Concept wijzigingsbesluit 2024
Concept wijzigingsbesluit 2024
Onderwijs- en examenregeling
Postmaster opleiding tot Psychotherapeut
Door het bestuur van de Stichting PDO (G)GZ Amsterdam vast te stellen medio 2024
INHOUD
PARAGRAAF 1 – ALGEMENE BEPALINGEN 5
art. 1.1 – toepasselijkheid van de regeling 5
art. 1.2 – begripsbepalingen 5
PARAGRAAF 2 – TOELATING EN AANVANG OPLEIDING 8
art. 2.2 – aanvang opleiding 8
art. 3.1 – inspanningsverplichting en gedragsregels 9
PARAGRAAF 4 – INHOUD EN INRICHTING VAN DE OPLEIDING 11
art. 4.1 – doel van de opleiding 11
art. 4.2 – vorm van de opleiding 12
art. 4.3 – nominale duur van de opleiding 12
art. 4.4 – taal waarin de opleiding wordt verzorgd 13
art. 4.6 – samenstelling programma 13
art. 4.7 – verkorte opleiding voor GZ-psychologen 14
PARAGRAAF 5 – CURSORISCH OPLEIDINGSONDERDEEL 15
art. 5.1 – inhoud en studielast cursorische onderdelen 15
art. 5.2 – feitelijke vormgeving cursorisch onderwijs 15
art. 5.3 –aanwezigheidsverplichting 15
art. 5.4 – plaatsvinden cursorische onderdelen 16
art. 5.5 – verlenging cursorische opleidingstijd 16
art. 5. 6 – opleidelingen met een fysieke beperking 16
PARAGRAAF 6 – PRAKTIJKOPLEIDINGSONDERDEEL 17
art. 6.1 – praktijkonderdelen 17
art. 6.2 – individueel opleidingsplan (IOP) 17
art. 6.3 – verlenging praktijkopleiding 17
PARAGRAAF 7 – HOOFDOPLEIDER EN EXAMENCOMMISSIE 19
art. 8.2 – toetsing cursorische onderdelen 22
art. 8.3 – herkansing cursorische onderdelen 22
art. 8.4 – toetsing praktijkonderdelen; beoordeling jaarlijkse voortgang 23
art. 8.5 – herkansing praktijkonderdelen: beoordelingstraject 23
art. 8.7 – judicium abeundi bij onvoldoende voortgang 24
art. 8.9 – opleidelingen met een fysieke beperking 25
Art. 8.10 – termijn beoordeling 25
art. 8.11 – bewijsstuk beoordeling; xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Art. 8.13 – geldigheidsduur 26
Art. 8.16 – fraude en/of plagiaat 27
art. 10.1 – bezwaarprocedure 31
PARAGRAAF 11 - BEROEP BIJ COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS 33
art. 11.1 - College van Beroep voor de Examens: samenstelling en benoeming 33
art. 11.2 - Instellen van beroep 34
art. 11.3 - minnelijke schikking 34
art. 11.4 - schriftelijke voorbereiding 35
art. 11.5 - afhandeling zonder zitting 36
art. 11.6 - oproeping zitting; gemachtigde, getuigen en deskundigen 36
art. 11.7 - samenvoeging en splitsing 36
art. 11.8 - voorlopige voorziening 37
art. 11.9 - wraking en verschoning 37
art. 11.10 - behandeling ter zitting 37
art. 11.11 - beraadslaging en uitspraak 38
art. 11.12 – herziening van een uitspraak 38
PARAGRAAF 12 – OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN 39
art. 12.1 – vangnetregeling 39
art. 12.4 – vaststelling en inwerkingtreding 39
TOELICHTING bij de Onderwijs- en examenregeling 41
PREAMBULE
Artikel 9, lid 2 Besluit Psychotherapeut, Stbl. 1998, 155 bepaalt dat het bestuur van de opleidingsinstelling een Onderwijs- en examenregeling (OER) vaststelt voor de postmasteropleiding tot psychotherapeut.
De verschillende opleidingsinstellingen verenigd in de vereniging LOGO hebben één gezamenlijke Onderwijs- en examenregeling vastgesteld met alle opleidingsvoorschriften en regels.
Deze Onderwijs- en examenregeling is te beschouwen als de algemene voorwaarden die gelden bij de opleidingsovereenkomst die tussen de kandidaat en de opleidingsinstelling wordt afgesloten.
Daarom is in art. 12.3 van deze regeling bepaald dat de opleidingsinstelling er zorg voor draagt dat iedere opleideling voor aanvang van diens opleiding een exemplaar van deze regeling wordt verstrekt.
• Onderwijs- en examenregeling (met de daarbij horende toelichting die deel uitmaakt van de OER),
• De opleidingsovereenkomst, de overeenkomst die gesloten wordt tussen de opleideling en de opleidingsinstelling,
• De leerarbeidsovereenkomst (die tussen de opleideling en de praktijkopleidingsinstelling wordt gesloten), dan wel de door de hoofdopleider goedgekeurde overeenkomst die tussen de opleideling en de praktijkopleidingsinstelling wordt gesloten, die borgt dat aan de cao en de opleidingseisen is voldaan, en
• Het individuele opleidingsplan, zoals bedoeld in artikel 6.2 van de Onderwijs- en examenregeling
bevatten gezamenlijk de opleidingsspecifieke rechten en plichten die gelden voor de opleidelingen enerzijds en de opleidingsinstelling en praktijkopleidingsinstelling anderzijds.
PARAGRAAF 1 – ALGEMENE BEPALINGEN
art. 1.1 – toepasselijkheid van de regeling
Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de opleiding tot psychotherapeut en op alle opleidelingen die voor de opleiding staan ingeschreven.
art. 1.2 – begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. Bestuur van de stichting: het bestuur van de verschillende (regionale) opleidingsinstellingen:
− Stichting Postacademische (G)GZ-opleidingen Amsterdam
− Stichting Postacademische Opleidingen in de klinische Neuropsychologie
− Stichting BIG-opleidingen voor Psychologen en Pedagogen Midden Nederland (BoPP Midden Nederland)
− Stichting BIG-opleidingen voor Psychologen en Pedagogen West Nederland (BoPP West Nederland)
− Stichting Psychologische Vervolg Opleidingen (Groningen)
− Stichting Psychologische vervolgOpleidingen Nijmegen
− Stichting RINO Zuid
b. College van Beroep voor de Examens: het landelijk College van Beroep voor de Examens voor de opleiding tot psychotherapeut als bedoeld in art. 11.1.
c. College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut (CSGP) stelt regels voor de opleidingen en de erkenning van (praktijk)opleidingsinstellingen en opleiders in de basisberoepen Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut en de specialismen van de Gezondheidszorgpsycholoog. Voor de specialismen stelt het de regels voor de (her)registratie en herintreding.
d. Commissie Registratie en Toezicht (CRT): De CRT beheert de registers van specialisten- gezondheidszorgpsycholoog (Wet BIG), houdt toezicht op de vier psychologische beroepen van de Wet BIG: de gezondheidszorgpsycholoog, de psychotherapeut, de klinisch psycholoog en de klinisch neuropsycholoog en is verantwoordelijk voor het opleidingsregister
e. Docent: de door de hoofdopleider aangewezen docent die belast is met het afnemen van cursorische toetsen en het vaststellen van de uitslag daarvan.
f. Examen: de afsluiting van de opleiding bedoeld in artikel 9.1, waarvan sprake is als de opleideling alle onderdelen van de opleiding met goed gevolg heeft afgelegd en waarbij vastgesteld wordt dat de opleideling de eindkwalificaties van de opleiding heeft gerealiseerd.
g. Examencommissie: de commissie die vaststelt of de opleideling voldoet aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het getuigschrift. De examencommissie heeft voorts als taken en bevoegdheden het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen binnen het kader van de onderwijs- en examenregeling om de uitslag van toetsen en examens te beoordelen en vast te stellen, het toezien op het borgen van de kwaliteit van de organisatie en de procedures rondom toetsen en examens en het behandelen van bezwaren als bedoeld in art. 10.1
h. Hoofdopleider: degene die binnen een opleidingsinstelling verantwoordelijk is voor de opleiding tot Psychotherapeut en die als zodanig door de CRT is erkend.1
i. Hoofdopleider en Coördinatoren overleg (HCO): landelijk overleg tussen hoofdopleiders en coördinatoren van de opleidingsinstellingen.
1 Vigerend besluit opleidingseisen Psychotherapeut, zoals gepubliceerd op de website van de FGzPT.
j. Individueel opleidingsplan (IOP: ) uitwerking van het landelijke opleidingsplan op individueel niveau van de opleideling dat door de opleideling en de praktijkopleider voor de opleiding van de opleideling wordt opgesteld.2
k. Landelijk opleidingsplan: het plan dat de structuur en de inhoud van de opleiding tot Psychotherapeut op landelijk niveau beschrijft, dat is opgesteld door de desbetreffende gezamenlijke opleidingsinstellingen en waarmee het CSGP heeft ingestemd.3
l. Leerarbeidsovereenkomst: overeenkomst voor de duur van de opleiding tussen de praktijkopleidingsinstelling en de opleideling die het cursorisch onderwijs en de praktijkopleiding omvat.4
m. Opleideling: de psycholoog in opleiding tot psychotherapeut, de GZ-psycholoog in opleiding tot psychotherapeut, de Orthopedagoog-generalist in opleiding tot psychotherapeut of arts in opleiding tot psychotherapeut; degene die de opleiding volgt.
n. Opleiding: de postmaster opleiding tot psychotherapeut.
o. Opleidingsinstelling: de instelling die een opleiding tot psychotherapeut verzorgt en die als zodanig door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is aangewezen.5
p. Opleidingsovereenkomst: de overeenkomst tussen opleidingsinstelling, opleideling en praktijkopleidingsinstelling.
q. Opleidingsregister: een centraal register van opleidelingen, gehouden door de CRT;
r. Portfolio: het portfolio van de opleideling bestaat uit een vaste verzameling documenten, die binnen de daarvoor geldende termijnen wordt ingezameld, gecontroleerd en geaccordeerd. Bij voldoende beoordeling van alle vereiste opleidingsonderdelen, ter beoordeling door de hoofdopleider en de examencommissie, kan het getuigschrift aan de opleideling worden afgegeven.6
s. Praktijkopleider: degene die verantwoordelijk is voor de praktijkopleiding van een of meerdere opleidingen en die als zodanig is erkend door de hoofdopleider.
t. Praktijkopleidingsinstelling: praktijkinstelling die, of de praktijkinstelling binnen een samenwerkingsverband van praktijkinstellingen dat het praktijkgedeelte van de opleiding tot Psychotherapeut verzorgt.7
u. Praktijkuren: het aantal uren opgenomen in de leerarbeidsovereenkomst of een daarmee vergelijkbare overeenkomst met aftrek van de uren benodigd voor het volgen van cursorisch onderwijs, supervisie en werkbegeleiding.8.
v. Supervisie: het methodisch analyseren en evalueren van de door de opleideling verrichte werkzaamheden en het reflecteren op het professioneel functioneren.9
w. Supervisor: degene die supervisie geeft.10
x. Toets: onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de opleideling alsmede de beoordeling van de uitkomsten van dat onderzoek. Er zijn twee soorten toetsen: summatieve en formatieve. Bij summatief toetsen draait het vooral om zakken of slagen en wordt het resultaat van de toets uitgedrukt op een beoordelingsschaal door middel van een cijfer of een alfanumerieke code zoals voldoende/ onvoldoende. Bij formatief toetsen gaat het niet om zakken of slagen, maar om het geven van feedback door de docent die de opleideling verder moet brengen in het leerproces. In de Onderwijs- en examenregeling wordt onder toetsen de summatieve toetsing verstaan.
2 Zie voetnoot 1
3 Zie voetnoot 1
4 Zie voetnoot 1
5 Zie voetnoot 1
6 Vigerend opleidingsplan Psychotherapeut, zoals gepubliceerd op de website van de FGzPT.
7 Zie Voetnoot 1
8 Zie voetnoot 1
9 Zie Voetnoot 1
10 Zie voetnoot 1
y. Toetsboek: het ‘Toetsboek Psychotherapeut’, vastgesteld door HCOPT en waarmee het CSGP heeft ingestemd.11
z. Vereniging LOGO: Vereniging Landelijk Overleg van Geestelijke Gezondheidszorg Opleidingsinstellingen.
aa. Werkbegeleider: degene die werkbegeleiding verzorgt.12.
bb. Werkbegeleiding: de begeleiding van en het toezicht op het werk van de opleideling bij de uitvoering van diens werkzaamheden.13
12 Zie voetnoot 1
13 Zie voetnoot 1
PARAGRAAF 2 – TOELATING EN AANVANG OPLEIDING
art. 2.1 – toelating
1. Toelaatbaar tot de opleiding is degene die:
- voldoet aan de vooropleidingseisen gesteld in Artikel 5 Besluit Psychotherapeut, Stbl. 1998, 155, en
- een PT-opleidingsplaats heeft bij een erkende praktijkopleidingsinstelling, en
- door de praktijkopleidingsinstelling wordt voorgedragen aan de opleidingsinstelling.
2. De hoofdopleider beslist over de toelating tot de opleiding
a. aan de hand van zijn oordeel over de geschiktheid van de kandidaat om met voldoende inspanning binnen de daarvoor gestelde tijd de eindkwalificaties van de opleiding te kunnen halen. De hoofdopleider kan een bewijs vragen van voldoende beheersing van de Nederlandse taal om de opleiding met positief resultaat te kunnen volgen. De kandidaat ontvangt een schriftelijk bewijsstuk van de toelatings- c.q. afwijzingsbeslissing tot de opleiding.
b. in de specifieke context van zijn/haar praktijkopleidingsplaats. Er mag bijvoorbeeld geen sprake zijn van directe of indirecte familiaire dan wel privérelatie tussen management/ directie en de opleideling of de Praktijkopleider/ praktijkopleider/ werkbegeleider/ supervisor en de kandidaat
3. Als de hoofdopleider besluit de kandidaat toe te laten, wordt in aanvulling op de tussen de kandidaat en de praktijkopleidingsinstelling afgesloten leerarbeidsovereenkomst en de tussen de door de opleidingsinstelling en de praktijkopleidingsinstelling afgesloten samenwerkingsovereenkomst, een opleidingsovereenkomst gesloten tussen de kandidaat en de opleidingsinstelling.
art. 2.2 – aanvang opleiding
1. In de opleidingsovereenkomst gesloten tussen de kandidaat en de opleidingsinstelling wordt - na afstemming met de praktijkopleidingsinstelling - het startmoment van de opleiding vastgelegd.
2. De opleideling draagt zorg voor zijn inschrijving in het opleidingsregister.
3. De praktijkopleidingsinstelling kan de opleideling de toegang tot het praktijkonderwijs ontzeggen indien de opleideling niet correct is ingeschreven in het opleidingsregister.
PARAGRAAF 3 – GEDRAGSREGELS
art. 3.1 – inspanningsverplichting en gedragsregels
1. Het succes van de opleiding wordt mede bepaald door de actieve betrokkenheid van de opleideling bij alle onderdelen. Hij is mede verantwoordelijk voor optimaal onderwijs. Van elke opleideling wordt actieve deelname verwacht aan het opleidingsonderdeel waaraan hij deelneemt.
2. Naast de algemene eis dat de opleideling actief participeert in het onderwijs, wordt meer specifiek verwacht dat de opleideling:
- participeert in zowel het cursorisch als het praktijkonderwijs;
- verantwoordelijkheid neemt voor de opbouw van het eigen portfolio; daartoe maakt de opleideling bij de start van de opleiding in samenspraak met de praktijkopleider een individueel opleidingsplan met een planning van de praktijktoetsen;
- de gevraagde inspanning levert: voorbereid de bijeenkomsten bijwoont, actief deelneemt in en bijdraagt aan discussies en oefeningen, feedback geeft aan docenten en opleidelingen als dat nodig is voor een goed verloop van het onderwijs, feedback kan ontvangen en daarop constructief kan reageren;
- tijdig voldoet aan opdrachten, het maken van papers, verslagen e.d.
- op een professionele, respectvolle wijze met andere opleidelingen, docenten, praktijkopleiders en (administratieve) staf omgaat;
- open communiceert met de (administratieve) staf, docenten en praktijkopleiders bij het oplossen van problemen betreffende de voortgang van het cursorisch en/of praktijkonderwijs;
- zich houdt aan de door de opleiding gestelde voorschriften, zoals vastgelegd in deze regeling, de opleidingsovereenkomst en de studiegids;
- zich houdt aan de aanwijzingen van de hoofdopleider;
- handelt naar wetgeving, de gedragsregels van de beroepsvereniging, en de gedragsregels die gelden in normaal maatschappelijk verkeer.
art. 3.2 - Huisregels en ordemaatregelen
1. Het Bestuur van de instelling kan voorschriften geven en maatregelen nemen met betrekking tot de goede gang van zaken in de gebouwen en terreinen waar het cursorisch onderwijs plaatsvindt. Die maatregelen kunnen inhouden dat aan de opleideling die de bedoelde voorschriften heeft overtreden, de toegang tot die gebouwen en terreinen geheel of gedeeltelijk voor de tijd van ten hoogste een jaar wordt ontzegd, of de inschrijving gedurende eenzelfde periode wordt beëindigd.
2. Als de opleideling de voorschriften, bedoeld in het eerste lid, overtreedt, ernstige overlast binnen de gebouwen en terreinen waar het cursorisch onderwijs plaatsvindt heeft veroorzaakt en deze overlast ook na aanmaning door of vanwege het Bestuur van de instelling niet heeft gestaakt, kan het Bestuur van de instelling die opleideling de toegang tot de instelling definitief ontzeggen of de inschrijving voor de opleiding van de betrokkene definitief beëindigen.
art. 3.3 – Gedragingen opleideling in relatie tot toekomstige beroepsuitoefening
1. De hoofdopleider kan in bijzondere gevallen na advies van de examencommissie en na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen de inschrijving van een opleideling voor de
2. De hoofdopleider stelt de opleideling alvorens tot een judicium abeundi over te gaan in de gelegenheid te worden gehoord.
3. Een opleidingsinstelling van een andere regio die een zelfde opleiding verzorgt, kan besluiten de opleideling die een judicium abeundi heeft gekregen niet voor die opleiding in te schrijven.
PARAGRAAF 4 – INHOUD EN INRICHTING VAN DE OPLEIDING
art. 4.1 – doel van de opleiding
1. De eindkwalificaties van de opleiding worden vastgesteld door het College van de Federatie van Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPt), het overkoepelend orgaan voor de basisberoepen gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut en de specialismen klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog (Wet BIG), op het gebied van opleiding, erkenning, registratie en toezicht. Van de voornoemde beroepen zijn de eindtermen van de verschillende opleidingen vastgelegd in het vigerend Opleidingsplan Psychotherapeut.
2. De afgestudeerde psychotherapeut heeft de volgende competenties:14
1. Ten aanzien van het competentiegebied psychotherapeutisch handelen:
a. De psychotherapeut vestigt, structureert en hanteert de therapeutische relatie als instrument voor verandering.
b. De psychotherapeut wordt breed, multi-theoretisch opgeleid. Hij heeft in elk geval kennis van de theoretische kaders met betrekking tot cognitieve gedragstherapie, psychodynamische psychotherapie, cliëntgerichte (experiëntiële) psychotherapie, groepspsychotherapie en systeemtherapie. Tevens weet hij deze theoretische kaders te benutten om aan te sluiten bij de specifieke zorgvraag van de betreffende cliënt(en).
c. De psychotherapeut plant het psychotherapeutisch proces (inclusief diagnostiek, classificatie en indicatiestelling) en maakt waar mogelijk gebruik van empirisch ondersteunde behandelvormen en interventies.
d. De psychotherapeut voert complexe behandelingen uit. Hij baseert zich hierbij op zijn kennis van de mogelijkheden en beperkingen van gangbare psychologische en psychotherapeutische behandelingen en van psychologische behandelingen bij patiënten met complexe problematiek of weinig voorkomende psychische stoornissen.
e. De psychotherapeut voert interventies uit.
f. De psychotherapeut evalueert de interventie.
g. De psychotherapeut levert effectieve en ethisch verantwoorde patiëntenzorg.
2. Ten aanzien van het competentiegebied Communicatie:
a. De psychotherapeut hanteert adequate mondelinge en schriftelijke communicatieve vaardigheden.
b. De psychotherapeut bespreekt de behandelinformatie op adequate wijze met de patiënt en/of diens wettelijk vertegenwoordigers, ouders en/of verzorgers.
c. De psychotherapeut doet adequaat mondeling en schriftelijk verslag over een patiëntcasus.
3. Ten aanzien van het competentiegebied Samenwerking:
a. De psychotherapeut werkt op constructieve wijze samen met collega’s en andere
zorgverleners.
b. De psychotherapeut verwijst adequaat.
c. De psychotherapeut levert effectief intercollegiaal consult.
d. De psychotherapeut draagt bij aan effectieve interdisciplinaire samenwerking en ketenzorg.
4. Ten aanzien van het competentiegebied Kennis en Wetenschap:
a. De psychotherapeut beoordeelt de kwaliteit en de betekenis van wetenschappelijke publicaties op het eigen vakgebied.
b. De psychotherapeut zet zich in voor goede scholing van opleidelingen en andere professionals in de gezondheidszorg.
14 Vigerend besluit Psychotherapeut, zoals gepubliceerd op de website van de FGzPT.
c. De psychotherapeut bevordert de verbreding, verspreiding en ontwikkeling van wetenschappelijke kennis.
d. De psychotherapeut draagt zorg voor het op peil houden en ontwikkelen van zijn deskundigheid.
5. Ten aanzien van het competentiegebied Maatschappelijk handelen:
a. De psychotherapeut kent en herkent en speelt in op maatschappelijke determinanten van psychische stoornissen en herkent en erkent risicogroepen en draagt bij aan preventie van psychopathologie.
b. De psychotherapeut bevordert de gezondheid van individuele patiënten en groepen patiënten en van de gemeenschap als geheel.
c. De psychotherapeut handelt volgens de relevante wettelijke bepalingen en beroepscode.
d. De psychotherapeut treedt adequaat op bij incidenten in de zorg.
6. Ten aanzien van het competentiegebied Organisatie:
a. De psychotherapeut kent de organisatie en de vanuit het management geformuleerde taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden.
b. De psychotherapeut toont betrokkenheid bij het kwaliteitsbeleid op het niveau van de organisatie.
c. De psychotherapeut besteedt beschikbare middelen binnen de gezondheidszorg verantwoord.
d. De psychotherapeut maakt gebruik van moderne informatietechnologie voor optimale zorg en voor bij- en nascholing.
7. Ten aanzien van het competentiegebied Professionaliteit:
a. De psychotherapeut draagt als gezaghebbend professional de beroepscode uit en zet zich in voor verantwoorde zorg.
b. De psychotherapeut toont zich zelfbewust en hanteert een ethische en kritische visie op het beroep van psychotherapeut.
c. De psychotherapeut is in staat zijn beroepsidentiteit te profileren naar de buitenwereld en zich in de presentatie te onderscheiden van andere disciplines in de zorg.
d. De psychotherapeut verbetert zijn handelen op basis van nieuwe inzichten en kritische reflectie.
3. Het met goed gevolg afronden van de postmaster opleiding tot psychotherapeut leidt tot een getuigschrift dat recht geeft op inschrijving in het BIG-register als ‘psychotherapeut’, waarna de titel psychotherapeut zoals vastgelegd in de Wet op de beroepen in de individuele
gezondheidszorg (BIG)’ gevoerd kan worden.
art. 4.2 – vorm van de opleiding
1. De opleiding omvat een vierjarig parttime opleidingsprogramma, dat bestaat uit gemiddeld 1 dag cursorisch onderwijs per twee weken en minimaal 20 uren praktijkonderwijs per week onder begeleiding van een praktijkopleider, werkbegeleider(s) en supervisor(en).
art. 4.3 – nominale duur van de opleiding
1. De nominale duur van de opleiding is vier jaar.
2. De feitelijke duur van de opleiding kan worden verkort doordat de opleideling een of meer vrijstellingen als bedoeld in artikel 8.15 krijgt
3. De feitelijke duur van de opleiding kan worden verlengd als er verlenging van de cursorische opleidingstijd als bedoeld in artikel 5.5 of verlenging van de praktijkopleiding als bedoeld in artikel 6.3 plaatsvindt.
4. De duur van de opleiding bedraagt ten hoogste 8 jaar, gerekend vanaf de start van de praktijkopleiding.
5. Het cursorisch onderwijs start tegelijk met of uiterlijk vier maanden na de start van de praktijkopleiding.
6. De praktijkopleiding kan niet eerder eindigen dan het cursorisch onderwijs.
7. Indien de onderbreking van de praktijkopleiding in een cursusjaar in totaal meer dan vier weken beslaat, worden de opleidingsinstelling en de CRT hierover geïnformeerd en wordt een regeling getroffen voor compensatie van niet gewerkte uren.
art. 4.4 – taal waarin de opleiding wordt verzorgd
1. De opleiding wordt in het Nederlands verzorgd. Dit veronderstelt een adequate beheersing van de Nederlandse taal. Anderstalige literatuur kan onderdeel uitmaken van de opleiding.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen een of meer onderdelen van de opleiding in het Engels worden verzorgd indien het onderwijs betreft dat door een Engelstalige docent gegeven wordt of indien de specifieke aard, inrichting of de kwaliteit van het onderwijs daartoe noodzaakt.
art. 4.5 – differentiaties
De opleiding kent de volgende differentiaties:
1. opleiding tot psychotherapeut K&J (Kind en Jeugdigen)
2. opleiding tot psychotherapeut V&O (Volwassenen en Ouderen)
art. 4.6 – samenstelling programma
1. De opleiding bestaat uit ten minste 3680 uur, die als volgt zijn verdeeld:15
a. 1280 uren theoretisch en praktisch onderwijs op het gebied van de psychotherapie;
b. 2400 uren werkervaring op het gebied van de psychotherapie.
2. Het onderwijs omvat ten minste16:
a. 400 uren cursorisch onderwijs;
b. 50 uren leertherapiesessies;
c. 500 uren psychotherapiesessies;
d. 150 uren supervisiesessies waarvan er ten minste 50 betrekking hebben op de behandeling van individuele volwassen patiënten.
3. Onderwijs en praktijkopleiding zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en vinden in beginsel gelijktijdig plaats.
15 Vigerend besluit psychotherapeut, zoals gepubliceerd op de website van de FGzPT.
16 Zie voetnoot 15
4. Het onderwijs, bedoeld in het eerste lid, onder a, is gericht op het leren onderzoeken van psychische klachten en het met behulp van psychotherapie leren behandelen van de volgende categorieën van patiënten:
a. kinderen en jeugdigen;
b. volwassenen;
c. ouderen.
5. De werkervaring, bedoeld in het eerste lid onder b, is gespreid over ten minste vier jaren en wordt in elk geval opgedaan met onderzoek en behandeling zoals hierboven omschreven, van volwassen patiënten en van patiënten behorende tot één van de twee andere bovengenoemde categorieën.
art. 4.7 – feitelijke vormgeving onderwijs
Op xxx.xxxx.xx is de feitelijke vormgeving van het onderwijs te weten de programmering beschreven.
art. 4.8 – evaluatie van het onderwijs
Op xxx.xxxx.xx is de wijze waarop het onderwijs in de opleiding wordt geëvalueerd beschreven.
art. 4.9 – verkorte opleiding voor GZ-psychologen
1. Er is een verkorte opleiding tot psychotherapeut.
2. Toelaatbaar tot deze verkorte opleiding is, onverminderd het in artikel 2.1 bepaalde, degene die als orthopedagoog-generalist in het BIG-geregistreerd is en wiens vooropleiding door de hoofd- opleider als voldoende is beoordeeld of als GZ-psycholoog in het BIG-register geregistreerd is.
3. In afwijking van artikel 4.2, lid 2 omvat deze verkorte opleiding een driejarig parttime opleidingsprogramma, dat bestaat uit gemiddeld 1 dag cursorisch onderwijs per twee weken en minimaal 16 uren praktijkonderwijs per week onder begeleiding van een praktijkopleider, werkbegeleider(s) en supervisor(en).
4. In afwijking van artikel 4.3 lid 1 is de nominale duur van de opleiding drie jaar.
5. De studielast van het verkorte programma wordt als volgt bepaald:
a. Op de 3680 uur van de opleiding bedoeld in artikel 4.6 lid 1 wordt in mindering gebracht de uren die worden vrijgesteld conform de Vrijstellingsregelingen van de Kamer Psychotherapeut, vastgesteld door het CSGP.
b. Op de 580 uur cursorisch onderwijs bedoeld in artikel 5.1 lid 1 en artikel 5.2 wordt in mindering gebracht de uren die worden vrijgesteld conform de Vrijstellingsregelingen van de Kamer Psychotherapeut, vastgesteld door het CSGP.
c. Op de 2400 praktijkuren bedoeld in artikel 6.1 wordt in mindering gebracht de uren die worden vrijgesteld conform de Vrijstellingsregelingen van de Kamer Psychotherapeut, vastgesteld door het CSGP.
6. In het individueel opleidingsplan bedoeld in artikel 6.2 wordt de studielast van het door de opleideling gevolgde verkorte programma vastgelegd.
7. De totale opleidingstijd kan in afwijking van het bepaalde in artikel 5.5 lid 1 en 2 en artikel 6.3, lid 1 en 2, niet langer dan 6 jaar zijn.
PARAGRAAF 5 – CURSORISCH OPLEIDINGSONDERDEEL
art. 5.1 – inhoud en studielast cursorische onderdelen
1. De cursorische opleidingsonderdelen omvatten ten minste 580 uur cursorisch onderwijs, bestaande uit de volgende onderdelen:17
a. algemene aspecten van de psychotherapie;
b. gespreks- en interactietraining, gericht op de praktische toepassing daarvan in de psychotherapie;
c. intake en indicatiestelling;
d. psychopathologie;
e. specifieke problemen van de verschillende leeftijdsgroepen en maatschappelijke groeperingen, waaronder cultuurgebonden problematiek;
f. de psychotherapeutische referentiekaders, zijnde de psychoanalytische therapie, de gedragstherapie, de rogeriaanse therapie en de systeemtherapie die zijn gebaseerd op onderscheidelijk de psychoanalytische theorieën, de leer- en cognitieve theorieën, de experiëntiële theorieën en de systeemtheorieën;
g. inleiding in de toepassing van behandelingsmethoden vanuit de psychotherapeutische referentiekaders;
h. inleiding in de basisbegrippen en de kenmerken van groepsprocessen;
i. kenmerken van de ambulante, de dag- en de klinische behandelingssituatie;
j. beroepsethiek;
k. recente ontwikkelingen van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de psychotherapie;
l. kwaliteit van de praktijkvoering en de beroepsuitoefening.
De opleiding bestaat voorts uit ten minste één vervolgcursus over de toepassing van behandelingsmethoden.
2. Per jaar wordt door de hoofdopleider aan de hand van bovenstaande voorwaarden het specifieke opleidingsprogramma samengesteld. De inhoud van dit opleidingsprogramma en de daarvan deel uitmakende cursorische opleidingsonderdelen is voor de opleideling te raadplegen.
art. 5.2 – feitelijke vormgeving cursorisch onderwijs
Het cursorische onderwijs van ten minste 580 uur wordt uitgevoerd op gemiddeld twee dagdelen per twee weken gedurende vier jaar. Voor het cursorische gedeelte geldt een aanwezigheidsplicht. De bijeenkomsten dienen te worden voorbereid aan de hand van literatuur en huiswerkopdrachten.
Deze voorbereiding kost gemiddeld een uur per cursorisch uur.
art. 5.3 –aanwezigheidsplicht
1. Voor het cursorisch onderwijs geldt een aanwezigheidsplicht van 100%.
2. Absentie dient direct aan de opleidingsinstelling te worden gemeld. Absentie dient gecompenseerd te worden door middel van een vervangende opdracht. Bij absentie boven de 20% dient het onderdeel opnieuw gevolgd te worden. Over de gehele opleiding mag niet meer
17 Besluit psychotherapeut 1998 art 4 lid 2
dan 10% gemist worden.
3. Aanwezigheid van de opleidelingen wordt bij elk cursorisch gedeelte gecontroleerd en vastgelegd.
4. In het geval van een les op locatie geldt een aanwezigheidsplicht op de leslocatie. In het geval van een online les geldt een digitale aanwezigheidsplicht. De hoofdopleider kan hiervan op verzoek van de opleideling gemotiveerd afwijken.
art. 5.4 – plaatsvinden cursorische onderdelen
Alle in het opleidingsprogramma vermelde cursorische onderdelen dienen doorgang te vinden. Bij onverhoopte annulering, bijvoorbeeld door ziekte van de docent, kan de opleidingsinstelling het onderwijs in een andere werk- en beoordelingsvorm aanbieden, dan wel een vervangend onderdeel aanbieden.
art. 5.5 – verlenging cursorische opleidingstijd
1. Verlenging van de nominale cursorische opleidingstijd is mogelijk in geval:
- de opleideling door aantoonbare overmacht zoals bijvoorbeeld langdurige ziekte, of door tekortkomingen van de opleidingsinstelling niet in staat is gebleken de cursorische onderdelen van de opleiding met goed gevolg af te ronden binnen de opleidingsduur;
- de opleideling op grond van art. 8.3 een herkansing van een of meer cursorische onderdelen heeft gekregen en de opleideling als gevolg hiervan de cursorische onderdelen niet meer zal kunnen afronden binnen de opleidingsduur;
met dien verstande dat de totale opleidingstijd niet langer dan acht jaar kan zijn.
2. De hoofdopleider kan het in het eerste lid opgenomen voorschrift dat de totale opleidingstijd niet langer dan acht jaar kan zijn buiten toepassing laten indien strikte toepassing daarvan op de opleideling vanwege bijzondere omstandigheden kennelijk onredelijk is.
3. Verzoeken om een verlenging van de opleidingstijd moeten zo snel mogelijk met bewijsstukken worden ingediend bij de hoofdopleider. De hoofdopleider beslist over het verzoek.
art. 5.6 – opleidelingen met een handicap en/of een chronische ziekte
Opleidelingen met een handicap en/of een chronische ziekte die lesdagen willen volgen op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap en/of een chronische ziekte aangepaste wijze, kunnen hiertoe een verzoek indienen bij de hoofdopleider.
De hoofdopleider treft in samenspraak met het opleidingsinstituut doeltreffende aanpassingen voor zover deze:
- geschikt en noodzakelijk zijn om de belemmeringen bij het volgen van lesdagen weg te nemen;
- geen onevenredige belasting vormen voor het opleidingsinstituut;
- niet leiden tot een aanpassing waardoor de leerdoelen van het betreffende onderdeel niet gerealiseerd zouden worden.
PARAGRAAF 6 – PRAKTIJKOPLEIDINGSONDERDEEL
art. 6.1 – praktijkonderdelen
1. Het praktijkonderwijs omvat 2400 praktijkuren, inclusief wekelijks een uur werkbegeleiding gedurende de gehele opleiding, bij een door de opleidingsinstelling erkende praktijkopleidingsinstelling. in combinatie met ten minste 150 uren supervisiesessies over 500 uren psychotherapiesessies.
2. De inhoud en omvang van de praktijkonderdelen worden beschreven in het in artikel 6.2 bedoelde individuele opleidingsplan.
art. 6.2 – individueel opleidingsplan (IOP)
1. De praktijkopleider stelt in overleg met de opleideling uiterlijk binnen zes weken na aanvang van de opleiding een individueel opleidingsplan (IOP) op door middel van het daartoe door de hoofdopleider vastgestelde format. In het IOP zijn de geplande praktijkwerkzaamheden voor de gehele opleidingsperiode opgenomen.
2. De praktijkopleider ziet er op toe dat het IOP uiterlijk binnen zes weken na aanvang van de opleiding ter goedkeuring bij de hoofdopleider wordt ingediend, na akkoord van de praktijkopleider.
3. De hoofdopleider beoordeelt het IOP en legt deze beoordeling vast. Indien de hoofdopleider niet akkoord gaat, wordt aan de praktijkopleider en de opleideling kenbaar gemaakt op welke aspecten aanpassing vereist is om alsnog goedkeuring te verkrijgen.
4. Ingeval het IOP pas na zes weken na aanvang van de opleiding ter goedkeuring bij de hoofdopleider is ingediend en de opleideling als gevolg hiervan onvoldoende praktijkuren of supervisie zal gaan krijgen tijdens de opleidingsperiode, draagt de praktijkopleider er zorg voor dat de opleideling de gemiste praktijkuren of supervisie alsnog kan realiseren onder gelijkblijvende voorwaarden.
5. De praktijkopleider ziet er op toe dat wijzigingen van het IOP te allen tijde voor akkoord worden voorgelegd aan de hoofdopleider.
art. 6.3 – verlenging praktijkopleiding
1. Verlenging van de praktijkopleiding is uitsluitend mogelijk in geval:
a. de opleideling door aantoonbare overmacht zoals bijvoorbeeld langdurige ziekte, niet in staat is gebleken de praktijkonderdelen van de opleiding met goed gevolg af te ronden binnen de opleidingsperiode;
b. er sprake is geweest van onvoldoende begeleiding van de opleideling, onvoldoende adequaat handelen ten aanzien van de begeleiding of tekortkomingen van de praktijkopleidingsinstelling, waardoor de opleideling niet in staat is gebleken de praktijkwerkzaamheden met goed gevolg af te ronden binnen de opleidingsperiode;
c. de opleideling op grond van art. 8.5 een herkansing van een of meer praktijkonderdelen heeft gekregen en de opleideling als gevolg hiervan de praktijkonderdelen niet meer zal kunnen afronden binnen de opleidingsperiode;
met dien verstande dat de totale opleidingstijd niet langer dan acht jaar kan zijn.
2. De hoofdopleider kan het in het eerste lid opgenomen voorschrift dat de totale opleidingstijd niet langer dan acht jaar kan zijn buiten toepassing laten indien strikte toepassing daarvan op de opleideling vanwege bijzondere omstandigheden kennelijk onredelijk is.
3. Verzoeken om een verlenging van de praktijkopleiding moeten zo snel mogelijk met bewijsstukken worden ingediend bij de hoofdopleider. De hoofdopleider beslist op het verzoek na overleg met de praktijkopleider.
4. Bij een positief besluit van de hoofdopleider creëert de praktijkopleidingsinstelling de mogelijkheid de gemiste of vereiste praktijkuren en supervisie alsnog te realiseren onder gelijkblijvende voorwaarden.
5. Indien in geval van de situatie als bedoeld in het eerste lid sub b verlengen van de praktijkopleiding bij de desbetreffende praktijkopleidingsinstelling niet mogelijk blijkt, rust op de opleidingsinstelling een inspanningsverplichting om een nieuwe praktijkopleidingsplaats te zoeken waar de resterende praktijkuren door de opleideling gerealiseerd kunnen worden. De opleidingsinstelling verstaat onder deze inspanningsverplichting de verplichting om gedurende een periode van maximaal een half jaar ten minste bij drie praktijkopleidingsinstellingen in dezelfde regio het verzoek te doen om aanname van deze opleideling te overwegen. De opleidingsinstelling kan niet verantwoordelijk gehouden worden voor een mogelijk negatief resultaat.
PARAGRAAF 7 – HOOFDOPLEIDER, EXAMENCOMMISSIE EN EXAMINATOREN
art. 7.1 – hoofdopleider
1. De hoofdopleider is integraal verantwoordelijk voor het geheel van de opleiding: cursorische onderdelen en praktijkonderdelen. De hoofdopleider is verantwoordelijk voor de inhoud van het onderwijs van de opleiding en is belast met de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs, de toetsen en de examens.
2. De verantwoordelijkheid van de hoofdopleider voor de inhoud van de opleiding omvat :18
a. het opstellen en herzien van het opleidingsprogramma;
b. het aanwijzen en begeleiden van docenten en het houden van toezicht op hun functioneren;
c. de erkenning van praktijkopleiders;
d. de erkenning van P-opleiders;
e. het toezicht houden op het verloop van de praktijkopleiding;
f. het beoordelen van de geschiktheid van aspirant-opleideling voor de opleiding;
g. het bewaken, bevorderen en faciliteren van de studievoortgang van de opleideling;
h. het bewaken, in stand houden en bevorderen van de kwaliteit van de opleiding;
i. het zorgdragen voor een zodanige omvang van de opleidingsgroep en van de docent- opleideling-ratio, dat de gestelde doelen kunnen worden bereikt;
j. het aanwijzen van plaatsvervangend hoofdopleiders.
k. het in het kader van het toezicht op het verloop van de praktijkopleiding zorgdragen voor:
a. beoordeling van het ingediende individuele opleidingsplan;
b. jaarlijkse voortgangsgesprekken met de opleideling en diens praktijkopleider;
c. visitatie van de praktijkopleidingsinstellingen en praktijkopleiders, met een frequentie van ten minste één maal in vijf jaar.
l. beslissen over toelating van kandidaten als bedoeld in artikel 2.1 lid 2;
m. beslissen over verlenging van de cursorische opleidingstijd als bedoeld in artikel 5.5;
n. beslissen over aanpassing in het kader van handicap en/of chronische ziekte als bedoeld in artikel 5.6
o. goedkeuren van het IOP als bedoeld in artikel 6.2;
p. beslissen over verlenging van de praktijktijd als bedoeld in artikel 6.3;
q. beslissen over de wijze waarop kennis en vaardigheden van cursorische onderdelen worden getoetst als bedoeld in artikel 8.2;
r. vaststellen van het definitieve oordeel over de praktijkwerkzaamheden als bedoeld in artikel 8.4, lid 3;
s. beslissen over het beoordelingstraject als bedoeld in artikel 8.5;
t. beoordelen van de jaarlijkse voortgang van de opleideling als bedoeld in artikel 8.6;
u. uitbrengen van een judicium abeundi als bedoeld in artikel 8.7;
v. beslissen over een aangepaste wijze van toetsen als bedoeld in artikel 8.9;
Naast bovengenoemde verantwoordelijkheden kan de hoofdopleider dispensatie verlenen voor de in artikelen B.5, B.6, en C.6. van het College-besluit bedoelde eisen met betrekking tot registratieduur en werkervaring van respectievelijk de supervisor, werkbegeleider en praktijkopleider, indien deze van oordeel is dat betrokkene aantoonbaar beschikt over een niveau van functioneren dat overeenkomt met de gestelde eisen. Daarbij is het bereik van de dispensatie gespecificeerd.
18 Besluit Psychotherapeut 15 oktober 2019 art C3.3 (voor a t/m k)
Ook kan de hoofdopleider dispensatie verlenen voor combinaties van rollen zoals bedoeld in artikel C.5 (eerste lid, onder j, sub ii) en C.9 van het College-besluit.
3. De hoofdopleider draagt er zorg voor dat de opleiding op zodanige wijze wordt ingericht dat de opleideling in de gelegenheid wordt gesteld om aan de opleidingseisen te voldoen door:
• het bewaken en bevorderen van de inhoudelijke en didactische deskundigheid van het docententeam;
• zorg dragen voor voldoende en deskundige begeleiding bij het praktisch onderwijs en het opdoen van de vereiste werkervaring;
• zorg dragen voor een deugdelijke wijze van beoordeling, toetsing en examinering;
• zorg te dragen voor een veilig leer- en werkklimaat;
• zorg te dragen voor een regelmatige beoordeling van de onderwijs- en examenregeling, waarbij de hoofdopleider ten behoeve van de bewaking en zo nodig bijstelling van de studielast het tijdsbeslag weegt dat daaruit voor de opleidelingen voortvloeit.
4. De hoofdopleider draagt er zorg voor dat zijn onafhankelijk en onpartijdig functioneren wordt gewaarborgd.
5. De hoofdopleider neemt geen beslissingen als bedoeld in deze regeling over een opleideling, maar draagt dit over aan zijn waarnemer, indien:
- er sprake is van feiten of omstandigheden die het vormen van een onpartijdig oordeel over opleideling door de hoofdopleider zouden kunnen bemoeilijken;
- de hoofdopleider functioneel verbonden is aan of onderdeel uitmaakt van de praktijkopleidingsinstelling waar de opleideling de praktijkwerkzaamheden uitvoert, tenzij de examencommissie op een onderbouwd verzoek van de hoofdopleider vaststelt dat er gezien de omvang van de praktijkopleidingsinstelling geen sprake is van feiten of omstandigheden die het vormen van een onpartijdig oordeel over de opleideling door de hoofdopleider zouden kunnen bemoeilijken.
art. 7.2 – examencommissie
1. De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige wijze per opleidingsgroep controleert en bij gelegenheid van het afleggen van het examen vaststelt of de opleidelingen voldoen aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van het getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd examen.
2. De examencommissie ziet er op toe dat de kwaliteit van de toetsen en examens is geborgd. De examencommissie heeft voorts de volgende taken en bevoegdheden:
a. het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen binnen het kader van de onderwijs- en examenregeling, om de uitslag van toetsen en examens te beoordelen en vast te stellen,
b. toezien op het borgen van de kwaliteit van de organisatie en de procedures rondom toetsen en examens,
c. het behandelen van bezwaren als bedoeld in art. 10.1.
d. verlengen van de geldigheidsduur van behaalde uitslagen van examenonderdelen als bedoeld in artikel 8.13;
e. beslissen over vrijstelling als bedoeld in artikel 8.15 overeenkomstig het daarvoor geldende landelijke vrijstellingsbeleid;;
f. opleggen van sancties als een opleideling fraude of plagiaat pleegt als bedoeld in artikel 8.16
3. Beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen. Als de stemmen staken, geeft de stem van de voorzitter de doorslag.
4. Het bestuur van de stichting stelt voor de opleiding een examencommissie in en draagt er zorg voor dat het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie voldoende wordt gewaarborgd.
5. De examencommissie heeft minimaal drie en maximaal vijf leden.
6. Het bestuur benoemt de voorzitter en de leden van de examencommissie voor een termijn van drie jaar op basis van hun deskundigheid op het terrein van de opleiding of het terrein van toetsing. Herbenoeming is mogelijk.
7. Het bestuur draagt er zorg voor dat er ten minste één extern lid of externe voorzitter is, afkomstig van buiten de desbetreffende opleidingsinstelling en dat er ten minste één lid of voorzitter is die als docent verbonden is aan de desbetreffende opleidingsinstelling.
8. Als lid of voorzitter van de examencommissie kan niet benoemd worden de hoofdopleider of diegene die een managementfunctie met financiële verantwoordelijkheid bekleedt of bestuurlijke verantwoordelijkheid voor een onderwijsprogramma heeft.
9. Het lidmaatschap van de examencommissie eindigt bij het verstrijken van de benoemingstermijn. Voorts wordt aan de voorzitter en de leden door het bestuur op eigen verzoek ontslag verleend. De voorzitter en de leden worden door het bestuur ontslagen, indien zij niet meer voldoen aan de vereisten genoemd in lid 6 of lid 7 van dit artikel. Voorts kan het bestuur de voorzitter en de leden ontslaan indien is gebleken dat zij de in dit artikel genoemde taken onvoldoende uitvoeren.
10. De examencommissie wordt in haar werkzaamheden ondersteund door een ambtelijk secretaris. Deze maakt geen deel uit van de examencommissie.
11. Indien een opleideling bij de examencommissie een verzoek of een klacht indient waarbij een examinator betrokken is die lid is van de examencommissie, neemt de betrokken examinator geen deel aan de behandeling van het verzoek of de klacht.
12. De examencommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden. De examencommissie verstrekt het verslag aan het Bestuur van de stichting.
Art. 7.3 – examinatoren
1. Voor het afnemen van cursorische toetsen en het vaststellen van de uitslag daarvan wijst de examencommissie examinatoren aan.
Daartoe stelt de hoofdopleider een lijst op van docenten die belast zijn met het onderwijs in de opleiding en legt deze ter goedkeuring voor aan de examencommissie. De examencommissie gaat slechts over tot aanwijzing nadat zij zich er van heeft vergewist dat de betreffende personen beschikken over voldoende competentie op het gebied van toetsen (maken, afnemen, beoordelen).
2. De hoofdopleider wordt benoemd door het bestuur van de Stichting.
3. De examinatoren verschaffen de examencommissie de gevraagde inlichtingen.
4. Tegen beslissingen van examinatoren kan de opleideling bezwaar aantekenen bij de examencommissie.
art. 8.1 – algemeen
1. Tijdens een opleidingsonderdeel wordt getoetst of de opleideling in voldoende mate de gestelde leerdoelen bereikt. Er zijn twee vormen van toetsen, formatief en summatief.
2. In het toetsboek psychotherapeut staat beschreven aan welke prestaties de opleideling moet voldoen om de praktijkonderdelen met succes af te ronden en wat de criteria zijn waarop de opleideling beoordeeld wordt.
3. De opleidingsinstelling draagt er zorg voor dat het toetsboek voor aanvang van de opleidingsonderdelen is gepubliceerd zodat de opleideling deze kan raadplegen.
4. De opleidingsinstelling draagt er voorts zorg voor dat voor aanvang van de cursorische opleidingsonderdelen aan de opleideling is kenbaar gemaakt aan welke prestaties de opleideling moet voldoen om de cursorische onderdelen met succes af te ronden en wat de criteria zijn waarop de opleideling beoordeeld wordt.
art. 8.2 – toetsing cursorische onderdelen
1. Kennis en vaardigheden kunnen onder meer op de volgende manieren worden getoetst:
- een mondelinge toets
- een schriftelijke toets, met behulp van open en/of gesloten vragen
- een schriftelijke toets door middel van werkstukken / gevalsbeschrijvingen
- het houden van referaten
- het doen van een rollenspel
- video-opnamen
- reflectieverslagen
- de participatie in het onderwijs.
2. De hoofdopleider beslist over de wijze waarop kennis en vaardigheden worden getoetst en draagt er zorg voor dat de wijze van toetsing voorafgaand aan de aanvang van het opleidingsonderdeel wordt vermeld.
art. 8.3 – herkansing cursorische onderdelen
1. Indien het beoordelingsresultaat van een cursorische toets onvoldoende of niet voldaan is, wordt de opleideling door middel van herkansing alsnog in staat gesteld om de kwalificatie "voldoende" of “voldaan” te halen. Als de herkansing wordt beoordeeld met een cijfer, ontvangt de kandidaat die een voldoende haalt voor de herkansing het cijfer 6.
2. Indien een cursorische toets in herkansing onvoldoende is, wordt de opleideling eenmalig in de gelegenheid gesteld het studieonderdeel opnieuw te volgen.
3. Indien het beoordelingsresultaat van de cursorische toets wederom onvoldoende is, kan de opleideling de opleiding niet verder vervolgen. Dit heeft tot gevolg dat de opleideling een judicium abeundi krijgt als bedoeld in artikel 8.7.
4. De hoofdopleider kan de in het derde lid opgenomen voorschriften buiten toepassing laten indien strikte toepassing daarvan op de opleideling vanwege bijzondere omstandigheden kennelijk onredelijk is.
art. 8.4 – toetsing praktijkonderdelen; beoordeling jaarlijkse voortgang
1. De praktijkopleider is op basis van een door de hoofdopleider gedelegeerde bevoegdheid, verantwoordelijk voor de coördinatie, organisatie en kwaliteit van de toetsing in de praktijk.
2. De praktijkopleider geeft in ieder geval ieder jaar een oordeel over de praktijkwerkzaamheden van de opleideling aan de hand van een daartoe door de hoofdopleider vastgesteld formulier (conform het toetsboek: de geschiktheidsbeoordeling) dat in ieder geval op de volgende punten een beoordeling bevat:
- vaststelling of aan het verwachte aantal praktijkuren is voldaan
- taakuitvoering op het gebied van psychotherapeutisch handelen
- taakuitvoering op het gebied van communicatie
- taakuitvoering op het gebied van samenwerking
- taakuitvoering op het gebied van kennis en wetenschap
- taakuitvoering op het gebied van maatschappelijk handelen
- taakuitvoering op het gebied van organisatie
- taakuitvoering op het gebied van professionaliteit
De wijze van toetsing wordt vermeld in het toetsboek als bedoeld in artikel 8.1.
3. De opleideling tekent de jaarlijkse beoordeling ter vaststelling dat deze beoordeling door de praktijkopleider aan hem/haar bekend is gemaakt.
4. De hoofdopleider stelt aan de hand van de beoordeling per competentiegebied van de praktijkopleider het definitieve oordeel over de praktijkwerkzaamheden vast (conform toetsboek: geschiktheidsbeoordeling overall). Indien de praktijkopleider niet op alle competentiegebieden een oordeel heeft gegeven, maakt de hoofdopleider aan de praktijkopleider kenbaar op welke competentiegebieden toevoeging vereist is. De hoofdopleider stelt vast of de opleideling voldoende voortgang en voldoende praktijkuren maakt en voldoende divers praktijkwerk uitgevoerd heeft, gerelateerd aan de fase van de opleiding.
5. Het oordeel van de hoofdopleider kan luiden:
a. voldoende: in dat geval kan de opleideling doorstromen naar het volgende opleidingsjaar/ de opleiding afronden;
b. onvoldoende: indien het oordeel over de praktijkwerkzaamheden van een jaar onvoldoende is, leidt dit tot een beoordelingstraject als bedoeld in artikel 8.5.
6. In afwijking van het tweede lid kan de hoofdopleider in bijzondere gevallen en voor deeltijd- opleidelingen na het horen van de praktijkopleider van de jaarlijkse beoordelingstermijn afwijken.
art. 8.5 – herkansing praktijkonderdelen: beoordelingstraject
1. Indien de praktijkwerkzaamheden van de opleideling door de hoofdopleider op grond van artikel 8.4, lid 4 als onvoldoende zijn beoordeeld, leidt dit tot een beoordelingstraject van drie maanden. Het beoordelingstraject volgt bij voorkeur direct op de als onvoldoende beoordeelde periode. De praktijkwerkzaamheden worden verlengd gedurende het beoordelingstraject.
2. Het eerste lid is niet van toepassing in geval de opleideling reeds eerder twee beoordelingstrajecten van drie maanden heeft gehad (ongeacht op welk competentiegebieden de eerdere beoordelingstrajecten betrekking hadden).
3. De hoofdopleider bepaalt na overleg met de praktijkopleider op welke competenties de opleideling beoordeeld zal worden gedurende het beoordelingstraject. De hoofdopleider legt voor aanvang van het beoordelingstraject de inhoud en vorm van de te beoordelen competenties schriftelijk vast en stelt de praktijkopleider en opleideling hiervan op de hoogte.
4. De praktijkopleider geeft na afloop van het beoordelingstraject een selectieve beoordeling van de competenties door middel van een daartoe door de hoofdopleider vastgesteld formulier. De hoofdopleider stelt aan de hand van de beoordeling van de praktijkopleider het definitieve oordeel over de beoordeelde competenties vast.
5. Het oordeel van de hoofdopleider kan luiden:
a. voldoende, als alle beoordeelde competenties als voldoende zijn beoordeeld;
b. onvoldoende, als een of meer competenties als niet voldoende zijn beoordeeld.
6. Indien het oordeel over het beoordelingstraject onvoldoende is, krijgt de opleideling een herkansing van nog eens drie maanden beoordelingstraject. Daarbij is het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid van overeenkomstige toepassing. De examencommissie wordt van deze herkansing op de hoogte gesteld.
7. Indien de hoofdopleider oordeelt dat het tweede beoordelingstraject onvoldoende is, heeft dit tot gevolg dat de opleideling de opleiding niet verder kan vervolgen en een judicium abeundi krijgt als bedoeld in artikel 8.7. In totaal kan een opleideling niet meer herkansingen dan twee beoordelingstrajecten van drie maanden krijgen.
8. De hoofdopleider kan de in het zevende lid opgenomen voorschrift buiten toepassing laten indien strikte toepassing daarvan op de opleideling vanwege bijzondere omstandigheden kennelijk onredelijk is.
art. 8.6 – voortgang
De hoofdopleider beoordeelt in ieder geval jaarlijks de voortgang van de opleideling. Hij doet dit aan de hand van het oordeel over de praktijkwerkzaamheden en het oordeel over het gehele portfolio waarin de resultaten van het cursorisch onderwijs zijn vastgelegd met inachtneming van artikel 6.3 en de artikelen 8.3 t/m 8.5.
art. 8.7 – judicium abeundi bij onvoldoende voortgang
1. In geval van toepassing van artikel 8.3, lid 3 (herkansing cursorische onderdeel definitief onvoldoende) en/of artikel 8.5, lid 7 (herkansing praktijkwerkzaamheden definitief onvoldoende) brengt de hoofdopleider na overleg met de praktijkopleider en na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen een judicium abeundi uit. Dit heeft tot gevolg dat de opleideling niet langer bij de opleiding kan worden ingeschreven.
2. De hoofdopleider stelt de opleideling alvorens tot een judicium abeundi over te gaan in de gelegenheid te worden gehoord.
3. Een opleidingsinstelling van een andere regio die een zelfde opleiding verzorgt, kan besluiten de opleideling die een judicium abeundi heeft gekregen niet voor die opleiding in te schrijven.
4. De opleideling die een judicium abeundi heeft gekregen kan op een later tijdstip verzoeken om weer te worden ingeschreven voor de desbetreffende opleiding indien sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden waardoor de betrokkene aannemelijk kan maken dat, ter beoordeling van de hoofdopleider, de opleiding met positief resultaat kan worden afgerond.
art. 8.8 – beoordeling
1. Bij de beoordeling van de cursorische onderdelen wordt gebruik gemaakt van de volgende categorieën:
- voldaan/niet voldaan
- voldoende/onvoldoende
- slecht/onvoldoende/voldoende/goed/uitstekend
- cijfers op een schaal van 1 tot en met 10. Bij beoordeling in cijfers gelden cijfers lager dan 5,5 als onvoldoende.
In de cursusbeschrijving wordt aangegeven welke beoordelingsschaal wordt gebruikt voor het betreffende onderdeel.
2. Bij de beoordeling van de praktijkonderdelen wordt gebruik gemaakt van de beoordelingsschalen uit het toetsboek.
3. Als een toets niet wordt ingeleverd wordt of niet op tijd ingeleverd, dan is de module niet behaald (niet voldaan).
4. Indien op grond van 8.16 fraude of plagiaat is vastgesteld, dan wordt het resultaat niet geldig en aangetekend met fraude en de examencommissie op de hoogte gesteld.
art. 8.9 – opleideling met een handicap of chronische ziekte
1. Gehandicapte of chronisch zieke opleidelingen die toetsen af willen leggen op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap of chronische ziekte aangepaste wijze, kunnen hiertoe een verzoek met bewijsstukken indienen bij de hoofdopleider.
2. De hoofdopleider treft doeltreffende aanpassingen voor zover deze:
- geschikt en noodzakelijk zijn om de belemmeringen bij het afnemen van toetsen weg te nemen;
- geen onevenredige belasting vormen voor de toetsorganisatie;
- niet leiden tot een aanpassing van de beoordelingsnormen en -criteria waardoor de leerdoelen van het betreffende onderdeel niet gerealiseerd zouden worden.
Art. 8.10 – termijn beoordeling
De docent stelt het oordeel over een schriftelijk of op andere wijze afgenomen toets over cursusonderdelen of over praktijkwerkzaamheden vast binnen 30 dagen na de dag waarop deze is afgenomen en bericht de opleideling over de uitslag.
art. 8.11 – bewijsstuk beoordeling; studievoortgangadministratie
1. De opleideling ontvangt binnen 30 dagen na de dag waarop de toets is afgenomen een bewijsstuk met betrekking tot de beoordeling.
2. De opleidingsinstelling registreert de individuele studieresultaten van de opleideling in een studievoortgangadministratie en draagt er zorg voor dat opleideling deze kan raadplegen.
Art. 8.12 – inzagerecht
1. Gedurende ten minste 30 dagen na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijke toets krijgt de opleideling op zijn verzoek inzage in:
a. zijn beoordeeld werk
b. de vragen en opdrachten van de desbetreffende toets
c. de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden.
2. De opleidingsinstelling houdt van elke opleideling een dossier bij, waarin alle relevante gegevens met betrekking tot de opleidingsonderdelen worden bewaard. De opleideling heeft het recht op inzage van de gegevens die in zijn of haar dossier zijn vastgelegd.
Art. 8.13 – geldigheidsduur
1. De geldigheidsduur van behaalde uitslagen van examenonderdelen voor de opleidelingen is acht jaar en voor de gz-psychologen in opleiding tot psychotherapeut zes jaar. Na vijf jaar beziet de examencommissie of de getoetste kennis of het getoetste inzicht aantoonbaar verouderd is, of de getoetste vaardigheden aantoonbaar verouderd zijn. Als deze niet verouderd zijn, wordt de geldigheidsduur verlengd met een periode van twee jaar, waarna opnieuw de actualiteitswaarde wordt beoordeeld. Als deze verouderd zijn, legt de examencommissie een aanvullende dan wel een vervangende toets op.
2. Bij de beperking van de geldigheidsduur houdt de examencommissie in redelijkheid rekening met persoonlijke bijzondere omstandigheden van de opleideling, indien de opleideling daartoe verzoekt
Art. 8.14 – bewaartermijn
1. De opgaven, uitwerkingen en het beoordeelde werk van de schriftelijke toetsen worden (in papieren of digitale vorm) gedurende twee jaar na de beoordeling bewaard.
2. de administratie met daarin de beoordelingen van de toetsen en de behaalde onderdelen blijft bewaard gedurende een termijn van 15 jaar na het afronden/ stoppen van de opleiding.
Art. 8.15– vrijstelling
De examencommissie kan de opleideling op diens voorafgaand aan de start van de opleiding ingediende verzoek gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen voor onderdelen conform de Vrijstellingsregelingen van het College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut.
Art. 8.16 – fraude en/of plagiaat
1. Onder fraude en plagiaat wordt verstaan het handelen of nalaten van een opleideling waardoor een juist oordeel door de opleiders over zijn kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk wordt.
2. Wanneer fraude of plagiaat wordt geconstateerd of vermoed
a. deelt de docent (of praktijkopleider) dit schriftelijk mee aan de opleideling en de hoofdopleider en wordt de examencommissie hiervan op de hoogte gesteld.
b. De hoofdopleider stelt de opleideling in de gelegenheid:
− schriftelijk daarop te reageren;
− te worden gehoord.
3. De hoofdopleider stelt vast of er sprake is van fraude of plagiaat en deelt de opleideling schriftelijk zijn besluit en de sancties conform het bepaalde in het vierde lid mede.
4. Fraude en plagiaat worden door de hoofdopleider als volgt bestraft:
a. In ieder geval zowel ongeldig verklaren van het ingeleverde werkstuk of toets als een berisping;
b. en eventueel voorts, afhankelijk van aard en omvang van de fraude of plagiaat één of meer van de volgende sancties:
− verwijderen uit het opleidingsonderdeel
− uitsluiting van deelname aan toetsen die behoren bij het betreffende onderwijsonderdeel voor het lopende opleidingsjaar, dan wel voor een periode van 12 maanden
− volledige uitsluiting van deelname aan alle toetsen voor een periode van 12 maanden.
c. Bij zeer ernstige en/of herhaalde fraude kan de hoofdopleider de inschrijving voor de opleiding van de betrokkene definitief beëindigen.
d. In geval van zeer ernstige fraude en/of plagiaat kan de betrokkenen zich niet opnieuw inschrijven. Ook niet bij andere opleidingsinstellingen.
art. 9.1 – examen
1. Indien alle cursorische onderdelen als bedoeld in art. 5.1 en praktijkonderdelen als bedoeld in art. 6.1 met goed gevolg zijn afgelegd, is het examen afgelegd, behoudens het bepaalde in het vijfde, zesde en zevende lid.
2. Aan het einde van de opleidingsduur bedoeld in art. 4.3 zorgt de hoofdopleider dat een compleet portfolio is samengesteld waarin de door de opleideling behaalde resultaten op de verscheidene opleidingsonderdelen vastgelegd zijn en waarin aanwezig zijn:
- alle afzonderlijke beoordelingen van de toetsen van de cursusonderdelen,
- de vereiste formulieren en beoordelingen m.b.t. het praktijkgedeelte van de opleiding, en
- in het geval van verleende vrijstelling: een kopie van de bewijsstukken op basis waarvan de vrijstelling is verleend.
3. Aan de hand van het portfolio stelt de hoofdopleider vast of de opleideling voldoet aan alle voor het examen benodigde opleidingsonderdelen.
4. Indien de opleideling voldoet aan alle voor het examen benodigde opleidingsonderdelen en alle financiële verplichtingen door de opleideling en indien van toepassing door de praktijkinstelling zijn nagekomen, geeft de hoofdopleider schriftelijk zijn akkoord en legt dit ter goedkeuring voor aan de examencommissie.
5. Voorwaarde voor het behalen van het examen is dat de examencommissie het door de hoofdopleider ondertekende portfolio goedkeurt.
6. De examencommissie onthoudt haar goedkeuring als zij vaststelt dat er sprake is van feiten of omstandigheden die haar tot de conclusie leiden dat de examencommissie niet in kan staan voor het behalen door de opleideling van de eindkwalificaties van de opleiding zoals bedoeld in artikel
4.1 en artikel 7.2, lid 1. Als daarvan sprake is, kan de examencommissie in uitzonderlijke gevallen zelf onderzoek doen naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de opleideling.
7. Indien de examencommissie gebruik maakt van de bevoegdheid een onderzoek als bedoeld in het zesde lid te doen verrichten, stelt zij de opleideling schriftelijk op de hoogte van haar besluit waarbij de beslissing wordt gemotiveerd en de opleideling wordt gewezen op de beroepsmogelijkheid bij het College van Beroep voor de Examens.
8. Na goedkeuring door de examencommissie stelt de hoofdopleider de uitslag van het examen vast en stelt de opleideling hiervan (schriftelijk) op de hoogte.
art. 9.2 – getuigschrift
1. Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd wordt door of namens de hoofdopleider en examencommissie een getuigschrift uitgereikt, ondertekend door de examencommissie en hoofdopleider.
2. De opleideling die aanspraak heeft op uitreiking van een getuigschrift, kan de examencommissie verzoeken daartoe nog niet over te gaan. Bij dit verzoek moet de opleideling aangeven op grond van welke omstandigheden daartoe overgegaan moet worden. Voorts geeft de opleideling aan wanneer deze het getuigschrift wenst te ontvangen.
3. De opleideling die meer dan een examenonderdeel maar niet de gehele examen met goed gevolg heeft afgelegd en die de opleiding staakt, ontvangt desgevraagd een door de examencommissie af te geven verklaring waarin de onderdelen zijn vermeld die met goed gevolg zijn afgelegd.
Artikel 10,1 - Klachten
Klachten worden behandeld conform de “Klachtenregeling”, die als bijlage bij deze Onderwijs- en examenregeling is opgenomen. Opleidelingen kunnen klachten indienen via xxxxxxxxxxxx@xxxx.xx.
Artikel 10.2 - Buiten behandeling laten van klachten
1. Anonieme klachten worden niet in behandeling genomen. Het is wel mogelijk anoniem een melding te doen bij xxxxxxxxxxxx@xxxx.xx. Een dergelijke melding kan alleen een signaalfunctie hebben met het oog op eerdere of toekomstige meldingen maar wordt niet in behandeling genomen of individueel onderzocht.
2. Een klacht wordt niet behandeld indien deze betrekking heeft op een gedraging:
a. waarover reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van de klachtenregeling is behandeld;
b. die langer dan een jaar voor indiening van de klacht heeft plaatsgevonden;
c. waartegen door de betrokkene bezwaar gemaakt had kunnen worden of waartegen door de betrokkene beroep kon worden ingesteld
d. zolang daarvan een onderzoek of een vervolging door politie of justitie gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit.
3. Een klacht wordt voorts niet behandeld indien het belang van de betrokkene dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is.
4. Van het niet in behandeling nemen van de klacht wordt de betrokkene zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de klacht schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 10.3 – Geschil over begeleiding
1. Bij een verschil van mening tussen de hoofdopleider en de opleideling over de begeleiding tijdens de opleiding proberen zij samen tot een bevredigende oplossing te komen. Daartoe organiseert de hoofdopleider een overleg met betrokkene(n) om na te gaan of een oplossing mogelijk is.
2. Indien er naar het oordeel van de opleideling niet tot een bevredigende oplossing wordt gekomen, kan de opleideling een formele klacht indienen bij het Bestuur van de Stichting. Deze klacht wordt behandeld conform artikel 10.1 en 10.2 van de Onderwijs- en examenregeling.
PARAGRAAF 11 - BEZWAAR
art. 11.1 – bezwaarprocedure
1. Tegen een door de hoofdopleider, praktijkopleider of een docent genomen besluit kan de (aanstaande) opleideling een bezwaarschrift indienen bij de examencommissie conform onderstaande procedure via xxxxxxxxxxxxxxxxxx@xxxx.xx.
2. Een bezwaarschrift moet schriftelijk worden ingediend binnen 6 weken na bekendmaking van het besluit.
3. Het bezwaarschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
− naam en adres van de afzender
− de redenen van het bezwaar
− een duidelijke omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar gericht is, met datum en een afschrift van het besluit.
4. De examencommissie zendt binnen een week na ontvangst van het bezwaarschrift een ontvangstbevestiging aan de afzender en de hoofdopleider. Daarbij wordt zo nodig ook verzocht om het bezwaarschrift binnen een termijn van twee weken aan te vullen als niet is voldaan aan de in lid 3 genoemde vereisten.
5. Een bezwaarschrift wordt in elk geval niet-ontvankelijk verklaard indien:
− het niet is ingediend binnen de in lid 2 genoemde termijn
− niet is voldaan aan de in lid 3 genoemde vereisten, en herstel van het verzuim ook na een verzoek als bedoeld in lid 4 achterwege blijft.
6. Indien het bezwaarschrift na afloop van de in lid 2 genoemde termijn is ontvangen, blijft niet- ontvankelijkheid op grond daarvan achterwege, indien de afzender aantoont dat het bezwaarschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd.
7. Als het bezwaar is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is het niet aan een termijn gebonden. Het bezwaarschrift wordt echter niet-ontvankelijk verklaard als het onredelijk laat is ingediend.
8. De examencommissie stelt de afzender van het bezwaarschrift in de gelegenheid om te worden gehoord naar aanleiding van de gemaakte bezwaren. Daarbij wordt de afzender tijdig van die mogelijkheid op de hoogte gesteld c.q. uitgenodigd voor een hoorzitting. Tevens wordt degene tegen wie het bezwaarschrift is gericht in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord..
9. Indien het bezwaar gericht is tegen een beslissing van een lid van de examencommissie of indien een lid van de examencommissie op andere wijze betrokken is, dan neemt de betrokkene geen deel aan de behandeling van het bezwaar.
10. De examencommissie maakt binnen 8 weken na ontvangst van het bezwaarschrift het besluit op het bezwaar met motivering schriftelijk aan de afzender bekend. In het besluit wordt de aanvrager gewezen op de beroepsmogelijkheid en de geldende beroepstermijn.
11. Als de examencommissie voorziet dat het geen besluit kan nemen binnen de gestelde termijn, stelt het de aanvrager daarvan binnen 2 weken na ontvangst van het bezwaarschrift op de hoogte. De examencommissie dient daarbij aan te geven op welke termijn alsnog wordt beslist,
waarbij het tevens de reden van de vertraging aangeeft.
12. Tegen een besluit op bezwaar als bedoeld in lid 10 van dit artikel kan de opleideling binnen 6 weken na dagtekening beroep instellen bij het College van Beroep voor de Examens xxxxxxxxxxxxxxxx@xxxxx.xx door het indienen van een beroepsschrift, een en ander conform de procedures als beschreven in paragraaf 12.
PARAGRAAF 12 - BEROEP BIJ COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS
art. 12.1 - College van Beroep voor de Examens: samenstelling en benoeming
1. Er is een landelijk College van Beroep voor de Examens voor de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog.
2. Het College van Beroep voor de Examens heeft 5 leden en 9 plaatsvervangend leden:
a. een externe voorzitter als bedoeld in het derde lid,
b. een hoofdopleider,
c. een (hoofd)docent,
d. een praktijkopleider, en
e. een opleideling.
De onder b tot en met e bedoelde leden zijn afkomstig uit de verschillende (regionale) opleidingsinstellingen:
− Stichting Postacademische (G)GZ-opleidingen Amsterdam
− Stichting Postacademische Opleidingen in de klinische Neuropsychologie
− Stichting BIG-opleidingen voor Psychologen en Pedagogen Midden Nederland (BoPP Midden Nederland)
− Stichting BIG-opleidingen voor Psychologen en Pedagogen West Nederland (BoPP West Nederland)
− Stichting Psychologische Vervolg Opleidingen (Groningen)
− Stichting Psychologische vervolgOpleidingen Nijmegen
− Stichting RINO Zuid
3. De (plaatsvervangend) voorzitter is niet werkzaam bij de in het tweede lid genoemde opleidingsinstellingen en moet voldoen aan de vereisten voor benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 5 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
4. Een beroep als bedoeld in artikel 11.2 wordt behandeld door het landelijk College van Beroep voor de Examens. Daarbij is de samenstelling van het College zodanig dat er geen (plaatsvervangend) leden zijn die afkomstig zijn uit de regionale opleidingsinstelling waar de opleideling de opleiding volgt.
5. De leden worden door het bestuur van de vereniging LOGO benoemd voor een termijn van 3 jaar. Herbenoeming is mogelijk. Op eigen verzoek wordt aan de leden van het College van Beroep voor de Examens ontslag verleend. Bij de benoeming zorgt het bestuur dat er voldoende spreiding is van de leden verbonden aan de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog.
6. Het College wordt bijgestaan door een door de vereniging LOGO aan te wijzen secretaris. De secretaris is geen lid van het College. De secretaris neemt bij de uitvoering van de werkzaamheden de aanwijzingen van de voorzitter van de College zo veel mogelijk in acht.
art. 12.2 - Instellen van beroep
1. Tegen een door de examencommissie op grond van artikel 10.1, lid 10 genomen beslissing kan een opleideling of aanstaande opleideling, beroep instellen bij het College van Beroep voor de Examens via xxxxxxxxxxxxxxxx@xxxxx.xx
2. Het instellen van beroep geschiedt door het indienen van een gemotiveerd beroepschrift. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a. de naam, adres en telefoonnummer van de aanvrager;
b. de dagtekening;
c. een duidelijke omschrijving van het besluit met datum waartegen het beroep is gericht, met afschrift van het besluit of, indien het beroep is gericht tegen het weigeren van een besluit, een duidelijke omschrijving van het besluit dat naar het oordeel van de aanvrager had moeten worden genomen;
d. de gronden waarop het beroep berust;
e. een zo nauwkeurig mogelijk omschreven vordering.
3. De secretaris bevestigt de ontvangst van het beroepschrift schriftelijk aan de aanvrager, onder vermelding van de datum van ontvangst. Indien het beroepschrift niet voldoet aan de vereisten gesteld in het eerste lid van dit artikel, stelt de secretaris de aanvrager hiervan in kennis en nodigt de aanvrager uit het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn. Indien de aanvrager niet binnen deze termijn het verzuim heeft hersteld, wordt het beroep niet- ontvankelijk verklaard.
4. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt 6 weken. De termijn vangt aan met ingang van de dag na de dag, waarop het desbetreffende besluit van de examencommissie aan de opleideling is bekendgemaakt.
5. Een beroepschrift is tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn, zoals bedoeld in het vorige lid, door de College van Beroep voor de Examens is ontvangen. Indien het beroepschrift na afloop van de termijn is ingediend dan wel ontvangen, blijft niet- ontvankelijkheid op grond daarvan achterwege, indien opleideling of aanstaande opleideling aantoont, dat hij ten gevolge van bijzondere omstandigheden redelijkerwijs niet in staat was tijdig beroep in te stellen
6. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, is het niet aan een termijn gebonden. Het beroep wordt echter niet-ontvankelijk verklaard, indien het beroepschrift onredelijk laat door opleideling of aanstaande opleideling is ingediend.
art. 12.3 - minnelijke schikking
1. Alvorens het beroep in behandeling te nemen, xxxxx de secretaris het beroepschrift onverwijld aan de examencommissie, hierna te noemen verweerder, met de uitnodiging om in overleg met betrokkenen na te gaan of minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. Een afschrift van deze uitnodiging zendt hij aan opleideling of aanstaande opleideling.
2. Uiterlijk binnen vijf werkdagen na ontvangst van het beroepschrift en de uitnodiging bedoeld in het eerste lid, roept verweerder opleideling of aanstaande opleideling op om in overleg na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is.
3. Verweerder deelt aan het College binnen drie weken na ontvangst van het beroepschrift en de uitnodiging als bedoeld in het eerste lid, gemotiveerd mee tot welke uitkomst het overleg heeft
geleid.
4. De secretaris informeert de voorzitter zodra hij bericht heeft ontvangen tot welke uitkomst het overleg heeft geleid. Indien een minnelijke schikking tot stand is gekomen, trekt a opleideling of aanstaande opleideling het beroepschrift schriftelijk in. De secretaris deelt vervolgens aan partijen mee, dat geen behandeling van het beroep zal plaatsvinden.
5. De voorzitter kan besluiten dat de poging om te komen tot een minnelijke schikking achterwege wordt gelaten, indien naar zijn oordeel een dergelijke poging kennelijk zinloos is dan wel tot onevenredig nadeel voor opleideling of aanstaande opleideling zal leiden.
art. 12.4 - schriftelijke voorbereiding
1. Indien geen minnelijke schikking is bereikt dan wel indien de poging tot minnelijke schikking op grond van art. 11.3, lid 5 achterwege is gebleven, xxxxxx de secretaris een afschrift van het beroepschrift aan verweerder en verzoekt verweerder om binnen een termijn van 4 weken na ontvangst van het beroepschrift, alle op het geding betrekking hebbende stukken over te leggen en daarbij een verweerschrift te voegen.
2. De voorzitter kan desgevraagd bepalen, dat het verweerschrift later, binnen een door hem redelijk geachte termijn, kan worden ingediend.
3. Van de stukken en het verweerschrift bedoeld in het eerste lid wordt aan opleideling of aanstaande opleideling onverwijld een afschrift gezonden, waarbij hij, indien daarvoor gelet op het bepaalde in het vijfde lid nog tijd beschikbaar is, in de gelegenheid wordt gesteld daarop binnen een nader te bepalen termijn schriftelijk te reageren.
4. Van de schriftelijke reactie van opleideling of aanstaande opleideling, als bedoeld in het derde lid, wordt aan verweerder onverwijld een afschrift gezonden.
5. Tot 5 dagen voor de zitting kunnen belanghebbenden nadere stukken bij het College indienen.
6. Het College kan uit eigen beweging de door hem nodig geachte inlichtingen inwinnen en op het geding betrekking hebbende stukken opvragen. Verweerder en opleideling of aanstaande opleideling zenden het College op verzoek onverwijld alle gevraagde stukken toe. De organen en personeelsleden van de instelling verstrekken aan het College van beroep de gegevens die het College voor de uitvoering van zijn taaknodig oordeelt
7. Het is de leden en plaatsvervangende leden van het College verboden in te gaan op een verzoek van partijen, hun gemachtigden of hun raadslieden dan wel derden tot een persoonlijk onderhoud dan wel bijzondere stukken in ontvangst te nemen aangaande een beroep dat aan hun oordeel onderworpen is, is geweest of zal worden. Onder bijzondere stukken worden verstaan stukken, die buiten de normale procedure worden ingediend.
8. Indien een verzoek als bedoeld in het zevende lid is gedaan, stelt het betrokken lid of plaatsvervangend lid de voorzitter hiervan in kennis.
9. De voorgaande leden zijn ook van toepassing op de secretaris.
10. Aan het College geadresseerde bijzondere stukken zoals bedoeld in het zevende lid worden door de secretaris onverwijld bij aangetekend schrijven aan de afzender geretourneerd. Op deze stukken wordt geen acht geslagen. Van deze stukken wordt geen afschrift bewaard. De secretaris tekent in het dossier de naam en het adres van de afzender aan, alsmede de datum van ontvangst en terugzending.
art. 12.5 - afhandeling zonder zitting
1. Het College kan in elke stand van het geding zonder behandeling ter zitting uitspraak doen, indien het van oordeel is dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is.
2. Het College grondt zijn uitspraak uitsluitend op de stukken die op het geding betrekking hebben.
art. 12.6 - oproeping zitting; gemachtigde, getuigen en deskundigen
1. Tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 11.5, bepaalt de voorzitter op zo kort mogelijke termijn de plaats waar en het tijdstip waarop de behandeling van het beroep ter zitting zal plaatsvinden.
2. De secretaris roept met inachtneming van de aanwijzingen van de voorzitter de leden van het College op de kortst mogelijke termijn bijeen ter zitting.
3. De secretaris roept partijen tijdig op om op de zitting aanwezig te zijn en stuurt hen de op het geding betrekking hebbende stukken.
4. Partijen kunnen zich ter zitting door een gemachtigde doen vervangen of zich door een raadsman doen bijstaan. Voorts kunnen zij getuigen en deskundigen ter zitting meebrengen met dien verstande, dat zij de namen van die personen uiterlijk op de vierde dag voor de zitting schriftelijk opgeven aan het College en aan de tegenpartij. De secretaris doet daarvan mededeling aan partijen in de oproep als bedoeld in het derde lid.
5. Het College kan ambtshalve of op verzoek van partijen getuigen en deskundigen oproepen.
art. 12.7 - samenvoeging en splitsing
1. Het College kan, ambtshalve of op verzoek van partijen, derden, wier belangen bij het geschil rechtstreeks zijn betrokken, in het geding roepen. Elke derde wordt door de oproeping partij in het geding.
2. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan ieder wiens belangen bij het geschil rechtstreeks zijn betrokken, het College verzoeken te mogen tussenkomen of zich bij een der partijen te mogen voegen. Indien het verzoek wordt toegestaan, wordt de verzoeker partij in het geding.
3. In gevallen, bedoeld in het eerste en tweede lid, treft het College die maatregelen die voor een goede procesgang nodig zijn.
4. Het College kan samenhangende zaken voegen en gevoegde zaken splitsen.
art. 12.8 - voorlopige voorziening
1. In spoedeisende gevallen kan opleideling of aanstaande opleideling in afwachting van een uitspraak in de hoofdzaak aan de voorzitter van het College een voorlopige voorziening vragen. Dit verzoek moet schriftelijk en beargumenteerd worden ingediend. Er moet sprake zijn van een direct aantoonbaar belang dat vraagt om een spoedvoorziening. De voorzitter neemt een beslissing, nadat de partijen zijn gehoord, althans nadat zij daartoe zijn opgeroepen.
2. Het bepaalde in artikel 11.2 is van overeenkomstige toepassing op het verzoek om een voorlopige voorziening.
3. De voorlopige voorziening vervalt, zodra door het College in de hoofdzaak is beslist, voor zover daarvoor in de uitspraak geen ander tijdstip is aangegeven.
art. 12.9 - wraking en verschoning
1. Voor de behandeling ter zitting kan elk der zittende leden door een of meer van de bij het beroep betrokken partijen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden die het vormen van een onpartijdig oordeel door het desbetreffende lid zouden kunnen bemoeilijken. Ook kan op grond van zodanige feiten of omstandigheden een lid zich verschonen.
2. De andere zittende leden beslissen zo spoedig mogelijk op het verzoek om wraking, tenzij de betrokkene in de wraking berust. De beslissing is gemotiveerd en wordt zo spoedig mogelijk aan de partijen en de betrokkene meegedeeld. Bij staking der stemmen is het verzoek toegestaan.
art. 12.10 - behandeling ter zitting
1. Het beroep wordt behandeld in een openbare zitting van het College. In bijzondere gevallen kan het College besluiten dat de behandeling van het beroep geheel of gedeeltelijk zal plaatshebben in een zitting met gesloten deuren.
2. Het College van Beroep voor de Examens houdt voltallig zitting. Indien als gevolg van onvoorziene omstandigheden een voltallige zitting niet mogelijk is, kan de voorzitter in overleg met partijen besluiten de zitting doorgang te laten vinden in aanwezigheid van ten minste twee leden en de voorzitter. Indien één der partijen niet met een dergelijke behandeling van het beroep kan instemmen, wordt de zitting verdaagd tot een nader te bepalen datum.
3. De voorzitter heeft de leiding van de zitting. Hij geeft elk der partijen de gelegenheid haar standpunt toe te lichten. Ter zitting dienen de aanwezigen zich te gedragen naar de aanwijzingen van de voorzitter. De voorzitter is bevoegd hen, die dit niet doen, te doen vertrekken.
4. De secretaris woont de zitting bij. Hij maakt aantekening van het ter zitting verhandelde.
5. Partijen kunnen de inhoud van het beroep en van het verweer alsmede de gronden, waarop deze berusten, tot aan de sluiting der zitting wijzigen, tenzij het College van oordeel is, dat de tegenpartij door deze wijziging onredelijk wordt benadeeld.
6. Indien voor de sluiting der zitting blijkt, dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan het College bepalen, dat de behandeling ter zitting op een door het College te bepalen tijdstip zal worden voortgezet. Daarbij kunnen aan partijen aanwijzingen worden gegeven met betrekking tot het bewijs.
7. Voordat de behandeling ter zitting is gesloten, deelt de voorzitter mede, wanneer uitspraak zal worden gedaan. De uitspraak wordt zo mogelijk gedaan binnen 4 weken na de sluiting der zitting.
art. 12.11 - beraadslaging en uitspraak
1. Het College beraadslaagt en beslist in de raadkamer. Het grondt zijn uitspraak uitsluitend op de stukken die door partijen zijn overgelegd dan wel door het College ambtshalve zijn opgevraagd, alsmede op het verhandelde ter zitting.
2. De secretaris woont de beraadslaging bij en heeft daarbij een raadgevende stem.
3. Omtrent hetgeen in raadkamer wordt verhandeld zijn de deelnemers aan het beraad tot geheimhouding verplicht.
4. Indien het College van Beroep voor de Examens het beroep gegrond acht, vernietigt het de beslissing geheel of gedeeltelijk. Het College is niet bevoegd in de plaats van de geheel of gedeeltelijk vernietigde beslissing een nieuwe beslissing te nemen. Het kan bepalen dat opnieuw of, indien de beslissing is geweigerd, door verweerder alsnog in de zaak wordt beslist.
5. De uitspraak van het College van Beroep voor de Examens is voor alle partijen bindend.
6. Verweerder voorziet voor zover nodig opnieuw in de zaak met inachtneming van de uitspraak van het College van Beroep voor de Examens. Het College kan daarvoor in zijn uitspraak een termijn stellen.
art. 12.12 – herziening van een uitspraak
Het College van Beroep voor de Examens kan op verzoek van een partij een uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoek om herziening voor de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij het College van Beroep voor de Examens eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
PARAGRAAF 13 – OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
art. 13.1 – vangnetregeling
In die gevallen waarin deze regeling niet voorziet, niet duidelijk voorziet of tot kennelijke onredelijke uitkomsten leidt, wordt door de hoofdopleider beslist, na de examencommissie te hebben gehoord.
art. 13.2 – wijziging
1. Wijzigingen van deze regeling worden door het bestuur van de vereniging LOGO, gehoord de examencommissies en hoofdopleiders, bij afzonderlijk besluit vastgesteld.
2. Een wijziging van deze regeling treedt, tenzij anders wordt besloten, direct in werking, tenzij de belangen van de opleideling door deze directe inwerkingtreding zodanig worden geschaad dat directe inwerkingtreding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In dat geval treedt de wijziging in werking met ingang van de start het eerstkomende opleidingsjaar, doch uiterlijk 12 maanden na de bekendmaking van de wijziging.
3. Een wijziging kan voorts niet ten nadele van opleidelingen zijn
Art. 13.3 – bekendmaking
De opleidingsinstelling draagt zorg voor bekendmaking van deze regeling, alsmede van elke wijziging. Voorts draagt de opleidingsinstelling er zorg voor dat aan iedere opleideling voor aanvang van diens opleiding een exemplaar van deze regeling wordt verstrekt.
Art. 13.4 – vaststelling en inwerkingtreding
Deze regeling is vastgesteld door de verschillende opleidingsinstellingen verenigd in de vereniging LOGO (Stichting BIG-opleidingen voor Psychologen en Pedagogen Midden Nederland (BoPP Midden Nederland), Stichting BIG-opleidingen voor Psychologen en Pedagogen West Nederland (BoPP West Nederland), Stichting Postacademische (G)GZ opleidingen Amsterdam, Stichting Postacademische Opleidingen in de klinische Neuropsychologie, Stichting Psychologische Vervolg Opleidingen, Stichting RINO Zuid, Stichting SPON) op 8 december 2016, en treedt in werking op 1 april 2017. Op 30 januari 2020 is de regeling nader gewijzigd. De nadere wijzigingen treden in werking 1 februari 2020. Op 14 oktober 2021 is de regeling nader gewijzigd. De nadere wijzigingen
treden in werking op 1 januari 2022. Voorliggend wijzigingsbesluit zal door het bestuur van Stichting PDO (G)GZ Amsterdam worden vastgesteld medio 2024.
AMvB: vigerend Besluit, houdende regels inzake de opleiding tot en de deskundigheid van de psychotherapeut (Besluit psychotherapeut), zoals gepubliceerd op xxxxxxxx.xx.
FGzPt: vigerend Besluit inzake de eisen voor de opleiding van de psychotherapeut en voor de erkenning als opleider en praktijkopleidingsinstelling, in aanvulling op het Besluit psychotherapeut (AMvB) (Besluit Psychotherapeut) , zoals gepubliceerd op de website van de FGzPt.
Vigerend Toetsboek Psychotherapeut, vastgesteld door HCO PT, en, zoals gepubliceerd op de website van de FGzPt.
Via eigen opleidingsinstelling:
Inhoud opleidingsprogramma en de daarvan deel uitmakende cursorische opleidingsonderdelen (studiegids)
TOELICHTING bij de Onderwijs- en examenregeling
1. Algemeen
In de OER zijn de bevoegdheden en verantwoordelijkheden als volgt belegd en onderscheiden:
o de besturen van de opleidingsinstellingen verenigd in de vLOGO stellen gezamenlijk de OER (en daarmee de inhoud van de regels) vast;
o de hoofdopleider is programmaverantwoordelijke, die inhoudelijk verantwoordelijk is voor de (kwaliteit van de) opleiding; de hoofdopleider legt daarover verantwoording af aan het bestuur van de opleidingsinstelling, dat eindverantwoordelijk is.
o de examencommissie is toezichthouder op het borgen van de kwaliteit van de toetsen en het examen; zij oordeelt in bezwaar over beslissingen van docenten, praktijkopleider en hoofdopleider.
Voorts zijn de inhoudelijke regels zo veel mogelijk geëxpliciteerd en in de OER opgenomen. In plaats van open normen (voorbeeld: hoofdopleider handelt naar bevind van zaken) en zeer ruime beleidsvrijheid zijn de inhoudelijke regels en de criteria/ het referentiekader m.b.t. beslissingen nader in de OER beschreven.
2. Begin- en eindniveau opleiding (art. 2.1 en 4.1 OER)
Het beginniveau van opleideling is opgenomen in art. 2.1, waarin de ingangseisen voor de opleiding staan. Het eindniveau is beschreven in art. 4.1 (eindkwalificaties): daarin worden de competenties van de afgestudeerde psychotherapeut zoals beschreven in de vigerende opleidingsplannen kort weergegeven.
3. Nominale duur opleiding en verlenging opleidingsduur (art. 4.3, 5.5 en 6.3 OER)
De nominale duur van de opleiding is vastgelegd in art. 4.3. In een aantal uitzonderingssituaties kan de cursorische opleidingstijd en/of de praktijktijd verlengd worden. Artikel 3.7 ziet op de verkorte opleiding voor GZ-psychologen.
a. Verlenging cursorische opleidingstijd
In art. 5.5 is aangegeven dat de cursorische opleidingstijd in twee gevallen verlengd kan worden, namelijk als:
- de opleideling door aantoonbare overmacht zoals bijvoorbeeld langdurige ziekte, of door tekortkomingen van de opleidingsinstelling niet in staat is gebleken de cursorische onderdelen van de opleiding met goed gevolg af te ronden binnen de opleidingsduur;
- de opleideling op grond van art. 8.3 een herkansing van een of meer cursorische onderdelen heeft gekregen en de opleideling als gevolg hiervan de cursorische onderdelen niet meer zal kunnen afronden binnen de opleidingsduur.
b. Verlenging praktijktijd
In art. 6.3 is aangegeven dat de praktijktijd in drie gevallen verlengd kan worden, namelijk als:
- de opleideling door aantoonbare overmacht zoals bijvoorbeeld langdurige ziekte, niet in staat is gebleken de opleiding met goed gevolg af te ronden binnen de opleidingsperiode;
- er sprake is geweest van onvoldoende begeleiding van de opleideling, onvoldoende adequaat handelen ten aanzien van de begeleiding of tekortkomingen van de praktijkopleidingsinstelling, waardoor de kandidaat niet in staat is gebleken de praktijkwerkzaamheden met goed gevolg af te ronden binnen de opleidingsperiode;
- de opleideling op grond van art. 8.5 een herkansing van een of meer praktijkonderdelen heeft gekregen en de opleideling als gevolg hiervan de praktijkonderdelen niet meer zal kunnen afronden binnen de opleidingsperiode;
c. Xxxxxxxx opleidingstijd
In beide gevallen geldt dat de totale opleidingstijd niet langer dan 8 jaar kan zijn (of 6 jaar bij de verkorte opleiding voor GZ-psychologen). Deze opleidingstijd is inclusief periodes waarin de opleiding wegens omstandigheden is onderbroken. De hoofdopleider kan in uitzonderlijke gevallen van de maximale opleidingstijd af te wijken: de hoofdopleider kan het voorschrift dat de totale opleidingstijd niet langer dan acht jaar kan zijn buiten toepassing laten indien strikte toepassing daarvan op de opleideling vanwege bijzondere omstandigheden kennelijk onredelijk is.
d. Praktijkopleidingsinstellingen geven opleideling verlenging praktijktijd
Met de praktijkopleidingsinstellingen is overeengekomen dat deze de opleideling in staat stellen de verlenging van de praktijktijd te realiseren: dit is vastgelegd in de overeenkomst tussen opleidingsinstelling en praktijkopleidingsinstelling.
e. Tekortkomingen praktijkopleidingsinstelling bij begeleiding; niet mogelijk daar verder te gaan Als er sprake is geweest van onvoldoende begeleiding van de opleideling, onvoldoende adequaat handelen ten aanzien van de begeleiding of tekortkomingen van de praktijkopleidingsinstelling, waardoor de kandidaat niet in staat is gebleken de praktijkwerkzaamheden met goed gevolg af te ronden binnen de opleidingsperiode en het verlengen van de praktijktijd bij de desbetreffende praktijkopleidingsinstelling niet mogelijk blijkt (bijvoorbeeld vanwege ernstig verstoorde verhoudingen), is in het vijfde lid van art. 6.3 uitgewerkt wat er dan moet gebeuren. Er rust dan op de opleidingsinstelling een inspanningsverplichting om een nieuwe praktijkopleidingsplaats te vinden waar de resterende praktijkuren door de opleideling gerealiseerd kunnen worden. De opleidingsinstelling verstaat onder deze inspanningsverplichting de verplichting om gedurende een periode van maximaal een half jaar, ten minste bij drie praktijkopleidingsinstellingen in dezelfde regio het verzoek te doen om aanname van deze kandidaat te overwegen. De opleidingsinstelling kan niet verantwoordelijk gehouden worden voor een mogelijk negatief resultaat.
4. handicap of chronische ziekte (art. 5.6 en 8.9 OER)
De ‘Wet gelijke behandeling o.g.v. handicap of chronische ziekte’ (WGBH/CZ) verbiedt het maken van onderscheid op met name genoemde maatschappelijke terreinen: arbeid, beroep en beroepsopleidingen. Onder beroepsopleidingen vallen ook de postmasteropleidingen tot GZ- psycholoog en de specialistische opleidingen (KP, KNP, PT). Om duidelijk te maken dat artikel 5.6 een weergave is van het bepaalde in de WGBH/CZ wordt in het artikel ook gesproken over
‘handicap en chronische ziekte’. In de WGBH/CZ is geen definitie van dit begrip opgenomen. Het is afhankelijk van context waarbinnen iemand functioneert of diegene belemmeringen ondervindt. In de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (arrest 2013) staat wel een definitie. Daarin is aangegeven dat onder ‘handicap/chronische ziekte ’ verstaan wordt:
- een langdurige beperking als gevolg van lichamelijke, geestelijke of psychische aandoeningen,
- die, in wisselwerking met diverse drempels, iemand verhindert volledig, daadwerkelijk en op voet van gelijkheid met andere werknemers aan het beroepsleven deel te nemen.
Zowel aangeboren, door ongeval of ziekte veroorzaakte handicaps vallen eronder. Een ziekte die niet leidt tot een langdurige beperking valt er niet onder.
Uit het recht op gelijke behandeling vloeit de verplichting voort om desgevraagd doeltreffende aanpassingen te treffen, die personen met een handicap of chronische ziekte in staat moeten stellen op voet van gelijkheid te participeren in de samenleving. Daarbij kan het volgende stappenplan gehanteerd worden:
a. is sprake van handicap/ chronische ziekte zoals bedoeld in WGBH-CZ?
b. verzoek: opleideling moet voorziening aanvragen en aangeven wat er nodig is en waarom
c. indien nodig: verklaring van een deskundige vragen m.b.t. de beperking
d. is de aanpassing doeltreffend: noodzakelijk + geschikt om belemmeringen weg te nemen? Noodzakelijk = als het niet met een andere, minder belastende of kostbare voorziening hetzelfde doel kan worden bereikt.
Geschikt = aanpassing is geschikt als deze de belemmering kan wegnemen.
e. vormen de gevraagde aanpassingen een onevenredige belasting voor de organisatie?
f. worden geen concessies gedaan aan het realiseren van de leerdoelen van de cursus en de eindkwalificaties?
5. Herkansing cursorische onderdelen (art. 8.3 OER)
Bij een onvoldoende beoordeling van de toets van een cursorisch onderdeel krijgt de opleideling een herkansing. Als die onvoldoende is, moet de opleideling het studieonderdeel opnieuw volgen. Haalt betrokkene dan weer een onvoldoende, dan kan deze de opleiding niet verder vervolgen en krijgt hij een judicium abeundi (art. 8.7).
De hoofdopleider kan hier in uitzonderlijke gevallen van af te wijken: de hoofdopleider kan dit voorschrift buiten toepassing laten indien strikte toepassing daarvan op de opleideling vanwege bijzondere omstandigheden kennelijk onredelijk is.
6. Herkansing praktijkonderdelen: beoordelingstraject (art. 8.5 OER)
Art. 8.4 bepaalt dat er een jaarlijkse beoordeling is door de hoofdopleider van de praktijkwerkzaamheden. Als diens oordeel over de praktijkwerkzaamheden van een jaar onvoldoende is, leidt dit tot een beoordelingstraject van 3 maanden, dat beschreven is in art. 8.5. De hoofdopleider bepaalt na overleg met de praktijkopleider op welke competenties de opleideling beoordeeld zal worden gedurende het beoordelingstraject. Indien het oordeel over het beoordelingstraject onvoldoende is, krijgt de opleideling een herkansing van nog eens drie maanden beoordelingstraject. Indien de hoofdopleider oordeelt dat het tweede beoordelingstraject onvoldoende is, heeft tot gevolg dat de opleideling de opleiding niet verder kan vervolgen en een judicium abeundi krijgt (art. 8.7).
In totaal kan een opleideling niet meer herkansingen dan twee beoordelingstrajecten van drie maanden krijgen. Dit gaat uit van het honkbalprincipe “three strikes and you’re out”: na de reguliere beoordeling zijn er maximaal twee beoordelingstrajecten. Als er dan nog steeds onvoldoende wordt gescoord, kan de opleiding niet verder worden vervolgd.
7. Judicium abeundi bij onvoldoende voortgang (art. 8.7 OER)
Als na herkansingen een cursorisch onderdeel definitief onvoldoende is of als praktijkwerkzaamheden na de extra beoordelingstrajecten definitief onvoldoende zijn, brengt de hoofdopleider een judicium abeundi uit. Dit heeft tot gevolg dat de opleideling niet langer bij de opleiding kan worden ingeschreven.
Dit judicium abeundi kan een landelijke werking hebben: een opleidingsinstelling van een andere regio die een zelfde opleiding verzorgt, kan besluiten de opleideling die een judicium abeundi heeft gekregen niet voor die opleiding in te schrijven. Een judicium abeundi geldt voor onbepaalde termijn, maar hoeft niet voor altijd een belemmering te zijn om weer te starten met een opleiding. In het vierde lid van art. 8.7 is bepaald dat de opleideling die een judicium abeundi heeft gekregen, op een later tijdstip kan verzoeken om weer te worden ingeschreven voor de desbetreffende opleiding indien sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden waardoor de betrokkene ten genoegen van de hoofdopleider aannemelijk kan maken dat hij die opleiding met vrucht zal kunnen volgen.
8. Hoofdopleider (art. 7.1 OER)
In art. 7.1 is vastgelegd dat de hoofdopleider integraal verantwoordelijk is voor het geheel van de opleiding: cursorische onderdelen en praktijkonderdelen. Hij of zij is zodoende verantwoordelijk voor de inhoud van het onderwijs van de opleiding en is belast met de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs, de toetsen en de examens.
De hoofdopleider legt daarover verantwoording af aan het bestuur van de opleidingsinstelling, dat eindverantwoordelijk is. De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs, de toetsen en de examens houdt in dat de hoofdopleider moet zorgen dat:
a. de eindkwalificaties van de opleiding vertaald zijn in toetsbare leerdoelen per opleidingsonderdeel. Hulpmiddel daarbij kan zijn: matrices maken met concrete en toetsbare eindkwalificaties, afgezet tegen de leerdoelen per programmaonderdeel (daarbij ook de vaardigheden expliciteren);
b. er systematisch nagegaan wordt of er voldoende aansluiting is tussen de doelen van de opleidingsonderdelen en de eindtermen, of de optelsom van de leerdoelen per opleidingsonderdeel overeen komt met de eindkwalificaties van de opleiding;
c. deze besproken worden met de docenten die betrokken zijn bij de opleiding zodat docenten zich bewust zijn van zowel de plaats die hun opleidingsonderdeel in het totale curriculum inneemt als de samenhang met andere curriculumonderdelen;
d. er een toetsbeleid/toetsplan is dat wordt uitgevoerd (en geëvalueerd) in de vorm van een cyclisch proces (plan, do, check, act);
e. er systematisch nagegaan wordt of de toetsing in overeenstemming is met de doelstellingen van het curriculum (is er een doorlopende lijn en opbouw; wordt niet telkens dezelfde vaardigheid getoetst?);
f. toetsen worden gemaakt op basis van de leerdoelen en eindtermen van het opleidingsonderdeel;
g. er afspraken zijn over de manier waarop toetsen worden gemaakt (bijv.: als er meer docenten zijn in een opleidingsonderdeel dat deze gezamenlijk een toets samenstellen en dat toetsen op kwaliteit);
h. de examencommissie geïnformeerd wordt over het hierboven bedoelde beleid, afspraken, plannen en relevante informatie;
i. er evaluatie van opleidingsonderdelen plaatsvindt; en
j. er evaluatie op het niveau van het curriculum plaatsvindt.
9. Examencommissie (art. 7.2 OER)
In navolging van hetgeen voor de reguliere universiteiten wettelijk is voorgeschreven, is in art.
7.2 opgenomen dat de examencommissie een toezichthoudende rol heeft op de kwaliteit van de toetsing en examinering. In het eerste lid van artikel 7.2 is aangegeven dat de examencommissie het orgaan is `dat op objectieve en deskundige wijze per opleidingsgroep controleert en bij gelegenheid van het afleggen van het examen vaststelt of de opleidelingen voldoen aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van het getuigschrift van een met goed gevolg afgelegd examen´. Deze definitie bevat twee elementen: controleren en (bij gelegenheid van het afleggen van het examen) vaststellen:.
- vaststellen: een opleideling kan pas het examen afleggen als de examencommissie het portfolio heeft goedgekeurd. Dit is beschreven in artikel 9.1: de examencommissie geeft die goedkeuring alleen als zij heeft vastgesteld dat zij in kan staan voor het realiseren door de opleideling van de eindkwalificaties van de opleiding.
Controleren: om te voorkomen dat de examencommissie pas bij gelegenheid van het examen gaat bezien of zij in kan staan voor het realiseren door de opleideling van de eindkwalificaties van de opleiding, is opgenomen dat de examencommissie controleert of de opleidelingen voldoen aan de voorwaarden die de onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een getuigschrift. Deze controle zal vooraf en
jaarlijks op generiek niveau per opleidingsgroep bij de start van die opleidingsgroep plaatsvinden, zodat voorkomen wordt dat op het eind van het opleidingstraject vastgesteld zou moeten worden dat de examencommissie niet het examen kan goedkeuren omdat bijvoorbeeld niet alle eindkwalificaties van de opleiding zijn vertaald in toetsbare leerdoelen per opleidingsonderdeel waarvan de competenties ook daadwerkelijk getoetst worden bij die desbetreffende opleidingsgroep. Als de examencommissie zou constateren dat dit niet het geval is, zal zij in overleg met de hoofdopleider treden, die er dan voor zorg moet dragen dat dit wordt geremedieerd in het opleidingsprogramma.
Er is vastgelegd dat de examencommissie de volgende taken en bevoegdheden heeft:
- De examencommissie ziet er op toe dat de kwaliteit van de toetsen en examens is geborgd. De hoofdopleider is primair verantwoordelijk voor de inhoud van het onderwijs van de opleiding en is belast met de bewaking van de kwaliteit van het onderwijs, de toetsen en de examens. De examencommissie vervult de rol van toezichthouder: zij dient zich er te van te vergewissen dat de kwaliteit van de toetsing voldoende is geborgd.
- het borgen van de kwaliteit van de organisatie en de procedures rondom toetsen en examens. De examencommissie is niet belast met de praktische organisatie van de toetsing, maar dient zich er te van te vergewissen dat de kwaliteit van de praktische organisatie van de toetsing voldoende is geborgd.
- het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen binnen het kader van de onderwijs- en examenregeling, om de uitslag van toetsen en examens te beoordelen en vast te stellen. De examencommissie heeft voor het borgen van de kwaliteit van de toetsing een instrumentarium via de bevoegdheid om instructies te geven met betrekking tot de beoordeling. Dit kan door het geven van richtlijnen (algemene bindende voorschriften) en aanwijzingen (concrete instructie hoe te handelen in een concreet geval) aan docenten. De richtlijnen kunnen in een afzonderlijk document (regels en richtlijnen) worden vastgelegd.
Aangezien de hoofdopleider primair verantwoordelijk is (zie de hierboven beschreven taken van de hoofdopleider) zal de examencommissie:
a. xxxxxx of zij de relevante informatie met betrekking tot de kwaliteit van tentaminering en examinering van de hoofdopleider krijgt;
b. aan de hand van de van de hoofdopleider verkregen informatie beoordelen of de kwaliteit van toetsen m.b.t. de validiteit, de betrouwbaarheid en de transparantie voldoende is geborgd en of zij garant kan staan voor de kwaliteit van toetsen en examens;
c. haar conclusies met betrekking tot de kwaliteit van afzonderlijke toetsen bepreken met de hoofdopleider, en in overleg bepalen of er nadere actie en afspraken nodig zijn;
d. interveniëren als zij van oordeel is dat zij niet garant kan staan voor de kwaliteit van toetsen en examens, en nader overleg organiseren tussen de examencommissie, hoofdopleider en bestuur van de opleidingsinstelling. Het bestuur draagt er zorg voor dat er zodanige afspraken komen dat de examencommissie wel tot een positief oordeel komt.
Concreet betekent dit dat de examencommissie er op toe ziet dat:
- er een toetsbeleid/toetsplan is dat wordt uitgevoerd
- toetsen worden gemaakt op basis van de leerdoelen en eindtermen van het opleidingsonderdeel
- er uniforme afspraken zijn over de manier waarop toetsen worden gemaakt
- de beoordeling van schriftelijke toetsen geschiedt aan de hand van tevoren schriftelijk vastgelegde, en eventueel naar aanleiding van de correctie bijgestelde, normen.
- de eindkwalificaties van de opleiding zoals beschreven in de Onderwijs- en Examenregeling, zijn vertaald in toetsbare leerdoelen per opleidingsonderdeel
- er systematisch wordt nagegaan of er voldoende aansluiting is tussen de opleidingsonderdeel-doelen en de eindtermen, of de optelsom van de leerdoelen per opleidingsonderdeel overeen komt met de eindkwalificaties van de opleiding.
In het vierde lid van artikel 7.2 is vastgelegd dat het bestuur van de stichting een examencommissie instelt en het onafhankelijk en deskundig functioneren van de examencommissie waarborgt. Vanwege deze onafhankelijkheid is in het zevende lid opgenomen dat de hoofdopleider of diegene die een managementfunctie met financiële verantwoordelijkheid bekleedt of bestuurlijke verantwoordelijkheid voor een onderwijsprogramma heeft, geen lid of voorzitter van de examencommissie kunnen zijn. Voorts is in het zesde lid opgenomen dat er ten minste één extern lid of externe voorzitter is, afkomstig van buiten de desbetreffende opleidingsinstelling. Het benoemen van een externe voorzitter zou kunnen bijdragen aan het onafhankelijk functioneren van de examencommissie.
10. Examen (art. 9.1 OER)
In artikel 9.1 is aangegeven dat de hoofdopleider verantwoordelijk is voor het vaststellen of een opleideling voldoet aan alle voor het examen benodigde opleidingsonderdelen. Daartoe is aangegeven dat de hoofdopleider er voor zorgt dat er aan het einde van de opleidingsduur een compleet portfolio is waarin de door de opleideling behaalde resultaten op de verscheidene opleidingsonderdelen zijn vastgelegd. Artikel 9.1 geeft aan dat de hoofdopleider hiervoor zorg draagt. Dit ‘zorg dragen’ betekent niet dat de hoofdopleider dit allemaal zelf moet uitvoeren. De uitvoering kan door administratieve ondersteuners van de opleidingsinstelling gedaan worden. De hoofdopleider is er wel voor verantwoordelijk dat het gebeurt.
Voorwaarde voor het behalen van het examen is dat de examencommissie het door de hoofdopleider ondertekende portfolio goedkeurt. Deze goedkeuring kan digitaal uitgevoerd worden door bijvoorbeeld de ambtelijk secretaris van de examencommissie een overzicht van deelnemers en van de ‘afgevinkte’ onderdelen van de dossiers te laten sturen naar de examencommissie, zodat deze vervolgens kan vaststellen dat deelnemers voldoen aan de vereiste criteria.
Daarbij kan de examencommissie haar goedkeuring onthouden als zij vaststelt dat er sprake is van feiten of omstandigheden die haar tot de conclusie leiden dat de examencommissie niet in kan staan voor het realiseren door de opleideling van de eindkwalificaties van de opleiding zoals bedoeld in artikel 4.1 en artikel 7.2, lid 1. In dat geval kan de examencommissie bepalen dat voorwaarde voor het behalen van het examen is dat de opleideling heeft voldaan aan de eisen met betrekking tot een door de examencommissie zelf te bepalen onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de opleideling. Op deze wijze is voorzien in een vangnet voor de situatie dat er wel een getuigschrift uitgereikt zou gaan worden van een met goed gevolg afgelegd examen (als alle onderwijsonderdelen van de opleiding zijn afgerond) terwijl de examencommissie van oordeel is dat zij in de betreffende casus niet in kan staan voor de kwaliteit van de afgestudeerde en zodoende in strijd zou handelen met haar opdracht als vastgelegd in art. 7.2 (het borgen van de kwaliteit van de examens).
Er dient wel een directe aanleiding te zijn voor het vermoeden dat er niet ingestaan kan worden voor de kwaliteit van de afgestudeerde, bijvoorbeeld een met feiten en omstandigheden onderbouwde melding van verschillende docenten of informatie verkregen uit een visitatie of audit van de opleiding.
Om te voorkomen dat gebreken pas achteraf worden vastgesteld, is het wenselijk dat er periodiek overleg is tussen examencommissie en hoofdopleider over het opleidingsprogramma zodat de examencommissie tijdig en preventief aan de bel kan trekken wanneer zij het vermoeden zou hebben dat het aangeboden programma niet voldoet om aan de eindtermen te kunnen voldoen.
11. Bezwaar en beroep (paragraaf 10 en 11)
In paragraaf 10 en 11 is de bezwaar- en beroepsprocedure opgenomen. De opleideling kan bezwaar instellen tegen een door de hoofdopleider, praktijkopleider of een docent genomen besluit. Het bezwaar wordt ingediend bij en behandeld door de examencommissie. De
examencommissie beoordeelt bij wijze van heroverweging of het besluit waartegen beroep is ingesteld in stand kan blijven en neemt in dat kader een beslissing op het bezwaar. Tegen deze beslissing kan de opleideling beroep instellen bij het landelijk College van Beroep voor de Examens. De leden van het College van Beroep voor de Examens bestaan uit een vertegenwoordiging van de diverse geledingen (hoofdopleider, (hoofd)docent, praktijkopleider en een opleideling) en een externe voorzitter. Het College van Beroep voor de Examens doet een bindende uitspraak over het geschil. Indien een opleideling het hier niet mee eens is, kan deze beroep instellen bij de burgerlijke rechter.
12. Vangnetregeling (art 12.1 OER)
In de vangnetbepaling van artikel 12.1 is aangegeven dat in die gevallen waarin deze regeling niet voorziet, niet duidelijk voorziet of tot kennelijke onredelijke uitkomsten leidt, door de hoofdopleider wordt beslist, na de examencommissie te hebben gehoord. De hoofdopleider is bevoegd, maar aangezien de examencommissie bevoegd is in geval er bezwaar wordt aangetekend, is het van belang dat de hoofdopleider alvorens te besluiten, de visie van de examencommissie kan vernemen. Daarom is voorgeschreven dat de examencommissie gehoord moet worden.
Bij de vangnetbepaling gaat het enerzijds om gevallen waarin de regeling niet voorziet, en anderzijds over de bevoegdheid om de regels niet toe te passen als deze tot een kennelijk onredelijke uitkomst leiden. Bij dit laatste gaat het om de situatie dat het strikt toepassen van de regels voor een opleideling apert onredelijke gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de regel te dienen doelen. Dit evenredigheidsbeginsel is gangbaar bij beslissingen van bestuursorganen en de universiteiten en is daarom ook vastgelegd in de OER. Hierbij zijn de volgende elementen van belang:
• bijzondere omstandigheden: de onevenredigheid van de gevolgen van toepassing van de regel in een concreet geval moet zijn oorzaak vinden in bijzondere omstandigheden. Zouden ook onder normale omstandigheden de gevolgen onevenredig zijn, dan zou dit impliceren dat de regel zelf, die met het oog op de normale gevallen geschreven is, tot onevenredige gevolgen leidt. Dat kan niet de bedoeling zijn: de regel zou dan anders moeten luiden. Er moet dus sprake zijn van bijzondere omstandigheden voordat tot toepassing van art. 12.1 overgegaan kan worden.
• gevolgen niet onevenredig in verhouding tot de met de regel te dienen doelen: er zal zorgvuldig onderzocht moeten worden wat enerzijds de belangen van en gevolgen voor de opleideling zijn en anderzijds wat de achterliggende ratio en doelen van de regel zijn. In de besluitvorming moeten deze dan afgewogen worden zodat bezien kan worden of de er reden is voor afwijking.