SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Kenmerk: 05/19
Arbitraal xxxxxx in de zaak van:
drs. A., wonende te Z., eiser,
gemachtigde: mr. X. xxx Xxxxxxx-Xxxxx;
tegen
de stichting B., gevestigd te Z., verweerster,
gemachtigde: mr. J.E. Lenglet.
1. De procesgang
Partijen worden hierna aangeduid als “eiser” en “de Stichting”.
1.1 Eiser heeft bij brief van 26 september 2005 de onderhavige procedure aanhangig gemaakt bij het Scheidsgerecht. Bij memorie van eis van 31 oktober 2005 heeft hij gevorderd te bepalen:
primair:
- 1. dat de opzegging van de toelatingsovereenkomst nietig is dan wel zonder rechtsgevolg dient te blijven;
- 2. dat de Stichting haar medewerking verleent, desnoods door het geven van een aanwijzing , bij de tot- standkoming van een samenwerkingsovereenkomst tussen eiser en de andere cardiologen in haar zie- kenhuis;
subsidiair:
- 1. dat de toelatingsovereenkomst niet eerder dan met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden eindigt, derhalve met ingang van 1 maart 2006;
- 2. dat de Stichting aan eiser ten titel van schadevergoeding een bedrag van € 250.000,-- dient te voldoen, althans een door het Scheidsgerecht in goede justitie te bepalen bedrag;
- met veroordeling van de Stichting in de kosten van deze procedure.
1.2 De Stichting heeft op 9 november 2005 bij memorie van antwoord geconcludeerd dat de primaire en subsidiaire vorderingen van eiser zullen worden afgewezen, met veroordeling van eiser in de kosten van deze procedure.
1.3 Eiser heeft bij brief van 15 november 2005 aanvullende producties toegestuurd.
1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden te Utrecht op 22 november 2005. Daarbij was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster was vertegenwoordigd door drs. X., voorzitter Raad van Bestuur en mevrouw mr. D., lid Raad van Bestuur, bijgestaan door haar gemachtig- de. Voorts waren voor de Stichting aanwezig mevrouw mr. X., secretaris van de Raad van Bestuur en de heer dr. X., voorzitter van het bestuur van de Medische Staf. Beide partijen hebben de standpunten na- der toegelicht aan de hand van pleitnota’s. Xxxxx heeft daarbij zijn eis aangevuld in dier voege dat de Stichting, als de primaire of subsidiaire vordering wordt toegewezen, haar brief van 27 oktober 2005 aan de huisartsen corrigeert door een aanvullende brief, en dat de Stichting aan eiser een bedrag van € 25.000,-- betaalt wegens immateriële schade wegens schending van de goede naam van xxxxx, terwijl eiser subsidiair verzoekt de opzegging van de toelatingsovereenkomst pas te laten plaatsvinden met in- gang van 1 januari 2007.
2. De samenvatting van het geschil
2.1 Eiser – thans 48 jaar oud – is vanaf 1 januari 1996 als medisch specialist werkzaam in het ziekenhuis van de Stichting, verder aangeduid als het ziekenhuis, en hij is op 1 januari 1997 toegetreden tot de maatschap cardiologie in dit ziekenhuis. Tussen partijen geldt een schriftelijke toelatingsovereenkomst van 7 oktober 2004.
2.2 Bij arbitraal xxxxxx van 28 juli 2005 is op vordering van de andere leden van de maatschap de ontbin- ding van deze maatschap ten aanzien van eiser uitgesproken door een College van Arbiters (hierna: ar- biters). Op vordering van eiser hebben arbiters hem een schadevergoeding ten bedrage van € 150.000,-
- toegekend en zijn de andere leden van de maatschap veroordeeld tot overneming van het praktijkaan- deel van eiser tegen betaling binnen zes maanden na 1 januari 2006 van een nader ingevolge de over- eenkomst van maatschap vast te stellen bedrag. Arbiters hebben aan hun oordeel ten grondslag gelegd dat – kort samengevat – de harmonie binnen de maatschap zodanig is verstoord dat verdere samen- werking niet meer mogelijk wordt geacht. Het ontbreken van harmonie is naar het oordeel van arbiters
aan alle leden van de maatschap te verwijten. De maatschap is per 1 januari 2006 ten aanzien van eiser geëindigd.
2.3 Bij brief van 30 augustus 2005 heeft de Raad van Bestuur de toelatingsovereenkomst tussen de Stichting en eiser opgezegd tegen 1 januari 2006. De Raad verwijst naar zijn brief van 13 januari 2005 waarin hij aan eiser heeft laten weten dat deze ermee rekening diende te houden dat de toelating zou worden opge- zegd indien ontbinding van de maatschap zou volgen. De Raad is van mening dat eiser na 1 januari 2006 geen praktijk meer heeft in zijn ziekenhuis. Na deze datum is samenwerking met andere cardiologen uit- gesloten en ontstaat een situatie die in strijd is met artikel 16 van de toelatingsovereenkomst waarin sa- menwerking met andere medische specialisten is voorgeschreven. Een en ander levert een gewichtige reden op van zodanig klemmende aard dat van de Stichting niet kan worden gevergd te toelatingsover- eenkomst te continueren.
2.4 Eiser acht de ontbinding van de maatschap geen reden voor opzegging van de toelatingsovereenkomst. Hij behoudt immers, zolang hij dat zelf wil, zijn praktijk. Hij heeft niet het initiatief voor de ontbinding ge- nomen en zich daartegen juist met hand en tand verzet. Hij is ook na 1 januari 2006 tot samenwerking be- reid. Opzegging op een termijn van vier maanden is voorts in strijd met de in artikel 24.2 van de overeen- komst bepaalde termijn van zes maanden. Voor deze opzegging bestaan geen gewichtige redenen van klemmende aard en eiser wordt door deze opzegging onevenredig in zijn belangen getroffen.
2.5 Het conflict in de maatschap cardiologen waarvan eiser deel uitmaakt, bestaat reeds geruime tijd. Al in december 2002 heeft de visitatiecommissie vastgesteld dat het onderling respect tussen de maten gering was. De maatschap heeft gedurende de periode van november 2002 tot maart 2004 begeleiding gehad van de heer G.H. Damhuis, organisatieadviseur. In maart 2004 is een beleidsplan vastgesteld. In juli 2004 heeft de Raad van Bestuur aan Xxxxxxx verzocht opnieuw de begeleiding van de maatschap op zich te nemen. In september 2004 is het beleidsplan aangepast. Het conflict is vervolgens verhevigd toen eiser aan de uitvoering daarvan voorwaarden stelde en het aantrekken van een vijfde cardioloog niet zonder meer wilde aanvaarden, hoewel dit was afgesproken. De arts-assistenten hebben een klacht tegen hem ingediend. De andere leden van de maatschap hebben op 12 oktober 2004 het vertrouwen in eiser opge- zegd. Xxxxxxx heeft zijn opdracht teruggegeven.
2.6 Xxxxx heeft tijdens een overleg van 23 oktober 2004 erkend dat hij te ver was gegaan en dat hij zich niet voldoende constructief heeft opgesteld. De andere leden van de maatschap zijn echter niet op de voor- stellen van eiser ingegaan en hebben een arbitrale procedure gestart die heeft geresulteerd in het hier- voor vermelde vonnis.
2.7 De Raad van Bestuur heeft met de cardiologen regelmatig overleg gevoerd over de conflictsituatie en ook de kosten van de mediator voor zijn rekening genomen. Op aanwijzing van de Raad heeft een supervisor de patiëntenbesprekingen van de cardiologen tweemaal per week bijgewoond. Het bestuur van de medi- sche staf heeft zich achter de opstelling van de Raad van Bestuur geschaard.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht in deze te beslissen berust op artikel 27 lid 2 van de toelatings- overeenkomst en wordt door partijen erkend. Het Scheidsgerecht zal bij arbitraal vonnis beslissen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 24.1 van de toelatingsovereenkomst kan opzegging ervan door de Stichting slechts plaats- vinden op grond van gewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs van de Stichting niet gevergd kan worden deze overeenkomst te continueren. De opzegtermijn bedraagt op grond van artikel
24.2 zes maanden, tenzij een dringende reden onverwijlde beëindiging rechtvaardigt.
4.2 De Stichting heeft aan de opzegging geen dringende reden ten grondslag gelegd en zij erkent in beginsel dat de opzegtermijn zes maanden bedraagt. Zij meent echter dat eiser vanaf 1 januari 2006 door de ontbin- ding van de maatschap en de overige beslissingen in het arbitraal vonnis geen eigen praktijk meer in haar ziekenhuis heeft en dat voor hem de mogelijkheid ontbreekt zijn praktijk vanaf die datum voort te zetten in dit ziekenhuis. De Stichting staat bovendien geen solistische praktijk toe en heeft dit ook aan eiser vooraf kenbaar gemaakt.
4.3 Het standpunt van de Stichting dat eiser vanaf 1 januari 2006 geen praktijk meer heeft in haar ziekenhuis, is onjuist. Zolang als de toelatingsovereenkomst in stand blijft, heeft xxxxx op grond daarvan het recht over- eenkomstig de tussen partijen geldende bepalingen en voorwaarden als medisch specialist werkzaamhe- den in het ziekenhuis uit te oefenen. Daaraan kan niet afdoen dat de maatschap waarvan eiser deel uit- maakte, is ontbonden. Het concurrentiebeding van artikel 16 van de maatschapsovereenkomst staat daar- aan evenmin in de weg, reeds omdat deze bepaling alleen geldt wanneer eiser zijn praktijk ook daadwerke- lijk heeft overgedragen. De bepalingen van de toelatingsovereenkomst prevaleren bovendien boven die van de maatschapovereenkomst, zoals in artikel 19 van deze laatste overeenkomst dan ook terecht is bepaald. Ten slotte voorziet artikel 24.1 aanhef en onder f van de toelatingsovereenkomst in de situatie dat de over- eenkomst van samenwerking is beëindigd.
4.4 Het vonnis van arbiters waarin de ontbinding van de maatschap is uitgesproken en over de overdracht van de praktijk is beslist, kan aan eiser niet het recht ontnemen de rechtsgeldigheid van de opzegging van de toelatingsovereenkomst, die uiteraard niet van rechtswege eindigt, aan het Scheidsgerecht ter toetsing voor te leggen. Aan het Scheidsgerecht ligt dus de vraag voor of er voldoende gewichtige redenen van zodanige klemmende aard zijn dat van de Stichting niet gevergd kan worden de toelatingsovereenkomst met eiser te continueren. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord op grond van hetgeen hierna in 4.5 wordt overwo- gen.
4.5 Aan het Scheidsgerecht is voldoende gebleken dat, zoals ook arbiters in hun eerdergenoemde vonnis heb- ben geoordeeld, de samenwerking tussen eiser en de andere cardiologen in het ziekenhuis van de Stichting zodanig is verstoord dat van een herstel van vertrouwen thans geen sprake meer kan zijn. Weliswaar heb- ben eiser en de overige cardiologen in de afgelopen periode nog zodanig samengewerkt dat het belang van de patiënten niet in gevaar is gekomen, doch deze samenwerking is niet optimaal en mag dan ook niet lan- ger duren dan strikt noodzakelijk is. Daarbij verdient nog aantekening dat deze samenwerking kennelijk xx- xxxx in stand kon blijven omdat de Raad van Bestuur daarop toezag en omdat deze samenwerking ook nog met de nodige extra maatregelen, zoals die van een supervisor, werd omgeven. Van de Stichting kan in re- delijkheid niet verlangd worden dat zij daarmee doorgaat, temeer nu het geduld van de andere cardiologen (hoe zeer wellicht anders van hen mocht worden verwacht) op is. Van de zijde van de medische staf is, ook bij de mondelinge behandeling, bevestigd dat de huidige situatie niet kan voortduren en dat de medische staf wil dat daaraan een einde komt. Xxxxx erkent zelf dat een goede samenwerking tussen cardiologen voor de vereiste kwaliteit van de patiëntenzorg een onmisbare voorwaarde is. Aan deze voorwaarde kan niet langer worden voldaan, hoe zeer ook wordt erkend dat eiser een bekwaam en hardwerkend cardioloog is die voldoende oog voor deze zorg heeft. Volgens het oordeel van arbiters, dat het Scheidsgerecht in zover- re wel als een gegeven heeft te aanvaarden, valt de verstoring van de samenwerking tussen de cardiologen mede aan eiser te verwijten, zodat eiser daarvan ook ondanks het feit dat op zijn medisch handelen niets is aan te merken, de gevolgen zal hebben te dragen in dier voege dat hij niet langer in het ziekenhuis werk- zaam kan zijn.
4.6 Gelet op hetgeen hiervoor in 4.5 is overwogen, ziet het Scheidsgerecht voor eiser geen mogelijkheid na 1 januari 2006 nog op verantwoorde wijze in het ziekenhuis te blijven werken. Nu de verhoudingen tussen de cardiologen reeds meer dan een jaar zijn verstoord en de samenwerking in feite op kunstmatige wijze gaande wordt gehouden, moet daaraan op korte termijn een einde komen. Xxxxx heeft daaraan in zoverre ook zelf bijgedragen door aan arbiters in de procedure met de andere cardiologen de overdracht van zijn praktijk en de vergoeding daarvoor en de schade die hij zal lijden door het feit dat hij het ziekenhuis zal moeten verlaten, ter beoordeling en beslissing voor te leggen. Nu daarop is beslist en arbiters in hun oor- deel hebben verdisconteerd dat de Stichting de toelatingsovereenkomst met eiser zal opzeggen tegen 1 ja- nuari 2006, is dat voor het Scheidsgerecht reden om dit oordeel als uitgangspunt te aanvaarden en in dit geval dienovereenkomstig te oordelen, zeker nu alle andere betrokkenen hun verwachtingen hierop hebben gericht en niet voldoende aanleiding bestaat anders te beslissen.
4.7 Het vorenstaande houdt in dat de Stichting weliswaar de termijn van opzegging niet in acht heeft genomen, maar dat xxxxx niet leidt tot ongeldigheid van de opzegging. Het Scheidsgerecht zal de Stichting veroorde- len tot vergoeding van de mogelijke schade die eiser daardoor heeft geleden. Ook in dit opzicht sluit het Scheidsgerecht aan bij het oordeel van arbiters. Deze hebben de totale schade van eiser, door een intuïtie- ve schatting naar billijkheid, begroot op een bedrag van € 200.000,--, waarvan een gedeelte van € 50.000,-- voor rekening van xxxxx is gelaten. Xxxxx heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die reden geven an- ders te oordelen over de omvang van zijn schade. Het Scheidsgerecht zal de Stichting veroordelen dit laat- ste bedrag aan eiser te betalen, gedeeltelijk ter compensatie van het feit dat de opzegging twee maanden te
vroeg heeft plaatsgevonden en (zeer) gedeeltelijk als vergoeding van de schade die eiser lijdt als gevolg van het feit dat hij de gevolgen van de verstoorde verhoudingen en de daarop volgende opzegging van de toelatingsovereenkomst geheel zelf zal moeten dragen. Het Scheidsgerecht acht het billijk dat de Stichting – ondanks het feit dat zij niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor de verstoorde verhoudingen – in zo- verre het nadeel dat eiser lijdt, in beperkte mate voor haar rekening neemt. Het Scheidsgerecht neemt daarbij in aanmerking dat eiser (i) in het verleden ook al te maken heeft gehad met conflictsituaties in het ziekenhuis van de Stichting en zich toen zeer heeft ingespannen de medische zorg doorgang te laten vin- den, (ii) verder altijd goed heeft gefunctioneerd en (iii), zij het te laat en in onvoldoende mate, alsnog ge- poogd heeft de verstoorde verhoudingen met de andere cardiologen te herstellen.
4.8 Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen, komt alleen de vordering van eiser tot betaling van scha- devergoeding voor gedeeltelijke toewijzing in aanmerking en moeten alle andere vorderingen worden afge- wezen. Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld, vindt het Scheidsgerecht daarin reden de kosten te verdelen zoals hierna is vermeld.
5. De beslissing
Het Scheidsgerecht wijst het navolgende arbitrale vonnis:
5.1 Veroordeelt verweerster aan eiser bij wege van schadevergoeding te betalen een bedrag van vijftigduizend euro (€ 50.000,--), welk bedrag opeisbaar is vanaf 1 januari 2006;
5.2 Wijst voor het overige alle vorderingen van xxxxx af;
5.3 Bepaalt dat de kosten van het Scheidsgerecht, vastgesteld op een bedrag van € 5.400,--, voor rekening komen van beide partijen, ieder voor de helft, en zullen worden verrekend met het door eiser betaalde voor- schot, zodat verweerster te dier zake aan eiser een bedrag van € 2.700,--- is verschuldigd;
5.4 Bepaalt dat ieder van partijen voor het overige de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht op 8 december 2005 door xx. X. Xxxxxxxxxxx, voorzitter, xx. X. Xxxxxxx Spruyt en mr. T. van den Akker, leden, met bijstand van mr. drs. J.C.W. de Sauvage Nolting, griffier.