CAO KINDEROPVANG 2016-2017
CAO Kinderopvang
CAO KINDEROPVANG 2016-2017
VOOR KINDERCENTRA EN GASTOUDERBUREAUS
Overleg Arbeidsvoorwaarden Kinderopvang
Voor vragen op het gebied van interpretatie c.q. toepassing van deze CAO kunnen alleen georganiseerde werkgevers en werknemers(leden) zich respectievelijk wenden tot de volgende adressen.
Werkgevers (voor zover lid):
Brancheorganisatie Kinderopvang Xxxxxx Xxxx 0
0000 XX Xxxxxxx
Tel.: 030 - 000 00 00
Website: xxx.xxxxxxxxxxxx.xx
Werknemers (voor zover lid) FNV Zorg en Welzijn
Tel.: 088 - 000 00 00
Website: xxx.xxx.xx/xxxxxx-xx-xxx/xxxx-xxxxxxxx/xxxx-xx-xxxxxxx/
CNV Zorg en Welzijn Tel: 030 – 000 00 00
Website: xxx.xxxxxxxxxxx.xx/XXX-Xxxx-Xxxxxxx
Vakbond De Unie
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
Tel.: 0000 00 00 00
Website: xxx.xxxx.xx
Het secretariaat van het Overleg Arbeidsvoorwaarden Kinderopvang (OAK) wordt gevoerd door FCB
Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxx
Tel.: 000 000 00 00
Fax: 000 000 00 00
E-mail: xxxxxxxxxxxxxxx@xxx.xx Website: xxx.xxx.xx
Alle uitgaven van de CAO-tekst, instrumenten genoemd in de CAO en voorlichtingsmateriaal op basis van de CAO zijn te vinden op de websites van partijen en op xxxxx://xxx.xxx.xx/xxxx/xxx- kinderopvang-1.
INHOUD
Voorwoord 6
Hoofdstuk 1 Algemeen
Artikel 1.1 Begrippen 7
Artikel 1.2 Werkingssfeer 8
Artikel 1.3 Looptijd en tussentijdse wijziging 8
Artikel 1.4 Ontheffing en dispensatie CAO en CAO-bepalingen 8
Hoofdstuk 2 Relatie werkgever – werknemer
Artikel 2.1 | Verplichtingen van de werkgever | 10 |
Artikel 2.2 | Verplichtingen van de werknemer | 10 |
Hoofdstuk 3 Arbeidsovereenkomst | ||
Artikel 3.1 | Aangaan arbeidsovereenkomst | 12 |
Artikel 3.2 | Inhoud arbeidsovereenkomst | 12 |
Artikel 3.3 | Verklaring omtrent gedrag | 12 |
Artikel 3.4 | Min/max-overeenkomst | 12 |
Artikel 3.5 | Schorsing en op non-actief stelling | 12 |
Artikel 3.6 | Beëindigen arbeidsovereenkomst | 14 |
Hoofdstuk 4 Arbeidsduur en werktijden | ||
Artikel 4.1 | Xxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel 4.2 | Werktijden | 15 |
Artikel 4.3 | Jaarurensystematiek | 16 |
Artikel 4.4 | Toepassing Xxxxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Hoofdstuk 5 Beloning | ||
Artikel 5.1 | Vaststelling salaris | 18 |
Artikel 5.2 | Inschaling bij indiensttreding | 18 |
Artikel 5.3 | Jaarlijkse verhoging | 18 |
Artikel 5.4 | Overgang naar een andere functie | 18 |
Artikel 5.5 | Uitbetaling salaris | 19 |
Artikel 5.6 | Waarneming | 19 |
Artikel 5.7 | Eenmalige uitkering | 19 |
Artikel 5.8 | Pensioenregeling en premie | 19 |
Artikel 5.9 | Vitaliteitsbudget | 19 |
Artikel 5.10 | Loonbetaling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid | 20 |
Artikel 5.11 | Inhouding WGA-premie | 21 |
Artikel 5.12 | Uitkering bij overlijden werknemer | 21 |
Artikel 5.13 | Xxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel 5.14 | Vakbondscontributie | 21 |
Hoofdstuk 6 Toeslagen en vergoedingen | ||
Artikel 6.1 | Vakantietoeslag | 22 |
Artikel 6.2 | Werkurentoeslag | 22 |
Artikel 6.3 | Jubileumtoeslag | 22 |
Artikel 6.4 | Tegemoetkoming zorgverzekering | 23 |
Artikel 6.5 | Vergoeding reiskosten woon-werkverkeer | 23 |
Artikel 6.6 | Vergoeding dienstreizen | 23 |
Artikel 6.7 | Vergoeding verhuiskosten | 23 |
Artikel 6.8 | Vergoeding telefoonkosten | 23 |
Artikel 6.9 | Vergoeding thuiswerk/telewerk | 24 |
Artikel 6.10 | Vergoeding gebroken diensten | 24 |
Hoofdstuk 7 Vakantie, verlof, arbeid en zorg | ||
Artikel 7.1 | Vakantie | 25 |
Artikel 7.2 | Vakantie bij einde dienstverband | 25 |
Artikel 7.3 | Verlofbudget | 25 |
Artikel 7.4 | Seniorenverlof | 26 |
Artikel 7.5 | Feestdagen | 27 |
Artikel 7.6 | Buitengewoon verlof | 27 |
Artikel 7.7 | Langdurend zorgverlof | 28 |
Artikel 7.8 | Werk en privé | 29 |
Hoofdstuk 8 Sociaal beleid | ||
Artikel 8.1 | Arbeidsomstandigheden | 30 |
Artikel 8.2 | Bevordering diversiteit | 30 |
Artikel 8.3 | Gedragscode | 30 |
Hoofdstuk 9 Instroom, loopbaanontwikkeling en professionalisering | ||
Artikel 9.1 | Scholings- en loopbaanbeleid | 31 |
Artikel 9.2 | Bijscholing | 31 |
Artikel 9.3 | Functionerings- en beoordelingsgesprek | 31 |
Artikel 9.4 | Ontwikkelscan en EVC | 32 |
Artikel 9.5 | Pedagogisch medewerker in ontwikkeling | 32 |
Artikel 9.6 | Studenten | 33 |
Artikel 9.7 | Stagevergoeding | 35 |
Artikel 9.8 | Gelijkstellingscommissie | 35 |
Artikel 9.9 | Vergoeding VOG | 35 |
Hoofdstuk 10 Medezeggenschap | ||
Artikel 10.1 | Instelling en algemene rechten PVT | 36 |
Artikel 10.2 | Instemmingsrecht en ondersteuning OR en PVT | 36 |
Artikel 10.3 | Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel 10.4 | Aanvullende medezeggenschapsafspraken | 36 |
Artikel 10.5 | Reorganisaties | 37 |
Artikel 10.6 | Fusies | 37 |
Artikel 10.7 | Vakbondsverlof | 38 |
Artikel 10.8 | Vakbondsfaciliteiten | 38 |
Hoofdstuk 11 Geschillenregeling
Artikel 11.1 Geschil 39
Artikel 11.2 Niet-ontvankelijk of geen verdere behandeling 39
Artikel 11.3 Overige bepalingen 40
Bijlagen | ||
Bijlage 1 | Functiematrix | 41 |
Bijlage 2 | Salarisschalen | 43 |
Bijlage 3 | Overgangsregels | 50 |
Bijlage 4 | Reglement Commissie van Geschillen | 52 |
Bijlage 5 | Xxxxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Bijlage 6 | Standaardregelingen hoofdstuk 6 en uitvoeringsregeling A | 55 |
Bijlage 7 | Voorbeelden/ modellen arbeidsovereenkomsten | 62 |
Bijlage 8 | Regeling Kwaliteit Kinderopvang en Xxxxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Bijlage 9 | Reglement Gelijkstellingscommissie | 72 |
Bijlage 10 | Inzetbaarheid en salariëring studenten MBO en HBO | 73 |
Bijlage 11 | Ontheffingsregeling en dispensatieregeling | 74 |
Bijlage 12 | CAO-akkoord | 76 |
Bijlage 13 | Functieboek | 80 |
Trefwoordenregister 160
Bijlage I Ontwikkelscan voor Pedagogisch medewerker in de Kinderopvang 167
VOORWOORD
Deze CAO Kinderopvang is overeengekomen voor de gehele branche en loopt van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2017.
Partijen bij deze CAO schenken in deze periode extra aandacht aan het thema weerbaarheid en wendbaarheid van werknemers in de kinderopvangbranche. Binnen gezond en veilig werken zal de aandacht voor werkdruk en werkbelasting hierbij voorop staan. En voor wat betreft loopbaanbeleid gaat het om sleutelbegrippen als mobiliteit en arbeidsmarkt- en loopbaanbewustzijn. Naast intensivering op gebruik bestaande materialen, zullen partijen hierop activiteiten en middelen zo nodig verder aanvullen.
In deze cao zijn voorts de resultaten van de pilot ethische scholing meegenomen. Ook zal dit thema worden opgenomen in de permanente educatie via de basiscursus ethiek.
Het belang van blijvende ontwikkeling in de branche is groot. Daarom hechten sociale partners aan een systeem van permanente educatie. De cao-tafel borgt de kwalificatie-eis in de cao en zal zaken die voortvloeien uit de ontwikkeling permanente educatie waar nodig vertalen in de cao.
Andere onderwerpen waarover afspraken zijn gemaakt zijn mantelzorg, zelfroosteren, functiedifferentiatie en combifuncties. Behoudens mantelzorg worden deze onderwerpen gedurende de looptijd van de cao uitgewerkt in werkgroepverband.
Ook zal op korte termijn een app worden gelanceerd om de cao en bijbehorende informatie nog beter te ontsluiten en toegankelijker te maken voor werkgevers en werknemers. Daarnaast wordt in de cao- periode verder gewerkt aan vereenvoudiging van de tekst.
CAO-partijen herbevestigen de afspraak uit de cao Kinderopvang 2015 m.b.t. het derde WW jaar om de duur en de opbouw van de WW en de WGA te repareren conform de afspraken die hierover in het Sociaal Akkoord van april 2013 en in de brieven van de Stichting van de Arbeid van 24 december 2013, 11 juli 2014, 17 april 2015 en 24 november 2015 zijn gemaakt. Cao-partijen schatten in dat de private aanvullende WW/WGA in 2016 en 2017 0,2% van het SV-loon kost. Werknemers nemen de volledige premie voor hun rekening.
Van de bepalingen in de CAO kan noch ten nadele noch ten voordele worden afgeweken, tenzij in een bepaling expliciet is opgenomen dat met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken ervan het personeel) het mogelijk is om binnen de gestelde kaders afwijkende afspraken te maken.
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN
Artikel 1.1 Begrippen
In deze CAO wordt verstaan onder:
a. CAO: deze collectieve arbeidsovereenkomst met inbegrip van de daarbij behorende bijlagen.
b. Werkgeversorganisatie: Brancheorganisatie Kinderopvang.
c. De werknemersorganisaties: FNV, CNV Zorg & Welzijn en vakbond De Unie.
d. OAK: Overleg Arbeidsvoorwaarden Kinderopvang: het overleg tussen de genoemde CAO- partijen.
e. Werkgever: een natuurlijke of rechtspersoon die een onderneming als bedoeld in artikel 1.2 van deze CAO exploiteert.
f. Werknemer: de man of vrouw die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de werkgever. Als werknemers in de zin van deze CAO worden niet beschouwd vakantiekrachten, leden van de directie of raad van bestuur en diegenen die zijn belast met het toezichthouden op schoolgaande kinderen tijdens de middagpauze.
g. Onderneming: elk als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin krachtens arbeidsovereenkomst arbeid wordt verricht.
h. Arbeidsovereenkomst: een overeenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW.
i. OR: een ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden (WOR).
j. PVT: een personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden (WOR).
k. Maand: een kalendermaand.
l. Maandsalaris: het tussen werkgever en werknemer conform bijlage 1 en 2 overeengekomen brutomaandloon, exclusief toeslagen, vergoedingen en/of tegemoetkomingen, vakantietoeslag en vitaliteitsbudget.
m. Jaarsalaris: 12 keer het maandsalaris.
n. Jaarinkomen: 12 keer het maandsalaris vermeerderd met de vakantietoeslag.
o. Maandinkomen: 1/12 van het jaarinkomen.
p. Volledig dienstverband: een dienstverband met een arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week.
q. Jaarlijkse arbeidsduur binnen de jaarurensystematiek: bij een volledig dienstverband het aantal kalenderdagen min het aantal zaterdagen en zondagen vermenigvuldigd met 7,2.
r. Gemiddelde maandelijkse arbeidsduur: jaarlijkse arbeidsduur gedeeld door twaalf.
s. Plus-uren: aantal uren dat de werknemer méér heeft gewerkt dan de afgesproken gemiddelde arbeidsduur per maand binnen de jaarurensystematiek.
t. Min-uren: aantal uren dat de werknemer minder heeft gewerkt dan de afgesproken gemiddelde arbeidsduur per maand binnen de jaarurensystematiek.
u. Uursalaris binnen de jaarurensystematiek: het maandinkomen gedeeld door 1/12e deel van het aantal jaaruren conform artikel 4.1. lid 2, gebaseerd op een volledig dienstverband.
v. Standplaats: de plaats of plaatsen waar de werknemer gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht.
w. Partner:
1. echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner;
2. een persoon, niet in de eerste of tweede graad familie, met wie de werknemer op hetzelfde adres woont en een gemeenschappelijke huishouding voert, blijkend uit een daartoe strekkende notariële akte of een door beide partners ondertekende verklaring.
x. Vakantiekracht: een schoolgaand persoon die in zijn schoolvakantie eenvoudige, niet- structurele werkzaamheden verricht gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 4 weken.
y. Directie: de persoon die – eventueel samen met anderen - belast is met de (statutaire) eindverantwoordelijkheid voor de organisatie, blijkend uit de bevoegdheid tot aanname en ontslag van werknemers en tot het opstellen van de begroting, jaarrekening en het jaarverslag.
z. Pedagogisch medewerker in ontwikkeling: de werknemer die voldoet aan de instroomeis en die met behulp van het ontwikkelplan werkt aan het binnen 3 jaar behalen van een diploma dat kwalificerend is voor de functie van pedagogisch medewerker.
a1. BBL-leerling: de werknemer die als student is ingeschreven voor de beroepsbegeleidende leerweg binnen het MBO en volgens de normatieve opleidingsduur een opleiding volgt die kwalificerend is voor de functie van pedagogisch medewerker.
a2. Licht huishoudelijk werk: huishoudelijke werkzaamheden die voortvloeien uit of samenhangen met het werken met kinderen.
Artikel 1.2 Werkingssfeer
1. Deze CAO is van toepassing op ondernemingen die tegen vergoeding kinderopvang verzorgen voor kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. Deze kinderopvang omvat: dagopvang, voor-, tussen-, buiten- en naschoolse opvang en (bemiddeling bij) gastouderopvang. Uitgezonderd is het overblijven, te weten het toezichthouden op schoolgaande kinderen dat zich beperkt tot het toezicht tijdens de middagpauze.
2. De werkgever die naast de in lid 1 genoemde dienstverlening tevens tegen vergoeding andere diensten aan derden aanbiedt, kan ten aanzien van een werknemer die in hoofdzaak werkzaamheden voor die andere diensten verricht, in plaats van deze CAO de op die andere diensten van toepassing zijnde collectieve arbeidsvoorwaardenregeling toepassen.
3. De werkgever die naast de in lid 1 genoemde dienstverlening tevens een peuterspeelzaal exploiteert, kan op de daarvoor werkzame werknemers eveneens deze CAO toepassen, na hiertoe verkregen schriftelijke toestemming van het Overleg Arbeidsvoorwaarden Kinderopvang (OAK) en van de partijen bij de XXX Xxxxxxx & Maatschappelijke Dienstverlening.
Artikel 1.3 Looptijd en tussentijdse wijziging
1. Deze CAO treedt in werking met ingang van 1 januari 2016 en eindigt met ingang van 1 januari 2018, zonder dat hiervoor opzegging is vereist.
2. Partijen kunnen overeenkomen deze CAO tijdens de looptijd te wijzigen.
Artikel 1.4 Ontheffing en dispensatie CAO en CAO-bepalingen
1.4.1 Ontheffing werkgever
1. Als een werkgever tevens valt onder de werkingssfeer van een andere CAO dan de XXX Xxxxxxxxxxxx, kan deze werkgever een verzoek tot ontheffing indienen bij CAO-partijen Kinderopvang. Dit verzoek dient vergezeld te gaan met instemming van de OR, PVT of bij het ontbreken daarvan het personeel.
2. CAO-partijen Kinderopvang kunnen in overleg met partijen bij de andere CAO, bepalingen van de CAO Kinderopvang geheel of gedeeltelijk niet van toepassing verklaren op de arbeidsverhouding tussen een werkgever en al zijn werknemers dan wel een gedeelte van zijn werknemers.
3. Om voor een dergelijke ontheffing in aanmerking te komen, dient het verzoek ten minste aan de volgende criteria te voldoen:
a. De aanvrager toont aan dat hij onder de werkingssfeer van de CAO Kinderopvang en één of meer andere CAO’s valt, niet zijnde een ondernemings-CAO;
b. De aanvrager onderbouwt om welke reden(en) ontheffing wordt gevraagd en beargumenteert waarom deze redenen moeten leiden tot ontheffing van de CAO;
c. De aanvrager toont aan dat de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers voldoende gewaarborgd zijn en deze arbeidsvoorwaarden mogen over het algemeen geen mindere aanspraken aan de werknemers verlenen dan voor hen zouden voortvloeien uit de toepasselijkheid van deze CAO. Dit blijkt uit afspraken die zijn gemaakt met de regionale vertegenwoordigers van de vakbonden betrokken bij deze CAO en de instemming van de OR, PVT of bij het ontbreken daarvan het personeel.
4. Een dispensatieverzoek na een eerder afgewezen verzoek is mogelijk mits er sprake is van gewijzigde feiten en/of omstandigheden.
1.4.2 Dispensatie
Bijlage 11 bevat de regeling die vastlegt:
• Bij wie een werkgever een dispensatieverzoek kan indienen;
• Aan welke criteria en voorwaarden een dispensatieverzoek moet voldoen;
• Hoe de procedure verloopt en welke termijnen daarvoor gelden;
• Aan welke eisen de beslissing van CAO-partijen Kinderopvang moet voldoen;
• De inrichting van de klachtenprocedure.
HOOFDSTUK 2 RELATIE WERKGEVER-WERKNEMER
Artikel 2.1 Verplichtingen van de werkgever
1 Uitreiking CAO
De werkgever zorgt ervoor dat de werknemer kennis kan nemen van de inhoud van deze CAO, met inbegrip van eventueel van toepassing zijnde maatwerkafspraken.
2 Geheimhouding
De werkgever zal, met inachtneming van het bepaalde in de Wet bescherming persoonsgegevens, zonder toestemming van de werknemer geen zaken openbaar maken of mededelingen doen over zaken die in de persoonlijke levenssfeer van de werknemer liggen en waarvan de werkgever redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat geheimhouding is vereist.
Deze verplichting geldt ook na het eindigen van de arbeidsovereenkomst.
3 Kwaliteit
a. De werkgever leeft jegens de werknemer ten aanzien van de groepsgrootte en de inzet van pedagogisch medewerkers de van kracht zijnde artikelen 5 en 6 van de ‘Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen’(zie bijlage 8.) na, met dien verstande dat onder ‘beroepskracht’ wordt verstaan een pedagogisch medewerker, pedagogisch medewerker in ontwikkeling, BBL-leerling of HBO-duale student en onder ‘volwassene’ wordt verstaan een meerderjarige werknemer aan wie de werkgever kind- en/of groepsgerichte activiteiten kan opdragen.
b. De werkgever moet met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken ervan het personeel) in een ondernemingsregeling vastleggen welke werkzaamheden niet gelijktijdig gecombineerd kunnen worden met groepsgebonden werkzaamheden en op welke wijze voor die werkzaamheden apart arbeidstijd beschikbaar is.
Artikel 2.2 Verplichtingen van de werknemer
1 Uitvoering opgedragen werkzaamheden
De werknemer dient in te stemmen met tijdelijke wijzigingen in de werkzaamheden en/of standplaats, voor zover dit naar redelijkheid en billijkheid van hem verwacht kan worden. Bij wijziging van werkzaamheden/standplaats – zoals in dit artikel bedoeld – zal de werkgever vooraf overleg hebben met de werknemer. Eventuele meerkosten zullen naar redelijkheid en billijkheid worden vergoed.
2 Nevenwerkzaamheden
a. De werknemer moet betaalde nevenwerkzaamheden ten minste 1 maand voor aanvang daarvan schriftelijk bij de werkgever melden. Ditzelfde geldt voor onbetaalde nevenwerkzaamheden die een relatie hebben met de functie van de werknemer of die de zakelijke belangen van de werkgever zouden kunnen schaden. Als de werkgever niet binnen 1 maand na deze melding reageert, wordt dit beschouwd als goedkeuring.
b. De werkgever moet een besluit tot het niet toestaan van de nevenwerkzaamheden schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mededelen. Het is de werknemer niet toegestaan de nevenwerkzaamheden aan te vangen als de werkgever daartegen bezwaar heeft gemaakt.
c. De werknemer die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van niet-toegestane nevenwerkzaamheden of van nevenwerkzaamheden die niet zijn gemeld, verliest elke
aanspraak op het bovenwettelijke deel van de in artikel 5.10 van deze CAO geregelde loondoorbetaling of aanvullingen op wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid.
3 Niet toegestane handelingen
De werknemer mag niet direct of indirect deelnemen aan ten behoeve van de werkgever door derden uit te voeren aannemingen, leveringen of werken. Ook mag de werknemer niet direct of indirect geschenken of beloningen aannemen van natuurlijke of rechtspersonen waarmee de werknemer in de uitoefening van zijn functie direct of indirect in aanraking komt.
Tenzij de werkgever hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend:
a. is het de werknemer verboden persoonlijke diensten te laten verrichten door andere werknemers;
b. is het de werknemer verboden goederen van de werkgever te gebruiken voor eigen doeleinden;
c. is het de werknemer werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verboden om actief diensten aan te bieden aan of diensten te verrichten voor de klantenkring of andere relaties van de werkgever. Dit geldt ook na beëindiging van die arbeidsovereenkomst.
HOOFDSTUK 3 ARBEIDSOVEREENKOMST
Artikel 3.1 Aangaan arbeidsovereenkomst en proeftijd
1. De werkgever gaat met iedere werknemer schriftelijk een arbeidsovereenkomst aan.
2. Bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd langer dan zes maanden of een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan schriftelijk een proeftijd worden overeengekomen. De duur van de proeftijd bij een arbeidsovereenkomst van langer dan zes maanden maar korter dan twee jaar bedraagt in afwijking van artikel 7:652 BW twee maanden.
3. Degene die de arbeidsovereenkomst tijdens de proeftijd beëindigt, geeft de andere partij op diens verzoek schriftelijk opgave van de reden van de beëindiging.
Artikel 3.2 Inhoud arbeidsovereenkomst
De arbeidsovereenkomst vermeldt in ieder geval:
a. de naam en woonplaats van de werknemer en de werkgever;
b. de datum van indiensttreding;
c. de functie van de werknemer of de aard van de te verrichten arbeid;
d. de plaats of plaatsen waar de arbeid wordt verricht;
e. de arbeidsduur en de werktijden(regeling);
f. of de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde of bepaalde tijd is aangegaan. In geval van bepaalde tijd wordt tevens de duur en de reden hiervan vermeld;
g. de salarisschaal, het salaris bij indiensttreding, de termijn van uitbetaling en de datum van de jaarlijkse verhoging;
h. of de werknemer wel of geen verplichting heeft om te verhuizen naar de standplaats;
i. dat deze CAO op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.
Zie voor een voorbeeld-arbeidsovereenkomst en wijziging daarop bijlage 7.
Artikel 3.3 Verklaring omtrent gedrag
De werkgever vergoedt aan nieuwe werknemers die een verklaring omtrent gedrag dienen te overleggen, de kosten van deze verklaring.
Artikel 3.4 Min/max-overeenkomst
In een arbeidsovereenkomst die alleen een minimumaantal of een minimum en een maximumaantal te werken uren per maand vermeldt, mag het verschil tussen het minimum en het maximum niet meer dan 60 uur per maand bedragen. Het is niet mogelijk 20% af te wijken van de gemiddelde arbeidsduur per maand zoals geregeld in artikel 4.3.
Artikel 3.5 Schorsing en op non-actief stelling
1. Schorsing
a. De werkgever kan de werknemer voor maximaal 14 kalenderdagen schorsen als hij vermoedt dat een dringende reden in de zin van artikel 7:677 en 7:678 BW aanwezig is om de werknemer op staande voet te ontslaan en de werkgever van mening is dat
schorsing in het belang van het werk dringend noodzakelijk is. Deze termijn kan hoogstens eenmaal met 14 dagen worden verlengd.
b. De werkgever deelt het besluit tot schorsing en het besluit tot verlenging ervan direct aan de werknemer mee. Hij vermeldt daarbij de duur van de schorsing en de redenen voor de schorsing c.q. verlenging ervan. De werkgever bevestigt het besluit zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer.
c. De werkgever zal de werknemer uitnodigen zich te laten horen voordat hij tot schorsing overgaat. De werknemer kan zich laten bijstaan door een raadsman.
d. Gedurende de schorsing behoudt de werknemer het recht op salaris.
e. Als blijkt dat de schorsing ongegrond is, zal de werkgever de werknemer schriftelijk rehabiliteren. Als de werknemer zich heeft laten bijstaan door een raadsman, komen de kosten daarvan in dit geval voor rekening van de werkgever.
f. De werknemer kan de werkgever verzoeken derden die door de werkgever van de schorsing op de hoogte zijn gesteld, mededeling te doen van de rehabilitatie. De werkgever is verplicht dit verzoek in te willigen.
g. Als de werkgever – bij gebleken ongegrondheid van de schorsing - de werknemer niet rehabiliteert of de rehabilitatie van de werknemer niet tijdig schriftelijk meedeelt of bevestigt, kan dit voor de werknemer een grond opleveren voor onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:679 BW.
2. Op non-actief stelling
a. De werkgever kan de werknemer voor maximaal 14 kalenderdagen op non-actief stellen indien de voortgang van de werkzaamheden – door welke oorzaak dan ook – ernstig wordt belemmerd. Deze termijn kan eenmaal met dezelfde periode worden verlengd.
b. De werkgever deelt het besluit tot op non-actiefstelling en het besluit tot verlenging ervan zo spoedig mogelijk aan de werknemer mee, onder vermelding van de redenen waarom de voortgang van de werkzaamheden deze maatregel vereist.
c. Na het verstrijken van de in lid a bedoelde periode van 14 respectievelijk 28 kalenderdagen is de werknemer gerechtigd zijn werkzaamheden te hervatten, tenzij inmiddels een ontslagvergunning is aangevraagd of de rechter is verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. In dat geval kan de werkgever, gehoord de werknemer, de op non-actiefstelling telkens met een door hem te bepalen termijn verlengen, tot het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst eindigt of de hiervoor bedoelde procedures zijn geëindigd.
d. Op non-actiefstelling geschiedt steeds met behoud van salaris.
e. De werkgever is gehouden gedurende de periode(n) van op non-actiefstelling die voorzieningen te treffen die mogelijk zijn om de werkzaamheden weer voortgang te laten vinden.
f. Op non-actiefstelling kan niet bij wijze van strafmaatregel worden gebruikt.
3. Continue screening
a. Als er een signaal uit continue screening komt stelt de werkgever de werknemer op wie het signaal betrekking heeft direct op non-actief. Deze op non-actiefstelling duurt voort totdat er een beslissing is genomen op een nieuwe VOG-aanvraag.
b. Als de werknemer geen nieuwe VOG krijgt of aanvraagt is artikel 3.6 lid 6 van toepassing en wordt de op non-actiefstelling verlengd tot het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst eindigt.
c. Als er wel een nieuwe VOG wordt verkregen is de werknemer gerechtigd zijn werkzaamheden te hervatten.
Artikel 3.6 Beëindigen arbeidsovereenkomst
Bij dit artikel hoort een overgangsregel voor werknemers die op 1 januari 1999 45 jaar of ouder waren (zie bijlage 3, artikel 2).
1. Opzegging geschiedt schriftelijk en onder opgave van redenen tegen de eerste dag van de kalendermaand.
2. De opzegtermijn bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bedraagt voor werkgever en werknemer 2 maanden. In individuele gevallen kan, bij werknemers hoger dan in schaal 12 ingeschaald, in de arbeidsovereenkomst een opzegtermijn van 3 maanden worden afgesproken voor zowel werkgever als werknemer.
3. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege op het tijdstip genoemd in de arbeidsovereenkomst zonder dat daartoe opzegging is vereist.
4. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan tussentijds worden opgezegd. In dat geval geldt zowel voor werkgever als werknemer een opzegtermijn van 2 maanden.
5. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op de dag dat de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt, tenzij werkgever en werknemer anders overeenkomen.
6. Als de werknemer na een signaal uit continue screening ex artikel 3.5.3 geen nieuwe VOG kan overleggen zal de werkgever stappen ondernemen die gericht zijn op beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
HOOFDSTUK 4 ARBEIDSDUUR EN WERKTIJDEN
Artikel 4.1 Arbeidsduur
1. De arbeidsduur bedraagt voor de werknemer met een volledig dienstverband gemiddeld 36 uur per week.
2. De jaarlijkse arbeidsduur bij een volledig dienstverband binnen de jaarurensystematiek bestaat uit het aantal kalenderdagen min het aantal zaterdagen en zondagen, vermenigvuldigd met 7,2.
Jaar | Werkbare dagen | Xxxxxxxx* |
2016 | 261 | 1879,2 |
2017 | 260 | 1872 |
2018 | 261 | 1879,2 |
2019 | 261 | 1879,2 |
2020 | 262 | 1886,4 |
* De vaststelling van de jaarlijkse arbeidsduur vindt plaats met inachtneming van de artikelen 7.1 (vakantie),
7.3 (verlofbudget), 7.4 (seniorenverlof – afbouwregeling) en 7.5 (feestdagen).
3. Wanneer een jaarurensystematiek is ingevoerd ex art. 4.3 bedraagt de arbeidsduur per maand voor de werknemer met een volledig dienstverband de jaarlijkse arbeidsduur gedeeld door 12.
4. De werknemer kan in overleg met de werkgever overeenkomen de arbeidsduur uit te breiden tot maximaal gemiddeld 40 uur per week. In dat geval heeft de werknemer het recht om de uitgebreide arbeidsduur te wijzigen in de oorspronkelijke arbeidsduur.
5. Alle aan de arbeidsduur gerelateerde arbeidsvoorwaarden worden naar rato toegepast op grond van de in de arbeidsovereenkomst vermelde gemiddelde arbeidsduur.
6. Onder arbeidsduur vallen ook het deelnemen aan direct uit de werkzaamheden voortvloeiende vergaderingen, bijscholing, de reis- en wachttijden die voortvloeien uit de opgedragen werkzaamheden en de reistijd woon-werkverkeer voor zover die meer bedraagt dan gebruikelijk door werkzaamheden buiten de standplaats.
7. Alle functies in deze CAO kunnen in beginsel in deeltijd worden vervuld.
8. De werknemer die in deeltijd werkzaam is, heeft aanspraak op uitbreiding van zijn arbeidsovereenkomst in het geval van een vacature waarvoor hij volgens de objectieve functie- eisen in aanmerking komt.
9. Het recht van de deeltijdwerknemer op uitbreiding van zijn arbeidsovereenkomst kan op grond van bedrijfseconomische, -organisatorische, of -sociale redenen alleen worden ingeperkt doordat de werkgever met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) (conform artikel 27 WOR) in een regeling beperkingen en/of afwijkingsmogelijkheden ten aanzien van het uitbreidingsrecht vastlegt.
10. Alle aan de arbeidsduur gerelateerde arbeidsvoorwaarden worden naar rato toegepast op grond van de in de arbeidsovereenkomst vermelde gemiddelde arbeidsduur.
Artikel 4.2 Werktijden
1. De normale werktijd wordt vastgesteld op maandag tot en met vrijdag tussen 07.00 en 19.00 uur. Bij het vaststellen van de werktijden wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de levensbeschouwelijke opvattingen van de werknemer.
2. Als de werktijden bij rooster worden geregeld, dient de werkgever de dagen en tijden waarop gewerkt wordt ten minste 10 werkdagen van tevoren ter kennis te brengen van de werknemer. Alleen in bijzondere omstandigheden kan tussentijds van dit rooster worden afgeweken, vanwege het vervangen van een zieke collega of een collega die vanwege een
reden als bedoeld in artikel 7.6 lid 1 sub c, f of g met buitengewoon verlof is. Werkgever en werknemer bepalen in onderling overleg op welke dagen de werknemer kan worden opgeroepen, zodat de werknemer een balans kan vinden tussen werk en privé en/of werk en ander werk.
3. Als niet wordt gewerkt met een jaarurensystematiek ex. Art. 4.3 worden extra gewerkte uren in overleg tussen werkgever en werknemer in geld of vrije tijd uitbetaald. Bij vergoeding in tijd stelt de werkgever de werknemer in de gelegenheid deze uren binnen het desbetreffende kalenderjaar in de vorm van doorbetaalde uren extra vrije tijd op te nemen. Als de werknemer van deze gelegenheid geen gebruik maakt, stelt de werkgever na afloop van het kalenderjaar vast wanneer de extra gewerkte uren in de vorm van doorbetaalde uren extra vrije tijd worden genoten.
4. De werknemer kan de extra gewerkte uren als inleg storten in zijn levensloopregeling. Daartoe worden die uren omgerekend op basis van het dan geldende uursalaris.
5. Vaststelling van nieuwe en wijziging van bestaande individuele werkroosters vindt plaats na overleg tussen de leidinggevende en de werknemer.
Artikel 4.3 Jaarurensystematiek
1. De werkgever kan een jaarurensystematiek invoeren waarbij sprake is van een variabele arbeidsduur. Per maand kunnen de werktijden van een werknemer maximaal 20% naar boven of 20 % naar beneden afwijken van de overeengekomen gemiddelde arbeidsduur per maand.
2. De werkgever behoeft geen instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) op het besluit tot invoeren van een jaarurensystematiek. De werkgever stelt de wijze van invoering wel in overleg met de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) vast.
3. Zowel het totale aantal plusuren als het totale aantal minuren mag op enig moment gedurende het kalenderjaar niet meer bedragen dan de gemiddelde arbeidsduur per maand.
4. De jaarurensystematiek voorziet erin dat per 31 december van het desbetreffende kalenderjaar geen urensaldo resteert.
5. Indien aan het einde van het kalenderjaar of bij einde van het dienstverband nog plus-uren staan, maken werkgever en werknemer samen afspraken over hoe de plusuren worden gecompenseerd in geld of vrije tijd. Bij vergoeding in tijd stelt de werkgever de werknemer in de gelegenheid deze uren binnen het desbetreffende kalenderjaar in de vorm van doorbetaalde uren extra vrije tijd op te nemen. Als de werknemer van deze gelegenheid geen gebruik maakt, stelt de werkgever na afloop va het kalenderjaar vast wanneer de extra gewerkte uren in de vorm van doorbetaalde vrije tijd worden genoten.
6. Minuren aan het einde van het kalenderjaar komen te vervallen en zijn daarmee voor rekening van de werkgever.
7. a. De werknemer die wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet in staat is te werken blijft op de overeengekomen wijze ingeroosterd voor zover en zolang de roosterperiode loopt. Als de roosterperiode eindigt tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid valt de werknemer terug op zijn gemiddelde arbeidsduur per maand.
b. De werknemer die door zwangerschaps- of bevallingsverlof of door ziekte of arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap of bevalling niet in staat is te werken valt vanaf aanvang van het zwangerschapsverlof terug op zijn gemiddelde arbeidsduur per maand
Artikel 4.4 Toepassing Arbeidstijdenwet
Voor de toepassing van de Arbeidstijdenwet (ATW) geldt het onderstaande:
1. Voor de onderwerpen ‘zondagsbepaling bij zondagsarbeid’ en ‘arbeid in nachtdienst’ gelden in
afwijking van de ATW de regelingen zoals opgenomen in bijlage 5, kolom A.
2. De werkgever kan met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) (conform artikel 27 WOR) voor de onderwerpen ‘zondagsbepaling bij zondagsarbeid’ en ‘arbeid in nachtdienst’ decentrale collectieve afspraken maken op grond van de mogelijkheden die de ATW hierin biedt, tot een maximaal toegestaan niveau zoals in bijlage 5, kolom B is vastgelegd.
HOOFDSTUK 5 BELONING
Bij dit hoofdstuk horen overgangsregels (zie bijlage 3).
Artikel 5.1 Vaststelling salaris
Het salaris van de werknemer wordt vastgesteld in de salarisschaal, die bij zijn functie hoort overeenkomstig de functiematrix in bijlage 1. De werknemer uit de doelgroep van de Participatiewet wordt beloond conform het wettelijk minimumloon.
Artikel 5.2 Inschaling bij indiensttreding
Bij indiensttreding wordt een salaris toegekend in de bij de functie behorende salarisschaal (in bijlage 2). Indien de werknemer direct of met een onderbreking van maximaal een maand voorafgaand aan zijn indiensttreding in dezelfde functie werkzaam is geweest bij een andere onder de werkingssfeer van deze CAO vallende werkgever, heeft de werknemer bij zijn nieuwe werkgever aanspraak op ten minste het salarisnummer waarin hij in die vorige functie het laatst was ingeschaald.
Artikel 5.3 Jaarlijkse verhoging
1 Het salaris van de werknemer wordt jaarlijks verhoogd met 1 salarisnummer tot het maximum van de voor zijn functie geldende salarisschaal is bereikt. Deze bepaling geldt niet voor de werknemer uit de doelgroep van de Participatiewet; het salaris van deze werknemer volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon (conform bijlage 2, onderdeel 3).
2. Als de werknemer aantoonbaar onvoldoende functioneert, kan de werkgever de jaarlijkse verhoging achterwege laten; dit wordt de werknemer tevoren schriftelijk en gemotiveerd meegedeeld.
3. Als de werknemer zeer goed of uitstekend functioneert, kan de werkgever extra salarisnummers toekennen. Dit wordt de werknemer tevoren schriftelijk en gemotiveerd meegedeeld.
4. De inhouding van of toekenning van een extra jaarlijkse verhoging is slechts mogelijk op basis van een beoordelingsregeling die met instemming van de OR, PVT of bij het ontbreken hiervan het personeel tot stand is gekomen, conform artikel 9.3 lid 2.
Artikel 5.4 Overgang naar een andere functie
1. Overgang naar een hoger ingeschaalde functie
a. Bij overgang naar een hoger ingeschaalde functie wordt de werknemer met ingang van de datum van overgang ingedeeld in de salarisschaal behorend bij die functie.
b. De werknemer wordt ten minste 1 salarisnummer hoger ingeschaald dan het nummer van voor de datum van overgang.
2. Overgang naar een functie van gelijk niveau
Als de werknemer bij dezelfde werkgever een andere functie gaat uitoefenen waaraan dezelfde salarisschaal is verbonden, behoudt de werknemer op het moment van deze functiewijziging ten minste aanspraak op het salaris dat hij in de vorige functie ontving.
Artikel 5.5 Uitbetaling salaris
1. Het salaris wordt uiterlijk 2 dagen voor het einde van de kalendermaand uitbetaald. Eventuele toeslagen worden in de daaropvolgende maand uitbetaald. Maandelijks wordt een salarisstrook verstrekt.
2. Indien een arbeidsovereenkomst van minder dan 15 uur per week is overeengekomen en de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht niet zijn vastgelegd, dan wel indien de omvang van de arbeid niet of niet eenduidig is vastgelegd, heeft de werknemer voor iedere periode van minder dan drie uur waarin hij arbeid heeft verricht, recht op loon waarop hij aanspraak zou hebben indien hij drie uur arbeid zou hebben verricht.
Artikel 5.6 Waarneming
De werknemer met wie door de werkgever is overeengekomen dat hij tijdelijk een hoger gesalarieerde functie van een andere werknemer geheel of gedeeltelijk waarneemt, anders dan wegens vakantie, ontvangt op het tijdstip dat de waarneming 30 dagen heeft geduurd met terugwerkende kracht tot het tijdstip waarop de waarneming aanving een toelage. Deze toelage bedraagt het verschil tussen zijn salaris en het salaris dat hij zou ontvangen als hij in de waargenomen functie zou worden ingeschaald.
Artikel 5.7 Eenmalige uitkering
De werknemer die op 1 januari 2017 in dienst is, ontvangt in januari 2017 een eenmalige uitkering
van € 50,00 bruto, naar rato van de omvang van het dienstverband.
Artikel 5.8 Pensioenregeling en premie
1. In de bepalingen van het pensioenreglement van de Stichting ‘Pensioenfonds Zorg en Welzijn’ (PFZW) worden de rechten en verplichtingen van werkgever en werknemer geregeld die betrekking hebben op de voor de werknemer geldende pensioenregeling, inclusief de regeling inzake de vaststelling van de hoogte van de jaarlijkse premie.
2. De werkgever houdt een deel van de verschuldigde PFZW-premie op het salaris van de werknemer in. Onder salaris moet hierbij worden verstaan het salaris zoals bedoeld in artikel 5 van het PFZW-pensioenreglement.
Dit werknemersdeel bedraagt met ingang van 1 januari 2016:
a. voor de ouderdoms- en partnerpensioenregeling: 10,43% van het salaris, nadat dit xxxxxxx eerst is verminderd met de AOW-franchise zoals het PFZW die hanteert;
b. voor de arbeidsongeschiktheidspensioenregeling: nihil.
3. De premielastwijziging wordt met ingang van 1 januari 2011 jaarlijks gelijkelijk verdeeld over werknemer en werkgever. CAO-partijen stellen dit vast op basis van de uitkomst van berekeningen met behulp van het rekenprogramma voor de premieverdeling van het PFZW.
Artikel 5.9 Vitaliteitsbudget
De werknemer ontvangt een werkgeversbijdrage aan vitaliteitsbudget van 0,4% van het maandsalaris. De werkgever betaalt deze bijdrage aan de werknemer gelijktijdig met de uitbetaling van het maandsalaris.
Artikel 5.10 Loonbetaling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
1. De werknemer die wegens ziekte als bedoeld in artikel 7:629 BW geheel of gedeeltelijk verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, heeft voor de duur van de arbeidsongeschiktheid, zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, recht op doorbetaling van het maandsalaris dat hij bij arbeidsgeschiktheid zou hebben ontvangen, tot een percentage van:
• 100% tijdens de eerste tot en met de zesde maand;
• 90% tijdens de zevende tot en met de twaalfde maand;
• 80% tijdens de dertiende tot en met de achttiende maand;
• 70% tijdens de negentiende maand tot en met de vierentwintigste maand (honderdenvierde week).
2. De in lid 1 bedoelde werknemer heeft, zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, recht op doorbetaling van zijn maandsalaris tot een percentage van:
• 100% tijdens de eerste tot en met de zesde maand;
• 95% tijdens de zevende tot en met de twaalfde maand;
• 90% tijdens de dertiende tot en met de achttiende maand;
• 85% tijdens de negentiende maand tot en met de vierentwintigste maand (honderdenvierde week).
als hij een van de volgende activiteiten verricht:
• het uitvoeren van op re-integratie gerichte werkzaamheden in het kader van een re- integratieplan;
• het volgen van scholing/training gericht op werkhervatting;
• het aanvaarden van een lager gesalarieerde functie (al dan niet bij de eigen werkgever).
3. De werknemer heeft over de gewerkte uren waarvoor hij arbeidsgeschikt is verklaard om de in lid 1 bedongen arbeid te verrichten recht op 100% doorbetaling van zijn uursalaris.
4. Xxxxxxx van zwangerschaps- en bevallingsverlof betaalt de werkgever een aanvulling tot 100% van het laatstgenoten maandsalaris, indien de uitkering overeenkomstig artikel 3.7 lid 1 van de Wet Arbeid en Zorg (WAZ) lager is dan het laatstgenoten salaris.
5. De werknemer die in het kader van de WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt bevonden wordt bevonden, wordt na de periode van 104 weken niet ontslagen. De werkgever en de werknemer spannen zich tot het uiterste in om een passende functie te vinden binnen of buiten de instelling. Ontslag is niet wenselijk, maar indien na een redelijke termijn en aantoonbare inspanningen geen passende functie wordt gevonden kan de ontslagbescherming komen te vervallen en is rechtsgeldig ontslag niet uitgesloten.
6. De in de leden 1 en 2 genoemde doorbetaling wordt verminderd met:
• een eventueel door de werknemer ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkering voortvloeiend uit een (verplichte) wettelijke of aan de arbeidsovereenkomst verbonden verzekering;
en
• door de werknemer binnen of buiten zijn arbeidsovereenkomst ontvangen inkomsten, voor tijdens zijn arbeidsongeschiktheid verrichte werkzaamheden.
7. De werknemer heeft geen recht op loondoorbetaling of aanvulling dan wel dit recht vervalt geheel of gedeeltelijk:
a. als de arbeidsongeschiktheid opzettelijk door de werknemer is veroorzaakt;
b. als de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een gebrek dat de werknemer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst opzettelijk heeft verzwegen of waarover hij de werkgever opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt;
c. voor de tijd dat door toedoen van de werknemer zijn genezing belemmerd of vertraagd wordt;
d. als de aanspraak van de werknemer op een wettelijke uitkering wegens
arbeidsongeschiktheid en/of uitkering op grond van de voor hem geldende pensioenregeling door zijn toedoen geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd dan wel komt te vervallen;
e. als de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van niet-toegestane of van niet-gemelde nevenwerkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.2 lid 2.
De werkgever moet de werknemer van het geheel of gedeeltelijk vervallen van het recht op loondoorbetaling of aanvulling direct schriftelijk in kennis stellen.
8. De werkgever kan het recht op loondoorbetaling of aanvulling opschorten voor de tijd dat de werknemer de in de onderneming geldende voorschriften bij ziekte niet nakomt. De werkgever moet de werknemer van het besluit tot opschorten direct schriftelijk in kennis stellen.
Artikel 5.11 Inhouding WGA-premie
De van 1 januari 2016 tot 1 januari 2018 door de werkgever in te houden WGA-premie is nihil.
Artikel 5.12 Uitkering bij overlijden werknemer
1. Na het overlijden van de werknemer worden het salaris en de vakantietoeslag tot en met de dag van overlijden uitbetaald. Daarnaast ontvangen nagelaten betrekkingen een uitkering ineens ter grootte van het salaris en de vakantietoeslag over de periode vanaf de eerste dag na het overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand waarin het overlijden plaatsvond.
2. Als er geen nagelaten betrekkingen zijn als bedoeld in lid 1, wordt de uitkering toegekend aan degene voor wie de overleden werknemer kostwinner was.
3. Als er geen personen zijn als bedoeld in lid 1 en lid 2, kan in bijzondere gevallen de uitkering worden uitbetaald aan de persoon of personen die daarvoor naar het oordeel van de werkgever naar billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt of komen.
4. De uitkering wordt verminderd met het bedrag van de uitkering dat ter zake van het overlijden van de werknemer wordt verstrekt krachtens een wettelijk voorgeschreven arbeidsongeschiktheidsverzekering.
Artikel 5.13 Fietsenplan
De werkgever en de werknemer kunnen binnen het kader van de fiscale mogelijkheden omzetting van beloningsbestanddelen van de werknemer overeenkomen ten behoeve van een fietsenplan. De afspraken hierover worden schriftelijk vastgelegd.
Artikel 5.14 Vakbondscontributie
1. De werkgever maakt het mogelijk dat de werknemer binnen de daarvoor geldende fiscale wet en regelgeving een deel van het salaris of andere loonbestanddelen kan besteden aan de contributie van vakorganisaties en beroepsorganisaties waardoor hij over dit deel van het salaris geen belasting en premies hoeft af te dragen.
2. De werkgever wijst de werknemer op de gevolgen voor de socialeverzekeringswetgeving als de werknemer gebruik maakt van de in lid 1 genoemde faciliteit.
HOOFDSTUK 6 TOESLAGEN EN VERGOEDINGEN
Artikel 6.1 Vakantietoeslag
1. Het vakantietoeslagjaar loopt van 1 juni tot en met 31 mei.
2. De werknemer ontvangt een vakantietoeslag ten bedrage van 8% van de som van de in het vakantietoeslagjaar verdiende maandsalarissen, inclusief de loondoorbetaling, uitkeringen en aanvullingen als bedoeld in artikel 5.10.
3. Voor de werknemer met een volledig dienstverband bedraagt de vakantietoeslag vanaf 1 januari 2016 minimaal €156,28 per maand. Dit bedrag wordt verhoogd per datum aanpassing van de loonschalen en zal derhalve vanaf1 juli 2016 minimaal €157,84 bedragen, vanaf 1 april 2017 minimaal €159,74 en vanaf 1 juli 2017 minimaal €161,33.
4. In de uitbetaling van de vakantietoeslag zijn begrepen eventuele vakantie-uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten.
5. De uitbetaling van de vakantietoeslag vindt plaats in de maand mei.
Artikel 6.2 Werkurentoeslag
1. De werknemer die in opdracht van de werkgever arbeid verricht buiten de uren gelegen tussen 07.00 uur en 19.00 uur op de werkdagen van maandag tot en met vrijdag of op een zaterdag, zondag of feestdag, ontvangt een toeslag conform de volgende tabel.
Tabel werkurentoeslag
Werkurentoeslag | 07.00 tot 19.00 uur | 19.00 tot 07.00 uur |
maandag tot en met vrijdag | -- | 20% |
zaterdag | 30% | 40% |
zon- en feestdagen | 45% | 45% |
2. De werknemer ontvangt geen werkurentoeslag over de eerste 2 avonden per kalenderjaar. Tijdens deze 2 avonden ontvangt de werknemer zijn gewone uursalaris.
3. De toeslag wordt op de werkdagen maandag tot en met vrijdag alleen toegekend indien de werknemer zijn werkzaamheden begint voor 06.00 uur of eindigt na 20.00 uur.
4. De toeslag wordt berekend over het uursalaris van de werknemer, maar ten hoogste over het uursalaris dat hoort bij salarisnummer 18 van de in bijlage 2 opgenomen tabel.
5. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op de werknemer die een hoger maximumsalaris heeft dan het maximum van de in bijlage 2 opgenomen salarisschaal 10. Het bepaalde in dit artikel geldt evenmin voor de werknemer die uitsluitend buiten de in lid 1 genoemde tijdstippen werkzaam is in een ondersteunende functie buiten het primaire proces van de kinderopvang.
Artikel 6.3 Jubileumtoeslag
1. De werknemer die al of niet met onderbreking in dienst is geweest van een of meer werkgevers die onder de werkingssfeer van deze CAO of de XXX Xxxxxxx & Maatschappelijke Dienstverlening vallen, heeft recht op een jubileumtoeslag bij het volbrengen van een diensttijd van 25, 40 of 50 jaar. Deze bedraagt bij:
• 25 dienstjaren een half maandsalaris;
• 40 dienstjaren een heel maandsalaris;
• 50 dienstjaren een heel maandsalaris.
2. De berekening van deze toeslag gaat als volgt: het maandsalaris wordt vermeerderd met de vakantietoeslag over 1 maand en met de gemiddelde werkurentoeslag per maand, berekend over de periode van 3 maanden voorafgaand aan het jubileum.
Artikel 6.4 Tegemoetkoming zorgverzekering
1. De werknemer die is ingeschaald in salarisschaal 1 tot en met 6, ontvangt een tegemoetkoming zorgverzekering van € 8,- bruto per maand.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 ontvangt iedere werknemer die deelneemt aan een aanvullende zorgverzekering, een tegemoetkoming van € 8,- bruto per maand.
3. De in lid 1 en 2 genoemde tegemoetkomingen gelden ongeacht de omvang van het dienstverband, maar zijn wel beperkt tot maximaal één dienstverband per werknemer per werkgever vallend onder de werkingssfeer van deze cao.
Artikel 6.5 Vergoeding reiskosten woon-werkverkeer
1. De werkgever treft met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) een ondernemingsregeling reiskostenvergoeding woon-werkverkeer.
2. Indien geen ondernemingsregeling tot stand is gekomen, geldt de standaardregeling vergoeding kosten woon-werkverkeer zoals opgenomen in bijlage 6.
Artikel 6.6 Vergoeding dienstreizen
1. De werkgever treft met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) een ondernemingsregeling vergoeding reis- en verblijfkosten dienstreizen.
2. Indien geen ondernemingsregeling tot stand is gekomen, geldt de standaardregeling vergoeding dienstreizen zoals opgenomen in bijlage 6.
Artikel 6.7 Vergoeding verhuiskosten
1. De werkgever treft met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) een ondernemingsregeling verhuiskostenvergoeding en vergoeding reiskosten woon-werkverkeer bij verhuizing.
2. Indien geen ondernemingsregeling tot stand is gekomen, geldt als standaardregeling Uitvoeringsregeling A (Vergoeding verhuiskosten en vergoeding reiskosten woon-werkverkeer bij verhuizing) uit de CAO Kinderopvang 2005, bijlage 6).
Artikel 6.8 Vergoeding telefoonkosten
1. De werkgever treft met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) een ondernemingsregeling telefoonkostenvergoeding.
2. Indien geen ondernemingsregeling tot stand is gekomen, geldt de standaardregeling telefoonkostenvergoeding zoals opgenomen in bijlage 6.
Artikel 6.9 Vergoeding thuiswerk/telewerk
1. De werkgever treft met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) een ondernemingsregeling thuiswerk/telewerk.
2. Indien geen ondernemingsregeling tot stand is gekomen, geldt de standaardregeling thuiswerk/telewerk zoals opgenomen in bijlage 6.
Artikel 6.10 Vergoeding gebroken diensten
1. In geval van een gebroken dienst worden de extra gemaakte kilometers boven het normale woon-werkverkeer vergoed tegen € 0,22 per km (waarvan € 0,19 onbelast).
2. Een gebroken dienst is een dienst volgens rooster op 1 of meer locaties, bestaande uit 2 of meer dienstdelen, waar een onbetaalde onderbreking van meer dan 1 uur tussen zit.
3. Het in lid 1 genoemde vergoedingsbedrag wordt jaarlijks per 1 januari van jaar t geïndexeerd op basis van de stijging van de afgeleide consumentenprijsindex van het CBS van oktober van het jaar t-2 tot oktober t-1. Dit bedrag wordt cumulatief berekend door het OAK en indien deze berekening leidt tot een verhoging van 0,5 eurocent of meer dan wordt deze afgerond op hele eurocenten aangepast in de CAO.
HOOFDSTUK 7 VAKANTIE, VERLOF, ARBEID EN ZORG
Bij dit hoofdstuk horen overgangsregels (zie bijlage 3).
Artikel 7.1 Vakantie
1. Per kalenderjaar heeft de werknemer met een volledig dienstverband recht op 144 uur vakantie met behoud van salaris.
2. De vakantie moet in de regel in het desbetreffende kalenderjaar worden opgenomen, tenzij werkgever en werknemer in overleg besluiten daarvan af te wijken.
3. De tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie moeten door de werkgever tijdig in overleg met de werknemer worden bepaald, met dien verstande dat de vakantie ten minste 2 aaneengesloten weken bedraagt.
4. Een werknemer bouwt tijdens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid voor de volledige omvang van de arbeidsduur zowel het wettelijke als het bovenwettelijk verlof op. Dit betekent dat wanneer een werknemer tijdens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid vakantie opneemt dit over de volledige omvang van de arbeidsduur wordt afgeschreven van het verlof.
5. Als de werknemer tijdens een vastgestelde vakantie arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voldoende kan aantonen aan de werkgever, geldt de vakantie niet als vakantie.
Artikel 7.2 Vakantie bij einde dienstverband
1. Bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst kan de werknemer in overleg met de werkgever, voor zover de bedrijfsomstandigheden dit toelaten, de hem nog toekomende vakantie opnemen.
2. Indien de werknemer deze vakantie niet geheel heeft kunnen opnemen, zal het restant worden uitbetaald. Teveel genoten vakantie wordt met het salaris verrekend.
Artikel 7.3 Verlofbudget
1. Per kalenderjaar heeft de werknemer met een volledig dienstverband recht op 66 extra uren verlof. Samen met de in artikel 7.1 vermelde vakantie heeft de werknemer daarmee de beschikking over 2 verlofbronnen met een totaal verlofbudget van 210 uur.
2. Voor de werknemer die op grond van de CAO Kinderopvang 2007-2008 of verworven recht in 2008 een grotere verlofaanspraak dan 210 uur heeft, wordt het meerdere toegevoegd aan het verlofbudget.
3. De werkgever kan uiterlijk 1 januari van het kalenderjaar besluiten om collectief 26 uren van het verlofbudget uit te betalen in de maand december van het betreffende kalenderjaar tegen het dan geldende uursalaris. De werkgever stelt de werknemers in kennis van zijn besluit en stelt hen in de gelegenheid om hiervan af te wijken en een andere bestemming conform lid 4 aan te geven.
4. Rekening houdend met wettelijke en fiscale vereisten kan de werknemer de 66 extra verlofuren:
• opnemen in de vorm van doorbetaalde vrije tijd;
• opsparen ten behoeve van opname in vrije tijd en/of verlof. Het naar een volgend kalenderjaar mee te nemen aantal uren is gemaximeerd op 66, tenzij hiervoor tussen werkgever en werknemer een andere afspraak is gemaakt;
• aanwenden als storting in zijn pensioen- en/of levensloopregeling, zoals ten behoeve van seniorenverlof en/of ouderschapsverlof;
• laten uitbetalen tegen het op dat moment geldende uursalaris.
5. Het per einde van het kalenderjaar resterende deel van de 66 extra verlofuren wordt aan de werknemer uitbetaald, tenzij de werknemer vooraf hiervoor een bestemming conform lid 4 heeft aangegeven.
6. Tijdens (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid bouwt de werknemer zowel het wettelijke als het bovenwettelijke verlof op.
7. Bij toepassing van dit artikel wijzigt de grondslag voor de berekening van vergoedingen, tegemoetkomingen, vakantietoeslag en levensloopbijdrage niet.
Artikel 7.4 Seniorenverlof (afbouwregeling)
1. De werknemer die op 1 januari 2009 55 jaar of ouder was of in 2009 55 jaar werd, heeft bij een volledig dienstverband per kalenderjaar recht op 153 extra uur verlof met behoud van salaris met dien verstande dat de werknemer sinds 1 mei 2009 onafgebroken onder de werkingssfeer van deze CAO valt.
2. De werknemer die in 2009 in de leeftijdscategorie 50 tot en met 54 jaar viel, en de werknemer sinds 1 mei 2009 onafgebroken onder de werkingssfeer van deze CAO valt, heeft vanaf het kalenderjaar waarin hij 55 jaar wordt bij een volledig dienstverband per kalenderjaar recht op het volgende aantal extra uren verlof met behoud van salaris:
Leeftijd per 31/12/2009 | Aantal extra verlofuren vanaf het jaar waarin de werknemer 55 jaar wordt |
50 jaar | 77 |
51 jaar | 92 |
52 jaar | 107 |
53 jaar | 122 |
54 jaar | 138 |
3. De in lid 1 en 2 genoemde verlofuren worden door de werknemer opgenomen in de vorm van verkorting van de wekelijkse arbeidsduur waarbij afgerond wordt op halve uren per week. Deze arbeidsduurverkorting kan na overleg met de werknemer ook anders worden ingevuld, op voorwaarde dat de verlofuren per kalenderjaar worden toegekend. Het aan het eind van het kalenderjaar niet genoten seniorenverlof komt te vervallen.
4. Dit artikel is ook van toepassing voor de werknemer die in dienst komt vanaf 1 mei 2009 en sinds 1 mei 2009 of eerder een dienstverband heeft en onafgebroken onder de werkingssfeer van deze CAO valt.
5. Van dit artikel zijn uitgezonderd de werknemers die tot 1 mei 2010 vielen onder Bijlage A van de CAO Kinderopvang 2009 - 2010, dan wel die vallen onder de bepaling van artikel 7.4a.
Artikel 7.4a
Seniorenregeling van toepassing op:
• werknemers geboren voor 1 januari 1951 en die op 30 april 2010 gebruikmaakten van de bepalingen in dit artikel;
en
• op 31 december 2005 in dienst waren van de werkgever, die in de CAO 2009 – 2010 op grond van artikel 1.2 lid 5 van die CAO Bijlage A heeft toegepast en van 31 december 2005 tot en met 1 mei 2009 viel onder de CAO BKN:
a. De werknemer geboren voor 1 januari 1951 met een volledig dienstverband heeft recht op verkorting van de arbeidsduur met behoud van salaris met 4 uren per week in de vorm van een werkweek van 32 uren.
b. De werkgever kan deze arbeidsduurverkorting - na overleg met de werknemer - op een andere wijze vormgeven, met dien verstande dat 188 doorbetaalde verlof uren per kalenderjaar worden toegekend. De werknemer met een deeltijddienstverband en de werknemer die gedurende een gedeelte van het jaar in dienst is, heeft naar rato aanspraak op deze arbeidsduurverkorting, afgerond op halve uren ten gunste van de werknemer.
c. De arbeidsduurverkorting dient in het desbetreffende kalenderjaar te worden opgenomen en aan het eind van het kalenderjaar eventueel niet opgenomen arbeidsduurverkorting komt te vervallen.
d. Werknemers die vanaf 1 mei 2009 in dienst zijn gekomen zonder direct voorafgaand dienstverband onder de werkingssfeer van de CAO zijn van de bepalingen van dit artikel uitgezonderd.
Artikel 7.5 Feestdagen
1. De werknemer heeft recht op verlof met behoud van salaris op de navolgende dagen, voor zover deze niet op een zaterdag of zondag vallen:
• nieuwjaarsdag,
• tweede paasdag,
• koningsdag,
• 5 mei (1x per 5 jaar vanaf 2010),
• hemelvaartsdag,
• tweede pinksterdag,
• eerste en tweede kerstdag.
2. Als het belang van het werk en de normale voortgang van de werkzaamheden in strijd zijn met toekenning van het genoemde verlof uit lid 1, vindt compensatie plaats door toekenning van vervangend verlof met behoud van salaris.
De werknemer die op wisselende tijden werkzaam is en die op een in lid 1 genoemde verlofdag óf heeft gewerkt, óf volgens roostervrij was óf wegens arbeidsongeschiktheid óf vakantie niet kon werken, heeft eveneens recht op toekenning van vervangend verlof met behoud van salaris.
3. De werknemer die voor de viering van een niet-christelijke feest- of gedenkdag tijdig daartoe een verzoek indient hoeft – voor zover de bedrijfsomstandigheden dit toelaten – op die dag niet te werken. De werkgever bepaalt na overleg met de werknemer of dit wordt gerealiseerd via:
• vrij volgens xxxxxxx;
• het opnemen van een vakantiedag;
• buitengewoon verlof met of zonder behoud van xxxxxxx.
Artikel 7.6 Buitengewoon verlof
1. In de volgende gevallen kan de werknemer – in aanvulling op of in afwijking van de Wet Arbeid en Zorg (WAZ) - doorbetaald aaneengesloten verlof opnemen, mits hij zo mogelijk ten minste een dag tevoren en onder overlegging van bewijsstukken aan de werkgever van het verzuim kennisgeeft, de gebeurtenis in het desbetreffende geval bijwoont en deze op een werkdag van de werknemer plaatsvindt. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ‘dag’
verstaan het aantal uren dat de werknemer volgens zijn werktijdenregeling arbeid zou moeten verrichten.
a. Bij ondertrouw of bij passeren notariële samenlevingsovereenkomst: 1 dag.
b. Bij huwelijk of bij registratie van de partner in de zin van de Wet op het geregistreerd partnerschap: 3 dagen.
c. Bij bevalling van zijn partner: 3 dagen
d Bij kraamverlof: in afwijking van het wettelijk kraamverlof: 5 dagen.
e. Voor het verrichten van werkzaamheden verband houdende met adoptie: ten hoogste 10 dagen per kind.
f. Bij ernstige en/of acute ziekte van de partner, ouders, stiefouders, schoonouders, pleegouders, kinderen, stief-, pleeg- of aangehuwde kinderen: voor een duur ter beoordeling van de werkgever.
g. Bij overlijden van bloed- of aanverwanten:
• 4 dagen bij het overlijden van de onder f bedoelde personen;
• 2 dagen bij overlijden van bloed- of aanverwanten in de tweede graad;
• 1 dag bij overlijden van bloed- of aanverwanten in de derde graad.
Is de werknemer echter belast met de regeling van de begrafenis, crematie en/of nalatenschap, dan worden ten hoogste 4 dagen verleend.
h. Voor het consulteren van een arts, indien en voor zover dit niet buiten werktijd van de werknemer kan plaatsvinden.
2. In alle andere bijzondere gevallen kan de werkgever, indien hij oordeelt dat hiertoe aanleiding bestaat, buitengewoon verlof met of zonder behoud van salaris verlenen voor een van geval tot geval beperkte tijdsduur.
3. De werkgever is gehouden een afwijzing van een verzoek om buitengewoon verlof schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mede te delen.
Artikel 7.7 Langdurend zorgverlof
1. De werknemer heeft recht op verlof voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van een persoon als bedoeld in het tweede lid.
2. Onder een persoon als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan:
a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
b. een kind tot wie de werknemer als ouder in een familierechtelijke betrekking staat;
c. een kind van de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
d. een pleegkind dat blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als de werknemer en dat hij als pleegouder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verzorgt;
e. een bloedverwant in de eerste of tweede graad;
x. xxxxxx die, zonder dat er sprake is van een arbeidsrelatie, deel uitmaakt van de huishouding van de werknemer; of
x. xxxxxx met wie de werknemer anderszins een sociale relatie heeft, voor zover de te verlenen verzorging rechtstreeks voortvloeit uit die relatie en redelijkerwijs door de werknemer moet worden verleend.
3. Dit verlof wordt uitsluitend verleend aan de werknemer wiens dienstverband ten minste 1 jaar heeft geduurd.
4. Het maximumaantal uren van het verlof wordt bepaald door de gemiddelde arbeidsduur per week van de werknemer te vermenigvuldigen met 13.
5. Over de opgenomen verlofuren wordt 25% van het salaris doorbetaald, dit tot ten hoogste de helft van de in de arbeidsovereenkomst vastgelegde gemiddelde omvang van het dienstverband per week. Dit geldt enkel indien de medewerker zorg draagt voor een of meer
van de volgende personen: partner, ouders, xxxxxxxxxxx, pleegouders, schoonouders, kinderen, stief-, pleeg- of aangehuwde kinderen, bij ernstige ziekte van een of meer van deze personen indien uit een schriftelijke verklaring van een behandelend arts blijkt dat thuisverzorging noodzakelijk is.
6. Bij vrijwillige voortzetting van de pensioenopbouw van de werknemer betaalt de werkgever het werkgeversdeel van de pensioenpremie door.
7. Het verlof per week wordt opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 6 maanden en bedraagt ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week.
8. In afwijking van het onder lid 6 gestelde kan de werknemer de werkgever verzoeken om verlof voor een langere periode dan 6 maanden of om meer uren verlof per week dan de helft van de arbeidsduur per week. De werkgever stemt in met dat verzoek tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten
9. Het bepaalde onder lid 3 en 4 is slechts van toepassing gedurende een periode van maximaal 6 maanden.
Artikel 7.8 Werk en privé
Voor het overige kan de werknemer gebruik maken van verschillende wettelijk bepaalde vormen van betaald of onbetaald verlof:
• zwangerschaps- en bevallingsverlof,
• ouderschapsverlof,
• adoptieverlof (zie ook artikel 7.6 lid 1e),
• calamiteiten– en ander kortverzuimverlof,
• kortdurend zorgverlof,
• langdurend zorgverlof (zie ook artikel 7.7).
Met uitzondering van calamiteitenverlof en kortdurend zorgverlof dienen deze verlofvormen vooraf schriftelijk en tijdig bij de werkgever te worden aangevraagd; voor ouderschapsverlof geldt daarbij een aanvraagtermijn van minimaal 2 maanden.
Ten aanzien van mantelzorg treedt de werknemer tijdig in overleg met de werkgever om afspraken te maken. Tijdelijk minder uren werken kan daarbij een optie zijn en de werkgever en werknemer kunnen ook meeruren of overuren daarvoor inzetten. De afspraken worden schriftelijk vastgelegd en bevatten:
• een indicatie van de duur van de mantelzorgtaken;
• de omvang van de mantelzorgtaken in uren per week / dag;
• hoe de zorg gecombineerd kan worden met de arbeidstijden.
HOOFDSTUK 8 SOCIAAL BELEID
Artikel 8.1 Arbeidsomstandigheden
1. Partijen bij deze CAO zijn een Arbocatalogus Kinderopvang overeengekomen. De werkgever voert een arbeidsomstandighedenbeleid met behulp van de maatregelen en instrumenten uit de Arbocatalogus Kinderopvang (versie september 2015 en te vinden op xxx.xxx.xx). De OR of PVT of bij het ontbreken hiervan het personeel, heeft instemmingsrecht ten aanzien van alle beleidsbesluiten op dit terrein.
2. Werkgevers met in de regel ten hoogste 25 werknemers hoeven hun risico-inventarisatie en - evaluatie (RI&E) niet te laten toetsen door een arbodienst of deskundige indien zij voor het opstellen van hun RI&E gebruik maken van het Risico-inventarisatie en -evaluatie instrument Kinderopvang: de Risico-monitor, te vinden op xxx.xxx.xx.
Artikel 8.2 Bevordering diversiteit
De werkgever stelt met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) een plan vast ter bevordering van de diversiteit in de onderneming door arbeidsdeelname van leden van etnische minderheden en arbeidsgehandicapten. In dit plan moet in ieder geval aandacht worden besteed aan maatregelen en voorzieningen binnen de onderneming die gericht zijn op behoud, herstel of de bevordering van de arbeidsgeschiktheid van werknemers en op de integratie van werknemers afkomstig uit etnische minderheidsgroeperingen.
Artikel 8.3 Gedragscode
De werkgever stelt met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) een gedragscode vast, die gericht is op het binnen de onderneming voorkomen en tegengaan van ongewenst gedrag (agressie, racisme, seksuele intimidatie, leeftijdsdiscriminatie) en het respecteren van ieders levensbeschouwelijke opvattingen.
HOOFDSTUK 9 INSTROOM, LOOPBAANONTWIKKELING EN PROFESSIONALISERING
Artikel 9.1 Scholings- en loopbaanbeleid
1. De werkgever stelt met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) jaarlijks een plan vast met betrekking tot het te voeren scholings- en loopbaanbeleid voor de werknemers, gericht op hun huidig en toekomstig functioneren binnen en buiten de onderneming.
2. In dit plan komen in ieder geval de volgende zaken aan de orde:
a. Het budget dat voor uitvoering hiervan beschikbaar is.
b. Scholingsfaciliteiten:
• aanvraagprocedure;
• verlofmogelijkheden;
• kostenvergoeding en eventuele terugbetalingsverplichting.
c. Loopbaanfaciliteiten:
• mogelijkheden voor een loopbaangesprek met een door de werknemer in overleg met de werkgever gekozen deskundige;
• mogelijkheden voor de werknemer om te komen tot een persoonlijk opleidingsplan en/of loopbaanontwikkelingsplan;
• mogelijkheden ter bevordering van doorstroom.
Artikel 9.2 Bijscholing
De werknemer is verplicht die (bij-)scholings-, leer- en opleidingsactiviteiten te volgen die voor de uitoefening van de functie noodzakelijk zijn en die door de werkgever in overleg met de werknemer worden aangewezen. Deze activiteiten worden beschouwd als opgedragen werkzaamheden en de daaraan verbonden kosten en tijd komen voor rekening van de werkgever.
Artikel 9.3 Functionerings- en beoordelingsgesprek
1. Functioneringsgesprek
De werknemer heeft eenmaal per jaar op zijn verzoek recht op een functioneringsgesprek met zijn werkgever c.q. leidinggevende. Dit gesprek vindt plaats binnen 6 weken na het verzoek. De werknemer kan in dit gesprek de volgende onderwerpen aan de orde stellen:
• loopbaanontwikkeling en opleidingswensen van de werknemer, hetgeen kan leiden tot een persoonlijk ontwikkelingsplan;
• beleid ten aanzien van de levensfase waarin de werknemer zich bevindt;
• individuele werktijden in het kader van het combineren van arbeid en privé;
• arbeidsomstandigheden en werkbelasting;
• verbeteringsmogelijkheden met betrekking tot het functioneren van de werknemer.
2. Beoordelingsgesprek
a. Als door de werkgever wordt overgegaan tot het beoordelen van werknemers dan geschiedt dit ten minste per functiegroep, waarbij geen enkele werknemer wordt uitgezonderd. De werkgever dient vooraf met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) vast te stellen welke functiegroepen binnen de onderneming voorkomen. Bij de toepassing hiervan kunnen de werknemers als bedoeld in artikel 9.5, 9.6 en 9.7 als aparte functiegroepen worden aangemerkt.
b. Beoordeling van werknemers vindt plaats op grond van een regeling die met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) is vastgesteld en voor het begin van een beoordelingsperiode aan de werknemers is bekendgemaakt.
c. De beoordelingsregeling bevat bepalingen over:
• de termijn waarop de werknemer wordt uitgenodigd voor het beoordelingsgesprek;
• de vastlegging van het beoordelingsgesprek;
• de mogelijkheid voor de werknemer om intern bezwaar te maken;
• de gezichtspunten waarop wordt beoordeeld;
• de weging van de gezichtspunten;
• met wie het gesprek wordt gevoerd.
Artikel 9.4 Ontwikkelscan en EVC
1. Indien de kandidaat-werknemer niet voldoet aan de in de CAO genoemde kwalificatie-eis voor pedagogisch medewerker, stelt de werkgever binnen 2 maanden na indiensttreding in de functie van pedagogisch medewerker in ontwikkeling een ontwikkelplan op (zie ook artikel 9.5 lid 5 en bijlage 13) met behulp van de door CAO-partijen erkende en ter beschikking gestelde ontwikkelscan, te vinden in bijlage III en via xxx.xxx.xx. Het gebruik van de ontwikkelscan is niet verplicht als de werkgever beschikt over een praktijkopleider of erkend is als leerwerkbedrijf.
2. De kosten die met de uitvoering van de ontwikkelscan zijn gemoeid, komen voor rekening van de werkgever.
3. Voor werknemers vergoedt de werkgever bij indiensttreding als pedagogisch medewerker, pedagogisch medewerker in ontwikkeling of BBL-leerling de direct hieraan voorafgaand gemaakte kosten van een EVC-procedure (EVC = erkenning verworven competenties) gericht op het voldoen aan de kwalificatie-eis voor pedagogisch medewerker.
4. De pedagogisch medewerker in ontwikkeling heeft het recht om in een periode van 3 jaar na overleg ten minste eenmaal vergoed door de werkgever een EVC-procedure te doorlopen gericht op een kwalificatie zoals opgenomen in het functieboek voor de functie van pedagogisch medewerker.
Artikel 9.5 Pedagogisch medewerker in ontwikkeling
1. In afwijking van de kwalificatie-eis voor de functie van pedagogisch medewerker (zie bijlage 13) gelden voor de pedagogisch medewerker in ontwikkeling de volgende instroomeisen:
• De kandidaat-werknemer beschikt over een diploma op minimaal MBO3-niveau of over een HAVO- of VWO-diploma;
óf
• De kandidaat-werknemer beschikt over relevante werkervaring en een buitenlands diploma waarvan nog niet bekend is of de kwaliteit gelijk is aan de kwalificatie-eis voor de functie van pedagogisch medewerker.
én
• De uitkomst van de ontwikkelscan c.q. het opgestelde ontwikkelplan wijst uit dat instroom als pedagogisch medewerker in ontwikkeling verantwoord is.
2. Met de pedagogisch medewerker in ontwikkeling kan een arbeidsovereenkomst worden aangegaan voor bepaalde tijd, voor een totale duur van maximaal 2 jaar. Zodra binnen deze periode een diploma wordt behaald dat voldoet aan de kwalificatie-eis voor pedagogisch medewerker, wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van pedagogisch medewerker. Artikel 5.4 lid 1 is hierop van toepassing.
3. De werkgever en de pedagogisch medewerker in ontwikkeling gaan een arbeidsovereenkomst aan van ten minste 20 uur per week. Voor de pedagogisch medewerker in ontwikkeling die uitsluitend ten behoeve van de BSO werkzaam is, is de omvang van de arbeidsovereenkomst minimaal 12 uur per week. Voor de HBO-student die wordt aangesteld als pedagogisch medewerker in ontwikkeling en die uitsluitend ten behoeve van de BSO werkzaam is, is de omvang van de arbeidsovereenkomst ten minste gemiddeld 12 uur per week, gerekend over een heel jaar.
4. Tussentijdse opzegging is mogelijk, conform artikel 3.6, ingeval het functioneren van de werknemer verdere ontwikkeling tot pedagogisch medewerker verhindert. Dit moet gebaseerd zijn op een plaatsgevonden beoordeling conform artikel 9.3 lid 2.
5. De werkgever stelt binnen 2 maanden na aanvang van de arbeidsovereenkomst in overleg met de pedagogisch medewerker in ontwikkeling een persoonlijk ontwikkelplan op. Dit ontwikkelplan vormt onderdeel van het personeelsdossier. De basis voor dit ontwikkelplan zijn de resultaten uit de ontwikkelscan of de beoordeling van de praktijkopleider en leidinggevende. In het ontwikkelplan wordt vastgelegd hoe de werknemer gaat werken aan zijn ontwikkeling gericht op het voldoen aan de kwalificatie-eis voor de functie van pedagogisch medewerker (conform de kwalificatie-eis a) en b) uit bijlage 13; functieboek).
In het ontwikkelplan worden minimaal de volgende afspraken schriftelijk vastgelegd:
• het beoogde te behalen diploma;
• de resultaten uit de beoordeling of de ontwikkelscan;
• de fasering van het ontwikkeltraject;
• de activiteiten in het traject;
• de faciliteiten in het traject (omvang en aard van hulpmiddelen en begeleiding);
• de formatieve inzetbaarheid;
• de wijze waarop de voortgang en mate van ontwikkeling via functioneringsgesprekken gevolgd wordt.
6. Functioneringsgesprekken worden in afwijking van artikel 9.3 minimaal 2 keer per jaar gehouden. Onderwerp van elk gesprek is het ontwikkelplan en indien noodzakelijk kan er een nieuwe ontwikkelscan worden afgenomen en kan de werkgever dit plan in elk gesprek in overleg met de werknemer aanpassen.
7. De werkgever faciliteert de pedagogisch medewerker in ontwikkeling met begeleiding, leer- en opleidingsactiviteiten, waaronder Crebo- en Croho-erkende opleidingsonderdelen op grond van de afspraken in het ontwikkelplan en voldoet daarbij aan alle uit de Wet Educatie Beroepsonderwijs (WEB) en/of de Wet Hoger en Wetenschappelijk Onderwijs (WHW) voortvloeiende voorschriften.
8. Alle aan het ontwikkelplan verbonden kosten en tijd komen voor rekening van de werkgever.
9. Een pedagogisch medewerker in ontwikkeling wordt bij indiensttreding ingeschaald in ten minste salarisschaal 5, nummer 7. De artikelen 5.2, 5.3 en 5.4 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 9.6. Studenten
Artikel 9.6.1 BBL-student
1. Arbeidsovereenkomst
a. De werkgever die een BBL-student in dienst wil nemen, moet ten minste voldoen aan de door Calibris vastgestelde erkenningsregeling voor leerbedrijven.
b. De werkgever en de BBL-student gaan een arbeidsovereenkomst aan voor ten minste 20 uur per week. Bij een opleiding met een normatieve duur van meer dan 3 jaar moet de werkgever een arbeidsovereenkomst aanbieden voor ten minste het aantal uren per week van het onderdeel beroepspraktijkvorming van die opleiding/het opleidingsinstituut.
Indien de BBL-student uitsluitend ten behoeve van de BSO werkzaam is, is de omvang van de arbeidsovereenkomst minimaal 12 uur per week, afhankelijk van de eisen die het opleidingsinstituut daaraan stelt.
Het is niet mogelijk 20% af te wijken van de gemiddelde arbeidsduur per maand zoals geregeld in artikel 4.3.
c. De werkgever kan aan de BBL-student een arbeidsovereenkomst voor meer uren per week aanbieden in verband met (gedeeltelijke) compensatie voor de tijd die deze op het opleidingsinstituut of thuis aan de gevolgde opleiding besteedt.
d. De in lid 1 sub b en c bedoelde arbeidsovereenkomst kan worden aangegaan voor de duur van de gevolgde opleiding in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB). De arbeidsovereenkomst eindigt op de datum waarop de opleiding wordt beëindigd, maar uiterlijk vier jaar na aanvang van de opleiding. Als de BBL-student binnen of uiterlijk na 4 jaar de opleiding beëindigt, wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd omgezet in onbepaalde tijd, als a) het diploma is behaald en b) er een vacature c.q. formatieruimte is en c) er geen arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd mogelijk is binnen de ketenregeling en d) het functioneren van de werknemer dit niet verhindert. Een eventuele verhindering gelegen in het onvoldoende functioneren van de werknemer moet zijn gebaseerd op een in de 12 maanden voorafgaand aan het behalen van het diploma plaatsgevonden beoordeling conform artikel 9.3 lid 2.
2. Erkenning, praktijkbegeleiding en vergoeding opleidingskosten
a. De werkgever zal de werknemer die de functie c.q. taak van praktijkopleider ten aanzien van (een) BBL-student(en) vervult en die niet het diploma heeft van de MBO-niveau 4 specialistenopleiding tot Praktijkopleider, stimuleren deze opleiding te gaan volgen.
b. De werkgever kan door de BBL-student gemaakte opleidingskosten vergoeden.
3. Salariëring en inzetbaarheid
a. De BBL-student wordt bij indiensttreding ten minste ingeschaald in schaal 5, nummer 7. De artikelen 5.2, 5.3 en 5.4 zijn van overeenkomstige toepassing.
b. Ten aanzien van de salariëring en de inzetbaarheid van de BBL-student is het schema in bijlage 10 van toepassing.
Artikel 9.6.2 Formatieve inzet studenten
a. Een student die een MBO-opleiding anders dan BBL of die een HBO-opleiding volgt, anders dan HBO-duale leerroute, die (na afronding) bevoegdheid geeft tot uitoefening van de functie van pedagogisch medewerker, kan op basis van een arbeidscontract formatief worden ingezet in de volgende situaties:
- bij ziekte van een pedagogisch medewerker;
- tijdens schoolvakanties van de student. Hiervoor gelden de volgende voorwaarden:
1. De student mag nooit alleen op de groep staan behalve tijdens pauzes;
2. De MBO-student mag niet worden ingezet tijdens het eerste leerjaar; en
3. De MBO-student kan uitsluitend worden ingezet op de eigen stagelocatie.
b. Ten aanzien van de salariëring en de inzetbaarheid van de student is het schema in bijlage 10 van toepassing
Artikel 9.6.3 HBO-student/werknemer duale leerroute
1. De werkgever gaat met de student-werknemer die de duale leerroute volgt een
arbeidsovereenkomst aan. Met de student-werknemer kan een arbeidsovereenkomst worden aangegaan voor de duur van de gevolgde opleiding. De arbeidsovereenkomst eindigt op de datum waarop de opleiding wordt beëindigd, maar uiterlijk 4 jaar na aanvang van de opleiding.
2. Het salaris van de student-werknemer die de duale leerroute volgt, wordt vastgesteld aan de hand van de functie waarvoor hij wordt opgeleid en is afhankelijk van de duur van de opleiding.
3. Bij indiensttreding wordt de student-werknemer ingeschaald in het laagste salarisnummer van de salarisschaal die evenveel stappen onder de functionele schaal ligt als het voor de student- werknemer resterende aantal studiejaren.
4. Bij overgang naar een volgend leerjaar wordt de student-werknemer ingeschaald in het laagste salarisnummer van de salarisschaal die op dat moment evenveel stappen onder de functionele schaal ligt als het dan nog voor de student-werknemer resterende aantal studiejaren.
5. In afwijking van lid 2, 3 en 4 geldt dat, indien de student-werknemer een opleiding volgt die kwalificerend is voor de functie van pedagogisch medewerker, de overeenkomstige salariëringregels van toepassing zijn conform artikel 9.6 lid 3.
Artikel 9.7 Stagevergoeding
Voor de student die een stage volgt in het kader van het onderdeel beroepspraktijkvorming van een BOL-opleiding op MBO-niveau 3 of 4 die opleidt tot een diploma waarmee wordt voldaan aan de kwalificatie-eis voor de functie van pedagogisch medewerker en waarmee een praktijkovereenkomst conform de Wet Educatie en Beroepsonderwijs is afgesloten, alsmede de student die stage loopt in het kader van een HBO-bacheloropleiding, kan de werkgever de student een stagevergoeding geven van:
• 40 euro per maand bij 1 stagedag per week;
• 80 euro per maand bij 2 stagedagen per week;
• 120 euro per maand bij 3 stagedagen per week;
• 160 euro per maand bij 4 of 5 stagedagen per week.
Artikel 9.8 Gelijkstellingscommissie
1. Indien een kandidaat-werknemer niet voldoet aan de in de CAO genoemde kwalificatie-eis voor pedagogische medewerker, kan een werkgever (in afwijking van het bepaalde in artikel
9.4 lid 1) een individueel verzoek tot gelijkstelling van de opleidingsachtergrond indienen bij de gelijkstellingscommissie van het OAK.
2. Samenstelling, werkwijze en bevoegdheden van de gelijkstellingscommissie zijn geregeld in bijlage 9.
Artikel 9.9 Vergoeding VOG
Voor studenten die een VOG dienen te overleggen, worden de kosten hiervan vergoed.
HOOFDSTUK 10 MEDEZEGGENSCHAP
Artikel 10.1 Instelling en algemene rechten PVT
Bij dit artikel hoort een overgangsregel (bijlage 3, artikel 7).
1. De werkgever die een onderneming in stand houdt waarin in de regel ten minste 10 maar minder dan 50 werknemers werkzaam zijn en waarvoor geen OR is ingesteld, is verplicht een PVT in te stellen.
2. De leden van de PVT hebben recht op 2 scholingsdagen per jaar conform artikel 18 WOR.
3. De PVT heeft adviesrecht (conform artikel 25 WOR) over een reorganisatieplan als de werkgever overgaat tot reorganisatie die een aanmerkelijke wijziging in de arbeidssituatie of het ontslag van een of meer werknemers tot gevolg heeft.
Artikel 10.2 Instemmingsrecht en ondersteuning OR en PVT
1. Voor alle onderwerpen waarvoor op grond van de CAO-artikelen in deze CAO met OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) afwijkende afspraken kunnen worden gemaakt, is het instemmingsrecht (artikel 27 WOR) van toepassing.
2. De PVT heeft in dit kader recht op het raadplegen van een deskundige conform artikel 22 WOR.
Artikel 10.3 Bestuurssamenstelling
1. Het bestuur van een onderneming waarvan de rechtsvorm de stichting is, is verplicht met instemming van de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) (conform artikel 27 WOR) een keuze te maken tussen de 2 bepalingen van lid 2. Deze keuze dient in de statuten te worden vastgelegd.
2. De OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) heeft het recht van voordracht ten aanzien van iedere vacante bestuurszetel.
óf
De OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) heeft het recht van voordracht ten aanzien van ten minste een vaste, voor dat doel gereserveerde bestuurszetel. Deze bestuurszetel kan slechts worden bezet door een door de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) voorgedragen kandidaat.
3. Voor ‘bestuur’ als genoemd in de voorgaande leden moet ‘Raad van Toezicht’ of ‘Raad van Commissarissen’ worden gelezen indien de directievoering is opgedragen aan de Raad van Bestuur.
4. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op die ondernemingen waar de OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) verderstrekkende bevoegdheden heeft dan genoemd in lid 2. In die ondernemingen blijft de verdergaande bevoegdheid van kracht.
Artikel 10.4 Aanvullende medezeggenschapsafspraken
1. De leden van de OR hebben per jaar het recht om ten minste 75 uren tijdens werktijd te besteden aan werkzaamheden verband houdende met de raad, anders dan voor het bijwonen van vergaderingen van de raad en van door de raad ingestelde commissies. Dit aantal uren geldt ongeacht de omvang van de arbeidsovereenkomst.
2. De werkgever stelt, alvorens de conceptbegroting van de onderneming wordt vastgesteld, de OR in de gelegenheid advies uit te brengen over deze conceptbegroting.
3. Wanneer de vacature van een werknemer belast met de hoogste dagelijkse leiding in de onderneming moet worden vervuld, stelt de werkgever de OR in de gelegenheid een gesprek te voeren met de gerede kandidaat of kandidaten voor de vervulling van deze vacature. Het oordeel van de OR over deze kandidaat of kandidaten zal voor de standpuntbepaling van de werkgever zwaar wegen.
Artikel 10.5 Reorganisaties
1. De OR of PVT (of bij het ontbreken hiervan het personeel) wordt in de gelegenheid gesteld een advies (artikel 25 WOR) uit te brengen over een voorgenomen reorganisatie van (een deel van) de onderneming, die een aanmerkelijke wijziging in de arbeidssituatie of die het ontslag van een of meer werknemers tot gevolg heeft.
2. In dit geval stelt de werkgever een reorganisatieplan op, waarin ten minste aangegeven wordt welke functiegroepen als gevolg van de reorganisatie kwantitatief en kwalitatief zullen wijzigen en op welke wijze de reorganisatie zal worden geëffectueerd.
3. In het in lid 2 bedoelde plan geeft de werkgever tevens aan welke functies zullen worden opgeheven en of binnen de onderneming functies voorkomen die hetzelfde dan wel uitwisselbaar zijn met de functies die zullen worden opgeheven. Dit laatste met het oog op mogelijke herplaatsing van werknemers naar passende functies.
4. Uitwisselbaar zijn functies die naar functie-inhoud, vereiste kennis en vaardigheden en vereiste competenties vergelijkbaar en naar niveau en beloning gelijkwaardig zijn.
5. Toepassing van de ontslagregeling vindt eerst plaats na overleg met de werknemersorganisaties waarvan leden bij de werkgever werkzaam zijn.
Artikel 10.6 Fusies
1. De werkgever die het voornemen heeft tot fusie over te gaan of tot overdracht van de zeggenschap over een (deel van een) onderneming aan een andere rechtspersoon, moet dit melden aan de werknemersorganisaties. Zodra duidelijk is welke werkgevers de potentiële fusiepartners zijn, wordt een fusie-overlegorgaan (FOO) ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de werkgevers en van de werknemersorganisaties.
2. De werkgever maakt bij de melding kenbaar: de rechtsvorm van de betrokken ondernemingen, de vestigingsplaats, de omvang en samenstelling van de personeelsbestanden en de motieven voor het streven naar een fusie. In het FOO wordt overleg gevoerd over de arbeidsrechtelijke positie van de werknemers, de rechtspositieregeling van de nieuwe rechtspersoon en de rechtspositie gedurende de overgangssituatie, over de werkgelegenheid, de arbeidsomstandigheden en de personeelsopbouw, over de wijze waarop het bestuur wordt samengesteld en de wijze waarop de medezeggenschap is geregeld in de periode dat een nieuwe OR of PVT nog niet is gekozen.
3. Uitgangspunt bij het overleg in het FOO is dat er geen achteruitgang in de rechtspositie van de werknemers en geen gedwongen ontslagen plaatsvinden, tenzij zodanige ontslagen onontkoombaar zijn.
4. Afspraken over de rechten van de werknemers van de bij de fusie betrokken ondernemingen worden in een sociaal plan vastgelegd.
5. Zodra de nieuwe rechtspersoon bestaat, wordt op de kortst mogelijke termijn een OR of PVT ingesteld. Zolang dat niet is gebeurd, voeren de gezamenlijke bestaande ondernemingsraden
of personeelsvertegenwoordigingen het overleg met de vertegenwoordiger van de nieuwe rechtspersoon.
Het FOO ziet toe op het naleven van de gemaakte afspraken en wordt daartoe voortdurend op de hoogte gehouden van de voortgang van het in het kader van de WOR plaatsvindende overleg.
Artikel 10.7 Vakbondsverlof
De werknemer die lid is van een vakbond, heeft voor het bijwonen van vergaderingen en cursussen van die organisatie, recht op buitengewoon verlof met behoud van maandinkomen tot een maximum van 5 dagen per kalenderjaar. Voor kaderleden geldt dit tot een maximum van 18 dagen per kalenderjaar.
Artikel 10.8 Vakbondsfaciliteiten
Het is aan leden en kaderleden van de vakbonden toegestaan om op basis van een eenmalige afspraak met de werkgever gebruik te maken van de faciliteiten van de onderneming ten behoeve van het werk van de vakbonden en contacten met hun leden. Onder deze faciliteiten horen in ieder geval:
a. gebruik maken van publicatieborden en/of email om informatie te verstrekken en aankondigingen bekend te maken;
b. gebruikmaken van ruimten van de onderneming voor het buiten werktijd houden van bijeenkomsten;
c. gebruikmaken van de telefoon voor het leggen van contacten;
d. mogelijkheid om persoonlijke contacten te leggen met de binnen de onderneming werkzame leden.
HOOFDSTUK 11 GESCHILLEN
Artikel 11.1 Geschil
1. Als een werkgever of een werknemer van mening is dat zich een geschil voordoet voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst, kan hij dit geschil door toezending van een met redenen omkleed verzoekschrift voorleggen aan de Commissie van Geschillen (verder te noemen: ‘Commissie’).
2. Als het geschil een ontslagprocedure betreft waarvoor een ontslagvergunning van het UWV is vereist en door het UWV nog niet is overgegaan tot afgifte van een ontslagvergunning, is de geschilpartij door wie bij het UWV een ontslagvergunning is aangevraagd verplicht om, direct nadat hij door de Commissie van de ontvangst van het verzoekschrift in kennis is gesteld, aan het UWV opschorting van de behandeling van de ontslagvergunningaanvraag te verzoeken. In het geval het UWV niet bereid is de behandeling van de ontslagaanvraag op te schorten en toestemming geeft tot ontslag (ontslagvergunning) zal de werkgever, in het geval de werknemer tijdig het geschil aanhangig heeft gemaakt bij de Commissie, geen gebruik maken van de toestemming voor ontslag van het UWV tot het moment dat de Commissie uitspraak heeft gedaan. In het geval zich deze situatie voordoet zal de Commissie in de bij haar aanhangig gemaakte zaak uitspraak doen in de vorm van een bindend advies aan partijen. Om in deze situatie tijdig over de uitspraak te kunnen beschikken, worden de termijnen in bijlage 4 als volgt gewijzigd:
• artikel 2 lid 3: 2 weken,
• artikel 2 lid 5: 2 weken,
• artikel 4 lid 1: 10 dagen,
• artikel 4 lid 4: 4 dagen,
• artikel 6: 1 week.
Artikel 11.2 Niet-ontvankelijk of geen verdere behandeling
1. De werkgever of de werknemer die zich tot de Commissie heeft gewend wordt niet ontvankelijk verklaard indien:
a. het geschil een ontslagprocedure betreft waarvoor een vergunning van het UWV is vereist en:
• ten tijde van de ontvangst van het verzoekschrift door het secretariaat van de Commissie ten minste zes weken zijn verlopen na het tijdstip waarop de werknemer door het UWV in kennis is gesteld van de ontslagaanvraag door de werkgever;
óf
• deze ontslagvergunning reeds is afgegeven of geweigerd door het UWV op het tijdstip waarop het verzoekschrift door het secretariaat van de Commissie is ontvangen.
b. het geschil, voordat het is aangemeld bij de Commissie, bij de rechter aanhangig is gemaakt.
2. Als tijdens de behandeling van het geschil door de Commissie een van de partijen of beide partijen het geschil aanhangig maakt (maken) bij de rechter, ziet de Commissie af van verdere behandeling.
Artikel 11.3 Overige bepalingen
1. Werkgever en werknemer zijn verplicht alle gevraagde medewerking aan de Commissie te verlenen.
2. De samenstelling, werkwijze en bevoegdheden van de Commissie zijn geregeld in bijlage 4 bij deze CAO.
BIJLAGE 1 FUNCTIEMATRIX
1. Overzicht matrixfuncties en bijbehorende salarisschalen
(ex artikel 5.1 CAO)
In onderstaand overzicht worden de in het functieboek (bijlage 13) beschreven matrixfuncties en de daarbij behorende salarisschalen schematisch weergegeven.
Schema van matrixfuncties en salarisschalen
Salaris- schaal | Primair proces | Leidinggevend | Facilitair, Staf |
1 | |||
2 | Huishoudelijk medewerker | ||
3 | Groepshulp | Telefonist / Receptionist | |
4 | Medewerker technische dienst | ||
5 | Gastouder in loondienst*1 | Administratief-secretarieel medewerker A | |
6 | Pedagogisch medewerker Pedagogisch medewerker BSO | Administratief medewerker B Medewerker planning Secretaresse B | |
7 | Praktijkopleider Bemiddelings-medewerker gastouderbureau *2 | Assistent leidinggevende | Administratief medewerker C Systeembeheerder Relatiebeheerder Secretaresse C |
8 | Inkoper Beleids- of stafmedewerker A Pedagogisch beleidsmedewerker | ||
9 | Leidinggevende A Hoofd gastouderbureau | Beleids- of stafmedewerker B Financieel-administratief medewerker D | |
10 | Beleids- of stafmedewerker X | ||
00 | Xxxxxxxxxxxxxx stafafdeling | ||
12 | Leidinggevende B |
*1 Voor informatie over de pedagogisch medewerker in ontwikkeling en de BBL-student, zie artikel 9.5 en
9.6 van de CAO.
*2 Zie ook het overzicht met in de praktijk voorkomende differentiaties op de functie van pedagogisch medewerker die leiden tot indeling in een hogere functiegroep.
2. Functie buiten matrix
Als de in de functiebeschrijving van de werknemer vermelde werkzaamheden niet of slechts gedeeltelijk overeenkomen met een in het functieboek opgenomen matrixfunctie wordt de salarisschaal als volgt vastgesteld:
a. De werkgever geeft aan welke salarisschaal naar zijn mening op de functie moet worden toegepast. De werkgever geeft daarbij beargumenteerd aan welke functieverzwarende elementen in de functie ontbreken ten aanzien van een zoveel mogelijk vergelijkbare matrixfunctie in de naasthogere salarisschaal en welke functieverzwarende elementen in de functie wel aanwezig zijn in vergelijking met een zoveel mogelijk vergelijkbare matrixfunctie in de naastlagere salarisschaal.
dan wel
b. De werkgever stelt de salarisschaal vast met behulp van de (computerondersteunde) Methodische Niveau Toekenning (MNT-methode) voor de Kinderopvang.
Deze MNT-methode mag door de werkgever alleen worden toegepast als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• de werknemer moet kunnen beschikken over de ter inzage versie van de MNT- methode;
• voor de werknemer bestaat de mogelijkheid deskundige ondersteuning in te schakelen.
BIJLAGE 2 SALARISSCHALEN
(ex Hoofdstuk 5 CAO)
1. Salarisnummers en bedragen voor werknemers
Bedragen in euro’s per maand bij een voltijds dienstverband van 36 uur per week
nr. | 1/1/16 | 1/7/16 +1,0% | 1/4/17 +1,2% | 1/7/17 +1,0% | nr. | 1/1/16 | 1/7/16 +1,0% | 1/4/17 +1,2% | 1/7/17 +1,0% |
1 | 1.519 | 1.534 | 1.552 | 1.568 | 33 | 3.468 | 3.503 | 3.545 | 3.580 |
2 | 1.561 | 1.577 | 1.596 | 1.612 | 34 | 3.551 | 3.587 | 3.630 | 3.666 |
3 | 1.604 | 1.620 | 1.639 | 1.655 | 35 | 3.641 | 3.677 | 3.721 | 3.758 |
4 | 1.647 | 1.663 | 1.683 | 1.700 | 36 | 3.728 | 3.765 | 3.810 | 3.848 |
5 | 1.692 | 1.709 | 1.730 | 1.747 | 37 | 3.822 | 3.860 | 3.906 | 3.945 |
6 | 1.738 | 1.755 | 1.776 | 1.794 | 38 | 3.915 | 3.954 | 4.001 | 4.041 |
7 | 1.784 | 1.802 | 1.824 | 1.842 | 39 | 4.012 | 4.052 | 4.101 | 4.142 |
8 | 1.833 | 1.851 | 1.873 | 1.892 | 40 | 4.110 | 4.151 | 4.201 | 4.243 |
9 | 1.882 | 1.901 | 1.924 | 1.943 | 41 | 4.207 | 4.249 | 4.300 | 4.343 |
10 | 1.931 | 1.950 | 1.973 | 1.993 | 42 | 4.309 | 4.352 | 4.404 | 4.448 |
11 | 1.984 | 2.004 | 2.028 | 2.048 | 43 | 4.410 | 4.454 | 4.507 | 4.552 |
12 | 2.038 | 2.058 | 2.083 | 2.104 | 44 | 4.516 | 4.561 | 4.616 | 4.662 |
13 | 2.091 | 2.112 | 2.137 | 2.158 | 45 | 4.625 | 4.671 | 4.727 | 4.774 |
14 | 2.146 | 2.167 | 2.193 | 2.215 | 46 | 4.733 | 4.780 | 4.837 | 4.885 |
15 | 2.204 | 2.226 | 2.253 | 2.276 | 47 | 4.846 | 4.894 | 4.953 | 5.003 |
16 | 2.261 | 2.284 | 2.311 | 2.334 | 48 | 4.961 | 5.011 | 5.071 | 5.122 |
17 | 2.320 | 2.343 | 2.371 | 2.395 | 49 | 5.081 | 5.132 | 5.194 | 5.246 |
18 | 2.381 | 2.405 | 2.434 | 2.458 | 50 | 5.196 | 5.248 | 5.311 | 5.364 |
19 | 2.440 | 2.464 | 2.494 | 2.519 | 51 | 5.321 | 5.374 | 5.438 | 5.492 |
20 | 2.506 | 2.531 | 2.561 | 2.587 | 52 | 5.443 | 5.497 | 5.563 | 5.619 |
21 | 2.569 | 2.595 | 2.626 | 2.652 | 53 | 5.569 | 5.625 | 5.693 | 5.750 |
22 | 2.634 | 2.660 | 2.692 | 2.719 | 54 | 5.695 | 5.752 | 5.821 | 5.879 |
23 | 2.705 | 2.732 | 2.765 | 2.793 | 55 | 5.830 | 5.888 | 5.959 | 6.019 |
24 | 2.772 | 2.800 | 2.834 | 2.862 | 56 | 5.965 | 6.025 | 6.097 | 6.158 |
25 | 2.842 | 2.870 | 2.904 | 2.933 | 57 | 6.101 | 6.162 | 6.236 | 6.298 |
26 | 2.914 | 2.943 | 2.978 | 3.008 | 58 | 6.241 | 6.303 | 6.379 | 6.443 |
27 | 2.991 | 3.021 | 3.057 | 3.088 | 59 | 6.383 | 6.447 | 6.524 | 6.589 |
28 | 3.064 | 3.095 | 3.132 | 3.163 | 60 | 6.529 | 6.594 | 6.673 | 6.740 |
29 | 3.143 | 3.174 | 3.212 | 3.244 | 61 | 6.676 | 6.743 | 6.824 | 6.892 |
30 | 3.221 | 3.253 | 3.292 | 3.325 | 62 | 6.826 | 6.894 | 6.977 | 7.047 |
31 | 3.300 | 3.333 | 3.373 | 3.407 | 63 | 6.978 | 7.048 | 7.133 | 7.204 |
32 | 3.384 | 3.418 | 3.459 | 3.494 | 64 | 7.135 | 7.206 | 7.292 | 7.365 |
2. Salarisschalen
a. Tabellen met salarisschalen bij een voltijds dienstverband van 36 uur per week
Salarisbedragen per maand per 1 januari 2016
Schaal 1 | Schaal 2 | Schaal 3 | Schaal 4 | Schaal 5 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
1 | 1.519 | 2 | 1.561 | 4 | 1.647 | 6 | 1.738 | 7 | 1.784 |
2 | 1.561 | 3 | 1.604 | 5 | 1.692 | 7 | 1.784 | 8 | 1.833 |
3 | 1.604 | 4 | 1.647 | 6 | 1.738 | 8 | 1.833 | 9 | 1.882 |
4 | 1.647 | 5 | 1.692 | 7 | 1.784 | 9 | 1.882 | 10 | 1.931 |
5 | 1.692 | 6 | 1.738 | 8 | 1.833 | 10 | 1.931 | 11 | 1.984 |
6 | 1.738 | 7 | 1.784 | 9 | 1.882 | 11 | 1.984 | 12 | 2.038 |
7 | 1.784 | 8 | 1.833 | 10 | 1.931 | 12 | 2.038 | 13 | 2.091 |
9 | 1.882 | 11 | 1.984 | 13 | 2.091 | 14 | 2.146 | ||
12 | 2.038 | 14 | 2.146 | 15 | 2.204 | ||||
15 | 2.204 | 16 | 2.261 | ||||||
17 | 2.320 | ||||||||
18 | 2.381 |
Schaal 6 | Schaal 7 | Schaal 8 | Schaal 9 | Schaal 10 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
9 | 1.882 | 14 | 2.146 | 17 | 2.320 | 21 | 2.569 | 25 | 2.842 |
10 | 1.931 | 15 | 2.204 | 18 | 2.381 | 22 | 2.634 | 26 | 2.914 |
11 | 1.984 | 16 | 2.261 | 19 | 2.440 | 23 | 2.705 | 27 | 2.991 |
12 | 2.038 | 17 | 2.320 | 20 | 2.506 | 24 | 2.772 | 28 | 3.064 |
13 | 2.091 | 18 | 2.381 | 21 | 2.569 | 25 | 2.842 | 29 | 3.143 |
14 | 2.146 | 19 | 2.440 | 22 | 2.634 | 26 | 2.914 | 30 | 3.221 |
15 | 2.204 | 20 | 2.506 | 23 | 2.705 | 27 | 2.991 | 31 | 3.300 |
16 | 2.261 | 21 | 2.569 | 24 | 2.772 | 28 | 3.064 | 32 | 3.384 |
17 | 2.320 | 22 | 2.634 | 25 | 2.842 | 29 | 3.143 | 33 | 3.468 |
18 | 2.381 | 23 | 2.705 | 26 | 2.914 | 30 | 3.221 | 34 | 3.551 |
19 | 2.440 | 24 | 2.772 | 27 | 2.991 | 31 | 3.300 | 35 | 3.641 |
20 | 2.506 | 25 | 2.842 | 28 | 3.064 | 32 | 3.384 | 36 | 3.728 |
21 | 2.569 | 29 | 3.143 | 33 | 3.468 | 37 | 3.822 |
Schaal 11 | Schaal 12 | Schaal 13 | Schaal 14 | Schaal 15 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
29 | 3.143 | 34 | 3.551 | 39 | 4.012 | 45 | 4.625 | 51 | 5.321 |
30 | 3.221 | 35 | 3.641 | 40 | 4.110 | 46 | 4.733 | 52 | 5.443 |
31 | 3.300 | 36 | 3.728 | 41 | 4.207 | 47 | 4.846 | 53 | 5.569 |
32 | 3.384 | 37 | 3.822 | 42 | 4.309 | 48 | 4.961 | 54 | 5.695 |
33 | 3.468 | 38 | 3.915 | 43 | 4.410 | 49 | 5.081 | 55 | 5.830 |
34 | 3.551 | 39 | 4.012 | 44 | 4.516 | 50 | 5.196 | 56 | 5.965 |
35 | 3.641 | 40 | 4.110 | 45 | 4.625 | 51 | 5.321 | 57 | 6.101 |
36 | 3.728 | 41 | 4.207 | 46 | 4.733 | 52 | 5.443 | 58 | 6.241 |
37 | 3.822 | 42 | 4.309 | 47 | 4.846 | 53 | 5.569 | 59 | 6.383 |
38 | 3.915 | 43 | 4.410 | 48 | 4.961 | 54 | 5.695 | 60 | 6.529 |
39 | 4.012 | 44 | 4.516 | 49 | 5.081 | 55 | 5.830 | 61 | 6.676 |
40 | 4.110 | 45 | 4.625 | 50 | 5.196 | 56 | 5.965 | 62 | 6.826 |
41 | 4.207 | 46 | 4.733 | 51 | 5.321 | 57 | 6.101 | 63 | 6.978 |
42 | 4.309 | 47 | 4.846 | 52 | 5.443 | 58 | 6.241 | 64 | 7.135 |
Salarisbedragen per maand per 1 juli 2016
Schaal 1 | Schaal 2 | Schaal 3 | Schaal 4 | Schaal 5 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
1 | 1.534 | 2 | 1.577 | 4 | 1.663 | 6 | 1.755 | 7 | 1.802 |
2 | 1.577 | 3 | 1.620 | 5 | 1.709 | 7 | 1.802 | 8 | 1.851 |
3 | 1.620 | 4 | 1.663 | 6 | 1.755 | 8 | 1.851 | 9 | 1.901 |
4 | 1.663 | 5 | 1.709 | 7 | 1.802 | 9 | 1.901 | 10 | 1.950 |
5 | 1.709 | 6 | 1.755 | 8 | 1.851 | 10 | 1.950 | 11 | 2.004 |
6 | 1.755 | 7 | 1.802 | 9 | 1.901 | 11 | 2.004 | 12 | 2.058 |
7 | 1.802 | 8 | 1.851 | 10 | 1.950 | 12 | 2.058 | 13 | 2.112 |
9 | 1.901 | 11 | 2.004 | 13 | 2.112 | 14 | 2.167 | ||
12 | 2.058 | 14 | 2.167 | 15 | 2.226 | ||||
15 | 2.226 | 16 | 2.284 | ||||||
17 | 2.343 | ||||||||
18 | 2.405 |
Schaal 6 | Schaal 7 | Schaal 8 | Schaal 9 | Schaal 10 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
9 | 1.901 | 14 | 2.167 | 17 | 2.343 | 21 | 2.595 | 25 | 2.870 |
10 | 1.950 | 15 | 2.226 | 18 | 2.405 | 22 | 2.660 | 26 | 2.943 |
11 | 2.004 | 16 | 2.284 | 19 | 2.464 | 23 | 2.732 | 27 | 3.021 |
12 | 2.058 | 17 | 2.343 | 20 | 2.531 | 24 | 2.800 | 28 | 3.095 |
13 | 2.112 | 18 | 2.405 | 21 | 2.595 | 25 | 2.870 | 29 | 3.174 |
14 | 2.167 | 19 | 2.464 | 22 | 2.660 | 26 | 2.943 | 30 | 3.253 |
15 | 2.226 | 20 | 2.531 | 23 | 2.732 | 27 | 3.021 | 31 | 3.333 |
16 | 2.284 | 21 | 2.595 | 24 | 2.800 | 28 | 3.095 | 32 | 3.418 |
17 | 2.343 | 22 | 2.660 | 25 | 2.870 | 29 | 3.174 | 33 | 3.503 |
18 | 2.405 | 23 | 2.732 | 26 | 2.943 | 30 | 3.253 | 34 | 3.587 |
19 | 2.464 | 24 | 2.800 | 27 | 3.021 | 31 | 3.333 | 35 | 3.677 |
20 | 2.531 | 25 | 2.870 | 28 | 3.095 | 32 | 3.418 | 36 | 3.765 |
21 | 2.595 | 29 | 3.174 | 33 | 3.503 | 37 | 3.860 |
Schaal 11 | Schaal 12 | Schaal 13 | Schaal 14 | Schaal 15 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
29 | 3.174 | 34 | 3.587 | 39 | 4.052 | 45 | 4.671 | 51 | 5.374 |
30 | 3.253 | 35 | 3.677 | 40 | 4.151 | 46 | 4.780 | 52 | 5.497 |
31 | 3.333 | 36 | 3.765 | 41 | 4.249 | 47 | 4.894 | 53 | 5.625 |
32 | 3.418 | 37 | 3.860 | 42 | 4.352 | 48 | 5.011 | 54 | 5.752 |
33 | 3.503 | 38 | 3.954 | 43 | 4.454 | 49 | 5.132 | 55 | 5.888 |
34 | 3.587 | 39 | 4.052 | 44 | 4.561 | 50 | 5.248 | 56 | 6.025 |
35 | 3.677 | 40 | 4.151 | 45 | 4.671 | 51 | 5.374 | 57 | 6.162 |
36 | 3.765 | 41 | 4.249 | 46 | 4.780 | 52 | 5.497 | 58 | 6.303 |
37 | 3.860 | 42 | 4.352 | 47 | 4.894 | 53 | 5.625 | 59 | 6.447 |
38 | 3.954 | 43 | 4.454 | 48 | 5.011 | 54 | 5.752 | 60 | 6.594 |
39 | 4.052 | 44 | 4.561 | 49 | 5.132 | 55 | 5.888 | 61 | 6.743 |
40 | 4.151 | 45 | 4.671 | 50 | 5.248 | 56 | 6.025 | 62 | 6.894 |
41 | 4.249 | 46 | 4.780 | 51 | 5.374 | 57 | 6.162 | 63 | 7.048 |
42 | 4.352 | 47 | 4.894 | 52 | 5.497 | 58 | 6.303 | 64 | 7.206 |
Salarisbedragen per maand per 1 april 2017
Schaal 1 | Schaal 2 | Schaal 3 | Schaal 4 | Schaal 5 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
1 | 1.552 | 2 | 1.596 | 4 | 1.683 | 6 | 1.776 | 7 | 1.824 |
2 | 1.596 | 3 | 1.639 | 5 | 1.730 | 7 | 1.824 | 8 | 1.873 |
3 | 1.639 | 4 | 1.683 | 6 | 1.776 | 8 | 1.873 | 9 | 1.924 |
4 | 1.683 | 5 | 1.730 | 7 | 1.824 | 9 | 1.924 | 10 | 1.973 |
5 | 1.730 | 6 | 1.776 | 8 | 1.873 | 10 | 1.973 | 11 | 2.028 |
6 | 1.776 | 7 | 1.824 | 9 | 1.924 | 11 | 2.028 | 12 | 2.083 |
7 | 1.824 | 8 | 1.873 | 10 | 1.973 | 12 | 2.083 | 13 | 2.137 |
9 | 1.924 | 11 | 2.028 | 13 | 2.137 | 14 | 2.193 | ||
12 | 2.083 | 14 | 2.193 | 15 | 2.253 | ||||
15 | 2.253 | 16 | 2.311 | ||||||
17 | 2.371 | ||||||||
18 | 2.434 |
Schaal 6 | Schaal 7 | Schaal 8 | Schaal 9 | Schaal 10 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
9 | 1.924 | 14 | 2.193 | 17 | 2.371 | 21 | 2.626 | 25 | 2.904 |
10 | 1.973 | 15 | 2.253 | 18 | 2.434 | 22 | 2.692 | 26 | 2.978 |
11 | 2.028 | 16 | 2.311 | 19 | 2.494 | 23 | 2.765 | 27 | 3.057 |
12 | 2.083 | 17 | 2.371 | 20 | 2.561 | 24 | 2.834 | 28 | 3.132 |
13 | 2.137 | 18 | 2.434 | 21 | 2.626 | 25 | 2.904 | 29 | 3.212 |
14 | 2.193 | 19 | 2.494 | 22 | 2.692 | 26 | 2.978 | 30 | 3.292 |
15 | 2.253 | 20 | 2.561 | 23 | 2.765 | 27 | 3.057 | 31 | 3.373 |
16 | 2.311 | 21 | 2.626 | 24 | 2.834 | 28 | 3.132 | 32 | 3.459 |
17 | 2.371 | 22 | 2.692 | 25 | 2.904 | 29 | 3.212 | 33 | 3.545 |
18 | 2.434 | 23 | 2.765 | 26 | 2.978 | 30 | 3.292 | 34 | 3.630 |
19 | 2.494 | 24 | 2.834 | 27 | 3.057 | 31 | 3.373 | 35 | 3.721 |
20 | 2.561 | 25 | 2.904 | 28 | 3.132 | 32 | 3.459 | 36 | 3.810 |
21 | 2.626 | 29 | 3.212 | 33 | 3.545 | 37 | 3.906 |
Schaal 11 | Schaal 12 | Schaal 13 | Schaal 14 | Schaal 15 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
29 | 3.212 | 34 | 3.630 | 39 | 4.101 | 45 | 4.727 | 51 | 5.438 |
30 | 3.292 | 35 | 3.721 | 40 | 4.201 | 46 | 4.837 | 52 | 5.563 |
31 | 3.373 | 36 | 3.810 | 41 | 4.300 | 47 | 4.953 | 53 | 5.693 |
32 | 3.459 | 37 | 3.906 | 42 | 4.404 | 48 | 5.071 | 54 | 5.821 |
33 | 3.545 | 38 | 4.001 | 43 | 4.507 | 49 | 5.194 | 55 | 5.959 |
34 | 3.630 | 39 | 4.101 | 44 | 4.616 | 50 | 5.311 | 56 | 6.097 |
35 | 3.721 | 40 | 4.201 | 45 | 4.727 | 51 | 5.438 | 57 | 6.236 |
36 | 3.810 | 41 | 4.300 | 46 | 4.837 | 52 | 5.563 | 58 | 6.379 |
37 | 3.906 | 42 | 4.404 | 47 | 4.953 | 53 | 5.693 | 59 | 6.524 |
38 | 4.001 | 43 | 4.507 | 48 | 5.071 | 54 | 5.821 | 60 | 6.673 |
39 | 4.101 | 44 | 4.616 | 49 | 5.194 | 55 | 5.959 | 61 | 6.824 |
40 | 4.201 | 45 | 4.727 | 50 | 5.311 | 56 | 6.097 | 62 | 6.977 |
41 | 4.300 | 46 | 4.837 | 51 | 5.438 | 57 | 6.236 | 63 | 7.133 |
42 | 4.404 | 47 | 4.953 | 52 | 5.563 | 58 | 6.379 | 64 | 7.292 |
Salarisbedragen per maand per 1 juli 2017
Schaal 1 | Schaal 2 | Schaal 3 | Schaal 4 | Schaal 5 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
1 | 1.568 | 2 | 1.612 | 4 | 1.700 | 6 | 1.794 | 7 | 1.842 |
2 | 1.612 | 3 | 1.655 | 5 | 1.747 | 7 | 1.842 | 8 | 1.892 |
3 | 1.655 | 4 | 1.700 | 6 | 1.794 | 8 | 1.892 | 9 | 1.943 |
4 | 1.700 | 5 | 1.747 | 7 | 1.842 | 9 | 1.943 | 10 | 1.993 |
5 | 1.747 | 6 | 1.794 | 8 | 1.892 | 10 | 1.993 | 11 | 2.048 |
6 | 1.794 | 7 | 1.842 | 9 | 1.943 | 11 | 2.048 | 12 | 2.104 |
7 | 1.842 | 8 | 1.892 | 10 | 1.993 | 12 | 2.104 | 13 | 2.158 |
9 | 1.943 | 11 | 2.048 | 13 | 2.158 | 14 | 2.215 | ||
12 | 2.104 | 14 | 2.215 | 15 | 2.276 | ||||
15 | 2.276 | 16 | 2.334 | ||||||
17 | 2.395 | ||||||||
18 | 2.458 |
Schaal 6 | Schaal 7 | Schaal 8 | Schaal 9 | Schaal 10 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
9 | 1.943 | 14 | 2.215 | 17 | 2.395 | 21 | 2.652 | 25 | 2.933 |
10 | 1.993 | 15 | 2.276 | 18 | 2.458 | 22 | 2.719 | 26 | 3.008 |
11 | 2.048 | 16 | 2.334 | 19 | 2.519 | 23 | 2.793 | 27 | 3.088 |
12 | 2.104 | 17 | 2.395 | 20 | 2.587 | 24 | 2.862 | 28 | 3.163 |
13 | 2.158 | 18 | 2.458 | 21 | 2.652 | 25 | 2.933 | 29 | 3.244 |
14 | 2.215 | 19 | 2.519 | 22 | 2.719 | 26 | 3.008 | 30 | 3.325 |
15 | 2.276 | 20 | 2.587 | 23 | 2.793 | 27 | 3.088 | 31 | 3.407 |
16 | 2.334 | 21 | 2.652 | 24 | 2.862 | 28 | 3.163 | 32 | 3.494 |
17 | 2.395 | 22 | 2.719 | 25 | 2.933 | 29 | 3.244 | 33 | 3.580 |
18 | 2.458 | 23 | 2.793 | 26 | 3.008 | 30 | 3.325 | 34 | 3.666 |
19 | 2.519 | 24 | 2.862 | 27 | 3.088 | 31 | 3.407 | 35 | 3.758 |
20 | 2.587 | 25 | 2.933 | 28 | 3.163 | 32 | 3.494 | 36 | 3.848 |
21 | 2.652 | 29 | 3.244 | 33 | 3.580 | 37 | 3.945 |
Schaal 11 | Schaal 12 | Schaal 13 | Schaal 14 | Schaal 15 | |||||
nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag | nr. | Salaris- bedrag |
29 | 3.244 | 34 | 3.666 | 39 | 4.142 | 45 | 4.774 | 51 | 5.492 |
30 | 3.325 | 35 | 3.758 | 40 | 4.243 | 46 | 4.885 | 52 | 5.619 |
31 | 3.407 | 36 | 3.848 | 41 | 4.343 | 47 | 5.003 | 53 | 5.750 |
32 | 3.494 | 37 | 3.945 | 42 | 4.448 | 48 | 5.122 | 54 | 5.879 |
33 | 3.580 | 38 | 4.041 | 43 | 4.552 | 49 | 5.246 | 55 | 6.019 |
34 | 3.666 | 39 | 4.142 | 44 | 4.662 | 50 | 5.364 | 56 | 6.158 |
35 | 3.758 | 40 | 4.243 | 45 | 4.774 | 51 | 5.492 | 57 | 6.298 |
36 | 3.848 | 41 | 4.343 | 46 | 4.885 | 52 | 5.619 | 58 | 6.443 |
37 | 3.945 | 42 | 4.448 | 47 | 5.003 | 53 | 5.750 | 59 | 6.589 |
38 | 4.041 | 43 | 4.552 | 48 | 5.122 | 54 | 5.879 | 60 | 6.740 |
39 | 4.142 | 44 | 4.662 | 49 | 5.246 | 55 | 6.019 | 61 | 6.892 |
40 | 4.243 | 45 | 4.774 | 50 | 5.364 | 56 | 6.158 | 62 | 7.047 |
41 | 4.343 | 46 | 4.885 | 51 | 5.492 | 57 | 6.298 | 63 | 7.204 |
42 | 4.448 | 47 | 5.003 | 52 | 5.619 | 58 | 6.443 | 64 | 7.365 |
3. Doelgroep Participatiewet
Werknemers uit de doelgroep van de Participatiewet worden beloond conform het wettelijk minimumloon. De bedragen zijn vastgelegd in Wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag (WML). Zo bedraagt bij een voltijds dienstverband van 36 uur het minimumloon vanaf 1 januari 2016 voor een werknemer van 23 jaar en ouder €1.524,60. De brutobedragen (en mogelijke wijzigingen daarop) van het wettelijk minimumloon en het minimumjeugdloon worden in de regel twee keer per jaar vastgesteld en wel per 1 januari en 1 juli.
BIJLAGE 3 OVERGANGSREGELS
1. Verkregen rechten van vóór 1 januari 2000
Artikel 74 van de CAO Kinderopvang 2005 is van toepassing op:
1. De werknemer die jegens de werkgever direct voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de CAO Kinderopvang 2000 (1-1-2000) recht had op een (of meer) van de in lid 2 genoemde arbeidsvoorwaarden behoudt dit recht. Deze arbeidsvoorwaarden worden als verkregen recht aangemerkt.
2. a. Een langere periode van loondoorbetaling en aanvulling bij arbeidsongeschiktheid dan geregeld in artikel 44 van die CAO, tot en met maximaal 24 maanden.
b. Xxxx beperking van de wachtgeldduur als geregeld in artikel 4 lid 1 Uitvoeringsregeling I van die CAO.
c. Een arbeidsduur van gemiddeld 38 uur per week en in samenhang daarmee 6 uur arbeidsduurverkorting als geregeld in artikel 49 van die CAO.
d. Het voor de in artikel 64 van die CAO geregelde jubileumtoelage meetellen van tot en met 1999 doorgebrachte diensttijd vallend onder de CAO Jeugdhulpverlening en/of de (voormalige) CAO Gezinsverzorging.
e. Een gunstiger onregelmatigheidstoeslag dan geregeld in artikel 53 van die CAO.
f. Een gunstiger pensioenvoorziening dan voortvloeiend uit deelneming in het Pensioenfonds voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen (PGGM).
3. Indien zich tussen werkgever en werknemer een geschil voordoet of sprake is van een gunstiger regeling als bedoeld onder e en f, kan aan het Overleg Arbeidsvoorwaarden Kinderopvang (OAK) hierover een uitspraak worden gevraagd.
2. Opzegtermijn
Voor de werknemer die op 1 januari 1999 45 jaar of ouder was en voor wie op dat tijdstip een langere opzegtermijn dan 2 maanden gold, blijft de oude termijn gelden zolang hij bij dezelfde werkgever of diens rechtsopvolger in dienst blijft.
3. Salarisgarantieregeling 31 december 2003
1. Bij de invoering van deze salarisregeling op 31 december 2003 om 23.59 uur zijn aan werknemers die op dat moment in dienst waren garanties gegeven. Daarbij is gebruik gemaakt van de in lid 3 opgenomen tabel met garantiesalarisnummers en salarisbedragen. Deze garanties zijn toegepast in situaties waarin het maximum van de salarisschaal van de werknemer op 31 december 2003 hoger was dan het maximum van zijn nieuwe salarisschaal.
2. De werknemer die bij de in lid 1 bedoelde invoering recht heeft verworven op een salarisgarantie conform de bepalingen van Hoofdstuk III van de Uitvoeringsregeling Salariëring van de CAO Kinderopvang 2005 behoudt dit recht zolang de werknemer bij dezelfde werkgever (of diens rechtsopvolger) een functie uitoefent waaraan een gelijk of lager salarisrecht is verbonden als voortvloeiend uit het verworven recht, tenzij gebruik gemaakt is van artikel 20 van de Uitvoeringsregeling Salariëring van de XXX Xxxxxxxxxxxx 2005 en dit recht is afgekocht.
De salarisbedragen worden volledig aangepast aan de algemene loonontwikkeling van de CAO, totdat partijen tijdens toekomstige CAO-onderhandelingen overeenkomen deze bedragen niet meer volledig te indexeren.
4. Buitengewoon verlof leden van publiekrechtelijke organen
De werknemer, die op 30 april 2008 met de werkgever een afspraak heeft over onderstaande regeling uit de CAO Kinderopvang 2007-2008, behoudt de daaruit voortvloeiende en hieronder vermelde rechten voor de duur van de huidige zittingsperiode; daarna kan de werkgever het verlof opnieuw toekennen conform artikel 7.6 lid 2.
a. Tenzij de te verrichten werkzaamheden zich naar het oordeel van de werkgever daartegen verzetten heeft de werknemer – met behoud van zijn gehele of gedeeltelijke salaris – recht op buitengewoon verlof voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van publiekrechtelijke colleges waarin de werknemer is benoemd of verkozen en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van deze colleges, een en ander voor zover dat niet in zijn vrije tijd kan geschieden.
b. De werkgever kan de werknemer verlof zonder behoud van salaris verlenen bij aanvaarding van de functie van lid van Gedeputeerde Staten van een provincie, van wethouder van een gemeente of van dagelijks bestuurslid van een stadsdeelraad of van een plusregio ingesteld op grond van de Wet Gemeenschappelijke regelingen (WGR).
5. Medezeggenschap
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 1 van de WOR blijft bij de werkgever die een onderneming in stand houdt waarin in de regel minder dan 50 werknemers werkzaam zijn en waar op 30 april 2008 een OR is ingesteld de instellingsplicht van een OR in stand.
BIJLAGE 4 REGLEMENT COMMISSIE VAN GESCHILLEN
(ex Hoofdstuk 11 CAO)
1. Samenstelling
1. De Commissie van Geschillen, verder te noemen: ‘Commissie’, bestaat uit 3 leden.
2. De samenstelling van de Commissie is als volgt:
a. één lid en diens plaatsvervanger worden benoemd door de werkgeversorganisatie;
b. één lid en diens plaatsvervanger worden benoemd door de werknemersorganisaties gezamenlijk;
c. één lid en diens plaatsvervanger, tevens voorzitter respectievelijk plaatsvervangend voorzitter, worden benoemd door de onder a en b bedoelde organisaties gezamenlijk.
3. Het secretariaat van de Commissie wordt gevoerd door FCB, Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxx.
2. Aanhangig maken van een geschil
1. Een geschil wordt aanhangig gemaakt door toezending van een gemotiveerd verzoekschrift in viervoud aan het secretariaat van de Commissie.
2. De partij die het geschil aanhangig maakt moet dit onmiddellijk schriftelijk meedelen aan de andere partij, onder bijvoeging van een afschrift van het verzoekschrift.
3. Na ontvangst van het verzoek daartoe van het secretariaat van de Commissie moet de andere partij binnen 3 weken na dagtekening van dit verzoek een gemotiveerd verweerschrift in viervoud bij het secretariaat indienen.
4. Een afschrift van het verweerschrift moet door de andere partij gelijktijdig worden gezonden aan de partij die het geschil aanhangig heeft gemaakt.
5. Het secretariaat van de Commissie kan – indien dit voor de behandeling van het geschil wenselijk wordt geacht – partijen opdragen nadere stukken in te dienen binnen een te stellen termijn en eventueel op een voorgeschreven wijze.
6. De behandeling van het geschil kan niet plaatsvinden indien niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7 lid 1 van dit reglement.
3. Wijze van behandeling
1. De Commissie kan de behandeling van het geschil zowel schriftelijk als mondeling afdoen.
2. Bij de behandeling van het geschil door de Commissie kunnen partijen zich doen bijstaan door een raadsman.
4. Mondelinge behandeling
1. Indien de Commissie besluit tot mondelinge behandeling van het geschil worden partijen ten minste 2 weken tevoren schriftelijk uitgenodigd.
2. De mondelinge behandeling is openbaar, tenzij de Commissie anders besluit.
3. Tijdens de mondelinge behandeling worden partijen in tegenwoordigheid van elkaar gehoord.
4. Indien een partij getuigen en/of deskundigen wil (doen) horen moet zij dit ten minste 8 dagen voor de dag waarop de mondelinge behandeling plaatsvindt schriftelijk meedelen aan het secretariaat van de Commissie, onder opgave van naam, adres en beroep van de getuigen
en/of deskundigen. De partij die getuigen en/of deskundigen wil doen horen moet de andere partij dit direct schriftelijk meedelen.
5. Met uitzondering van het gestelde in artikel 11.1 lid 2 van de CAO stelt de Commissie voor de aanvang van de mondelinge behandeling vast of partijen overeengekomen zijn de uitspraak van de Commissie bij wijze van bindend advies op te volgen.
5. Beraadslaging
De beraadslaging van de Commissie geschiedt in een voltallige vergadering, die niet openbaar is. De tijdens deze vergadering gedane mededelingen zijn geheim.
De Commissie neemt een beslissing bij meerderheid van stemmen. De stemming geschiedt mondeling, waarbij geen van de leden zich van stemming mag onthouden.
6. Uitspraak
De Commissie doet binnen 4 weken na de beraadslaging schriftelijk en met redenen omkleed uitspraak. De uitspraak wordt gelijktijdig aan partijen toegezonden.
7. Behandelingskosten
1. De partij die een geschil aanhangig maakt bij de Commissie moet gelijktijdig met de toezending van het verzoekschrift een bedrag van € 113,45 overmaken op bankrekening 00.00.00.000, ten name van FCB, onder vermelding van de namen van de partijen in het geschil.
2. Indien de Commissie de partij die het geschil aanhangig heeft gemaakt in het gelijk stelt
wordt € 90,76 gerestitueerd.
3. In alle overige gevallen vindt geen restitutie plaats.
BIJLAGE 5 ARBEIDSTIJDENWET
(ex artikel 4.4 CAO)
Normen werknemers vanaf 18 jaar
Zondagsarbeid
(kolom A) (kolom B)
Bij CAO geregelde bepaling (a) Gemaximeerde decentrale
overlegruimte (b)
– zondagsbepaling in geval van arbeid op zondag ten
minste 4 vrije zondagen per 13 weken
in geval van arbeid op zondag ten minste 13 vrije zondagen per 52 weken
Aanvullende regels indien er sprake is van nachtdiensten (arbeid geheel of gedeeltelijk tussen 00.00 en 06.00 uur)
– minimum rust na een nachtdienst die eindigt na 02.00 uur
– minimum rust na een reeks van 3 of meer nachtdiensten
– maximum arbeidstijd per nachtdienst (exclusief overwerk)
– maximum arbeidstijd per 13 weken
14 uur 14 uur (1 x per periode van 7 x 24 uur in te korten tot 8 uur)
48 uur 48 uur
8 uur 9 uur
gemiddeld 40 uur per week (520 uur) gemiddeld 40 uur per week (520 uur)
– maximum aantal nachtdiensten
– maximum aantal achtereen-volgende nachtdiensten
– gemiddelde arbeidstijd per week over 4 weken (exclusief overwerk)
Aanvullende regels bij overwerk indien er sprake is van nachtdiensten
10 per 4 weken en 25 per 13 weken
(16 per 4 weken indien de nachtdiensten voor of op 02.00 uur eindigen)
5
(6 indien de nachtdiensten voor of op
02.00 uur eindigen) 50 uur
28 per 13 weken (52 per 13 weken indien de nachtdiensten voor of op
02.00 uur eindigen) 7
55 uur
– maximum arbeidstijd per nachtdienst
9 uur 10 uur
– maximum arbeidstijd per 13 weken
– arbeidstijd per week (inclusief overwerk)
gemiddeld 40 uur per week (520 uur)54 uur
gemiddeld 40 uur per week (520 uur)
60 uur
Normen werknemers van 16 en 17 jaar
Zondagsarbeid
Bij CAO geregelde bepaling (a) Gemaximeerde decentrale
overlegruimte (b)
– zondagsrust 4 vrije zondagen per 13 weken; indien op zondag arbeid wordt verricht, is de zaterdag vrij
13 vrije zondagen per 52 weken; indien op zondag arbeid wordt verricht, is de zaterdag vrij
BIJLAGE 6 STANDAARDREGELINGEN EN UITVOERINGSREGELING A (CAO KINDEROPVANG 2005)
(ex Hoofdstuk 6 CAO)
1. Standaardregeling reiskosten woon-werkverkeer
(ex artikel 6.5 CAO)
1. De werknemer heeft aanspraak op een vergoeding van de reiskosten woon-werkverkeer op grond van de volgende mogelijkheden:
• Volledige vergoeding van de kosten van openbaar vervoer (laagste tarief); óf
• € 0,11 per kilometer (onbelast) bij gebruik van eigen auto of ander eigen vervoermiddel met toestemming van de werkgever indien de reis ook doelmatig per openbaar vervoer kan worden gemaakt; óf
• € 0,36 per kilometer (tot € 0,19 per kilometer onbelast) bij gebruik van eigen auto met toestemming werkgever indien de reis niet of niet doelmatig per openbaar vervoer kan worden gemaakt of indien sprake is van reizen op een zodanig tijdstip dat naar het oordeel van de werkgever aan dit reizen een sociaal veiligheidsrisico is verbonden; óf
• Volledige vergoeding van taxikosten indien de reis niet of niet doelmatig per openbaar vervoer of met eigen auto kan worden gemaakt.
2. Indien de werkgever en de werknemer dat overeenkomen kan de werkgever voor diens rekening aan de werknemer voor de reis een auto ter beschikking stellen.
3. Op verzoek van de werkgever dient de werknemer de bescheiden te overleggen op basis waarvan het bedrag van de vergoeding kan worden vastgesteld.
4. De vergoedingen worden als regel gelijk met de salarisbetaling uitgekeerd.
5. De in lid 1 genoemde vergoedingsbedragen worden jaarlijks per 1 januari van jaar t geïndexeerd op basis van de stijging meest recent vastgestelde van de afgeleide consumentenprijsindex van het CBS van oktober van het jaar t-2 tot oktober t-1. Deze bedragen worden cumulatief berekend door het OAK en indien deze berekening leidt tot een verhoging van 0,5 eurocent of meer dan worden deze afgerond op hele eurocenten aangepast in de CAO.
2. Standaardregeling vergoeding dienstreizen
(ex artikel 6.6 CAO)
1. De reizen in opdracht van de werkgever worden gemaakt met het openbaar vervoer tenzij werkgever en werknemer anders overeenkomen.
2. Aan de werknemer wordt voor in opdracht van de werkgever gemaakte reizen de volgende reiskostenvergoeding toegekend:
• bij gebruik van een eigen gemotoriseerd vervoermiddel op basis van verleende toestemming door de werkgever voor dit gebruik gelden de volgende vergoedingsbedragen (tot € 0,19 onbelast):
Per kalenderjaar Personenauto's, motoren en scooters 1 t/m 5.000 km € 0,36
5.001 t/m 10.000 km € 0,26
10.001 t/m 20.000 km € 0,20
boven 20.000 km € 0,18;
• € 0,11 per kilometer (onbelast) bij gebruik van een eigen auto in plaats van openbaar vervoer, zonder toestemming van de werkgever;
• € 0,06 per kilometer (onbelast) bij gebruik van een fiets, met een minimum van €
0,69 per dag;
• € 0,12 per kilometer (onbelast) bij gebruik van bromfiets, met een minimum van €
1,89 per dag;
• volledige vergoeding bij gebruik van openbaar vervoer gebaseerd op het laagste tarief;
• volledige vergoeding taxikosten indien geen openbaar aanwezig is, noch eigen vervoermiddel en er toestemming is verleend door de werkgever;
• vergoeding voor verblijfskosten, bij verblijf voor een groot gedeelte van de dag of
meer dagen buiten de standplaats tot een maximum van € 136,70 per etmaal.
3. De werkgever is verplicht de fiscaal vrijgestelde vergoedingsmogelijkheden optimaal te benutten door de vergoeding voor dienstreizen te salderen met de vergoeding voor woon- werkverkeer.
4. Indien de vergoeding voor het gebruik van een eigen vervoermiddel geheel of gedeeltelijk op grond van of krachtens de Wet op de Loonbelasting 1964 geacht wordt tot het loon te behoren, zal daarop de daarover verschuldigde loonbelasting en premies volksverzekeringen en werknemersverzekeringen in mindering worden gebracht.
5. De werkgever kan aan de werknemer voor zijn werkzaamheden een vervoermiddel ter beschikking stellen ofwel hem - tot wederopzegging - toestemming geven gebruik te maken van een eigen vervoermiddel. Bij deze opzegging dient een redelijke termijn in acht te worden genomen.
6. Indien de werknemer gebruik maakt van een eigen gemotoriseerd vervoermiddel, dient hij een verzekering af te sluiten, die tevens van kracht is gedurende het zakelijk gebruik van het gemotoriseerd vervoermiddel en die mede de aansprakelijkheid van de werkgever dekt, indien deze krachtens artikel 6:170 BW aansprakelijk is voor de veroorzaakte schade. Tevens dient de werknemer een mede-inzittendenverzekering af te sluiten. De werknemer dient de polis daartoe aan de werkgever ter inzage te verstrekken.
7. Aan de werknemer aan wie door de werkgever een vervoermiddel ter beschikking is gesteld, kan door de werkgever toestemming worden verleend dit vervoermiddel voor privédoeleinden te gebruiken. Voor dit privégebruik betaalt de werknemer aan de werkgever een vergoeding die wordt berekend volgens de tabel uit artikel 2.
8. De werknemer dient de gegevens te overleggen waaruit het bedrag van de vergoeding kan worden vastgesteld.
9. De vergoedingen worden als regel gelijk met de eerstvolgende salarisbetaling na indiening van de declaratie uitgekeerd.
10. Het in lid 1 genoemde vergoedingsbedragen worden jaarlijks per 1 januari van jaar t geïndexeerd op basis van de stijging meest recent vastgestelde van de afgeleide consumentenprijsindex van het CBS van oktober van het jaar t-2 tot oktober t-1. Deze herziene bedragen worden cumulatief berekend door het OAK en indien deze berekening leidt tot een verhoging van 0,5 eurocent of meer dan worden deze afgerond op hele eurocenten aangepast in de CAO.
3. Standaardregeling telefoonkostenvergoeding
(ex artikel 6.8 CAO)
1. Deze regeling is van toepassing op de werknemer die naar het oordeel van de werkgever telefonisch bereikbaar moet zijn in of buiten werktijden.
2. Aan deze werknemer wordt:
a. een vergoeding toegekend van de door hem voor de telefoon verschuldigde aanschaf-, aansluitings- en abonnementskosten ter hoogte van:
• 100% van die kosten, indien zijn salaris gelijk of lager is dan overeenkomstig salarisnummer 18 van de in bijlage 2 opgenomen tabel;
• 50% van die kosten, indien zijn salaris hoger is dan overeenkomstig salarisnummer 18 maar niet hoger dan overeenkomstig salarisnummer 26 van de hiervoor bedoelde tabel.
b. een volledige vergoeding toegekend van de door hem voor de telefoon verschuldigde aanschaf-, aansluitings- en abonnementskosten van door de werkgever noodzakelijk geachte extra apparatuur.
c. een volledige vergoeding toegekend van de kosten van noodzakelijke gesprekken ten gevolge van de noodzakelijke bereikbaarheid.
4. Standaardregeling thuiswerk/telewerk
(ex artikel 6.9 CAO)
1. Deze regeling is van toepassing indien de werkgever aan de werknemer, al of niet op diens eigen verzoek, het thuis verrichten van werkzaamheden kan opdragen.
2. Voor vergoeding komen kosten in aanmerking indien de werknemer voor meer dan 20% van de werktijd niet werkzaam is op zijn standplaats noch in een andere vestiging van de werkgever.
3. De werknemer ontvangt van de werkgever een onbelaste vergoeding van maximaal € 1.815 voor de inrichting van de werkplek in een periode van 5 kalenderjaren indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
• Er is een gedagtekend schriftelijk contract tussen de werkgever en de betrokken werknemer, met daarin vastgelegd naam en adres werknemer en de dag of dagen in de week waarop de werknemer in de werkruimte thuis werkt;
• Het contract wordt bewaard bij de loonadministratie;
• De werknemer werkt ten minste eenmaal per week gedurende de gebruikelijke werktijd, zonder dat ook naar een arbeidsplaats buiten de woning wordt gereisd, voor de vervulling van zijn dienstbetrekking, in de werkruimte met behulp van telematica. Dit betekent dat op de werkplek thuis de mogelijkheid van digitale communicatie via een computer en een modem met de reguliere werkplek aanwezig is;
• De inrichting van de werkruimte voldoet aan de eisen gesteld in het Arbeidsomstandighedenbesluit.
4. Indien de werknemer meer dan 70% van zijn werktijd thuis werkzaam is verstrekt de werkgever een vergoeding voor het gebruik van de ruimte.
5. De werkgever draagt zorg voor de beschikbaarstelling van computer, modem, apparatuur en software.
UITVOERINGSREGELING A (XXX KINDEROPVANG 2005)
Verhuiskostenvergoeding en tegemoetkoming reiskosten woon-werkverkeer
(ex artikel 60 CAO Kinderopvang 2005)
Artikel 1
Het verlenen van een verhuiskostenvergoeding en een tegemoetkoming reiskosten woonwerkverkeer als bedoeld in artikel 60 van deze CAO geschiedt op grond van de volgende bepalingen.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
a. woonplaats: de gemeente waar de werknemer is gevestigd;
b. standplaats/werkgebied: de plaats of het gebied waar de werknemer gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht;
c. gezinsleden: de partner, de wettige, pleeg- of natuurlijke kinderen van de werknemer, die deel uitmaken van zijn gezin;
d. eigen huishouding voeren: het bewonen van woonruimte bestaande uit ten minste 2 vertrekken, waaronder de woonkeuken kan worden begrepen, met eigen meubilair en stoffering en ingeval sprake is van een woonkeuken met eigen keukenuitrusting;
e. jaarsalaris: twaalfmaal het tussen werkgever en werknemer overeengekomen brutomaandsalaris, vermeerderd met de vakantietoeslag als bedoeld in artikel 45 van deze CAO;
x. xxxxxxxxxxxx: de woning die de werknemer met het oog op de aard van de door hem te verrichten werkzaamheden in opdracht van de werkgever moet betrekken.
Artikel 3
1. De werknemer heeft aanspraak op een verhuiskostenvergoeding indien:
a. de werkgever hem schriftelijk de verplichting tot verhuizen heeft opgelegd;
b. hij ten gevolge van een verandering van standplaats dient te verhuizen;
c. het medisch noodzakelijk is – blijkend uit een schriftelijke verklaring van een door de werkgever aangewezen geneeskundige – dat hij of een van de gezinsleden verhuist. De kosten van het verkrijgen van deze verklaring zijn voor rekening van de werkgever;
d. hij een dienstwoning betrekt of moet verlaten, anders dan wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd of ontslag op staande voet op grond van een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW. Bij het verlaten van de dienstwoning in verband met het overlijden van de werknemer gaat de aanspraak over op de partner met wie de werknemer de dienstwoning bewoonde of, indien deze reeds is overleden, op de gezamenlijke wettige, pleeg- of natuurlijke kinderen van de werknemer die met hem de dienstwoning bewoonden.
2. Indien de werknemer in verband met zijn verhuisverplichting een woning buiten de standplaats heeft betrokken, wordt de verhuiskostenvergoeding slechts verleend indien de keuze van de woonplaats door de werkgever is goedgekeurd.
Indien de werknemer later in opdracht van de werkgever naar de standplaats verhuist heeft hij aanspraak op de verhuiskostenvergoeding, mits de eerdere vestiging buiten de standplaats een erkend gevolg van woningnood was. Dit geldt eveneens in geval van verhuizing naar de nabijheid van de standplaats, indien de werknemer daardoor aanmerkelijk dichter bij de standplaats komt te wonen.
Onder nabijheid wordt verstaan een zodanige afstand van de woning tot de standplaats dat de noodzakelijk te maken kosten van het dagelijks reizen tussen de woning en de standplaats
bij gebruik van een openbaar middel van vervoer (laagste tarief) een bedrag van € 100,91 per
maand niet overschrijdt.
3. De werknemer dient de ontvangen verhuiskostenvergoeding terug te betalen in geval van ontslag op verzoek dan wel in geval van ontslag op staande voet wegens een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW, tenzij dit ontslag ingaat twee jaar of langer na de indiensttreding en een jaar of langer na de verhuizing.
Overgang zonder onderbreking of met een onderbreking van niet langer dan een maand naar een andere werkgever die onder de werkingssfeer van deze CAO, de XXX Xxxxxxx & Maatschappelijke Dienstverlening of de XXX Xxxxxxxxxxxxxxxxxx valt, wordt niet als een ontslag op verzoek beschouwd.
Artikel 4
1. De aanspraak op een verhuiskostenvergoeding vervalt indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen 2 jaar nadat de verplichting is ontstaan, tenzij er sprake is van goedkeuring door de werkgever als bedoeld in artikel 3 lid 2.
2. In het geval de verhuizing ten gevolge van buiten de invloedssfeer van de werknemer liggende factoren niet binnen de in lid 1 genoemde termijn heeft kunnen plaatsvinden, kan het OAK op een daartoe strekkend verzoek van werkgever en werknemer de van toepassing zijnde termijn met een maximum van 1 jaar verlengen.
Artikel 5
1. De verhuiskostenvergoeding bestaat uit:
a. een bedrag voor de reiskosten en indien noodzakelijk overnachtingskosten van de werknemer en eventueel zijn partner, voor één reis, ter bezichtiging van woonruimte (reiskosten);
b. een bedrag voor de reiskosten en indien noodzakelijk overnachtingskosten van de werknemer en zijn gezinsleden in verband met het betrekken van de nieuwe woning (reiskosten);
c. een bedrag voor de kosten van vervoer van bagage en inboedel naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van in- en uitpakken (transportkosten). Deze vergoeding wordt toegekend op basis van de gebruikelijke tarieven, maar maximaal op basis van de adviesprijzen van de georganiseerde verhuisbedrijven;
d. het bedrag voor de huur van de oude woning gedurende maximaal 2 maanden, indien tegelijkertijd de huur voor de nieuwe woning moet worden betaald (dubbele huishuur);
e. een bedrag voor alle andere uit de verhuizing voortvloeiende kosten (herinrichtingskosten en dergelijke).
2. Het bedrag van de reiskosten bedoeld in lid 1 onder a en b wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 leden 1 t/m 3 van deze regeling, met dien verstande dat in dit geval geen vermindering wordt toegepast. Indien het op medisch advies noodzakelijk is – blijkend uit een schriftelijke verklaring van de behandelend arts – dat het vervoer van de werknemer en/of zijn gezinsleden op de dag van verhuizing niet per openbaar vervoer geschiedt, worden de werkelijk voor het vervoer betaalde noodzakelijke kosten vergoed. Het bedrag van de overnachtingskosten bedoeld in lid 1 onder a en b wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 4 van deze regeling.
3. Indien de werknemer een eigen huishouding voert en deze naar de nieuwe woning wordt overgebracht wordt het bedrag, bedoeld in lid 1 onder e, gesteld op 12 procent van het jaarsalaris, verhoogd met een bedrag van € 68,07 voor elk tot het gezin behorend medeverhuizend en ten laste van de werknemer komend kind. Daarbij zal deze vergoeding niet minder bedragen dan 12% van het jaarsalaris behorend bij salarisnummer 22 van de in
artikel 26 van de Uitvoeringsregeling Salariëring opgenomen tabel en niet meer dan 12% van het jaarsalaris behorend bij salarisnummer 60 van die tabel.
4. Voor de werknemer die niet eerder in dienst is geweest bij een werkgever vallend onder de werkingssfeer van deze CAO, de XXX Xxxxxxx & Maatschappelijke Dienstverlening of de CAO Jeugdhulpverlening, bedraagt het in lid 3 bedoelde vergoedingspercentage 6%.
5. Voor de werknemer die na een verhuizing als bedoeld in artikel 3 onder a, b of d binnen een termijn van 3 jaar opnieuw moet verhuizen op grond van artikel 3 onder b of d bedraagt het in lid 3 bedoelde vergoedingspercentage 14%.
6. Indien de werknemer geen eigen huishouding voert, of deze niet naar de nieuwe woning wordt overgebracht, maar één kamer met gebruikelijke meubilering en stoffering bewoont, wordt hem een vergoeding als bedoeld in lid 1 onder e toegekend voor de werkelijk gemaakte kosten tot maximaal 4% van het jaarsalaris, verhoogd met een bedrag van € 68,07 voor elk tot het gezin behorend medeverhuizend en ten laste van de werknemer komend kind.
7. Indien de verhuizing van de werknemer naar het oordeel van de werkgever van tijdelijke aard is, bestaat slechts aanspraak op vergoeding van de reiskosten en de transportkosten van de bagage van de werknemer zelf. Hierbij is het gestelde in het vorige lid van overeenkomstige toepassing.
8. a. Bij verhuizing van een gezin waarvan beide partners belanghebbende in de zin van deze regeling zijn, wordt de hiervoor bedoelde vergoeding slechts toegekend aan de partner van wie het jaarsalaris het hoogste is. Indien beide partners hetzelfde jaarsalaris genieten wordt aan ieder van hen de hiervoor bedoelde vergoeding slechts voor de helft toegekend.
b. Indien het een verhuizing betreft van een gezin waarvan een van de partners belanghebbende is in de zin van deze regeling en aan deze belanghebbende of diens partner uit anderen hoofde ter zake van deze verhuizing ook een tegemoetkoming wordt toegekend, wordt vergoeding op basis van deze regeling slechts verleend indien en voor zover deze vergoeding de uit anderen hoofde ontvangen tegemoetkoming overschrijdt.
Artikel 6
1. Indien de werknemer die verplicht is te verhuizen ondanks alle pogingen daartoe er niet in slaagt passende woonruimte in of nabij de standplaats te verkrijgen, wordt hem vanaf het tijdstip dat de verplichting is ontstaan een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks heen en weer reizen tussen zijn woning en de standplaats verleend.
2. De tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen tussen de woning en de standplaats is gelijk aan de noodzakelijk te maken reiskosten op basis van het laagste tarief openbaar vervoer verminderd met een bedrag van € 49,93 per maand, met dien verstande dat indien het resterende bedrag € 2,27 of minder is per maand geen tegemoetkoming wordt toegekend.
Bij gebruik van een fiets bedraagt de tegemoetkoming € 9,08 per maand (inclusief stalling).
3. Indien tussen woonplaats en standplaats geen openbaar vervoer aanwezig is, is het bedrag van de noodzakelijk te maken reiskosten gelijk aan het bedrag berekend naar de kilometerafstand via de kortste route over de openbare weg op basis van het laagste tarief van de Nederlandse Spoorwegen.
4. Indien de werkgever van oordeel is dat het dagelijks heen en weer reizen niet in het belang van de werkzaamheden is, wordt aan de werknemer een tegemoetkoming verleend in de kosten van een pension gelegen in of nabij de standplaats, alsmede in de reiskosten voor gezinsbezoek. De tegemoetkoming in de pensionkosten bedraagt 90% van de werkelijk gemaakte kosten tot een maximumbedrag van 90% van € 181,51 per maand. De werknemer aan wie een tegemoetkoming in de pensionkosten is verleend komt op basis van een keer per week in aanmerking voor een tegemoetkoming in de reiskosten naar de woonplaats van die gezinsleden en terug.
5. De tegemoetkomingen, bedoeld in de voorgaande leden, worden door de werkgever aan de werknemer voor de eerste maal voor niet langer dan 6 maanden verleend. De werkgever kan deze termijn telkens voor maximaal 3 maanden verlengen, maar uiterlijk tot het tijdstip waarop ingevolge het bepaalde in artikel 4 de aanspraak op een verhuiskostenvergoeding vervalt. Indien de werknemer nalaat al datgene te doen wat redelijkerwijs van hem verwacht mag worden om ten spoedigste passende woonruimte in of (meer) nabij zijn standplaats te verkrijgen vervallen de tegemoetkomingen eveneens.
Artikel 7
1. Het verzoek om toekenning van de verhuiskostenvergoeding moet zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 3 maanden na de verhuizing, gespecificeerd bij de werkgever worden ingediend.
2. Het verzoek om uitbetaling van de tegemoetkoming in de reis- en pensionkosten moet maandelijks bij de werkgever gespecificeerd worden ingediend.
3. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van het verzoek is de werkgever verplicht tot uitbetaling over te gaan.
4. Desgevraagd kan de werknemer een voorschot worden verleend.
BIJLAGE 7 VOORBEELDEN/MODELLEN ARBEIDSOVEREENKOMSTEN
1. Voorbeeld arbeidsovereenkomst
(ex artikel 3.2 CAO)
De ondergetekenden:
1. ……………
te ……………
hierna te noemen werkgever, en
2. ……………
te ……………
hierna te noemen werknemer,
verklaren een arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan onder de navolgende voorwaarden. Artikel 1
De werknemer treedt in dienst met ingang van ……………
in de functie van ……………
Artikel 2
De werknemer verricht zijn werkzaamheden:
• in / vanuit 1
• in het werkgebied 1
• in 1
Artikel 3
De werknemer is aangesteld in volledig dienstverband / voor …………… uren per week.1
Bij een jaarurensystematiek ex artikel 4.3 CAO wordt de werknemer aangesteld in volledig
dienstverband / voor ………… uren week.1
Artikel 4
De werktijden zijn als volgt bepaald: ...............
Artikel 5
Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd / voor bepaalde tijd 1, en wel van .............. tot en met ...............
op grond van ...............
Deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan met / zonder de mogelijkheid van tussentijdse opzegging.1
De eerste 2 maanden van het dienstverband langer dan 6 maanden gelden als proeftijd.
Artikel 6
Op deze overeenkomst is van toepassing de Collectieve Arbeidsovereenkomst Kinderopvang (verder te noemen CAO), zoals deze thans luidt respectievelijk gedurende deze overeenkomst zal komen te luiden, welke CAO geacht wordt met deze overeenkomst een geheel uit te maken.
Artikel 7
De werknemer wordt gesalarieerd volgens salarisschaal als opgenomen in bijlage 2 van de
CAO.
De werknemer ontvangt bij aanvang van het dienstverband een salaris van € per maand en
dit is vastgesteld op basis van salarisnummer van voormelde salarisschaal.
De voor de werknemer geldende datum van de jaarlijkse verhoging is ...............
Artikel 8
Het aantal uren vakantieverlof per jaar, als bedoeld in artikel 7.1 van de CAO, bedraagt ..............
(parttimefactor x 144 uren).
Het aantal uren verlofbudget per jaar, als bedoeld in artikel 7.3 van de CAO bedraagt …………….
(parttimefactor x 66 uren).
Artikel 9
De werknemer is wel / niet verplicht te verhuizen naar of nabij de standplaats.1
Artikel 10
Bij de aanvang van het dienstverband oefent de werknemer de volgende nevenfuncties uit:
............... 1
Artikel 11
Onverminderd het in artikel 1.4 van de CAO bepaalde zijn op deze arbeidsovereenkomst voorts de volgende regelingen en afspraken van toepassing:
• de werknemer is verplicht om opvoedkundige redenen deel te nemen aan maaltijden met aan zijn zorg of begeleiding toevertrouwde kinderen; 1, 2
• ............... 1
Artikel 12
De wederzijdse opzegtermijn bedraagt op grond van artikel 3.6 van de XXX xxxxxxx.
(deze bepaling geldt eveneens bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd indien hierin de mogelijkheid van tussentijdse opzegging als hiervoor in artikel 5 bedoeld is opgenomen)
Artikel 13
De werknemer verklaart xxxxxxxxx van de werkgever te hebben ontvangen een door beide partijen ondertekend afschrift van deze arbeidsovereenkomst.
Artikel 14
De werknemer verklaart op zijn verzoek kosteloos van de werkgever te hebben ontvangen:
• een exemplaar van het pensioenreglement;1
• een exemplaar van de statuten en het huishoudelijk reglement van de werkgever.1
De werknemer verklaart bij de werkgever tevens inzage te kunnen hebben in de actuele tekst van de CAO en van het pensioenreglement.1
Artikel 15
Bijzondere bepalingen:
Deze overeenkomst is een voortzetting van de op tussen werkgever en werknemer
gesloten arbeidsovereenkomst.1
Voor de werknemer blijven op grond van bijlage 3 artikel 1 van de CAO de volgende arbeidsvoorwaarden gehandhaafd:
...............1
Artikel 16
Overige bepalingen:
...............1
Aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt en ondertekend op .............. , te .............
Werkgever Werknemer
............... ...............
(handtekening) (handtekening)
1 Doorhalen wat niet van toepassing is en/of verder invullen.
2 De (eventuele) opname van een schriftelijke verplichting tot mee-eten heeft fiscale redenen. Alleen als deze verplichting schriftelijk wordt opgelegd (omdat het mee-eten met de kinderen deel uitmaakt van het pedagogisch plan) is de maaltijd fiscaal onbelast. Tevens wordt de maaltijd dan als werktijd aangemerkt.
2. Voorbeeld wijziging arbeidsovereenkomst
(ex artikel 3.2 CAO)
De ondergetekenden:
1. ...............
te ...............
hierna te noemen werkgever, en
2. ...............
te ...............
hierna te noemen werknemer,
verklaren hierbij in de tussen hen op gedateerde arbeidsovereenkomst de volgende
wijzigingen overeen te komen:
• de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt met ingang van omgezet in een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.1
• de arbeidsduur wordt met ingang van ............... vastgesteld op uren per week en
de werktijden zijn als volgt bepaald: 1
• de werknemer vervult met ingang van ............... de functie van 1
• de werknemer wordt met ingang van ............... gesalarieerd volgens salarisschaal ...............
als opgenomen in bijlage 2 van de CAO.1
• het salaris bedraagt met ingang van ............... € per maand en is vastgesteld op
basis van salarisnummer 1
• de voor de werknemer geldende datum van de jaarlijkse verhoging wordt met ingang van
............... vastgesteld op 1
• de werknemer verricht met ingang van zijn werkzaamheden:
• in / vanuit 1
• in het werkgebied 1
• in 1
• andere wijzigingen:
...............1
Aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt en ondertekend op ,
te ..............
Werkgever Werknemer
............... ...............
(handtekening) (handtekening)
1 Doorhalen wat niet van toepassing is en/of verder invullen.
3. Voorbeeld arbeidsovereenkomst BBL-student
(ex artikel 9.6 CAO)
Voor werknemers aangesteld op basis van de regeling beroepsbegeleidende leerweg (BBL) van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).
De ondergetekenden:
1. ……………
te ...............
hierna te noemen werkgever, en
2. ……………
te ……………
hierna te noemen werknemer,
verklaren een arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan onder de navolgende voorwaarden:
Artikel 1
De werknemer treedt in dienst met ingang van in de functie van BBL-student.
Artikel 2
De werknemer verricht zijn werkzaamheden
• in/vanuit 1
• in het werkgebied 1
Artikel 3
De werknemer is aangesteld in volledig dienstverband / voor (gemiddeld; minimaal 20) uren
per week.
of
De werknemer is aangesteld in volledig dienstverband / voor (gemiddeld; minimaal 12) uren
per week, daar deze uitsluitend zal werken ten behoeve van de BSO. 1
Artikel 4
De werktijden zijn als volgt bepaald: ...............
Artikel 5
Deze arbeidsovereenkomst wordt op grond van artikel 9.6 van de CAO aangegaan voor de duur van de opleiding en eindigt van rechtswege op de dag van beëindiging van de opleiding doch uiterlijk op (maximaal 4 jaar)…………. .
Na diplomering wordt deze arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, indien hiervoor een vacature c.q. formatieruimte beschikbaar is en het functioneren van de werknemer dit niet verhindert. Een eventuele verhindering gelegen in het onvoldoende functioneren van de werknemer moet zijn gebaseerd op een in de 12 maanden voorafgaand aan het behalen van het diploma plaatsgevonden beoordeling op basis van een regeling als bedoeld in artikel
9.3 van de CAO.2
Deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt aangegaan met de mogelijkheid van tussentijdse opzegging. De termijn voor tussentijdse opzegging bedraagt zowel voor de werkgever als voor de werknemer 2 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de kalendermaand volgend op de opzegging.
De eerste 2 maanden van het dienstverband langer dan 6 maanden gelden als proeftijd.
Artikel 6
Op deze overeenkomst is van toepassing de Collectieve Arbeidsovereenkomst Kinderopvang (verder te noemen CAO), zoals deze thans luidt respectievelijk gedurende deze overeenkomst zal komen te luiden, welke CAO geacht wordt met deze overeenkomst een geheel uit te maken.
Artikel 7
De werknemer wordt gesalarieerd volgens de salarisnummers 7 tot en met 9 van de in bijlage 2 opgenomen salaristabel (zie bijlage 10 van de CAO).
De werknemer ontvangt bij aanvang van het dienstverband een salaris van € ……… per maand en dit
is vastgesteld op basis van salarisnummer … (ten minste 7).
Artikel 8
Het aantal uren vakantieverlof per jaar, als bedoeld in artikel 7.1 en 7.3 van de CAO, bedraagt
.............. (parttimefactor x 144 plus parttimefactor x 66 uren).
Artikel 9
De werknemer is wel / niet verplicht te verhuizen naar of nabij de standplaats.1
Artikel 10
Bij de aanvang van het dienstverband oefent de werknemer de volgende nevenfuncties uit:
............... 1
Artikel 11
Onverminderd het in artikel 1.4 van de CAO bepaalde zijn op deze arbeidsovereenkomst voorts de volgende regelingen en afspraken van toepassing:
• de werknemer is verplicht om opvoedkundige redenen deel te nemen aan maaltijden met aan zijn zorg of begeleiding toevertrouwde kinderen;1,3
• ……………………1
Artikel 12
De werknemer verklaart xxxxxxxxx van de werkgever te hebben ontvangen een door beide partijen ondertekend afschrift van deze arbeidsovereenkomst.
Artikel 13
De werknemer verklaart op zijn verzoek kosteloos van de werkgever te hebben ontvangen:
• een exemplaar van het pensioenreglement;1
• een exemplaar van de statuten en het huishoudelijk reglement van de werkgever.1
De werknemer verklaart bij de werkgever tevens inzage te kunnen hebben in de actuele tekst van de CAO en van het pensioenreglement.1
Artikel 14
Bijzondere bepalingen:
De beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPV) die is overeengekomen tussen werknemer en het opleidingsinstituut …… op ……(datum) , is gekoppeld aan en maakt deel uit van deze arbeidsovereenkomst.
Afspraken omtrent inzetbaarheid conform artikel 9.6 lid 3 van de CAO worden schriftelijk vastgelegd. Deze overeenkomst is een voortzetting van de op tussen werkgever en werknemer
gesloten arbeidsovereenkomst.1
Voor de werknemer blijven op grond van bijlage 3 artikel 1 van de CAO de volgende arbeidsvoorwaarden gehandhaafd: 1
Artikel 15
Overige bepalingen:
Eventueel verwijzing naar regeling studiefaciliteiten.
...............1
Aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt en ondertekend op ............…. , te ...........………..
Werkgever Werknemer
............... ...............
(handtekening) (handtekening)
1 Doorhalen wat niet van toepassing is en/ of verder invullen.
2 De in de derde volzin van artikel 5 gestelde voorwaarden voor omzetting naar onbepaalde tijd gelden voor arbeidsovereenkomsten die vanaf 1 januari 2004 zijn aangegaan.
3 De (eventuele) opname van een schriftelijke verplichting tot mee-eten heeft fiscale redenen. Alleen als deze verplichting schriftelijk wordt opgelegd (omdat het mee-eten met de kinderen deel uitmaakt van het pedagogisch plan) is de maaltijd fiscaal onbelast. Tevens wordt de maaltijd dan als werktijd aangemerkt.
BIJLAGE 8 REGELING KWALITEIT KINDEROPVANG EN PEUTERSPEELZALEN
(ex artikel 2.1 lid 3)
Bij de samenstelling van de CAO (maart 2016) is onderstaande regeling van kracht. De Regeling Kwaliteit Kinderopvang 2012 kan gewijzigd worden door wet -en regelgeving gedurende de looptijd van de CAO. Mocht dit het geval zijn dan geldt vanaf dat moment de gewijzigde Regeling.
Regeling Kwaliteit Kinderopvang 2012
Artikel 5. Aantal beroepskrachten en groepsgrootte in de dagopvang
1. Bij dagopvang vindt de opvang plaats in stamgroepen, met dien verstande dat in een groep:
a. in de leeftijd tot één jaar gelijktijdig ten hoogste twaalf kinderen aanwezig zijn;
b. in de leeftijd tot en met drie jaar gelijktijdig ten hoogste zestien kinderen aanwezig zijn, waaronder ten hoogste acht kinderen in de leeftijd tot één jaar.
2. De houder deelt de ouder en het kind mee tot welke stamgroep het kind behoort en welke beroepskrachten op welke dag aan welke groep zijn toegewezen.
3. Aan een kind worden ten hoogste drie vaste beroepskrachten toegewezen, waarvan per dag ten minste één beroepskracht werkzaam is in de groep van dat kind. Indien er vanwege de grootte van de groep met drie beroepskrachten tegelijkertijd gewerkt wordt dan worden er ten hoogste vier beroepskrachten toegewezen aan een kind.
4. Een kind maakt gedurende de week gebruik van ten hoogste twee verschillende stamgroepruimtes.
5. Het vierde lid is niet van toepassing bij speciale activiteiten, beschreven in het pedagogisch beleidsplan, bedoeld in artikel 7.
6. Het tweede, derde en vierde lid zijn niet van toepassing op een kind dat blijkens de overeenkomst tussen de houder van een kindercentrum en de ouders van het kind gebruik maakt van opvang op dagen die per week verschillen.
7. Bij dagopvang in groepen waarin kinderen worden opgevangen van dezelfde leeftijd is de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk aanwezige kinderen in overeenstemming met tabel 1, onderdeel a van de bijlage bij de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012.
8. Bij dagopvang in groepen waarin kinderen worden opgevangen van verschillende leeftijden wordt de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het aantal feitelijk aanwezige kinderen, in overeenstemming met tabel 1, onderdeel b van de bijlage bij de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012. Dit kan tevens worden bepaald met behulp van een rekentool die in opdracht van de Rijksoverheid is ontwikkeld xxxx://0xxxxx.xx/xxxxxxx.xxxx
9. Indien kinderen bij (spel)activiteiten de stamgroep verlaten, is het eerste lid niet van toepassing.
10. Indien bij dagopvang per dag ten minste tien aaneengesloten uren opvang wordt geboden, kunnen, in afwijking van het zevende, achtste of negende lid, voor ten hoogste drie uren per dag, met uitzondering van de uren tussen 9.30 en 12.30 uur en 15.00 en 16.30 uur, minder beroepskrachten worden ingezet, met dien verstande dat ten minste de helft van het aantal beroepskrachten, vereist op grond van het zevende of achtste lid, wordt ingezet. In de periode vóór 9.30 uur en na 16.30 uur kan de in de eerste volzin bedoelde afwijkende inzet van beroepskrachten ten hoogste anderhalf uur aaneengesloten bedragen en in de (pauze)periode tussen 12.30 uur en 15.00 uur, ten hoogste twee uren aaneengesloten en niet langer dan de daadwerkelijke duur van de middagpauze.
11. Indien op grond van het tiende lid slechts één beroepskracht in het kindercentrum wordt ingezet, is ter ondersteuning van deze beroepskracht ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig.
12. Indien op grond van het zevende of achtste lid slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, is tevens een volwassene beschikbaar die telefonisch bereikbaar is en die binnen 15 minuten in het kindercentrum aanwezig kan zijn in geval van een calamiteit. De houder informeert de bij het kindercentrum werkzame personen over de naam en het telefoonnummer van deze persoon.
13. Met vooraf gegeven schriftelijke toestemming van de ouder kan een kind gedurende een tussen houder en ouder overeengekomen periode, in afwijking van het tweede, derde en het vierde lid, worden opgevangen in één andere stamgroep dan de stamgroep, bedoeld in het eerste en tweede lid.
Artikel 5a. Vierogenprincipe bij dagopvang
De houder van een kindercentrum organiseert de dagopvang op zodanige wijze, dat de beroepskracht of de beroepskracht in opleiding de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene.
Artikel 6. Aantal beroepskrachten en de groepsgrootte in buitenschoolse opvang
1. Bij buitenschoolse opvang vindt de opvang plaats in basisgroepen, met dien verstande dat een basisgroep uit ten hoogste twintig kinderen bestaat in de leeftijd van vier jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.
2. In afwijking van het eerste lid kan een basisgroep, voor kinderen in de leeftijd van acht jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt, bestaan uit ten hoogste dertig kinderen.
3. Bij buitenschoolse opvang bedraagt de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het feitelijk aanwezige aantal kinderen ten minste één beroepskracht per tien kinderen.
4. Bij buitenschoolse opvang voor kinderen in de leeftijd van acht jaar tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt in een basisgroep met ten hoogste dertig kinderen, bedraagt de verhouding tussen het aantal beroepskrachten en het feitelijke aantal aanwezige kinderen, in afwijking van het derde lid, ten minste twee beroepskrachten, waarbij de beroepskrachten bij hun werkzaamheden worden ondersteund door een andere volwassene.
5. Het minimale aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal aanwezige kinderen bij een gemengde leeftijdsgroep wordt, met in achtneming van het eerste tot en met vierde lid en de rekenregels in de bijlage, bepaald met behulp van een rekentool die wordt bekendgemaakt via de website xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx.
6. Indien kinderen bij (spel)activiteiten de basisgroep verlaten, is het eerste of tweede lid niet van toepassing.
7. Bij activiteiten in groepen groter dan dertig kinderen, besteedt de houder in het pedagogisch beleidsplan, bedoeld in artikel 7, aantoonbaar extra aandacht aan de omgang met de basisgroep.
8. In afwijking van het derde of vierde lid kunnen voor en na de dagelijkse schooltijd alsmede gedurende vrije middagen voor ten hoogste een half uur per dag minder beroepskrachten worden ingezet, met dien verstande dat ten minste de helft van het aantal beroepskrachten wordt ingezet. Op vrije dagen of tijdens de schoolvakanties kan, indien per dag ten minste tien aaneengesloten uren buitenschoolse opvang wordt geboden, de in de vorige volzin bedoelde afwijkende inzet van beroepskrachten ten hoogste drie uur bedragen, met dien verstande dat ten minste de helft van het aantal op grond van het derde of vierde lid vereiste beroepskrachten wordt ingezet en de afwijkende inzet niet plaatsvindt tussen 9.30 uur en 12.30 uur en 15.00 uur en 16.30 uur. Artikel 5, tiende lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.
9. Indien op grond van het achtste lid slechts één beroepskracht in het kindercentrum wordt ingezet, is ter ondersteuning van deze beroepskracht ten minste één andere volwassene in het kindercentrum aanwezig.
10. Indien op grond van het derde, vierde of vijfde lid slechts één beroepskracht in het kindercentrum aanwezig is, is tevens een volwassene beschikbaar die telefonisch bereikbaar is en die binnen 15 minuten in het kindercentrum aanwezig kan zijn in geval van een calamiteit. De houder informeert de bij het kindercentrum werkzame personen over de naam en het telefoonnummer van deze persoon.
11. Met vooraf gegeven schriftelijke toestemming van de ouder kan een kind gedurende een tussen houder en ouder overeengekomen periode worden opgevangen in één andere basisgroep dan de basisgroep, bedoeld in het eerste lid.
BIJLAGE 9 REGLEMENT GELIJKSTELLINGSCOMMISSIE
Ex art. 9.8 CAO Kinderopvang
1. SAMENSTELLING GELIJKSTELLINGCOMMISSIE
1. De gelijkstellingscommissie bestaat uit 2 leden.
2. De samenstelling is als volgt:
a. één lid benoemd door de werkgeversorganisaties
b. één lid benoemd door de werknemersorganisaties
3. De gelijkstellingscommissie is door het OAK gemandateerd en doet uitspraak namens het OAK.
4. Het secretariaat van de gelijkstellingscommissie wordt gevoerd door het secretariaat van het OAK, bereikbaar via het mailadres xxxxxxxxxxxxxxx@xxx.xx.
2. INDIENING GELIJKSTELLINGSVERZOEK
1. Een verzoek tot individuele gelijkstelling op grond van de opleidingsachtergrond voor de functie van Pedagogisch Medewerker, verder te noemen: ‘gelijkstellingsverzoek’ wordt door de werkgever schriftelijk bij de gelijkstellingscommissie ingediend.
2. Een gelijkstellingsverzoek wordt in behandeling genomen indien de werkgever de onderstaande documenten heeft ingediend:
a. een met redenen omkleed en door de werkgever ondertekend verzoekschrift;
b. een bewijs van het voornemen tot indiensttreding van de kandidaat-werknemer;
c. een afschrift van één of meer van de volgende documenten van de kandidaat- werknemer: betreffende diploma’s, bewijsstukken van gevolgde opleidingen of in het functieboek bij de functiebeschrijving Pedagogisch Medewerker genoemde documenten, zoals onder a tot en met f;
d. een eventueel eerder verleende gelijkstelling met betrekking tot de kandidaat- werknemer.
3. Deze bepalingen zijn ook van toepassing indien het een werknemer betreft. Hierbij dient onder lid 2 sub b ‘voornemen tot indiensttreding’ gelezen te worden als ‘arbeidsovereenkomst’.
3. UITSPRAAK
1. De Commissie doet een schriftelijke en unanieme uitspraak.
2. De uitspraak is ‘individuele gelijkstelling’ of ‘afwijzing verzoek tot gelijkstelling’. Deze wordt
per brief toegezonden aan de werkgever met een afschrift voor de kandidaat-werknemer.
3. De uitspraak ‘individuele gelijkstelling’ geldt gedurende het dienstverband bij de werkgever die het verzoek heeft ingediend.
BIJLAGE 10 INZETBAARHEID EN SALARIËRING STUDENTEN MBO EN HBO
Inzetbaarheid en salariëring studenten MBO en HBO
Opleidingsfase | Salaris | Formatieve inzetbaarheid | Wijze van vaststelling opleidingsfase | Wijze van vaststelling formatieve inzetbaarheid |
Fase 1: overeenkomstig eerste leerjaar SPW- 3/ SPW-4 | Salarisnummer 7 Schaal 5 | Oplopend van 0 naar 100% | * Conform de leerjaren en voortgang ingeval van een normatieve opleidingsduur van 3 jaar; * In geval van een andere opleidingsduur worden de fase en ingangsdatum ervan bepaald op basis van informatie van de opleiding. | De werkgever stelt de formatieve inzetbaarheid in fase 1 en fase 2 vast op basis van informatie van de opleidings- en praktijkbegeleider en legt deze schriftelijk vast. |
Fase 2: overeenkomstig tweede leerjaar SPW-3/ SPW-4 | Salarisnummer 8 Schaal 5 | |||
Fase 3: overeenkomstig derde leerjaar SPW- 3/ SPW-4 | Salarisnummer 9 Schaal 5 | 100% | Nvt | |
Fase 4: diploma SPW-3 of vierde jaar SPW-4 | Salarisnummer 10 Schaal 6 Zie ook punt 4 onder het schema. | 100% | Nvt | Nvt |
1. De in bovenstaand schema vermelde salarisnummers komen overeen met dezelfde salarisnummers zoals opgenomen in bijlage 2.
2. Voor de BBL-student geldt als datum van jaarlijkse verhoging de datum die voortvloeit uit toepassing van bovenstaand schema.
3. Voor BBL-studenten van wie de arbeidsovereenkomst voor 1 mei 2007 is ingegaan, geldt dat zij na diplomering in salarisnummer 11 worden ingeschaald.
BIJLAGE 11 ONTHEFFINGSREGELING EN DISPENSATIEREGELING
(ex art. 1.5 van de XXX)
Aan een ontheffingsverzoek ex artikel 1.5 worden de volgende voorwaarden gesteld:
1. De werkgever stuurt een schriftelijk verzoek naar het Overleg Arbeidsvoorwaarden Kinderopvang (OAK). Het secretariaat van het OAK wordt gevoerd door FCB, Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX xx Xxxxxxx.
2. Uit het verzoek blijkt dat de OR, PVT of bij het ontbreken daarvan het personeel instemt met het verzoek.
3. De werkgever licht het verzoek inhoudelijk toe. Om voor een dergelijke ontheffing in aanmerking te komen, dient het verzoek ten minste aan de volgende criteria te voldoen:
a. De aanvrager toont aan dat hij onder de werkingssfeer van de CAO Kinderopvang en één of meer andere CAO’s valt, niet zijnde een ondernemings-CAO;
b. De aanvrager onderbouwt om welke reden(en)ontheffing wordt gevraagd en beargumenteert waarom deze redenen moeten leiden tot ontheffing van de CAO;
c. De arbeidsvoorwaarden voor de werknemers na een eventuele dispensatie dienen voldoende gewaarborgd te zijn en deze arbeidsvoorwaarden mogen over het algemeen geen mindere aanspraken aan de werknemers verlenen dan voor hen zouden voortvloeien uit de toepasselijkheid van deze CAO. Dit blijkt uit afspraken die zijn gemaakt met de regionale vertegenwoordigers van de vakbonden betrokken bij deze CAO en de instemming van de OR, PVT of bij het ontbreken daarvan het personeel.
4. Het secretariaat controleert of de aanvraag compleet is en neemt contact op met de werkgever. Het secretariaat bespreekt met de werkgever het tijdpad om tot behandeling van zijn verzoek in het OAK te komen.
5. Daarbij gelden de volgende termijnen:
a. Voor een ambtelijke voorbereiding geldt als richtlijn een periode van 3 weken;
b. De behandeling van het verzoek staat op de agenda van het eerstvolgende reguliere Overleg Arbeidsvoorwaarden Kinderopvang. Het OAK vergadert doorgaans 4 keer per jaar.
6. Inwilliging van het verzoek tot ontheffing vindt slechts plaats als tenminste twee derde van de werknemersvertegenwoordiging en tenminste twee derde van de werkgeversvertegenwoordiging instemt met het verzoek.
7. Na behandeling van het verzoek in het OAK neemt het secretariaat binnen 3 werkdagen contact op met de werkgever;
8. Het secretariaat deelt de verzoekende werkgever de uitkomst van de behandeling mee:
a. De werkgever levert, indien nodig, aanvullende informatie om een uitspraak over het verzoek te doen. Afhankelijk van de aard van deze aanvullende informatie wordt opnieuw bepaald wanneer de behandeling van het aangevulde verzoek kan plaatsvinden;
b. Van de constatering dat ontheffing wordt verleend, danwel dat de ontheffing niet wordt verleend, ontvangt de werkgever evenals de OR / PVT een schriftelijke bevestiging.
9. De schriftelijke bevestiging van de uitspraak bevat een vermelding van de overwegingen die tot de uitspraak hebben geleid.
10. CAO-partijen kunnen aan hun uitspraak tot inwilliging van het verzoek tot ontheffing voorwaarden verbinden.
11. Als de werkgever het niet eens is met het besluit van het OAK, kan hij daarover een klacht indienen bij het OAK.
12. Als het OAK en de werkgever in goed overleg de klacht niet kunnen oplossen, kunnen partijen besluiten om een onafhankelijke derde in te schakelen. Deze onafhankelijke derde beoordeelt de klacht en doet daarover een uitspraak. De werkgever en het OAK delen de kosten voor inschakeling van deze onafhankelijke derde.
13. In geval van een werkingssfeer-overlap met een andere CAO, voert het OAK voorafgaand aan de behandeling van het dispensatieverzoek, een gesprek met een vertegenwoordiging van deze andere CAO om het geschil binnen een periode van 3 maanden in onderling overleg op te lossen. Mocht dit binnen deze periode van 3 maanden