PU en OP nog aansluiten op de pensioenpraktijk binnen de boeken- en tijdschriftuitgeverijsector en aanpassing behoeven op grond van de PSW, de nieuwe fiscale wet- en regelgeving en het XXXX-xxxxxxxxxxxxxxxxx.
00.
Er wordt een paritaire werkgroep ingesteld, die gedurende de looptijd van deze CAO een onderzoek zal doen naar een (keuze)raamwerk van mogelijke onderwer- pen (bronnen), die in aanmerking komen voor aanwending ten behoeve van andere arbeidsvoorwaarden (doelen).
Werkgever/journalist 11.
De werkgever zal de uiterste zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van de persoon- lijke gegevens van de in zijn onderneming werkzame journalisten.
De werkgever zal geen registratie houden van politieke visie, kerkelijke gezindheid en sexuele geaardheid van de journalisten.
Buiten de directie, de personeelsfunctionaris of de journalist zelf heeft niemand inzage in de bij de werkgever geregistreerde gegevens van de journalist.
12.
Het is de werkgever niet toegestaan om onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen, hetzij direct, hetzij indirect. Het is echter wel toegestaan om een onder- scheid te maken door personen van een bepaald geslacht in een bevoorrechte posi-
tie te plaatsen met de bedoeling feitelijke ongelijkheden op te heffen. In het kader van de rapportage werkgelegenheid worden inlichtingen verstrekt per functie- niveau omtrent de samenstelling van het personeelsbestand naar mannen en vrou- wen in de respectievelijke bedrijven.
13.
Partijen bevelen de werkgever dringend aan een spaarloonregeling in te voeren zoals bedoeld in de wet Vermeend/Vreugdenhil.
Een model-reglement van een spaarloonregeling is opgenomen in Bijlage XII.
14.
Alle geschillen, voortvloeiend uit een overeenkomst tot het verrichten van journa- listieke diensten tussen een free lance journalist en een uitgever van een publieks- tijdschrift, kunnen door de meest gerede partij voor bindend advies voorgelegd worden aan de Raad van Uitvoering, als bedoeld in artikel 40. De Raad zal een beslissing nemen aan de hand van de tussen partijen geldende overeenkomst, de bepalingen van deze CAO en voorts alle verdere relevante feiten en omstandighe- den.
Bedrijfstak 15.
Voor de brutering van de Overhevelingstoeslag in de salarissen per 1 januari 2001 hebben CAO-partijen de volgende afspraken gemaakt:
- de salarissen en de salarisschalen, voorzover genoemd in Bijlage I van deze CAO, worden ingevolge de wettelijke richtlijn terzake per 1 januari 2001 verhoogd met 1,9% met een maximum van ƒ 1.745,- op jaarbasis;
- voor zover een onderneming een zogeheten 13e maand en/of winstdelingsregeling en/of andere aan het bruto loon gerelateerde emolumenten kent, kan het bruterings- percentage van 1,9% naar beneden worden bijgesteld. Hierbij is de afspraak gemaakt dat dit inkomensneutraal dient plaats te vinden, waarbij de effecten op de sociale premies buiten beschouwing worden gelaten.
- Paraplubepaling: wat de brutering van de overhevelingstoeslag voor de pensioe- nopbouw betreft, hebben ondernemingen en pensioenfondsen resp. herverzekeraars tot uiterlijk 1 januari 2005 de tijd om afspraken te maken.
16.
De NVJ is betrokken bij de paritaire (project)groep, die is ingesteld met als opdracht een Bedrijfstakbureau voor de Uitgeverijsector op te richten met eigen statuten en reglement. Als actiepunten voor het Bedrijfstakbureau gelden in eerste instantie de organisatie van het beheer van een aantal Stichtingen en Sociale fondsen, het inrich- ten van een Web site ten behoeve van de bedrijfstak, het opzetten van een Kennis- centrum en de totstandkoming van het Arbo-Convenant.
Er zijn afspraken gemaakt over de financiering van de aanloopkosten van het Bedrijfstakbureau, de a.s. toezichthouder op de uitvoering van alle bedrijfstakfond- sen, door middel van een tijdelijke verhoging (voor de duur van de CAO) van de Werkgeversbijdrage van 0,06% met 0,03% naar 0,09%.
Spaarloon- regeling
Xxxxxxxxxx met freelance journalisten
Brutering over- hevelingstoeslag
Bedrijfstak- bureau
Werkdruk/RSI/ Reïntegratie
17.
De NVJ zal aansluiting zoeken bij de totstandkoming van een Arbo-Convenant ter bestrijding van de werkdruk en RSI binnen de BTU-sector en ter bevordering van de reïntegratie bij arbeidsongeschiktheid.
Bijlage I Salarisgroepen en salarisschalen
GROEPSOMSCHRIJVINGEN
Schaal 1
Xxxxxxxx/junior-journalisten die onder begeleiding journalistieke werkzaamheden verrichten volgens strakke richtlijnen en instructies alsmede zij de volgens strakke richtlijnen en instructies behulpzaam zijn bij de vormgeving van een tijdschrift of een groep van tijdschriften.
Schaal 2 (eindschaal)
Journalisten die hoofdzakelijk belast zijn met journalistieke werkzaamheden met een overwegend vakspecialistisch karakter volgens duidelijk aangegeven opdrach- ten t.a.v. vorm en inhoud.
Zij die op aanwijzingen of instructies werkzaamheden verrichten met betrekking tot de vormgeving van een tijdschrift of een groep van tijdschriften.
Schaal 3 (eindschaal)
Journalisten die binnen een globale taakstelling hoofdzakelijk zelfstandig journa- listieke werkzaamheden met een oorspronkelijk karakter verrichten die toonaange- vend zijn op het betreffende vakgebied en gezichtsbepalend voor het blad, alsmede zij die leiding geven aan een kleine groep journalisten. Zij die mede het karakter van het vorm te geven materiaal bepalen en leiding geven aan een kleine groep vormge- vers.
Schaal 4 (eindschaal)
Journalisten die hoofdzakelijk met journalistieke werkzaamheden belast zijn, die voor het karakter van een tijdschrift of een groep tijdschriften bepalend zijn: onder meer journalisten die verantwoordelijk zijn voor het schrijven van grote reportages en/of belangrijke artikelen en/of de verzorging van belangrijke rubrieken. Xxxxxx- listen die belast zijn met de leiding over een belangrijk onderdeel van een tijdschrift, mede het karakter bepalen en leiding geven aan journalistieke medewerkers. Zij die verantwoordelijk zijn voor het algemene beleid ten aanzien van de vormgeving van een tijdschrift of een groep van tijdschriften met de hoofdredacteur meebepalen.
Schaal 5 (eindschaal)
De naaste journalistieke medewerkers van de hoofdredacteur, die mede met hem het algemene beleid binnen de redactionele formule van het tijdschrift of een groep van tijdschriften bepalen en daarnaast leiding geven aan jounalisten die belast zijn met journalistieke werkzaamheden die bepalend zijn voor het karakter van het tijdschrift of een groep van tijdschriften. Alsmede journalisten die volgens de strikte betekenis van de CAO onder schaal 4 vallen, doch door hun specifieke creatieve functie van zeer uitzonderlijke betekenis voor het tijdschrift of een groep van tijdschriften zijn.
Schaal 1
Schaal 2 (eindschaal)
Schaal 3 (eindschaal)
Schaal 4 (eindschaal)
Schaal 5 (eindschaal)
Bijlage I Salarisschalen
ƒ
XXX voor Publiekstijdschriftjournalisten
XXX voor Publiekstijdschriftjournalisten Maandsalarissen per 1 november 2000
TREDE | SCHAAL 1 | SCHAAL 2 | SCHAAL 3 | SCHAAL 4 | SCHAAL 5 |
0 | 3.166 | 3.768 | 4.309 | 5.272 | 6.159 |
1 | 3.341 | 3.949 | 4.543 | 5.543 | 6.483 |
2 | 3.516 | 4.132 | 4.778 | 5.815 | 6.808 |
3 | 3.692 | 4.314 | 5.012 | 6.088 | 7.128 |
4 | 3.869 | 4.498 | 5.245 | 6.359 | 7.429 |
5 | 4.683 | 5.478 | 6.634 | 7.733 | |
6 | 4.865 | 5.712 | 6.907 | 8.036 | |
7 | 5.054 | 5.948 | 7.170 | 8.337 | |
8 | 5.240 | 6.181 | 7.423 | 8.637 | |
9 | 5.427 | 6.413 | 7.672 | 8.941 | |
10 | 5.615 | 6.650 | 7.923 | 9.241 | |
11 | 5.802 | 6.883 | 8.178 | 9.545 | |
(12) | * 9.838 | ||||
(13) | * 10.130 | ||||
(14) | * 10.424 |
ƒ
* Uitsluitend ter beoordeling van de werkgever op basis van excellent functioneren
XXX voor Publiekstijdschriftjournalisten
Maandsalarissen per 1 januari 2001, inclusief brutering OHT (1,9% met een maximum van fl. 1.745 per jaar) en een verhoging van 4%.
TREDE | SCHAAL 1 | SCHAAL 2 | SCHAAL 3 | SCHAAL 4 | SCHAAL 5 |
0 | 3.357 | 3.994 | 4.567 | 5.588 | 6.529 |
1 | 3.542 | 4.186 | 4.816 | 5.875 | 6.872 |
2 | 3.727 | 4.380 | 5.064 | 6.164 | 7.216 |
3 | 3.914 | 4.572 | 5.313 | 6.453 | 7.554 |
4 | 4.101 | 4.768 | 5.559 | 6.740 | 7.867 |
5 | 4.963 | 5.807 | 7.032 | 8.183 | |
6 | 5.157 | 6.054 | 7.321 | 8.498 | |
7 | 5.358 | 6.305 | 7.598 | 8.811 | |
8 | 5.554 | 6.551 | 7.861 | 9.123 | |
9 | 5.753 | 6.797 | 8.120 | 9.440 | |
10 | 5.951 | 7.049 | 8.381 | 9.752 | |
11 | 6.150 | 7.295 | 8.646 | 10.068 | |
(12) | *10.372 | ||||
(13) | *10.676 | ||||
(14) | *10.982 |
* Uitsluitend ter beoordeling van de werkgever op basis van excellent functioneren
€
I
XXX voor Publiekstijdschriftjournalisten
Maandsalarissen per 1 januari 2001, inclusief brutering OHT (1,9% met een maximumvan fl. 1.745 per jaar) en een verhoging van 4% in Euro
TREDE | SCHAAL 1 | SCHAAL 2 | SCHAAL 3 | SCHAAL 4 | SCHAAL 5 |
0 | 1523,34 | 1812,40 | 2072,41 | 2535,72 | 2962,73 |
1 | 1607,29 | 1899,52 | 2185,41 | 2665,96 | 3118,38 |
2 | 1691,24 | 1987,56 | 2297,94 | 2797,10 | 3274,48 |
3 | 1776,10 | 2074,68 | 2410,93 | 2928,24 | 3427,86 |
4 | 1860,95 | 2163,62 | 2522,56 | 3058,48 | 3569,89 |
5 | 2252,11 | 2635,10 | 3190,98 | 3713,28 | |
6 | 2340,14 | 2747,19 | 3322,12 | 3856,22 | |
7 | 2431,35 | 2861,08 | 3447,82 | 3998,26 | |
8 | 2520,30 | 2972,71 | 3567,17 | 4139,84 | |
9 | 2610,60 | 3084,34 | 3684,70 | 4283,69 | |
10 | 2700,45 | 3198,70 | 3803,13 | 4425,26 | |
11 | 2790,75 | 3310,33 | 3923,38 | 4568,66 | |
(12) | * 4706,61 | ||||
(13) | * 4844,56 | ||||
(14) | * 4983,41 |
€
* Uitsluitend ter beoordeling van de werkgever op basis van excellent functioneren
XXX voor Publiekstijdschriftjournalisten
Maandsalarissen per 1 januari 2002 (verhoogd met 4% t.o.v. de salaris- sen per 1 januari 2001) in Euro.
TREDE | SCHAAL 1 | SCHAAL 2 | SCHAAL 3 | SCHAAL 4 | SCHAAL 5 |
0 | 1.584,28 | 1.884,90 | 2.155,31 | 2.637,15 | 3.081,24 |
1 | 1.671,59 | 1.975,51 | 2.272,83 | 2.772,60 | 3.243,12 |
2 | 1.758,89 | 2.067,07 | 2.389,86 | 2.908,99 | 3.405,46 |
3 | 1.847,15 | 2.157,67 | 2.507,37 | 3.045,37 | 3.564,98 |
4 | 1.935,39 | 2.250,17 | 2.623,47 | 3.180,82 | 3.712,69 |
5 | 2.342,20 | 2.740,51 | 3.318,62 | 3.861,82 | |
6 | 2.433,75 | 2.857,08 | 3.455,01 | 4.010,47 | |
7 | 2.528,61 | 2.975,53 | 3.585,74 | 4.158,20 | |
8 | 2.621,12 | 3.091,62 | 3.709,86 | 4.305,44 | |
9 | 2.715,03 | 3.207,72 | 3.832,09 | 4.455,04 | |
10 | 2.808,47 | 3.326,65 | 3.955,26 | 4.602,28 | |
11 | 2.902,38 | 3.442,75 | 4.080,32 | 4.751,41 | |
(12) | * 4.894,88 | ||||
(13) | * 5.038,35 | ||||
(14) | * 5.182,75 |
* Uitsluitend ter beoordeling van de werkgever op basis van excellent functioneren
Bijlage II
Salarisverhogingen
De salarissen en salarisschalen worden structureel verhoogd als volgt:
- per 1 januari 2001: 4 %
- per 1 januari 2002: 4 %
De salarisschalen zijn in Bijlage I van de CAO opgenomen.
NB. Naast bovenvermelde verhoging van de salarisschalen op grond van de betreffende CAO-afspraken zijn de salarisschalen per 1 januari 2001 ook verhoogd in verband met het vervallen van de zogeheten overhevelingstoeslag. Voor deze zgn. brutering van de overhevelingstoeslag in de salarissen per 1 januari 2001 op grond van de Wet Brutering Overhevelingstoeslag is de richtlijn van de overheid gevolgd. Dit betekent dat in dit kader alle bruto salarissen per 1 januari 2001 eerst zijn ver- hoogd met 1,9% met een maximum van ƒ 1.745,- per jaar.
Bijlage III-A Minimum pensioenvoorwaarden
(Artikel 34.1 van de CAO)
I.
De werknemer wordt opgenomen in de pensioenregeling op de eerste dag van de maand waarin de hij in dienst treedt, doch niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 25-jarige leeftijd bereikt.
II.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de pensioendatum de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt. Het is evenwel wenselijk om de pen- sioenleeftijd (actuarieel neutraal) flexibel te maken.
III.
Het pensioensalaris is het jaarsalaris (= 12 x het maandsalaris van de deelnemer per 1 januari) verhoogd met de vakantietoeslag op jaarbasis. Met ingang van het jaar waarin de 56-jarige leeftijd wordt bereikt, wordt de jaarlijkse stijging van het pen- sioensalaris gemaximeerd op de algemene aanpassing van de salarissen in het Boe- ken- / Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
IV.
De franchise is gelijk aan 20/7 maal het jaarbedrag van de "voor-Oortse" uitkering per 1 januari van enig jaar, ingevolge de Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx (inclusief de structurele verhogingen en inclusief de vakantietoeslag) voor een gehuwde met een echtgenoot/echtgenote die 65 jaar of ouder is.
Er wordt evenwel een dringende aanbeveling gedaan in de pensioenregeling een geleidelijke verlaging van de franchise te realiseren, in overeenstemming met de maatschappelijke ontwikkelingen.
V.
De pensioengrondslag is het verschil tussen het pensioensalaris en de AOW-franchise.
VI.
Het ouderdomspensioen per jaar is gelijk aan de middelsom over de laatste vijf jaren van het hieronder bij a. en b. genoemde:
a. 1,75% per deelnemersjaar van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, die niet hoger wordt gesteld dan op het bedrag van het maximumpremieplichtig loon WAO op jaarbasis minus de AOW-franchise vermeerderd met:
b. 1% per deelnemersjaar van het bedrag waarmee de laatst vastgestelde pen- sioengrondslag het onder a. bedoelde maximale bedrag overtreft.
Indien het bovenstaande niet te realiseren valt, gelet op het in punt XIV genoemde kostenpercentage, zal in plaats van een vijfjaars gemiddelde voor de berekening van het ouderdomspensioen worden uitgegaan van een gemiddelde over zoveel meer dan vijf jaren als gedekt kan worden door het genoemde kostenpercentage.
N.B. Er wordt opgewezen dat een wijziging van het opbouwpercentage een middel kan zijn om kosten van de verlaging van de franchise, zoals hierboven aanbevolen onder IV, te compenseren.
III-A
Tijdstip opname in een pensioen- regeling
Pensioendatum
Pensioensalaris
Franchise
Pensioengrond- slag
Ouderdoms- pensioen per jaar
III-A
Partnerpensioen
Wezenpensioen
Gemaximeerde uitkering
Indexering pensioenen
Rechten bij ontslag
Vrijstelling van deelnemers- bijdrage
VII.
a. Het recht op partnerpensioen bestaat indien het huwelijk/partnerschap is geslo- ten/aangegaan vóór de pensioendatum.
Het partnerpensioen bedraagt 70% van het op het moment van overlijden in het vooruitzicht gestelde ouderdomspensioen, waarbij voor elk jaar dat de overle- vende partner méér dan 10 jaar jonger is dan de (gewezen) deelnemer, het part- nerpensioen gekort wordt met 3%.
b. Met ingang van 1 januari 2002 heeft een (gewezen) deelnemer het recht om op de pensioendatum opgebouwd nabestaandenpensioen in te ruilen voor ouder- domspensioen. De wijze waarop dit kan geschieden dient in de pensioenrege- ling te worden opgenomen.
VIII.
Het wezenpensioen bedraagt 14% van het op het moment van overlijden van de (gewezen) deelnemer in het vooruitzicht gestelde ouderdomspensioen voor elk kind van de (gewezen) deelnemer. In dit artikel wordt onder kind verstaan: het wettige, gewettigde of geadopteerde kind van de werknemer tot de 18-jarige leeftijd danwel, indien en zolang het kind vanaf de 18-jarige leeftijd onderwijs of een beroepsopleiding volgt in de zin van de Wet op de Studiefinanciering of de Algemene Kinderbijslagwet, uiterlijk tot en met de maand waarin het kind de 27-jarige leeftijd bereikt. Niet als kind worden aangemerkt zij die een uitkering genieten ingevolge de Wet Wajong.
IX.
Het totaal van alle nabestaanden- en wezenpensioenen, waar ook verworven, exclu- sief de ANW-uitkering, wordt - gerekend naar de hoogte van deze pensioenen bij ingang - gemaximeerd op 80% van de pensioengrondslag van de (gewezen) deelne- mer op het moment van overlijden.
X.
Er wordt gestreefd in de pensioenregeling een bepaling op te nemen aangaande de jaarlijkse verhoging van de pensioenen. Dit streven dient te zijn gericht op een indexering op basis van ten minste het door CBS gepubliceerde Consumenten Prijs- indexcijfer voor werknemersgezinnen met een laag inkomen (CPI laag), voor zover dit uit de overrente kan worden gefinancierd.
XI.
a. Heeft bij tussentijds ontslag het deelnemerschap minder dan één jaar geduurd, dan ontvangt de deelnemer de door hem betaalde bijdragen terug en ontstaat geen recht op pensioen, behalve in het geval de pensioenaanspraken mede zijn ontleend aan de arbeidsovereenkomst met een vorige werkgever door toepas- sing van waarde-overdracht.
b. Bij tussentijds ontslag na een deelnemerschap van één jaar of langer blijven de aanspraken op basis van de voorwaarden behouden, berekend naar de op de datum van ontslag verstreken deelnemersjaren.
XII.
Wanneer op grond van volledige arbeidsongeschiktheid (ingevolge WAZ/WAO) de arbeidsovereenkomst eindigt, eindigt, behoudens het bepaalde dienaangaande in punt X, tevens de verplichting tot betaling van de deelnemersbijdrage. De opbouw der pensioenrechten wordt voortgezet op basis van de op het moment van het einde
van het deelnemersschap geldende gemiddelde over de afgelopen vijf jaren vastge- stelde pensioengrondslag, met inachtneming van de deelnemersjaren, welke bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst te bereiken zouden zijn.
Indien ten gevolge van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid het arbeidspercentage van een werknemer wordt verminderd, geldt met betrekking tot de minder gewerk- te uren het vorenstaande naar rato van de vermindering van het arbeidspercentage en wordt gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling verleend.
Hierbij geldt de staffel die bij de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO wordt aangehouden voor die pensioenregelingen die op 1 juli 1998 in deze nog geen regeling hadden getroffen.
XIII.
Indien het huwelijk resp. partnerschap van de deelnemer eindigt anders dan door over- lijden, verkrijgt de gewezen echtgeno(o)t(e) resp. partner van de deelnemer recht op dat deel van het nabestaandenpensioen dat ook zou zijn verkregen indien op de datum van beëindiging van het huwelijk resp. partnerschap de deelnemer met ontslag was gegaan.
XIV.
De werkgever is niet gehouden per jaar méér dan 18% (inclusief de deelnemersbij- drage) van het totaal der pensioengrondslagen van de deelnemers in zijn bedrijf te besteden aan een pensioenregeling.
Het aandeel van de deelnemers zal 1/3 deel van de totaal door de werkgever ver- schuldigde pensioenpremie bedragen.
XV.
De navolgende dispensatiemogelijkheid is niet van toepassing op partnerpensioen. Onverminderd het bepaalde in de vorige zin is het bepaalde in deze bijlage is niet van toepassing op die werkgevers die een pensioenregeling hebben getroffen voorzover deze regeling in haar totaliteit inhoudelijk niet in ongunstige zin afwijkt van hetgeen hieromtrent in deze voorwaarden is vastgesteld.
XVI.
Op verzoek van de gewezen deelnemer zal de waarde van de bij ontslag verkregen aanspraken worden overgedragen aan de pensioenuitvoerder van de nieuwe werk- gever. De wijze waarop deze overdracht plaatsvindt alsmede de bepaling van de overdrachtswaarde geschiedt overeenkomstig de ter zake geldende wettelijke voor- schriften.
Op verzoek van een deelnemer zal een in het kader van het wettelijk recht op waar- de-overdracht aangeboden afkoopsom worden aangewend ter verwerving van aan- spraken op pensioen voor die deelnemer.
XVII.
Indien de ingegane pensioenen worden verhoogd, worden de premievrije aanspra- ken met hetzelfde percentage verhoogd.
XVIII.
Er wordt dringend aanbevolen in de pensioenregeling de bepaling op te nemen waardoor de opgebouwde pensioenaanspraken door premiestorting jaarlijks wor- den afgefinancierd.
III-A
Partnerpensioen bij echtscheiding
Premieverdeling
Dispensatie
Waarde- overdracht op verzoek
Indexering pre- mievrije aanspra- ken
Jaarlijkse affi- nanciering opge- bouwde pen- sioenaanspraken
Bijlage III-B
Deelneming
Pensioendatum
Prepensioen- datum
Prepensioen- salaris
Prepensioen- grondslag
Prepensioen per jaar
Minimum prepensioenvoorwaarden
(Artikel 34.2 van de XXX)
1. De minimum voorwaarden van de prepensioenregeling zijn:
a.
De journalist wordt opgenomen in de prepensioenregeling op de eerste dag van de maand waarin hij in dienst treedt, doch niet eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de journalist de 25-jarige leeftijd bereikt.
b.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de pensioendatum de eerste dag van de maand, waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt of zou zijn bereikt.
c.
Voor alle (gewezen) deelnemers is de prepensioendatum de eerste dag van de maand, waarin de (gewezen) deelnemer de 62-jarige leeftijd zou hebben bereikt. Op verzoek van de deelnemer gaat het prepensioen in vóór dan wel na de prepensioen- datum. In dit geval wordt het prepensioen verlaagd respectievelijk verhoogd aan de hand van actuariële factoren. Het prepensioen kan niet eerder ingaan dan op de eer- ste dag van de maand waarin de deelnemer de 60-jarige leeftijd bereikt en niet later dan zes maanden voor de pensioendatum. Het ingegane prepensioen eindigt op de pensioendatum dan wel - bij eerder overlijden - op de laatste dag van de maand waar- in de geprepensioneerde is overleden.
Prepensioen in deeltijd is mogelijk met inachtneming van het gestelde dienaan- gaand in artikel 10 van het VUT-reglement per 1 januari 2002 (Bijlage V-B van deze CAO).
d.
Het prepensioensalaris is het vaste, op de normale wekelijkse arbeidsduur geba- seerde bruto jaarsalaris, inclusief eventuele vaste maandelijkse toeslagen en vakan- tiegeld, gemaximeerd tot 1,5 maal uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis bij 261 dagen. Het prepensioensalaris wordt vastgesteld bij aanvang van de deelneming en vervolgens op de peildatum (in casu de datum waarop overeenkomstig de prepen- sioenregeling na aanvang van de deelneming jaarlijks de prepensioengrondslag wordt vastgesteld).
e.
De prepensioengrondslag is het prepensioensalaris.
f.
Het prepensioen per jaar bedraagt 2,027% van de laatstelijk vastgestelde prepen- sioengrondslag, vermenigvuldigd met het aantal jaren van deelneming vanaf 1 januari 2002 en vermenigvuldigd met de werkfactor.
Op elke peildatum na het bereiken van de 56-jarige leeftijd worden de reeds toege- kende prepensioenaanspraken verhoogd met het indexpercentage. Met laatstge- noemd percentage wordt bedoeld het percentage waarmee de prepensioengrondslag op de peildatum is gestegen ten opzichte van de prepensioengrondslag op de daar- voor liggende peildatum, met inachtneming van de volgende volzin. Voor de bere-
kening van het indexpercentage wordt op elke peildatum na het bereiken van de 56- jarige leeftijd een (fictief) prepensioensalaris vastgesteld, waarbij wordt veronder- steld dat het prepensioensalaris vanaf de peildatum vóór het bereiken van de 56-jari- ge leeftijd is gestegen overeenkomstig de structurele loonsverhogingen ingevolge de XXX.
g.
De uitvoering van de prepensioenregeling zal geschieden door een door de werkge- ver te bepalen pensioenuitvoerder in de zin van de Pensioen- en spaarfondsenwet.
h.
1. De volledig arbeidsongeschikte journalist in de zin van de WAO/WAZ/Wajong waarvan de arbeidsovereenkomst met de werkgever is geëindigd om reden van arbeidsongeschiktheid, heeft - zolang hij volledig arbeidsongeschikt is - aanspraak op voortzetting van de deelneming onder vrijstelling van de verplichting tot het betalen van een deelnemersbijdrage in de premie. Hierbij wordt als prepensioen- grondslag gehanteerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsonge- schiktheid geldende prepensioengrondslag.
2. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte journalist in de zin van de WAO/WAZ/ Wajong, heeft naar rato van zijn arbeidsongeschiktheid aanspraak op gedeeltelijke vrijstelling van de werknemersbijdrage. Ten aanzien van het deel van de prepen- sioenopbouw waarvoor de gedeeltelijke vrijstelling van het werknemersdeel in de premie geldt, wordt als prepensioengrondslag gehanteerd de laatstelijk direct voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid geldende prepensioengrondslag en wordt de daarbij behorende werkfactor vermenigvuldigd met een factor volgens de vol- gende tabel:
Arbeidsongeschiktheidspercentage | reductiefactor |
65-80 | 0,725 |
55-65 | 0,60 |
45-55 | 0,50 |
35-45 | 0,40 |
25-35 | 0,30 |
15-25 | 0,20 |
0-15 | 0 |
Een wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft pas gevolgen voor de prepensioenopbouw op de eerstvolgende peildatum door bij de prepensioen- grondslag rekening te houden met de nieuwe werkfactor. Hierbij geldt dat de reduc- tiefactor wordt gemaximeerd op de laagste voordien voor de deelnemer vastgestel- de reductiefactor.
De prepensioenopbouw van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte journalist en die arbeid verricht bij de werkgever is nimmer hoger dan de prepensioenopbouw indien op hem het bepaalde ingeval volledige arbeidsongeschiktheid toepassing had gevonden.
i.
Op de prepensioenuitkering wordt in mindering gebracht (een) eventuele door de deelnemer ontvangen uitkering(en) ingevolge de WAO alsmede (een) (aanvullen- de) uitkering(en) die hij ontvangt wegens zijn arbeidsongeschiktheid ingevolge een
III-B
Uitvoerder
Vrijstelling van werknemers- bijdrage
Anti-cumulatie
III-B
Indexatie
Premie
Werkloosheid
Premieresitutie
Ingangsdatum Afwijkingen
niet-wettelijke, op ondernemings- of bedrijfstakniveau getroffen, collectieve rege- ling. Deze vermindering vindt plaats naar rato van de verhouding tussen de hoogte van de prepensioenuitkering en (voor zover van toepassing) de hoogte van de uitke- ring ingevolge de aanvullingsregeling krachtens de VUT-regeling van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten ten opzichte van de som van genoemde uitkeringen.
j.
Ingegane prepensioenen en slapersrechten worden jaarlijks op een vaste datum ver- hoogd met het percentage waarmee in het betreffende jaar het levenslange ouder- domspensioen wordt verhoogd.
In afwijking hiervan geldt dat ten aanzien van degenen op wie de mantelpolis pre- pensioen van het Nederlands Uitgeversverbond, ondergebracht bij Aegon, van toe- passing is, als verhogingspercentage geldt de op de verhogingsdatum laatst beken- de zijnde CPI laag afgeleid, met als maximum de structurele loonsverhogingen ingevolge de CAO, mits de middelen uit overrente zulks toelaten.
k.
De premie wordt door de uitvoerder per werkgever vastgesteld zodat alle journalis- ten tezamen ten hoogste 50% van de premie dragen. Het werknemersdeel wordt per periodieke loonbetaling op het salaris van de deelnemer ingehouden.
l.
De deelnemer, die op of na het bereiken van de 58-jarige leeftijd in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de Werkloosheidswet door ontslag als gevolg van een structuurwijziging in de zin van artikel 36 van de CAO, heeft aanspraak op voort- zetting van de deelneming als ware zijn arbeidsovereenkomst niet geëindigd. Hier- bij geldt als prepensioengrondslag de laatstelijk geldende prepensioengrondslag. Gedurende de voorzetting wordt de prepensioengrondslag aangepast, waarbij het prepensioensalaris op de peildatum telkens wordt verhoogd aan de hand van de structurele loonsverhogingen ingevolge de CAO.
Ten aanzien van de bij de voortzetting verschuldigde premie is het bepaalde in lid k. overeenkomstig van toepassing.
m.
Indien bij tussentijds ontslag de deelneming minder dan één jaar heeft geduurd, wordt de door de journalist gedragen bijdrage in de premie aan hem gerestitueerd. Er ontstaat alsdan geen recht op prepensioen. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing in het geval de prepensioenaanspraken mede zijn ontleend aan het dienstverband met een vorige werkgever, door toepassing van waardeoverdracht als bedoeld in de PSW.
n.
De prepensioenregeling treedt in werking op 1 januari 2002.
2. Van deze minimum prepensioenvoorwaarden kan worden afgeweken, mits ten gunste van de journalist en onder de voorwaarde dat de opbouw van prepen- sioen per jaar en per werknemer minimaal gelijk is aan het onder 1. bepaalde.
Bijlage IV Opleidingsbeleid
(Artikel 18A van de CAO)
Het opleidingsbeleid gaat uit van de behoeften - huidige en toekomstige - binnen de onderneming en op de arbeidsmarkt en is er op gericht de positie van de journalist op de arbeidsmarkt (binnen of buiten de onderneming) te behouden en zonodig te versterken. De scholing dient derhalve gericht te worden op:
a. de huidige functie van de journalist (scholing voor het op peil houden en verbe- teren van de kennis en bekwaamheden van de journalisten nodig voor de ver- vulling van hun functie en zo nodig voor de verbetering daarvan)
b. een mogelijke andere functie in het kader van het loopbaanbeleid (scholing gericht op de ontwikkeling van de journalist waardoor deze door kan groeien naar een andere functie en/of breder inzetbaar wordt)
c. die journalisten van wie, rekening houdend met de ontwikkelingen in de onder- nemingen zoals voorzien in ondernemingsplannen, te verwachten is dat de werkzaamheden in de komende jaren zullen vervallen of drastisch zullen wijzi- gen. Aan hen zal reeds in een vroeg stadium de mogelijkheid geboden worden om zich door functiegerichte of loopbaangerichte scholing op deze veranderin- gen voor te bereiden.
d. extra scholingsinspanning wordt besteed aan journalisten die al langere tijd in dienst zijn en die de afgelopen jaren niet hebben deelgenomen aan scholingsac- tiviteiten, aan journalisten die onvoldoende opleiding hebben ontvangen en aan werknemers die - hoewel hun vooropleiding wel voldoende is - het volgen van onderwijs ontwend zijn.
Mede gezien het belang dat aan scholing wordt gehecht en de brede doelstelling moet scholing in principe openstaan voor alle journalisten.
Uitwerking
In het kader van het opleidingsbeleid
- wordt een vorm van belangstellingsregistratie ontwikkeld, waarbij de journalist de mogelijkheid heeft ook eigen ideeën en voorstellen naar voren te brengen,
- komt de opleidingsbehoefte, zowel van de kant van de werkgever als van de journalist, ter sprake in het functioneringsgesprek,
- wordt specifieke aandacht besteed aan de loopbaanmogelijkheden van de oude- re journalist; daarbij kan worden gedacht aan de ontwikkeling van mentortaken en aan de inschakeling van deze oudere journalisten bij het begeleiden en inwer- ken van nieuw journalisten.
Op basis van deze gegevens stelt de werkgever een algemeen opleidingsplan op, waardoor scholing en opleiding planmatig kunnen worden aangepakt. In dit alge- meen opleidingsplan wordt tevens aangegeven voor welke categorieën journalisten of voor welke afdelingen een extra inspanning moet worden gedaan in het kader van de punten c. en d.
Op basis van dit algemene opleidingsplan wordt gestreefd naar individuele oplei- dingsplannen. Het opleidingsbeleid en het algemene opleidingsplan worden aan de OR ter instemming voorgelegd voorzover de WOR dit voorschrijft. Bij verschil van mening kan de journalist gebruik maken van de bestaande klachtrechtprocedures.
Doelstelling
Uitwerking
IV
Opleidings- faciliteiten
Opleidingsfaciliteiten
- De werkgever betaalt de kosten van de opleiding, vergoedt de benodigde leermiddelen en de eventuele reiskosten; bij b. kan de werkgever een terug- betalingsclausule overeenkomen dan wel de terugbetalingsclausule uit de bestaande studiekostenregeling van toepassing verklaren
- De journalist wordt in principe in staat gesteld aan de opleiding, zoals vermeld onder a. en c., deel te nemen in werktijd. Voor b. en d. zal dit geschieden in nader overleg.
- De opleidingsfaciliteiten zijn ook van toepassing op parttimers;
- Van de journalist wordt verwacht dat hij optimaal gebruik maakt van de beschikbare voorzieningen.
Bijlage V-A Reglement van de Stichting
Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten
tot en met 31 december 2001
(Artikel 32 van de CAO)
Artikel 1 a.
Regeling: de regeling van vrijwillig vervroegd uittreden zoals overeengekomen bij de CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten en de CAO voor Opinieweekbladjournalis- ten of zoals deze in de toekomst bij deze CAO’s zal worden gewijzigd.
b.
Stichting: Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten, geves- tigd ten kantore van het Nederlands Uitgeversverbond, Hoogoorddreef 5 te Amster- dam Z.O., Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxxxxx Z.O., telefoon 020 - 4309187.
c.
Tijdschriftuitgeverijbedrijf/werkgever: de Nederlandse natuurlijke persoon of rechtspersoon of vennootschap onder firma of en commandite, gevestigd in Neder- land, wiens/welks voornaamste bedrijvigheid is het uitgeven van één of meer bla- den die commercieel geëxploiteerd worden en tenminste viermaal per jaar verschij- nen en op wie een van de bovengenoemde CAO’s van toepassing is.
d.
Werknemer: de werknemer op wie één van de bovengenoemde CAO’s van toepas- sing is.
e.
Deelnemer: de werknemer, wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd.
f.
Administrateur: een door het bestuur aangestelde functionaris of instelling die belast is met de uitvoering van dit reglement. (PVF Nederland NV, gevestigd te Amsterdam, Xxxxxxxxx 0-0, (Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxx), tel.: 020 -
0000000).
Artikel 2
Bij aanvang van de vervroegde uittreding eindigt het dienstverband tussen werkne- mer en werkgever.
Indien het verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting niet wordt ingewilligd, wordt het dienstverband ongewijzigd voortgezet.
Begripsbepalingen
Regeling
Stichting
Tijdschriftuit- geverijbedrijf/ werkgever
Werknemer
Deelnemer
Administrateur
Einde dienstverband
V-A
Vaststelling en betaling van de bijdrage
Voorwaarden van deelneming
Artikel 3
1. De werkgever is aan de Stichting verschuldigd:
a. Een door CAO-partijen na advies van het bestuur van de Stichting vastge- steld percentage van het bijdrageplichtige loon van zijn werknemers;
b. Bij wijze van voorschot een percentage van het voorschotloon. Het per- centage en de wijze van betaling van het voorschotloon worden door CAO- partijen na advies van het bestuur van de Stichting vastgesteld.
Onder bijdrageplichtig loon wordt verstaan:
het vaste bruto maand-/periodesalaris (inclusief WAO-uitkering, aan-vulling WAO en vaste toeslagen), verhoogd met de vakantietoeslag. Het bijdrageplichtige loon bedraagt ten hoogste 1,5 maal het maximum uitkeringsdagloon WAO op jaar- basis.
2. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting bepaald de gegevens te verstrekken die de Stichting nodig heeft om de door de werkgever volgens lid 1 verschuldigde bijdrage vast te stel- len. Als de werkgever niet of niet tijdig aan deze verplichting voldoet, is het bestuur bevoegd de verschuldigde bijdrage of het voorschot naar beste weten vast te stellen.
3. De werkgever is verplicht de bijdrage en het voorschot te voldoen binnen
14 dagen na de dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting. Bij niet tijdige betaling van de voorschottermijn wordt tevens het gehele resterende bedrag van de voorschotnota direct opeisbaar.
4. De werkgever is voor de werkloze werknemer die gebruik maakt van de rege- ling van de Stichting op grond van artikel 4B van dit reglement een bedrag van ƒ 45.000,- (€ 20.420) aan de stichting verschuldigd. Indien deze werknemer voor een periode korter dan vier jaar aan de regeling deelneemt, is de werkgever een bijdrage naar rato verschuldigd. Daarnaast dient de werkgever gedurende de periode van werkloosheid de op grond van artikel 32 CAO voor Opinie- weekblad- of Publiektijdschriftjounalisten verschuldigde bijdrage aan de stich- ting af te dragen. De bijdrage wordt berekend over het laatstgenoten bruto maandsalaris voor de ingang van de werkloosheid, werk salaris verhoogd wordt met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werkloze voorheen geldende CAO die hij ontvangen zou hebbben indien hij niet werk- loos geworden zou zijn. De werkloze werknemer dient het door hem verschul- digde deel van de bijdrage af te dragen aan zijn voormalige werkgever.
5. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of de verschuldigde voor- schotbijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. De Stichting is dan bevoegd te vorderen:
- rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;
- vergoeding van buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.
De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente bedoeld in artikel 6:119 jo.6:120 van het Burgerlijk Wetboek. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van ƒ 75,– (€ 34,03).
Artikel 4
1. Om aan de regeling te kunnen deelnemen moet de betrokken werknemer:
a. De minimum-uittredingsleeftijd van 61 jaar bereikt hebben dan wel berei-
ken in de maand met ingang waarvan hij/zij uittreedt, behoudens ingeval de werknemer gebruik maakt van de mogelijkheid tot gedeeltelijke vrij- willig vervroegde uittreding.
b. Gedurende de laatste 10 jaren onmiddellijk voorafgaand aan het moment van deelneming onafgebroken in dienstverband werkzaam zijn geweest in het boekenuitgeverijbedrijf, het tijdschriftuitgeverijbedrijf of een aanver- want/dienstverlenend bedrijf, behoudens beperkte onderbrekingen buiten zijn schuld, een en ander ter beoordeling van het bestuur der Stichting.
c. Onmiddelijk voorafgaand aan het moment van deelneming in dienst zijn van een werkgever die aangesloten is bij de stichting.
d. Niet in aanmerking komen voor een volledige uitkering krachtens de ZW/WAO/WAZ/Wajong noch een uitkering genieten krachtens de WW en evenmin onder een afvloeiingsregeling, een non-activiteitsregeling of een daarmee gelijk te stellen regeling vallen.
e. Zich schriftelijk verbinden:
1. Tot de eerste van de maand waarin hij 65 jaar wordt niet in loondienst te zullen treden noch werkzaamheden in loondienst te zullen uitbrei- den;
2. Na zijn uittreden geen betaalde werkzaamheden voor het uitgeverij- bedrijf te zullen verrichten, met uitzondering van voor zijn uittreding bestaande nevenwerkzaamheden mits in dezelfde omvang.
f. Tenminste 3 maanden vóór de gewenste uittredingsdatum zijn werkgever van zijn voornemen tot uittreding in kennis hebben gesteld.
g. In de derde maand voor de gewenste uittredingsdatum een aanvraagformu- lier bij de Stichting hebben ingediend met een afschrift aan zijn werkgever.
Eerder ingediende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen en aan de werknemer geretourneerd.
2. Deelnemers welke uitgetreden zijn op grond van de in het verleden bestaande mogelijkheid tot uittreding op 60-jarige leeftijd hebben slechts recht op een uit- kering indien en zolang het aan hen toegekende pensioen en elke andere aan hen toegekende uitkering door de werkgever xxxxxxx van pensionering op jongere leeftijd dan 65 jaar wordt overgemaakt aan de Stichting.
Artikel 4A
In afwijking van het in artikel 4 lid 1 sub d bepaalde kan een werknemer die in aan- merking komt voor een uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid krachtens de WAZ/Wajong/WAO, dan wel een ZW-uitkering ontvangt (eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de Toeslagenwet) aan de regeling deelnemen indien:
- hij bij aanvraag van de arbeidsongeschiktheid tenminste 58 jaar was;
- gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid het dienstverband met de werkgever wordt gehandhaafd;
- ook overigens aan de in dit reglement gestelde voorwaarden is voldaan.
Artikel 4B
1. In afwijking van het in artikel 4 lid 1 sub d bepaalde kunnen werkloze werkne- mers deelnemen aan de regeling indien de betrokkene op of na het bereiken van de 58-jarige leeftijd in aanmerking is gekomen voor een volledige uitkering krachtens de Werkloosheidswet door ontslag als gevolg van een structuurwijzi- ging in de zin van artikel 36 van de CAO.
V-A
Aanvullende voorwaarden van deelname voor volledig arbeids- ongeschikte werknemers
Aanvullende voorwaarden van deelname voor volledig werkloze werk- nemers
V-A
Uitkerings- grondslag
2. Gedurende de periode dat de in het eerste lid bedoelde werkloze werknemer voor een volledige uitkering krachtens de Werkloosheidswet in aanmerking komt, wordt hij geacht in dienstverband werkzaam te zijn geweest, zoals bedoeld in artikel 4, eerste lid, sub b.
Artikel 5
1. Onder uitkeringsgrondslag van de deelnemer wordt verstaan: zijn laatstgenoten vaste bruto salaris op jaarbasis inclusief vaste toeslagen en vermeerderd met de bruto vakantietoeslag. Voorzover van toepassing wordt bij de vaststelling van de uitkeringsgrondslag rekening gehouden met de aanvulling tot het niveau als bedoeld in artikel 21, eerste lid, CAO voor Opinieweekblad- respectievelijk Publiektijdschriftjournalisten, zoals die direct voorafgaand aan de deelname aan de vut-regeling aan de deelnemer werd verstrekt.
2. Bij de vaststelling van de uitkeringsgrondslag van een deelnemer als bedoeld in artikel 4A wordt in afwijking van het eerste lid uitgegaan van het laatstgenoten vaste bruto maand- of periode-salaris direct vóór de ingangsdatum van de vol- ledige arbeidsongeschiktheid. Dit salaris dient verhoogd te worden met de periodieke verhogingen waarop de betrokken werknemer recht gehad zou heb- ben, indien hij niet arbeidsongeschikt geworden zou zijn. Dit geheel dient nog verhoogd te worden met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werknemer geldende collectieve arbeidsovereenkomst, die hij ont- vangen zou hebben tot het moment van uittreding, indien hij niet arbeidsonge- schikt geworden zou zijn. Het bepaalde in dit artikel is voor het overige van overeenkomstige toepassing.
3. Bij de vaststelling van de uitkeringsgrondslag van een deelnemer als bedoeld in artikel 4B wordt in afwijking van het eerste lid uitgegaan van het laatstgenoten vaste bruto maand- of periode-salaris direct vóór de ingangsdatum van de vol- ledige werkloosheid. Dit geheel dient verhoogd te worden met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werknemer geldende col- lectieve arbeidsovereenkomst, die hij ontvangen zou hebben tot het moment van uittreding, indien hij niet volledig werkloos geworden zou zijn. Het bepaal- de in het eerste lid van dit artikel is voor het overige van overeenkomstige toe- passing.
4. Indien de werknemer in aanmerking komt voor een vergoeding voor de arbeids- duurverkorting ingevolge het besluit Xxxxxxxxxxxxxxx alleenstaande werken- den/AAW (TAW) wordt de volgens het voorgaande lid berekende grondslag voor de vut-uitkering vermenigvuldigd met de breuk:
a + b a
waarbij a = het direct voor uittreding bij de werkgever gewerkte aantal uren per week, en
waarbij b = het aantal uren arbeidsduurverkorting per week waarvoor een ver- goeding ingevolge het besluit XXX werd gegeven.
5. Indien de vergoeding voor de arbeidsduurverkorting minder dan 12 maanden voor de uittredingsdatum is aangevangen, wordt de bovengenoemde breuk naar evenredigheid toegepast.
Artikel 5A
A. Volledige vrijwillig vervroegde uittreding
1. De Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van de Stichting aan alle voorwaarden is voldaan.
De deelneming zal steeds beginnen op de eerste van een kalendermaand.
2. De bruto uitkering van de deelnemer bedraagt 85% van de uitkeringsgrondslag herleid tot een maandbedrag. Bij aanvang van de deelneming is de netto uitkering minimaal gelijk aan 90% van het netto maandsalaris en maximaal gelijk aan 94% van het netto maandsalaris. In dit verband wordt onder netto maandsalaris verstaan: het netto loon dat een deelnemer zou ontvangen indien hij op dat tijdstip nog in dienst zou zijn met een bruto loon gelijk aan 1/12 deel van de uitkeringsgrondslag.
3. Alle volgens het vorige lid van dit artikel vastgestelde bruto uitkeringen worden aangepast bij een algemene aanpassing van de lonen van de CAO. De aanpas- singen worden door het bestuur van de Stichting vastgesteld overeenkomstig de hiervoor bedoelde algemene aanpassingen en met inachtneming van eventuele overheidsmaatregelen.
4. De netto uitkering is maximaal gelijk aan het bedrag dat overeenkomt met het netto bedrag van 1,5 maal het maximum uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis verhoogd met de daarbij behorende vakantietoeslag, herleid tot een maand- bedrag.
5. De uitkering bedraagt voor alle deelnemers bij de aanvang en gedurende de gehele looptijd van de uitkering netto tenminste het voor de deelnemer gelden de netto bedrag van het wettelijke minimumloon, vermeerderd met de voor de deelnemer geldende vakantietoeslag.
Indien minder is gewerkt dan de gebruikelijke arbeidsduur wordt de minimum- uitkering in verhouding verlaagd.
Een eventuele maatregel van de overheid in de sfeer van het minimumloon of van de (minimum-)vakantietoeslag zal op overeenkomstige wijze op de mini- mum-uitkeringen worden toegepast.
6. Aan de deelnemer die voorafgaand aan het vervroegd uittreden van de zijde van zijn werkgever een compensatie in de premie voor de ziektekostenverzekering ontving, wordt deze compensatie door de Stichting uitgekeerd.
Deze compensatie wordt ten laste van de ex-werkgever gebracht.
7. De uitkering zal in maandelijkse termijnen worden betaald.
B. Gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding
1. Er bestaat voor werknemers aanspraak op gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding. Gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding houdt in dat vanaf genoemd moment de voor de betrokken werknemer geldende normale weke- lijkse arbeidsduur tot 18 uur verminderd wordt. De gedeeltelijke vrijwillige ver- vroegde uittreding is uitsluitend mogelijk met ingang van de eerste dag van de maand waarin de 60-jarige leeftijd bereikt wordt. Van de werknemers met een part-time dienstverband alsmede van de werknemers die een gedeeltelijke WAO/WAZ/Wajong-uitkering ontvangen, wordt de normale wekelijkse arbeidsduur eveneens verminderd tot 18 uur. Indien er gebruik gemaakt wordt van de mogelijkheid tot gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding moet er, in afwijking van het bepaalde in artikel 4, lid 1, met ingang van de maand waar in de 62-jarige leeftijd bereikt wordt volledig vervroegd uitgetreden worden. Uitkeringsgrondslag bij deze volledige vrijwillig vervroegde uittreding op 62-
V-A
Rechten van een deelnemer
V-A
Inhoudingen
Verplichtingen van de Stichting resp. de ex-werk- gever
jarige leeftijd na gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding is het laatstge- noten, tot een full-time salaris herleide, vaste bruto salaris op jaarbasis inclusief vaste toeslagen en vermeerderd met de bruto vakantietoeslag.
2. Op gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding is voorzover van belang het bepaalde in de overige artikelen van dit reglement van overeenkomstige toe- passing, waarbij alle genoemde grootheden ter bepaling van het bedrag van de uitkering naar rato van het aantal uren waarvoor is uitgetreden in acht worden genomen. Voorts worden ook de bedragen van de inhoudingen en verplichtin- gen bedoeld in artikel 6, onder b en c en in artikel 7 lid 1 van de Stichting resp. de werkgever naar rato van het aantal uren waarvoor uitgetreden is berekend.
3. De werknemer dient om voor gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding in aanmerking te komen te voldoen aan de in artikel 4 gestelde voorwaarden. Bovendien gelden uitsluitend voor gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittre- ding de volgende extra voorwaarden:
a. Werkgever en werknemer dienen in onderling overleg besloten te hebben tot gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding van de werknemer;
b. Het overblijvende aantal arbeidsuren gedurende de periode van gedeelte- lijke vrijwillig vervroegde uittreding moet voor werknemers tenminste 18 zijn;
c. De deelnemer die gebruik maakt van de regeling gedeeltelijke vrijwillig ver- vroegde uittreding is verplicht om op 62-jarige leeftijd volledig uit te treden.
4. Het bepaalde in artikel 2 is niet van toepassing voor wat betreft de overblijven- de uren van het dienstverband na gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding.
5. Gedurende de periode van gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding is het bepaalde in artikel 4, lid 1, onder d in onderdeel 2 niet van toepassing ten aan- zien van het overblijvende deel van het dienstverband op grond waarvan uit- getreden wordt.
6. Gedurende de periode van gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding geldt voor de werknemers die gebruik maken van de regeling inzake gedeeltelijke vrijwillig vervroegde uittreding en bij aanvang van de deelneming een WAO/WAZ/Wajong- uitkering ontvangen dat deze uitkering niet in mindering gebracht wordt op de uit- kering van de Stichting. Dit in afwijking van het bepaalde in artikel 9.
Artikel 6
Door de Stichting wordt op alle uitkeringen ingehouden:
a. De verschuldigde loonbelasting en de premies AOW/AWW/WAZ/Wajong;
b. Het werknemersdeel in de ziekenfondspremie resp. de volledige premie van de ziektekostenverzekering indien de deelnemer deelneemt aan een collectieve ziektekostenverzekering bij de ex-werkgever;
c. Het werknemersdeel in de pensioenpremie conform de bepalingen van de pen- sioenregeling; de hoogte van de pensioenpremie wordt vastgesteld als ware het dienstverband met de werkgever niet beëindigd.
Artikel 7
1. De Stichting neemt voor haar rekening:
a. het werkgeversdeel in de ziekenfondspremie;
b. in verband met de voortzetting van de geldende pensioenvoorziening: 8,5% van de uitkeringsgrondslag van de deelnemer.
2. De Stichting draagt de op de uitkering ingehouden premies alsmede de premies
resp. de bijdragen die zij voor haar rekening neemt, af aan de desbetreffende instanties respectievelijk aan de ex-werkgever.
3. De ex-werkgever is verplicht de werkgeversbijdrage aan de pensioenvoorziening en de gebruikelijke tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering te continueren.
4. De Stichting betaalt aan de deelnemer de overhevelingstoeslag verschuldigd ingevolge de Xxx overheveling opslagpremies.
Artikel 8
De eerste uitkering geschiedt over de maand waarin de deelneming is begonnen. Het tijdstip van de betaling ligt in de tweede helft van de maand waarover de uitkering verschuldigd is.
Tijdstip uitkering
V-A
Artikel 9
1. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aan- merking komt voor een uitkering krachtens de ZW, WAO, of WAZ/Wajong, dan dient hij zulks te melden aan de Stichting.
De ZW-, WAO- en WAZ/Wajong-uitkering wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering. De deelnemer is verplicht elke wij- ziging in de ZW-, WAO- of WAZ/Wajong-uitkering direct aan de Stichting te melden.
2. Indien de deelnemer betaalde werkzaamheden verricht of gaat verrichten als- mede indien hij zulke werkzaamheden uitbreidt of voor een andere opdracht- gever gaat verrichten is hij verplicht dit te melden aan de Stichting.
De inkomsten genoten uit werkzaamheden, die hij anders dan in loondienst bui- ten het uitgeverijbedrijf gaat verrichten - daaronder begrepen de inkomsten die voortvloeien uit een uitbreiding van zulke werkzaamheden die hij vóór zijn uit- treding reeds verrichtte - worden in mindering gebracht op de uitkeringsgrond- slag.
Artikel 10
1. Wanneer de deelnemer tijdens het deelnemerschap niet of niet langer voldoet aan een der voorwaarden in dit reglement vermeld of handelt in strijd met zijn verplichtingen voortvloeiend uit dit reglement, kan het bestuur der Stichting zijn deelnemerschap en het recht op uitkering vervallen verklaren.
2. Het deelnemerschap eindigt:
- op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt of zoveel eerder als hij op grond van een voor hem in zijn laatste dienstverband gel- dende pensioenregeling aanspraak krijgt op een pensioenuitkering onver- minderd het bepaalde in artikel 4, lid 2.
- bij overlijden van de deelnemer; in dat geval vindt de laatste uitkering plaats tot en met de laatste dag van de tweede maand, volgend op die waar- in het overlijden plaatsvond en wel aan de nagelaten betrekkingen, zoals omschreven in artikel 7:674 van het Burgerlijk Wetboek.
3. Indien de Stichting te veel of ten onrechte uitkering heeft betaald doordat de deelnemer gehandeld heeft in strijd met zijn verplichtingen voortvloeiend uit dit reglement kan deze uitkering worden teruggevorderd.
Artikel 11
In alle zaken betreffende toelating, uitkering en vervallen van deelnemerschap, waar- in dit reglement niet voorziet en in gevallen waarin toepassing van dit reglement leidt
Wijziging van rechten
Beëindiging van het deelnemer- schap en terugvordering
Beslissingen
V-A
Verplichting tot opgave van gegevens
Beroep
Inwerking- treding
tot uitkomsten die door één van de betrokkenen in strijd worden geacht met de bedoe- ling van de regeling tot vrijwillig vervroegd uittreden, beslist het bestuur der Stichting.
Artikel 12
De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient, en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage beno- digde gegevens te verstrekken.
De werknemer, die een uitkering ingevolge de regeling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens die de administrateur voor de uit- voering van dit reglement behoeft.
Artikel 13
Degene ten aanzien van wie door het bestuur der Stichting een beslissing is genomen over al of niet toelating, danwel vervallen van het deelnemerschap, kan tegen deze beslissing binnen een maand na dagtekening van de beslissing in beroep gaan bij de Raad van Uitvoering.
Artikel 14
Dit reglement is in werking getreden op 1 juli 1979 en is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 april 1995.
Bijlage V-B Reglement Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten met ingang van 1 januari 2002
(Artikel 32 van de CAO)
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
a.
Regeling: de regeling vrijwillig vervroegd uittreden uit de dienstbetrekking zoals overeengekomen bij de CAO zoals deze regeling thans luidt of in de toekomst zal komen te luiden;
b.
Stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Tijdschriftjournalisten, gevestigd ten kantore van het Nederlands Uitgeversverbond, Xxxxxxxxxxxxx 0 xx Xxxxxxxxx Z.O., Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxxxxx Z.O., telefoon 020 - 4309187.
c.
Tijdschriftuitgeverijbedrijf: de Nederlandse natuurlijke persoon of rechtspersoon of vennootschap onder firma of en commandite, gevestigd in Nederland, wiens/welks voornaamste bedrijvigheid is het uitgeven van één of meer bladen die commercieel geëxploiteerd worden en ten minste viermaal per jaar verschijnen en op wie de CAO van toepassing is;
d.
CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst voor Publiekstijdschriftjournalisten dan wel de collectieve arbeidsovereenkomst voor Opinieweekbladjournalisten;
e.
Werkgever: de werkgever in de zin van de CAO;
f.
Werknemer: degene op wie de CAO van toepassing is;
g.
Werkloze werknemer: de ex-werknemer die in aanmerking komt voor een volledi- ge WW-uitkering als gevolg van als gevolg van een structuurwijziging in de zin van artikel 36 van de CAO;
Begrips- bepalingen
Regeling
Stichting
Tijdschriftuitge- verijbedrijf
CAO
Werkgever
Werknemer
Werkloze werknemer
V-B
Arbeidsovereen- komst
Free-lance werk- zaamheden
Deelnemer
Administrateur
SV-uitkering
Prepensioenuit- kering
Spilleeftijd
Einde arbeids- overeenkomst
Verplichting tot opgave van gege- vens
Vaststelling en betaling van de bijdrage
h.
Arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7: 610 van het Burgerlijk Wetboek;
i.
Free-lance werkzaamheden: de werkzaamheden die worden verricht op grond van een overeenkomst van opdracht;
j.
Deelnemer: degene wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen is inge- willigd door de Stichting;
k.
Administrateur: een door de Stichting aangestelde functionaris of instelling die is belast met de uitvoering van de regeling;
l.
SV-uitkering: een uitkering krachtens de ZW, WAO/Wajong/WAZ, WW of IOAW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, één en ander eventueel aange- vuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet, een aanvullende op onder- nemings- of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve arbeidsongeschiktheidsverze- kering (zoals een zogenaamde WAO-gat verzekering), dan wel (een) vergelijkbare uitkering(en) op grond van een vrijwillige op ondernemings- of bedrijfstakniveau afgesloten collectieve verzekering, zulks ter beoordeling van het bestuur van de Stichting;
m.
Prepensioenuitkering: de uitkering die de deelnemer verkrijgt krachtens de op hem ingevolge de CAO van toepassing zijnde prepensioenregeling;
n.
Spilleeftijd: de 62-jarige leeftijd.
Artikel 2
Bij de aanvang van de vervroegde uittreding eindigt de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer.
Artikel 3
De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage beno- digde gegevens te verstrekken. De werknemer, die een aanvullingsuitkering inge- volge de regeling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.
HOOFDSTUK 2 FINANCIERING
Artikel 4
1. De werkgever is aan de Stichting verschuldigd:
a. een door cao-partijen na advies van het bestuur van de Stichting vastge- steld percentage van het bijdrageplichtige loon van zijn werknemers;
b. bij wijze van voorschot een percentage van het voorschotloon.
Het percentage en de wijze van betaling van het voorschotloon worden door cao-partijen na advies van het bestuur van de Stichting vastgesteld.
Onder bijdrageplichtige loon wordt verstaan: het vaste bruto jaarsalaris (inclu- sief WAO-uitkering, aanvulling WAO en vaste toeslagen), verhoogd met de vakantietoeslag. Het bijdrageplichtige loon bedraagt ten hoogste 1,5 maal het maximum uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis uitgaande van 261 dagen.
2. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting bepaald, de gegevens te verstrekken die de Stichting nodig heeft om de door de werkgever volgens lid 1 verschuldigde bijdrage vast te stel- len. Als de werkgever niet of niet tijdig aan deze verplichting voldoet, is het bestuur bevoegd de verschuldigde bijdrage of het voorschot naar beste weten zelf vast te stellen.
De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de Stichting gewenste gegevens komen voor rekening van de werkgever.
3. a. De werkgever is verplicht de bijdrage en het voorschot te voldoen binnen 14 dagen na de dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting. Bij niet tijdige betaling van de voorschottermijn wordt tevens het gehele resterende bedrag van de voorschotnota direct opeisbaar.
b. Indien een werknemer vóór het bereiken van de spilleeftijd volledig uit- treedt overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 blijft de werkgever ten aan- zien van hem bijdrage verschuldigd. Een dergelijke deelnemer is gehou- den het werknemersdeel in de bijdrage af te dragen aan zijn laatste werkgever. De bijdragegrondslag die gold onmiddellijk voor het tijdstip van deelneming, is bepalend voor de vaststelling van de bijdrage. De in de vorige volzin bedoelde bijdragegrondslag dient te worden verhoogd met de algemene loonsverhogingen ingevolge de voor betrokken deelnemer geldende CAO, die hij zou hebben ontvangen als hij niet voor de spilleef- tijd leeftijd zou hebben deelgenomen.
4. De werkgever is voor de werkloze werknemer die gebruik maakt van de rege- ling op grond van artikel 7 van het reglement een bedrag van ƒ 45.000,-- (€ 20.420,-) aan de stichting verschuldigd. Indien deze werknemer voor een periode korter dan vier jaar aan de regeling deelneemt, is de werkgever een bij- drage naar rato verschuldigd.
Daarnaast dient de werkgever gedurende de periode van werkloosheid de op grond van artikel 32 van de CAO verschuldigde bijdrage aan de stichting af te dragen. De bijdrage wordt berekend over het laatstgenoten bruto maandsalaris voor de ingang van de werkloosheid, welk salaris verhoogd wordt met de alge- mene loonsverhogingen ingevolge de voor de betrokken werkloze voorheen geldende CAO die hij ontvangen zou hebben indien hij niet werkloos geworden zou zijn. De werkloze werknemer dient het door hem verschuldigde deel van de bijdrage af te dragen aan zijn voormalige werkgever.
5. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of de verschuldigde voor- schotbijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. De Stichting is dan bevoegd te vorderen:
- rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;
V-B
V-B
- vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.
De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 119 jo 120 Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De buitengerechtelij- ke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van f 75,-- (€ 34,03).
HOOFDSTUK 3 DEELNEMING
Artikel 5
Om in de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 aan de regeling te kun- nen gaan deelnemen moet de betrokken werknemer:
x. xx xxxxxxxxxxxx (in afwijking hiervan geldt als overgangsregel voor degene die is geboren in de tweede helft van het jaar 1940 of in het jaar 1941: de leeftijd van 61,5 jaar) hebben bereikt dan wel bereiken in de maand met ingang waarvan hij uittreedt; en
b. zowel op 31 december 2001 als op 1 januari 2002 werknemer zijn geweest, op laatstgenoemde datum de 26-jarige leeftijd hebben bereikt en vanaf die datum tot de gewenste uittredingsdatum onafgebroken als werknemer krachtens een arbeidsovereenkomst in dienst zijn geweest bij één of meer werkgever(s); en
c. gedurende de laatste 10 jaren onmiddellijk voorafgaand aan het moment van deelneming onafgebroken krachtens een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn geweest in het boekenuitgeverijbedrijf, het tijdschriftuitgeverijbedrijf of een aanverwant/dienstverlenend bedrijf, behoudens beperkte onderbrekingen bui- ten zijn schuld, een en ander ter beoordeling van het bestuur van de Stichting; en
d. niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering en evenmin onder een afvloeiingsregeling, een nonactiviteitsregeling of een daarmee gelijk te stellen regeling vallen; en
e. zich schriftelijk verbinden tot de eerste van de maand waarin hij 65 jaar wordt:
1. alle nevenwerkzaamheden die hij verricht of gaat verrichten te melden aan de Stichting evenals uitbreiding in die werkzaamheden en de inkomsten uit deze werkzaamheden en veranderingen in de inkomsten;
2. geen arbeidsovereenkomst aan te gaan in het uitgeverijbedrijf;
3. geen betaalde werkzaamheden voor zijn laatste ex-werkgever te zullen verrichten;
4. de werkzaamheden die worden verricht op grond van een reeds bestaande arbeidsovereenkomst niet uit te breiden en;
f. ten minste 3 maanden voor de gewenste uittredingsdatum zijn werkgever van zijn voornemen tot uittreden in kennis hebben gesteld; en
g. in de derde maand voor de gewenste uittredingsdatum een aanvraagformulier bij de Stichting hebben ingediend met een afschrift aan zijn werkgever. Eerder ingediende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen en aan de werknemer geretourneerd;
h. op de gewenste uittredingsdatum onder de groep van werknemers vallen waar- voor krachtens de CAO de mogelijkheid tot deelneming is geopend.
Artikel 6
1. In afwijking van het in artikel 5, sub d bepaalde kan een werknemer die aan de in artikel 5, sub a, gestelde leeftijdseis voldoet en in aanmerking komt voor een uit- kering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid krachtens de WAO/ Wajong/WAZ, dan wel een ZW-uitkering ontvangt, (eventueel aangevuld met een uitkering krachtens de Toeslagenwet), aan de regeling deelnemen indien:
- hij bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid ten minste 58 jaar was;
- gedurende de periode van arbeidsongeschiktheid zijn arbeidsovereen- komst met de werkgever wordt gehandhaafd;
- ook overigens aan de in dit reglement gestelde voorwaarden is voldaan.
2. De jaren dat men een WAO/Wajong/WAZ-uitkering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid, dan wel een ZW-uitkering, dan wel een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering gebaseerd op volledige arbeidsongeschiktheid (eventueel aangevuld met een uitkering ingevolge de Toeslagenwet) ontvangen heeft, wordt men geacht op grond van een arbeids- overeenkomst werkzaam te zijn geweest, zoals bedoeld wordt in artikel 5, sub b en c.
Artikel 7
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5, sub b en d, kan de werkloze werkne- mer die aan de in artikel 5, sub a, gestelde leeftijdseis voldoet deelnemen aan de regeling voor zover de ingang van zijn WW-uitkering is gelegen op of na het moment van het bereiken van de 58-jarige leeftijd en de ontslagdatum op of na 1 januari 2002 ligt. Hiertoe dient naast in de in artikel 5 genoemde voorwaar- den te worden voldaan aan de in het tweede lid van dit artikel genoemde voor- waarden.
2. De nadere voorwaarden zoals bedoeld in het eerste lid zijn:
a. de werkloosheid dient te zijn ontstaan als gevolg van een structuurwijzi- ging in de zin van artikel 36 van de CAO;
b. de werkloze werknemer dient gedurende de periode van werkloosheid het op grond van de CAO in verband met de regeling verschuldigde deel van de bijdrage dat voor rekening van de werknemer komt af te dragen aan zijn voormalige werkgever. De bijdrage wordt berekend over zijn laatstgenoten bruto maandsalaris voor de ingang van de werkloosheid, welk salaris verhoogd wordt met de algemene loonsverhogingen inge- volge de voor de betrokken werknemer geldende collectieve arbeids- overeenkomst, die hij ontvangen zou hebben, indien hij niet werkloos geworden zou zijn. De werkgever zal de volledige bijdrage aan de Stich- ting afdragen.
3. Gedurende de periode dat deze werknemer in aanmerking komt voor een volle- dige WW-uitkering wordt hij geacht krachtens een arbeidsovereenkomst in dienstverband werkzaam te zijn geweest, zoals bedoeld in artikel 5, sub b en c.
Artikel 8
1. De Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar haar oordeel aan alle voorwaarden is voldaan.
2. Wanneer de deelnemer niet of niet langer voldoet aan een van de voorwaarden in dit reglement of handelt in strijd met zijn reglementaire verplichtingen, kan de Stichting zijn deelnemerschap en het recht op aanvullingsuitkering vervallen verklaren.
V-B
Aanvullende voorwaarden van deelneming voor de volledig arbeidsonge- schikte werkne- mer
Rechten uit deel- neming, einde deelneming en terugvordering
V-B
Volledige aan- vullingsuitkering
3. Het deelnemerschap eindigt:
- op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt.
- bij het overlijden van de deelnemer; in dat geval eindigt de aanvullingsuit- kering op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvond en wordt aan de nagelaten betrekkingen, zoals omschreven in artikel 7: 674 Burgerlijk Wetboek, een overlijdensuitkering verstrekt. Deze uitkering is gelijk aan een bedrag van twee maal de hoogte van de reglementaire aan- vullingsuitkering over de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvond.
4. Indien de Stichting te veel of ten onrechte (aanvullings)uitkering heeft betaald doordat de deelnemer gehandeld heeft in strijd met zijn verplichtingen voort- vloeiend uit dit reglement kan deze uitkering worden terug-gevorderd.
HOOFDSTUK 4 AANVULLINGSUITKERING
Artikel 9
1 Voor de deelnemer die uittreedt krachtens het bepaalde in artikel 5 en op wie niet de afwijkende minimum-uittredingsleeftijd als bedoeld in artikel 5, sub a, van toepassing is, bedraagt de aanvullingsuitkering bij aanvang voor zover de uit- treding aanvangt bij het bereiken van de spilleeftijd leeftijd een percentage van de uitkeringsgrondslag afhankelijk van zijn leeftijd in jaren op 1 januari 2002, berekend volgens de volgende tabel:
Leeftijd op 1 januari 2002 in jaren | Aanvullingsuitkering in % van de uitkeringsgrondslag |
26 | 2,03% |
27 | 4,04% |
28 | 6,08% |
29 | 8,11% |
30 | 10,14% |
31 | 12,16% |
32 | 14,19% |
33 | 16,22% |
34 | 18,24% |
35 | 20,27% |
36 | 22,30% |
37 | 24,32% |
38 | 26,35% |
39 | 28,38% |
40 | 30,41% |
41 | 32,43% |
42 | 34,46% |
43 | 36,49% |
44 | 38,51% |
45 | 40,54% |
46 | 42,57% |
47 | 44,59% |
48 | 46,62% |
49 | 48,65% |
50 | 50,68% |
51 | 52,70% |
52 | 54,73% |
53 | 56,76% |
54 | 58,78% |
55 | 60,81% |
56 | 62,84% |
57 | 64,86% |
58 | 66,89% |
59 | 68,92% |
60 | 70,95% |
61 | 72,97% |
62 | 75,00%. |
V-B
Hierbij wordt verstaan onder uitkeringsgrondslag:
- voor de van de deelnemer als bedoeld in artikel 5:
het laatstgenoten vaste bruto salaris op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen) vermeerderd met de bruto vakantietoeslag;
- voor de deelnemer als bedoeld in artikel 6:
het laatstgenoten xxxxx xxxxxxx op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen) ver- meerderd met de bruto vakantietoeslag direct vóór de ingangsdatum van de arbeidsongeschiktheid verhoogd met de algemene loonsverhogingen ingevolge de op hem van toepassing zijnde CAO die hij zou hebben ont- vangen tot het moment van uittreding, indien hij niet volledig arbeids- ongeschikt zou zijn geworden;
- voor de deelnemer als bedoeld in artikel 7:
het laatstgenoten vaste bruto salaris op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen) vermeerderd met de bruto vakantietoeslag direct vóór de ingangsdatum van de volledige werkloosheid verhoogd met de algemene loonsverhogin- gen ingevolge de op hem van toepassing zijnde CAO die hij zou hebben ontvangen tot het moment van uittreding, indien hij niet volledig werkloos zou zijn geworden.
2. Voor de deelnemer op wie de afwijkende minimum-uittredingsleeftijd als bedoeld in artikel 5, sub a, van toepassing is, bedraagt de aanvullingsuitkering bij aanvang voor zover de uittreding aanvangt bij het bereiken van de 61,5-jari- ge leeftijd 75% van de uitkeringsgrondslag. Hierbij wordt verstaan onder uitke- ringsgrondslag het laatstgenoten vaste bruto salaris op jaarbasis (inclusief vaste toeslagen) vermeerderd met de bruto vakantietoeslag.
3. De uitkeringsgrondslag als bedoeld in de vorige leden is ten hoogste gelijk aan 1,5 maal het maximum uitkeringsdagloon WAO op jaarbasis uitgaande van 261 dagen. Indien de werknemer vervroegd uittreedt met toepassing van artikel 13, tweede lid, dan zal het in de vorige volzin vermelde maximum naar evenredig- heid worden verlaagd.
4. Indien de deelnemer direct vóór uittreden onder de CAO viel en de salarissen op grond daarvan worden verhoogd, wordt de aanvullingsuitkering van die deel- nemer verhoogd met hetzelfde percentage. Indien de deelnemer direct vóór uit- treden niet onder de CAO viel, wordt de uitkering verhoogd met hetzelfde per- centage als waarmee de salarissen op grond van de collectieve arbeids- overeenkomst voor Publiekstijdschriftjournalisten worden verhoogd indien daarvan sprake is.
V-B
Gedeeltelijke aanvullingsuit- kering
Artikel 10
1. Voor de werknemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 5, sub
b. tot en h. bestaat aanspraak op een gedeeltelijke aanvullingsuitkering met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij de 61-jarige leeftijd bereikt. Indien de werknemer van deze mogelijkheid gebruik maakt, wordt de voor de betrokken werknemer geldende normale wekelijkse arbeidsduur verminderd tot 18 uur.
Van de werknemers met een part-time arbeidsovereenkomst en werknemers die een gedeeltelijke SV-uitkering ontvangen, wordt de normale wekelijkse arbeidsduur eveneens verminderd tot 18 uur.
2. Om krachtens dit artikel te kunnen deelnemen dient de werknemer te voldoen aan de volgende extra voorwaarden:
a. werkgever en werknemer dienen in onderling overleg te hebben besloten tot gebruikmaking van deze regeling;
b. het overblijvende aantal arbeidsuren per week gedurende de periode van waarin de deelnemer deelneemt krachtens dit artikel moet voor werk- nemers 18 zijn;
c. de deelnemer die deelneemt krachtens dit artikel is verplicht om op 63-jari- ge leeftijd deel te nemen krachtens artikel 9. Het bepaalde in artikel 2 en artikel 5, sub a., is in dat geval niet op hem van toepassing.
3. De uitkeringsgrondslag van de deelnemer die deelneemt krachtens dit artikel is gelijk aan de uitkeringsgrondslag op de spilleeftijd. De uitkering wordt verkre- gen door de volgende formule:
Ax (B x C).
Hierbij is:
A: de uitkeringsgrondslag als bedoeld in de vorige volzin;
B: het gelet op zijn leeftijd op 1 januari 2002 van toepassing zijnde percenta- ge genoemd in artikel 9, eerste lid; en
C: een breuk waarbij de teller gelijk is het aantal uren waarvoor van de rege- ling als bedoeld in het eerste lid gebruik wordt gemaakt en de noemer het aantal uren dat geldt indien een volledige aanvullingsuitkering zou zijn ontvangen.
4. Op deelnemer die deelneemt krachtens dit artikel is het bepaalde in artikel 2 niet van toepassing en het bepaalde in de overige artikelen van dit reglement van overeenkomstige toepassing naar rato van het aantal uren waarvoor wordt deel- genomen krachtens dit artikel. Voorts is het bepaalde in artikel 5, sub e, onder- deel 2, niet van toepassing ten aanzien van het overblijvende deel van het dienst- verband.
5. Gedurende de periode dat de deelnemer deelneemt krachtens dit artikel geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 16 dat een bij aanvang van die uitkering reeds aangevangen SV-uitkering niet in mindering gebracht wordt op de aan- vullingsuitkering krachtens dit artikel.
6. Indien de deelnemer die deelneemt krachtens dit artikel de 63-jarige leeftijd bereikt, geldt als grondslag voor de aanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 9 het laatstgenoten, tot een full-time salaris herleide, vaste bruto salaris op jaar- basis (inclusief vaste toeslagen) vermeerderd met de bruto vakantietoeslag.
Inhoudingen
Artikel 11
De Stichting houdt op de aanvullingsuitkering in:
a. de verschuldigde loonheffing;
b. het werknemersdeel in de ziekenfondspremie resp. de volledige premie van de ziektekostenverzekering indien de deelnemer deelneemt aan een collectieve ziektekostenverzekering bij de ex-werkgever;
c. het werknemersaandeel in de pensioenpremie conform de bepalingen van de pensioenregeling; de hoogte van de pensioenpremie wordt vastgesteld als ware de arbeidsovereenkomst met de werkgever niet geëindigd.
Artikel 12
1. De Stichting neemt voor haar rekening:
a. het werkgeversdeel in de ziekenfondspremie;
b. in verband met de voortzetting van de geldende pensioenvoorziening: 8,5% van het loon dat is gehanteerd bij de berekening van de aanvullings- uitkering van de deelnemer.
2. De Stichting draagt de op de aanvullingsuitkering ingehouden premies alsme- de de premies, respectievelijk de bijdragen die zij voor haar rekening neemt, af aan de desbetreffende instanties, respectievelijk aan de ex-werkgever.
3. De ex-werkgever is verplicht de werkgeversbijdrage aan de pensioenvoorzie- ning en de gebruikelijke tegemoetkoming in de ziektekostenverzekering te con- tinueren.
Artikel 13
1. De voor het tijdstip van vervroegde uittreding geldende pensioenre-geling en ziektekostenverzekering worden voortgezet op de voorwaarden als ware de arbeidsovereenkomst niet geëindigd.
2. De Stichting keert eenzelfde compensatie in de premie voor de ziektekosten- verzekering uit aan de deelnemer als hij voor het vervroegde uittreden van zijn werkgever een compensatie ontving. Deze compensatie wordt ten laste van de ex-werkgever gebracht.
Artikel 14
1. De aanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 9 gaat in op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de leeftijd als bedoeld in artikel 5, sub a. bereikt. De aanvullingsuitkering als bedoeld in artikel 10 gaat in bij het bereiken van de 61-jarige leeftijd. De aanvullingsuitkering gaat niet eerder in dan wanneer de werknemer naar het oordeel van de Stichting aan alle voorwaarden voldoet.
2. Op verzoek van de werknemer gaat de aanvullingsuitkering als bedoeld in arti- kel 9 in:
a. vóór de spilleeftijd respectievelijk de in artikel 5, sub a., genoemde afwij- kende minimum uittredingsleeftijd maar niet eerder dan de eerste dag van de maand waarin hij de 61-jarige leeftijd bereikt;
b. na de spilleeftijd respectievelijk de in artikel 5, sub a., genoemde afwij- kende minimum uittredingsleeftijd maar niet later dan 6 maanden voor de eerste dag van de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt.
3. Voorwaarde voor toepassing van het tweede lid is dat op de gewenste uittre- dingsdatum reeds wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 5 en (voor zover van toepassing) artikel 6 en/of 7. Indien het bepaalde in het tweede lid sub a. toepassing heeft gevonden, wordt de aanvullingsuitkering actuarieel verlaagd. Indien het in het tweede lid sub b. toepassing heeft gevonden, wordt de aanvullingsuitkering niet verhoogd.
V-B
Verplichtingen van de Stichting resp. de ex-werk- gever
Lopende verzekeringen
Ingang uitkering
V-B
Tijdstip uitkering
Wijziging van rechten
Artikel 15
De aanvullingsuitkering krachtens artikel 9, respectievelijk 10, wordt in gelijke maandelijkse termijnen uitbetaald en het tijdstip van betaling ligt in de tweede helft van de maand waarin deze is verschuldigd.
Artikel 16
1. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aan- merking komt voor een SV-uitkering dan dient hij zulks te melden aan de Stich- ting. De SV-uitkering wordt in mindering gebracht op de door de door de Stich- ting te verstrekken aanvullingsuitkering. Hierbij geldt dat:
a. indien de deelnemer uitsluitend aanspraak maakt op een aanvullingsuitke- ring krachtens de regeling deze vermindering volledig plaatsvindt;
Indien de deelnemer die naast zijn aanspraak op een aanvullingsuitkering krachtens de regeling tevens aanspraak maakt op een ouderdomspen- sioenuitkering deze vermindering gedeeltelijk plaatsvindt op de aanvul- lingsuitkering en gedeeltelijk op de ouderdomspensioenuitkering naar rato van de hoogte van de beide uitkeringen.
2. Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aan- merking komt voor een ouderdomspensioen op basis van een op ondernemings- of bedrijfstakniveau getroffen collectieve ouderdomspensioenregeling, dan dient hij zulks te melden aan de Stichting. De hiervoor bedoelde pensioenuitkering wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken aanvullings- uitkering. Hierbij geldt dat:
a. indien de deelnemer uitsluitend aanspraak maakt op een aanvullingsuitke- ring krachtens de regeling deze vermindering volledig plaatsvindt;
b. indien de deelnemer die naast zijn aanspraak op een aanvullingsuitkering krachtens de regeling tevens aanspraak maakt op een ouderdomspen- sioenuitkering deze vermindering gedeeltelijk plaatsvindt op de aanvul- lingsuitkering en gedeeltelijk op de ouderdomspensioenuitkering naar rato van de hoogte van de beide uitkeringen.
3. Indien het bepaalde in de eerste volzin van het tweede lid van toepassing is en de deelnemer maakt tevens gebruik van pensioenuitstel dan wordt de aanvullings- uitkering verminderd op de wijze als bedoeld in het tweede lid met de ouder- domspensioenuitkering die hij zou hebben ontvangen indien geen pensioenuit- stel had plaatsgevonden. Deze vermindering vindt uitsluitend plaats indien sprake is van pensioenuitstel krachtens een bepaling in de pensioenregeling inhoudende dat het pensioen wordt uitgesteld zodra de deelnemer in aanmer- king komt voor een VUT-uitkering. Indien het bepaalde in de eerste volzin van toepassing is, is de werknemer verplicht de hoogte van de bedoelde ouder- domspensioenuitkering naar genoegen van de Stichting aan te tonen.
4. De deelnemer is verplicht elke wijziging in de SV-uitkering, respectievelijk in het ouderdomspensioen, direct te melden aan de Stichting. De deelnemer moet tevens aan de Stichting melden of hij betaalde nevenwerkzaamheden verricht of gaat verrichten, hij moet uitbreiding van deze nevenwerkzaamheden melden en hij moet de bruto inkomsten van deze nevenwerkzaamheden en de eventuele veranderingen daarin opgeven aan de Stichting.
5. Tijdens de deelneming zijn niet toegestaan:
a. werkzaamheden op grond van een arbeidsovereenkomst in het Tijdschrift- uitgeverijbedrijf;
b. free-lance werkzaamheden voor de laatste ex-werkgever.
6. Tijdens de deelneming zijn toegestaan:
a. werkzaamheden buiten het Tijdschriftuitgeverijbedrijf op grond van een arbeidsovereenkomst; de inkomsten uit die werkzaamheden worden in mindering gebracht op de bruto aanvullingsuitkering, voor zover de som van deze inkomsten en de bruto aanvullingsuitkering op jaarbasis meer bedraagt dan de uitkeringsgrondslag;
b. free-lance werkzaamheden voor anderen dan de laatste ex-werkgever; de inkomsten uit deze werkzaamheden worden niet op de aanvullingsuitke- ring in mindering gebracht indien de free-lance werzaamheden reeds 1 jaar vóór de aanvang van het uittreden waren begonnen. Indien de werkzaam- heden worden begonnen of indien de in de vorige volzin bedoelde werk- zaamheden worden uitgebreid later dan 1 jaar vóór uittreden, dan worden de inkomsten uit die werkzaamheden in mindering gebracht op de bruto aanvullingsuitkering, voor zover de som van deze inkomsten en de bruto aanvullingsuitkering op jaarbasis meer bedraagt dan de uitkeringsgrond- slag.
Bij de berekening van de uitkeringsgrondslag als bedoeld onder a en b geldt niet het in artikel 9, derde lid, bedoelde maximum.
HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN
Artikel 17
De bepalingen welke zijn neergelegd in het reglement van de Stichting zoals dat luidt op 31 december 2001 (hierna: het oude reglement), zijn onverkort van toepas- sing op:
de deelnemer met een VUT-uitkering welke is ingegaan voor het inwerking treden van dit reglement;
de arbeidsongeschikte en werkloze werknemer, zoals bedoeld in artikel 4A, respec- tievelijk 4B van het oude reglement, die vóór 1 januari 2002 volledig arbeidsonge- schikt, respectievelijk volledig werkloos is geworden.
Artikel 18
In alle zaken betreffende de toelating, de aanvullingsuitkering en het vervallen van deelnemerschap, waarin dit reglement niet voorziet en in gevallen waarin toepas- sing van dit reglement leidt tot uitkomsten die door één van de betrokkenen in strijd worden geacht met de bedoeling van de regeling, beslist het bestuur der Stichting.
Artikel 19
Degene ten aanzien van wie door het bestuur een beslissing is genomen over al of niet toelating, aanvullingsuitkering en vervallen van deelnemerschap, kan binnen één maand na dagtekening van de beslissing hiertegen in beroep gaan bij de Raad van Uitvoering als bedoeld in artikel 40 van de CAO.
Artikel 20
Dit reglement is in werking getreden op 1 juli 1979 en is laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2002.
V-B
Toepassing oude reglement
Bijzondere gevallen
Beroep
Inwerkingtreding
Bijlage VI
Begripsbepalin- gen
Stichting
Bestuur Administrateur
Boeken- en Tijd- schriftuitgeverij- bedrijf
Werkgever Deelnemer
Verzekerde Jaarinkomen
CAO
Statuten
Reglement van de Stichting Arbeids- ongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijd- schriftuitgeverijbedrijf
(Artikel 21A van de CAO)
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. Stichting: Stichting Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Boeken- en Tijd- schriftuitgeverijbedrijf, gevestigd ten kantore van het Nederlands Uitgevers- verbond, Xxxxxxxxxxxxx 0 xx Xxxxxxxxx Z.O., Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxxxxx Z.O., telefoon 020 - 4309187.
b. Bestuur: het bestuur van de Stichting.
c. Administrateur: Centraal Beheer Achmea (WAO-servicedesk) gevestigd te Hoofddorp, (Postbus 3078, 0000 XX Xxxxxxxxx, tel.: 000-0000000).
d. Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf: de ondernemingen die gehouden zijn de CAO toe te passen, alsmede aanverwante en dienstverlenende ondernemin- gen welke door het bestuur van de Stichting worden geacht hiermede te zijn gelijkgesteld.
e. Werkgever: iedere werkgever in het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
f. Deelnemer:
1. De werknemer op wie de CAO van toepassing is.
2. De werknemer in dienst van de in lid d. bedoelde gelijkgestelde onderne- mingen.
3. Directeuren, adjunctdirecteuren, directeuren/hoofdredacteuren en uitge- vers/hoofdredacteuren in dienst van de werkgever mits de directeuren, adjunctdirecteuren, directeuren/hoofdredacteuren en hoofdredacteuren als zodanig collectief bij de Stichting door de werkgever zijn aangemeld voor 1 juli 1993.
g. Verzekerde: de deelnemer.
h. Jaarinkomen: het coördinatieloon voor de sociale verzekering op jaarbasis, dat is gemaximeerd op de WAO-loongrens.
i. CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst voor
- het Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf en/of
- Publiekstijdschriftjournalisten en/of
- Opinieweekbladjournalisten en/of
- Vaktijdschriftjournalisten.
j. Statuten: de statuten van de Stichting
k. WAO: de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering zoals deze geldt vanaf 1 augustus 1993.
l. WAO-loongrens: bedrag van het maximum loon (berekend op jaarbasis) dat bij de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen ingevolge de Wet op Arbeidsongeschiktheidverzekering in aanmerking wordt genomen. Vaststel- ling hiervan geschiedt in de regel per 1 januari van elk jaar.
m. Arbeidsongeschiktheid: de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, welke geacht wordt aanwezig te zijn indien en zolang de verzekerde recht heeft op een uitkering krachtens de ZW en/of WAO.
n. Uitvoeringstelling: de uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 41 van de Organisatiewet Sociale Verzekeringen, waarbij de werkgever is aangesloten.
o. Verzekeraar: Centraal Beheer Achmea, gevestigd te Apeldoorn.
p. Verzekeringsvoorwaarden: de verzekeringsvoorwaarden WAO-Zekerheids- plan en de aanvullende voorwaarden in verband met de toepassing van de Pen- sioen- en spaarfondsenwet (B-regeling, schadeverzekering) van de verzekeraar.
q. ZW: de Ziektewet
Artikel 2
1. Ter uitvoering van de in dit reglement omschreven regeling zijn door de Stich- ting arbeidsongeschiktheidsverzekeringen gesloten bij de verzekeraar, een en ander conform het bepaalde in de statuten. Het reglement is onderworpen aan de verzekeringsvoorwaarden welke deel uitmaken van de verzekerings- en beleg- gingsovereenkomst. De verzekeringsvoorwaarden liggen bij de werkgever ter inzage.
De verzekerde verkrijgt ingeval van arbeidsongeschiktheid, overeenkomstig de bepalingen van dit reglement, aanspraak op een arbeidsongeschiktheidspen- sioen.
2. Voor iedere verzekerde is in geval van volledige arbeidsongeschiktheid verze- kerd tot aan zijn 65-jarige leeftijd (eindleeftijd) een pensioen bij arbeidsonge- schiktheid ter grootte van het verschil tussen de loondervingsuitkering en de vervolguitkering ingevolge de WAO op basis van het dagloon zoals dit wordt vastgesteld door de uitvoeringsinstelling. Indien de verzekerde geen recht heeft op een loondervingsuitkering, is een pensioen bij arbeidsongeschiktheid verze- kerd alsof de verzekerde wel recht zou hebben gehad op een loondervingsuitke- ring.
Het verschil wordt vastgesteld op dezelfde dag als de datum met ingang waar- van de arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAO voor de verzeker- de ingaat. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geldt de tabel als bedoeld in artikel 8 van de verzekeringsvoorwaarden.
3. Voor deelnemers in dienst van de ondernemingen die op een latere datum dan de ingangsdatum van deze regeling als werkgever in de zin van dit reglement wor- den aangemerkt geldt dat alleen aanspraak op pensioen kan worden gemaakt als gevolg van arbeidsongeschiktheid welke is ontstaan vanaf deze latere datum.
WAO VI
WAO-loongrens
Arbeidsonge- schiktheid
Uitvoeringsin- stelling
Verzekeraar
Verzekerings- voorwaarden
ZW
Aanspraak op pensioen en de grootte daarvan
VI
Indexering uitke- ring
Afwijkende bepalingen
Bijdrage van de deelnemer
Overdracht aan de administra- teur
Aanmelding bin- nen 30 dagen na toekenning WAO
Artikel 3
De ingegane uitkering alsmede de uitkering waarop voorwaardelijk recht is ontstaan zal worden geïndexeerd conform de indexatie van de WAO-uitkering, mits de finan- ciële middelen daartoe toereikend zijn.
Artikel 4
1. In afwijking van het bepaalde in de eerste volzin van artikel 7 lid 1 van de ver- zekeringsvoorwaarden gaat de uitkering van het arbeidsongeschiktheidspen- sioen niet eerder in dan twee jaar na de dag waarop de uitkering ingevolge de WAO ingaat.
2. Artikel 7 lid 2 sub a. van de verzekeringsvoorwaarden is niet van toepassing.
Artikel 5
1. De hoogte van de bijdrage van de deelnemer wordt jaarlijks door CAO-partij- en, na advies van het bestuur, vastgesteld en uitgedrukt in een percentage van het premieloon voor de uitvoering van de WAO, verminderd met de een door CAO-partijen na advies van het bestuur te bepalen franchise, met dien verstan- de dat van een individuele deelnemer niet meer salaris in aanmerking wordt genomen dan tot de WAO-loongrens.
2. De werkgever zal de bijdrage van de deelnemer in opeenvolgende termijnen bij iedere salarisbetaling aan de deelnemer op het salaris inhouden.
Artikel 6
1. De werkgever draagt deze bijdragen bij wijze van voorschot in driemaande- lijkse termijnen over aan de administrateur. Definitieve afrekening van de ver- schuldigde bijdragen vindt plaats na afloop van het betreffende kalenderjaar.
2. Indien de werkgever de bijdragen niet binnen vastgestelde termijnen voldoet, is de administrateur bevoegd bij de werkgever in rekening te brengen:
- wettelijke rente over het verschuldigde bedrag, een en ander vanaf de dag dat het bedrag betaald had moeten zijn;
- vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging volgens de wet.
Ingeval de werkgever alsdan de bijdrage nog niet voldoet, vervalt voor de werk- nemers van de betreffende werkgever de deelname aan de verzekering met inachtneming van het bepaalde in artikel 7 van de overeenkomst en voorwaar- den behorende aanvullende voorwaarden in verband met toepassing van de Pensioen- en Spaarfondswet (B-regeling schadeverzekeringen).
3. De werkgever is verplicht, op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door het bestuur bepaald, de gegevens te verstrekken die de administrateur nodig heeft om de door de deelnemer verschuldigde, doch door de werkgever af te dragen bijdrage als bedoeld in lid 1, vast te stellen.
4. Indien de werkgever weigert de gegevens te verstrekken, is de administrateur bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.
5. Als op een later tijdstip blijkt dat de gegevens onjuist zijn opgegeven, heeft de administrateur het recht een navordering in te stellen.
Artikel 7
1. Zodra de deelnemer in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de WAO, of er sprake is van een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid, dient hij dit te melden bij de administrateur onder overlegging van de toeken-
ningsbeslissing WAO. De melding dient te gebeuren binnen 30 dagen nadat deze beslissing door de uitvoeringsinstelling is afgegeven.
2. Indien de deelnemer de arbeidsongeschiktheid niet binnen de in lid 1 van dit artikel gestelde termijn heeft gemeld, kan het bestuur besluiten dat een eventu- ele uitkering van het arbeidsongeschiktheidspensioen niet eerder ingaan dan op de dag van deze melding.
3. Eventueel teveel betaalde uitkeringen kunnen door de Stichting worden terug- gevorderd.
Artikel 8
Dit in dit reglement omschreven arbeidsongeschiktheidsregeling kan door het bestuur worden gewijzigd indien er in de voor de regeling relevante wetten wijzi- ging worden aangebracht.
Artikel 9
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist het bestuur.
Artikel 10
Dit reglement is in werking getreden op 1 juli 1994 en werkt terug tot 26 januari 1993.
VI
Wijzigingen
Onvoorziene gevallen
Inwerkingtreding
VII
Begripsbepalin- gen
Regeling
Fonds
Kintent
Werkgever
Journalist
Bijdrageplichtig loon
Ouder
Kind
Kindplaatsvoor- ziening
Reglement van de Stichting Fondsen Kinder- opvang Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf
(Artikel 24 van de CAO)
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. Regeling Kinderopvang: de door CAO-partijen in artikel 21A van de CAO overeengekomen regeling.
b. Fonds: Stichting Fondsen Kinderopvang Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbe- drijf, gevestigd ten kantore van het Nederlands Uitgeversverbond, Xxxxxxxx- xxxxx 0 xx Xxxxxxxxx X.X., Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxxxxx Z.O., telefoon 020 - 4309187.
c. Kintent: de Stichting Uitvoering Kinderopvangregelingen, gevestigd te Utrecht aan de Maliebaan 87, Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx, telefoon 030-2323100 , Internet: xxx.xxxxxxx.xx, die zorg draagt voor de feitelijke uitvoering van de regeling.
d. Werkgever: de werkgever zoals genoemd in de CAO voor Vaktijdschriftjour- nalisten, alsmede de werkgever die als zodanig door het bestuur wordt aange- merkt.
e. Journalist: de journalist op wie de CAO van toepassing is dan wel de journalist die daarmee door het bestuur wordt gelijkgesteld
f. Bijdrageplichtig loon: het ongemaximeerde premieloon over 12 x de maand januari (resp. over 13 x die periode), zoals bedoeld in de Coördinatiewet Socia- le Verzekeringen tot maximaal 1,5 maal het maximum premieloon ZW/WAO op jaarbasis, van de journalisten die in januari van enig jaar in dienst zijn bij de werkgever.
g. Xxxxx: een journalist is ouder van een kind indien:
- sprake is van een familierechtelijke betrekking tussen het kind en de jour- nalist als ouder en het kind deel uitmaakt van het huishouden van de jour- nalist
- geen sprake is van een familierechtelijke betrekking, maar de journalist het kind verzorgt; dat wil zeggen ouder en kind wonen op hetzelfde adres en de ouder heeft duurzaam de verzorging en de opvoeding van het kind als eigen kind op zich genomen.
h. Kind: een kind dat nog niet de basisschoolleeftijd heeft bereikt, alsmede kinde- ren in de leeftijd(en) genoemd in artikel 2 lid b.
i. Kindplaatsvoorziening: opvangplaatsen in kinderdagverblijven, die voldoen aan een door de desbetreffende gemeente opgestelde verordening of, bij gebre- ke daarvan, voldoen aan de door het bestuur gestelde kwaliteitsnormen, alsme-
de opvangplaatsen bij gastouders te realiseren via erkende Gastoudercentrales
j. Bestuur: het bestuur van het Fonds, waarin zitting hebben vier vertegenwoordi- gers van werkgevers- en vier vertegenwoordigers van journalistenzijde.
Bestuur
VII
k Kinderopvang: Opvang van kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar bij kind- plaatsvoorzieningen als bedoeld in dit reglement
l. Buitenschoolse Opvang: kinderopvang voor kinderen in de leeftijd van 4 tot 13 jaar voor, tussen en na de basisschooltijden.
NB. De regeling voorziet slechts in de kosten van buitenschoolse opvang conform het gestelde in artikel 2 lid b.
Artikel 2
a. Ouders zijn als eerste verantwoordelijk voor de opvoeding van hun kinderen en daarmee ook voor eventuele opvang. De werkgever zal een voorwaarden- scheppende rol spelen. Daartoe levert hij een financiële bijdrage in de kosten van een kindplaatsvoorziening, door een bijdrage te voldoen aan het Fonds. Het Fonds stelt middelen beschikbaar waaruit de kosten van kinderopvang, samen met de eigen bijdrage van de ouders, kunnen worden voldaan. De uitvoering van de regeling kinderopvang is opgedragen aan Kintent.
b. Met ingang van 1 januari 2001 wordt de mogelijkheid tot Buitenschoolse Opvang uitgebreid tot kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar.
NB. CAO-partijen hebben daarbij afgesproken dat, indien binnen de gemaakte afspraken de middelen van het Fonds ontoereikend zouden blijken om zowel aan de vraag naar reguliere kinderopvang (tot de basisschoolleeftijd) als naar buitenschoolse opvang te voldoen, er voorrang zal worden gegeven aan de uit- voering van de reguliere kinderopvang. Voor Buitenschoolse Opvang zal als- dan, conform het gestelde in artikel 6, lid 4 , een wachtlijst worden aangelegd.
c. Voor de journalist/ouder die de kosten van buitenschoolse opvang voor eigen rekening neemt, blijft de mogelijkheid bestaan op verzoek buitenschoolse opvang te realiseren door bemiddeling door Xxxxxxx.
Artikel 3
1. De werkgever is vanaf 1 januari 2001 aan het fonds een bijdrage verschuldigd van jaarlijks 0,6% berekend over het geldende bijdrageplichtig loon van zijn journalisten.
2. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door het Fonds betaald de gegevens te verstrekken die het Fonds nodig heeft om de door de werkgever volgens lid 1 verschuldigde bijdrage vast te stellen. Als de werkgever niet of niet tijdig aan deze verplichting voldoet, is het bestuur bevoegd de verschuldigde bijdrage naar beste weten vast te stellen.
3. De werkgever is verplicht de bijdrage te voldoen binnen 14 dagen na de dagte- kening van het daartoe strekkende schrijven van het Fonds.
4. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. Het Fonds is dan bevoegd te vorderen:
– rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag uitbetaald had moeten zijn;
– vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.
De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke interesten
Kinderopvang
Buitenschoolse Opvang
Regeling Kinder- opvang
Vaststelling en betaling bijdrage werkgever
VII
Kwaliteitsnor- men kindplaats- voorzieningen
Voorwaarden
Toekenning tege- moetkoming in de kosten
bedoeld in artikel 6:119 jo 6:120 van het Burgerlijk Wetboek dat geldt op de datum waarop de rente door het Fonds wordt gevorderd. De buitengerechtelij- ke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van ƒ 75,- (€ 34,03).
Artikel 4
Bij gebreke van een door de desbetreffende gemeente opgestelde verordening zal het bestuur voor de kwaliteitsnormen waaraan een kindplaatsvoorziening moet vol- doen de regels van de modelverordening van de Vereniging Nederlandse Gemeen- ten als richtlijn hanteren. De tekst van deze modelverordening is verkrijgbaar bij het secretariaat van het fonds.
Artikel 5
Om in aanmerking te komen voor een vergoeding van het Fonds voor de kosten van een kindplaatsvoorziening dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:
1. De ouder dient een aanvraag in bij Kintent door middel van aanmeldingsfor- mulier Kinderopvang. Het aanmeldingsformulier dient voorzien te zijn van een firmastempel en handtekening van de werkgever.
2. Kintent zal de aanvraag slechts kunnen honoreren voorzover de middelen, die daartoe door het Fonds beschikbaar zijn gesteld, toereikend zijn.
3. De ouder is verplicht een inkomensafhankelijke eigen bijdrage volgens een door het Fonds vastgestelde percentagetabel zelf te dragen. Deze eigen bijdra- ge wordt door de ouders aan Xxxxxxx betaald.
4. De aanvraag kan alleen betrekking hebben op kinderen in de leeftijd conform het gestelde in artikel 1 lid h.
5. De vergoeding vanwege het Fonds eindigt uiterlijk op de eerste dag van de kalendermaand volgend op de maand waarin het kind de leeftijd als bedoeld in het vorige lid bereikt.
6. Vervallen.
7. Het recht op vergoeding op grond van deze regeling vervalt zodra de arbeids- overeenkomst tussen ouder/journalist en de werkgever is beëindigd.
Artikel 6
1. Uit de middelen van het Fonds worden door Kintent vergoedingen van de kos- ten van kindplaatsvoorzieningen toegekend t.b.v. ouders die zich hiertoe heb- ben aangemeld door een aanmeldingsformulier in te dienen bij Kintent. De hoogte van deze vergoeding is gelimiteerd en mede afhankelijk van de eigen bij- drage door de ouders.
Met ingang van 1 januari 2002 geldt onder een aantal voorwaarden een gemiti- geerd systeem van kostendeling, d.w.z.: na aftrek van de ouderbijdrage komt in beginsel 50% van de kinderopvangkosten voor rekening van het Fonds en komt de overige 50% van de opvangkosten voor rekening van de werkgever van de partner van de ouder.
Toelichting
Voor de gemitigeerde kostendeling met ingang van 1 januari 2002 geldt als uitgangspunt dat de bijdrage van de bedrijfstak aan de kosten van een kinderopvangplaats zal zijn beperkt tot 50% van de overblijvende kosten (totale kosten kinderopvang minus de eigen ouderbij- drage). De andere helft van de overblijvende kosten dient te worden verhaald op (de kin- deropvangregeling van) de werkgever van de partner van de ouder. Wanneer deze kosten-
deling niet kan plaatsvinden, komt de andere helft van de overblijvende kosten in principe alsnog voor rekening van de ouder.
CAO-partijen zijn evenwel van oordeel dat niet in alle situaties het uitgangspunt van kos- tendeling kan worden gehandhaafd. Daarom wordt in situaties waarin geen kostendeling - zoals bedoeld - kan plaatsvinden, een mitigering aangebracht in de mate waarin ouders deze extra opvangkosten voor eigen rekening zouden moeten nemen:
a. De bijdrage van de ouders is te allen tijde gelimiteerd tot ten hoogste het dubbele van de reguliere ouderbijdrage die wordt vastgesteld op basis van het gezinsinkomen
b. Voor een alleenstaande ouder geldt de verhoging van de ouderbijdrage niet.
c. Voor andere situaties waarin het ontbreken van een toepasselijke kinderopvangregeling van de partner tot ongewenste effecten zou leiden, geldt een hardheidsclausule. De toe- passing van de hardheidsclausule is ter beoordeling van het bestuur van de Stichting Fondsen Kinderopvang Boeken- en Tijdschriftuitgeverijbedrijf.
2. Kintent beziet aan de hand van het aanmeldingsformulier en zo nodig door mid- del van nadere informatie, of aan de voorwaarden voor toekenning van een ver- goeding van de kosten is voldaan. Kintent bepaalt tevens aan de hand van de door de ouder aangeleverde informatie hoe hoog de eigen bijdrage is die de ouder zelf dient te dragen,
3. Aanvragen worden in volgorde van binnenkomst van de aanmeldingsformu- lieren door Kintent behandeld.
4. Kintent honoreert de aanvraag, indien aan alle voorwaarden is voldaan en nadat vastgesteld is, dat voldoende middelen aanwezig zijn in het Fonds om deze kos- ten te dekken. Indien er niet voldoende middelen in het Fonds meer aanwezig zijn om een aanvraag te kunnen honoreren, zal een wachtlijst worden aange- legd.
5. Kintent bericht de ouder die een verzoek tot een tegemoetkoming in de kosten indiende zo spoedig mogelijk over de al dan niet inwilliging van het verzoek en, bij inwilliging, over de toegekende vergoeding.
6. Na honorering van een aanvrage sluit Xxxxxxx een overeenkomst af met het betrokken kinderdagverblijf voor de plaatsing van het betreffende kind.
7. Vervallen.
Artikel 7
De tegemoetkoming in de kosten eindigt op de volgende manieren:
1. Door opzegging van de plaatsing door de ouder bij Kintent. De ouder dient reke- ning te houden met de door Kintent vastgestelde opzegtermijn. Een algemene richtlijn is een opzegtermijn van twee maanden. Er kunnen echter afwijkingen zijn.
2. Op de datum dat de arbeidsovereenkomst, waarop de CAO van toepassing is, eindigt. De ouder heeft de plicht om Kintent onverwijld te informeren omtrent het einde van de arbeidsovereenkomst. Indien de ouder de plaatsing niet of niet tijdig heeft opgezegd, zijn de volledige kosten van de plaatsing voor rekening van de ouder.
3. Door opzegging door Kintent indien de ouder in gebreke blijft de verschuldig- de ouderbijdrage te betalen.
4. Indien het Fonds te veel of ten onrechte een tegemoetkoming in de kosten heeft betaald, doordat de werkgever en/of de journalist heeft gehandeld in strijd met de voorwaarden voortvloeiend uit dit reglement, zal deze tegemoetkoming, ver- hoogd met de wettelijke rente (zie artikel 3 lid 4), bij de betreffende partij(en) worden teruggevorderd.
VII
Einde tegemoet- koming in de kos- ten
VII
Geheimhouding gegevens
Inwerkingtreding
Artikel 8
1. Het bestuur of Kintent zijn te allen tijde bevoegd om nadere inlichtingen van de werkgever of journalist te vragen indien naar de mening van het bestuur of Kin- tent de overlegde stukken te weinig duidelijkheid verschaffen voor toewijzing van een tegemoetkoming in de kosten.
2. Het bestuur is bevoegd controle uit te oefenen op de naleving van de voorwaar- den.
3. In alle zaken betreffende de regeling Kinderopvang waarin dit reglement niet voorziet en in gevallen waarin toepassing van dit reglement leidt tot uitkomsten die door een van de betrokkenen in strijd worden geacht met de bedoeling van deze regeling, beslist het bestuur.
4. Kintent is verantwoording schuldig aan het bestuur.
Artikel 9
Het bestuur en Kintent zijn tot geheimhouding verplicht van de terzake van de uit- voering van de Regeling Kinderopvang verstrekte gegevens.
Artikel 10
Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2001.
Bijlage VIII Reglement van de Raad van
Uitvoering
(Artikel 40 van de CAO)
Artikel 1
Raad van Uitvoering: de Raad van Uitvoering als bedoeld in de CAO voor Publieks- tijdschriftjournalisten, hierna te noemen Raad.
Artikel 2
a. Er is een commissie bestaande uit tien leden van wie vijf leden worden benoemd door de werkgeversorganisatie en vijf leden worden benoemd door de NVJ. De leden moeten allen werkzaam zijn in het tijdschriftuitgeverijbedrijf.
b. Per geval benoemen de werkgeversorganisatie en de NVJ elk twee leden uit de commissie als bedoeld onder lid 2, sub a. Per geval benoemde leden vormen als- dan de Raad. Deze leden mogen niet afkomstig zijn uit de onderneming of het concern waar het geval zich voordoet of heeft voorgedaan.
c. De in lid 2, sub b genoemde leden benoemen uit hun midden een voorzitter. De secretarissen van de werkgeversorganisatie en van de NVJ of hun plaatsver- vangers treden in onderling overleg bij toerbeurt op als secretaris en tweede secretaris van de Raad.
d. De benoeming van leden van de Commissie geschiedt voor onbeperkte duur totdat door de werkgeversorganisatie respectievelijk door de NVJ een ander lid resp. andere leden worden benoemd.
Artikel 3
De Raad is bevoegd en heeft tot taak:
1. Alle geschillen, behoudens die met betrekking tot beëindiging van het dienst- verband, welke ontstaan hetzij naar aanleiding van de bepalingen van de CAO, hetzij over enige andere zaak, welke betrekking heeft op de verhouding van uit- gevers en journalisten bij de arbeid en welke niet in onderling overleg door de betrokkenen tot oplossing kunnen worden gebracht, door het uitbrengen van een bindend advies tot beslissing te brengen. Geschillen met betrekking tot beëindiging van het dienstverband zal de Raad van Uitvoering slechts in behan- deling nemen indien de werkgever en de journalist gezamenlijk aan de Raad van Uitvoering hebben verzocht het geschil door het uitbrengen van een bindend advies tot oplossing te brengen.
2. Aangelegenheden, waaronder is te verstaan ieder onderwerp hetzij de uitleg- ging en/of toepassing van de CAO’s betreffende, hetzij enige andere zaak, welke betrekking heeft op de verhouding tussen uitgevers en journalisten bij de arbeid, voorzover niet aan te merken als een geschil als sub 1 bedoeld, tot beslis- sing te brengen door het uitbrengen van een met redenen omkleed advies, dat - onverminderd het hierna sub 3 gestelde - niet bindend is voor de rechtstreekse betrokkenen, dan wel voor de betrokken redactiecommissie resp. redactiever- tegenwoordiger, dan voorzover dezen daarmee uitdrukkelijk akkoord gaan. De beslissing kan behelzen het advies om het onderhavige onderwerp bij wijze van geschil aanhangig te maken bij de Raad;
3. In gevallen waarin de CAO voorziet op verzoek dispensatie toe te staan van de bepalingen van de CAO voor enig tegelijkertijd te stellen tijdsverloop;
Raad van Uitvoering
Samenstelling
Bevoegdheden
VIII
Procedure
4. Voorts alles te verrichten wat de Raad bij de CAO wordt opgedragen.
Ingeval van een geschil als bedoeld in 3.1 neemt de Raad van Uitvoering, zo een minnelijke schikking niet mogelijk blijkt, een beslissing die voor partijen bin- dend is.
Met betrekking tot de geschillen als bedoeld in 3.1 is de Raad van Uitvoering bij uitsluiting bevoegd, met dien verstande dat, wanneer de Raad wegens het staken der stemmen partijen heeft meegedeeld niet tot een uitspraak te kunnen komen, het partijen vrijstaat het geschil aanhangig te maken bij de burgerlijke rechter. Overigens kunnen partijen een bindend advies steeds voor marginale toetsing -
d.w.z. toetsing op redelijkheid en billijkheid - voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Artikel 4
a. Alle gevallen als bedoeld in art. 3 van dit reglement worden door de meest gere- de partij, door partijen tezamen, door betrokkenen of door CAO-partijen aan- hangig gemaakt bij de Raad.
b. Het aanhangig maken geschiedt door indiening van een schriftelijke, met rede- nen omklede, uiteenzetting van het geval en zonodig een omschrijving van de beslissing welke wordt gewenst.
De secretaris xxxxx onverwijld afschriften van alle ingediende stukken aan de wederpartij, dan wel aan de andere betrokkenen en zonodig aan de betrokken redactiecommissie.
Deze zijn bevoegd hun zienswijze met betrekking tot het aanhangig gemaakte geval schriftelijk kenbaar te maken binnen een termijn van een maand na ver- zending van de stukken door de secretaris.
De secretaris zendt onverwijld afschrift van de ontvangen reactie(s) aan de par- tij respectievelijk betrokkene(n) die het geval aanhangig heeft/hebben gemaakt.
c. In gevallen waarvan het spoedeisende karakter aannemelijk is, is de voorzitter bevoegd, op verzoek van de meest gerede partij of betrokkenen de secretaris op te dragen om, in afwijking van het hiervoor bepaalde, partijen direct voor mon- delinge behandeling op te roepen.
d. De secretaris zendt onverwijld afschrift van alle ingediende stukken aan ieder van de aangestelde leden van de Raad die met de behandeling van de zaak zijn belast.
De Raad komt zo spoedig mogelijk bijeen ter behandeling van de zaak.
Op verzoek van partijen respectievelijk betrokkenen kan de voorzitter echter gelegenheid geven voor repliek en dupliek; de secretaris zorgt voor onverwijl- de toezending van afschriften over en weer.
x. Xx Xxxx neemt geen beslissing zonder dat de partijen resp. betrokkenen, in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord, tenzij geen der partijen daarop prijs stelt.
De Raad is bevoegd de betrokken redactiecommissie eveneens te horen.
f. Elke partij of rechtstreeks betrokkene kan zich doen bijstaan door een raads- man, of deskundige. Zonodig kan hij zich doen vertegenwoordigen door een van een schriftelijke volmacht voorziene gemachtigde.
g. Iedere beslissing wordt genomen bij meerderheid van stemmen, zonder dat uit de beslissing van het gevoelen der leden afzonderlijk blijkt.
De Raad kan zich onthouden van het geven van een beslissing.
Artikel 5
a. Xxxxxxx van een geschil zal de Raad allereerst beproeven of partijen alsnog langs de weg van een minnelijke schikking tot elkaar te brengen zijn. Indien een schikking wordt bereikt, legt de secretaris de inhoud ervan in een proces-verbaal vast, dat dezelfde kracht heeft als ware het een bij wijze van bindend advies genomen beslissing van de Raad. De secretaris zendt een gewaarmerkt afschrift van het procesverbaal aan partijen. Indien dit niet mogelijk blijkt neemt de Raad een beslissing die voor partijen bindend is.
b. Een beslissing is steeds met redenen omkleed. De secretaris xxxxx binnen vier weken na de uitspraak een gewaarmerkt afschrift bij aangetekend schrijven aan partijen respectievelijk betrokkenen en voorzover van toepassing aan de betrok- ken redactiecommissie.
x. Xx Xxxx zal zijn beslissing in dier voege openbaar maken als hij wenselijk zal oordelen.
Artikel 6
De kosten, aan werkzaamheden van de Raad verbonden, worden door de werkge- versorganisatie en de NVJ gezamenlijk gedragen.
Artikel 7
De leden en secretarissen van de Raad zijn tot geheimhouding verplicht ter zake van al datgene, wat hun als zodanig in verband met aan het oordeel van de Raad onder- worpen gevallen ter kennis komt.
Artikel 8
Dit reglement maakt onderdeel uit van de CAO voor Publiekstijdschriftjournalisten.
VIII
Beslissingen
Kosten
Geheimhouding
Slotbepaling