GESCHIED- EN LETTERKUNDIGE NASPORINGEN OMTRENT DE AFKOMST EN VERSPREIDING DER TALEN VAN DE ONDERSCHEIDENE VOLKEREN. Gedrukt te 's Gravenhage, bij Gebr." GUUNTA D'ALBANI. MET EEN INLEIDING TOT DE ALGEMENE TAALKUNDE. BEARBEID VOOR ONGELEERDEN. DOOR Mr....
332
GESCHIED- EN LETTERKUNDIGE NASPORINGEN
OMTRENT
DE AFKOMST EN VERSPREIDING DER TALEN
VAN DE ONDERSCHEIDENE VOLKEREN.
Gedrukt te 's Gravenhage, bij
Gebr." GUUNTA D'ALBANI.
MET EEN INLEIDING TOT DE ALGEMENE TAALKUNDE.
BEARBEID VOOR ONGELEERDEN.
DOOR
Mr. J. C. W. LE JEUNE.
TWEEDE STUK.
Te DELFT, bij
de Wed. X. XXXXXX.
1827.
Gedrukt te 's Gravenhage, bij
Gebr." GUUNTA D'ALBANI.
STICHTING DE GIHONBRON
MIDDELBURG
2019
MET DANK AAN GOOGLE
ALGEMEEN OVERZICHT.
Het vergelijken van deze geslachtboom der talen
tegen de oudere verzamelingen toont welke uit
xxxxxxxx ook dit vak van wetenschap heeft onder
gaan, zelfs na J. c. VOLLBEDING's Stammtafel aller
Sprachen, in 1802 uitgekomen, tot in 1817, toen
VATER de laatste hand aan de Mithridates gelegd
had. Ten einde het tegenwoordig overzicht, dat
men ook vooraan in het Eerste Stuk kan plaatsen,
van meer dienst zou kunnen zijn, vindt men met
cursieve letters de namen aangewezen , meest van de
kleinere stammen en van tongvallen, die, naar mijn
xxxxxx, niet zijn opgenomen in het werk zelf, de
zelve elders aantreffende kan men nu lichtelijk zien
in welke afdeling zij vallen.
De ingeslotene ( ) verschillen alleen in naam van degene waarop zij
onmiddellijk volgen, en de tussen, twee haakjes
[ ] staande behoren naar hun afkomst, of woon
plaats, niet in de landstreek waar zij vermeld worden.
II ALGEMEEN OVERZICHT.
E E R S T E S T U K.
ALGEMENE INLEIDING.
-
I. De spraak de mens-alleen eigen. Bl. 9.
II. Van de spraak- en taalvorming in het algemeen. 11. -
III. De vorming der geluiden. 14.
IV. De spraakwerktuigen. 16.
V. De klinkletters. 19.
VI. De medeklinkers. 20.
VII. Eerste woordvorming. 26.
VIII. Éénlettergrepige woorden. 27.
IX. De spraak nabootsing van het gehoorde. 28.
X. Van de gelijkluidende woorden. 31.
XI. Van het gering getal der wortelklanken. 3a.
XII. De spraak uitdrukking der gedachten. 33.
XIII. Van de verscheidenheid van de toon in de éénlettergrepige talen. 36. -
XIV. Uitbreiding der talen. Meerlettergrepige talen. 37.
XV. Van de klemtoon. 40.
XVI. Soorten en verbuigingen der woorden. 41
ALGEMEEN OVERZICHT. III
XVII. De delen der rede. Bl. 44.
XVIII. De woordvoeging. 48.
XIX. Afleiding der woorden. 51.
XX. Van de overgedragen denkbeelden. 53.
XXI. Van de wortelwoorden. 57.
XXII. Invloed der taalbeschaving. 58.
XXIII. Voordelen der taalkunde. 60.
AFKOMST EN VERSPREIDING DER TALEN, NAAR DE GESCHIEDENIS,
I. Van de oudste talen , en van Azië
in het algemeen. Bl. 70.
II. Éénlettergrepige talen. 76.
I. CHINA. Het Mandarijnsch (Kuonhoa). 80.
II. THIBET. 89.
III. Het rijk der Birmans (Barma, Boman). AvA. Arrakan. Koloun. Magah. Banga. Karaga. 94.
IV. Pegu. Moan. 96.
X. XXxxx. Tonkin. Kochinchina. Quan-to. Laos. Kambodja. 97. -
vi. Siam. Tai. Xxx-xxxx. 99.
IV ALGEMEEN OVER ZICHT
III. MEERLETTERGREPIGE TALEN. Bl. 101.
I. INDISCHE TAALSTAM.
I°. Maleische taal. Malakka. 101.
2°. Eigenlijk Indië. 107. Sanskritsche taal (Granthamisch); Prakrit; Apabhransa; Bali. 117. ,
Hofspraak, Orduzaban. Mongolisch Indostansch (Moorsch), Bombaysch. 122.
Hoog-Indostansch, Xxxx-Xxxxxx , 000.
Xxxxx (Xxxxxxxxxx), Xxxxxxxx, Kaschemir. De Sikhs. Panjab, Lahor, Brybhakka, Moultan, de Katri, Rajapoeten, Jats, Bhagulpocr, Guzuratte (Gurjara), de Parzen, Tatta (Sind), Wutch,
Debul, Singanen, Ballotscheu, Sumcanen, Salconen. 128.
Bengale (Gaura); Xxxxxx, Garrows, Koekoes (Lunctas), Nepaul, Joypoer, Oedipoer, Mait'hila (Torhutiya), Xxxxx (Xxxxxx, Xxxxxx/x), Xxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxx. 000.
Xxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxxxxx, eigenlijk Dekan (Daknisch), Berar, Chohans (Gaunds), de Maratten, Konkan, Ballagate. 130.
Lakedivise en Maldivise eilanden. 134.
Kust van Coromandel, Tamulisch, Telugisch (Warugisch), Talengasch (Badaga). 134.
-
VI ALGEMEEN OVERZICHT
I. Ceylon, het Candysch (Bali), Cingaleesch. Bl. 135.
II. Zwervende volksstammen.
1°. Heidens (Gypsies, Zigeuners, Zinganen). 138.
2°. Afgans (Patanen, Puktho, Pasti). 140.
IV. MEDISCHE TAALSTAM.
I. Medië; het Zend (Sind, Pa-zend), de Ghe
bers. Het Pehlvi (Asyarisch), Paddars. 142.
II. Perzië, het Parzisch, Deri. Valaat, Balaibalan, Gilan, Ambarlinen, Mazenderan, Thaberistan, Tatta. 146.
III. Kurdistan, de Assidi (Douasii). Marden. 148.
IV. Westelijk Azië. 151.
I. Semitische volks- EN TAALTAK. 151.
1°. Arameïsch. 155.
De Chaldeën. Babylon. 156.
Assyrië. Het Karkopisch. Nabatheïsch. 160.
Elam. 161. Syrië. Het Palmyreensch. Maronitisch. Mendaisch. Sabiërs. 162.
2°. Kananitisch. 164. Philistijnen. Pheniciërs. 166. Karthago, Punisch (Xxxxxx xxxxxxx). 167.
Hebreeuwen; Oud-Hebreeuwsch, Joods, Syrisch,Chaldeeuwsch, Samaritaansch, Galileesch. 168.
VI ALGEMEEN OVER ZICHT.
3°. Arabisch; Homeritisch, Koresch, Beduïnen, Moen, Mosarabisch, Abaai, Basciari. Bl. 177. Aethiopiërs, Abyssiniërs. 181. Mapulen, Kulias. 183. Maltha. 184.
II. ARMENISCHE TAAL; Dsulfa. 186.
III. GEORGIsciIE TAAL (Iberisch); Xxxxxxx, Grusinië, Imirette (Meletinië), Mingrelië, de
Modschuali, de Suani, de Tuschinski. 188.
IV. Volksstammen van de Kaukasus. Melitihen, Kumuken. 191.
Abkhassen. Circassiërs (Adige). Kabarders. Hattiquahe. Osseten. 191. -
Kisti (Mizdscheg); Xxxxxxxxx,Tschetschenzi,Lamoes, Galgai, Karabulaken (Arschte),
Gichen, Attigeërs. Thuschi, Schalcha. 194.
Lesguis, Awaren (Chunsug), Anzug, Dschar, Dido, Unso; Kaboetsch (Kube
schanen), Xxxx , Akuscha, Zadoch, Kasi - Kumuken ; Xxxxxxxxxx , Xxxxxxx. 000. -
Xxxxxx. Tartaarsche stammen; Tatt. 194.
vi. Middel-Azië. 196.
I. TURKSCH-TARTAARSCHE VOLKS- EN TAAL
TAK. 200.
1°. Zuidelijke Tartaren, of Turken. Turko
mannen (Xxxxxxxxx), [Xxxxxxxx, Xxxxx
ren, Karakalpaken.] - Begdeleërs, Mutuali, Uruken, Nauwaërs, Asscharen. 201
ALGEMEEN OVERZICHT, , VII
Usbcks (Charasmi, Utii, Uzen), Bukharen, Taschkenters, Balkers, Chiwaërs, Karamanië. Bl. 203.
Ottomannen. Turksche taal. 204.
. Noordelijke Tartaren. 206.
Krimsche-, Nogaïsche- en Kubansche- Tartaren (Mankat) , Chondorowsche Tartaren. Schugaltai tongval. Mansoeren, Terkische Tartaren, Basianen, (Scheki), Kumuken, Dagestansche-, Schiryansche
en Scrawansche Tartaren. [Utiguren. Kumanen]. 207.
Kasansche-, Orenburgsche-, Ufische – Tartaren. Mestschirjeken; Baschkiren, Kara
kalpaken (Aralen); Astrakansche Tartaren, Kirgizen, Bnrutten. 209. *
Turansche- of Siberische- Tartaren; Obysche-, Tomskische-, Taraïsche-, Tobols
kische- Tartaren ; Barabinzen; Turalin, 2 IO, * ,
Mongolsche Tartaren; Krasnojarschen, Kusnetzische Tartaren, Sojeten, Katschin
zen, Tschulymsche Tartaren. 210.
Teleuten (Telengoeten, Witte Kalmukken); Kustinischen, Tulibertische Tartaren, Al
binzen (Abadar); Werchotomskische Tartaren; Xxxxxxxx, Yakoeten. Tschoewassen. 21 1. -
VIII ALGEMEEN OVERZICHT,
II. MoNGoLiscHE TAK. Bl. 211.
1°. Mongolen; Kalkas; Xxxxxxx, Xxxxx, Tummut. 213.
2°. Kalmukken (Eleuten); Choscot (Tufans , Sifans), Sonjoren, Torgoten, Derbeten. 214.
3°. Buratten (Bratzki); Burga Burat. 214.
III. MANTscHoERscHE TAK. 216.
1°. Bodoitzen (Bogdoi, Niu-tsche). 218.
2°. Daoeren (Solonen). 218.
3°. Tongoezen; Xxxxxxxx; Xxxxxxxxx. 219.
4°. Youpi. Ketsching (Fiatta, Giljaki). Humar. 219. A
5". Xxxxxx Xxxxxxx (Okoe). Tschika (Jedso). 220.
LIV. Korea. 220.
vII. Noordelijk Azië. .
I. Siberië. 222.
1°. Permïer (Biarmïer), Sirjanen. 223.
2°. Wogulen. 225.
3°. Irtische- (Beresofsche) Kondasche- Ostia
ken. (Tube. Manst). 226.
4°. Tcheremissen. 226.
5°. Wotiaken. 226.
III.
6°. Morduïnen; Xxxxxxx, Xxxxx, Xxxxxxxxx. 226.
7°. Teptjeren. Bobulen. 227.
SAMoJEEDSCHE volks- EN TAALTAK. 227.
1°. Samojeden (Xxxxxx, Chosovo); Laghe,
Wanuta. Mesensche Samojeden, Objon
diren, Tihijondiren; Pustoserische-, Pet
schorische (jugrische)-, Tawgische-, Man
gaseische (Turuchanische)- Samojeden,
Guarizi, Juraken. 228.
2°. Narimskische- en Tomskische- Ostia
ken. 228.
3°. Kamaschen. 229.
4°. Karagassen. Taiginzen.
5°. Tubinsken.
6°. Koibalen.
7°. Motoren.
8°. Sojeten.
Weinig bekende stammen in het noordoosten van Azië. 229.
Jeniseïsche Ostiaken; Imbatzkische- en Pom
pokolische- Ostiaken ; Arinzen . . jarinen,
Psoektjinen, Kaidinen, Xxxxxxxx (Kunski);
Assanen. 229.
Jukagiren. Tschoektschen, Schelagen, Ko
reken ; Toemoehoetoe, Oloctorzen (Eluto
ren). 230.
Xxxxxxxxxxxxx. Xx Xxxxx. Xx Xxxxxxxxxx
xxxxxxxx; Matmai. De Aleutische-, Berings
koper-, Andreanofsche- en Vossen - eilan
den. 231.
VIII. Eilanden ten oosten van Azië. 231.
I. JAPAN ; Niphon. 213.
II. Eilanden van Lieo - Keo. 235.
III. Formosa. 236.
IX. Eilanden ten zuiden van Azië. 237.
I. Andaman- en Nikobar-eilanden. 238.
II. Sumatra, Batta's, Lampongs. Eilanden
Neas, Enganho. 239.
III. Nassau (Poggy)- eilanden. 240.
IV. Java; Prinsen-eiland. Sundasche eilanden.
Bali. Sumbawa. Bima. 240.
V. Borneo; Xxxxxxxxxx, Xxxxxxx (Xxxxx, Xx
xxxxx, Xxxxx, Xxxxxxxxx). Xxxxx. 000.
VI. Celebes; Xxxxxx (Xxxxxxxx), Makassa
ren. 242.
vII. Xxxxxxxxx xxxxxxxx, Alfoerezen (Araso
ras). Eiland Savu. 242.
VIII. Solo-eilanden. 243.
IX. Mindanao. De Bantschilen. Malanisch.
Subanisch. Lutaisch. 243.
X. Philippijnsche eilanden; Ygolotes (Hillo
nas). Xxxxxx Xxxxx (de Zambalen, Ta
galen); Calingas. Eiland De los Negros
(Bocglas). Eiland Capul, Inabacnum. 243
x. Europa in het algemeen. BI. 248.
XI. KANTABRISCHE OF BASKISCHE STAM. 252.
Iberiërs. Kantabriërs. Liguriërs. Basken; in
Spanje in Guipuscoa , Viskaya en Alava ; in
Frankrijk in Neder-Navarre en Labour. 254.
XII. KELTISCHEVOLKS- EN TAALSTAM. 259.
I. Oude Kelten. 259.
II. Afstammelingen der Kelten. 263.
w 1°. Ierland. (Ersisch). 267.
2°. Bergschotsch. (Gaelisch). 274.
Eiland Man. 276.
Over Ossian. 277.
XIII. KIMBRIscHE oF KELTISCH – GERMAANSE STAM. 294 (*).
I. In Brittannië, Wallis, Anglesey, Cornwall. 295.
II. In Bretagne, in Trequier, St. Xxxx xx Xxxx, Xxxxxxx - Xxxxxxxx (Cornouailles),
Vannes. 297.
(*) Het, regel 14 van deze bladzijde, van de aldaar bedoelde
volkeren van de Keltischen stam gezegde, is bij vergissing in het
meer- in plaats van in het enkelvoud gesteld.
XIV. GermaansE volks- EN TAALSTAM. Bl. 299.
I. Duitse hoofdtak. 307.
1°. OpperDuits. 308.
Alemannen en Sueven. Tongval in
Zwitserland, Grauwbunderland , den
- Elzas, Zwaben. 313. Longobarden.
- Tongval in Beijeren, Tyrol, Saltz
burg, Oostenrijk, Siermark, Karinthie,
Karniole,Tredecilen Sette-communi. 316.
-
Silesië. Moravië. Hongarije. Zevenbergen. 318.
Joods-Duits. 319.
Xxxx - Walsch. 320.
2°. Neder-Duits. 320.
Franken. 322.
Friezen. 323. 19. Bataafsche Friezen; Hindelopensch. 325. 2°.
Kauchische Friezen. 328. 3°. Noord - Friezen.
Eilanden Helgoland, Amröm. 329.
Batavers. Nederlands ; Brabandsch oVlaamsch ;
NederDuits, boersche uitspraak, Xxxxxxxx , Xxxxxxxxx ,
Xxxxxxxxxxxxx, Xxxxxxxxxx; Neger Engels (Creoolsch). 330.
Saksen. Plat-Duits, Holsteinsch, Hamburgsch, Wismarsch, Brunswijksch,
op de Hartz, Xxxxxxxxxx, Nederrhijnsch. 335.
II. Skandinavise hoofdtak. Oude Noordsche
taal (Svio-Gothisch). Bl. 347. -
1°. Xxxxxxxxx. 000. - - -
0x. Xxx- xxxxxxxx. Faar-, Hebridische- en Schetlandse-eilanden. 349,
3. Denemarken, Jutsch. 349. !
4”. Zweden ; Dalekarlisch. 349.
5°. IJsland. 350. Runische schrijftekens. 351.
III. Brittannische hoofdtak. Xxxxxx, Xxxxxx;
Denen, Fransen in Engeland, tong
vallen der graafschappen Devon, Berk,
Oxford, Norfolk, Lancaster, York, West/ xxxxxxxx. Schotland. Ierland. 351.
3. TW E E D E STUK.
XV. THRACIscHE volks- EN TAALsTAM. 1.
I. Thracische tak. 4.
1°. In Klein-Azië. Pamphiliers, Pisidiers,
Phrygiers, Thyniers , Bithyniers, Heneten, Mysiers, Trojanen, Maeoniers,
Xxxxxxx, Kariers, Lyciers. 5.
2°. In Europa. Kimmeriers. 7. Tauriers. 9.
Thraciers. 10. Geten, Daciers 11. Moesiers, Macedoniers. 12. Xxxxxxxx, Xxxx
xxxxx, Molossers, Thesprotiers. 15.
Abanten, Illyriers. 17. Veneten, Pannoniers. Bl. 18.
II. Pelasgische tak. 19.
Lelegen, Kureten, Dryopen, Lapithen,
Centauren, Perrhebeërs, Telchinen, Ektenen, Hyanten, Xxxxx, Xxxxxxxx,
Tyrrheners, Arkadiers , Oenotriers,
Grieken, Cretensers en andere eilanders.
-
III. Hellenisch-Griekse tak. 24.
- 1°. Oud-Aeolisch. 42.
- ' In Griekenland. 42.
-
In Klein-Azië; Xxxxxxxxx, Lydisch, Karisch. 44.
Andere volkeren in Klein-Azië. Paphlagoniërs, Galaten; Kappadociërs;
Ciliciërs; Lyciërs; Solymi: Pisidiërs;
, Lycaoniërs; Isauriërs, Pamphiliërs. 45.
2°. Het klassieke Grieks. 46.
Aeolisch. 47. Dorisch. 48. Ionisch. 49.
Attisch; Atticisten.49. Alexandrijnsch.53.
3°. Hedendaags Grieks, Athene, Cyprus, de Mainoten, Korsika. 56.
IV. Latijnse tak. 62.
A. Oude volkeren in Italië. 64.
1°. Illyriërs, Liburniërs, Sikulers, Heneten. 65.
2°. Iberiërs. 3°. Kelten, Ombren. 66.
4°. Pelasgen. 68. 5°. Etrusken, Falis
ken. 69.
B. Latijnse taal. Oscisch. Volskisch.
Sabijnsch. Samnitisch. Marsisch. Hispinisch. 72.
C. Talen hoofdzakelijk uit de Latijnse afkomstig. 79. - te
1°. Italiaansche taal. Romana rustica.
Toskaansche taal. 84.
Lombardijsche tongvallen. 87.
Macaronische verzen. 89.
Savoye, Piemont, de Waldenzen,
Nizza, Monaco, Genueesch, Mi
laneesch, Bergamisch,Venetiaansch,
Paduaansch, Frioulsch, Boloneesch,
- Neder-Lombardijsch. 90.
Toskaansch , Napolitaansch, Siciliaansch, Sardinisch, Korsisch. 93.
2. Spaanse en Portugeesche talen. 96.
Spaans (Kastiliaausch ), Katalonisch, Arragonisch, Gallicisch. 100.
Portugeesch. 102.
. 3°. Franse taal. Romansch. Langued'oc.
Provençaalsch. 103.-
Zuidelijke tongvallen: Provençaalsch,
Languedocsch, Toulousisch (Moundi), Auvergneesch, Bressesch, Dau
phineesch, Gasconsch, Bcarnsch,
t Royerguesch (Ruthcnisch), Xxxxxxxxxx, Perigordsch, Poitevinsch;
Noordelijke tongvallen: Normandisch,
Picardisch, van Metz, les Vosges,
Lotharingcn , Ban de la roche,
Franche comté, Bourgogne, le pays de Vand. Wallonsch. 109.
-
4°. Romansche taal. Arumaunsch. Ladinisch. 110.
5°. Wallachische taal. Wallachije. Moldavië. 115.
XVI, Slavische volks- en taalstam.
- I. Antische of Oostelijke hoofdtak. 132.
- 1°. Rusland. 132.
Slavenische kerktaal. 136.
Russische taal , Susdaalsch , Malo
(Klein) Russisch; Kozakken, Rusniaken,
Mazoraken, Goralen. 139. Kriwitzen. 140.
2°. Illyrische Slaven. 141.
Servis (Illyrisch); Herzegowinisch,
Sirmisch, Slavonisch, Dalmatisch. 143.
Kroatisch. 145. Wendisch. 146.
3°. Gemengde Slaven. Uskoks. Morlaken.
Ragusa. Bulgaren. 149.
II. West-Slavische hoofdtak.
1°, Polen. 151. Masuren; Kassuben; Silesië, I5I.
2°. Bohemen. Bl. 154. Moravis, Hanaken,
Podluzaken, Walaken, Slowaken, Sotaken. 156.
3°. De Serben (Wenden). Lausnitz. 158.
4°. Noordelijke Wenden (Obotriten, Wiltzen) Polaben. 161.
XVII. Germaans - Slavische oF LETTIscHE TAALSTAM. 162.
I. Oud-Pruissisch. 165.
II. Pruissisch-Litthausch; Insterburgsch. 165.
III. Poolsch-Litthausch (Samogitisch). 166.
IV. Eigenlijk Lettisch; Semigallisch, Lijflands. 166. - -
XVIII. TschoEDIscHE STAM. 167.
X. Xxxxxx; Karelisch, Olonetzisch. 172.
II. Laplanders; Torneasch, Piteasch en Luleasch. 173.
III. Esthen; Xxxxxxxx, Dorpatsch. 174.
IV. Lieven. 175.
XIX. Gemengde talen in het zuidoosten van Europa. 176
I. Hongaren (Madjiaren); Xxxxxxx, Debretzinsch; Seklers. 180.
II. Albaniërs (Arnauten, Skipatar), Clementiners. 181 (**).
XX. Afrika in het algemeen. B1. 183.
XXI. Noord-Afrika. 199. -
I. BERBERs, en hun TAALTAK. 200
1°. De Amazirgh (Xxxxxxx, Schoviah). 206.
2°. De Kabylen (Gebali). 207.
3°. De Tuaryks. 208.
4°. De Tibbo. 209.
II. Guanches. 214.
XXII. Middel - Afrika. 216.
I. Noordoostelijke volkeren van Afrika. 2 19.
1°. KoPTEN, in Egypte; Memphitisch,
Saïdisch , Baschmurisch. 219.
2°. Volkeren in Nubië en Abyssinië. 225.
AMHARA, Cancam. 231.
Tigre, Havasa, Argubba, Suakem,
Massua. 231.
De Agows van Sera, Tagazze en Damot. Xxxxxx Xxxxx. Boja. Barea. 232. *
De Gafat. De Falascha. 233.
Dungola. De Barabras. 234.
II. Landen tussen de Zahara en de Niger - 235.
1°. Landen onder het westelijke deel van de woestijn. Gualata. Ginea (Yani).
Melli. Tombuktoe. Gago. 238.
2". Landen onder het oostelijke deel van
de Woestijn, Soedan (Afnu, Haoessa, Asna). Bl. 24I.
Zanfara. Zegzeg. Agades. Cano. Casena. Guangara. Begarmi (Begoma).
Kanem. Kuku (Xxxxxx, Lussi). Wady. Nafi. 242.
3°. De Foelahs (Felops. Faelbies.) Torodos, Banyonen. Xxxxxxx'x. Suso. Phellata. 244-
4°. Vermengde Negers en Noord-Afrikanen. SUNGAY- (Soechday-) taal; en
der Gubers. 249.
III. Het eigenlijke Middel - Afrika. 251.
1". De Yalofs; Xxxxxxxx, Serreres. 254.
2°. De Serawollies (Seracolet's). 255.
3°. De MANDINco's en hun TAALTAk.
Kaap Verdische- en Bissayos-eilanden.
Jallonka's. Sokko's. 256.
4°. De Bullam. Soesoe. Kanga. Mangree.
Gien. Quoja. 258.
5°. De Manoe. Issinezen, 258.
6'. De AMINA's, en hun TAALTAK : Fantijnen, Akripons. Denkira. Fetoe.
Vassa. Tmba. Kwaka's. Adampen (Tambi).
Ada. Fidda. Watje. Papea. Ardra.
Dahomy. Calbra. Camacons. Kaap Lo
bo Gonsalvos. 259.
7°. De coNGo en hun TAALTAK : Xxxxxx,
Xxxxxxx, Xxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxx, Xxxxx. Xx. 000.
8°. De Kalabari. Ibo. Igan. Evo. Bibi.
Ansiko (Mokko). Wawoe. Temboe. 264.
9°. De Krepe. Asshantijnen. Akwapim. Kassenti. 265.
10°. Bornoe. Gaog. Asfadeh. Mobba. Xxx Xxxxxx. 000.
00x. Xx Xxxxxxxxxx. Xxxxxx. 268.
12. Dar- Foer. Ronga. Koella. Sangalla.
De Somauli; Hurrur; Sowafel. 269.
IV. Weinig bekende binnenlanden van Afrika.270.
De Mallays. 27 1.
1°. De Makua (Makuana). 272.
2°. De Monjoe. 273.
3°. De Shiho; Danakil; Adajel. 273.
4°. De Bertuma- en Boren-Gallas. 274.
5°. De Agagi (Giachi). Anziges. Aijos.
Kumbas-Manez. Gala-Manu. 275.
6'. Zangebar. Anjoane. 278.
7°. Madagaskar. Madekassisch. 279.
V. Landen der KAFFERs en hun TAALTAK. 280.
De Koossa; Xxxxxxxx, Maduana, Bri
gua; Beetjuana; Maatjaping, Muhru
xxxx, Xxxxxxxxxx; Xxxxxxxx, Thamma
t cha, Xxxxxx, Xxxxxxxxx; Xxxxxxx. 284.
XXIII. Zuidelijkste gedeelte van Afrika. Bl. 287.
De Hottentotten; Dammaras, Namikwas,
Gessikwas, Kakobikwas, Korakwas, Ko
xxxxx, Xxxxxxxx (Xxxxxxxxx); Xxxxx
na; Chineesche Hottentotten. Saabs
(Boschjesmans). 288.
XXIV. Amerika in het algemeen. 295.
XXV. Zuid-Amerika. 336.
I. Zuidpunt van Amerika. 336.
1°. Het Vuurland. De Kennekas. 337.
2°. Patagonië en Chili. De Moluchen.
- Araukos. Lecheyel, Tekinahue. Het
CHILISCH. Tehuel-het, Tacana-Sehuau
Cutilau-cunny (Callile het, Serranos),
Puelche (Pampa). Pehuenche, Picun
he, Ranquclche, Vilimoluche. Querandi 338. 1
II. De oostkust van de Rio de Plata tot aan de Maragnon. 344.
1°. De Charrua. Taro. Xxxxxx. Chana.
Minuane. Guenoa. Kasigua. 344.
-
2°. De GUARANy's en hun TAALTAk. 345.
, Zuid - Guarany's ; Xxxx - Xxxxxxx'x,
Xxxxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxxxxxx. 000.-
Xxxxx - Xxxxxxx'x (Xxxxxxxx), Toepi,
Tupinaba, Tupinaquini, Tapiguae. 349.
III. Landen aan de oostzijde van de rivier
Paraguay aan de Parana en de Uruguay. Bl. 350.
1°. Enenvijftig stammen : De Xxxxxxxx,
Xxxxxx (Xxxxxxxx), Xxxxxxx, Xxx
nase en Tuguarana, Carariu of Tacariu, Anace en Acangussu, Aroa,
Tremembre, Payacu, Grens, Xxxxxx,
Curumare, Tapirapez en Acroa, Bacure
(Guacure), Paraci, Barbudo, Bororo
(Xarayes), Potentu, Maramomi, Payaya, Curati, Curura, Barbado,
Caraya, Tacarayba, Araya, Gayapi,
Cavaleiro, Imare, Xxxxxxxx, Xxxxx
xxxx, Comanacho, Patacho, Guegere,
Timbira, Acroamirim, Paracati, Geico, Amapuru, Guanare, Arandi,
Caicaize, Alurari, Menhari, Goaregoa
re, Xxxxxxxxxx, Amanipuque, Payaya
C€ 2 350
2°. De Guasarapa's, Xxxxxxx, Guachaga,
Xxxxxxx , Guayana , (Ocayes, Gualacha) Guayaki. 351.
IV. Landen aan de westzijde van de rivier
Paraguay, tot aan de vlakten en de bergen in Chaco. 351.
1°. De Aquiteguadichaga. 352.
2°. De Guato. 353.
3°. De Ninaquigila. Bl. 353.
4°. De Guana. Chana. 354.
5°. De Mbaya; Xxxxxxxxx. Toba. Enakaga's. 356. .
6°. De Payagua. Tacunbu. Sarigue. 358.
7°. De Lenguas. Enimaga. Guentuse. Ya
kurure. Machikuy. Matiguaya, Malhalae, Pitilaga. Abipons. Mokoby.
Aguilot, Chumipy. Vilela. Lule. 358.
X. Xx xxxx van Peru. 360.
1°. QUICHUA- TAAL (Kitschilja). 361.
2°. AYMARA - TAAL. De Pacases. Canas.Lupacas. Kanchis. Charcas. 364.
3°. en 4°. De Puquina en de Yunka – Mos Hika. 365.
VI. Landen in het oosten van Peru, opwaarts naar de Ucayale. 365.
1°. De Chiquitos. Zamuca. Satiënos, Caipotorades. Moratocos. 367. t
2°. De Moxos. Mobimi, Cayubabi, Itona* mi, Sapiboconi, Herisbocona,
Chiriba, Canisiana, Mopeziana, Caisina. 367.
3'. De Mexe. Mure. Cavinae. Collae. 367.
4°. De Carapuchos. Casibos. Panos. (Chipeërs. Mananagua, Xitipos, Chamicu
ros). Cuniva-taal: Manama-bobo,
Mananbua. Comata-taal: Guinua, Inuaco, Ruanabo, Zepo. Campa-taal:
Amfemhuaco, Curano, Manoa, Nanerua,
Nesahuaco, Sepaunabo, Tasto. Pira
taal: Custtinayo, Manatinavo, Upati
rinayo. Pana-taal: Pelado, Xitipo.
Ginori-taal: Camacori, Acamaori, Ike
cojenori , Pajanori, Tremojori. Mochova - taal. Rema-taal. Bl. 368.
VII. Landen ten oosten van Quito, aan den
Maragnon, tot omstreeks de Rio Negro. 369.
1°. Achttien volkeren: Aguanos. Xeberos.
Cutinanas, Paranapuras, Chayabitas.
Muniches; Cahuapano. Mainas. Xiba
ros. Andous. Ajacore. Parana. Enca
bellada. Quixos, Quitus. Masteles. Tquitos. Gaës. Pinches.
Urarinas. Tamaeos. 370.
2°. De Omagua. Yari. Aissuari. Tahuas. Peyas. Ticuna. 372.
VIII. Landen tussen de Rio Negro en de Opper-Orinoko. 374.
1°. De Maipuren; Cabres, Guipunavi, Pareni, Avane. 375.
2°. De Salivi; Piaroi. Quaqui. 377.
3°. De Guaivi; Xxxxxxx, Xxxxxxxxx, Kaiukussianu, Assawanu, Saliwanu, Waju
du. Achagua. 377.
IX. Landen bij de Cazanare en de Neder Orinoko. Bl. 378.
De Yarura (Sarura, Jirara). Maron
Negers. - Touvingas. - Betoi; Situfa, Airico. Gtrari. Ottomaken.
Guama. Guaneri. 378.
X. Noordkust van Zuid-Amerika. 380.
1°. De Tamanaken. Guaraunen. 380.
2°. De Arawaken. - Neger-Engels. Creoolsch. 380.
3°. De KARAïBEN; (Galibis). Palenco. 381.
XI. Noordwestelijke berglanden tot aan de landengte van Dariën. 385.
1°. De Goahiros. Cocinas. Muysca (Moska). Chiazake. Agnala Caivana.
Chimica. Kurumene. Gorrane, Quaracpoana. Guerica. Nataguima. Queca. 385.
2°. Popayan. Arma. Pancura. 387.
3°. Guaimie. Urabae. Idibae. 388.
XXVI. Middel-Amerika. 388.
I- De eilanden: Cuba, Jamaica, de Lucaysche eilanden. 389.
II. Het vaste land. 390. -
1°. Van Dariën tot Guatimala.
2°. Coribici.
3°. De Chorotega-, Chontal-,
Utlateca-, Kacchi- en Poconchi-talen. Bl. 390.
De Maya-taal. 391.
Bergvlakte van Mexiko. 392.
MIXTECA. Zapoteca; Popoluca. Talen in Chiapa : Zoque, Mame,
Lacandona, Celdala, Chiapaneca. In Oaxaca: Chontal, Chocona,
Mazateka, Mixe, Chinanteca. 397.
Totonaka: Xxxxxxxxxxxx, Xxxxxxxxxxx, 0 xxxxxx, Xxxxxxxxx. 398.
Mexiko. Tolteken. Cicimechen. Azteken. 399.
Huasteken. Othomi; Matlatzinchen; , Macahui. 411.
Mechoacan. Tarasken. Piranda. 412.
Landen tussen de Rio Colorado ten
westen en de Rio del Norte ten oosten - 4 13
De Kora-taal. Tepehuana. Topia.
Acaxee. Xixime. Sicuruba. Xxxx-Xxxxx. Tubar. Tarahumara. 414.
De Mayo-taal. Taqui. Zuake. Ahome. Guayave. Pimas. Endeve. Opata.
Tumas. Cocomericoopas, Nichoras. Seres. Het Batuca. Soyaipure. Bl. 415
xxvII. Noord-Amerika. 416.
I. De Westkust van Amerika, tussen 33
en 60 graden noorderbreedte. 417.
1°. De Comanches (Padoecas, Hiëtans),
Kiaways. Xxxx. Nanahas. 418.
De APACHEs: - Tontos-, Gilenos-,
Mimbrenos-, Chiricaguis-, Mescaleros-,
Faraones-, Llaneros-, Lipanes-, der
zeven rivieren-, de Navayo (Nabajoa)-en Vaqueros. 419.
De Pima. Xumana. Lana. Zura. Tigua, Pecuri, Kera. De Moqui. 421.
2°. Kalifornie. De Pericoe (Utschiti). Guai
coeren. Cochimi. Laymones. 422.
3°. De kust, van Kalifornie tot Noetka
Sond. Nieuw Kalifornie (Nieuw Albion), Rumsen en Escelen. (Eslenes.
- Rumsienes.) bij Monterey. Ecclemachs.- , Achastaliers. 423.
. De kust, tussen Noetka-Sond en Prins Williams-Sond. 425.
De Ugaljachmutzi. Atnah. Koloschen;
S-chit-cha-chon. Tschinkitani. Bij port des Français. Bl. 426.
II. Landen ten westen van de Missisippi,
bij de Missoeri en Arkansas. 428.
I°. De Zwartvoet-,
2°. Paegan-
3 en Bloed-Indianen
4°. Waterval-Indianen. Minetares.
Slang-Indianen. Xxxxxx (Sissatone ?) 431.
De Mandans. Kraai-Indianen. 432.
De Nadowessies (Sioux). Assinipoils
(Steen-Indianen). 433.
De Sakies. Ottogamies (Renards). A. joua. Menomenes (Folle avoine). 435.
De Osages; Winnebagies (Puants).
Xxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxx'x (Octolactos).
Arkansas. Kan zes. 435. *
De Panis. Ricaras. Tancards. Towiaches. 436.
5* De Caddos (Cadodaquioux), Xxxxx
xxxx, Nubadaches, - Intes ; 2 attasies,
Natchitoches. Adayes ; Nacoydoches,
Xxxxx, Tunicas, Bedias, Aliche, Accocesaws, Mayes, Cances, Caranco was,
Attakapa, Appalotºsa, Chaktoes, Washas. Tachias. Pacanas. Pascagolas.
Boluxas. 436. -
III. Landen ten oosten van de Missisippi
tot aan de Ohio en de grote meren.
Bl. 437.
1°. De Timuaca-taal. Appalachen: Xxxxxxx, Xxx. Choriuco. Doguenes.
Mendica. Queyenes. Mariames. Gualstones.
Tguaces. Acubadaos. Quitoles. Avaya
res. Muliacones. Cutalchiches. Susolas.
Comos. Camoles. 437. De Natchez. 438.
2°. De Muskoghe (Creeks); Chikkasah;
Xxxxxxx; Xxxxxxxx (Woccons. Katah
ba. Tamaste. De Mobile-taal(Mowill).439.
3°. De Zes Natien (Iroquois, Konunzi
Oniga): Senekas; Xxxxxx, Xxxxxxxx
goes, Xxxxxxxxx, Oneydas, Cajugas,
Tuskarora. Conoys. Nauticokas. HuTOnS. 440.
IV. Landen aan en boven de grote meren,
tussen de Hudsons-baai en de westelijke gebergten. 445.
De CHIPPEwAys; Crees, Neposongs
(Algonkins), Xxxxxxxx, Musanongs.
1°. Zuidelijke tak. De Sawanoes. Miamis,
Illinezen. Kikkapoes. Pampticough. Pian
keshaws. Pottawattamak. 445.
2°. Oostelijke tak. De Dellawaren (Lenni
Lennape) ; Xxxxxx , Wunalacktigo,
Munseys (Minisst). Nieuw Zweden,
Sankikani. Bl. 446.
3°. De Narragansets. Pequods. Naticks.
Abenakies (Loups, Mahegans, Muhikun
ni). Micmaks. Souriquois (Gaspesien),
Xxxxxxxxx. Estccheminos. 448.
Middeltak. Chippeways. Messisagies.
Algonkins. Xxxxxxxx'x. Nehethawa.
Skoffie. 449.
4. Noordwestelijke tak. Chepewyan: Nagailen;
Bever-Indianen. Rots-Indianen. 450.
V. Noordelijke kusten. EsKIMo's (Karalit). 452
1°. Groenland. Xxxxxxx-xxxx. Xxxxxxxx, 000.
2°. De westelijke volksstammen in Rusfisch Amerika : Tschoegassen. Konae
gen. Norton - Sond. Tschocktschen. Aljaksa. Unalaschkische taal: Aleutische-,
Vossen-, Andreanofsche- eilanden. Atchoe. 456.
xxvIII. Australië. 458.
I. Stammen van het kroesharige Negerras. 461.
ALGEMEEN ovERz1GT. XXXI.
1° Nieuw Holland (Ulimaroa). Bediagal. Van Diemensland. Bl. 462
2° Nieuw Guinea, Papoa, Louisiada. 467.
3°. Nieuw Brittannie. Nieuw Ierland (Salomons-eilanden); Portlands- en Admira
liteits-eilanden. Eiland York. Eiland Sandwich. Freewill-eilanden. 468.
4. Nieuw Georgie. Koningin Charlotte eilanden. Egmonds-eiland
(Nieuw Guernesey). 468.
5. De Nieuwe Hebriden; Xxxxxxxxx, Xxxxx. 468.
6°. Fidgi (Blighs) eilanden. 469.
7°. Nieuw Caledonie. 570.
II. Stammen van het koperkleurige ras met lang haar. 470.
1°. De westelijke eilanden. 470.
w Pelew (Palaos) eilanden. Marianen
(Ladrones, Dieven) eilanden ; Tinian,
Guan. Carolinen-eilanden. Eilanden van
Monteverde. Nederlands eiland. Mul
graves-eilanden. 471.
2°. De oostelijke eilanden. Bl. 472.
AUSTRALISCHE TAAL. 474.
Vriendelijke- (Schippers-), Gezelschaps
(Society-), Markiezen- (Xxxxxxx'x-)
en Xxxxxxxxxx'x-, Vlakke- (Lage-) eilanden. Nieuw Zeeland.
Het Paascheiland (Waihoe). De Sandwichs- eilanden. 476.
---------
(**) Xxxx Xxxxxxxxx, Précis de la géographie universelle,
T. VI, zijn meer dan een derde van de wortels van het Alba
nisch, Griekse, namelijk in de ruimeren zin van (oud-) Xxx
lisch, dat is Pelasgisch.
XV.
THRACISCHE VOLKS- EN TAAL STAM.
-
Later dan de volksstammen die wij reeds in Europa beschouwd hebben, schijnt die der Thraciërs
uit het Aziatisch moederland te zijn overgekomen, dewijl wij er denzelven in de oostelijke delen, en
ook in de westelijke van Klein-Azië, aantreffen.
Toen HERoDorus, omstreeks het midden der vijfde eeuw vóór onze tijdrekening, zijne Geschiedenis
voor de vergaderde Grieken onder uitbundige toejuichingen voorlas, beschreef hij de Thraciërs als,
na de Indianen, het grootste volk van de aardbodem zijnde, dat onoverwinnelijk zou zijn Zo het
onder één vorst verenigd of onderling eensgezind was. Het besloeg het zuidoosten van ons
werelddeel, ter wederzijden van de Donau totaan de gebergten die zich aan de keten der Alpenvasthechten en Noricum, dat door Kelten bezet- was, het tegenwoordige Stirië en Karinthië, insluiten, terwijl het zich ten noorden tot aan en overden Xxxxxxxxxxx, Dnieper, uitstrekte. In volgen
( 2 )de tijden was wel de naam van Thracië en Thraciërs tot een klein gedeelte van deze landen bepaald, toen het tussen de Haemus en de Macedonische berggrenzen beperkt was, te voren kenden de Griekse en Romeinse schrijvers, van HOMERUs af, alle de daar wonende volkeren onderdien algemeen en naam, vooral vóór dat de Grieken, als een volk op zich zelf, zich van hun hadden afgescheiden. De meesten worden als ruwen ten dele van de roof levende, voorgesteld, enige stammen echter bezaten reeds vroegtijdig een zekeren graad van godsdienstige en burgerlijke beschaving, waaruit de Grieken het eerste de hunne ontleenden. Tweeërlei weg kan dit volk hierheen komende uit Azië hebben ingeslagen, hetzij ene der beide zeeëngten die Europa ten zuiden afscheiden, overstekende , hetzij benoorden de Zwarte zee omtrekkende (1). Dezen laatsten, schoonde andere korter was, heeft het waarschijnlijk genomen, dewijl het in Europa als machtig en talrijk voorkomt, deszelfs in Klein-Azië gevestigde stamgenoten, daarentegen, zwak waren, en ook de tijd van het overkomen van deze bekend is. Het duldt geen twijfel of een Zo uitgebreide volksstam moet zijne op zich zelve staande taal ge
(1) Een ander gevoelen laat de oudste bewoners in Griekenlandkomen uit Klein-Azië, vóór dat een overstroming der Zwartezee de Straat van de Bosphorus en de Archipel vormde; men meent dat deze doorbraak gestaafd wordt door sporen van de vroegere gesteldheid des aardbols.
( 3 )
had hebben. Elke taal aan haren eigen voortgang
overgelaten, zonder de invloed van geweldige be
wegingen, bereikt zekere grenzen, voorbij welke
zij van lieverlede in een andere taal overgaat. Het
is even zeker dat die taal in vele tongvallen moet
gesplitst zijn geweest, bij het aantal van ver ver
spreide, aan geen verenigingspunt gehechte en
veeltijds in vijandschap levende volkeren, aan wie
zij ten dienst stond. Xxxxxx echter weet men hier
van in bijzonderheden. Dat het Thracisch, in des
zelfs eerste afkomst, een gemeenschappelijke bron
moet gehad hebben met andere der oudste taaltak
ken, bewijzen de wortelwoorden die het later daar
uit ontstane Grieks gemeen heeft met het Kel
tisch, Germaans, Finsch en Slavis; want daar
de Grieken, nadat zij in de rang der volkeren
optraden en hun taal gevestigd was, in gene
onmiddellijke aanraking met die volkeren zijn ge
weest, kan men deze wortelwoorden niet anders
dan voor overblijfsels houden van de taal der Thra
ciërs, die in deze oudste tijden de naburen der
evengenoemde volksstammen waren. De Grieken,
machtig geworden, en overal hun volkplantingen
uitbreidende, verdrongen de Thraciërs van de kus
ten en eindelijk uit het grootste gedeelte van Klein
Azië. De Gallische Kelten, die aldaar 278 jaren
vóór J. C. het Galatische gebied, naar hunnen
naam, stichteden, gaven op hunnen tocht een schok
aan de Thracische Staten in Europa. Nog later
bracht de Romeinse heerschappij het Latijn in de
ze gewesten, waarvan nog sporen zijn in Walla
( 4 )
chije en Albanië. Overal elders verdrongen de
Slavische, Germaanse, Hongaarse en Turk
sche volkeren wat voormaals tot de Thracischen
taalstam behoord had. Het kan voor ons oogmerk
niet belangrijk zijn bij de afwisselingen van alle de
ze Staten ons optehouden, werpen wij een vlugti
gen blik op dezelve, en wel het eerst op die van
Klein-Azië, de tijdsorde in dit geval omkerende,
ten einde ons vervolgens van die van Europa tot
den beroemden Grieksen tak te begeven. Wij
beschouwen
I. de THRACISCHEN TAK.
1°. IN KLEIN-Azië.
In de vroegste tijden was waarschijnlijk dit schier
eiland door volkeren van de Semitischen stam be
zet, die zich nog lang in Cilicië en Kappadocië
staande hielden, benevens hier en daar kleinere
volkjes van verschillende afkomst en taal, gelijk
wij zodanige overblijfsels ook op de Kaukasus
hebben aangetroffen; maar in het westelijke deel
hadden zich de Thraciërs gevestigd, ten koste der
vroegere bewoners; reeds vóór de krijg van Troje
waren er ook Pelasgen gekomen, en na denzelven
maakten Griekse volkplantingen zich overal van
de xxxxxx xxxxxxx, de oude inwoners in de ge
bergten dringende, of hen verplichtende het land te
ruimen. Zo veel wij naar de uitgang der namen
van vele plaatsen mogen oordelen, behoorden tot
( 5 )
de inwoners van Thracische afkomst de PAMPHI
LIERs en PISIDIERs. Xxxxxxxxx weet men dit no
pens de PHRYGIERs, die zich wel een inlandsen
oorsprong, en de rang van het oudste volk der
aarde toeschreven, doch 90 jaren vóór het inne
men van Troje uit Europa overkwamen. Zo wa
ren, ten noorden van hen, de THYNIERS en BI
THyNIERs, en naast deze de HENETEN in Paphla
gonië, geroemd door XxXXXXx om hun muil
ezels. Ten westen hadden zich de MysIERs (Moe
siers in Europa geheten) gevestigd, benevens de
XXxXXXXX, en de MAEoNIERs, stamgenoten van
den zanger die ze vereeuwigd heeft, naderhand
LYDIERs genaamd, van welke de Tyrrheners, in
Italië te vermelden, een volkplanting waren. Ten
zuiden woonden de KARIERs; deze hadden de te
voren alhier gevestigde Pheniciërs verdreven; zij
gaven zich uit voor verwanten van de Lydiërs en
Mysiërs, de Griekse schrijvers doen hen afstam
men van Pelasgen uit de nabijliggende eilanden. In
beide de vooronderstellingen behoren zij tot den
Thracischen stam (2). Zij waren bekend door de
bijzondere zorg waarmede zij zich op krijgszaken
toelegden; de oude dichters gewagen van de Ka
rische lederen riemen en breedhangende helmkam
men, hoedanig welligt die was van Hektor, met
(2) AGATHIAs, p. 51, heeft een opschrift bewaard, dat hij te
Tralles, een Pelasgische volkplanting, vond (niet ouder, wel is
waar, dan Xxxxxxxx), in de Dorischen tongval, die aan het oud
Aeolisch, en dus Pelasgisch, na verwant is.
( 6 )
"Zwarte paardenmanen , Die van de kopren helm hem fladdren om de leén.”
Tevens hadden zij een harde, onaangename en
zware uitspraak, meer dan alle de omliggende vol
keren; XXXXXXx onderscheidt hen naar deze bij
zonderheid, die later de naam van Xxxxxxxx aan
alle niet-Griekse volkeren deed geven (3). 'Door
de Iöniers en Doriërs van Milete, Ephesus en dat
gedeelte der kust zuidwaarts gedreven, maakten zij
zich later door zeeroverij geducht, en dienden
ook als huurbenden in Griekenland. Eindelijk be
hoorden tot dezen stam de LYCIERs, op de zuid
kust, naar welke zij, volgens enigen, van het
eiland Kreta, volgens anderen, van het eiland Rho
dus, overgestoken waren, en er de vroegere inwoners
te onder gebracht hadden, wier naam, Xxxxxx, ons
op hunnen Kananitischen oorsprong wijst, en van
welke men vindt aangetekend dat zij drie hunner
voornaamste mannen na derzelver dood als Xxxxx
vereerden (4). Genoeg, om ons, dit gedeelte des
aardbols overziende, te overtuigen dat, twaalf eeu
wen reeds vóór onze tijdrekening, deszelfs Aziati
sche bevolkers de plaats voor een jeugdiger volks
stam hadden moeten inruimen, die er bijna even
Zo vele eeuwen later voor de woesten moed
van nieuwe Aziaten moest bukken. In de wijden
(3) Barbarophonous. STRABo, XIV. boek.
(4) STEPHANUs, Dict. Hist, op soLYMA, en de Schrijvers al
daar bijgebracht.
( 7 )
omkring der algemene Geschiedenis zijn de volke
ren gelijk aan een slaauw hemellicht van de minste
grootte, en verdwijnen in het verschiet der eeuwwen
2°. IN EUROPA.
De volkeren van de Thracischen stam zal ik
hier wederom naar de volgorde der ligging opnoe
men, van het noordoosten beginnende. Ten noor
den van de Zwarte zee en die van Azof woonden,
in de vroegsten tijd der geschiedenis van Europa,
de KIMMERIERs, ter wederzijde van de Dnieper
en tot aan de noordelijken oever van de Donau,
en in het schiereiland zelf dat langen tijd naar hen
genoemd werd, hebbende steden aan de oevers van
de straat die in de Palus Xxxxxxx voert: , Pantica
pea aan de Europesche zijde, Kimmeris, in Stra
xx'x tijd niet meer in wezen, aan de Aziatische
zijde, waar later Phanagoria is gesticht. Naar de
wijze van alle woeste volkeren kwelden zij de
rondom liggende stammen door hun jaarlijksche
rooftochten, zelfs had het tegenover gelegen Klein
Azië meermalen van hunnen overmoed te lijden.
Onder anderen deden zij aldaar ruim 900 jaren vóór
J. Christus. een zodanigen inval, en in 634 vóór J. C.
in de landen ten westen van hun gelegen. Van
dezen laatsten tocht terug komende vonden zij de
Skythen, hun noordoostelijke naburen, in hun
land gevallen, en, te zwak om wederstand te bie
den, weken zij langs de noordelijke kust tot in
( 8 )
Klein-Azië, daar zij zich van Sardes meester
maakten, doch enentwintig jaren later door den
Koning xxx Xxxxx, Xxxxxxxx, verjaagd werden.
Voorts dreven de Skythen hen geheel uit Europa.
XXXxXxx Xx, die als een geboren Klein-Aziër zeer
goed onderricht heeft kunnen zijn van de lotgevallen
der volkeren in dit gedeelte der wereld, zegt het
stellig, en zijne herhaalde getuigenis deswegens,
gevoegd bij het verschil tussen de woorden die
wij van deze taal overig hebben en het Kimbrisch,
waarvan ik vroeger gesproken heb, bewijzen vol
doende dat het een dwaling is, die alleen op de
bijna-gelijkheid van de naam rust, dat men de
- Kimbren in het westen van Europa van deze Kim
meriërs heeft willen doen afstammen. Deze dan,
geen vasten voet in Azië hebbende kunnen verkrij
gen, verdroegen zich met hnnne overwinnaars de
Skythen, die hun, tegen een jaarlijksche schat
xxxx, vergunden te wonen aan de zeestraat, die
thans gewoonlijk het kanaal van Kaffa heet, en
waar zij de grond legden van het Koningrijk van
den Bosphorus, dat onder menigerlei lotsverwisse
lingen tot aan xxXXXXXXXXX xx Xxxxx toe is in
stand gebleven.
Een deel der Kimmeriërs, voor de Skythen wij
kende, schijnt in de ontoegankelijkste gebergten,
taur's (5), in het zuidoosten van het schiereiland,
(5) Het komt mij niet twijfelachtig voor dat dit woord, van
een ouden Oosterschen wortel, waarvan de Westersche talen haar
woord dat toren betekent, ontleend hebben, in het algemeen een
hooggebergte heeft aangeduid; reeds oudtijds heette Zo een zeer
bekende bergketen in Azië, de bergen die in het zuidelijk gedeelte
van Salzburg een verlenging zijn der Alpen, worden nog door de
inwoners taurns genaamd.
( 9 )
de Krim, terug getrokken, en uit dien hoofde
TAURIERs genaamd te zijn. Toen hun stamge
noten aan de Xxxxxxxxx, die van hun zijn bij
naam ontvangen heeft, terug keerden, kregen zij
meer lucht en breidden zich weder uit, tot dat zij
in het jaar 62 na J. C. door de Alanen werden
uitgeroeid. Zij schijnen dit harde lot wel verdiend
te hebben door hun wreedheid omtrent de vreem
delingen die op de kust vervielen, welke zij aan
hunne Godin Orsiloche, dat is Xxxxx volgens
XXXXXXXx XXXXXXXXXXx (6), offerden, en de
hoofden aan de muren van de tempel hechtten. "
Een aantal kleine stammen, tussen de Donau,
ten noorden, de Geten, ten westen, Macedonië
en de zee ten zuiden en oosten, in later tijd (7)
l t
(6) Waarom? Wie was zij? Misschien verwarden zij deze Go
din, in het Grieks somtijds Hekaté genoemd, met de beruchte
toveres Hekaté, die in dat land gebood, en haar verblijf hield in
de hoge geheiligde wouden, volgens xxXXXXx, Gedaantewisseling,
VII. boek, en vALERIUs FLAccUs, VI. boek. Mogelijk laat zich
haar Thracische naam wel ontcijferen uit het jongere Grieks, en
is hij een Zo goed als woordelijke overzetting van uitvindster,
verwekster van kunstenarijen, listen en logen. Zo men, in plaats
der oudere lezing, Oreiloche lezen moet, dan zou het de listige
bergbewoonster, de bergtoveres, zijn. Bij denzelfden volksstam
vindt men ook de gelijken mansnaam, in de oudste Geschiedenis.
In de Odinische fabelleer kent men de bedriegelijken Loke, en
dit schijnt bij te dragen tot bevestiging van het gevoelen der ge
nen die deze Mythologie afkomstig achten van de Palus Meotis.
(7) Omstreeks 432 jaren vóór J. C. XXXX, Histoire des Rois
de Thrace, p. 3. - e
( 10 )
onder een opperhoofd der Odrysiërs verenigd,
maakten het eigenlijk gezegde thracische rijk uit,
het tegenwoordige Romanië bevattende; het werd
in dat van Macedonië ingesmolten, onder Xxxxxx
chus, omtrent 320 jaren vóór J. C., doch behield
zijne afzonderlijke vorsten tot onder Keizer cLAU
DIus (8). De woorden die vele der oude schrij.
vers ons als Thracische bewaard hebben, behoren
bij dit volk te huis. De voornaamste dezer stam
men waren de Xxxxx, die in 't gebergte Xxxxxx
woonden, een roversvolk, dat zelfs bij de tog
xxx Xxxxxx zijne onafhankelijkheid wist te verdedi
gen, de Paeoniërs, van wie de Teukren in Klein
Azië afstamden, de Samothraciërs op het eiland van
dien naam en op het vaste land, bekend door den
zeer ouden eerdienst dien zij aan de Kabiren bewezen.
Meer ten noordwesten aan de overzijde van den
Donau, treffen wij in de oude Geschiedenis de
ceten aan of Daciers, gelijk de Romeinen hen
gewoonlijk noemden. Vroeger was deze naam van
ene veel algemener betekenis, en omvat bij HE
Rodotus ook de reeds vermelde Thraciërs, of
Griekse Geten, denkelijk om de vele Griekse
volkplantingen die zich onder hen bevonden, de
Tyri - Geten, die aan de Tyras (Niester) woon
den, en de Thraco- Geten, de Kimmeriërs aan den
Bosphorus. Zijne Massageten, echter, behoorden
niet tot dezen stam, maar in Azië te huis, en wa
(8) XXXX, x. 30, et 80.
( 11 )
ren een geheel verschillend volk. Alle de eerstge
noemden erkennen de geloofwaardigste schrijvers
voor Thraciërs, met bijvoeging - dat zij deze taal
spraken. Over hun verwantschap tot de Ger
maansche Gothen heb ik vroeger mijne gedachten
gezegd (9). Oorspronkelijk woonden deze Geten
in het tegenwoordig Bulgarië en een klein gedeelte
van Servië. Door de uitbreiding der Macedoniërs
gedrongen gingen zij de Donau over en leefden,
zonder vaste woonsteden te hebben, al rondtrek
kende, hetzij met of tegen dank der Skythen, in
de steppen die deze, en vroeger de Kimmeriërs,
bezaten, tussen de Donau en de Niester, en
wijders Zo verre naar het westen als tot aan de
Teys in Hongarije. De Geten ten zuiden van den
Donau bedwong Xxxxxxxx, makende hun land tot
een wingewest des Rijks, onder de naam van
Moesië, Trajaan onderwierp die ten noorden van
den Donau in Dacië, dat hij met Romeinse volk
planters aanvulde, door welke er de Latijnse taal
werd ingevoerd. De drang van nieuwe uit Azië
afkomende volkeren, onder de algemenen naam
van Barbaren in de Geschiedenis van dit tijdvak
bekend, noodzaakte in de derde eeuw Aureliaan
Dacië prijs te geven en de Romeinse koloniën
naar het westelijkste gedeelte van Moesië te verleg
gen, op hetwelk de naam van Dacië overging.
Niet lang na dezen tijd overstroomden de West
Gothen, en na hen andere Barbaren, alle deze
(9) I. Stuk, bl. 311.
( 12 )
landen, en de vroegere inwoners trokken terug in
de bergstreken, waar hun nakomelingen, de Wa
lachiërs, de Latijnse taal, schoon niet onverbas
terd, behouden hebben.
" Het overbrengen van vijftigduizend Geten, uit de
landstreken aan de noordzijde naar die aan de zuid
zijde van de Donau, door Xxxxxx Xxxxx, onder
de regering van Xxxxxxxx, gaf aanleiding om dit
gedeelte van Thracië met de naam van Moesië te
onderscheiden, dien een Thracische stam in Klein
Azië, en waarschijnlijk reeds te voren, tussen
den Donau en het Haemusgebergte wonende, voer
de. XXXXXx tekent aan dat de XXXXXXx xxxxxx
xxx ontleenden van het Lydische (dat is, gelijk wij
gezien hebben, een Thracisch) woord, mysos, beu
kenboom. Men weet dat, Zo bar en vlak als
vele streken zijn aan de Zwarte zee, daarentegen
zware bossen de berglanden bedekken; het ge
deelte van Moldavië, tussen het Karpatisch ge
bergte en de Pruth, dat de Turken in 1777 aan
Oostenrijk afstonden, draagt de naam van Xxxxx
wina, het beukenwoud.
Een andere Thracische stam, die ten tijde van
HoMERUs nog niet afzonderlijk bekend was, die
der MACEDONIERs, heeft later een grote ver
maardheid verworven. Wanneer een ruw en half
wild volk een zekeren trap van beschaving be
reikt, dan heeft het de geschikten wasdom ver
kregen tot het maken van veroveringen. Zulk ene
beschaving ontvingen de Macedoniërs van de Grie
xxx, hun zuidelijke naburen, want, om niet te
( 13 )
gewagen van de vele Griekse volkplantingen op
de kusten, zoon hadden reeds 720. (10) jaren vóór
X. X. xx Xxxxxxxxx uit Argos, zich in Neder
Macedonië gevestigd en de grond gelegd voor het
Rijk van dien naam. Er verliepen nog meer dan
anderhalve eeuw eer zij hun armoede en kleding
van dierenvellen begonnen te verwisselen tegen ene
meer beschaafde levenswijze, die hen deed afdalen
in de vlakkere delen des lands, en dezelve bebou
wen, steden aanleggen en verfraaijen. Te voren
bestonden zij, naar de aard der wilde volkeren,
uit afzonderlijke kleine stammen, waarvan PLINIus
er tot honderd vijftig opnoemt. Dit gedeelte van
Xxxxxxx was het vaderland der oudste dichters onder
de Grieken, Orpheus en Linus. Uit hoofde der
gelijkheid, Zo van gebruiken als van taal, reken
de men tot de Thraciërs alles wat westwaards tot
aan de Sicilische of Adriatische zee woonde. Dat
enige oude schrijvers de Macedoniërs tot de Illy
riërs of tot de Pelasgen rekenen, maakt geen wezenlijk
verschil, xxxxxx ook deze aanverwanten waren van
denzelfden hoofdstam. In lateren tijd, toen het
Grieks de hoftaal was geworden in Macedonië,
bleef het volk Thracisch spreken. Wij zien dit uit
het geval der overrompeling van Messene, ene
stad in het zuiden van de Peloponnesus, met mu
ren omgeven, welker wederga Xxxxxxxxx nergens
had aangetroffen (11). Weinige jaren, namelijk,
(10) Volgens XXXXX 814. l
(11) Men is het niet eens over de ligging dezer stad; de meeste
schrijvers en D'Anville plaatsen haar enige mijlen landwaards in,
N. van de golf van Coron, DE L'Isle daarentegen op de oostkust
van die golf.
( 14 )
vóór dat het Macedonische rijk door de Romein
sche wapenen werd vernietigd, zendt Xxxxxxxxx,
zeer grote behoefte aan geld hebbende, enige
xxxxxx onder zijn zoon Xxxxxxxxx af, die, in ene
kleine haven van Argolis geland, de kortsten weg
door aan hem bekende toegangen inslaat, met het
ligtst gewapende volk dat hij bij zich heeft voor
aan, en vóór het krieken van de dag over de
muren geraakt, die tussen het kasteel van Itho
me, aan dien kant op een steile rots liggende, en
de stad in waren. De Messeniërs zich door hunne
naburen en oude vijanden, de Lacedemoniërs, be
sprongen achtende, stellen zich dapper te weer,
doch een geweldige schrik bevangt hen toen zij
aan wapenrusting en spraak de aanvallers voor Ma
cedoniërs herkennen, die door krijgskunde en ge
xxx steeds allerlei vijanden hadden overwonnen
Dan, uit de grootheid -zelve van het gevaar, en
ene bijzondere beschikking der Goden die zij hier
in menen te ontwaren, moed vattende, drijven de
mannen met wapentuig, de vrouwen door het wer
pen van stenen, de aanvallers, reeds vermoeid
van de tocht, in wanorde op de vlugt, vele van
welke van de rotsen neerstorten, en slechts weini
ge, de wapens wegwerpende, met lijfsbehoud het
ontkomen (12). Dit zelfde verschil van taal blijkt
(12) XXXXXXXXx, IV. boek.
( 15 )
ons, in vroegeren tijd, uit de vraag van Xxxxxxxxx,
toen Xxxxxxxx zich ten aanhoen van het leger zou
verdedigen, of hij Macedonisch spreken zou, en
xxxxxxxx antwoord dat hij meende gemakkelijker
verstaan te zullen worden, Zo hij van dezelfde
taal als de Koning gebruik maakte, dewijl er ook
anderen (Grieken) in het leger waren (13). Nog
heden ten dage zijn de gemene Macedoniërs geen
Grieken, en spreken zij ook geen Grieks maar
Albanisch. In het noordelijke gedeelte van Thes
salië tot aan de Peneus toe, woonde mede een
Xxxxxxxxx volk, over wiens tongval ons echter gee
me bijzonderheden bewaard zijn.
Meer weet men van de EPIRoTEN, uit veertien
stammen bestaande, onder welke de Chaoniers en
de Molossers de voornaamste waren, die zich bei
de, de een na de ander, het gezag over allen
hebben aangematigd. De laatstgenoemde waren van
een zeer woesten aard en bekend door hun hon
den, waarvan het ras nog bestaat en vermaard is.
Sommige schrijvers brengen de Epirotische stammen
tot de Illyriërs, andere tot de Pelasgen, dat in
den grond der zake weinig onderscheid maakt, de
wijl ook deze tot de Thracischen stam behoren.
Bij de Thesprotiërs te Dodona was de oudste zetel
van de Pelasgischen godsdienst. Xxxxxx'x vermaar
de godspraken werden er door duiven verkondigd,
naar het gemeen volksgeloof; eigenlijk door pries
xxxxxxxx, die, naar de oudste overleveringen, van
(13) Q. CURT1Us, VI. 9.
( 16 )
dezelfde Phenicische afkomst waren als die het
orakel van Jupiter Ammon te Thebe in Egypte
had doen ontstaan (14). Ieder die lust heeft den
gang van 'den menselijken geest omtrent gods
dienstbegrippen mategaan, zal met belangstelling bij
XXXxxxxxx de navorschingen lezen die hij deswe
gens deed, en wat hij bericht over de oorsprong
der Griekse goden. Ons onderwerp laat niet toe
dit hier in te lasschen; alleenlijk zijne mening
over het verhaal deze priesteressen betreffende
Toen zij begonnen hadden de Griekse taal te
spreken en dus van dat volk verstaan te worden,
verdween het wonderdadige althans voor de helft,
men wist dat zij vrouwen waren, die ingevingen
bekwamen. In vroeger tijd vergeleek men hare, voor
de Grieken onverstaanbare, Thessalische uitspraken
bij het gekir ener duive; of, (want HERobotus'
gezegde schijnt voor meer dan ééne opvatting vat
baar,) er was een dubbelzinnige gelijkluidendheid
in de naam, die zoowel een duive als een pries
teres betekende, mogelijk lag er een zinspeling
in de bruine of donkere loodkleur dezer vogels (15)
op die van het gelaat der priesteressen. Voor het
overige is het bekend genoeg dat de duif ene
grote vertooning maakte in de bijgeloovigheden der
Syriërs en andere West-Aziatische volkeren (16).
(14) HERoDoTUs, B. II. Hoofdst. 55 en volg.
(15) Columba-palumbus en-aenas. ,
(16) Waarover men sELDEN, de dtis Syris, of uit hem GoE
REE, Voorbereidselen tot de Bijbelsche wijsheid, II. 1371, kan
nazien
( 17 )
De naast aan de Epiroten sluitende stammen der
Akarnaniërs en Leukadiërs waren Hellenen, en be
hoorden tot dien tongval, waarvan wij nader zullen
spreken. In het eiland Euboea, ten zuidoosten van
Thessalië, waren de ABANTEN , die het grootste
gedeelte der bevolking uitmaakten, en reeds bij
HoMERUs voorkomen, mede van de Thracischen
stam. Vele van hun gingen in later tijd met de
Iöniërs naar Klein-Azië over.
Een uitgebreider tak, tot welken weder verschei
den kleinere volkeren behoorden, onder welke de
Dalmatiërs en Albaniërs nog tot op heden hunnen
naam hebben achtergelaten, is die der ILLYRIERs,
in de landstreken tussen de Adriatische zee en
de bergruggen die dezelve, ten noordoosten, van
Pannonië, thans Bosnië, scheiden, en volgens som
migen nog veel westelijker. Dat ook deze Thra
ciërs waren kan blijken, en uit de gelijkheid van
vele namen van plaatsen met die bij andere Thraci
sche volkeren , en hieruit dat dezelfde stammen
door de enen ouden schrijver als Illyriërs, door
den anderen als Thraciërs worden opgegeven, en een
ander hen allen tot deze laatsten rekent. Zij ston
den onder een Koningin Xxxxx, toen de Romei
nen, 225 jaren vóór J. C., een gezantschap af
vaardigden om herstelling te vorderen van de na
delen door de Illyrische zeerovers aan enige
kooplieden toegebracht. Vruchteloos echter, want
het vrijbuiten ter zee was als gebruik gewettigd.
De oorlog die er uit volgde bracht de Romeinen
het eerst voor de ogen van Griekenland. In de
( 18 )
zelfde eeuw drong een Keltisch volk uit Gallië,
de Skordisken, in dit land, vermeesterde en ver
woestte het, zodat de Romeinen het naderhand
weder door koloniën trachtten te bevolken, die
met de oude overgeblevene inwoners te zamen ge
smolten, vermoedelijk in het oostelijke gedeelte den
grond gelegd hebben voor de tegenwoordige Alba
nische taal. Het westelijke gedeelte hebben, later,
volkeren van de Slavischen stam met hun taal
overstroomd. /
Naast deze woonden de vENETEN aan het bo
venste van de kom der Adriatische zee, zonder dat
men stellig kan bepalen of zij, behalve dien naam,
die kustbewoners in sommige talen betekende,
enige gemeenschap hebben gehad met de Veneten
in Gallië of de Heneten in Klein-Azië. Met de
eerstbedoelde is het hoogst onwaarschijnlijk, dewijl
deze Kelten waren; wat de laatsten betreft is het,
behalve een overlevering die daarvan bestond, op
merkelijk dat zij in Klein-Azië, na de krijg van
Troje, uit de Geschiedenis verdwijnen.
Laatstelijk behoorden tot de Thracischen stam de
PANNoNIERs, ten noorden van de Illyriërs, tus
schen de Donau en de gebergten, van Noricum
tot aan Macedonië. ADELUNG verwerpt hunne
naamsafleidingen, die men bij DIo CAssIUs, BUs
scHING en MANNERT vindt, uit het Latijn of uit
het Slavis, en het gevoelen dat zij van dezen
laatsten stam zouden zijn, en houdt, met de oude
geschied- en aardrijksbeschrijvers, hen voor aanver
wanten van de Illvriërs. -
( 19 )
Wij wenden ons ten zuidoosten naar den
II. Pelasolschen TAk.
Een grote natuurschok, die mogelijk vele der
punten en inhammen en afgebroken stukken rondom
den zuidoostelijken uithoek van Europa verspreid,
heeft doen ontstaan, had , 1760 jaren vóór onze
tijdrekening, de landschappen tussen de golf van
Lepante en de straat van Negropont onder de wa
teren bedolven, en nauwelijks aan de geringe be
volking de bergtoppen tot wijkplaatsen gelaten.
Derdehalve eeuw daarna had een dergelijk lot, bij
ene geweldige overstroming van de Peneus, al
les getroffen wat tussen de bergketens van den
Pindus en de Olympus, die als verlenging van
het Akrokeraunisch gebergte Thessalië ten noorden
en ten zuiden omvatten, gelegen was. Vóór en
tussen die gebeurtenissen waren, naar het waar
schijnlijkste gevoelen, zwermen van wilde volkeren
uit Azië, bezuiden de Donau, van de Haemus,
waarvan de oudste dezer benden de naam van
Xxxxxxxxx ontleenden, door de Pelasgen gevolgd,
door Xxxxxxx en Macedonië herwaarts getogen.
Voor hen lag het uiterste schiereiland, dat naar
Pelops genoemd is (17) en, om zijne puntige kus
(17) Nes is nog in het Deensch, Zweedsch, Russisch en ande
te talen een uitstekende punt, een kaap, een neus. Vergelijk
XXXXXXX op dit laatste woord. De betekenis van voorgebergte
of voorland is desgelijks duidelijk in Cherso-nesus, en welligt de
oorsprong van Halikar- nassus, van Parnassus de voorst uitste
( 20 )
ten, van ouds werd vergeleken bij de gedaante van
het sierlijke blad van de platanus, die er welig
groeit. Hierin verspreidde zich een deel dezer
volkeren, door de landengte van Korinthe, die,
bij het toenemen der bevolking, de terugtocht
moeilijker makende, de aldaar aangekomenen tot
meer bestendigheid noodzaakte,
Vóór de tijd, derhalve, waarop de eigenlijk
Griekse geschiedenis aanvangt, speelden de Pe
lasgen gedurende verscheiden eeuwen de voornaam
ste rol op dien grond. Want hoezeer de overleve
ringen der fabel het eerst gewag van hen maken
in de Peloponnesus (18) en hen van daar naar
Thessalië geleiden, is er veel, niettemin, dat den
xxx doet dat dit gewest en Epirus hun eerste
woonplaats was; hetgeen ook de rede zijn mag dat
Zo vele fabelwezens aldaar te huis behoren,
Woest, onrustig en talrijk, waren zij gedurig in
beweging op dien voor hun te bekrompen bo
dem, en verhuizende en zich uitbreidende, dan in
Klein-Azië , dan op de eilanden der omgevende
zeeën, dan in Italië, daar zij reeds vroeg den
kende bergtop na de watervloed enz. - Omtrent de laatsten stelt
MALTEBRUN, Précis de la Geographie universelle, een Indische
etymologie voor. -
(18) XXXXXXXXx, Xxxxx. c. VII en Arcad. c. II, handelende
van de Olympische spelen, schrijft dezelve en het stichten van den
tempel aldaar, aan de oudste bevolkers van Griekenland toe, die
er hunnen eersten vorst, Xxxxxx, vereerden, en dit verhaal van
de bewoners van Xxxx, die, zegt hij, de gedachtenis der oudste
gebeurtenissen bewaard hadden, schijnt XXxxxXxx, in derzelver
dichterlijke voorstelling, in zijne Theogonie, te bevestigen.
( 21 )
naam van Grieken ontvingen. De genen die op
het zuidoostelijk schiereiland bleven drong welhaast
de noodzakelijkheid enige beschaving aantenemen
en zich, op verscheiden plaatsen, aan de Hellenen
te onderwerpen, met welke te zamen zij naderhand
den jongeren tak der Grieken uitmaakten, zodat
men ten tijde van XXXxXxXXx en van Xxxxxxxxxx
in Azië en in Europa nog maar enkele zuiver Pe
lasgische overblijfsels aantrof. Met de vele gissin
gen omtrent de naaste afkomst en de naam der
Pelasgen zullen wij ons niet vermoeien. De oude
schrijvers onderscheiden hen door de algemene be
naming van Barbaren, daarmede bedoelende dat zij
xxxx Xxxxxxx waren ; bij HoMERus komen zij
voor, hun naam aan een der oostelijke landschap
pen van Thessalië, ten zuiden van de Olympus,
maar nog niet aan de gehelen tak gevende. Vijf
honderd jaren later (19) bestond er nog een over
(19) Ten tijde van Xxxxxxxxx. zie zijn I. Boek, Hoofdst. 57,
alwaar hij de verhuizingen der Pelasgen, die hij onderscheidt van
de Hellenen (Grieken), aanwijst, en waaruit valt optemaken dat zij
oudtijds aan de zeekust van Thessalië woonden, daarna binnen
waarts eerst noordelijk en daarna zuidelijk gedreven, en later in
den Peloponnesus gekomen zijn, waar men hen als een Dorisch
volk en aldus als voorvaders der Lacedemoniërs beschouwde ; ter
wijl die van Attischen of Iönischen oorsprong, sedert hun ver
menging met de Hellenen de kenmerken van hun Pelasgische af
komst, tot zelfs in het veranderen van de namen der steden, ver
xxxxx xxxxxx. Vergelijk cHANDLER, Reize door Griekenland, bl.
91; men vindt in dezelve het oude en hedendaagse doorgaans in
verband gebracht.- De oorsprong der oude inboorlingen van Attika,
weet men, ligt in het duister; er is een bijzonderheid die aanleiding
( 22 )
blijfsel van dit volk te Krestone in Thracië, en te
Placia op de noordkust van Klein-Azië, dat ene
van die der Grieken verschillende taal had. Er zijn
ons echter gene bijzonderheden daarover nagela
ten. Dat de Pelasgen een volk van de Thraci
schen stam was kan men uit hun woonplaatsen
afleiden, die men in de zuidelijke uithoeken van
Europa vindt aangewezen, zonder dat enig spoor
aanleiding geeft om te denken dat zij er over zee
zouden gekomen zijn. Nu weet men dat ten noor
den van hun de Thraciërs het grootste gedeelte
van het zuidoostelijk Europa besloegen, van wie
men, naar de aard van alle nomadische volkeren,
mag onderstellen dat zij zich allengs uitgebreid en
die uithoeken niet onbezet zullen gelaten hebben.
Bovendien worden verscheiden volkeren, die som
mige oude schrijvers tot de Pelasgen rekenen, door
anderen Thraciërs genoemd. Van hun taal kan
men weinig, en slechts uit enkele woorden en ei
gennamen, oordelen. Die , der goden welke men
aan de Pelasgen toeschrijft, schijnen daartoe te be
hoen. Het langst bleef het Pelasgisch in wezen
in het bergrijke en door gene andere volkeren
overstroomde Arkadië. hun stammen waren voor
geeft om te gissen dat Xxxxxxx niet de eerste vreemde volkplanter
was. Op de kaap Sunium stond een tempel van Neptunus, waar
later die van Minerva werd gesticht. Xxxxxxxx, over wiens ouden
dienst ik nog weinig heb aangetroffen dat voldoet, was een Ly
bische zeegodheid, waarvan de dienst mogelijk voor dien van Mi
nerva moest wijken; de landbouw verving het vissersleven. Zie
daar enen sleutel voor de fabel van de bekenden twist.
( 23 )
namelijk: de LeLegen, met hulp van welke er
van de KURETEN, die in het bijzonder de Phrygi
sche xxxxx Xxxx vereerden, Xxxxxxxxx in het vroeg
ste tijdvak der Europesche geschiedenis, de andere
Pelasgische stammen verdreef, die zich niet tot een
geregeld gemeenschappelijk leven wilden verenigen.
Men vindt de eerstgenoemden ook in andere ge
deelten van het voormalig Griekenland en in Klein
Azië; de DRyoPEN ten zuiden van de berg Oe
ta, die zich van daar naar Euboea, Cyprus en in
den Peloponnesus verspreidden; de THEsPRoTIERs
van wier hoofdstad, Dodona, ik reeds gesproken
heb; de LAPITHEN, een woeste bergstam aan den
mond van de Peneus, beoorloogd door de na
burigen stam der cENTAUREN, die uit hun met
wolken omgeven woonsteden te paard gezeten af
daalden en Zo veel schrik verwekten; zij grens
den aan de PERRHEBEERs, die zij verdrongen tot
aan de Olympus; de TELCHINEN die achtervol
gens naar de eilanden Kreta, Cyprus en Xxxxxx
verhuisden ; de EKTENEN , de oudste bewoners
der omstreken van Xxxxx, ten tijde van hunnen
Koning Xxxxxx; zij stierven uit aan een pest
ziekte, waarna de HYANTEN en AONEN hunne
plaats innamen, waarvan de eersten door Xxxxxx
naar Phocis werden gedreven, de laatsten zich aan
hem onderwierpen en één volk met het zijne uit
maakten ; de KAUKoNEN, zoowel in de Pelo
ponnesus als in Klein-Azië, het waren deze die de
Trojanen ter hulpe kwamen, de TYRRHENERs,
welken naam zij, Zo 't schijnt, niet van de Tyr
( 24 )
xxxxxxx in Italië ontleend, maar reeds zeer vroeg
gevoerd hebben, en nog vóór hun verhuizingen
daarheen, na welken tijd zij eerst dien van Pelas
gen ontvingen. Volgens XXXXXXXXXx was het ene
algemene benaming van alle de Pelasgen, op de
kusten van Klein-Azië en de eilanden van de Ae
geïsche zee, die van slavenhandel en zeeroverij
bestonden, en onder anderen het beeld van Xxxx
van Samos wegvoerden. Verder, de ARKADIERs,
de enige in de Peloponnesus die niet in de om
wenteling deelden, welke de terugkomst der Hera
kliden te wege bracht; de oENoTRIERs en de GRIE
XXX die uit Thessalië naar Italië togen, een kleine
xxxx, aan wien de eer voorbehouden bleef van zijn'
naam in het beroemdste van alle volkeren te ver
eeuwigen; de CRETENSERs, eindelijk, de bewoners
van LEMNos, IMBRos, LESBos en meer eilanden.
III. HELLENISCH - GRIEKSE TAK:
Wij zijn in de gang onzer nasporingen tot den
naasten oorsprong der Griekse taal gevorderd,
van haar verband met die der Thraciërs en der Pe
lasgen zullen wij in 't vervolg spreken. Het is in
de Hellenische Staten dat zij tot de schitterende
hoogte gestegen is waarop wij haar bewonderen ;
uit dit land hebben ondernemende en talrijke volk
plantingen, daarna de zegepralende legers van
Xxxxxxxxx, haar over het grootste deel der oude
bekende wereld verbreid. Griekse plantsteden zijn
gevestigd geworden van de oostelijkste grenzen des
:
:
( 25 )
Syro-Macedonischen rijks tot op de kusten van
Spanje. Als de taal der gebieders verdrong zij de
landtaal in het oosten van Klein-Azië, ten dele
zelfs in Syrië en Egypte. Een tak van deze taal
had aanmerkelijken invloed op het ontstaan der La
tijnsche taal, en ook zijne latere verfijning dankt ,
het Latijn in vele opzichten aan het Grieks. Dit
laatste bleef, toen reeds de Romeinen de meesters
der wereld waren, nog lang de taal der beschaafd
heid in het grote Rijk. En wat heerlijke bloemen
van de beschaving des menselijken geestes, zijn
er ooit, gelijk uit deze taal, ontloken ! Zij was de
kweekster van wetenschap en smaak, zij heeft die
voor het mensdom behouden. Toen de nacht der
onwetenheid het Westen, afgemat of ruw, bedek
te, lichtte een weerschijn der stralen, die aan den
Xxxxxxxx door de schriften der Grieken waren op
gegaan, langs Spanje naar het overige van Europa.
Xxx Xxxxxxxxxxxxxx, waar onder allerlei beroerin
gen, tot aan deszelfs vermeestering door de Tur
ken, de Griekse taal haar gebied had staande ge
houden, brachten hare verdreven kenners de zucht
voor de oude schriften der Grieken mede naar Ita
lië, en wij danken hun het genot der vruchten van
de herstelling der wetenschappen. - -
Er bestaat, menen wij, gene andere taal in de
wereld waarvan men een Zo belangrijk tafereel
kan ophangen. Het zuidelijke halfdeel van Azië
moge aan het Sanskrit zijne zedelijk - wijsgerige en
burgerlijke beschaving, zijne godsdienstbegrippen,
zijn dichterlijken luister te danken hebben, maar
( 26 )
wat is, na de voortgang van Zo vele eeuwen,
de verlichting in Azië, vergeleken tegen Europa?
Wat zou, bij alle hare belangrijkheid, de taal van
Palestina ons gebaat, wie ze tot ons overgebracht
hebben, hadden niet de laatsten van Griekenlands
geleerde zonen er de toegang voor geopend en
den smaak voor geprikkeld in het westen? En is
er, op Arams grond, nog wel ééne loot overig
van de cederen van Xxxxxx? Het zal dan wel de
moeite belonen een poos te blijven staan bij den
wortel der Griekse taal, al kunnen wij dien ook
niet tot de diepsten grond nadelven, waar hij met
die der Perzische, Germaanse en andere taalstam
men is ineen gegroeid. Wij willen hier Zo ver
gaan als hij zich, in Klein-Azië, in en tegenover
Griekenland, bij de Thracische en Pelasgische vol
keren uitstrekt, hetgeen wij tot nu toe moesten
besparen, daar wij over het weinig bekende geen
licht dan uit het meer bekende kunnen verkrijgen.
Met Xxxxxxxxx en zijn zoon Xxxxxx vangt het
tijdvak der beschaving van Griekenland aan. Hij
was, meent men, het hoofd van een stam die aan
den Parnassus woonde, en de eerste inboorling die
op het daarstellen van een meer geregelden maat
schappelijken Staat bedacht was.
Vóór HERoDoTUs vinden wij de volkeren die het
schiereiland bewoonden onder geen algemenen
naam aangeduid. Deze schrijver, en andere na
hem onderscheiden alleenlijk de vroegere takken,
als Pelasgen, van de lateren de Hellenen, een lijn
die men echter niet al te scherp moet doorsnijden,
( 27 J
als of de nakomelingen van Deukalion en zijne
tochtgenoten de vroegere stammen geheel verdre
ven en de landen van nieuws bevolkt zouden heb
ben. Het laat zich veleer vermoeden dat zij lang
zamerhand zich hebben uitgebreid en de oude in
woners teruggedrongen, en dat deze hier en daar
met hen zijn te zamen gesmolten (20), en de ove
rigen uit Thessalië verhuisd. Niet overal zal dit
ineen smelten, waar de oude inwoners nog het
grootste aantal uitmaakten, een dadelijken invloed
op de taal gehad hebben; de verhalen der ge
schiedschrijvers van de huwelijken en verbindtenis
sen door de hoofden des nieuwen volks aange
gaan, tonen genoegzaam dat men hier veleer aan
een langzaam vestigen van gezag dan aan de ge
weldigen drang van xxxx volksstroom denken
moet. Een zodanigen invloed ener nieuwe op
permacht leert de geschiedenis dat op meer dan ene
wijze kan worden verkregen. Somtijds ontlenen
nieuwe volkplanters, hetzij dat zij zich met of te
gen de zin der inwoners vestigen, hun overwigt
van een zekeren hogeren graad van beschaafdheid
die, op zich zelve misschien niet veel beduidend,
hun echter aanzien genoeg verschaft om nadrukke
lijk en rustig op die nieuwere inwoners te wer
ken. Dit was het geval bij de verschijning der
Europeërs omtrent vele der zachtaardige Ameri
kaansche volksstammen, en iets dergelijks kan heb
ben plaats gegrepen met de Egyptische en Phenici
(20) Zie mijne voorgaande aantekenirg.
( 28 )
sche volkplanters in Griekenland (21). Dien staat
van wildheid afgelegd hebbende, waarin de mens
nog alleen op het voldoen van de honger en de
dringendste behoeften des dierlijken levens bedacht
is, is zijne vatbaarheid lichter te scherpen voor de
handwerken, kunsten en begrippen der zamenle
ving, en zelfs de verhuizende leden van zulk een
half wilden stam verkrijgen door de omstandigheden
die hun vereniging vergezellen voorrechten bo
ven de verstrooid blijvende. Somtijds gebeurt het
ook dat ruwe maar krijgszuchtige hopen, bij het
indringen in reeds beschaafde landstreken, voordee
lige indruksels van die beschaving aannemen, ter
wijl zij wederkerig hun kracht mededelen aan
het ligchaam waarvan zij een deel wierden. Ge
beurt zulks onder het geleide van een aanvoerder,
wiens meesterlijke hand, voor de teugels opgewas
sen, deze gemengde menigte weet te besturen, dan
legt hij de grond voor een nieuwen trap van
voortgang in beschaving en in de kunsten, somwij
len, der weelde. Dit had enigermate plaats bij
de tochten der Aeoliërs, Iöniërs en Doriërs naar de
bloeijender kusten van Klein-Azië.
Moeilijk zou het zijn, te bepalen op welke
van deze beide wijzen de oude bewoners van
Griekenland de invloed ondervonden van Xxxxx
(21) Cecrops, Cadmus (en met hem Arabieren, naar sTRA80,
X. in 't begin), de eerste ongeveer 50 jaren vóór, de andere kost
na de vloed van Deukalion. zie de tafels van XXXXX, en De "0"
gine des lois, I. p. 62 et suiv. (Edit. in 4to).
- ( 29 )
lion en de zijnen; dat die invloed en in de onder
linge betrekkingen der onderscheiden stammen en in
den toestand dezes gehelen volks, door de natuur
met uitstekende voorrechten begiftigd, aanmerkelijk
was en een nieuwe orde van zaken daarstelde, is
kennelijk uit alles wat wij met enige zekerheid
vernemen van een Zo afgelegen tijd. Wij moe
ten ons hier echter gene plotselijke gehele om
kering van de staat der zaken voorstellen. Bij de
eerste nationale onderneming, die tegen Troje,
zien wij een verbond van machten, maar nog niet
de macht van één volk, tot de groten strijd aan
gegord. Deze onderneming had, veel meer, twis
ten onder de heerschende geslachten en veranderin
gen in de onderscheiden Staten ten gevolge, het
heen- en weertrekken duurde nog voort, en er
verliep nog een geruimen tijd eer de zaken zoo
verre tot rust kwamen, dat het gansche volk der
Hellenen daardoor in wasdom en bloei toenam.
Verlangt men wat nader de toestand te beschou
wen van de volkeren dezer landen bij de aanvang
van het tijdperk waarvan wij spreken; THUcYDIDEs
beschrijft dien ten naastenbij Zo als cAEsAR en
TACITUs Germanië tekenen. Al ligt verhuisde een
stam bij het aandringen van een talrijkeren. Zij be
teelden uit dien hoofde niet meer land dan volstrekt
noodig was, en waren te lichter bereid om verder
te trekken. Steden of plaatsen van verdediging wa
ren er van belang nog niet. Hoe vruchtbaarder
landstreek, hoe meer aanleiding voor het indringen
van vreemden en het onderling smaldelen, dat door
( 30 )
de welvaart toenam. Dus ging het in Thessalië,
in Boeötie en in de Peloponnesus, met uitzonde
ring van Arkadië. In dit gewest, even als in het
armere Attika, bleven dezelfde inwoners, vestig
den en versterkten er zich met anderen die deze
staat van zekerheid uitlokte. Een dergelijk klein
en arm land was het eigenlijke Xxxxx aan de zuide
lijke afhelling van het Pindusgebergte. STRABo
vergelijkt het met de Zo even medegedeelde aan
merkingen van THUCYDIDEs over Attika en past
ze toe op de afzondering in zeden en taal van des
zelfs bewoners. Uit Xxxxx zakten , aan het hoofd
der ruwe bergbewoners, met welke enige andere
xxxxx zich vermengden, de nakomelingen van
Xxxxxxxx, wier voorouders, vóór verscheiden ge
slachten, uit het vaderlijk erfgoed Mycene en Argos
verdreven waren, af naar het zuiden van het schier
eiland aan gene zijde der landengte, en vestigden
er een duurzame heerschappij over de meeste lan
den, tevens met de Xxxxxxxxx xxxxxxx (22). Der
zelver inwoners worden gezegd te voren de Aeo
lischen gesproken te hebben, waaruit, onder ande
xxx, blijkt dat zij het land niet verlaten hadden,
en inderdaad lezen wij van de Achaiërs alleen, dat
(22) Tachtig jaren na de val van Troje. Men verschilt over
den tijd en het getal der ondernemingen van de vorsten uit dit
stamhuis, om zich weder in de Peloponnesus te vestigen; de
laatste, in welke zij slaagden, wordt algemeen op dezen tijd ge
steld. Van nu af komt er meer licht in de Griekse geschiedenis
Het bewijst het reeds gezegde over de langzamen gang dezer
staatsverandering.
( 31 )
zij, door de Herakliden verdrongen, wegtogen, en
op hun beurt, van de kusten van het later eigen
lijk genoemd Achaie de uit Attika gekomen Iöni
sche stammen verdreven, die zich aldaar hadden
gevestigd. de Aeolischen tongval, en een Aeo
lische afkomst, van een zoon van Xxxxxx, kent
men toe aan alle de Hellenen ; met uitzondering
van de reeds genoemde Iöniërs in Attika, een deel
van welke zich naderhand ging neêrslaan op de
westkust van Klein-Azië, van de voormelde Achai
ers, en van de eerst in hun klein land besloten
en vervolgens door de Peloponnesus verspreide -
Doriërs. De uitbreiding der Aeolische volksstammen
was dienvolgens de eerste en voornaamste tot wel
ke Deukalion aanleiding had gegeven ter beschaving
van Griekenland.
De Griekse Staten hadden zich gevormd door
ondernemingen die wel enige overeenkomst heb
ben met de riddertijd der middeleeuwen ; deze
gedurige bewegingen waren oorzaak dat deze stam
men en Staten, hoezeer zij voor 't overige op zich
zelve stonden, door velerlei betrekkingen als één
volk verbonden waren en bleven, hetgeen in het
tijdvak hetwelk dat van Deukalion vooraf was ge
gaan , en dat men gewoonlijk het Pelasgische
noemt, niet alZo was. Nadat nu deze Staten
meer gevestigd waren en van binnen meer rust ge
noten, terwijl de Griekse natie zich zelve als
één Geheel begon te beschouwen, ontstonden er
drie hoofdafdelingen naar de drie tongvallen die
men opmerkte, de Aeolischen, Dorischen en Iöni
( 32 )
schen, naar de namen, gelijk wij reeds gezegd
hebben, van twee zonen en een kleinzoon van
Hellen. Uit dezen hoofde beschouwden zich alle
als nakomelingen of stamgenoten van dezen, schoon
het zeker is dat vele steden en maatschappijen ge
grondvest waren door Pelasgische, Phenicische,
Egyptische, of Klein-Aziatische hoofden en vor
sten. De meesten nogtans waren werkelijk Helle
nen, en wel, vroeger in Opper-Griekenland, later
de Dorisch-Heraklidische in de Peloponnesus. Van
nu af was ook de naam van Hellenen aan allen ge
xxxx, en ontwikkelde zich met kracht die verhe
ven volksgeest en dat gevoel van zelfstandigheid .
die de beschaving vergezelden. Wie in deze voor
rechten niet verlangde te delen, maar hardnekkig
gehecht bleef aan de voormalige woestheid en taal,
merktekenen van de Pelasgischen tijd, werd be
schouwd als niet behorende tot het ligchaam des
Helleenschen volks, maar als Barbaar, wat voor
heen de oudere inwoners des, ganschen lands ge
weest waren , als vreemdeling in één woord. - 3
Tot de punten van vereniging van dit volk be
hoen voornamelijk de zamenkomst bij de Olym
pische spelen en het Gericht der Amphictyons, -
inrichtingen, welker oorsprong zich in de oudheid
des tijds schier verliest, doch die met wijs over
leg en echten nationaal-geest daargesteld, het oog
merk van de éénheid des gehelen volks te bewa
xxx, juist bereikten; - verder, de voorrang in de
leiding en behandeling der algemene zaken, de
verbindtenissen tussen de Staten onderling en
( 33 )
hun uitgebreide handel, die zich op de vele ver
spreide volkplantingen uitstrekte, hun wederkerige
naijver, gelijk die van hun schrijvers en dich
ters, die zonder een aan allen gemene taal niet
bestaan kon. De gevolgen van deze vereniging
waren aanmerkelijk, en het was door haar dat dit
door de natuur bij uitstek begunstigd volk tot de
hoogte steeg waarop de Geschiedenis het ons heeft
leren kennen. Deszelfs voortreffelijke begaafdhe
den hadden reeds vroegtijdig de schone gedaante
die de Griekse taal Zo voordelig kenmerkt,
bevorderd, en van haren kant wekte de taal aller
lei begaafdheden op bij dit volk.
Door het onophoudelijk vermengen en kruisen
der stammen en der geslachten, van de tijd af der
ondernemingen van Xxxxxxxxx'x en Hellen's nako
melingen, was zij tot ééne taal geworden. Uit
het reeds gezegde kan men lichtelijk de redenen
ontwikkelen waarom deze tongvallen, in plaats van
zich in afzonderlijke talen van xxxxxxxx te verwij
deren, de een van de anderen leende, en daar
door de algemene taal in buigingen en afleidingen
verrijkte. Dit was reeds vroeg een vrucht van
het nieuwe tijdperk, terwijl de stammen, in het
Xxxx-Xxxxxxxxxxxxxx, van elkander vervreemd, ver
moedelijk ook door scherpere tongvallen afgesche
den waren. Naderhand niet met de overigen ver
enigd, bleven zij ten achteren in taalbeschaving,
en aan dat onderscheid kennelijk; wij kunnen het
zelfde in enige hedendaagse talen opmerken, en
het was onder anderen het geval met de kinderen
( 34 )
die de eilanders van Lemnos bij hun aan de
Atheniensers ontroofde vrouwen hadden, en welke
door hun moeders in het Attisch werden onder
wezen, schoon oorspronkelijk van dezelfde, en wel
Pelasgische, afkomst (23). Van de invloed der
dichters op deze taal, van HoMER Us af, en van
derzelver redenaars, en van beiden op het volk
zelf, behoef ik wel niet te gewagen. Nopens dien
der Egyptische en Phenicische bevolkers, vóór den
oorlog van Troje, zijn minder bepaalde berichten
voorhanden, schoon men, in 't algemeen, aan z00
danigen invloed niet twijfelen kan. De veelvuldige
overeenkomst tussen Griekse en Hebreeuwsche
woorden schijnt of tot dit tijdvak, of tot de ook
in later tijd voortgeduurd hebbende handelsbetrek
kingen met de Phenicische Staten, te behoren; in
het eerstgemelde geval moet deze invloed zich ook
in de taal der Pelasgen geopenbaard hebben, die
xxxx schrijftekens bezaten vóór de gene die zij
van de Pheniciërs ontvingen, en ook in Italië over
brachten, namelijk de A, B, G, D, E, I, K, L,
M, N, O, P, R, S, T, U, waar later de th,
x, ph, ch, z, è, ps en oo, zijn bijgevoegd. Men
meent dat de zachtere Griekse taal hare klinklet
xxxx, in haar Alphabeth uitgedrukt, uit de voor
naamste Phenicische aspiratien ontleend heeft (24),(23) HERoDorus, B. VI. Hoofdst. 137.
(24) verg, oogueT, de l'origine des lois, des arts et des st"
ces, II. L. 2. p. 230, en PLINIUs, VII. c. 56. Deze was het spoor
niet bijster, schrijvende dat het hem altijd was voorgekomen"
- 35 )
Zo men, na het aangevoerde, nog aarzelde om
de éénheid van oorsprong van het Pelasgisch, het
oud-Thracisch en het Helleensch-Grieks voor
bewezen aantenemen , overwege men nog de na
volgende van de oude schrijvers ontleende daadza
ken. 1°. Van de Pelasgische volkplantingen in
Italië heeft het Latijn een van deszelfs grondbe
standdelen ontleend, en dit bestanddeel is, kenne
xxxx en echt, Grieks, naastbij komende aan het
Aeolisch - Dorische dialekt. Deze Pelasgische volk
plantingen zetteden er zich reeds neder vóór den
krijg tegen Troje.
2°. Wanneer de nauwkeurige
geschiedschrijver XXXXXXXXX vAN HALIKARNAssus de
Pelasgen voor Hellenen verklaart, dan moet de
overeenkomst van taal één, Zo niet te dien tijde
het enig overgeblevene, der bewijzen geweest zijn
die hij daarvoor had (25). 3°. Er bestaan gene
gronden om de Lelegen, de Kureten en andere
stammen die Deukalion en Hellen vergezelden en
de Pelasgen verdrongen, tot een geheel anderen
volks- en taalstam te brengen. De eerstgenoemde
toch, hoezeer veeltijds voor een gemengden hoop
gehouden, ontmoet men, deels in Klein-Azië,
deels in de noordelijke streken van Griekenland,
te midden van andere voor Pelasgische erkende
stammen; de Kureten, in hun oudste Europe
deze letters van de Assyriërs afkomstig waren. Vergelijk ons I.
Stuk, bl. 155, 161, 166, en PETITY, Encyclopedie elementaire,
III. p. 380-386 en 407 et sutv.
(25) Hij leefde omstreeks het begin onzer tijdrekening.
( 36 )
sche woonplaatsen (26), Aetolië en Akarnanië,
staan almede op Pelasgischen bodem. En nog dui
delijker is de inmenging van Pelasgische stammen
in de Hellenische volkplanting der Iöniërs op de
kust van Klein-Azië , uit Abanten bestaande
van Euboea, uit Kadmeërs, Dryöpers, Phoceërs,
Molossers, Arkadiërs, Epidauriërs enz., allen steeds
tot de Pelasgen, of Doriërs, gerekend. Dat ge
heel woeste volkeren, gelijk de Xxxxxxx en Teu
tonen waren, op hun rooftochten stammen van
andere afkomst met zich medegesleept hebben, zou
niet vreemd zijn, maar tot meer bezadigde volk
plantingen voegen zich gene mensen bijeen die
niet in de gemeenschappelijke of nabijkomende taal
een wederzijdschen band of hulp vinden. Dit be
let niet dat deze Iönische tongval na verloop van
tijd Zo onderscheiden werd van dien der oude be
woners dezer kusten, die, naar men meent, van
de eilanden waren gekomen, dat men ze als twee
talen kan beschouwen, althans even verschillende
als bij voorbeeld het NederDuits en het Deensch,
in de twaalfde eeuw. 4°. Dat dit onderscheid in
vroegere tijden minder aanmerkelijk was, is ook as
tenemen uit de omstandigheid dat wij, in de uitvoe
rige taferelen van de onderhandelingen en gebrui
xxx, bij de Klein-Aziatische, Griekse en Thraci
(26) Ik ben niet onbewust dat men hen van de Indische Ketri
en de oevers van de Perzischen zeeboezem, wil laten komen,
hetgeen misschien een nieuw licht kan verspreiden over de over
eenkomst van het Grieks met het Perzisch. Ik laat deze gis.
sing hier onaangeroerd. -
( 37 )
sche stammen geen tolken tussen dezelve, of zin
spelingen daarop aantreffen, al ware het ook dat
de dichters zich van de omslag en het herhalen
van een gesprek in de mond van de tussen
spreker gelegd, hadden ontslagen. Als HoMERUs
Xxxxxxx op de kust van Afrika bij de Lotophagen
brengt, zendt deze een bode onder geleide van
twee mannen uit om het land te verkennen, maar
de dichter, het onderscheid van taal niet aanroe
rende, zorgt voor het behouden der waarschijnlijk
xxxx, en laat hem niet verhalen wat zij met de in
woners gesproken hebben. Omgekeerd, hebben
AEscHYLUs en EURIPIDEs geen zwarigheid gemaakt
om hun Trojanerinnen Grieks te laten spreken.
Zelfs in de omstandigheid dat bij de eerstgenoem
den, in zijn treurspel van Xxxxxxxxx, de over
winnaar niet verstaat wat Xxxxxxxxx met schijnbare
opgeruimdheid zegt, ligt geen stellig bewijs van
het tegendeel, althans niet van zodanig taalver
schil dat met de verwantschap onbestaanbaar zou
zijn. Xxxxxxxx, als Pelops, een Phrygiër of Ly
diër, in de Peloponnesus , als Bellerophon van
Korinthe in Lycië komt, en zij daar zonder geweld
van wapenen hun gebied vestigen, als Paris zich
te Xxxxxxxxx ophoudt, dan geven deze omstandig
heden te zamen genomen ons een wenk om aan
overeenkomst van taal te denken. Wat er ook
van het heen- en wedertrekken der helden en volks
xxxxx in de Griekse fabeleeuw bij het licht der
Geschiedenis verdwijne, die verhalen gronden zich
ten minste op overleveringen of op een van ouds
( 38 )
bestaand denkbeeld wegens die overeenkomst. 5°,
Deze wordt niet weinig bevestigd door de eenstem
mige berichten der Ouden, die de beginsels der
Griekse dichtkunst, vóór XxXXXXx, aan de in
boorlingen van Thracië en van het westen van Klein
Azië toeschrijven. Niet slechts noemen zij Tha
xxxxx, die zich in een wedstrijd waagde met de
Peloponnesische Muzen, en zijne nederlaag met het
gemis van zijne lier en zijn gezicht boette, als een
Thraciër, en bepaaldelijk uit de omstreken van den
Edon, een berg in of op de grenzen van Xxxxxx
nië, waar zich ook de priesteressen ophielden van
Bacchus (27), welker geestvervoering Zo ver
schrikkelijk ontaarde; de Muzen zelve waren uit
Piëria, een landstreek van Macedonië, Orpheus
was uit Thracië, Olympus, de vader der Griek
sche toonkunst, (en aan wien is het onbekend hoe
eng toon- en dichtkunst bij de Ouden verbonden
waren,) was uit Phrygië, in het algemeen getuig
sTRABo, dit onderwerp in zijn Xde boek behande
lende, dat de muzijk der Grieken van Thracischen
of Phrygischen oorsprong was. Bij de invoering
van de eerdienst van Apollo in het eiland Delos
werden gezangen hem ter ere gezongen, waarvan
Olen, de Lyciër, de maker was, andere van hen
voor Xxxxxx, bij het strooijen van de asch des
brandoffers, aan de grafstede van Argis en Ops,
op een talloze schare van kranken die het altaar
omringde (28), werden het nog ten tijde van PAU
(27) Bacchanten, Menaden, Edoniden.
(28) HERoDoTUs, IV. c. 35.
( 39 )
xXXXXx, die ze schijnt gekend te hebben (29); hij
noemt hen de oudsten der Griekse hymnendich
xxxx, en schrijft hem de uitvinding van de hexa
meter toe. 6°. Indien er al enige twijfel oprees
in hoeverre men genoegzaam kan aangaan op de
berichten van XXXxxxxxx, stRABo en anderen,
omtrent de talen van enkele volksstammen waar
van gesproken is, de moeilijkheden in aanmerking
nemende die van het vergelijken van talen en tong
vallen onafscheidelijk zijn: Zo moet die twijfel ver
vallen als men bedenkt welk nut wij in onzen tijd
trekken van zorgvuldige en oordeelkundige opmer
kingen, die door reizigers in vreemde landen ver
zameld zijn. Bovendien, al zijn eens sommige van
deze onderzoekers door schijnbare trekken van over
eenkomst misleid geworden, om daarin bewijzen te
zien van een in de wezenlijkheid niet bestaande
verwantschap, Zo ontbreekt het ons niet aan voor
beelden van zodanige onmiskenbare verwantschap,
bij de verwijdering en afwijkingen die in latere tij
den zijn tussen beide gekomen. En hierin ligt
een nieuwe grond om aan die oude schrijvers ge
loof te geven, dewijl zij meestal veel meer op de
trekken van verscheidenheid, dan op die van ver
wantschap hebben gelet, waarvan men onder ande
ren een aanmerkelijk voorbeeld vindt bij HeRobo
Tus, als hij zegt, dat de tongval van de steden
van Xxxxx niets gemeens had met xxxx xxx Xxxxxx,
en, gelijktijdig, dezelve tot de Iönischen brengt.
(29) Olen was ouder dan Orpheus. PAUSANIAs, IX.
( 40 )
En Xxxxxxxxx, de oudheden beschrijvende die in
de omstreken van Lerna gevonden werden, merkt
van enige opschriften aan, die in de Dorischen
tongval gesteld waren, dat zij, mogelijk naar de
vroegere vernieuwd, maar niet Zo oud zijn kon
den als men verhaalde, van vóór de terugkomst
namelijk der Herakliden, omdat toen de Argiviërs
dezelfde taal spraken als de Atheniensers, en de Do
riërs nauwelijks in Griekenland bekend waren. Uit
deze en andere voorbeelden blijkt derhalve hoe
nauwkeurig deze schrijvers te werk gingen in het
onderscheiden der tongvallen, en dat men de woor
den van HERoDoTUs (30) in veel te ruimen zin
opvat als men, uit hetgeen hij van het Pelasgisch
in onderscheiding van het Grieks zegt, wil af
leiden dat hij dezelve als twee talen beschouwt die
gene de minste verwantschap met elkander hebben.
7°. Het reeds bijgebrachte laat niet toe de overeen
komst van het oud-Pelasgisch met het Hellenisch
Grieks als een gevolg te beschouwen van het
overnemen door nabuurschap en gemengde inwo
ning. De gevallen waarin dit plaats had gegrepen
onderscheiden de oude Geschiedschrijvers uitdrukke
lijk. Het aannemen van een andere taal, een der
moeilijkste opofferingen, kost dan alleen minder
als beide van één stam zijn en nog redelijk veel
naar elkander gelijken. Zo zweemde het Hebreeuwsch
der Joden veel naar het oud- Arameïsch
of Chaldeeuwsch dat ten tijde hunner wegvoering in( 41 )
Babel gesproken werd. Hetzelfde kan hebben plaats
gehad met de Kauniërs en de Kariërs, omtrent
welke HERoDoTUs niet durft beslissen wie van de
ze beide volkeren de taal van het andere had over
genomen. Zo wilden ook de inwoners van Colo
nides niet voor Messeniërs doorgaan, maar voor
ene uit Attika daarheen gebrachte volkplanting, die
naderhand de Xxxxxxxxx xxxxxxx, dien de Messe
niërs spraken, had aangeleerd. 8°. Eindelijk heb
xxx xxx nog een aanmerkelijken grond voor de ver
wantschap van het Grieks met het Pelasgisch, in
de taal der Arkadiërs, die, niet door de Herakli
den overheerst, onmiddellijk van de oude Pelas
gen afstamden, naar de eenstemmige getuigenis der
schrijvers. STRABo (31), de volkeren van de Pe
(31) In het begin van zijn VIIIste boek, waarin hij zich bij
zonder toelegt om de aardrijkskunde van HoMERUs optehelderen en
met die van zijn leeftijd te vergelijken. - Op het einde van dit
boek spreekt hij van de Arkadiërs als van het oudste der Griekse
volkeren, in welks beschrijving hij zich echter zegt te bekorten,
dewijl mn het land geheel en al verwoest was, en deszelfs steden,
alom vermaard in de vroegere eeuwen, door de langdurigheid der
oorlogen tot in de grondslagen vernield waren. Het is wel niet
mogelijk in korter woorden de achtervolgende tijdperken van onbe
mijde eenvoudigheid en rust, van opkomst, van bloei, en van on
dergang van een volk uittedrukken. Zodanig was dus reeds vóór
achttienhonderd jaren het grootste deel der binnenlanden van het
tegenwoordig Morea; hoe moeten deszelfs inwoners, niet delende
in de handel die in het tijdvak van de grootheid der Venetianen
op de kusten bloeide, zijn achteruit gegaan ! vreen de volkeren,
er indringende, brachten er hun woestheid en overheersching- -
In 't voorbijgaan zij hier opgemerkt dat dezelfde stRABo aantee
xxxx van Mycene, de beroemde koningszetel van Xxxxxxxxx, dat
( 42 )
loponnesus onder twee hoofdverdelingen brengen
de, de Aeolische en de Dorische, zegt dat de be
woners van Xxxx, als een aan Jupiter Olympius
bijzonder geheiligde stam, en de Arkadiërs, uit
hoofde hunner afgezonderde ligging in de geberg
ten, niet in de gebeurtenissen, die de uitbreiding
der Doriërs ten gevolge had, deelden, maar, lan
gen tijd, onderling in vrede, onaangevallen en af
gescheiden waren blijven bestaan; dat zij beide,
voorts, van Aeolischen oorsprong waren, hebben
de, tot terugbrenging der Herakliden, te gelijk met
Oxylus de wapenen opgevat. Zij spraken ook Aeo
lisch, hoewel niet overal even onverbasterd.
1ste
Dit geleidt mij tot het reeds aangevoerde (32)
dat het zeker is dat de Pelasgen Aeolisch gesproken
hebben, onderscheiden zekerlijk van het Aeolisch
Zo als het de Lesbische dichters beschaafden,
maar overeenkomende met hetgeen men in de grond
slagen van de Latijnse taal herkent, en dat wij
duidelijkheidshalve oUD - AEoLISCH noemen zullen.
Dit spraken alle de volksstammen die onder en na
Deukalion zich langzamerhand van bijna geheel
er in zijn tijd geen spoor meer van te vinden was, en dat dus
noch het kasteel van Karvathi (in sommige kaarten Agios Adrianos
geheten), aan de voet van het gebergte van Tricorpha , ten
noorden van Argos, noch een dorp onder de naam van Mycene,
overblijfsels van deze aloude stad zijn kunnen.
(32) Hier boven, bl. 35, n°. 1.
( 43 )
Griekenland meester maakten, met uitzondering van
de, later zich uitgebreid hebbende, Doriërs, Iö
niërs en Achajers; denkelijk echter niet zonder af
wijkingen en verschil in de uitspraak, gelijk men
uit de vergelijking met het Xxxxxxx, dat in den
grond dezelfde tongval was, kan opmaken (33).
Zulke verscheidenheden moesten blijven bestaan zoo
lang deze kleine volkeren op zich zelve en nog
niet tot één ligchaam verbonden waren, wanneer
zij de kern van de Hellenisch - Grieksen volks
en taalstam geworden zijn.
Het is gene gewaagde gevolgtrekking, te stellen
dat het Pelasgisch, in Europa gesproken en met
het oud-Aeolisch overeenkomende, in de grond
niet verschilde van de taal der Pelasgische gewesten
in Klein-Azië. Het kan zijn dat deze hun dialek
ten hadden, waaruit naderhand bijzondere talen
ontstonden, en zulks te lichter omdat zij niet door
geschriften tot een vasten standaard waren gebracht,
en tevens het heen- en wedertrekken der volkplan
tingen, meest over de Hellespont, ten dele ook
uit de eilanden, dezelve voor veranderen en ver
xxxxxxxx xxxxx stelde. Hierbij kunnen Semitische,
misschien ook meer noordoostelijke volksstammen
invloed op hun Pelasgische naburen hebben ge
had. Van de dialekten dezer Aziatische Pelasgen
-mm-"
(33) Bij voorbeeld voor pais (kind) zeiden de Laconiërs poir,
de Latijnen puer. Het veelvuldig gebruik van de r in het midden
zoowel als op het einde der woorden, waarover sTRABo, L. X',
zegt dat de Aeoliërs bespot werden door de blijspeldichters, was,
Zo ik meen, aan dit oude Aeolisch eiger
( 44 )
waren vermoedelijk het PHRyoische, dat het naast
van de Thracischen hoofdtak uitging, het LyDI
scHE en het KARISCHE de drie verstverbreide in
het zuiden en westen van Klein-Azië, tot de tijd
toe dat de Griekse volkplantingen op de kusten
aan het Grieks de overhand gaven, dat sedert,
en vooral onder en na XXXXXXXXX xx Xxxxx,
de heerschende taal werd. Van het Karisch in het
bijzonder weet men dat verscheiden volkeren het
spraken die, in de eerdienst der Goden, van de
Kariërs verschilden, welke anders een groot punt
en bewijs van vereniging bij de oudste volkeren
was , , weshalve ook de Mysiërs en de Lydiërs,
stamgenoten der Kariërs, gezamenlijk bij Mylassa
een zeer ouden tempel van Jupiter hadden. Om
trent het Phrygisch heeft men bij de Ouden ver
scheiden voorbeelden van benamingen, tot de eer
ste noodwendigheden des levens betrekkelijk, waar
van de afleiding niet uit het Grieks, maar uit de
eerstgenoemde taal moet gehaald worden; er waren
zelfs schrijvers die dezen tongval tot aan Armenië
toe uitstrekten, en de Armeniërs oorspronkelijk
voor Phrygiërs hielden.
Laat ik, terwijl wij ons in dit gedeelte der we
reld bevinden, de gelegenheid waarnemen om nog
een woord te zeggen over de talen van KLEIN
Azië, ter aanvulling van het reeds vroeger bijge
brachte (34).
Men verdeelt de westelijke derzelve wel eens in
(34) Iste stuk, bl. 202, 203, en II. bl. 4-6. -
( 45 )
twee hoofdtakken (35): de Karische, waarvan dan
het Lydisch, Mysisch en eigenlijk Karisch de tong
vallen waren, en de daarvan geheel onderscheiden
Phrygische. Deze verdeling schijnt voldoende ge
noeg voor een algemeen overzicht, en niets belet
ons deze dialekten te beschouwen als de voornaam
ste der meer of min onderling verwante talen tot
aan Kappadocië, doch op stellige daadzaken en bij
zonderheden rust zij niet.
De verder noordwaarts en oostwaarts in Klein
Azië wonende volkeren hadden hun grotendeels
met het Syrisch verwante tongvallen.
Het PAPHLAGONISCH noemt STRABo als ene
taal op zich zelve, het Kappadocisch had er vele
woorden van, waarschijnlijk behoorde het in de
hoofdzaak tot de Thracisch-Pelasgischen stam.
De GALATEN hebben wij reeds vroeger gezegd
dat tot de Kelten behoorden.
De KAPPADocIERs waren, naar de eenstemmige
berichten der Ouden, van de Syrischen stam; de
Perzen hadden hun dezen naam ter onderscheiding
van de andere Syriërs gegeven, en zij werden,
met een Grieksen naam, blanke Syriërs (36) ge
noemd. De Kataoniërs, in het zuiden van Klein
Armenië, spraken mede het Kappadocisch.
De cILICIERs waren ook van Syrische en Phe
nicische afkomst. Enige Griekse schrijvers hou
(35) HEREN, de linguis Regni Persici, in Comment. Societe
Gotting. Vol. XIII.
(36) Leuco-Syroi.
( 46 )
den hen voor een Argivise volkplanting, doch,
behalve de oudere getuigenis van HERoDoTUs,
strijdt hier ook tegen dat er vóór de tijd van
XXXXXXXXX nauwelijks twee Griekse steden in
dit land waren. Waarschijnlijker is het dat de Lx
cIERs van hun waren uitgegaan. Van de soLYMI,
een deel derzelve, wordt uitdrukkelijk gezegd dat
zij Phenicisch spraken (37).
Nopens de PISIDIERs heeft men gene zeker
heid; men zou ze eerder tot de westelijke dan tot
de oostelijke, en dus tot de Thracischen stam
kunnen brengen, daar toch de LYCAoNIERs en
XxXXXXXXx, ten oosten van hun, tot dezen be
hoorden (38), en men in nog overige PAMPHYLI
sche woorden mede de sporen van de Pelasgisch
Griekse afkomst opmerkt.
Na dezen uitstap keren wij terug, om van de
eigenlijke Griekse tongvallen xxxx xxxxx verslag
(37) Xxxxxxxx, tegen Xxxxx, I. 22.
(38) Van het Lycaonisch wordt Handel. der Apostelen XIV-11
gewag gemaakt. De taalkundigen hebben deswege meer dan één
gevoelen. Dat het van het toenmalige Grieks verschilde blijkt
uit de bijvoeging, , zij zeiden in 't Lykaonisch,” zonder dat wij
lezen van welke taal Xxxxxx zich tegen de schare bediende. Echter
hadden de Lykaoniërs de Griekse namen der Goden t Dios en
Xxxxxx, die onze Westersche overzetters naar het Latijn herdoopt
hebben, denkelijk op voorgang der Vulgata, althans de Slavische
overzetting van METHODIUs en cYRILLUs, van de negende eeuw,
heeft die van de oorspronkelijken tekst behouden.
( 47 )
te geven. De oorzaken waarom de uit de gemee
nen wortel opgeschoten Thracische en Pelasgische
takken in andere talen overgingen, terwijl de Griek
sche tot een eigen stam opwies, hebben wij in het
voorgaande aangetoond. Men onderscheidt vier
hoofddialekten van deze taal die ieder voor zich,
hoezeer niet in alle soorten, door geschriften tot
ene gevestigde taal beschaafd waren, en een me
nigte van plaatselijke tongvallen, die zich onder
een der vier eersten brengen laten, doch die men
niet Zo zeer als uit dezelve ontstaan dan wel als
verwaarloosde aanverwanten derzelve moet beschou
wen. Terwijl intussen deze vier tongvallen, om
hunne in schrift bevestigde vormen, meer dan pro
vincialismen waren, vindt men er bij vele der oude
Griekse schrijvers de scherpste onderscheidingen
van verzacht en daardoor de taal tot een zekeren
aan allen gemenen tongval gebracht, die men veel
tijds als een vijfden beschouwt en die in de late
ren tijd des Grieksen volks vooral plaats greep.
Dat zodanig Middel-Grieks reeds vóór de tijd
der Macedonische Koningen zou hebben bestaan,
ofschoon niet als geschrevene taal, en het naast aan
het toenmalig Thessalische gekomen zijn, schijnt in
genen dele uitgemaakt.
Uit het Oud-AEoL1scHE , dan, vormde zich een
jonger dialekt van denzelfden naam, in het eigen
lijke Griekenland en, bezuiden de landengte, in
Arkadië en Elis, ook in de Aeolische volkplantin
gen op de westkust van Klein-Azië en in de noor
delijke eilanden van de Aegeïsche zee. Behalve an
( 48 )
dere eigenheden was het kennelijk aan de hulp
klank der w (39), dien de oudere Grieken in plaats
xxxx h vóór een of tussen twee vokalen lieten
hoen, en die bijzonder bij hun Lyrische dich
ters voorkomt. Het Thessalisch was een bijtak van
dezen tongval.
Even hard, de gewone kenmerken der bergtalen
bezittende, de wijdgapende klinkers a en oo be
minnende, was het DoRIscH; in het gewest van
dien naam, en waaraan het Boëotisch zeer nauw
verwant was, in Megaris waar het het Attisch
had verdrongen, in Messenië waar het zich zeer
lang staande hield, in Lakonië waar het in 't bij
zonder door vele provincialismen onderscheiden
was en nog kennelijk gesproken wordt (40), voorts
(39) De digamma Aeolicum. Taalkundigen beweren dat de
Aeolische blaasklank w, door de lippen voortgebracht, te onrecht
dubbelde g genoemd is, en geen, van de Pheniciërs ontleende,
keel-klank zijn kan, als niet behorende tot hetzelfde spraakwerk
tuig. Ik geef in bedenking of deze aan het binnenste einde der
luchtbuis opgehaalde klank niet wel tot aan en buiten de lippen
uitgeblazen kan worden en als een voortzetting beschouwd? Den
naam der Negers die de Engelsen Serawollies noemen, spreken
de Fransen uit Seracollets; men beproeve de zeer onaangena
men klank chwol , diep uit de keel opgehaald, uitteblazen. Zie
voorts over de digamma Naturae et Script. concordia, p. 63 ee
283, en J. PosTER, Essay on the different nature of accent and
quantity, with their application in the English, Latin and Greek
languages, p. 96 and foll., waar men dingen aantreft die beves
tigen dat het Pelasgisch nog meer dan het klassieke Grieks met
het Duits overeenkwam.
(40) volgens XxxXXX, Notice sur la vie de X. xx Xxxxxxxxx
lue dans l'Institut national, 11 Avril 1806. -
( 49 )
op de zuidwestelijke uitbeken van Klein-Azië, op
Xxxxxx en Kreta, ook in de voornaamste volk
plantingen in Sicilië en die elders in Italië waren,
bij voorbeeld te Tarentum. Bij voortgang van tijd
verloor het iets van zijne hardheid, gelijk dit in
de gedichten van XxxxxXXXXx, een Syracusaner,
doorstraalt.
In tegenoverstelling van deze twee tongvallen had
de Griekse taal hare twee zachte; het 1öNISCH
en het Attisch, op de noordkust van de Pelo
ponnesus, beide van Athene uitgegaan en in zeer
nauw verband staande. Het eerste, kennelijk aan
zijne weekheid en het uiteenzetten der klinkletters,
schijnt de invloed der luchtstreek van Klein-Azië
te hebben ondervonden, waar men het in de xxxx
xxxx xxx xx xxxx- en van de noordkust sprak, ook
in die van de Middellandse zee, met name te
Marseille. Het had wederom vier onderscheidingen.
Het ATTIscH, tussen het weke : Iönisch en
het harde Dorisch geplaatst, verenigde zachtheid
en kracht. Tot een minder uitgebreid grondgebied
bepaald, onderscheidde het zich niet Zo zeer door
onderverdelingen als door de veranderingen die de
verfijning hier vooral aanbracht. Van daar kwam
het dat men de wetten van Xxxxx, ten tijde van
Lysias, dat is, 150 jaren later, nauwelijks meer
verstond.
Naar ons aangenomen bestek, ten behoeve voor
al van lezers die zich in gene nadere kennis met
deze taal inlaten, zullen deze bijzonderheden, mee
nen wij, voldoende zijn, er is er nog ene, ech
( 50 )
ter, die wij niet stilzwijgend kunnen voorbijgaan,
omdat, Zo ik mij niet bedriege, nauwelijks eni
ge andere taal een gelijksoortige oplevert, dat na
melijk deze tongvallen, als geschrevene taal, door
vermaarde schrijvers die er zich van bediend heb
ben, tot grondslag geworden zijn van vier soorten
van geschriften, waarin men ze, op derzelver voet
spoor, naderhand gebruikt heeft. Op de kust van
Klein-Azië, bij de bloei der Iönische steden, en
waar later ook de ' Aeolische bloeiden, nam de
dichtkunst het eerst hare hoge vlugt. In HoME
Rus ontdekt men nog de oudere, minder scherp
afgescheidene taal, en hoe zich toen eerst het Iö
nisch als tongval begon te vormen. Zijne taal is
de taal van het heldendicht geworden, en met ge
ringe veranderingen tot bij de laatste dichters ge
bleven, terwijl zij in 't algemeen op de dichtertaal
der Grieken een veelbeduidenden invloed heeft ge- -
oefend. Het Aeolisch - Dorisch werd de taal der
lierzangen, ten dele omdat zij in gebruik was ge
bleven in de gezangen van de eerdienst, die xxx
Xxxxx, Xxxxx en Delphi oorspronkelijk schijnt; ten
dele door de kracht welke PINDARus in dezelve
heeft aan de dag gelegd. ,, Hij toch, die vaak
-, zijne vrolijke tafelzangen aan de toonkunst ge
, xxxx had, nam de Dorische lier van de wand,
, wanneer de zucht voor Pisa's renperk zijne in
, gevingen opwekte, en hij bekroonde de over
, winnaar met het Aeolische lied (41).” Hij ont
(41) Zie de eerste zijner Olympische Oden, ter ere van Hiero
(
51 )
week daarin nogtans het voor vele der , andere
Grieken vreemde van de Dorischen tongval zon
derden nadruk van xxxxxxxx uitspraak te verminde
ren. Het is uit hoofde van derzelver lyrischen
oorsprong, dat de Griekse treurspeldichters dien
tongval behouden hebben in hun koren, voor
't overige de Attischen gebruikende in hunnen
ernstigen en door de vaderlandse oudheden die
zij voorstelden verheven toon. In de blijspelen
daarentegen bediende men zich van de taal des da
gelijkschen levens, dan in het een dan in een an
der dialekt. In ongebonden stijl hebben zoowel
het Dorisch als het Iönisch schrijvers van naam
optewijzen, maar nog meer het Attisch, dat in
het tijdvak van de sierlijksten bloei der Griekse
beschaving de algemene taal der wetenschappen
Werd.
Men kan de invloed van de tongval der Griek
sche schrijvers op de soort der voortbrengsels niet
wel aan hun beroemdheid toeschrijven; het is
echter niet moeilijk dien te verklaren uit de vor
men die zij kneedden voor de taal. Naar mate
dat een taal meer wordt bearbeid, verrijkt zij ha
ren woordenschat met de uitdrukkingen aan het be
handelde onderwerp eigen, en latere schrijvers ne
men die over. Het is bekend dat iets dergelijks
gewoonlijk en zelfs onvermijdelijk, van de ene
taal in betrekking tot de andere, plaats grijpt; in
van Syracusa, die in de wedloop te paard, in tegenoverstelling
van een wagenspan, de prijs behaald had.
( 52 )
de benamingen van de scheepvaart der Nederlanders
ontleend, zal men de tongval van de Duitsen
Alpenbewoner niet ontdekken ; men herkent ge
makkelijk genoeg de zeef door welke de zoge
naamde vreemde woorden ener taal gegaan zijn (42);
maar, in dezelfde taal blijvende, gaat dit onder
scheid wel niet verder dan enkele provincialis
men (43), of een verschil in de uitspraak van een'
klank (44). De rede waarom in de Griekse taal
de zaak een anderen loop nam, is, dunkt mij,
daarin gelegen dat de Griekse volkeren, schoon
(42) Zo noemt, bij voorbeeld het Engelseh, een zegening naar
het Latijn, benedictio, benediction, het Schotsch en oud-Engels,
naar het Frans, benir, benison.
(43) Stukken in een bijzonder dialekt geschreven, maken hierop
gene uitzondering, want zij zijn bepaaldelijk bestemd voor zoda
nig gewest, bij voorbeeld de Poëtes Languedociens, onder de niet
juisten naam van Xxxxxx Xxxxxxx. Amst 1700, uitgegeven; G. JA
Pix, X. XXXXXXXXX enz. in het Friesch. Even min komen hierte
gen in aanmerking dialekten, vóór dat de taal van een geheel volk
gevormd was, gelijk het Plat-Duits, het Provençaalsch, het Pi
cardsch der trovères, het Limonsynsch van de Spaanse toneel
spelschrijvers, die onder de naam van de Poëtas Valencianos be
kend zijn. Eindelijk ontmoet men, zonder dat zij in het geval
zijn der Griekse tongvallen waarover wij hier spreken, navol
gingen in een ouderen stijl en spreektrant. Het naïve, bij voor
beeld, dat de Fransen in de vertalingen uit de pen van XXXxx,
in hun oudere dichters, als XXXxX, BELLEAU en anderen, onder
den naam van stile marotique, roemen, en dat bijzonder van de
verkleiningswoordjes zijne zachtheid ontleent die het voor veld- en
liefdezangen schikt, en door de jongeren somtijds gelukkig nage
bootst is, onder anderen in BERQUINs Idylle: l'orage.
(44) Gelijk ai voor ei. Zie SIEGENBEEK, Spelling, bl. 140 en
wEILAND, Woordenboek, op ai. -
( 53 .
door belangen verenigd, door hun zucht tot de
vrijheid hun onafhankelijkheid in hun tongval
len hadden behouden, op de tijd toen elk gewest
zijne schrijvers en de kundigheden waarover zij
handelen bezat. Men gevoelt welken gunstigen in
vloed dit op de rijkdom en de buigzaamheid der
taal moest uitoefenen, toen onder Xxxxxxxxx en
zijn zoon Xxxxxxxxx xx Xxxxxxx in het ligchaam
der Macedonische Monarchie begrepen werden. De
Attische vormen nogtans werden daarbij hoofdzake
lijk behouden, maar niet de gestrenge zuiverheid
van sommige taalzifters die, later, dezelve weder
zochten te doen herleven, en gewoonlijk Atticisten
genaamd worden. Alexandrië in Egypte, onder de
Ptolemeën de zetel van geleerdheid en geleerde in
richtingen, bood bijzonder een punt van vereniging
en gelegenheid tot opkweking der nieuwere taal
4all.
Tot dezen tijd behoort de bekende vertaling der
Zeventigen, van het Oude 'Testament, maar er
bestonden aanmerkelijke omstandigheden die invloed
op dezelve hadden. In Egypte woonden vele Jo
den, het was het eerste hoofdverblijf van het Griek
sche Jodendom, hetwelk deze taal bij zijn eerdienst
begon te gebruiken, en hare kennis verspreidde on
der de Joodse, in vele landschappen der Griek
sche, heerschappij verstrooide, gemeenten. Er is
veel voor om te denken dat de Joden het Grieks
met een kennelijk eigen dialekt gesproken hebben,
het schijnt tevens dat hun overzetters noch het
Grieks zuiver genoeg kenden, noch in de kunst
( 54 )
van vertalen genoegzaam geoefend waren, misschien
ook uit godsdienstige schroomvalligheid te veel aan
het taaleigen van de oorspronkelijken tekst hecht
ten; althans hun overzetting is een Hebreeuws
Grieks geworden, aan de schrijvers van dit volk
eigen, enkelen uitgezonderd welke een zuiverder
Grieks schrijven, met name XXXXx en XxxXXXXx.
Uit dit Alexandrijnsche Joods-Grieks is de taal
die wij in het Nieuwe Testament aantreffen ont
staan.
Het zou tegen alles aanlopen wat de Geschie
xxxxx der talen ons leert, indien men meende dat
het Grieks, van de tijd af dat alle de Staten
waar het gesproken werd de Romeinsen schep
ter huldigden , niet in de lotwisselingen zoude
hebben gedeeld, die van de nabuurschap of inval
xxx xxx xxxxxxx volkeren, de omgang met vreem
de krijgslieden en ambtenaren, of van de meerver
wijderde en heimelijk ondermijnende oorzaken af
hangen, die verandering in de zeden en denkwijze,
en achteruitgang in kundigheden en beschaving be
werken. Het overbrengen van de Keizerlijken ze
tel met de praal en de stijl van het Hof herstel
de Griekenland niet, op de Grieksen bodem;
de mond der Xxxxxx'x en der Xxxxxxxxxxxxxx was
gesloten voor het gestoelte der Alleenheerschers, en
de welsprekendheid vond alleen het oor open voor
de lofredenaars. Zij had, het is waar, nog ge
sproken door XXXXXXXXx xXX XXXXXXxXx en cHRx
sosToMUs, maar de spitsvindigheden der wijsbe
xxxxxx, de haarkloverijen der verketterende godge
( 55 )
leerdheid, hadden de aandacht afgewend van de
lieflijkheden der welluidende dichters, vervalschte
smaak van de enen en vervalscht gevoel van den
anderen kant hadden de onderwerpen der oude zan
gers waardig, doen vervangen door minder belang
rijke in gezwollener stijl voorgedragen. Na de da
gen van Xxxxxxxxxx en Xxxxxxx, na de schan
delijke taferelen door sUEToNIus vruchteloos ge
tekend, aan wie zou de geschiedschrijver zijne
lessen verspild hebben ! Want wij moeten, in het
beschouwen van de invloed der letteren op dit
tijdvak, de Latijnen niet van de Grieken afzonde
ren. Twee nieuwe onderwerpen boden zich aan
de Griekse schrijvers en geleerden aan; de uit
legkunde en kerkelijke geschiedenis, uit de nieu
wen godsdienst, de rechtsgeleerdheid, uit de nieu
we wetgeving, ontstaande; de behandeling van bei
de moest in de taal gelijk in de stijl verandering
te weeg brengen. De mannen van letteren, hoe
langer hoe schaarscher geworden, vonden alleen
veiligheid in ballingschap van de vaderlandsen
grond (45), toen in 1453 Konstantinopel, dat in
vroegere eeuwen onder de bescherming had gestaan
van Athene, in handen der Turken viel. Zij gin
gen naar Italië over, waar Xxxxxxxx Xxxxxx van
(45) Dit was het dat de ziel drukte van Xxxxxxx Xxxxxxxx, die
een afstammeling was der Griekse Keizers, en dat Zo roerend
doorstraalt in het grafschrift dat hij voor zich zelf dichtte; het
komt hier op neer: Xxxxxxxx rust in een vreemde aarde. Gastvrij
ontvangen, klaagde hij niet over vreemden. Dat Griekenland gee
ne vrije grafstede heeft voor hare kinderen, beweende hij.
( 56 )
Thessalonika ruim honderd jaren te voren had be
gonnen het klassieke Grieks te herstellen, dat
men dus ten minste van dien tijd af als een doode
taal moet aanmerken. Het Italiaansch der Genue
zen in de veertiende en vijftiende eeuwen, dat der
Venetianen in de twee volgende, gevoegd bij de
taal, van een geheel anderen stam, van de Turk
sche meesters, hadden in de laatste plaats rijkelijk
toegebracht om het te verbasteren.
3e .
Het HEDENDaagsE Grieks is uit deze ver
bastering gesproten, en in Zo verre hadden de
lotgevallen van deze taal gelijkheid met die der
Latijnse, _ maar met dezen geheel verschillenden
uitslag, dat uit een bedorven Latijn nieuwe talen
ontstaan, gevormd en bloeijend opgewassen zijn,
het Grieks daarentegen van het standpunt ener
vervallene taal meer en meer is teruggegaan. De
Grieken noemen haar, sedert, de Romeinse, ge
lijk zich zelve Romeinen, naar het voormalig Oos
tersche rijk. Tot het verval der volkstaal heeft
bijgedragen dat de taal in alle stukken, regerings
zaken betreffende, is afgeschaft, en van de andere
zijde voor de weinige letterkundige voortbrengsels
het klassieke Grieks Zo goed als uitsluitend is
gebruikt gebleven; weshalve de schrift- en kerk
taal, Zo als zij zelfs te Konstantinopel door de
beschaafde standen gesproken wordt, en, van de
zestiende eeuw af, onder regels gebracht en in
( 57 )
spraakkunsten en woordenboeken voorhanden is,
minder van het echt - Griekse afwijkt dan de on
derscheidene volksspraken. In de tweede helft der
zestiende eeuw bestonden er meer dan zeventig
zodanige, en daaronder was die van Athene wel de
meest bedorvene. Het wordt, zegt men, nog het
zuiverst gesproken in de omstreken xxx xx xxxx
Xxxxx, waar nog vele kloosters aanwezig zijn, in
enige delen van Morea, en op de eilanden Paros
en Nicaria. Op Cyprus moet de uitspraak wel bedor
ven maar anders nog veel oud-Grieks in de taal
overig zijn. Op Kandia hebben de Sfachioten, een
overblijfsel der oude Kretensers, hun onafhanke
lijkheid in een tak van het Witte gebergte tot in
1770 verdedigd; hun tongval zou uit dien hoofde
een bijzonder onderzoek verdienen. Een zeer af
wijkend en bedorven Grieks is ook dat der Mai
noten, omstreeks het oude Sparta; van waar zij
echter niet oorspronkelijk zijn, maar van vreemden .
die zich onder Xxxxx aldaar verzamelden tot dat,
het land weder onder het verbond der Acheërs ge
komen zijnde, zij met de andere inwoners veree
nigd geraakten. Een kleine hoop van dezelve, om
trent duizend zielen sterk, onder welke de Stefa
xxxxxx'x de aanzienlijksten waren, nam in 1676,
nadat de Turken in 1669 Kandia veroverd en door
een onverhoedschen inval van de zeekant in deze
ontoegankelijke bergen van Morea waren ingedron
gen, de wijk naar Korsika. Zij breidden er zich
aanvankelijk uit in de streek Paomia, in het rechts
gebied van Vico, doch werden in het eerste derde
( 58 )
deel der afgelopen eeuw naar de even schaars be
volkte van Zellao, waarvan Ajaccio de enige stad
is, verplaatst (46). - Omtrent gebeurtenissen en
bijzonderheden, die op het opbouwen der nieuw
Griekse taal konden werken, verdient vermel
ding dat op aanzoek van de Nederlandsen ge
zant te Konstantinopel, en aandrang van de geleer
den GoLIUs, het Nieuwe Testament (47) daarin
ten behoeve der Griekse Christenen het licht
zag, vele van welke echter, in Klein-Azië, hunne
voorvaderlijke taal niet meer kennen en Turksch
spreken, schoon de liturgiën er nog in werden
voorgelezen, in de tijd van XXXXXXXX (48).
Ene vertaling van de Reis van de jongen XXX
xXXXxXx in dezelve, is in het laatst der vorige
eeuw te Wenen verboden en verbrand (49).
Ik heb het noodeloos geacht uitteweiden over
het karakter der klassieke Griekse taal, tot het
leren van welke dagelijks gelegenheid is. Laat
mij alleen zeggen van hare welluidendheid, dat zij
dezelve aan het aantal der klinkletters, lange en
korte, en der tweeklanken, aan het vermijden van
(46) Men vindt dit bij BoswELL en anderen omstandig.!
(47) Bij ELZEVIER, in 1638, 2 delen in 4to. Zie BAUMGAR
TEN, Nachrichten, VIII. s. 1.
(48) Klein-Azië, bl. 374 en 390. In zijne Reize door Xxxx
kenland, bl. 213, vermeldt hij een ander, voorzeker zeldzaam,
letterkundig voortbrengsel.
(49) Zie Vaderlandse Letteroefeningen, 1803. Mengelwerk,
bl. 721 en het verder aldaar verhaalde.
( 59 )
harde en stotende 'zamenvoegingen (50), aan de
zorgvuldige en sierlijke woordschikking, verschul
digd is, van hare rijkheid, dat levendigheid, gees
tigheid, smaak, wijsgerige scherpzinnigheid, daar
(56) Een groot kunstrechter in het vak van smaak, wINKEL
XXXX, Von der Nachahmung der Griechischen Werke, s. 107
109, draagt enige gedachten voor, betreffende de invloed van de
lands- en luchtsgesteldheid op de taal der Grieken, die dit karak
ter der taal ontwikkelen, en tevens uitnemend bevestigen wat wij
op dat onderwerp in het algemeen in onze Inleiding hebben ter ne
der gesteld. » Mij dunkt,” zegt hij, na op het spoor van Xxxxx
xXXXXx en de abt Xx Xxx te hebben aangemerkt hoe een gema
tigde luchtstreek, heldere hemel, zuiver water, gelijk de bron van
Xxxxxxxx, toebrengen om een schoner ras van mensen te vor
men, gelijk zij dieren beter doen gedijen en aan de vruchten de
volkomenste rijpheid schenken, - » mij dunkt dat men uit de taal
» der Grieken van hun ligchaamsgestalte kan oordelen. De na
» tuur vormt bij elk volk de werktuigen der spraak naar de in
w, vloed der landstreek. Zo verhaalt PLINIUs van de Troglodyten
» (die in Ethiopië in spelonken woonden) dat zij meer krijschten
» dan spraken; anderen bewegen nauwelijks de lippen; anderen
» brengen een doffen of heeschen klank voort. Onder een ruwen
» hemel zijn de tonen grof en de delen des ligchaams die daar
» toe medewerken, kunnen niet van de fijnste zijn.”
» De voorrang dien het Grieks boven alle andere talen in wel
» luidendheid heeft is onbetwistbaar. Alle de Noordsche talen zijn
» met medeklinkers overladen, in de Griekse daarentegen zijn
» zij Zo afgewisseld, dat elke medeklinker van enen klinker ver
» gezeld is; niet ligt staan er twee van deze bij elkander, zonder
» inéén te smelten. De zachtheid der taal duldt niet dat een letter
» greep met de harde klanken th, ph, ch eindige, en de verwis
»seling van letters van hetzelfde werktuig grijpt plaats als zij de
w, hardheid van een toon kan wegnemen. Waaromtrent enige wei
» nige woorden die ons hard voorkomen, geen tegenwerping kun
» nen maken omdat wij de echte uitspraak van het Grieks zoo
» weinig weten als van het Latijn. Deze dingen bijeengenomen
( 60 )
toe om strijd hebben bijgedragen, in het, met
doorgaande regelmatigheid, vormen, aanknopen,
uitstrekken en schakeren tot in de fijnste onder
scheidingen der begrippen, van een menigte aflei
» deden de taal zacht vloeijen, gaven verscheidenheid aan de
» klanken en een gemakkelijkheid om dezelve te zamen te voe
» gen, die onnavolgbaar is in elke andere. De gisfing schijnt daar
» om niet ongegrond, dat XXXXXXx, onder de taal der Goden, het
» Grieks, onder de taal der mensen, het Phrygisch bedoeld
w, hebbe.”
» In het bijzonder stelde de overvloed der klinkers het Grieks
we in staat om door de klank en de rangschikking der woorden de
» zaak zelve te doen hoen, of ze te schilderen”- (een onderwerp
met smaak behandeld door wEBB, On the beauties of poetry). -
» HoMERUs tekent in twee verzen het drukken, de snelheid, de
» verminderde kracht in het indringen, de langzaamheid in het
» doorgaan en het stremmen der beweging van de pijl die Pando
» rus afschiet op Menelaus (Ilias, IV. vs. 135 en 136). Desgelijks
» ziet men bij hem (aldaar, XVI. vs. 215) de ineengedrongen
» bende der Myrmidonen schild aan schild, helm aan helm, man aan
» man, staan.”
» Bij dit alles moet men zich geen verkeerd denkbeeld van deze
» taal maken door ze zich voortestellen als een beek zonder enig
, geruisch, gelijk loNGINUs de stijl van XXXXx beschrijft; zij ver
» heft zich bij wijlen als een geweldige wegslepende stroom, als
v, de winden die de zeilen van Xxxxxxx xxxxxxxxxxx (Xxxxx XX. vs.
» 71). Te onpas echter aangebracht, hield men zulke zamenzet
, tingen of harde uitdrukkingen voor onaangenaam.”
,, een zodanige taal vorderde fijne en rassche werktuigen, voor
- op welke de talen van andere volkeren minder geschikt waren. Een
, der Griekse Kerkvaders klaagt dat de Romeinse wetten in
, een taal geschreven waren die Zo vreesselijk hard was.”
, Zo men dan van de gesteldheid der spraakdelen tot die des
, gehelen ligchaams besluiten mag, waren de Grieken van ene
, fijne stof bewerkt; zenuwen en spieren waren op de gevoeligste
, wijze veerkrachtig en bevorderden de buigzaamste bewegingen,
( 61 )
dingen uit het wortelwoord van een eerste denk
beeld. Hieruit is een verscheidenheid van verbui
gingen, van tijden, van wijzen , voortgevloeid,
die vele andere talen missen (51). Trouwens men
zal zich des niet verwonderen als men het oog
slaat op de reeks van eeuwen (52), die aan deze
taal vergunde, van de - onnavolgbaren HoMERUs
af, schrijvers over allerlei onderwerpen, een PLA
To, een ARistoTELEs, te vormen. Toen de echt
Griekse geest was uitgedoofd, en hare zeggens
kracht door een spitsvindige, beschouwende ge
leerdheid en een overlading van woordrijkheid was
verdrongen, stond de taal Zo gevestigd, dat zij
, die van bevalligheid vergezeld gingen. Men houde echter, naar
» deze beschrijving, de Grieken niet voor een week volk. Men
» hoe hoe XXXXXXXx de Atheniensers op dit stuk tegen de Sparta
» nen verdedigt, enz.” - Laat ik ter bevestiging van het natuur
xxxxx xxxx der schone Griekse gedaante, de oud - Grieksen
schedel bijbrengen, in de verzameling van XXXXXXXXXX, welke de
bedenking omverwerpt als of die gedaante niet meer ware dan een
aangenomen tekenstijl, zonder oorspronkelijk beeld. Zie de Let
terbode 1818. II. 162. * -
(51) Het tweevoud in de verbuigingen, de werkwoorden die gee
ne lijdelijkheid maar een lijdelijke daad, ook wel een die op
den dader zelven werkt, uitdrukken, bij voorbeeld als een woord
betekent, in de werkenden, zin, de wet geven, verhuren, te
pand geven, wachthouden, dan drukt het, door een verandering
in de uitgang, in de lijdendwerkenden, het denkbeeld uit van
de wet aannemen, huren, te pand ontvangen, zich voor iets wach
ten. Voorts drieërlei toekomende tijden, verschillende aanduidin
gen van het verledene, enz. *- -
(52) Tweeduizend vierhonderd jaren ten minste, van vóór Xx
MERus tot de val van het Oostersche Rijk.
( 62 )
niet zodanig zonk in het algemeen verval of zij
kon nog luisterrijke voorbeelden opwijzen; onder
andere de prinses XXXX xxXXXXX, die in het be
ginder twaalfde eeuw het leven van haar' vader,
xx Xxxxxx Xxxxxx, beschreven heeft (53). -
es. Wat het hedendaags Grieks aangaat, deszelfs
verschil van het klassieke is ten dele gelegen in
de uitspraak, het verwisselen en het tussenschui
ven van sommige letters, of in het begin der
woorden afbijten van een klinkletter, ten dele.
in het onveranderd gebruiken van een woord in
meer dan enen naamval of tijd, ten dele in het
missen van tijden en wijzen, en in het aanbrengen
van hulpwoorden
In de nieuw-Griekse dichtkunst is het rijm in
gevoerd, zonder achtgeven op de oude toontee
kens.
IV. LATIJNSE TAK.
Wij hadden, in het volgen der taalverspreiding
naar Europa, gezien welke volkeren het westen
van dat deel der wereld reeds zeer vroeg hadden
ingenomen, Iberiërs, Kelten, Germanen. Wij moes
ten, van dezelve voor een poos afstappende, ons
toen bezig houden met de Thraciërs, niet slechts
omdat ook zij in zeer ouden tijd een deel van Eu
ropa bevolkten, maar om de invloed dien hunne
afstammelingen, de Grieken, op die van de ge
noemde stammen hadden. Wij gaan denzelven thans
(53) Essay on accent and quantity, p. 237 and foll.
( 63 )
overwegen. De Grieken hebben Europa wel niet
als overwinnaars overstroomd, zij namen, als men
het tweehonderdzestigjarig tijdvak uitzondert waar
in zij zeer ernstig in de zaken van Sicilië, oud
tijds door hen bevolkt, betrokken waren (54),
geen deel in de oorlogen die de oudste stammen
verdrongen, verdelgden of herschiepen. Men kan
wel van een Zo levendig volk niet verwachten
dat zij minder onrustig zouden zijn geweest, maar
hunne binnenlandse onlusten en de oorlogen met
hunne oostelijke Aziatische naburen gaven hun de
handen vol, deze oorlogen wendden welligt daar
heen de aandacht der Macedonische vorsten en den
stroom van het Westen af, dat door denzelven
onder wie weet welke betrekkingen zou geraakt
zijn, geheel verschillende van die nu hebben plaats
gegrepen. De Grieken zijn op een andere en
duurzamer wijze daarmede in aanraking gekomen,
door hun volkplantingen, namelijk, en koophan
del en door de lessen die wetgevers, wijsgeren,
letteroefenaars en kunstenaars bij hen gingen ha
len. De Griekse, en in vele opzichten de Thra
cische taal in 't algemeen, was de moeder der La
tijnsche, tot welke wij ons nu begeven.
Het lange schiereiland van Italië is, gelijk ieder
een weet , ten noorden door de Alpen halvemaans
gewijze omgeven. Tussen dit uitgestrekt geberg
te en de Donau namen de Iberiërs, Kelten en
Illyriërs de weg naar het Westen en het Xxxxxx,
(00) Tussen 000-000 xxxx J. C.
( 64 )
waarheen vele hunner stammen ter zijden afweken
door drie tussenruimten, die aan de beide einden
en in het tegenwoordig Tyrol daartoe opening lie
ten. Wanneer dit geschiedde is onbekend. HoMe
Rus en zijne Helleensche tijdgenoten spraken van
Italië even gelijk de Europeërs langen tijd deden
van het onbekende Zuiden, het was voor hun het
land der verdichtselen. Deszelfs geschiedenis neemt
eerst tweehonderd jaren later een aanvang. Het is
niet onwaarschijnlijk dat de drang van deze en van
de andere horden uit Azië achtervolgens en in het
zelfde tijdperk voorviel, Zo lang tot dat het aan
groeijend mensengeslacht genoegzaam evenredig
verdeeld was in de opvoedingsgewesten die des
zelfs alwijze Vader daarvoor bestemde. Naar den
e gang dien wij reeds meermalen hebben opgemerkt,
zijn de verst vooruitgedrongenen, die Calabrië en
van daar Sicilië ingenomen hebben, de oudsten ge
weest.
Op de tijd waarin het eerst enig licht in de
geschiedkunde opgaat over Italië ontmoet men er
grotere en kleinere volkstammen, verschillende in
taal, tongvallen en trap van beschaving, alle om
buit en oppergezag met xxxxxxxx in strijd. Er be
staat nog veel onzekers nopens dezelve, onaange
zien de nasporingen van geleerde mannen (55) ,
(55) FRERET, in de Memoires de l'Acad. des Inscriptions, T
18. HEYNE, ad Xxxxxx. Aeneid, VII et VIII. BARDETTI, Dei
( 65 )
waarvan wij het aannemelijkste, Zo ver ons on
derwerp het vordert, gaan voordragen, onderschei
dende deze vijf stammen :
1°. De ILLYRIERs, Thraciërs van afkomst, ge
lijk (hier boven bl. 1 en 17) gezegd is, namen hun’
weg naar Italië door het tegenwoordige Karniole
en Frioul, 1500 jaren vóór J. C. Zij bestonden
uit drie hoofdvolkeren; ten dele, zuidwaarts over
den Po voortgeperst, hielden zij stand in Apu
lië, waar zij de keten der Apennijnen ter rechter
zijde en een zijtak daarvan voor zich hadden. Een
van deze stammen was die der LIBURNIERs, die in
Kroatie hadden gewoond, en, later, in JAPYGIERs,
PEUcETIERs en KALABRIERs onderscheiden werden.
Bij het aannemen van de Latijnse taal verloren
zij de hun niet geheel; XxXXXXXx noemt daarom
nog die van Canusium tweesprakig (56). Dezen
volgden de sIKULERs, van de grenzen gekomen
van Dalmatië; zij besloegen eerst alle de landen
die de Liburniers ten oosten van de Tiber hadden .
opengelaten, maar werden tachtig jaren vóór het
innemen van Troje genoodzaakt naar Sicilië over
te steken; zij zijn de enigen wier naam niet is
uitgestorven. Nog brengt men tot hun de HENE
TEN of vENETEN, die langen tijd onvermengd ble
ven ten noorden van de Po, en die sommigen
onderscheiden van de EUGANEËRS , anderen voor
dezelfde houden.
primi abitatori dell' Italia. XXXXXXX heeft hoofdzakelijk den
eerstgenoemden gevolgd.
(56) Satyr. I. X- 30
( 66 )
2°. De IBERIERs
(56). Van de kust der Mid
dellandse zee van de Pyreneën af, schijnen zij
omstreeks denzelfden tijd door het zuiden van Pro
vence in Liguria, naderhand het Genueesche, te
zijn getogen ; vervolgens in Toskane, Latium en
Kampanië; onder de naam van Xxxxxx, ontleend
van de rivier Sikanus in Katalonië, hun oudste
woonplaats, gingen zij eindelijk zuidwaarts tot bij
Regium en van daar over naar het westen van Si
cilië, terwijl een ander gedeelte van hun uit Tos
xxxx naar Korsika overstak. Bij de bewoners der
binnenlanden van dit eiland vindt men nog, naar
men zegt, sporen van deze afkomst.
3°. De KELTEN of Galliërs
(57). Van hunne eerste komst in Europa af, gevestigd tussen den
Donau en de Alpen in het noorden van Italië,
trokken zij, naar het schijnt, door de xxxxx xxx xx
Etsch naar het Zuiden, waar zij de Illyriërs en
Iberiërs aantroffen en voor zich het land deden
ruimen. De Romeinse schrijvers geven hun den
naam van oMBREN, die een algemene benaming
was van alle de Kelten zoowel ten oosten als ten
westen der Alpen, en van de Rhijn tot aan de
Zee, weshalve er ook de Helvetiërs onder verstaan
(56) Vergelijk ons Eerste Stuk, bl. 252. - ScyLAx, die ten
tijde van Xxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxx leefde, is de oudste schrijver
die enigzins uitvoerig bericht over de Liguriërs geeft; hij onder
xxxxxxx langs de kusten van de Middellandse zee, bij de Pyreneën
beginnende, de Idero-lygi, Kelto-lygi en Ita-lygi.
(57) Zie Eerste Stuk, bl. 260.
( 67 )
werden. Zij moeten zeer talrijk zijn geweest, de
wijl zij het gehele land ter wederzijde van den
Po en van de Tiber inhadden. Deels werden zij
door de Etruriërs, deels, ongeveer 600 jaren vóór
J. C., door Galliërs onder Xxxxxxxxxx, verdre
ven. Ten noorden van de Po hielden zij zich
langer staande. Men onderscheidde ze in Insubrier,
beter Isombri, en Ombri, wier hoofdplaats Milaan
was. Ook van hun gingen er naderhand in Korsi
ka over. Er bestaat een zeer kostbaar overblijfsel
van de taal der zuidelijke Umbriërs in de Eugubi
nische tafels, die van brons en zeven in getal, ten
dele in Etruskisch, ten dele in oud Latijns
schrift, in 1444 te Gubio in het Urbinesche zijn
ontdekt. Die vermenging echter met Etruskisch
en Latijn toont dat zij niet Zo oud zijn als men
ze voor had gehouden, gaande zij niet boven 400
jaren vóór J, C. (58).
(58) Deze vermaarde tafels, die in een klein gewelf van den
ouden schouwburg gevonden werden, hebben meer dan twee eeu
wen tot een kruis verstrekt voor de geleerden. XXXXXXXX, XXXXX
sIUs en anderen gaven het ten langen lesten op. De moeilijk
heid lag niet Zo zeer in de letters, die niet veel verschillen van
de Griekse, en op de oude wijze geschreven, of liever gegra
veerd, zijn, die de Grieken ploegens- of vorens-wijze (boustro
xxxxxx) noemden, dat is, waar de regels van de rechter- naar de
linker-, en dan van de linker- naar de rechterhand, doorlopen;
maar men kon uit de woorden geen zin opdelven, van dezelve
nauwelijks enige, en dan nog in half kenbaar Grieks of La
tijn, verstaande. Aanvankelijk, met het denkbeeld ingenomen dat
het Etruskisch onmiddellijk van het Arameesch of Syrisch afstam
de, wilde men ze daaruit ophelderen en geraakte nog verder van
( 68 )
4°. De oude Grieken of PELAsGEN.
Lang vóór dat de eigenlijke Grieken zich in de bene
dendelen van Italië neerzetteden, waren talrijke
benden van hun voorouders in de middelste dee
len aangekomen, daar zij zich onder de vroegste
inwoners vermengden. Dit blijkt uit de taal, ze
den , godsdienst en kunsten. DIoNYsIUs vAN HA
LIKARNAssus laat (in zijne Romeinse oudheden,
I. Boek) de oudste bevolkers van Latium, onder
Oenotrus en Peucetius zeventien geslachten, dat is
ruim 500 jaren vóór het innemen van Troje, te
schepe overkomen uit Arkadië, en later door Pe
'lasgen uit Thessalië volgen. Beide zetteden zich bij
de Ombriërs neder, verjoegen de Sikulers en wer
den de voorvaders der Latijnen. Dit bericht is al
leronwaarschijnlijkst; Arkadië, weet men, lag in.
het binnenste van de Peloponnesus, en HoME
RUs, Zo veel later, spreekt niets van enige
scheepvaart van daar, ook was deze, 1700 jaren -
vóór J. C., zeker nog niet Zo gevorderd bij de
Pelasgen, waar Xxxxxxx eerst 250 jaren daarna
aanlandde, en nog 80 jaren later Danaus met het
het eerste schip dat op de kusten van Griekenland
gezien werd, waar men te voren slechts vlotten
den weg. Men kan over dezelve nalezen PETITY, Encyclopedie
élément. III. p. 421-426 en de lettertekens zien in de plaat bij
p. 406, vergeleken met die bij p. 380; XXXxx, Saggio della lin
gua Etrusca, III. 657; wACHTER, Naturae et scripturae con
xxxxxx, x. 300, tab. 3. De laatstgenoemde herkent ook in de
zelve het Oud - Pelasgisch en de overeenkomst die deze taalstam
met de Duitfchen heeft. -
( 69 )
kende (59). Veleer is het te denken dat de oud
ste Pelasgen uit Thessalië en het noorden van
Griekenland door Xxxxxxx zijn getogen, en de Illy
riërs daardoor voor zich heen gedreven hebben.
Uit hun vermenging met de Keltische Ombren,
mogelijk ook met achtergeblevene Sikulers, ont
stonden de kleine Staten van de Ombriërs, Sabij
nen, Latijnen, Samniten, Ausoniërs, Osken, Oe
notriërs, Lukaniërs, Brutiërs en anderen, die meer
of minder trekken van overeenkomst met de Grie
xxx hadden naar mate het getal der Pelasgen groo
ter of kleiner was in hun midden. hun onder
linge verdeeldheden en verbindtenissen zijn uit de
Romeinse geschiedenis bekend.
5°. De ETRUSKEN.
Een volk aan hetwelk Italië de eerste zaden van beschaafdheid, wetenschap
pen en kunsten te danken had, nopens hetwelk
men nog gedenkstukken, nog veel meer overdre
vene gissingen, en weinig geschiedkundige zeker
heid, bezit. Rome verrijkte zich met de voort
brengselen dier oudheid, maar liet derzelver oor
sprong in vergetelheid zinken. Hun naam, Etrus
xxx, en dien van het land , Etrurië, hadden zij
van de Romeinen, de Grieken noemden hen Tyr
rhenen, ook Pelasgen. - Zij zelve gaven zich den
naam van Rasena, en waren oorspronkelijk Kelten
uit Rhetië of Tyrol, van waar zij omstreeks het
jaar 0.xxx vóór J. C. door het hedendaags Trent
(59) PLINIUs, VII. c. 56.
( 70 )
sche in Italië vielen, de Ombri onderwierpen en
ten dele zuidwaarts jaagden, zich zelve ter we
derzijde van de Po in het westen van Italië uit
breidende. Het bewijs daarvan is de gelijkheid
van de namen der plaatsen en dat de meeste Etrus
kische oudheden in Tyrol gevonden zijn, van waar
de geleerde Xxxxxx ze naar Verona bracht. Dat de
Etrusken weder hun kundigheden van de Pelas
gen verkregen hadden, tonen hun taal, schrift,
godsdienst en hun kunstwerken zelve; wat er
niet-Grieks in hun taal is blijkt tot het Kel
tisch te behoren. Tot hun smaak in de beeldende
kunsten bracht welligt niet weinig toe de overkomst
van Demarates, die om de heerschappij van Kyp
selus te ontwijken , 660 jaren vóór X. X. xxx
ene talrijke volkplanting, waarbij vele kunstenaars
waren, van het toen bloeijende Korinthe naar Etru
xxx xxxx, en wiens zoon Xxxxxxx in 't jaar 615
vóór X. X. xxxxxx werd te Rome onder de naam
xxx Xxxxxxxxxx. Bij de , vroeger vermelden,
inval der Galliërs onder Xxxxxxxxxx, verloren zij
hunne woonsteden ten noorden van de Po tot aan
Mantua en trachtten zich daarop naar het Zuiden
uittebreiden, makende toen nog een bloeijenden
Staat uit, die het Mantuaansche, Etrurië en Pi
cenum bevattede; hun zwakke staatsgesteldheid
echter, daar zij uit onderling verenigde maar on
afhankelijke gemenebesten waren zamengevoegd,
dwong hen in 't jaar 280 vóór J. C. voor de macht
der Romeinen te bukken. De taal van Rome was
aanvankelijk slechts die der steden en voornaamste in
( 71 )
gezetenen; zelfs werd het Etruskisch nog gesproken
ten tijde van Xxxxxxxx, doch het ging eindelijk
verloren, en het raadselachtige der overblijfsels is
nog niet geheel opgehelderd (60).
Tot de Etrusken behoorden mede de FALISKEN,
die een bijzonderen tongval hadden (61); zij woon
den ten noordwesten van de Tiber en hadden aan
den voet van de berg Soractes, waar de weg
van het tegenwoordige Xxxxxx Xxxxxxxxxx naar Ro
me heen loopt, een stad, Feronia geheten, met
een tempel, aan een Godin van dien naam ge
wijd, en jaarlijks door enen verbazenden toevloed
van nieuwsgierigen en geloovigen bezocht om des
zelfs roem van bijzondere heiligheid, daarin be
staande dat de gene die er de ingeving van den
xxxxx ontvingen blootvoets en zonder letsel over
gloeijende kolen en assche wandelden (62).
Na deze schets van de stammen die Italië be
volkt hebben, kunnen wij ons geleidelijk met des
zelfs algemene oude taal, en daarna met de daar
uit afgestamde dochters, die in het zuidwesten
van Europa leven, bezig houden.
(60) Zie hier boven, bl. 67, noot (58) en over de Etruskische .
oudheden, behalve het kostbare Recueil van de Graaf DE cAY
xxx, wINKELMANN, Hist. de l'art chez les anciens. MicALI,
l'Italie avant la domination des Romains.
(61) XXxxxx, op Falae.
(62) XXXXXx, X. Boek en PLINIUs, VII. 2.
( 72 )
B
Latijnse TAAL .
De bewoners van het kleine grondgebied van
Latium, wier naams- oorsprong onzeker is, en die
somtijds Ausoniërs genoemd worden, waren ver
moedelijk een gemengde hoop van Kelten en van
Pelasgen. De talen van deze stammen zijn, ken
nelijk, de bestanddelen van die der Latijnen.
Aan de laatstgenoemde van beide, de Oud - Griek
sche naar de Aeolisch - Dorischen tongval, twijfelt
niemand, van die der eerste zijn de voorbeelden
in menigte voorhanden. Met recht schreef daarom
sALLustius dat de eerste inwoners van Rome van
onderscheiden geslacht en verschillende in taal wa
xxx, en XXXXXXXXX XXX XXXXXXXXXxxXx dat hunne
taal noch geheel Grieks noch geheel Barbaarsch
(on-Grieks) was. Van deze tongvallen, en van
de omliggende stammen uit welke de Romeinse
Staat een aanvang nam, vermelden de oude taal
kundigen: het oPiscH of osciscH, dat, toen die
xxxx reeds had opgehouden als zodanig te be
staan, nog in gebruik bleef in zekere gezangen en
toneelvertooningen die de Romeinen met vermaak
bijwoonden en die van een zeer onkuischen aard
moeten geweest zijn (63); het voLSKISCH, dat la
(63) Het bekende woord obscene, ontuchtig, is daarvan afkom
stig. PtTIscUs, Lex. antiq. v. osc1 en oPICI. In naam meer be
( 73 )
ter in de taal gemengd zal zijn, daar de Volsken
meer dan 200 jaren in vijandschap volhardden tegen
de Romeinen; het SABIJNSCH, een Keltisch dia
lekt van een uitgebreide stam, tot welken de
vrouwen behoorden die Rome bevolkten, en van
welken onderdelen waren de krijgshaftige SAMNI
TEN, bij wie het gebruik bestond dat aan den
braafsten van hun jongelingen de keuze stond
van een vrouw uit alle de dochters van zijn volk,
en vervolgens aan de genen telkens die op hem
volgde in verdiensten (64); de MARSEN die ge
neesmiddelen en bezweringen tegen de slangenbeet
kenden, en de HIRPINEN die hun naam van de
wolven ontleenden en uit welke misschien wel de
zoogster van Xxxxxxx xx Xxxxx was (65). Van
kend en van hetzelfde slag waren de Fescennijnsche gedichten, naar
ene Etruskische stad Fescennia. d
(64) l'Esprit des lois, L. VII. ch. 16. Als men hun een'
Xxxxxxxxxxxxxxx oorsprong toeschrijft, schijnt dit Zo te moeten
verstaan worden dat een deel der Samniten even als de Spartanen
van Pelasgische afkomst waren. -
(65) Mogelijk kleedden zij zich met wolfsvellen, of waren zij
bijzonder afgericht op de wolvenjagt. Irpus was, naar FEstus, de
Samnitische naam van de wolf, en irpices zekere ijzeren eggen
met verscheidene tanden. De roofzieke verscheurende aard van dit
dier gaf daartoe, meen ik, aanleiding. De wortel van het woord
is rp, kennelijk in het Latijnse rap-io, HoogDuits rauben, dat
het NederDuits in roven verzacht, maar in rapen, in een twee
de betekenis, van opvatten, behouden heeft. Vergelijk wEILAND
op roven, en coURT DE gebelin, Dictionn. étym. des racines
latines, op rap; een werk dat, in vele opzichten, een uitmunten
de handleiding is om zich te bereiden voor etymologische studien.
Van de gapenden bek en het inslokken had dit dier, dunkt mij,
( 74 )
de hardere uitspraak der Sabijnen getuigt de hier
onder aangehaalde FESTUs, voor rede gevende dat
zij zich nog niet naar het Grieks geschikt had
den; voor Ganymedes zeiden zij Katamitous (66).
Van deze tongvallen, die bij Zo weinig be
schaafde volksstammen niet vele overblijfsels kun
nen opleveren, is, behalve verspreide woorden in
de oude Romeinse woordverzamelingen (67),
waarschijnlijk een der oudste gedenkstukken, het
gebed dat de Fratres Arvales, een raad van twaalf
priesters, door Xxxxxxx voor de zaken der akker
scheidingen ingesteld (68), bij hun jaarlijksch of
ferfeest zongen : Huisgoden, helpt ons; Krijgs
god, laat geen pest onze velden, geen misgewas
onze halmen, vernielen ; U, tuingoden alle, roe
pen we om hulp aan ! Dit stuk, Zo als het met
het verhandelde door deze Priesters in het jaar 218
zijn anderen, algemener naam loup, uly, xxxx, waaromtrent,
echter, de evengenoemde schrijvers xxxxxx xxxxxx. -
(66) FESTUs op album, xxxxxx, alumento. !
(67) In 't bijzonder bij s• XxXXXXXx XXXXXx. Een zijner voor
gangers was M. vERR1Us FLAccus die hij, met weglating van vele
oude woorden , verkortte. XXXXXX XXXxxXXx behandelde wederom
FEstus zoo, en bracht zijne XX zware boekdelen in een Kort
begrip, ten gebruike van Xxxxx xx Xxxxx, een dienst en arbeid
daar de liefhebbers der zuivere Latiniteit hoog mede liepen, maar
een ontwijfelbaar verlies voor de Keltische taalkunde. Van een
handschrift van de gehelen Festus, dat aan de verwoesting der
middeleeuwen is ontsnapt, is alleen een zeer beschadigd stuk, van
M tot T lopende, later ontdekt. -
(68) over derzelver kleding, plechtigheden en de achting waar
- in zij stonden, zie PLINIUs, XVIII. hoofdst. 2.
( 75 )
na J. C. in steen werd gehouwen, heeft men in het
jaar 1777, bij gelegenheid van een vertimmering
aan de St. Pieters-Kerk te Rome, ontdekt. Niet
veel jonger, misschien nog ouder, is de taal van de
wetten van Numa. Van de tijd van dezen vorst, of
omtrent anderhalve eeuw daarna , waren de Salische
gezangen (69) bij de feesten van Mars en andere
xxxxx, die in de tijd van Xxxxxx en Quintilia
nus noch het volk noch nauwelijks het priester
koor meer verstond, xxxxxxx men in hun tot
een spreekwoord geworden verouderde taal gene
verandering durfde maken, omdat zij bij een voor
schrift van Staat waren aangenomen en de jonge
lieden ze als formulieren leerden. Later zijn zeer
bekend de wetten der XII tafelen, van 450 jaren
vóór J. C., doch minder algemeen de grafschriften
der Scipio's, van de derde eeuw vóór J. C., die
in 1780 gevonden zijn. Op deze volgt in ouder
dom de Columna rostrata; men herkent er nog de
Keltische uitgangen van sommige woorden in, die
naar mate de taal beschaafd werd zich naar het
Grieks vormden. Vervolgens maken LIvIUs AN
DRoNicus, FABIus PictoR, ENNIus, PLAuTus, TE
RENTIUS de overgang naar het klassieke Latijn, dat
men dus noemde omdat het de taal was der voor
name klasse des volks te Rome, in tegenoverstel
ling van wat het overige en de bevolking van het
platte land sprak. Aan beroemde schrijvers zelfs,
(69) TURNEB1us Advers en PITIscUs, Lexicon Antiq. op AxA
MENTA• - f
( 76 )
van dit tijdvak, verweet men hun provincialis
men, bij voorbeeld aan XXxXXx zijn Paduaansch.
Het Latijn bereikte snel zijne voortreffelijkheid.
Daartoe werkte mede, dat het uit zeer gemengde
bestanddelen gevormd was, en derhalve niet zoo
vele lang gevestigde vormen en eigenheden te be
strijden liet, zodat het lichter elke met het Ro
meinse karakter bestaanbare gedaante kon aanne
men die de smaak der schrijvers daaraan wist te
geven. Deze spoedige bloei, vooral na dat Grie
kenland door de Romeinen was te ondergebracht,
veroorzaakte tevens dat de taalverbetering zich niet
Zo algemeen verspreidde als men, onder gunstige
omstandigheden, van een langzamer gang had kun
nen verwachten. Immers treft men in elk land de
taal het zuiverste en meest gevormd aan in de
hogere standen, bij wie de noodige kundigheden
en smaak daartoe bestaan, en waarop dan slechts
ene uitzondering valt als men in die standen, uit
vooringenomenheid met de buitenlandse letterkun
de of gebruiken, uit zucht om zich te onderschei
den, om de gemakkelijkheid van de ouden sleur,
die moeder der onkunde, de vaderlandse taal mis
kent en minacht. Naar mate wetenschappen en
kundigheden toenemen rijst de achting voor de
taal die zich verrijkt en zuiverder gesproken en
geschreven wordt, en het getal van hare beoefe
naars klimt in die verhouding. In de Romein
schen Staat, waar een menigte van vreemdelingen
uit Griekenland en Azië toevloeiden, en ten ge
volge der staatsgebeurtenissen niet zelden lieden
( 77 )
zonder genoegzame opvoeding in de hoogte stegen,
schijnt dat getal kleiner te zijn geweest dan elders.
XXXXXx kende in zijn tijd maar vijf of zes Ro
meinse vrouwen die zuiver Latijn spraken, zijne
schoonmoeder Xxxxxx sprak het als of zij nog in
den tijd van PLAUTUs, honderd vijftig jaren vroe
ger, geleefd had (70). De blijspeldichters zondig
den elk ogenblik tegen de zuiverheid der taal.
Dit mag met opzet geweest zijn, om beter ver
staan te worden of om aan hun zetten meer val
te geven, het bewijst toch hoe het met de volks
taal gelegen was. Uit dien hoofde klaagt QUINTI
XXXXXx dat het voor zijne scholieren midden in
Rome moeilijk viel Latijn te leren , en CICERo
zelf getuigt dat hij somtijds dagen lang werk had
om het zuivere woord dat hij hebben wilde te vin
den.
Van het karakter der Latijnse taal zal het ge
noeg zijn te zeggen, dat zij voor de helft ten
minste uit Griekse woorden bestaande, hare taal
kundige vormen Zo goed als geheel naar deze
aangenomen of veranderd heeft. Zij bleef echter
daaraan minder rijk, hetzij omdat het Grieks,
in Italië doordringende, zelf nog minder gevormd
was, hetzij omdat het Latijn zeer laat toenam in
beschaving. Vooral mist dit de rijkheid der za
menstellingen. XXXXXx en XXxXxXXx beproefden
(70) CiceRo, De Oratore, III. 12, waar hij aanmerkt dat
vrouwen, minder mensen hoende spreken, de taal, Zo als zij
die van jongs af geleerd hebben, eerder behouden.
( 78 )
het de Grieken hierin natevolgen, maar slaagden er
niet in. In de verbuigingen behoort het tot de
begunstigde talen, het heeft zelfs de zesden naam
val meer dan het Grieks. Het tweevoud mist
het; desgelijks het lidwoord, hetgeen, voor ons,
wel eens duisterheid geeft in het verstaan van deze
taal, want ik kan mij nauwelijks voorstellen dat,
voor de Romeinen, die zwarigheid niet geheel zou
zijn weggenomen geweest door het gebruik van de
aanwijzende voornaamwoorden en de woordvoe
ging, en hetgeen men gewoon is de zin te noe
men, waaruit in elke taal de mening van den
spreker niet raadselachtig is, schoon zij het voor
den altijd minder ingewijden vreemdeling schijnt.
Voorts is deze taal meer dan de Griekse gebon
den in de vervoegingen en in het vormen der deel
woorden. Van de schikking der rededelen, zoo
als zij zich daarin, van de Nederlandse bij voor
beeld, onderscheidt, heeft men in de Inleiding tot
deze Verhandeling een proeve gevonden (71).
Over de echte uitspraak zijn verschillende mee
ningen; de Nederlanders schijnen, althans in de u,
te zondigen; de Engelsen nog meer aftewij
ken (72).
(71) Eerste Stuk, bl. 50.
(72) over de rechte uitspraak zie Lipsius, Oper. T. I. en XxX
XXXXx Xxxx Xxxxxxxxxxx, Xxxxxx 0000, s. 105
( 79 )
C.
TALEN HooFDZAKELIJK UIT DE LatijnsE AFKOMSTIG
De Romeinse wereld gevormd, naburige en
overzeesche Staten onder het juk gebracht, terwijl
het Ongelijk, met de onbeschaamde taal der macht en
de redenvloed der vleijerij, op rekening werd gezet
der zwakkeren tot wier verdelging men had beslo
ten, de stuiptrekkingen der volksregering gestild in
den doodslaap van het willekeurig gezag en door
den arm der legerbenden: Zo kent elk uit de Ge
schiedenis die voorbeeldeloze heerschappij waarvan
de grondslag op de PaLatijnsen heuvel gelegd
was. Geen wonder dat Rome zijne taal aan vol
keren opdrong van anderen landaard, dat het de
Griekse in Griekenland zelf trachtte en in des
zelfs volkplantingen, met name te Marseille, wist
buiten gebruik te brengen. De openbare ambtena
xxx, al kende ook een of ander van hun de land
taal, vorderden tot in de afgelegenste wingewesten
dat de inwoners zich naar hen daarin voegden en
den last en het misverstand van xxxxxx voor niets
achtten. De eerste Keizers te Konstantinopel tot
aan JusTINIAAN toe bleven daarbij. Het was,
voorzeker , een listige staatkunde, want niets zoo
zeer dan de taal bindt, op de duur, of verbreekt
den band der natiën. Met het aanleren der taal
verspreidden zich de Romeinse zeden, beschaafd
( 80 )
xxxx, denkwijze, deugden en ondeugden. Maar die
Romeinse wereld neigde door xxxx eigene uitzet
ting ten val, toen zij stootte, stortte zij in; de
beide halfdelen des Rijks lieten los. In het oos
ten van Europa had de Griekse moedertaal hare
rechten hernomen, in het Westen bleef alleen wat
goed was de Romeinsen stempel behouden. De
zeden en gebruiken der nieuwe overwinnaars gin
gen in de taal der wetten over, zelve weinig we
tenschappelijke kennis bezittende, bleef de taal der
oude meesters die van het beperkt getal der ge
leerden, zij alleen stond hier de Kerkvaders ten
dienst. Met de groten gebieder der Franken
ontstond een nieuw tijdvak, wij hebben het reeds
vroeger beschouwd (73). De Latijnse taal, dan,
was van hare gulden eeuw even ras tot hare zil
veren, van deze tot hare koperen eeuw, gedaald,
en 400 jaren na het begin onzer tijdrekening aan
merkelijk bedorven, te meer daar zij, als gespro
xxx xxxx, meest door krijgslieden, slaven, kooplie- -
den, heffers der belastingen en dergelijken was
verbreid, en dus meer het volks dan het klassiek
Latijn was. Naar mate nu deze Romeinse in
woners meer of minder talrijk waren in evenredig
heid der bevolking, verschilde en veranderde de
vermenging en de verbastering. Bij deze oorzaken
voegde zich het verschil in de gesteldheid des lands
en de aard des volks in Italië, in de Galliën, en
in het schiereiland over de Pyreneën.
(73) Eerste Stuk, bl. 342.
( 81 )
Niet alleen onderscheiden zich de van het Latijn
afstammende talen, door de uitspraak, onderling,
en bij de oude taal vergeleken, zodat men de
woorden nog moeilijker dan op het papier her
kent, maar tevens door hare hoedanigheden. De
voornaamste van deze zijn: dat zij alle het lidwoord
hebben, de naamvallen door voorzetsels in plaats
van door de uitgang aanduiden, en de personen
in de werkwoorden door de persoonlijke voornaam
woorden voor dezelve te plaatsen, terwijl de ver
voegingen dan eens sterker dan eens flaauwer, regel
xxxxxxx of onregelmatiger, onderscheiden zijn; de
tijden worden veelal door die van het hulpwoord
hebben (74) aangewezen. Bovendien bezitten deze
talen het voorrecht, dat naast het somtijds veel ver
anderde hoofdwoord een rei van afgeleide woorden
staat, welke de oude gedaante, met verandering slechts
in de uitgang, kennelijk vertonen. Deze zijn
veelal, nadat de talen voor het dagelijksche leven,
als ik het Zo mag uitdrukken, waren doeenge
xxxxx, bij het herleven der wetenschappelijke be
schaafdheid onmiddellijk uit de voorraad der La
xxxxxxxx moeder weder opgeraapt, en hebben, daar
om, niet in die verandering van gedaante gedeeld.
Het is inderdaad, om het in onze Inleiding be
redeneerde wat nader in een voorbeeld te tonen,
wel der moeite waard een ogenblik te blijven
staan bij de oorzaak van die veranderingen in de
(74) Vergelijk wEILAND op hebben; en BILDERDIJK, Geslach
ten der naamwoorden : 2de druk, bl. 160. \
d 82 )
uitgangen en uitspraak. Men gevoelt dezelve uit
het reeds gezegde. De vreemde volkeren die on
der het Romeinse gebied kwamen, schikten zoo
goed als zij konden hun taal naar die hunner
meesters, Zo bedorven als die reeds was; de vol
keren die op hun beurt meesters werden, be
vonden zich niet in die noodzakelijkheid. Onbe
schaafde mensen hechten niet Zo nauw op het
onderscheid van gelijksoortige klinkers of tweeklan
ken; het gemak van het spraakwerktuig is, zonder
dat zij het weten, hun wet. een verouderde
taal gaat het hierin als een die in derzelver kindsch
heid is, en men laat zich nog minder aan haar ge
legen liggen. Uit Oud-Griekse en Westersche
half-beschaafde talen was een mengsel ontstaan, en
daarult het zuivere Latijn; en uit een mengsel van
dit en anderen, ontstonden de sierlijke en regelma
tige nieuwere talen. Wanneer nu de uitgangen der
woorden zonder vasten regel zijn veranderd of af
gesneden en de klanken verwisseld, dient de wortel
der woorden, die veeltijds in die verwisseling deelt,
tot grondslag in de nieuwe taal. Waarom deze of
xxxx uitgang, Zo en niet anders, aan die overge
blevene wortels vastgehecht wordt, is niet altijd
Zo gereedelijk te verklaren, noch in hoeverre de
sprekenden willekeurig dezen of dien naamval in het
nieuwe stamwoord hebben vastgehouden (75). Der
gelijk onderscheid is er in het vormen van de wij
(75) Honor: honneur, honore, honrra. Cognitio: connaissan
ce, cognitione, conoscencia.
( 83 )
zen en tijden der werkwoorden. Hoe meer gebruik
men maakte van hulpwoorden, hoe minder zorg
vuldig men was omtrent de vervoegingen. - Ten
dele mag men die verschillen aan neiging tot deze
of gene uitspraak, ten dele aan de aard der woor
den die in de eeuwen der verbastering van het La
tijn in gebruik waren (76), ten dele aan de ana
logiën die in de vreemde, ingemengde, talen be
staan mogen hebben, toeschrijven ; Zo vervoegen
bij voorbeeld kinderen een werkwoord gelijkvloei
jend dat naar de taalregels ongelijkvloeijend gebruikt
wordt: ik schrijfde, ik heb geschrijfd. In de elfde
en twaalfde eeuwen, toen die talen zich begonnen
te vormen, schreef men weinig, en dit xxxxxxx
derde de willekeurigheid. Het minste wijken, over
't geheel genomen, de Spaanse, meer de Italiaan
sche, het meest de Portugeesche en Franse talen
van de Latijnse moeder af.
Ten aanzien van de zamengestelde woorden en
van de deelwoorden hebben zij veel verloren, ook
daardoor in de woordschikking die veel meer ge
bonden en daardoor stijf is, echter in duidelijkheid
gewonnen heeft; het is bekend dat dit voor- en
nadeel aan het Frans vooral eigen is. Men kan
zeggen dat de oudere talen meer de schilderende
(76) Pater: padre, xxxx. Petrae: pierres, piedras. Turtur :
tourterelle, tortorilla, tortolilla. De Franse verkleinings-uitgan
gen door el, de Spaanse door illo, de Italiaansche meer door
ino gekenmerkt, zijn hun' oorsprong aan de latere Latiniteit ver
schuldigd. Somtijds is de verkleinings-vorm zonder het denkbeeld
overgegaan; bij voorbeeld femelle.
( 84 )
kracht des gevoels en der verbeelding uitdrukken,
de nieuwere de gang der redenering van het be
daard verstand aanwijzen. Dat, voor 't overige,
deze talen doorgaans anders worden uitgesproken
als geschreven, ontstaat hieruit dat de gene die
zich met het in geschrifte brengen het meeste be
xxx hielden, nog enige kennis van het Latijn en
dus van de afkomst der woorden, schoon in het
spraakgebruik verloren, behouden hadden.
Uit het Latijn, dan, ontstonden:
1e
DE ITALIAANSCHE TAAL
Geheel Italië had het Romeins aangenomen (77).
Van daar de naam van lingua Romana rustica,
toen het in de middeleeuwen nog op het land werd
gesproken. Toen Duitse volkeren in het noor
den en midden van Italië, Arabieren, Noormannen
en Spanjaarden in het Zuiden veel van hun talen
hadden overgebracht, verkreeg die van dit gehele
deel van Europa de naam van Italiaansch. Bij al
de verscheidenheid daaruit ontstaande, bleef er bij
de hogere standen en in de beschaafdste gewesten
een zekere kern behouden, die vooral in TosKANE
de oude zetel der Etruskische kundigheden, be
(77) Dat het Grieks voortdurend, ja nog in de zestiende
eeuw, in Italië hier en daar op het land, gesproken zou zijn,
ontkent ADELUNG stellig. -
( 85 )
paaldelijk te Florence, werd aangekweekt. Dit land
leed niet Zo veel als de andere van de vreemde
invallen, en was door zijne ligging een punt voor
, vereniging en gemeenschappelijke taalvorming. Ro
me zelfs, welks tongval meer naar die van Napels
en Apulië geheld had, nam van lieverlede dien van
Toskane aan. In dezen vindt men de invloed van
zuidelijke meer dan van noordelijke tongvallen. Toen
ene gemeenschappelijke taal op nieuw een behoef
te werd voor Italië brachten XXXXX (78), in het
begin, - XXXXXXXX en BoccACIo (79) in de
tweede helft - der veertiende eeuw, alle Floren
xxxxxxx, het overwigt van hunnen tongval in de
taal die zij opbouwden over. Zonder deze omstan
xxxxxxx had misschien Rome een eeuw later nog
maals de toon gegeven, waar toen de geleerdste
lieden verzameld waren. Nu was het gene on
verschillige bijzaak dat de drie Pauzen, die na de
scheuring der westersche en oostersche Kerk man
nen van letteren en voorstanders van wetenschap
pen en kunsten zijn geweest, uit Toskane geboor
tig waren, NIKoLAUs V., namelijk, verkoren in 1447,
Xxxx XX. (de vermaarde Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx)
in 1458, en Xxx X., in 1513, uit dat geslacht
der Medicis wiens zucht voor de bloei van smaak
en letteren de schaal der vermaardheid in evenwigt
houdt tegen de zedeloze bedrijven der staatkunde.
(78) Geboren 1265, gestorven 1321.
(79) De eerste geboren 1304, gestorven 1374. De laatstgenoem
de geboren 13 13 , gestorven 1375.
( 86 )
De gemeenschappelijke taal had zich reeds be
gonnen te vormen vóór XXXXX. Hij onderscheidt
ze in een van zijne schriften onder de naam van
de aanzienlijke landstaal (la volgare illustre), van
het Latijn als taal der geleerden en der Kerk, en
van de volks dialekten. Wat, en hoe zij ontstaan
was, toont hij niet duidelijk aan, en schijnt eer te
gevoelen dan duidelijk te bevatten dat zij de vrucht
was van een stilzwijgende overeenkomst van de
meer beschaafde standen (80). - Zijne eigene onze
kerheid nopens de oorzaken van de onderscheiden
de eigenheden van dit volgare illustre maakten het
hem niet doenlijk zich aan vaste regels te binden.
Niet alleen vindt men provincialismen maar ook
Latijnse en andere vreemde woorden in zijne ge
dichten. Zijn voorbeeld strekte vervolgens tot re
gel, en na hem vestigden XXXXXXxX en Boccacio
de taal, de laatstgenoemde vooral voor de proza
stijl, door zijn' Decameron, waarvan men bij de
honderd Italiaansche uitgaven kent, Sedert hem
droeg deze geschrevene taal bepaaldelijk de naam
Xxx Xxxxxxxxxxxxx en Toskaansch. Florence was
Zo trotsch op deze eer, dat in 1717 zekere
XXXXX die in een geschrift dezelve aan zijne vader
stad Siena had toegekend, zijn boek ten vure ge
doemd en zich zelven uit de Academia della Crus
(80) , Onze illustre taal zou ik hofspraak noemen, Zo wij
een Hof hadden, trouwens ons Hof is, naar het ligchaam, ver
preid.” De vulgari eloquio, p. 29 et 31. Bij nadenken had
hij in Griekenland het voorbeeld tot opheldering kunnen vinden.
( 87 )
ca uitgesloten, en verbannen zag. De onaangena
me keeluitspraak der Toskaners heeft de geschre
vene taal niet benadeeld, die tot na de zestiende
eeuw, het beste tijdvak van de Italiaansche letter
kunde, tot voorbeeld gediend heeft. Thans vindt
dit laatste geen plaats meer; smaak en zeden zijn
veranderd en de schrijfwijze der latere schrijvers
heeft zich meer en meer naar die der Fransen
gevormd, en dit, begrijpt men lichtelijk, is niet
zonder invloed gebleven op de taal. º
Het Romeins had de talen der oude volkeren
van Italie onder ééne gedaante gebracht, de latere
volkeren brachten weder menigen trek van verschei
denheid in het Italiaansch; deszelfs tongvallen zin
menigvuldig (81). In Opper-Italie, daar de veran
deringen veelvuldiger en langduriger waren, is de
hardheid en gemengdheid het ergst, gelijk in het
Genueesch, Milaneesch, Xxxxxxxxx enz. blijken
kan. In de steden nogtans wordt het Toskaansch
vrij zuiver gesproken. Deze noordelijke of Lom
bardiische tongvallen zijn kennelijk zoowel aan het
meer stotende der uitspraak als aan het afkorten
van de woorden en het veeltijds eindigen derzelve
met een” medeklinker ; de zuidelijke, waarvan het
Napolitaansch Zo goed als de fleutel is, klinken
zachter, voller, opener, breeder, meer gerekt, en
hebben de meeste woorden op een klinker uit
(31) Zie XXXXxx, Etudes Romaines, T. III. van wien men
ene voortresfelijke Raccolta d'autori classici Italiani in 10 dee
len heeft.
( 88 )
gaande. Men houdt het er voor dat het op zich
zelf staande Sardinische dialekt de naaste overeen
komst met de moedertaal bewaard heeft. Reeds in
zijn tijd had XXXXX de aandacht op dit onderscheid
der tongvallen gevestigd; in zijn Zo even aange
xxxxx boek brengt hij ze tot veertien, die hij rechts
en links langs de scheidsmuur der Apennijnen,
naar het zuiden toe gerekend, aanwijst. Staatkun
dige gebeurtenissen hebben daarin, na zijn tijd,
veel veranderd; sommige tongvallen zijn elkander
nader bij gekomen, andere hebben hun hardheid
afgelegd. Elk derzelve heeft zijne woorden en ver-,
voegingen der werkwoorden die er aan eigen zijn.
Deze verscheidenheden, in de geschrevene taal over
gegaan, in 't bijzonder bij de dichters, hebben zeer
veel tot de rijkheid der taal bijgedragen. De smaak
van de Italiaan voor het lage -boertige heeft al
vroeg aanleiding gegeven om de tongvallen of volks
taal in geschriften optenemen, want daar deze over
voorwerpen uit het dagelijkse leven spreekt, be
zit zij een aanzienlijken woordenschat voor de ge
wonen maar weinig voorraad voor een deftiger
stijl. Op het toneel zijn deze dialekten in het
bezit geraakt van een daaraan veelal eigen rol,
even als wanneer men bij ons aan een visser al
tijd het Scheveningsch, aan een kantenverkoopster
het Vlaamsch, een turfschipper het Friesch, zou
in de mond leggen. Of de Italiaansche schrijvers
die op deze wijze voor het toneel hebben gear
beid, altijd de dialekten genoegzaam in hun macht
hadden, blijft een andere vraag. Stukken van de
( 89 )
zen aard zagen reeds in 1565 het licht. een niet
onaardige vergelijking van alle de Italiaansche tong
vallen zou een gedicht van XXXXXXX XXXXxXxXXx,
getiteld Xxxxxxx, op het huwelijk van een der Ko
ningen van Xxxxxx, hebben opgeleverd, maar het
werd onderdrukt omdat men het voor beledigend
hield dat de koninklijke waardigheid in de volksdia
lekten werd bezongen. Een andere inval, die bij de
grote overeenkomst tussen het Latijn en Itali
aansch de aandacht verdient der genen die de beide
talen verstaan, zijn de Maccaronische verzen, ge
woonlijk van hekelenden aard, en waarin Italiaan
sche en Latijnse woorden door xxxxxxxx zijn ge
mengd. Men stelt derzelver oorsprong omtrent het
jaar 1520 (82).
(82) Een verslag deswege bevat de Encyclopédie op Macaroni
que. In 1769 zagen nog te Guastalla het licht: Sonetti pedantes
chi di Don Poll PoDio XXXXXXx, in de XIXde van welke, onder
anderen, hij afscheid neemt van zijnen ouden rok, in de volgende
uitdrukkingen:
Ti lascio al sine o veste olim venusta,
Già per due lustri socia inseparabile
Del nostro Microcosmo venerabile
Ne la fredda stagione, ene l'adusta.
Heu come l'à ridotta prima in frusta,
Poscia in atomo il tempo irrevocabile !
Contra la cui possanza x xxxxx e labile
Menfitico obelisco, o mole augusta.
Tu che un abito lungo fosti prima,
Adesso nihil ài de l'attuale,
Né termin v'e, che il tuo quidsis esprima.
Di te pub dirsi in senso litterale
Cio che si ascrive a la materia prima
Neque quid, neque quantum, neque quale.
( 90 )
Laten wij nu, de voornaamste tongvallen korte
lijk aanwijzende, Italië rondgaan, en van het noord
westen beginnen.
Savoije kan men niet meer in het stuk der taal
tot Italië rekenen. Sedert lang wordt er algemeen
het Frans gesproken, zelfs zijn de meeste namen
van steden en dorpen Frans. Op de grenzen van
Dauphiné spreken de inwoners een Romansch idia
lekt, niet veel verschillende van dat in Grauwbun
derland. In Piemont, waar het Frans nog bij
Novalese aan de voet van de berg Cenis heerst,
is de mengeling der twee talen kenbaarder, de
meeste woorden zijn Italiaansche, maar reeds veel
in uitspraak en vooral in schrift veranderd. Bij de
bewoners der valeijen, of Waldenzen, door de hun
aangedane vervolgingen Zo bekend, moet reeds in
de twaalfde eeuw een bijzondere tongval bestaan
hebben, die thans, even als de bevolking, veel
weggesmolten is. In Nizza en Monaco heeft, het
aangrenzend Provençaalsch zich in de taal gemengd
en het Genueesch ; in de laatste plaats, die lang
onder Spaanse bescherming stond, zijn er ook
woorden van deze taal ingeslopen. De tongval van
Genua, dat de volkstaal, Sena en het Seneisch uit
spreekt, is een van de afwijkendste en onaange
naamste, en strekt tot bewijs dat de welluidendheid
ener taal niet enkel van een opeenstapeling van
klinkletters afhangt. - Aan de westelijke bogt van
de zeekust komt het Genueesch nader bij de Fran
sche, aan de oostelijke bogt nader bij de Italiaan
sche dialekten, door zijne veelvuldige verkortingen
( 91 )
is het voor vreemden en zelfs voor andere Italia
nen zwaar om te verstaan, vooral de uitspraak der
Genueesche schippers. De inlanders zijn er nog
tans zeer op gesteld, zelfs in de beschaafdere stan
den kennen vele geen ander Italiaansch. Of hier
nog iets bestaat van de taal der oude Liguriërs,
het Kantabrisch (83), schijnt nog onzeker. Ge
nueesche kolonisten hebben in Provence drie dor
pen bevolkt en er hun tongval overgebracht, die de
ingezetenen niet verstaan. Een der Provençaalsche
dichters, XXXXXxx, de vagueIRAs, die in 1226
overleed, heeft in de Genueeschen tongval ge
schreven. Die van Milaan wordt ook wel, in een'
engeren zin genomen, de Lombardijsche genoemd,
en draagt het kenteken onder anderen van de in
vloed van de Germaanse volkeren in het veeltijds
uitgaan van de woorden op een medeklinker. Zij
toont ook enige gemeenschap met het Piemontee
sche en Genueesche. In de omstreken der, meren
naar de kant der Alpen is het een nog onregel
xxxxxxx xxxxxxx, en nog onverstaanbarer dan dit is
het Bergamisch of Bergamaskisch, dat in 't beder
ven van de woorden en in ruwheid van uitspraak
alle de anderen te boven gaat. Wat moet men
denken van een overzetting van het Oude Testa
ment in verzen in dezen Lombardijschen tongval,
die in 1264 werd ondernomen, of van die van
XXxxx'x Jeruzalem in het Plat-Bergamaskisch, in
(83) Hier boven, bl. (6.
( 92 )
de zeventiende en in het Milaneesch in de afgeloo
pene eeuw?
Het tegenovergestelde van de eerstgenoemde, geeft
de Venetiaansche tongval, in de eilanden afgezon
derd en gevormd, en daarna, met de macht van
dien Staat, op het vaste land tot aan de Etsch
uitgebreid, aan geen anderen iets toe in rijkdom
en bevalligheid, schoon zijne grote zachtheid hem
bijna te week, slepend en lispelend maakt, ver
wisselende de sch, dich, c, sc, en t, in s, ds, g,
ss, en d enz. Ook vermijdt hij dikwijls de ver
dubbeling des medeklinkers. Er is zeer veel voor
het toneel geschreven in dezen tongval. Van den
zelven verschillen, schoon zij naar de voormalige
staatsverdeling onder het gebied van Venetië be
hoorden, het ruwere Paduaansche, en het met
Franse en enige Slavische woorden vermengde
Frioulsche. Dit laatste moet men misschien wel
tot het Romansche brengen, waar, in de veertiende
eeuw, twee patriarchen van Xxxxxxxx door het met
zich brengen van vele geestelijken uit Provence,
Cahors en Gascogne, de eerstgenoemde taal heb
ben doen invloeien. Het is onderscheiden van het
Istrische. In het korte, afgebetene, der tongval
len van het noorden van Italië deelt bijzonder het
Boloneesche, dat het in de tijd van XXXXX een
der beschaafdste was kan alleen in de toenmaligen
bloei der hogeschool van Bolonië gelegen hebben.
Minder afstekend dan de voorgaande is hetgeen ten
zuiden van de Etsch en langs de Po in Cremo
na, Brescia, Mantua, Piacenza, Parma, Modena
( 93 )
en Ferrare, met onderscheiden wijzigingen gespro
ken wordt, en doorgaans het Neder-Lombardijsche
heet. Het Toskaansche, als dialekt aangemerkt,
heeft wederom zijne onderafdelingen, waarvan men
het Florentijnsche niet met de klassieke taal van
Italië moet verwarren. Te Rome wordt het goed
Italiaansch in de hogere standen het beste en zelfs
onder het volk vrij zuiver gesproken; kennelijk
echter aan eigenheden die de montigiani aan de
hoge zijde der stad, de popolanti bij de porta del
popolo, en de trasteverini aan de overkant der
rivier, onderscheiden. Op het land daarentegen is
de uitspraak hoogst bedorven. Van de zuivere taal
veel afwijkende, doch niet onaangenaam is het Na
pelsche dat in Apulië, in Kalabrië, op het eiland Capri
enz., weder verschillend wordt gesproken ; ook in
de hoofdstad zelve heeft dit plaats, Zo als zulks
in alle grote steden, meer of minder opmerkelijk,
het geval is. Het Napelsch is sterk geaccenteerd
en zingende. Het Kalabrisch bezit vele eigene uit
het Grieks ontleende woorden; het maakt den
overgang tot het Siciliaansch. In dit door de na
tuur rijk begiftigde eiland, dat van zijne opvolgen
de beheerschers, Grieken, Karthagers, Romeinen,
Byzantijners, Arabieren, Noormannen, Duitsers,
Fransen, Spanjaarden, weinig aanmoediging tot
beschaving genoot, bestaat hoofdzakelijk maar één
tongval, in welken zich toch de sporen van die
der genoemde volkeren vertonen, voornamelijk
mismaakte Griekse en Provençaalsche en, tegen
over de kust van Afrika, Arabische woorden. De
( 94 )
uitspraak van de gemenen Sicilianer is hard,
zingend of eerder huilend. Het beschaafdst is zij
te Palermo, en dit volks-dialekt hebben de Sicili
aansche dichters en schrijvers gebruikt. Van alle
de Italiaansche dialekten is het het eerst in schrift
gebracht en in Zo verre kan men Palermo als de
wieg der nieuwe Italiaansche dichtkunst aanmerken.
Xxxxxx XXXXXXXX XX. legde er in de dertiende eeuw
den grond voor door in die stad een school voor
de landstaal, de Academia di volgar favella, opte
richten. De stanza is de lievelingsvorm van de Si
cilianen, gelijk het klinkdicht die van de andere
Italianen, en de schilderijen van het landleven,
waarin zich THEocRITUs, en vIRGILIUs die hem
navolgde, verlustigden, bereiken, met de teederste
voorstellingen der liefde, onder hun pen ene
bevalligheid die de schone landouw alleen hun
ingeeft. ' Niet minder geraakte Sardinië onder
vreemde meesters. Oudtijds bevolkten het Ibe
riërs, Lybiërs, Tyrrheners, daarna de oude vol
keren die ook op Sicilië landden, later Oost- Go
then, Longobarden, Franken, Arabieren, Pisaners
en Arragoniërs. Ten tijde der Romeinen waren er
Afrikaansche rovers, Barbaricini, die zij in de
gebergten dreven en die in XXXXX'x tijd nog be
stonden. In de negende eeuw ontsloegen de inwoners
zich van de Arabieren, die in het jaar 100o weder
meesters van het eiland werden, dat zestien jaren
daarna door die van Pisa en Genua en in 1323
door de Arragoniërs veroverd en vervolgens aan de
Kroon van Spanje gehecht werd, welke laatste het
( 95 ) J
tot in 1713 bezeten heeft. Behalve het eigenlijk
Sardisch, dat uit het Latijn onstaan is, maar met
vele Griekse, Franse, Duitse en Spaanse
woorden doormengd is, en te Cagliari en in het
grootste deel van het eiland gesproken wordt, ook
in het Zuiden met enig Siciliaansch er door;
wordt in Alguer, een volkplanting van Barcelona,
het Katalonisch , het Toscaansch te Sassari en
andere voorheen aan Pisa behorende plaatsen, ge
vonden. In Korsika, waarvan de kusten almede
door verscheiden der opgenoemde volkeren, ook
door Etrusken, bewoond werden, komt het dia
lekt nader aan het Toskaansch dan aan die der an
dere eilanden. Korsika stond in betrekkingen met
Pisa en had dus dien tongval aangenomen vóór dat
de Genuezen er voet kregen. De oude inwoners,
in het binnenste van het eiland, zijn door reizigers
xxxxxx bezocht. Van de allervroegsten had reeds
in XXXXXX'x tijd de oudheid de meeste sporen uit
gewischt; de Grieken uit Phocis, toen te Marseil
le gevestigd, hadden Korsika ontruimd, wel niet,
om de onhandelbaarheid der inwoners, want woes
ter en ongedaner dan de Galliërs konden zij niet
zijn, maar hetzij dan omdat het ongunstige luchts
gestel, de nabijheid van het overmachtig Italië, of
de ongelegenheid der havenloze kusten, hen daar
toe genoopt had ; bewoners van Ligurië en Spanje
waren er vervolgens heen gescheept en nog kenne
lijk aan hun Xxxxxxxxxxx hoofdbekleedsel, schoeisel
en enige woorden uit hun taal , want het
Grieks en Ligurisch had de plaats dezer laatste
( 96 )
ingenomen. In dien staat vondt een Romeinse
volkplanting door Xxxxxx, en een tweede door
Sylla daarheen gevoerd, deze dorre en met wou
den bedekte rots (84).
2e .
DE SPAANSE EN PORTUGEESCHE TALEN
Wij steken over naar het westelijke schiereiland,
dat van ouds door zeer verschillende volksstammen
is bewoond. Behalve de Iberiërs (85), Keltibe
riërs, Kantabriërs, waarvan wij in ons eerste Stuk
gesproken hebben, sloegen zich al vroeg Pheniciërs
op de kusten neder, naderhand veroverden de
Karthagers een groot deel des lands, dat, na hun,
onder het gebied der Romeinen overging (86) en
(84) Consal. ad Helviam, c. 8. XxXxXXXXX noemt het ,,un
» labirinto d'horrori.” Hij wil dat Perzianen uit de omstreken
der Kaspische zee er het eerst een schuilplaats gezocht hebben.
(85) Oorspronkelijk Pelasgen, die van de kust van Italië, tus
schen Pisa en Napels, reeds vóór de Trojaanse oorlog, maar
het noorden van Spanje overstaken, volgens
Mag. encycl., Juillet 1810, p. 94 et suiv. PETIT RADEL. Zie
(86) Vele belangrijke Romeinse oudheden in Spanje kent men
uit de Voyage pittoresque d'Espagne van de Graaf DE LA BoR
DE, die ook uit een te Italica, thans Santiponce bij Sevilië, ge
vonden mosaïk de renspelen der Romeinen in een afzonderlijk werk
heeft opgehelderd. In het eerstaangehaalde merkt hij op, bij ge
legenheid van overblijfsels van muren te Tarragona, waarvan de
grondslagen verbazende en onregelmatig gestapelde rotsblokken zijn,
op welke een Romeins werk van ineengevoegde gehouwen stee
nen rust, dat de letters waarmede die gehouwen blokken werden
gemerkt om ze in orde te plaatsen, en die in dergelijke werken in
Klein-Azië Griekse zijn, hier dezelfde onbekende schrijftekens
zijn die de alleroudste opschriften en munten in Spanje vertonen.
Zie pl. 49, en cHANDLER, Reize door Klein-Azië, bl. 102. De
Arabische oudheden in de rijken van Granada en Cordoua heeft de
Academie der beeldende kunsten te Madrid in 1805 uitgegeven.
( 97 )
ene rust van bijna 400 jaren genoot. Nergens
buiten Italië vestigde zich en bloeide hun taal
Zo zeer als hier. De overstroming der Wanda
len en Alanen was kort van duur, langer het ge
bied der Sueven op de noordwestelijke kusten, en
nog langer dat der West-Gothen, die met de oude
inwoners tot één volk werden. In het begin der
achtste eeuw onderwierpen de Saracenen het groot
ste deel en hielden zich tot op het einde der vijf
tiende eeuw in het Zuiden staande. Men ziet dat
de taal zeer onderscheiden bestanddelen moet be
zitten; het voornaamste, echter, daarin is de Ro
mana rustica (87), en xxxx xxx xxxx dochters
heeft Zo vele gelijkenis met hare moeder behouden
als de Spaanse. Van het Arabische heeft zij het
voorzetsel al voor vele namen, en de keelklanken,
overgenomen; deze laatste taal kreeg er Zo zeer
de overhand, zelfs onder de vele Christen inwo
ners, die er geduld werden, dat deze zich van
het Arabisch bedienden bij hun eerdienst, die er
de Mozarabische naar genoemd is, als ingevoerd
onder Xxxx, die voor Walid onderkoning van
Afrika was en de onderwerping van Spanje vol
(87) Hier boven, bl. 84.
- ( 98 )
tooide. Ook nadat de Christen rijken in het noor
den van Spanje, en de gene die uit de veroverin
gen der Franken tot aan de Ebro ontstonden, het
ene gewest voor, het andere na, aan de Arabie
ren ontnamen, hielden deze Mozaraben zich des te
standvastiger van hun overwinnende geloofsgenoo
ten afgezonderd, omdat deze de liturgie, door Xxx
xxxxx, bisschop van Sevilië, ingevoerd, die zij,
bij het terugkeren van het Gothische rijk van de
Ariaansche tot de Oud-geloovige leer, omtrent 660,
hadden aangenomen, wilden afschaffen voor de Gre
goriaansche, in 1121. Men heeft van Christen
vorsten munten met Arabische opschriften, ook
Arabische oorkonden, en nog meer zulke waarin
het Latijn of Spaans naast het Arabisch voor
komt; in 't bijzonder handtekeningen van konin
gen van Arragon in het Arabisch. Niet vóór het
geheel verdrijven der Moen heeft deze taal in
het zuiden van Spanje opgehouden, zelfs sprak
men haar nog op het einde der zestiende eeuw in
de gebergten van Granada, op vele plaatsen in An
dalusië, Valencia en Arragon. In de Christen rij
xxx had de Romana rustica tussen de achtste en
twaalfde eeuwen het karakter aangenomen dat de
grondslag geworden is van het hedendaagse
Spaans. Dit heeft begonnen beschaafd te wor
den in de twaalfde en de eerste helft der dertiende
eeuw. Xxxxxxx XX XXXxxx, monnik in het
klooster van San Millan, omstreeks 1211, is de
oudste Spaanse dichter van wien men berichten
( 99 )
heeft (88). Onder Xxxxxxxxx de Heilige en Al
phonsus de Wijze (89) nam de bloei van het rijk
xxx Xxxx en Kastilië toe ; onder Xxxxxxxxx werd
het Spaans in alle openbare stukken gebruikt,
de wetboeken Fuero juzgo, Fuero real, en de
Leyes de las siete partidas van Xxxxxxxxx, zijn er
in geschreven; deze vorst zelf schreef en dichtte
in de landtaal en liet er veel in vertalen, en door
dezen ijver van de zijde van het Hof verspreidde
er zich levendigheid, zachtheid en waardigheid over
dezelve. Aan dat van Arragon had hetzelfde plaats,
met dit onderscheid dat de taal aldaar onder de in
vloed was geweest van de tongvallen van het zui
delijke Frankrijk. De rijksdag te Huesca in 1247
gaf aanleiding tot een verzameling van de lands
wetten. De verheffing van de Kastiliaanse prins
Xxxxxxxxx op de troon van Arragon was eerder
voor- dan nadelig voor deze taalbeschaving. Om
streeks het einde van de veertiende en in het mid
den van de vijftiende eeuw maakte zij bijzondere
voortgangen in Kastilië, en toen Spanje, na de
ontdekking van Amerika, onder één vorst veree
nigd, en in macht en aanzien het eerste rijk van de
wereld geworden was, werkten kracht , smaak,
nauwkeurigheid, verhevenheid, uitgebreidheid,
welluidendheid, die dubbele en stotende medeklin
kers en harde woorden deed verdwijnen, te zamen
tot hare beroemdheid. Het drukken van Spaanse
(88) Parnasso Espanol, X. Xxxxxxx.
(89) Gemeenlijk de X., volgens XXXXX de XI. van dien naam.
( 100 )
boeken in de Nederlanden (90), woorden en spreek
wijzen in onze taal uit het Spaans ontleend,
tonen genoegzaam hoe zij ook hier te lande alge
xxxx bekend was, gene letterkunde was, trou
wens, destijds Zo beschaafd , indien men de
Italiaansche uitzondert (91). Het zuiver Kastili
aansch , sedert Xxxxx X. (92) aldus de heerschende
taal in schrift en bij de beschaafde standen door
gansch Spanje geworden, werd verwaarloosd en
nam af sedert de helft der zestiende en in de ze
ventiende eeuw, onder Philips V., en door het
stichten van de Akademie der Wetenschappen te
Madrid in 1714, heeft het nieuwe Spaans wede
begonnen het hoofd op te beuren. •
Van de talen die uit de Latijnse ontstaan zijn,
wijkt het Spaans niet slechts het minst er van
af in de gedaante der woorden, maar de uitspraak
verschilt ook het minst van het schrift; de x, uit
gesproken als een harde j, de ll als lj, en de 'n
als gn, zijn de enige, benevens de d die men in
sommige uitgangen weinig of niet horen laat. De
(90) Onder deze verdient melding de Heidelbergsche Katechis
mus in het Spaans, gedrukt bij Xxxxx xxx Xxxxxxx, 1628, een”
geruimen tijd dus na het ophouden van het Bestand.
- (91) Ik weet niet of het opzettelijk onderzocht en in bijzonder
heden aangetoond is, wat onze letterkunde bij het ophouden onzer
betrekkingen met Spanje verloren, en wat gewonnen, heeft ? Het
laatste roert DE vRIEs in zijne keurige Proeve ener Geschiedenis
der Ned. Dichtkunde van ter zijde aan.
(92) Tot dien tijd, althans, droeg het Spaans ook wel den
naam van lengua Romance, en de daarin vertaalde schriften wer
den gezegd te zijn romancada.
101
tongvallen die in deze taal in aanmerking komen
zijn : het Katalonisch, dat in het tijdvak der Pro
vençaalsche dichters in bloei was en aan hun taal
grenst, doch na het verenigen van het graafschap
van Barcelona met de kroon van Arragon, en het
buiten alle gemeenschap geraken met Frankrijk,
meer eigenheden verkreeg; het heeft veel overeen
komst met de dialekten van het zuiden van Frank- &
rijk, bijzonder met het Bearnsch, behouden en
wordt in Spanje ook wel Limosynsch genaamd.
AUsIAs MARCH, die de smaak volgde van Pe
trarcha , was de eerste die er in dichtte. Bij
verloop van tijd is het tot het Spaans genaderd,
Zo als onder anderen uit de dichters van 't begin
der zeventiende eeuw die men Valenciaansche
noemt, blijken kan, vergeleken tegen de wetten
die Xxxxx XX. xxx Xxxxxxx in 1344 op zijne hof
xxxxxxx maakte, in navolging, en met bijvoeging
van vele feestdagen van Heiligen, van die van Ja
xxxxx XX. koning van Majorka in 1337 (93). Men
spreekt het te Valencia zeer zacht, ook op Ma
xxxxx, maar met een sterker' klank en wijder ope
nen van de mond. Het Arragonisch vormde zich
afzonderlijk door de vele Franse ridders die zich
in de middeleeuwen onder de vanen der koningen
(93) Door D. PAPEBRochius met afbeeldsels en aantekenin
gen uitgegeven, waar men de Inleiding der eerstgemelde in de
lingua Catalana aantreft. Een ander overblijfsel komt voor in
het bekende Consulaat van de zee, Leiden 1704. De oorspronke
lijke druk is van Barcelona 1494.
( 102 )
van dit rijk tegen de Saracenen aangordden en er
tot belooning bezittingen in verwierven. Het Gal
xxxxxxx komt het naaste aan het Portugeesch, welke
verbindtenis van de tijd van het rijk der Sueven,
waartoe deze gewesten behoorden, dagtekent. In
de twaalfde eeuw stond Gallicië op zich zelf en
afgescheiden van de kroon van Kastilië, onder de
regering van Xxxxxx, en behoorde aan de zoon
dien Xxxxxxx, graaf van Bourgondië, bij haar ver
wekte, later Xxxxxxxxx XXX. Het Gallicisch was
reeds vroeg beschaafd, ook daarin dichtte de reeds
vermelde Xxxxxxxxx de Wijze ; de laatste Gallici
sche trovador XXXX xXXXXx leefde omstreeks het -
begin van de veertiende eeuw. Het schijnt echter
dat sommigen te onrechte Gallicië voor de wieg der
Spaanse dichtkunst houden. Op de Portugeesche
grenzen bespeurt men merkelijk de invloed van
deze laatste taal. -
In 1109 werd PoRTUGAL , van een op de Ara
bieren herwonnen provincie van Spanje, tot een
afzonderlijken Staat, dien Xxxxxxxxx XX. bij zijn'
dood aan de tijd- en roemgenoot van de ver
xxxxxxx Xxx , Xxxxxxxx zoon , volgens anderen
dochters zoon, van Xxxxxxx, graaf van Bourgon
dië, gemaal van zijne natuurlijke dochter Xxxxxxxx,
en die dit gewest als zijn stadhouder bestuurd had,
naliet. Deze en voornamelijk zijn zoon Xxxxxx
sus I., die de titel aannam van Koning van Por
tugal, breidden hun gebied naar het Zuiden uit;
men meent dat het overbrengen van vele landslie
den van de eerstgenoemden een wending aan de
( 103 )
taal hebbe gegeven, zeer onderscheiden niettemin
van die welke het Spaans uit het zuidelijke
Frankrijk ontving. Het Portugeesch heeft vele
woorden uit het Latijn behouden die de andere er
van afkomstige talen missen, maar tevens zeer on
kennelijk gemaakt. Van de volksspraak in de ge
westen is die van Beira het meest afwijkende.
Dat, overigens, de Portugezen hun taal verre
door Oostindië hebben verbreid, is ons aldaar ge
bleken; wij zullen hetzelfde zien van die der Span
jaarden in Amerika.
3°.
DE Franse TAAL.
Van de oude inwoners van Gallië hebben wij
reeds gewag gemaakt (94). De taal der Xxxxxx
xxxxx, een volk van Spaanse afkomst, in de
zuidelijke en westelijke delen, is onbekend; naar
den gang der bevolking te gissen moet zij niet van
die der Iberiërs verschild hebben. In de middelge
deelten woonden de Galliërs, echte Kelten. In de
noordelijke en oostelijke de Belgen, die tot de
Xxxxxxx behoorden, en aan de Germaansen stam
verwant waren. De invloed van de Griekse volk
planting te Marseille is niet bepaald mategaan; ver
moedelijk ondervond zij zelve dien van de taal des
lands. Sedert de onderwerping aan de Romeinen
(94) Eerste Stuk, bl. 262,
( I04 )
vormde zich , uit de taal van deze en de vorige,
mettertijd ook hier een gemengd Romeins, het
eerst door het Concilie van Tours in 812 Romana
rustica genaamd, ook daarna Romansch, een naam
dien het lang behouden heeft. De Franken in de vijfde
eeuw het noordwesten van Gallië bezettende, zelfs
in de zevende en achtste door het gehele land zich
uitbreidende, brachten er hun taal, van de Ne
der-Duitsen tak (95), mede, doch in aantal de
zwaksten zijnde, ging de taal, gelijk volk en ze
den, in die der overwonnenen over, naar mate de
beide volkeren zich vermaagschapten. Het tegen
woordige Frans bestaat voor ruim een vijfde uit
woorden van dezen kant afkomstig. Uit het Ro
meins, dat, door gedurigen omgang met de zui
delijke zeekust van Frankrijk, en als de taal van
een meer beschaafd volk, zeer veel aan de andere
leende, met name in Gallia Narbonensis, als het
vroegst onderworpene der gewesten, ontstonden
twee tongvallen; aan deze zijde en aan gene zijde,
van de Loire. Ten noorden van dezelve zeide
men, om ja te betekenen, oui, ten zuiden oc,
dat nog in de volkstaal van het voormalig Agénois
is overgebleven, gelijk de naam van deze langue
d'oc zich naderhand tot een dezer gewesten heeft
bepaalt, en tot een ander diè van Provence. On
der dezen laatsten was een groot deel des rijks te
voren begrepen (96), hetwelk in aanzien toene
(95) Eerste Stuk, bl. 322.
(96) Van daar, dat de Albigenzen Provençaalsche Ketters worden
genoemd, en dat de Provençaalsche taal der Malthezerridders
ontstond. -
( 103 )
mende, de taal de naam verkreeg van Provencaal
sche; zij werd in de negende en tiende eeuwen de
taal van verscheiden hoven van Europa, en was
overal gangbaar in het zuiden van Frankrijk, ge
lijk het Katalaansch het was aan gene zijde van de
Pyreneën, waarmede wij reeds zagen dat het over
eenkomst had. Meer dan ééne oorzaak begunstigde
den bloei van dezen tongval. Het zuiden van
Frankrijk had minder van de invallen van woeste
vreemden geleden, de West-Gothen hadden reeds
lang met Romeinse landen in betrekking gestaan;
de Frankische heerschappij was er niet duurzaam
genoeg om veel invloed op de taal uitteoefenen,
en deze van de zetel van het koninklijke hof ver
wijderde gewesten werden er, onder de machtige
leenheren, onafhankelijk van, en nog meer van
afgescheiden door de oorlogen met Engeland over
enige derzelve; het Latijn werd tevens niet meer
algemeen verstaan. Dit alles werkte op de taal ,
de schoonheid des lands bezielde de dichters, de
vorsten moedigden hen aan door gunsten en voor
beeld (97), en de Troubadours, slechts een klein
(97) Xxxxx omstreeks het jaar 1100 beschreef wilLEM Hertog
van Aquitanië zijne reis naar Jeruzalem op rijm, en vervaardigde
enige liefdedichten. CREscIMBEN1, della volgar Poësia, I. p. 6.
Over de Provençaalsche dichters zie men XXXXXX'x, Essai sur la
littérature Provençale in het Magasin Encyclopedique, Mars 1808,
en de aldaar aangehaalde schrijvers, en hetzelfde tijdschrift Avril
1808 over die van Arles in het bijzonder.
( 106 )
getal van welke uit het eigenlijk gezegd Provence,
de meesten uit Languedoc, uit Katalonië, enz. ge
boortig waren, zonder dat dit, bij de oudsten, uit
hun tongval kennelijk is, verwierven zich, van de
elfde tot de dertiende eeuw, een vermaardheid in
het vak der dichtkunst, op welke hun noorde
lijke kunstgenoten, de Troyeres., zich nimmer
hebben kunnen beroemen. Onder beider invloed,
echter, vormde zich de Franse taal, toen bij
het toenemend gezag van de Koningen, er meer
éénheid kwam in de Staat en het volk en de taal
een meer eigen karakter aannamen. Gelijk in het
algemeen de beschaving van Europa is gehecht aan
het tijdvak van Xxxxx xx Xxxxx, zoo, is die der
Franse taal- en letterkunde, van het begin der elf
de tot over de helft der veertiende eeuw, het meer
bijzonder aan de vijfendertigjarige regering van Xx
xxxx, zoon van Xxxx Xxxxx, aan die van Xxxxxx
pus Xxxxxxxx van 43, die van Xxxxxxxx XX. van
44 jaren, van Xxxxx X. enz. Bij de zachte wel
luidendheid van de zuidelijken tongval, die, bij
het gedurig terugkomen van dezelfde klanken, niet
geheel is vrij te spreken van eentoonigheid, voegde
zich de nadruk en de verscheidenheid die aan de
noordelijker talen eigen is. De inval der Sarace
nen, in de achtste eeuw, schijnt geen invloed op
de taal gehad te hebben, schoon de overlevering
wil dat de inwoners van enige gemeenten aan de
Saône van dat volk afstammen (98). Xxxxxxxxxx,
(00) Magasin Encycl., Février 1808.
( 107 )
Artois, en vooral Normandië, waren de wieg van
de Franse taal (99) in de twaalfde en dertiende
eeuwen. In het laatstgenoemde gewest bloeiden
scholen, die de geestvermogens algemener opwek
ten, en zamenliepen, om op het gehele volk te
werken, met de geestdrift die kruis- en riddertog
ten ook in het noorden van Frankrijk aanvuurden,
waarbij men de betrekkingen voegen moet tussen
de Noormannen en Engeland en de aldaar in smaak
zijnde lettervruchten (100), die dezen onderneem
zieken landaard hadden opgewekt en voorbereid,
De oorlog tegen de Albigenzen, die met de Engel
schen in Guyenne, verstoorden in dit tijdvak de
rust in het zuiden van Frankrijk; het hof van Bar
xxxxxx werd in 1137 naar Arragon verplaatst, dat
xxx Xxxxxxxx stierf uit, dat van Provence ging in
1265 naar Napels over, en de zuidelijke letterkun
de hield op te bloeijen en invloed op de taal der
hogere standen te oefenen. Niet meer tot band
van vereniging der belangen in de onderscheidene
gewesten dienende, zonk het Provençaalsch meer
en meer en scheidde zich in volkstongvallen, waar
in niemand die verlangde algemeen gelezen te wor
den het meer waagde te schrijven. De zich vor
mende Franse taal vond luisterrijke beschermers,
bij voorbeeld de koning Xxxxxxx Xxx Xxxxxxx,
(99) DE RoQUEFoRT - FLAMÉRIcoURT, de l'état de la xxxxxx
Xxxxxxxxx dans les douzième et treizième siècles, p. 25, 38 et
suivantet- - -
(100) Zie Eerste Stuk, bl. 298 en 352.
( 108 )
die er in dichtte en uit Champagne was ; ook
muntte het hof van Vlaanderen uit in smaak en
beschaafdheid. Het algemeen herleven der letteren
in de vijftiende eeuw deed de taal nieuwe voort
gangen maken, in 1539 voerde Xxxxxxxx X. haar
bij de gerechtshoven in stede van het Latijn in,
Xxxxxxxxx stichtte in 1637 de Academie Francoise,
en Zo bereikte de taal onder Xxxxxxxx XXX. het
standpunt dat algemeen voor dat van hare klassieke
hoogte erkend wordt. Gene der dochters van het
Latijn heeft Zo zeer een geheel eigene gedaante
aangenomen, kennelijk onder anderen in de neus
klank ng en in het plaatsen der e vóór vele woorden
die in de Duitse en in andere talen met s begin
nen; de meeste Latijnse woorden hebben aanmer
kelijke zamentrekking, in de hedendaagse spelling
nog meer dan in de oudere, verkorting, en ver
wisseling van klanken ondergaan. Voor het overige
xxxxx xxx, bij hare algemene bekendheid, ons
ontslagen rekenen van meer bijzonderheden aan te
voeren.
-Bij de plotselijke veranderingen die men in de
Franse omwenteling waande of zich geliet te
kunnen daarstellen, was de invloed der taal niet
onopgemerkt gebleven. De Nationale Conventie ge
lastte in 1792 het Committé van openbaar onder-,
wijs om een ontwerp voor een nieuwe spraakkunst
en een nieuw woordenboek van de Franse taal
VOOI te dragen , , geschikt om aan deze het karakter
te doen verkrijgen dat met de taal der vrijheid overeen
( 109 )
kwam (101).” Maar over taal en meningen heerst
de willekeur der macht niet gelijk over het leven en
de bezittingen der mensen.
Van de volksdialekten of hedendaagse tongval
len, die in het patois of uitspraak der geringe
klassen weder een menigte onderscheidingen ople
veren, zijn de voornaamste: het Provençaalsch, dat
als levendig en kort, het Languedocsch, zacht en
aangenaam, Auvergneesch, onaangenaam eentoonig,
Lyonneesch en Dauphineesch, gerekt, Gasconsch,
gerekt en schreeuwend, wordt onderscheiden (102),
het Normandiesch, waarvan wij vroeger iets ge
zegd hebben, en het grove Picardiesch. Een nog
meer gemengde tongval is het Wallonsch, dat wij
gewoonlijk Luiker-Waalsch noemen, en dat wel
niet rechtstreeks tot de Franse taal behoort, ge
voegelijk echter hier een plaats vindt ; het wordt
in Artois, Henegouwen, Namen, een gedeelte van
Luik en van Luxemburg gesproken. In deze zelfde
xxxxxxx woonden oudtijds oorlogszuchtige Belgische
volkeren, die zich in het Arduennisch woud ver
dedigden, dat zich veel verder dan dat der tegen
(Io1) Rapports sur la nécessité et les moyens d'anéantir les
patois, et d'universaliser l'usage de la langue Française, par
GREGoIRE. - Met betrekking tot ons onderwerp mag ik niet on
aangewezen laten het Xxxxxx des étrangers amateurs de la lan
gue Française van XXXXxX XxXXXXXX, Xxxxx 0000, waar hij drie
verschillende a's, drie o's, negen e's in de uitspraak onderscheidt.
Men vergelijk daarmede de Remarques van XxxXxx, sur la gram
maire générale de Portroyal, 3e edit. p. 6 et suiv. en het Sup
plément, p. 89, en zie ons Eerste Stuk, bl. 19.
(102) DE RooUEFoRT-ELAMÉRicoURT, t. x.xx. p. 24.
( 1 10 )
woordige Ardennes uitstrekte (103). Vervolgens
woonden er de Franken vóór dat zij in het eigen
lijke Gallië indrongen. Toen met de tiende eeuw
deze landen onder hun inlandse graven ston
den, en naderhand ten dele onder het huis van
Henegouwen kwamen, vormde zich de landstaal
enigermate, Zo als zij nog in oorkonden (104)
voorhanden is. hun betrekkingen tot het huis
van Bourgondië sedert de eerste helft van de vijf
tiende eeuw moet de taal nog nader aan het Frans
hebben gebracht. Mij dunkt dat deze Wallonsche
xxxxxxx meer aandacht verdient dan men er tot nu
toe op gevestigd heeft, en verscheiden oude woor
den bevat, of ophelderen kan, die in andere dia
lekten niet levend zijn gebleven (105).
Aan de oostzijde van Frankrijk eindigt het ge
bied der Franse taal in de tongval van het Pays
de Vaud, of Suisse Romande.
(103) STRABo, IV. Boek. TACITUs, Jaarb. III. 42.
(104) Corps diplomatique, T. X.
(105) Men kan daartoe inzien CAMBRESIER, Dictionn. Xxxxx
Xxxxxxxx, Xxxxx 0000, dat, echter, met een ander oogmerk ge
schreven is. Laat ik, tot een voorbeeld, mogen wijzen op hied
de, kudde, waaruit het verband tussen dit woord en ons Nederl.
( 1 11 )
4e .
- DE ROMANSCHE TAAL.
Graubunderland, een gedeelte van het eigenlijk
of eerste Rhaetie der Romeinen, aan de zuidelijke
helling der Alpen, in tegenstelling van het tweede
Rhaetie dus geheten, dat aan de noordelijke hel
xxxx lag en anders ook Vindeliciën genaamd werd,
deelde in het lot van alle deze berglanden sedert
dat zij, ten tijde van Xxxxxxxx, onder de Romei
nen kwamen. Van de Etrusken, die hier in vroe
ge tijden woonden, is hierboven (bl. 69) gewag
gemaakt. Later verbreidde er zich de Romana
rustica, welke taal er, bij de invloed van Xxxx
sche naburen, meesters en bijkomende inwoners
minder dan elders veranderd is. Sedert dat de Fran
xxx onder Xxxxxxxxx xx Xxxxxxxxx, en de Oost
Gothen onder Xxxxxxxxx Xxxxx - Italië hadden be
dwongen, en Xxxxxxxxxx, Koning van Austrasië,
in 539 het grootste deel van Graubunderland ver
overde en aan Alemannië trok, liepen de grenzen
tussen het Frankische en Oost- Gothische, kort
daarna Longobardische, rijk door Graubunderland,
gelijk, na de verdeling der Monarchie van Xxxxx
xx Xxxxx, tussen het Duitse en Italiaansche
rijk. Onder de Keizers, die zich veel met de be
langen van Italië, de Pausen, de koophandel, en
Lombardije bemoeiden, verkregen het bisdom van
Chur en de graven van Rhaetiën, alsmede de ste
den, grote voorrechten, zodat deze graven on- .
middelbaar onder de Keizer stonden, en vele nog
onbewoonde dalen, ten tijde en door de zorg van
hoeden, en het Latijn haedus, de bok als hoeder, geleider der
kudde, boven bedenking gesteld wordt. Vergelijk wEILAND op
hoed en kudde en vossIUs, Etymol. , op haedus.
( 112 )
Xxxxxxxx X., uit Walliserland en uit. Zwaben be
volkt werden. In 1396, 1400 en 1436 kwamen
de verbonden van Godshuis, het Graauwe, en dat
der Tien Gerichten, en in 1471 derzelver alge
mene verbond van vereniging, tot stand. Sedert
de nieuwste staatsverdeling van Zwitserland maken
zij het zevende kanton van dit Gemenebest uit.
Van de inwoners dezer landen wordt door omtrent
één derde, ten gevolge van de reeds vermelden
invloed, Duits (106), door één zevende, in de
zuidelijkste gedeelten, een bedorven-Italiaansch, en
door de grote helft het eigenlijk RoMANscH ge
sproken, voornamelijk in Opper- en Neder-Engad
din en verder in de meeste plaatsen van het Gods
huis- verbond en van het Opper- of Graauwe - ver
xxxx, in dat der Tien Gerichten slechts voor een
klein gedeelte. Behalve bijzondere afwijkingen heeft
het twee voorname tongvallen, het Arumaunsche
- en het Ladinische, het eerstgemelde bij de oor
sprongen van de Rhijn, zoowel bij de bewoners
der vlakten als bij de Surselver, of hoge woud
bewoners, deze spreken nauwkeurig Zo als het
geschreven wordt en men houdt hun dialekt voor
het zuiverste en echtste Romansch; het laatstge
melde bij de oorsprongen van de Inn, komt, of
schoon in Neder- en Opper-Engaddin verschillende,
nader aan het Italiaansch, is iets meer beschaafd
en heeft zijne dichters opgeleverd. Het Arumaun
sche is sedert eeuwen weinig veranderd, de kinde
(106) Zie Eerste Stuk, bl. 315
( 113 )
ren lezen er met gemak handschriften en akten van
vóór de tijd van Xxxxx xx Xxxxx (107), en in
derdaad is deze taal, trotsch op de benaming van
de aloude taal van het hoge Rhaetie (antiquis/m
langaig da l'ault.a Rhaetia), een eerwaardig over
blijfsel van de grote vereniging der Romeinse
afstammelingen in de Romana van het begin der
middeleeuwen; nog op de trap van onzuiverheid
staande, waarop het Latijn, duizend jaren geleden,
zich vertoonde vóór dat allerlei verdere vreemde
invloed daaruit de andere, vroeger door ons ge
dachte takken, voortbracht. Tussen rotsen en ijs,
aan de wetenschappelijken voortgang der andere
landen langzaam en schaars deelachtig, bleef deze
taal van Xxxxxxx in beschaving ten achteren en
heeft daardoor voor de taalvorscher veel belang
behouden, gelijk dit met andere bergdialekten, in
Piemont, in Auvergne, aan de voet van de Pyre
neën en van de Frioulsche Alpen, het geval is,
vooral naar mate zij minder met buitenlandse re
geringen en inwoners in aanraking waren. In de
xxxxx xxx Xxxxxx of Gardena, aan de Eisach in
Tyrol, bestaat een bijzonder afwijkende tongval,
die zich onderscheidt door korte en levendige toons
uitdrukking, en in het uitspreken van de u, van
de / voor een klinkletter, van de neusklank en
(ang) , met de gemene uitspraak van het Frans
overeenkomt, en de zachten klank der l meerma
(107) XXXXXXX zegt het stellig, op getuigenis van voN HOR
XXXX'x Geschichte der Grafs. Xxxxx, X. 139.]
( 114 )
len verruilt voor r, bij voorbeeld arma voor ani
ma, waarvoor de Troubadours alma zeiden. Dat
deze bijzonderheden zouden ontstaan, gelijk men
gezegd heeft, uit de omgang met Portugal, waar
heen zelfs de inwoners de beeldjes, die zij uit ene
soort van dennenhout snijden, gingen verkopen,
schijnt ongegrond, daar zij zich even zeer elders
heen begeven.
Van het Arumaunsch zijn te Disentis, waar se
dert 'de zevende eeuw een vermaarde Benedictijner
abtdij was, de oudste gedenkstukken van deze taal
langen tijd bewaard gebleven, doch werden in den
oorlog tussen Frankrijk en Oostenrijk, op den
6 Mei 1799, een prooi der vlammen. Zij beston
den, onder anderen, uit het testament van xxx
bisschop Xxxxx xxx Xxxx, die in 720 stierf, ene
oude overzetting der Evangeliën, en levensbeschrij
vingen, die men hield dat de H. Siegbert omstreeks
het jaar 600 naar Rhaetie had gebracht, een niet
veel jongere overzetting van de regel van St. Be
nedictus (108) en van het Roomsche Martyrolo
gium. Van gedrukte boeken zijn de oudste, beide
zeer zeldzaam, de vertaling van de Katechismus,
in 1552 , en van het N. Testament, in 1560 ,
door XXXXX XXXXXXX vervaardigd, die zich, naar
de getuigenis van XxxXXX (109), het eerst had
aaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaa,
(108) Het belang van welk stuk, tegen vergelijking van hetgeen
bij scHILTER, Thes. I., voorkomt, niet gering moest zijn.
(109) X. XxxXXX', Mithrid. p. 65, edit. 15.55: ,, hanc linguam
» scriptis illustrare et publicare incoepit.”
( 1 15 )
toegelegd op het in geschrift brengen en verbreiden
van deze taal. GEsNER verhaalt tevens dat binnen
de, toen, laatstverlopen honderdvijftig jaren, het
Xxxxxxxxx zeer had afgenomen, en dagelijks door
het HoogDuits werd verdrongen, zodat men dit
te Chur en nog verder zuidelijk had begonnen te
spreken, daar men te voren een, hoewel slecht,
Italiaansch sprak. De taal in de latere uitgaven van
den Bijbel komt wederom nader aan deze laatste.
5°.
DE wALLACHISCHE TAAL.
Wij zijn reeds eenmaal (110) de landen doorge
togen die ter wederzijden van de Beneden - Donau
zich naar Sarmatië en naar de Zwarte- en Middel
landse zeeën uitstrekken, en zagen er de sporen
van meer dan één landaard en het opkomen en
verval der Romeinse wingewesten. In later tijd
werden derzelver inwoners, naar hun meest ge
woon beroep, het herderleven, Wallachen genoemd
door hun naburen de Albaniërs en de Slaven,
uit de taal van welke laatste die naam afkomstig
is, dien men, uit dien hoofde, ook in Dalmatië
aantreft. Het volk waarvan wij nu spreken noemt
zich zelfs Xxxxxxx of Romukje, Romeinen, als af
stammende van de volkplantingen die, onder de
Keizers hier aangelegd, met alle de vrije onderda
4mensenmassam-an
(110) Hiervoren, bl. 11 en volg.
( 1 16 )
men des Rijks, bij een wet van Karakalla (11 1)
in 212 het Romeinse burgerrecht verkregen; zoo
dat zij zich niet geheel ten onrechte dien naam toe
eigenen. Dat zij, onvermengd met andere volks
stammen , alleen van die koloniën, zouden zijn
overgebleven (112), is niet waarschijnlijk. Nadat,
in de tijd van Aurelianus, de Donau de grens
des Keizerrijks was geworden, en het tegenwoor
dige Wallachije en Zevenbergen voor de gedurige
invallen van vreemde xxxxxxxx xxxxxxxxxxx, trok
ken de vroegere bewoners meer en meer in de af
gelegener streken van de Haemus. Het zijn deze
bezuiden de Donau gevestigden die wij in het na
gaan van dezen gemengden taaltak Thracische Wal
lachijers zullen noemen, ter onderscheiding van de
Dacische, benoorden dien stroom. Wat de eersten
betreft, onder Turksche heerschappij, nevens en
tussen de Grieken wonende, die hen de schimp
naam van hinkende Wallachijers geven; in hunne
taal hebben zij ten minste de helft Latijnse woor
den behouden, voorts enige van Gothische, Sla
vise en Turksche herkomst, een goed deel Griek
sche, en omtrent evenveel uit een taal die met
het Albanisch veel overeenkomst moet gehad heb
ben, schoon men nopens dezelve nog onzeker is.
(111) L. 17, D. De statu hominum. ScHULTING, Jurisprud. ante
Just. p. 617.
(112) Gelijk P. MAJOR in zijne, in het Wallachisch in 1812 uit
gekomen, Geschiedenis van de oorsprong der Romeinen in. Dez
cië, wil.
( 117 )
Men kan zich over deze vermenging niet verwon
deren, als men opmerkt dat reeds in 279 na J. C.
vele Bastarnen, Gepiden, Gothen en Wandalen,
in 334 Jazygen, en na de dood van Xxxxxx vele
Hunnen en Alanen er woonplaatsen verkregen.
Onder Xxxxxxxxx lieten zeven Slavische stammen er
zich mede tussen de Donau en de Haemus
aanwijzen.
Aan nog meer afwisseling van lotgevallen was
het Dacische Wallachije blootgesteld. Gedurende
verscheiden eeuwen gingen door hetzelve de tochten
van de Oost- en West-Gothen, van Hunnen, An- .
ten, Bulgaren, Avaren, waardoor welligt dit land
even Zo woest en ontvolkt zal zijn geworden als
de Geschiedschrijvers uitdrukkelijk vermelden dat, na
het midden van de twaalfde eeuw, bij de krijgs
tocht van Xxx Xxxxxxx, Moldavië geheel ledig van
mensen was. Op het einde van de zevende eeuw
sloegen zich in Wallachije Bulgaren neder, van
welke men leest dat zij, in het begin der negende,
op hun rooftochten naar Thracië een groot aantal
Rumunen, of Wallachen, van daar wegvoerden,
en in het tegenwoordig Wallachije en Bulgarije de
den wonen. Op het laatst van de negende eeuw
zetteden zich Ogurs of Hongaren aan de Pruth in
Moldavië neder; de Petscheneken dreven deze ver
der voort; op hen volgde in het midden van de
elfde eeuw een ander Tartaarsch volk, de Uzen,
Polovzen of Kumaners, die de Koningen van Hon
xxxxxx van tijd tot tijd weder oostwaarts terug dron
gen; enkele van hun horden bleven gevestigd,
( 118 )
en sloten zich, met aanneming van het Christelijk
geloof der Oostersche kerk, aan de Hongaren aan,
na dat hun Aziatische wapenbroeders, in de slag
aan de Kalka in 1223 tegen Gengiskan, de neder
laag hadden geleden; in Moldavië vindt men nog
enkele horden van Kumaners. Omtrent 30 jaren
later overheerden de Mongolen alle deze landstre
xxx en stroopten wijd en zijd. In 1284 kwamen
er weder Wallachen uit Thracië, aan welke Ladis
xxxx XX. in verscheiden streken van Zevenbergen
een verblijf aanwees. Na de moord in 1290 aan
Xxxxxxxxx gepleegd, richtten de Wallachen een on
afhankelijken Staat op onder hun eigen vorsten,
van welke Xxxxx de Zwarte de eerste was, doch
bleven daarna, bij afwisseling, dan eens aan de
Hongaarse, dan aan de Turksche heerschappij
onderworpen.
Nadat Moldavië in de veertiende eeuw door de
Hongaren en Polen van de Tartaren bevrijd was,
togen sommige Wallachen derwaarts, onder hun
opperhoofd Dragosch; hun onafhankelijk gebied al
daar deelde in het lot van Wallachije, en de slag
bij Mohacz, in 1526, onderwierp beide aan het
Turksche gebied. De latere gebeurtenissen zijn
bekend en voor ons onderwerp van geen belang.
Ik heb deze schets niet onvoegzaam geoordeeld,
omdat men zich door dezelve gemakkelijk kan
voorstellen, welke taalverbastering hieruit moet
zijn ontstaan, en deze zou voorzeker nog erger
zijn geweest Zo deze naneven der Romeinen met
minder ruwe volksstammen in aanraking waren ge
( 1 19 )
komen. Nu bleef de Latijnse kern behouden;
maar zodanig als het Latijn de gemene taal van
de volkplantelingen en inwoners was, toen zij van
het Rijk afgescheiden geraakten, en van toen af
nam het Wallachisch zijn afzonderlijken gang. Wij
moeten hierbij nog opmerken dat, voor Zo ver de
rust, in Thracisch Wallachije, onder het Griek
sche rijk, minder gestoord werd, althans tot aan
de overmeesteringen der Turken toe, de Latijn
sche schrijvers hier niet geheel verwaarloosd wer
den, bedienende zich de Wallachen nog langen tijd
van de Romeinse lettertekens (113), die zij na
derhand voor Slavische of zogenaamde Cyrillische
verwisseld hebben. Het vroeger afscheiden van de
ze taal van hare Latijnse moeder, dan derzelver
overige dochters, xxxxxxx op waarom vele Xxxxxx
sche woorden alleen bij haar zijn overgebleven, die
de overige voor andere benamingen hebben geruild.
Zelfs zijn de veranderingen die zij ondergaan heeft,
regelmatig genoeg; bij voorbeeld de Latijnse uit
gangen der naamwoorden op us, um, ut, werpt zij
weg, dien op tor verlengt zij toriu; zij heeft het
lidwoord aangenomen, en plaatst dit, wanneer een
bijvoegelijk woord bij een zelfstandig komt , tus
schen beide, en mitsdien achter het zelfstandige als
(113) In 1809 is te Ofen in Hongarije in het Wallachisch en
Hedendaags-Grieks in het licht gekomen, G. c. XxxXX'x Knnst
om het Wallachisch met Latijnse letters te lezen, die de oude
letters der Wallachen zijn, dienende tot veredeling van de gehele
Wallachische nat e.
( 120 )
dit vooraan staat; een eigenschap die ook aan som
mige takken van de Germaansen taalstam niet
vreemd is. Van de letters die zij, in de Latijn
sche woordeu, verwisselt is bijzonder het gebruik ,
der p in plaats der qu of c optemerken; ook de
medeklinkers, die men gewoon is stomme te noe
men (114), verdubbelt zij niet, even gelijk het
oudere Latijn geen medeklinker verdubbelde (115).
Intussen bestaat er in de vorm van vele woor
den een gelijkheid met het Italiaansch, die op
ene nadere gemeenschap met dit laatstgemelde schijnt
te wijzen en waarvan de rede nog niet tot volko
mene duidelijkheid schijnt gebracht te zijn. Deze
gelijkheid is Zo sterk dat men gehele regels en
gedichten uit het Italiaansch in het Wallachisch kan
overbrengen met behoud van dezelfde woorden, de
uitgangen veranderd. Ook ontging deze nadere be- -
trekking, in de vijftiende eeuw, aan L. CHALcoN
DYLAs niet, die in zijne Geschiedenis der Turken,
op het jaar 1383 van de Wallachen gewag maken
de, wier afkomst hij evenwel niet kent, hunne
taal als verwant aan de Italiaansche beschrijft, maar
bedorven en voor een Italiaan onverstaanbaar. In
dien het bezetten van een deel van Wallachije en
Zevenbergen, ter beveiliging der grenzen, door de
Johanniter-ridders in 1249 , had stand gehouden,
zou men aan de invloed van deze, op de latere
taal, kunnen denken, daar zij met hun broeders
(114) Eerste Stuk, bl. 22.
(115) FESTUs in v. Xxxxx xx Xxxxxx._ ( 000 )
xx Xxxxxxxx, Xxxxxx, enz. langs de Weg van Scar
dona, gemeenschap hielden. Het kan ook van de
Minoriten zijn, die, onder begunstiging der Pau
sen, omstreeks het einde der veertiende eeuw en
vervolgens, op het overhalen der Wallachijërs en
hunne vorsten, van de Griekse tot de Roomsche
kerk, toelegden, en zeker waren gene zendelingen
geschikter dan Italiaansche, om de taal te leren,
die denzelfden oorsprong had als de hunne. Toen
BusscHING, in het midden der vorige eeuw, zijne
berichten verzamelde, was het Italiaansch bij de
voorname Wallachijërs zeer bemind (116), thans
spreken zij Grieks of Turksch (117).
XVI.
SLAVISCHE VOLKS- EN TAALSTAM.
Een uitgebreide stam, dien wij onder de naam
van Germanen hebben leren kennen, had, vóór,
onze tijdrekening, de noordelijke helft van Europa
begonnen te bevolken. Een andere, die later in
de Geschiedenis te voorschijn treedt, was in de
00stelijke delen uit Azië afgezakt. De Grieken
en Romeinen kenden dezen schier alleen bij naam:
Sarmaten.
(116) Zie Aardrijksbeschrijving, I. bl. 1181, en zijn Voorbe
Tigt, over zijne hulpmiddelen.
(117) Xxxxxxxxxxx, II. 729, naar de nieuwste schriften over dit
land en deszelfs taal.
( 122 )
Te voren ten oosten en ten zuiden van de Ta
naïs wonende, waren zij naderhand over die rivier
gegaan, verdreven er de Skythen en breidden zich
uit in het tegenwoordige Bessarabië tot aan den
Donau, over welken zij des winters strooptochten
deden op het Romeinse grondgebied, omstreeks
het begin onzer jaartelling. Later strekten zij zich
al meer en meer uit naar het Xxxxxx, Xxxxx dat
onder één, nog machtig vorst, stond en onder Tra
jaan een Romeins wingewest werd, alleen on
aangeroerd latende, doch te meer indringende tus
schen de Nieper en het Karpatisch gebergte tot
aan de Weissel. De Skytische, Finsche en Letti
sche stammen weken van daar voor hun terug, de
eerstgenoemde verdwenen van lieverlede, de Finnen
verspreidden zich noordoostwaarts waar dezelve ten
dele voorheen gewoond hadden, vermengden zich
ook met de Wenden, en bezetteden ook ten dele
Finland, vroeger door een volk bewoond dat aan
de Noordsche, Skano - Gothische, stammen verwant
was. Enige Sarmaten togen over de evengenoem
de bergketen in Pannonië, de afzonderlijke naam
van deze was Jazygen. In de zesde eeuw kwam
het Oostersche keizerrijk onmiddellijker in aanraking
met deze volkeren, die, van omtrent dien tijd af,
westelijk tot aan - en zelfs over - de Elve schij
nen te hebben gewoond (118). - -
(118) SUHM, Verhandel. over de oorsprong der Slaven. Skrif
ter, X. s. 272.
( 123 )
PRocoPIUs (119), die als geheimschrijver van
Xxxxxxxxxx de meeste gelegenheid had van berichten
over hen te verkrijgen, vermeldt hen het eerst
onder de naam van Xxxxxx en Anten, onder dezen
de oostelijk – onder dien van Slaven de weste
lijk – wonende, bevattende, en tevens aanduiden
de dat beide tot één hoofdvolk behoorden en te
voren Sporen heetten, een benaming die wij ner
gens elders aantreffen en die hij, bij gissing, uit
het Grieks wil afleiden: omdat zij ver verspreid
woonden (120). Het was derhalve geen volksstam
(119) Hist. Goth. ed. XXXXx, p. 339.
(120) Mogelijk dezelfde die JoRNANDEs, de reb. Geticis, p. 613,
xxxxx noemt, van dispalati, verspreid wonende. - spr schijnt de
gemene wortel te zijn in spreiden, springen, spargo, sperno; speiroo;
enz. - Men verwijt aan PRocoPIUs dat hij zelf dien naam van xxxxx
zou gesmeed hebben, ik geloof het ook; hij of de tolken die hem
dienden ; maar, door een nauwkeurige overbrenging in het
Grieks, van de naam dien dit volk zich in zijne eigene taal
gaf: Sar- mat, en waarvan PRocoPIUs de betekenis niet verkeerd
opvatte: het gebied dat uitgebreid is, het aanzienlijke, het machti
ge, uitgebreide volk. Het mogt zich dien wel geven. Mijne gron
den voor die betekenis moet ik hier zeer kort zamentrekken. De
beide wortels zijn uit Azië, waar de fakkel voor onze taalkennis
licht. 19. MAD: verdeling, uitbreiding (vergelijk wEILAND, Woor
denboek, op Maat); Madai, Medië, Midian, en Mathana, de
woestijn ten oosten van laatstgenoemde landstreek. . Bij PLINIUs,
VI. c. 7, lees ik dat men de Sarmaten voor afstammelingen hield
van de Meden. Hij onderscheidt ze in vele stammen, die welke
naneven waren van de Amazonen woonden het digtst bij de Ta
naïs. Het ontstaan van deze Sarmaten van de Skythen en Amazo
nen, ten oosten van die rivier, 1aoo jaren vóór J. C. komt voor'
bij HeRoDotus, IV. c. 110-117, vergeleken met XXXXXXXXx, I. '
Aan de mond van de Tanaïs vindt men de Jazo - Ixo of Exo
magae. Zie de aantekeningen op vALERIUs FLACCUs, VI. vs. 569,
( 124 )
welke nieuwelings die landstreken bezet had, en
geen naam dien zij zich zelve gaven. Men ver
schilt over de betekenis van dien van Slaven; dat
hij van Slawa, beroemdheid, aanzien, ontleeud
is (12 1), komt niet onaannemelijk voor (122);
vele volkeren hebben zich zelve met een of ander
die ze er reeds plaatst in de tijd der Argonauten, en die van GRo
NoviUs op MELA, I. c. 19, en de aldaar aangehaalden. - 2°. SAR,
de koningstitel in het oude Chaldeeuwsch, gebieder (zie ons Eerste
Stuk, bl. 158 en 159), TsAR in het Slavis, van waar Tsar
grad, Constantinopel. Een aantal plaatsen waren voorheen in het
noordoosten van Europa aanwezig, waarvan de naam met Sar be
gint; Xxxxx, bij PToLEMEUs, aan de Borysthenes, boven de Me
tropolis der Bastarnen, omstreeks de ligging van Kiew ; Zo plaatst
hij anderen, de Konings Sarmaten, zeer hoog ! aan deze zijde van
het Hyperboreïsch (het Ural?) gebergte, ook Sar-gaten ten noord
westen van de Palus-Meotis. SUHM, Skrifter, X. s. 273, zegt dat
Sar een Sarmatisch woord was, en rood betekende, en daarvan
misschien roode-mannen. Rood, licht, glans, Sar kan dus beide
betekenen. - THUNMANN, Untersuch. ein. Nörd. Völker, ont
kent de betrekking van de Slaven en Sarmaten en houdt alleen de
Jazygen en Rossolani voor nakomelingen - van de laatsten, maar
xXXX, t. a. pl. s. 272, merkt aan dat de naam van Xxxxxxxx op
houdt gebruikt te worden, gelijktijdig dat in hetzelfde land, Inanne
lijk in Hongarije bij de Donau, die van Slaven begint, en dat de
oude schrijvers vele woorden als Sarmatische vermelden die kenne
lijk Slavische zijn. X. BoHUsz, in een Verhandeling over den
oorsprong van de Litthauers, houdt mede de Slaven voor Sarmaten.
MALTEBRUN, Tableau de la Pologne ancienne et moderne, onder
scheidt de oude en jongere Xxxxxxxx.
(121) Schoon het woord, in andere talen overgaande, rechtstreeks
ene omgekeerde betekenis verkreeg. Zie wEILAND, Ned. Woor
denboek, op Slaaf.
(122) Volgens anderen van Slowo, spraak; volk van xxxxxxx
taal. -
( 125 )
ren vererenden naam onderscheiden (123). Het is
thans nog die waarmede meest alle volkeren van
dien stam, welken naam zij afzonderlijk dragen
mogen, hun gemene afkomst betekenen. De
Slaven waren een rank en sterk ras van mensen,
roodachtig van haar, doch anders niet zeer blank,
eenvoudig en eerlijk van zeden en armoedig in
leefwijze. Zij aanbaden één oppersten God, en
offerden aan de stroomen, nymphen en andere
geesten.
Even gelijk wij omtrent andere talen hebben ge
xxxx, willen wij, de vroegere betrekking tot ene
algemene Skytische of Aziatische moeder daarlaten
de (124), deze taal in overweging nemen waar wij
haar in Europa aantreffen.
(123) Zie bijvoorbeeld wEILAND, op Duits.
(124) Wanneer XXXX, Xxxxxx, I. 316, zegt » de Illyrische of
» Slavonische is oorspronkelijk de Kalmucksche, men kan er mee
» komen van de golf van Venetië af tot Kamtschatka; want het
» Russisch is een tak van het Illyrisch,” dan kan dit, daargelaten
welke staat op zijne taalkennis te maken is, alleen betekenen, dat
men in het noorden van Azië te gemakkelijker met het Russisch
voort kan, omdat het in zijne wortels aan een der hoofdtalen van
dat werelddeel verwant is. Over het verband van het Russisch en
Sanskrit zijn, voor weinige jaren, verhandelingen uitgekomen.
Men beschouwt de laatstgemelde taal, wanneer men Zo hoog wil
opklimmen, als de moeder van de meeste Westersche talen, en
spreekt ook, indien zin, van Germano-Indisch. Dat beLL en vele
hedendaagsen het Slavis Illyrisch noemen, is het gevolg der
benaming van Illyricum, die de Romeinen aan de gewesten tus
schen de Adriatische golf, de Donau, en Griekenland, gaven;
men moet dit niet verwarren met de taal der oude Illyriërs, hier
boven bl. 17 vermeld.
( 126 )
De Slavische taalstam, ofschoon even Zo afge
scheiden en op zich zelf staande als de vroeger
behandelde, heeft in zijne wortels kennelijke over
eenkomsten met de Germaansen en Thracischen.
In het bijzonder heeft die van sommige takken,
vooral van het Russisch, met het Latijn, de aan
dacht getrokken. XXXXXXX noemt dit , etymolo
xxxxxx uitwassen, die tot niets geleiden; ” en zoo
L'EvesQUE's vooringenomene stelling (125), dat de
Slavische taal de moeder zou geweest zijn der
laatstgenoemde, hem die uitdrukkingen heeft doen
gebruiken, kan men niet anders dan dezelve toe
stemmen, indien er geen middelweg tussen deze
uitersten lag. Wagen wij ons een ogenblik op
denzelven , enige merktekens langs het spoor
plaatsende dat wij te houden hebben. De nauwe
betrekking van de Latijnse taal tot de Germaan
sche is bekend genoeg, en xxxxx niet door - maar
nevens – de Griekse, dewijl zij beide dochters
zijn van het Pelasgisch. Indien wij nu de Pelasgen
oudtijds naast de Sarmaten vinden, zal deze ver
wantschap ons niet raadselachtig voorkomen, of
vreemder dan die der Thracische taal met de Ger
maansche. Uit dit naast elkander staan der Ger
maansche, Thracische en Sarmatische stammen,
schijnt het mij toe dat de overeenkomsten voort
vloeijen die men reeds voorlang tussen het La
tijn, en het Poolsch, Oud-Pruissisch en Littauwsch
heeft opgemerkt, de woorden die men bijbrengt
(125) Histoire de Russie, T. I.
( 127 )
tonen het, behalve enige die later van de Xxxxx
tenpredikers afkomstig zijn (126). Een blik op de
woonsteden der Sarmaten en der Thraciërs is daar
toe genoeg. ADELUNG hen eigenlijk eerst in de
vierde eeuw in zijn overzicht opnemende, schijnt
op die betrekking tot hun naburen, die vele eeu
wen vroeger reeds waren afgescheiden, niet te heb
ben gehecht. Zij is aan L'EvesQUE niet ontgaan,
schoon hij, naar zijne voorschreven stelling, haar
verkeerd aanduidt. ,, De Trojanen en Heneten,”
zegt hij, , waren Slaven.” Wij hebben vroeger
vernomen dat zij Thraciërs waren. Men behoeft
daarom de Sarmaten niet aan te nemen tot hunne
voorvaders; hierdoor zouden wij tot de onbepaal
de, niets ophelderende, algemeenheid van uitdruk
king terugvallen die alle deze stammen onder den
naam van Skythen bevatte. Ik meen het dan daar
voor te mogen houden dat de Sarmaten, later Sla
ven geheten, nog in Europa, ten oosten van de
Germanen en ten noorden van de Pelasgen, wo
nende, minder vreemd van deze waren dan van de
vroeger in het westen van Europa getogen Iberen
en Kelten. Wanneer wij daarbij voegen dat niet
uit Griekenland maar noordelijker afgekomen Pelas
gen, of wil men Oud-Illyriërs, zeer aanmerkelijke
grondstoffen tot het Latijn hebben bijgedragen, en
derhalve de een hand ter verbroedering hebben
gereikt aan de volkeren in Italië, de andere aan
hunne oudste naburen bij en ten noorden van den
C1262 HARTKNoch, Antiq. Pruss, Diss III. p. 91-93.
( 128 )
Neder-Donau, dan zal menige Slavische uitdruk
king, Zo wij er Xxxxxx in horen willen, niet
moeilijk te verstaan vallen. De slotsommen der
bewijzen voor dit gevoelen zijn deze :
1°. De overeenkomst vertoont zich in wortel
woorden, in woorden van algemeen gebruik en
noodzakelijkheid: licht, zon, sneeuw, aarde, en
vele andere.
2°. In de telwoorden 2, 3, 6, 7 en 10 aller
duidelijkst; ook laten 1 en 4 er zich toe bren
gen.
3°. Met het vooruitgaan der beschaving vermin
deren deze overeenkomsten. De uitdrukkingen van
wetenschappen en kunsten zijn dikwijls van elders,
en kennelijk waaruit en omstreeks welken tijd, over
genomen.
4°. Beide de talen missen het lidwoord en ver
buigen het zelfstandig en bijvoegelijk naamwoord in
denzelfden smaak, schoon het Slavis met meer
rijkheid van naamvallen.
5°. Het persoonlijk voornaamwoord is in beide
talen hetzelfde, gelijk het in de Latijnse en Ger
maansche hetzelfde is, met meer kennis van de
laatste zou L'EvEsQUE de eersten persoon niet
hebben uitgezonderd.
6°. Het hulpwerkwoord: zijn, is hetzelfde.
7°. Vele werkwoorden komen overeen, met
ene regelmatige verandering in de uitgangen van de
onbepaalde wijze.
Men kan hier nog bijvoegen dat verscheiden woor
den, in het goede Latijn niet voorhanden, in het
( 129 )
oudere, of in afgeleide woorden, kennelijk, ook
somtijds in het Italiaansch, worden aangetroffen. Bij
voorbeeld : oog, oko, occhio, ocu-lus.
Wat de eigenschappen van deze taal in het alge
meen betreft, gebruikt zij meer medeklinkers dan
de Germaanse en Latijnse talen, vooral sissen
de, en voegt er verscheiden te zamen vóór den
klinker in de lettergreep. De harde sch wordt
zorgvuldig van de zachte sh (de Franse j) on
derscheiden; de haalklank, aspiratie, dien wij met
h schrijven, noch de f, heeft zij niet.
In de meeste der takken wordt de klemtoon af
wisselend geplaatst, in de Boheemschen altijd op
den eersten lettergreep (127), in de Poolschen,
met zeer weinig uitzonderingen, op de voorlaat
sten.
De zelfstandige woorden hebben de drie gewoon
lijke geslachten.
Deze taal bezit geen lidwoord; uit dien hoofde
zou men de verbuiging vollediger verwachten dan
zij is. w -
Sommige takken bezitten het tweevoud, maar
slechts met drie naamvallen; het enkel- en meer
voud hebben er zeven; de werktuigelijke, die het
getal tot zeven brengt, en naar de Slavische rang
schikking de zesden uitmaakt, is aan deze taal
bijzonder eigen, en tekent dat iets door een wer
(127) Hoe tegenovergesteld handelt hierin het een volk van het
andere, bij voorbeeld de Fransen op de laatsten, tenzij dat de
e muet het woord rekt.
( 130 )
king geschiedt, de invloed van een werktuig op
het voorwerp, of dat het door een ander voor
werp vergezeld is (128). In het meervoud heeft,
althans het Dalmatisch, een achtsten, die het zijn
in iets, aanduidt. Ook maken het Russisch, Bo
heemsch en Poolsch onderscheid, in de verbuiging
van de mannelijke naamwoorden, tussen levende
en levenloze dingen. Voorts wijst een verbuig
bare uitgang de vergelijkenden trap aan, en, be
halve dien, nog een voorgezette lettergreep den
hoogsten. -
De vervoegingen der werkwoorden zijn gemakke
lijk; de laatste lettergreep of uitgang duidt den
persoon aan ; de aanvoegende wijze wordt door
een bijzetsel en niet door vervoeging gevormd.
Het terstond voorbijgaan van een handeling, haar
(128) De 6de heet gewoonlijk in deze spraakkunsten casus in
strumentalis, de 7de narrativus of localis. - Zie hier een voor
beeld : -
Naamyal.
1 Noemende: Het paard loopt.
2 Telende: ' Het gebriesch van het paard.
3 Gevende : Voeder voor het paard.
4 Treffende : Het tuig drukt het paard.
5 Roepende: O ongelukkig paard.
Ene schuit door een paard voortgetrokken.
De zwaarte van het rijtuig deed het paard uit
glijden.
Een ruiter met zijn paard.
6 werkende :
7 Nemende : Het tuig van het paard afnemen. -
Meervoud.
2 Bevattende : Staan tussen paarden
( 131 )
langere duur, haar herhaald terugkomen, worden
onderscheidenlijk aangewezen. Het gebruik der deel
woorden is ten naastebij als in het Grieks.
De ontkenning ne staat onmiddellijk vóór het
werkwoord.
In de woordvoeging is veel vrijheid, gelijk in
de Latijnse, echter niet zonder aan regels gebom
den te zijn.
Naar de vermelde splitsing van PRocoPIUs, laat
stelijk ook door DoMBRowsKY tot grondslag gelegd,
moeten wij de oostelijke en de westelijke Slaven af
zonderlijk behandelen. Een hoofdkenmerk ter on
derscheiding is in de voorzetsels ont en uit en in
den naam vogel, dat de Oostelijke doorgaans met
raz, iz, en ptitza, de Westelijke met od, wi,
en ptak uitdrukken. De beoefening van enige tak
xxx ontmoet, behalve het schaarscher voorhanden
zijn vau hulpmiddelen hier te lande, enige moei
lijkheid in het verschil der lettertekens, waarvan
het Slavenisch, of de oude kerktaal, het Russisch,
het Servis en sommige volkeren van Illyrië, hun
afzonderlijk A. B. bezitten (129). Het eerstge
melde gebruikt bovendien verkortingtekens.
(129) PETITY, III. 528; doch niet volkomen nauwkeurig.
( 132 )
I. ANTISCHE oF oosTELIJKE HooFDTAK.
1e .
RUSLAND
Oudtijds woonden in het oosten van Europa, van
de monden van de Donau tot aan de Finschen
zeeboezem , onafhankelijke stammen van dezen uit
gebreiden landaard, tussen Tschoeden, Tartaren
en Mongolen, waarvan zij enige verder naar het
noorden drongen, andere aan zich onderwierpen,
dan weder door hen overheerst werden. Tot
ene meer gezeten levenswijze gekomen, vormden
zij zich, omtrent het midden der vijfde eeuw,
voornamelijk in twee Staten, waarvan die aan het
meer Ilmen de volkrijkste en machtigste was en Nov
gorod (130) - de andere Kiew aan de Nieper -
tot hoofdplaats had. De eersten zijn, in later tijd
de Grote-, de laatsten, die naar hun vlakten de
Polianen heetten, de Kleine-Russen genaamd. Om
streeks het jaar 862 onderwierpen zich, ten gevol
ge van inlandse onlusten, de Slaven van Nov
gorod, de Tschoeden, en de Kriwitzen die bij
Smolensk, en bij Polotsk aan de Duna, woonden,
aan een volk wien de Finnen de naam gaven van
(130)
Nov-gorod, de nieuwe stad, rees eigenlijk later, naast het
overblijfsel van de ouderen zetel, tot vermaardheid. - PAPIA
NUs, in 1550, rekent haar nog onder Azië.
Warjaga - Russi, van waar die van RussEN, en in
de vroegere Geschiedenis die van Waregers, is ge
komen. Gedurende verscheiden eeuwen, namelijk,
waren de kusten van de Oostzee door lieden van
onderscheiden landaard bezet, die voornamelijk van
de zeeroverij leefden, en, door hun stoute on
dernemingen en scheepstochten wijd en zijd berucht,
onder een algemene benaming van Waregers be
kend stonden. Xxxxxx xx Xxxxxxx, die tot bij Si
cilië stroopte, behoorde tot die gelukzoekers. In
dien tijd, toen het zwaard de rijken vestigde, hield
men het plegen van geweldenarij ter zee niet voor
schandelijker dan te land, en het is eerst in de
twaalfde eeuw dat dit afnam. Het verontrusten der
Belten door de zeerovers was vermoedelijk ene
der redenen waarom de handel met de Oostzee
Zo lang over land werd gedreven (131). Er wa
ren Noormannen, Anglen, Zweden, Russen, on
der de Waregers (132), van welke voornamelijk
de Zweedsche, in de negende eeuw, een aanmer
kelijk gebied hadden opgericht omtrent en bezuiden
het meer Ladoga, dat de Noordsche schrijvers het
(131) SUHM, Skrifter, VIII. 149. t
(132) Hun naam (verwant aan het Nederd. wrak, en het droit
de varech van de Normandsche zerechten; zie FURETIERE op dat
woord) was Gothisch. De aaneenschakeling der betekenissen in de
daarvan afgestamde dialekten, toont de aaneenschakeling der denk
beelden, en tevens hun lotgevallen: wreken, vervolgen, bannen.
Zwerven, heen en weder stoten (ook van schepen op klippen).
Banneling, vreemdeling, ellendeling. Zie sERENIUs, Engl. and
Swedish dict., 2de edit. op wrack, -
( 134 )
Holmgaardsche rijk noemen (133). Of de Russi
sche tot denzelfden stam, dan wel tot de Hunnen
behoorden, is in twijfel getrokken (134). Ge
xxxx, Xxxxx, hun aanvoerder, gaf zijne nieuwe
onderdanen wetten en de beschaving waarvoor zij
vatbaar waren. De taal die hij en zijne landslieden
xxxxxxx deed onder voor die der talrijker Slaven,
daarentegen ging de naam van Russen ook op die
xxx Xxxx over, nadat Xxxx, Xxxxx'x opvolger, in
884 die stad had ingenomen en de beide Staten on
der zijn gebied verenigde.
Het is omtrent twintig jaren later dat wij de
Russen in oorlog, en vervolgens in betrekkingen
van koophandel en vriendschap, zien met het Hof
van Konstantinopel; betrekkingen die, later, door
meer dan ééne huwelijksverbindtenis versterkt wer
den. Om in de Zwarte zee te komen zakten zij
den Nieper af tot aan deszelfs watervallen (135).
Daar ontlaadden zij de vaartuigen, en lieten ze ,
met kracht van mensen en door lange stokken
(133) XXXX, X. 288.
(134) L'EvEsQUE, Hist. xx Xxxxxx, X. 80-86. Het algemener
gevoelen, dat de Russen tot de Zweedschen tak behoorden, om
xxxxxx sUHM en ADELUNG, en schijnt in verband te staan met het
geen wij van de verwantschap der Bo - Russi (Pruisen) met den
Germaansen stam zullen vernemen. Verg. HARTKNocH, Antiq
Pruss. Dissert. III. p. 63 en 97. - Zij zijn xx Xxxxxxxx, Xxxx
ni, en Xxxx der oude schrijvers; bij de latere, Xxxxx.
(135) CoNSTANTINUs PoRPHYRoGENITUs, die zelf veel wetens
waardigs over zijne regering heeft te boek gesteld, heeft de na
men, in het Russisch en in het Slavis van de tiende eeuw, aan
getekend.
( 135 )
voortgeduwd, langs de rotsen glijden, dragende,
omtrent halfwege gekomen, de lading over land
zesduizend schreden ver , gedurig door vijanden
verontrust; aan de mond van de rivier brachten
zij hun vaartuigen weder in stand en wachtten
dan op een gunstigen wind ; aan de Niester ge
komen moesten zij ze nog eens kalefateren.
Omstreeks het begin der tiende eeuw had de
Christelijke leer begonnen bekend te worden in
Rusland ; Xxxx, moeder van Xxxxxxxxxx , begaf
zich, in een zeventigjarigen ouderdom, in 955,
naar de zetel der Griekse Keizers, waar zij met
veel plechtigheid door de Keizerin ontvangen en
door de Keizer ter doopvont geleid werd, die
haar de naam van Xxxxxx gaf en rijk begiftigde,
onder anderen met kostbare bekers en prachtige .
Oostersche stoffen. Zij beloofde pelterijen, was
en manschappen tot tegengeschenken. In deze eeuw
hadden de Griekse keizers gewoonlijk Russen in
hunne legers en vooral op hun vloot. Xxxx,
vruchteloos pogende haar Zoon tot het Christen
dom overtehalen, had getracht Xxxxxxxx, haar'
kleinzoon, er in te doen opvoeden, maar ook met
geen ander gevolg dan dat zijn ijver voor de dienst
van Xxxxxx - xxxxxxxxx bleef ; doch later, door
vreemde vorsten en van verschillende zijden, ook
door Joden die onder de Kozaren woonden, aange
zocht, zond hij tien door hun wijsheid beroemde
mannen buiten 's lands om kundigheden daarover te
vergaderen, welke de dienst van Xxxxxxx bij de
Bulgaren, de Latijnsen eerdienst in de nog arme
( 136 )
kerken van Duitsland, en de luister van den
Grieksen in die van St. Xxxxxx hebbende gezien ,
hunne overtuiging terug brachten dat Zo veel voor
treffelijkheid alleen aan het waar geloof kon ver
bonden zijn. Van dien tijd af (136) kwamen, met
de kloosters, kerkelijke geleerdheid en wetenschap
pelijke beschaving, en in 't bijzonder het Cyrillisch
letterschrift, in Rusland, bij het verleggen van den
zetel des gebieds naar Susdal en Wolodimir , bleef
Kiew het middelpunt der kundigheden, tot dat in
1236 de Mongolsche Tartaren het zuiden des Rijks
overmeesterden, gelijk zij en de Polen ruim ene
eeuw daarna het gansche Rijk bemachtigden, dat,
door Xxxx XXX. bevrijd, die, in de ouderdom van
23 jaren, in 1462 de troon beklom, onder dezen
vorst de grondslag van zijne volgende grootheid
zag leggen.
SLAVENISCHE KERKTAAL.
Er had in het noordoosten van Europa, vroeger
dan deszelfs Geschiedenis opklimt, meer beschaafd
heid bestaan dan men zich gewoonlijk voorstelt,
maar in de taal zijn er gene bewijzen van vóór
de invoering van het Christendom. Cyrillus en na
zijn dood zijn broeder Xxxxxxxxx, en andere
Grieks-Slavische priesters hadden het in de acht
ste eeuw aan zuidelijker wonende Slaven, voorna
melijk aan de Serviërs, verkondigd; de eerstgemelde
(136) 988 na J. C.
( 137 )
had het Griekse alphabeth naar de eisch der
Slavische taal ingericht. Het was dus natuurlijk dat
de Russen het van hun naburen overnamen. Ver
volgens ontbood men van tijd tot tijd handschriften
uit Servië, en xxx xx xxxx Xxxxx. Zoowel de
Russen als de Serviërs brachten nu en dan enige
verandering in hun kerktaal, haar daardoor nader
houdende bij de gesprokene, hetgeen ten aanzien
van de Russische met name in de veertiende eeuw
plaats greep. Na het aanwenden der drukkunst
voor de kerkboeken werd zij meer gevestigd en
van dien tijd af de Russische en Servise kerktaal
geheel dezelfde. Als wij haar, ter onderscheiding,
Slavenisch noemen moet men dit niet met de, na
der te vermelden, taal der Slavoniërs verwarren.
De gemene Russen noemen haar Oud - Russisch,
Staro-Ruski, en verstaan er het grootste deel van;
verouderde woorden en spreekwijzen, en zulke die
bijzonder aan de Serviërs eigen waren, uitgezon
derd. In de weinige schriften van wereldlijken in
xxxx bediende men zich van dezelfde taal, onder
welke men aan de Chronijk van NEsToR (137),-
om hare oudheid en geloofwaardigheid, de voor
rang boven alle andere Slavische schrijvers toekent.
De jongere afschrijvers van deze en andere geschied
boeken hebben zich hier en daar vrijheden veroor
loofd en gewoon Russisch in plaats van Oud-Ser
vise woorden ingelascht.
(137) Geboren in 1056. Zijn werk houdt op met 1115.
( 138 )
RUSSISCHE TAAL ,
De taal, in het uitgestrekter en volkrijker noor
delijke deel van Rusland, was wel ruwer dan die
in het zuidelijke vroeger beschaafde, maar nam ein
delijk de overhand, omdat dit gedeelte meer verwij
derd was van het oude middelpunt, en het eerst
de elektrische mededeling van de West-Europe
sche vorderlngen van de hand des groten XXXXX'x
ontving. De verandering in de smaak en de ge
woonten der hogere standen in de nieuwe hoofd
stad werkte hier, als in dergelijke gevallen, op de
taal van het gewone leven, en deze, verfijnd en
sierlijker geworden, ging eerst in het burgerlij
ke en in de pen der geschiedschrijvers, en daarna
in de godsdienstige geschriften, over, zelfs is zij
thans in de Katechismus en dergelijke aangeno
men, blijvende alleen in de geloofsbelijdenis en in
het gebed des Heren de oude taal behouden. De
Russische letterkunde heeft, gelijk het Rijk, reu
zenschreden gedaan. Het leven van de patriarch
Nikon, op het laatst van de zeventiende eeuw ge
schreven, en andere zijn nog geheel het oude Sla
vis, en reeds in de eerste jaren der regering
xxx Xxxxxxxxx schreef XXXXXxx XxXxXxxxxx zijne
Oden, en XXXXXXXXX XXXXXXxxx zijne Fabelen
in de eerste jaren van Xxxxxxxxx XX. (138).
(138) Men heeft van hem ook Treur- en Blijspelen, en van
beide nog andere gedichten; de hier boven genoemde worden voor
hunne beste voortbrengsels gehouden. LoMoNossow's zeer geachte
Spraakkunst is in het HoogDuits en in het Frans vertaald.
( 139 )
Van tongvallen zijn er, volgens PALLAs, slechts
twee te onderscheiden, buiten welke, overal, met
geringe afwijkingen in de uitspraak, de taal dezelf
de is. Zo dit inderdaad nauwkeurig genoeg is
waargenomen, kan men, naar mijn inzien, tot op
heldering van dit in een Zo groot rijk anderszins
vreemd verschijnsel, bijbrengen, dat het Russisch,
als gevormde taal, nieuw is en de plooi van elk
gewest nog nauwelijks kan aangenomen hebben;
dat wij hier alleen spreken van het eigenlijk Rus
fisch gedeelte des Rijks, na aftrek van de vreemde
bestanddelen; dit gedeelte doortrekkende, houden
xxxx xxxxxxxxxx ons tegen, die de inwoners af
zonderen ; ook zijn tussen die inwoners niet zoo
vele van anderen landaard gezeten gebleven, als bij
voorbeeld in Italië het geval was met de Romein
sche taal; de Aziaten die Rusland meer dan eens
overstroomden werden teruggedreven of kwamen
om. Voor Zo verre men de oudere Russische
taal, als onderscheiden van de Slavenische, moet
beschouwen, zou zij gevoegelijk, naar de vroegere
staatsverdeling, de Groot-Russische kunnen heten.
Een onderdeel van deze is de Susdaalsche tong
val ; bijzonder onzuiver en met vreemde woorden
gemengd. Hier was Moskou een geruimen tijd de
hoofdstad des Rijks (139). De tweede bijzonde
re tongval is de Malo- of Klein- Russische, in de
(139 X XXXXXXX noemt haar eigenaardig, naar de inwoners en
geheel het uiterlijke, de Aziatische hoofdstad. Noorden van Euro
pa, IV- bl. 1. W
( 140 )
Ukraine, die nader komt aan de oude Slavenische.
In de ruimsten zin genomen strekte Klein-Rusland
zich uit tot aan de grenzen van Silesië, en bevatte
een stuk van Polen, Galicië, en Lodimirië, of
Rood-Rusland, benevens de Ukraine, in welk
laatstgenoemd land voorheen onderscheiden volkeren
leefden, waaruit het reeds te vermoeden zou zijn
dat hier een gemengde tongval moet bestaan. Van
1471-1654 was het onderhoorig aan Polen, het
welk vooral in het westelijk gedeelte zeer kennelijk
is in de taal. De Klein - Russische en de Saporogi
sche Kozakken behoren in het oosten van de
Ukraine te huis, maar de Donsche Kozakken stam
men af van de Groot-Russen en zijn met Tartaren
gemengd. In Galicië bestaat het grootste gedeelte
der bevolking uit Russen of Rusniaken, naast hen
de Mazoraken in de lage streken langs de Weis
sel en de Goralen in de bergstreken. Men vindt
ook Xxxxxxxxx in de Bukowina, en in Hongarije
in de bergen ter wederzijden van de Teiss, de
Hongaren noemen hen Orosz. De Kriwitzen, die
ik reeds vroeger genoemd heb, en die al in de
tiende eeuw bij coNSTANTINUs PoRPHY RoGENIT Us
voorkomen, schijnen een geheel afzonderlijk volk
te zijn geweest, dat tussen de Pripet en de
Xxxxx woonde en zich naderhand tot aan de Wol
ga, Oka en Dnieper uitbreidde. Later, onder Lit
thauen getrokken, heetten zij Litthausche Russen,
bij de verdelingen in 1773 en 1779 kwamen zij we
der aan Rusland; hun tongval is weinig bekend,
en wordt gezegd met Poolsch gemengd te zijn.
2e
ILLYRIscHE slAvEN.
De oude inwoners van Illyrië waren, gelijk ge
zegd is, van een anderen dan de Slavische stam,
maar zeer vroeg mengden zich Kelten, Romei
nen, Duitsers, Hunnen, Bulgaren en Awaren
daartussen. Ten tijde van Xxxxxxxxx, omstreeks
640 na J. C., bezetteden Slavische volkeren de
verwoeste en verlaten landen, die zij nog in bezit
hebben, tussen de Adriatische zee, de Donau
en de bergketens die hen van Griekenland afschei
den, en drongen zelfs verder door (140). Deze
Slaven bestonden uit twee stammen, en kwamen
van de grenzen van Hongarije en het Frankische
rijk, en van het Karpatisch gebergte, naar hetwelk
de een de naam van Kroaten, berglieden, had,
de andere droeg xxxx xxx Xxxxxx. Geen van beide
had nog de Christelijken doop aangenomen, en,
in zeden en tongval onderscheiden, waren beide
(140) Men vindt onder anderen in de negende eeuw, bij coN
sTANTINUs PoRPHYRoGENITUs, in libro de Adm. Imp., in het zuiden
van de Peloponnesus Milengi Slavi en Ezeritae Slavi. Ezerum
was een bisschoppelijke plaats die onder de Metropoliet van La
rissa behoorde. XXXXXXXx, in Thesauro. - Het lang verblijf der
Slaven in het zuidoosten van Europa heeft NEsToR, CHALcoNDY
LAs en nieuwere schrijvers doen denken dat zij oorspronkelijk wa
xxx uit Illyrië, hetgeen echter tegen oudere geschiedschrijvers niet
alleen, maar tegen hetgeen nog van de oude Illyrische taal is nate
gaan, aanloopt, volgens xXXX, X. 223.
( 142 )
volkeren voor het overige de wildste en ruwste
van alle de Slaven , Zo als hun nakomelin
gen nog zijn. Toen het Christendom in dit ge
deelte van Europa was gevestigd, en de eer
dienst door Xxxxxxxxx was begonnen verricht te
worden in de landtaal, brachten, bij vervolg van
tijd, de veranderingen die in deze laatste van lie
verlede inslopen, ook verandering in de kerktaal te
wege. Voor de Slaven die de Griekse kerk volg
den gaf dit geen aanstoot, maar bij de Katholijke
Christenen, en bij de Kroaten en Dalmatiërs in het
bijzonder, begonnen de prelaten, naar mate dat de
haat tegen de Grieken aanwies, daartegen te ijve
ren. Het Synode van Xxxxxxxx veroordeelde, in
1068, Xxxxxxxxx als een ketter, en de kerken
der Slavische priesters werden gesloten. Daar het
echter zoo" geschapen stond dat welligt het volk,
aan dezen eerdienst gehecht, tot het Griekse ge
loof mogt overgaan, vond men, omtrent het einde
der twaalfde eeuw, er dit op uit, dat men in het
Cyrillische kerkschrift enige verandering maakte en
het alZo veranderde voor een uitvinding van den
X. Xxxxxxxxxx uitgaf, dien men voor een gebo
xxx? Slavis- Dalmatiër hield, en die, naar men
voorgaf, deze Latijns-Slavische liturgie voor zij
ne landslieden had vervaardigd. Hierdoor werden
deze mis- en gebedenboeken voor een Slavische
overzetting van dezen Kerkvader aangezien, en ho
pende langs dezen weg ook andere tot de Griek
sche kerk behorende Slaven te zullen winnen,
( 143 )
verkreeg deze liturgie in 1248 de goedkeuring van
Xxxxxxxxxxx XX. Dit voorgewende letterschrift van
Xxxxxxxxxx heette nu, ter onderscheiding van dat
van Cyrillus, het Glagolitische, van het Slavis,
glagol, een letter. In de eerste helft der afge
lopene eeuw maakte de Propaganda te Rome be
denkingen ter zake van gemeen-Kroatische woorden
en spreekwijzen waarvan de kerkboeken op den
duur niet waren vrijgebleven, en besloot dezelve
naar de Vulgata te doen herzien, en tevens tegen
het oude Slavenische, bij de Griekse Christenen
in Polen en Hongarije in gebruik, te doen verge
lijken. Met dit oogmerk werd er iemand naar Mos
kou gezonden om zich in die taal kundig te ma
xxx, en, naar men meent, om bij die gelegenheid
over de hereniging der beide Kerken, in het ge
heim, te onderhandelen. Het gevolg van deze
zending was een vernieuwing van het Missale en
de oprichting van twee Seminariën om de kerk
taal naar regels te leren, te Zara en te Almissa
in Dalmatië.
Wij mogten dit, met betrekking tot het instand
houden van het Slavenisch, niet onaangeroerd la
ten, en om te doen zien dat men zeer ten onrechte
van een Cyrillische en Glagolitische taal spreekt.
De sERvise tongval houdt het midden tus
schen de Malo - Russischen en de Kroatischen, en
wordt beschouwd als , met de Bosnischen, de be
schaafdste en zuiverste ; het is in dezen dat de
meeste Illyrische boeken, want Zo wordt hij ook
( 144 )
in een bepaalden zin genaamd (141), zijn geschre
ven. Intussen is, bij de lange heerschappij der
Turken, de taal niet vrijgebleven. Toen deze in
1463 geheel Servië overmeesterden vloden vele in
woners naar Hongarije, Slavonië en Zevenbergen,,
waar zij heden ten dage nog wonen. Ook werden
in 1690 vele Serviërs in Slavonië opgenomen. In
1754 verplaatste de Russische regering een aan
merkelijke volkplanting van Serviërs in een onbe
woonde woestijn aan de Nieper, aan welke streek
de naam van Nieuw- Servië gegeven is. Tegen
woordig beginnen de Serviërs zich in het schrijven
veel naar de Russische taal te regelen. Het is na
tuurlijk dat deze laatste een groot overwigt bekomt
in het oosten van Europa, de grenzen van het be
schaafde Europa zijn sedert een eeuw aanmerkelijk
uitgezet, de taal die er, voorheen, in wetenschappen
en staatszaken een uitsluitend gebied oefende, heeft
sedert lang een gedeelte daarvan afgestaan, en ene
machtige oostelijke nabuur maakt nu, op hare
beurt, op een gedeelte aanspraak.
Men onderscheidt voorts in de uitspraak van het
Servis, het Herzegowinisch, hetwelk, behalve
in de Herzegowina, ook in het verdere deel van
Bosnië, en aldaar zoowel van de Mahometanen als
(141) Men begrijpt er dan ook het Dalmatisch onder, met uit
sluiting van het Kroatisch, hoezeer de Kroaten zich gaarne Illy
riërs noemen, om te tonen dat zij tot de Slaven behoren. In
het kerkelijke heten de leden der Latijnse kerk in deze landen
Illyriërs, die der Griekse, Raitzen.
( 145 )
van de Christen - inwoners, gesproken wordt, als
mede in Montenegro, Dalmatië, en het zuidelijke
gedeelte van Servië, het Sirmisch in het noord"
westelijke deel van Servië aan de Sau en de Do
nau, in Sirmië en in het Bannaat; en het Slayo
nisch bij de R. K. Serviërs in Slavonië, in Kroatië
en in Dalmatië. Onder alle de landen, door vol
keren van de Slavischen stam bewoond, heeft
Slavonië alleen er de naam van bewaard; vóór
dat de Turken het bezaten werd de taal daar en in
Servië het zuiverst gesproken. Thans nog behoo
ren het Slavonisch en het Dalmatisch, schoon zeer
vermengd, meer tot de Servisen dan tot den
Kroatischen tongval; onderscheidende zich bijzonder
door het weglaten van de h in het midden – en
het zacht uitspreken van dezelve in het begin - van
de woorden, terwijl de Kroaten, gelijk de andere
noordelijke Slaven, de h hard en diep als ch laten
hoen. -
De KROATISCHE tongval, gelijk de genoemde
bijzonderheid reeds toont, is harder dan de voor
gaande. De Chorbaten kwamen omstreeks het jaar
640 uit het tegenwoordig Gallicië; zij maken met
de Winden, de overgang van de oostelijken tot
den westelijken hoofdtak. Tegen het midden der
zestiende eeuw was er aanleiding tot beschaving
van deze taal door geschriften ; bij het doorbreken
der Hervorming alhier, gelijk in Dalmatië en Kar
xxxxx, vertaalden PRIMUs XXXXXX, XXXxX DAL
MATA en STEPHANUs uit Istrië, vele bijbelboeken
en andere godsdienstige geschriften in de Dalmati
( 146 )
sche, Kroatische en Karnioolsche dialekten en lie
ten dezelve met de verschillende voor elk benoo
digde lettertekens, op een drukkerij die zij te
Urach bij Tubingen hadden opgericht, druk
ken (142). Langs de westelijke zeekust, van Is
trië af tot in het voormalig Venetiaansch-Dalmatië,
die te voren Zee - Kroatië genoemd werd, wordt
deels deze tongval, deels, en hoe westelijker men
komt, slecht Italiaansch gesproken. Behalve deze
Kroaten zijn er in Karniole en in Hongarije niet
alleen in de Kroatische Comitaten, maar ook aan
gene zijde, dat is ten oosten, van de Donau.
Westelijker dan de Serviërs en de Kroaten, wo
nen Slaven die men doorgaans onder de naam van
wENDEN, of, Zo als men hier gewoonlijk spreekt,
wINDEN, begrijpt. Hij schijnt niet van Slavischen
oorsprong te zijn, en kustbewoner te betekenen;
in meer dan een taal is wand, wand, watn, wa
ter, zee (143). Van daar komen in de Geschiede
nis Veneten voor, of naar het Griekse taaleigen
Heneten, in Gallië, aan de Adriatische zee, aan
(142) X. X. xxXXXXXXX, Slavischer Bücherdruck in Würtem
berg, Tübingen 1799, 8vo. -
(143) Het verband der denkbeelden van wad, waden, water,
met diepte CGrieks bathos), en tevens met het nederwaarts
zetten van de voet, gaan , (vergelijk wEILAND op waden en
poot) is, dunkt mij, duidelijk. Woda, Slavis, water. Vaad,
Deensch, nat. In dezelfde taal vod en in 't HoogDuits wate,
visnet. - Zie ook vossIUs, Etymol., op vada. Van daar dat het
Latijnse eo, alleen ik ga, vad - d, ik ga door het water, betee
xxxx, en dat doet men in een ondiepte. Een bijna gelijk denk
beeld is in baden.
( 147 )
de Zwarte zee, Veneden in Germanië, Wandalen
en Wenden aan de Oostzee, zonder dat men uit
deze overeenkomst van naam , ontstaande uit de
gelijksoortigheid der woonplaatsen, tot een stam
verwantschap behoeft te besluiten. Maar de naam
ging, na het verhuizen der Wandalen en andere
Duitse volkeren, van de Oostzee, en het te on
derbrengen der Keltische en Illyrische Veneten, op
de Slavische stammen over, die in dezelfde streken
te voorschijn kwamen en aan de Duitsers niet bij
name bekend waren. XXXXXX noemt Meklenburg
en Pommeren Wienedun-land, en XXXXxXX , de
Slavische volken optellende die in zijn tijd Xxxxxxx
of Winuli genaamd werden, plaatst ze alle ver
oostelijk op de zuidkust van de Oostzee. Vervol
gens strekte men dezen naam al verder tot andere
Slavische stammen uit; dikwijls komen de Serben
onder dien naam voor, ook wel de Zechen of Bo
hemers; 'den talrijken stam der Wenden plaatst
JoRNANDEs over de Dacische Alpen tot aan den
Weissel. Men ziet hieruit dat er geen genoegza
me rede is om de Wenden in het zuidwesten van
Europa van de kust der Oostzee te laten komen.
Dat zij ook niet van daar zijn is uit hun taal
kennelijk, die tot de Antischen of Oostelijk - Slavi
schen hoofdtak behoort en naast bij het Kroatisch
komt, schoon de doodelijke haat die thans nog tus
schen de Kroaten en hen bestaat, genoegzaam toont .
dat zij van een onderscheiden stam zijn. Waar
schijnlijk werden zij uit hun moederland (Klein
Polen) aan de Opper-Weissel zuidwaarts gedron
( 148 )
gen door de Awaren. In het jaar 630 worden zij
voor het eerst, onder hun vorst Samo, vermeld,
tien jaren vóór dat de Kroaten en Serviërs in Illy
rië rukten. - Door hun nabuurschap en toenemen
de betrekkingen met de Duitse volkeren is er
veel van de taal van deze in de hun overgegaan ,
onder anderen hebben zij er het gebruik van het
lidwoord van genomen. In Opper-Oostenrijk in het
Xxxxxxxxx hebben zij niets als hun oude wijze
van bouwen en zich te kleeden behouden. Wat er
van dezen versmeltenden stam der Winden nog ove
rig is, is in Karniole, Karinthië en Neder-Stier
marken, onder de Duitse inwoners gemengd, en
spreekt een Slavischen tongval, die niet bij alle
dezelfde is. Gewoonlijk noemen zij zich zelve Slo
wenzi. De oorspronkelijke Karinthiërs, Carni, wa
xxx Xxxxxx, en droegen in de middeleeuwen den
naam van Xxxxxxxxx, die de H. Xxxxxxxxx tot om
xxxxxxx bracht van het Christelijk geloof. In een'
hoek van Hongarije, langs de grenzen van Stier
marken en Opper-Oostenrijk, woont een klein Sla
vis volk, dat Protestantsch is en zich, ter on
derscheiding, Slowen noemt, s of Sloweners. Men
houdt het voor afkomstig uit Karinthië.
3°.
GEMENGDE SLAVEN,
Wat de UsKoks en de MoRLAKEN betreft, zij
zijn geen volk op zich zelf maar vlugtelingen of
( 149 )
overlopers, gelijk de eerste van deze namen be
tekent ; men houdt ze voor afkomstig van Bulga
ren of Wolochen die, in 1019, zich aan de Griek
sche heerschappij niet willende onderwerpen, naar
het westen van Dalmatië vlugtten, en daarom Mo
rowlachen , Zee- Wallachers genaamd werden, die
men met de reeds verhandelde Wallachijërs niet
moet verwarren. In de valei van Slosella, in het
graafschap Sebenico in Dalmatië, leeft een over
blijfsel der Xxxxxx vooral ellendig en diep verbas
terd, taankleurig, schier zwart van gebrek. Dege
nen die zich gehelenal op het roven toelegden
en in holen woonden, verkregen van daar den
naam van Hajduks (roverhoofd); dien men ook
aan de rovende Albaniërs of Arnauten geeft. Eni
gen van hun werden in het Poseganer gespanschap
verplaatst, dat naar hen het Kleine-Wallachije heet
te. Het is nog een halfwild ras, zonder wetenschap
pen of kunsten, dansen en enige dichtkunst uit
gezonderd. Hun tongval is een ruw, met Turksch
en Italiaansch gemengd, Slavis.
De kleine Staat van RAGUSA die, door een ver
standig bestuur en rijkdom, duizend jaren lang tus
schen zulke woeste volkeren is onafhankelijk ge
bleven, was oorspronkelijk door Grieken en Ita
xxxxxx xxxxxxx; naderhand lokte de welvaart vele
Servise geslachten, met name dat der Tribuni,
daarheen, het Grieks en Romansch is uit dien
hoofde meest door het Slavis verdrongen, doch
zijn daarin vele Latijnse en Italiaansche woorden
en spreekwijzen overgegaan, ook veel van de Ita
( 150 )
liaansche spelling, naar welke men dit dialekt, dat
met Latijnse letters wordt geschreven, lezen
II] OCt. » - w
De BULGAREN zijn geen Slavis maar een Tar
taarsch volk, dat oudtijds aan de Bolga, of Wol
ga, woonde, en er zijn naam van heeft. Van de
overblijfsels van hun voormalige hoofdstad Bolga
ri, in het Kasansche, en van hun verhuizingen,
vindt men bij BUsscHING en elders bericht. Hun
tongval is daardoor zeer onzuiver, met Tartaarsch
vermengd en voor de andere Slaven niet gemakke
lijk te verstaan.
II. WEST-Slavische HooFDTAK.
Van de algemene eigenschappen dezer taal heb
ben wij in de voorgaande afdeling gesproken. Alle
de volkeren die tot dezen tak behoren gebruiken
het Latijnse letterschrift, want het Duitse, dat
de Bohemers hebben aangenomen, verschilde oor
spronkelijk niet van het Latijnse. Niet alle de Sla
vise klanken er mede kunnende uitdrukken heb
ben zij daarin op een andere wijze voorzien, waar
van ik, gaande weg, iets zal zeggen, Zo veel
het dient tot het gemakkelijk lezen van woorden
waarvan wij anders de uitspraak niet vatten. Wij
behandelen dan
1e -
POLEN
Van geen der Slavische volkeren is de oudere
Geschiedenis Zo duister en met verdichtsels door
mengd als die der Polen; geen van hun heeft zoo
laat geschiedschrijvers gevonden. Men kent niet
veel meer dan de namen van verscheiden onafhan
kelijke stammen, die, waarschijnlijk, te gelijker tijd
als de Russische, van de Beneden - Donau hier
heen togen, en, na dat de Gothen en andere Duit
sche volkeren het oosten van Europa ontruimd had
den , de landen in bezit namen die naderhand
Groot- en Klein - Polen, Pommeren, Pruissen en
Silesiën zijn genoemd. In Pruissen en in Litthauen
maakten zij met de overig gebleven Duitsers, en
denkelijk ook met nog een stam waarvan men den
oorsprong nog niet wel kent, een gemengd volk
uit, de Letten. Het gehele volk te zamen heette
eerst Xxxxxx, en naderhand naar een der hoofd
stammen, de Polonen, Polen, van de vlakte des
lands genomen. De taal van dit volk is bijzonder
onderscheiden door het bijeenvoegen van verschei
den harde medeklinkers, waarin zij de Boheemsche
overtreft; in de uitspraak evenwel verzacht zij
dezelve ; zij heeft bovendien drie sisklanken, die
haar bijzonder eigen zijn: cz, tsch; rz, rzgi, sz,
xxxx ; ook de szcz , de schtsch der Russen. Men
bemerkt lichtelijk dat zij met afzonderlijke tekens
behoorden geschreven te worden, gelijk omtrent
de klinkletters enigermate geschiedt door het plaat
( 152 )
sen van een schrapje boven, en bij de a en e ook
onder dezelve, om de meer of min open klank
uittedrukken, of aantewijzen dat men een n of m
achter die letter moet laten hoen. De Polen na
men de Latijnse letters aan, met het Christen
dom in de Latijnse kerk overgaande. Bij die ge
legenheid, in 965, begon zoowel in de kerkdienst
als in wereldlijke zaken, en zelfs in de gewonen
omgang, een slecht Latijn de plaats van de landtaal
te vervangen. Onder de regering echter van de
Xxxxxxxxxxxxxx, in de zestiende eeuw, stak deze
het hoofd boven, en in de tongval der hoofdstad
de geschrevene taal gevormd hebbende, gaf zij aan
leiding tot een bloeijende letterkunde, Zo als nog
gene andere taal van dezen tak bereikt heeft, en
die tot aan de verdeling des Rijks toe heeft stand
gehouden. In 1801 is er te Warschau een maat
schappij opgericht om onder anderen de zuiverheid
van het Poolsch te bewaren, dat thans beter uit
xxxxx heeft op het behouden van zijne zelfstandig
heid dan in de laatste jaren van de vorige eeuw.
Tot de tongvallen van de Poolsche taal, behoren
die der MAsUREN , in het voormalig Moravië en
Podlachië; en der KAssUBEN in Pommeren, het
Lauenburgsche en West-Pruissen. Bij het prediken
wordt het Poolsch als kerktaal gebruikt, maar met
toenadering tot elks onderscheiden taaleigen. SI
Lesië was, tot in het midden der twaalfde eeuw,
een deel van Polen, en schijnt eerst na 1 163, toen
het onder eigene hertogen kwam , zijn naam te
hebben ontvangen, die het achterliggende land, in
( 153 )
tegenstelling van dat der Tschechen, of het voor
liggende, betekent. De meeste dezer hertogen
hadden Duitse moeders, genoten een Duitse
opvoeding, en moesten door Duitsers beschermd
worden, weshalve zij volkplantingen en alles wat
van dezen landaard was begunstigden. De Slaven
schijnen zich alleen verstaan te hebben op het be
bouwen van het vlakke land, en hielden zich niet
op in de bergstreken; de namen der plaatsen, van
de grenzen van de Lausnitz tot aan Troppau, zijn
daarom op het gebergte Duitse, die aan de voet
van het gebergte en in de vlakten, Slavische. In
het bijzonder maakte zich de H. Hedwig, gemalin
van Xxxxxxx X., verdienstelijk door het aanmoedi
gen der Duitse landbouwers, de oorkonden ma
ken van Frankische en van Vlaamsche hoeven ge
wag. Het Poolsch geraakte daardoor Zo zeer bui
ten gebruik dat men het reeds omtrent het jaar
1300 te Breslau niet meer kende. Niet ver echter
van die stad is een streek, midden tussen Duit
sche dorpen in, waar de inwoners Poolsch spreken
en nauwelijks Duits verstaan. In Opper-Silesië
zetteden zich veel minder Duitsers neder, men
treft er echter ook Vlaamsche hoeven aan. In de
tweede helft van de vijftiende eeuw, toen de Hus
siten er zich uitbreidden, nam het Boheemsch de
plaats in van het Duits en van het Latijn in de
oorkonden en rechtszaken, vooral in de vorstendom
men Oppeln en Ratibor. Deze beide werden meer
malen verpand, en onder anderen in de zestiende
eeuw een tijdlang aan Polen, waardoor het Poolsch
( 154 )
er weder boven kwam, maar zeer bedorven is; el
ders spreekt men het met Moravis gemengd, ook
vindt men dikwijls Duitse woorden met Poolsche
uitgangen ; waaruit men zich een denkbeeld kan
maken van het afwijkende en gemengde van dezen
tongval, dien sommigen Plat-Poolsch noemen, en
waarin men ook woorden onderscheidt die in het
gewone Poolsch verouderd en in onbruik zijn.
29.
BOHEMEN.
De Boji, een Keltisch volk (144), naar wie het
land - Bojenheim heet, werden gevolgd door een
Germaans volk, de Markomannen, en na deze
door een Slavis, de Tschechen. Immers is het
waarschijnlijk dat, deze laatste volksstam zich altijd
meer westwaarts uitbreidende, de Serben en Tsche
chen de voorsten waren. Met hun aanverwanten
de Moraviërs en Slowaken, bezetteden zij, na de
vernietiging van het Thuringsche rijk, de landen
waar wij hen nog heden aantreffen. Er wonen
vele Duitsers onder hen, die men echter voor
latere volkplantingen houdt. Het Duits dat zij
spreken is zeer ruw en verbasterd, in het Ellenbo
gensche gebied, dat geheel door Duitsers be
woond wordt, en waarin het bekende Karelsbad
ligt, is het bijna onverstaanbaar. Bij de invoering
(144) zie Eerste Stuk, bl. 260.
( 155 )
van het Christendom, in de tweede helft der ne
gende eeuw, mengde zich, behalve het Duits,
ook het Latijn in de taal. Voor het schrift nam
of behield men de hoekige Duitse letter. Het
oudste gedenkstuk van het Boheemsch is een kerk
lied xxx xx xxxxxxxx XXXXXXXX, van omstreeks
990, dat nog, misschien iets verjongd, in enige
kerken wordt gezongen; anders is de oudste Bo
heemsche schrijver XXXXXXX., die in 1310 ene
rijmkronijk vervaardigde. Tot deze eeuw behoort
ook de eerste overzetting van de Bijbel in deze
taal, en in het algemeen het begin der letterkunde
naar Duitsen voorgang. Onder en na Xxxxx X.
(Xxxxxx Xxxxx XX.) die in 1347 de Hogeschool te
Praag stichtte, maakte Xxxxxxx zeer groten voort
gang in beschaving van allerlei aard, en overtrof
daarin alle andere Slavische landen. Des vorsten
vader, Koning Xxxxxxxx, had daarvoor reeds de
zaden uitgestrooid, zijne onderdanen nader met an
dere landen bekend makende. De Boheemsche adel
die hem op zijne herhaalde reizen naar de Neder
landen, Frankrijk en Italië vergezelde, leerde al
daar smaak en pracht kennen, andere talen spreken
en enge kleederen dragen, en legde met de oude
Slavische dragt vele vooroordelen en ruwheid van
zeden af. Niet slechts moedigde Xxxxxxxx deze
beginsels aan door de pracht die zijn eigen hof
vertoonde, hij lokte er ook vreemde kunstenaars.
Xxxxx overtrof hem nog in smaak en neiging voor
de schone kunsten, gelijk in kundigheden. Men
houdt het er voor dat het schilderen in olieverw in
( 156 )
Boheme ouder is dan in Italië, althans dat de oud
ste schilderijen in olieverw die thans bekend zijn,
in Boheme bewaard worden, en men wil dat de
zelve uit de tijd der regering van dezen Keizer,
die in 1378 overleed, herkomstig zijn (145). Het
beste tijdperk der Boheemsche schrijvers is de twee
de helft van de zestiende eeuw, vooral van 1577
tot 1611, onder Xxxxxx Xxxxxxxxx, die te Praag
zijn hof hield; de hedendaagsen die met smaak
willen schrijven, richten zich nog naar derzelver
voorbeelden. Het verlies van de slag bij den
Witten berg, in 1620, en het verleggen van den
zetel des Koningrijks naar Wenen, was een groot
verlies voor de taal even als voor de welvaart
in het algemeen. Waar deze te niet gaat moeten
moedeloosheid, traagheid, en beperktheid van be
grippen toenemen. In jonger tijd heeft het bestuur
van Xxxxxx XX. vele hinderpalen van de bloei en
de beschaving van dit land weggeruimd.
Het MoRAvis is slechts als tongval van het
Boheemsch onderscheiden. Men verdeelt de Slavi
sche inwoners van Moravië in Hanaken, de eigen
lijke landlieden, die de vlakke en vruchtbaarste ge
deelten bewonen, en Hannaken, Blatniaken en Sa
betschaken, naar hun woonplaatsen, heten; het
zijn, meent men, de oudste bewoners des lands,
bij wie, uit dien hoofde, nog veel opmerkelijks
in de tongval bestaat; in Podluzaken, die afstam
(145) XXXXXXX, Voorrede voor THAM's Deutsch Böhmischcs
Lexicon.
( 157 )
melingen van de Kroaten zijn, in de zuidelijksten
uithoek des lands; in Walaken, die van de vee
xxxxxxxx xxxxx, in de bergen tussen Moravië en
Hongarije, en wier dialekt nader komt aan dat van
de Slowaken die op de oostelijke grenzen van Mo
ravië, en hier en daar in Opper - Hongarije te huis
behoren. Zij zijn vermoedelijk met de Tschechen
hier heen getogen of een overblijfsel van het oud
Moravise rijk, na welks verval zij door de Hon
xxxxx overheerd en tot lijfeigenen gemaakt zijn. In
zeden en taal zijn zij minder beschaafd dan de voor
gaande. Hun dialekt komt het naast aan het eigen
lijk Boheemsche, dat Zo veel als hun kerktaal
is. In 1790 is er een in de ruweren Slowaki
schen tongval opgestelde spraakkunst te Presburg
uitgekomen, naar welke de R. K. geestelijken hun
ne taal inrichten; de Protestanten hebben in dezelf
de stad een leerstoel opgericht voor de zuiveren
Boheemschen. Voor het overige is dit Slowakisch
dialekt minder hard dan de noordelijke, en komt,
Zo in dit opzicht als omdat het minder beschaafd
is, nader aan de oude Slavische taal. Men kan
zeggen dat, door middel der Slowaken, aan deze
zijde, en der Slowenen, die wij in Hongarije ont
moet hebben, aan de andere, de twee hoofdtakken
van de Slavischen stam elkander, tussen Pres
burg en Komorn, de hand bieden.
Men vermoedt dat de Sotakcn, die in Honga
rije, van de stad Kassoma tot aan Hongwar, tus
schen Hongaren, Russen enz. vermengd, wonen,
uit Bohemen zijn. Zij belijden de Hervormden
( 158 )
godsdienst en bezitten in Kemenzey een Hervorm
de kerk, doch waar de dienst in het Hongaars
verricht wordt.
3°.
DE SERBEN
Deze, wier naam men somtijds, minder nauw
keurig, Xxxxxx schrijft, waren weleer een talrijke
West-Slavische tak, tussen de Saale en de Oder
wonende, waarvan de tegenwoordige Slavische in
woners in de beide Lausnitzen het geringe over
blijfsel zijn. Met de Iliyrische Serben hebben zij
niets gemeens, Zo ver men weet, en behoren
ook niet tot de Oostelijk-Slavischen tak, gelijk de
laatstgenoemde. Of deze, dan wel de eersten, van
de Serviërs zijn die PToLEMEUs aan de Wolga, en
PLINIUs bij de Krim vermeldt, valt moeilijk te
bepalen. Het gedeelte van Europa dat onze Ser
ben naderhand bezaten, bewoonden in oude tijden
de Hermunduren, in het vervolg Thuringers ge
naamd. Nadat het Thuringsche rijk door de Fran
ken en Saksers in 528 was vernietigd, drongen de
Serben hierin, en maakten de overgebleven Duit
sche inwoners tot lijfeigenen. Nauwelijks waren
zij nog bekend geworden, of zij hadden reeds
xxxxxxxxx, vorsten, koningen zelfs ; zij besloe
gen in Saksen het Oosterland, Meissen, den
Keurkreits, voorts het Anhaltsche, de Lausnitzen,
en het zuidelijke gedeelte van Brandenburg. Bij de
( 159 )
Duitse schrijvers komen zij van ouds voor onder
den naam van Xxxxxx, hetzij omdat zij uit het
land der oude Wenden aan de Oostzee en den
Beneden - Weissel gekomen waren, of omdat die
schrijvers hun rechten naam niet wisten (146). Na
dat zij bedwongen waren, en hun land, in de
tiende eeuw, in marken was afgedeeld, geraakten,
zij veel vermengd met Duitse kolonisten, vooral
in de moeilijker te bearbeiden woud- en bergstre
ken, die de Slaven ongebruikt hadden laten liggen.
De steden werden door Duitsers - alleen bevolkt.
Het Serbisch, of Wendisch, hield zich staande tot
in de veertiende eeuw, toen het gebruik er van,
in rechtszaken, verboden werd; van toen af stierf
het langzamerhand uit, op enkele woorden na, die
hier en daar te platten lande in het Duits zijn
overgegaan. Alleen in de beide Lausnitzen zijn,
door betrekkingen met het taalverwante Bohemen,
meer overblijfsels er van behouden ; in 't bijzonder
zijn er in Meissen, op de grenzen van de Opper
Lausnitz, nog verscheiden dorpen door Wenden
bewoond, ook bij deze neemt de taal meer en
(146) De namen van Xxxxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxx, komen
deels in dezelfde landen, deels op zeer verwijderde plaatsen en tij
den, in de Geschiedenis voor. Men moet de oude Wandalen van
PLINrus en XXxxxxx niet verwarren met degene die in de derde,
vierde en vijfde eeuwen berucht waren. De Wenden van welke
wij hier en onder het volgende n°. handelen, zijn een van beide
verschillend volk, aan hetwelk men bepaaldelijk een Slavische af
komst toekent, wat ook die der eerstgenoemden moge geweest zijn
- ( 160 )
meer af, waartegen het gebruik derzelve in gods
dienstige geschriften, geen genoegzaam hulpmiddel
is bij het groot overwigt dat het HoogDuits heeft
verkregen. In het begin der tegenwoordige eeuw
werd het aantal der Wenden nog geschat op 60,ooo
zielen, tot twee en zeventig kerken behorende,
waaronder ongeveer één zesde R. Katholijken.
Toen het, na de dertigjarigen oorlog, zeer moei
xxxxxx was geworden Wendische predikers te vin
den, legde men het er op toe de taal geheel uitte
roeijen en werden er overal Duitsers toe aange
steld, waardoor 16 kerspelen geheel Duits wer
den. Met het begin van de achttiende eeuw was
nogtans de regering toegeeflijker, er werden te
Leipzig, in 1716, en in 1749 te Wittenberg, in
richtingen gemaakt om weder leeraars in die taal te
vormen, en het volk in te onderwijzen, en zij is
daardoor Zo veel beschaafd geworden dat een pre
dikant te Neschwitz, X. XxXX, het heeft kunnen
wagen er een vertaling van de Xxxxxxx xxx XXxX
stock in te ondernemen, waarvan enige kleine
proeven in druk zijn uitgegeven. In de Opper
Lausnitz, vooral bij Budissin, is de taal het zui
verste en wordt doorgaande in het schrijven ge
bruikt, hebbende, voor het overige, verscheiden
dialekten. Van het Duits heeft zij het gebruik
van het lidwoord overgenomen. In de Neder-Laus
nitz gaat zij grotendeels te niet. In de heerlijk
heden Beeskow en Storkow in de Keurmark, die
voorheen tot de Neder-Lausnitz behoorden, had de
Inspector XXXXXX in 1610 nog veertig Wendische
( 161 )
kerken onder zich; in de eerste helft van de vori
ge eeuw bestond er geen een meer, en men ver
staat er de taal niet meer. Daarentegen is zij nog
volkomen gangbaar in de Kreits van Kottbus in
de Nieuwe-mark, en wordt aldaar zuiver gespro
ken.
4°.
DE NOORDELIJKE WENDEN.
Voorheen woonden in het noorden van Duits
land, van Holstein tot aan de Weissel, twee Sla
vise volkeren, tot de tak der Wenden behoo
rende, waarvan het westelijke de naam van Obo
triten, het oostelijke xxxx xxx Xxxxxxx droeg, en
die weder in kleine stammen verdeeld waren. Zoo
wel de een als de andere zijn sedert lang uitge
storven. In Pommeren had dit reeds plaats in het
begin der vijftiende eeuw. In enige Luneburg
sche ambten behielden zij, onder de naam van
Polaben (schoon ten onrechte, want de eigenlijke,
reeds vroeger te niet gegane, Polaben, woonden
bij Ratzeburg aan de Elbe), hun aanwezen tot in
de laatste helft van de achttiende eeuw. Thans
spreken hun afstammelingen even Zo bedorven
Duits als zij te voren verbasterd Slavis spra
ken. Naar de woorden te oordelen die men van
deze taal verzameld vindt, kwam zij, even als die
van de Lausnitz, het naast aan de Poolsche.
( 162 )
XVII.
GERMAANS - SLAVISCHE OF LETTISCIIE TAALSTAM,
Toen, in de tijd der grote volksverhuizingen
aan de kusten van de Baltische zee, Duitsers en
Slaven tegen elkander stootten, konden twee zulke
woeste en krijgszuchtige volkeren niet missen el
kander te ondertebrengen en zich te vermengen.
Nadat de Gothen zuidoostelijker waren weggeto
gen (147) bleef de aanverwante stam der Aestiërs
alleen er nog enige eeuwen over, doch in de zes
de schijnen deze hun zelfstandigheid verloren te
hebben en met de Slaven in een te zijn gesmolten.
Hieruit ontstond een nieuw volk dat onder den
naam van Xxxxxx of Letwa bekend is. Het is nog
onzeker wanneer deze naam en die van Litthauen
is opgekomen; men meent dat deze laatste een ge
rooid land betekent, dat door het omhakken en
uitroeijen der bossen bewoonbaar wordt gemaakt.
Dit heeft aldaar nog heden plaats, en deze land
streken waren voorheen met wouden overdekt. Aan
vankelijk noemden hun naburen hen Gudas, Go
then, daarna Witen. In de reis van wULFSTAN,
van het laatst der negende eeuw, komt de naam
xxx Xxxxxxx het eerst in deze streken voor, zijnde
bij hem een gedeelte van Esthland. De Letten ,
eerst aan gene zijde van de Memel , strekten zich
(147) Eerste Stuk, bl. 309.
( 163 )
naderhand tot aan de Weissel uit. Behalve de Sla
ven, van wier taal wel twee derde der woorden
in het Lettisch zijn, en die men daaruit besluiten
kan dat in deze volksvermenging de talrijksten wa
xxx, xxxxx XXXXXXXX (148) dat de Finnen een
deel in dezelve uitmaakten. Anderen twijfelen daar
aan omdat het Oud-Pruissische en het Litthausche
niets van het Finsch hebben , en wat daarvan in
het eigenlijk Lettisch gevonden wordt, geen hoofd
bestanddeel maar kennelijk een later inmengsel is.
Des te meer sporen, daarentegen, vindt men er in
van het Gothisch ; bij voorbeeld enige verklei
(148) Untersuehungen über die Nördl. Völker. Ook GEoRGI,
Beschreibung aller Nationen des Russischen Reichs, s. 22, meent
dat zij, door het uitbreiden van hun landbouw, de Finnen, die
alleen van de veehoederij leefden, noodzaakten te wijken.
De schrijver ener verhandeling, te Warschau in 1808 uitgeko
men, stelt dat de Aestit van Xxxxxxx Xxxxxxxxxx spraken, dat de
Xxxxxxxxxx, de oude Pruissen, de Koerlanders en Lijflanders volk
van êênen stam waren ; dat de oude IIerulen tot de Litthauers be
hoorden en dat een groot getal Latijnse en Griekse woorden in
het Litthausch is gekomen door de Herulen die dezelve in Thracië
en Italië opdeden. Gegronder schijnt echter de mening dat de
Aestii tot de Germaansen stam behoord hebben, maar dat die
landstreken naderhand door een volk van een anderen landaard zijn
bezet, gelijk Slavische Wenden in de plaats der Gothische Wanda
len kwamen. HERMELINUs, de orig. Xxxxx., houdt dit, nauw
keurig gesproken, voor niet gegrond en slaat geen geloof aan TA
crtus wanneer deze, De morib. Germanorum, c. 45, van deze
oude Aestiërs zegt dat zij in spraak digtst bij de Britanniërs kwa
men; doch ik meen dat men dit zeggen niet van het Keltisch,
maar van het Kimbrisch moet opvatten. Vergel. Eerste Stuk, bl.
295. In de middeleeuwen heette het land Austur-weg, gelijk men
het Noordrijk begon Noord-weg te noemen. Hervora Saga, c, 13.
( 164 )
ningswoorden, de eindlettergreep laus (loos) , de
telwoorden, de verbuigingen en vervoegingen der
naam- en werkwoorden, die van de Slavische vor
men afwijken, voorts een deel Gothische woorden.
In de uitdrukkingen van afgetrokken begrippen en
wetenschappen, herkent men de Nedersaksischen
stempel van de Christen-leeraars.'
Wat, in het algemeen, de klanken betreft, mist
deze taal de h, f, y, ph, die zij door de b, p,
en w vervangt; ook de ch, q en w. De toon rust
doorgaans op de eerste lettergreep.
Onder de volken die voormaals in deze landen
woonden, waren de jazygen berucht, (door late
re schrijvers Xxxxxxxxx genoemd), die eerst op de
grenzen tussen de Russen en Hongaren, nevens
de Sueven, Kwaden en Markomannen, woonden,
en vervolgens nader bij de Polen, die zij door on
ophoudelijke strooptochten kwelden, tot dat in de
dertiende eeuw Xxxxxxxxx V. hen uitroeide en de
overblijvende in Polen en Litthauen overbracht. Van
hunne taal zijn slechts, bij de schrijvers, enkele
eigennamen bewaard, waaruit men moeilijk kan
opmaken tot welken stam zij behoorden. De Ou
den kenden hen reeds en zij waren dus van een
vroeger tijdvak dan waarin wij zoo-even gezien heb
ben dat de Letten begonnen een volk uittemaken.
Daarentegen behoren zeker tot dezen taalstam de
navolgende takken.
( 165 )
I. OUD - PRUISSISCH
Vóór de aankomst der ridders van de Duitse orde
werd het Lettisch, met onderscheiden tongval, ge
sproken in alle de landen die later Oost- en West
Pruissen geheten zijn. Reeds in 1228 vervaardigde
de Pauselijke Legaat in Xxxxxxxx, X. DE SABAUDIA,
ene spraakkunst van deze taal. Het gelukte de
Orde niet dezelve te doen ophouden, maar er
mengde zich op nieuw enig Duits in. In den
tijd der Hervorming was zij nog overal gangbaar,
en bij het onderwijs in de godsdienst opzettelijk
gebruikt, doch op het einde der zestiende eeuw
had zij de plaats geheel moeten inruimen aan het
Duits , en er waren nog maar enkele bejaarde
lieden die ze verstonden. Het was vooral in dezen
tongval van het Lettisch dat het Duits doorstak.
II. PRUISSISCH - LITTHAUSCH.
Het komt het naast aan de Zo even verhandel
den tongval, en heeft almede zijne onderverdelin
gen, waarvan het Insterburgsche het voornaamste
is, zuidoostelijker zweemt het het meest naar de
oude taal, schoon meer met het Poolsch gemengd.
De taalproeven in BRAND's Reisbeschrijving, bl.
1 34- I 50 , schijnen voornamelijk van dezen tak te
zijn.
( 166 )
III. Poolsch- LITTHAUSCH OF SAMoGITISCH.
Terwijl het Poolsch de taal is geworden van
geheel Litthauen is alleen in dit gedeelte deze tak
van het Lettisch levende gebleven; hij onderscheidt
zich voornamelijk van de . voorgaanden door het
overnemen van meer Poolsche woorden en de Pool
sche sisletters, zodat hij vijf verschillende s, drie
z en twee c bezit.
IV. EIGENLIJK LETTIscH.
Deze taal is nog de heerschende in Letland,
Koerland en Semigallië, op de Koersche landtong,
of zogenaamde Nering, en in de uithoek van
Lijfland ten oosten van de Duna, thans onder
Nieuw- Rusland begrepen. De zuiverste tongvallen
zijn de Semigallische Zo als hij bij Mittau , en de
Lijflandse, bij Riga en Wolmar, gesproken
wordt. Het is dit eigenlijk Lettisch dat voorkomt
in de Bijbel van 1689, en latere uitgaven (149),
en in hetwelk-alleen iets van de Finsche taal is bij
gekomen, nadat de Letten de onde Xxxxxx, een'
Tschoedischen stam, hadden te ondergebracht. Aan
merkelijker is het om de wortels van het Gothisch
die men er in opmerkt en waarvan sommige in het
Duits verloren zijn (150). ' -
(149) Vergelijk MEERMAN, Noorden van Europa, IV. bl. 183.
De Sam0gitische Bijbel, te Londen in 1660 gedrukt, is ten uiter
ste zeldzaam.
(150) Het NederDuits schijnt meer van dezelve te hebben be
( 167 JT
XVIII.
TSCHOEDISCHE STAM.
NEstoR, de geachte Kronijkschrijver der Rus
sen, en de hedendaagse schrijvers geven de naam
TscHoEDEN aan alle volkeren die in taal en zeden
nauwe overeenkomst hebben met de Finnen, en
het is voegelijk dien algemenen naam te behou
den, schoon men niet weet wat hij betekent, om
dat die van Finnen maar aan een gedeelte van dien
stam toekomt. Waarschijnlijk was deze voorheen
veel uitgebreider, zich ver zuidwaarts uitstrekken
de, maar in deze onmetelijke vlakten, sedert, door
andere wilde stammen overheerd en daaraan xxxx
xxxxx (151). Dit lost het verschijnsel op dat er in
de talen van vele andere volkeren sporen van het
Tschoedisch zijn. Doch daaruit volgt niet dat daar
om alle die volkeren tot de stam der Finnen of
Tschoeden behoren; weshalve wij er de Tschere
missen, Xxxxxxxxxxxx en anderen niet onder be
trokken hebben (15e) en er ook de Hongaren niet
houden. Zie Eerste Stuk, bl. 341. - Men bespeurt hoe de oude
taal hier overal naar de kusten geweken is.
(151) Een raadselachtig gedenkteken van vroegere inwoners is
de steen dien in 1737 oUTHIER en de andere Academisten op een'
xxxx bezichtigden bij het meer Kimi, noordoost van Tornea, , en
waarvan CELSIUs, anders in het Noordsche Runenschrift en de oud
heden zeer ervaren, het opschrift niet verstond. Ik meen dat er
lettertekens in zijn, naar de oudste Griekse, of Sigeische, gelij
kende.
(152) Eerste stat, bl. 222. - Men ziet ze wel onder die af
amelijke der gelaatstrekken, moeten uitdrukken, komen mij in dit
laatste opzicht voor, niet veel aftedoen en niet karakteristiek genoeg
te zijn om met grond over de al- of niet-verwantschap te laten
oordelen.
( 168 )
toe brengen. Enige derzelve verschillen onderling
Zo zeer in ligchaamsgedaante, in gebruiken en in
taal, als volkeren bij mogelijkheid kunnen verschil
len. Voor de echten stam der Tschoeden blijven
xxxxxxxx die genen over die nog heden ten dage
aan de oostelijksten inham wonen van de golf van
Bothnië, en in de uiterste noordelijke delen van
Europa, de Finnen, namelijk, Lappen, Esthen en
Lieven, en die door luchtsgesteldheid en verwaar
loozing een naar ziel en ligchaam mis wassen volks
ras uitmaken. Daar het de weinige beschaving die
het bezit uit Skandinavië bekomen heeft, is het
niet vreemd dat het vele vreemde woorden langs
dien weg in zijne taal bezit; doch behalve deze
toont de overeenkomst tussen echt Tschoedische
en Germaanse wortelwoorden , dat deze beide
stammen in vroege tijden nader verwant moeten zijn
geweest dan men zich thans voorstelt. Om deze
rede heeft men zich veel moeite gegeven om, bij
het missen van de leiddraad der Geschiedenis,
dien der taalkunde in bijzonderheden te volgen, en
zich daardoor overtuigd zoowel van de onderlinge
verwantschap van deze talen als van die met de
deling gebracht in Xxxxxx'x Beschreibung, f: 1-84, maar de pla
ten, hoezeer zij nauwkeurig de kleederdragten, naar de kleederen
die in het Museum te Petersburg bewaard worden en naar ge
kleurde tekeningen van voorname reizigers, en ook het eigendom
( 169 )
Hongaarse. Zodanige kenmerken van verwant
schap zijn somwijlen gemakkelijker optemaken als
men het geraamte ener taal alleen voor zich heeft,
dan wanneer men, in het bezit van haar gehelen
woordenschat, te veel aan de klanken hecht, en
de oorspronkelijke overeenkomsten, door het ver
schil in de klanken, niet opmerkt.
Het is waar dat Zweedsche schrijvers, aan wie
men , als Zo nabij wonende, veel gezag in dezen
moet toekennen (153), de Finnen gehelenal van de
Lappen onderscheiden, zodat, hun eerste stam
verwantschap daargelaten, de Laplandse taal nader
komt aan die van enige andere in Rusland wonen
de stammen, dan aan die der Finnen, die voor een
veel jonger volk gehouden worden en die zonder
tolk niet spreken kunnen met de Lappen. Wat de
ze laatste bedenking betreft, er bestaan gevallen
genoeg van gelijken aard, van het Engels of het
Deensch, bij voorbeeld, met het Nederlands ,
ofschoon er aan de verwantschap niet valt te twij
felen , en ten anderen : Zo - schijnt het verschil
groter bij weinig beschaafde talen, door de onre
gelmatigheid der spelling, en de afzondering die de
levenswijze van de inwoners medebrengt. In Esth
land zelf heeft men een menigte verscheidenhe
den, geen wonder dus dat men er in een land
(153)' PoRTHAM, Hoogleeraar te Abo, en LINDHEIM, in de Ver
handelingen van geleerde maatschappijen in Zweden. Daarentegen
neemt IHRE in zijne Voorrede voor het Lexicon Lapponicum aan
dat het Laplands en Finsch de landtaal was in Zweden toen het
door Xxxx bezet werd.
( 170 )
vindt dat zich van de 64sten tot de 71sten graad
Xxxxxxxxxxxxxx en van de Witte zee tot aan de
gebroken kust van Noorwegen uitstrekt. Het on
derscheid, dat uit de spraakkunsten die men van
deze talen bezit, blijkt, schijnt te ontstaan uit
ene hoofdverdeling tussen de Noorweegsche en
de Zweedsche Laplanden; en de eigenlijke Finnen
staan dan tussen de Lappen aan de enen, en
de Esthen aan de anderen kant. De verschillende
meningen laten zich overeenbrengen wanneer men
die van SUHM (154) aanneemt, dat een tak der
Hunnen, langs de stroom en afdalende die zich in
de Witte zee en in de IJszee ontlasten, vervol
gens, voor een gedeelte, bij de Bothnische golf
zij heen getrokken, terwijl een ander gedeelte der
zelve zich ten zuiden van de Oostzee, en een der
de tak zich nog zuidelijker, naar Hongarije, ge
wend heeft.
Onder de trekken van overeenkomst van deze
talen is bijzonder het groot getal der naamvallen
opmerkelijk in het Finsch zowel als in het Lap
(154) In zijne Verhandeling, in 1787, Om Finnerne; Skrifter, XI.
s. 292. Hij oordeelt dat de beschrijving die AMMIANUs MARCELLI
NUs van de Hunnen doet, het voorkomen der Lappen en der Sa
mojeden tekent, en meent dat deze Hunnen eigenlijk de Xxxxx
geten waren. SchöNING, Forsög til de nordiske landes gamle
Geographie, was op dezelfde gedachte gevallen. Hij dringt de
verwantschap der Samojeden, Finnen en Lappen aan door de ge
lijkheid van de naam dien deze laatste zich zelve geven, Xxxx,
en dien van Samiaedna waarmede de Finnen hun land aanduiden.
Aan hunne, vergezochte, afkomst van de Israëliten, met name
xxx xx xxxx Xxxxxx, behoef ik hier wel gene plaats interuimen.
( 17 1 )
lands ; zij duiden wijzigingen aan, niet slechts
xxx xx xxxxx of zesden naamval, Zo als wij van
de Slavische talen opmerkten, maar ook van ande
re naamvallen. Het is voor ons, wier Westersche
levende talen Zo arm zijn in verbuigingen, wel
der moeite waard een ogenblik hieraan te beste
den, om een denkbeeld te verkrijgen hoe de veel
vuldige betrekkingen van zelfstandige wezens, zon
der het gebruik van voorzetsels, in de naam van
het voorwerp zelf kunnen worden aangewezen,
door kleine veranderingen in de uitgangen ; ons
echter van het vermelden dier uitgangen onthou
dende, waarvan wij het nagaan, gelijk wij tot nu
toe deden, ook in dit geval aan de beoefenaar
der bijzondere taalkunde overlaten. Voor het ove
rige schijnt het ons toe dat het volk, hetwelk zoo
vele onderscheidingen had leren maken in de bij
begrippen, op een hoger' trap van beschaving,
dan tegenwoordig, moet hebben gestaan. Zij druk
xxx dan door een verbuiging, die men de aanwij
zende zou kunnen noemen, uit, wat als man bij
voorbeeld, als vorst, plaats heeft, of waarvoor
iets gehouden wordt; een andere toont waartoe
iets wordt of gemaakt wordt, een andere wat
door een werktuig of eigenschap, ook over, of op
zekeren tijd, geschiedt; verder, de wijze waarop:
met blijdschap, met handen; de gevende naamval
wijst, behalve dengenen die ontvangt of geniet,
ook de plaats aan waarop iets geschiedt; voor de
beweging of verandering van plaats, dient ene
andere verbuiging; en een andere voor verblijf of
( 172 )
tijdsbestemming, de ontnemende naamval, van den
xxxxx onderscheiden, wijst de persoon van wien,
ook de plaats en de tijd van waar, of wanneer,
iets gevraagd of verkregen is, ook de werkende
oorzaak in de lijdende werkwoorden. De ontken
nende naamval betekent zonder het voorwerp.
- In het Noorweegsch - Laplands verenigen ver
scheiden van deze begrippen zich in denzelfden
naamval.' he - - - - -
In het Estisch zijn er, in plaats van 14 of 15,
half Zo veel, maar zijn daardoor ook onbepaalder
in betekenis, en er bestaat nog een soort van
achterzetfels, die bijna hetzelfde als de Finsche
naamvallen uitmaken. Deze veranderen, even als
uitgangen, naar de dialekten.
Xxxxxxx onderscheiden gene van deze talen het
geslacht in de naamwoorden. ,-
De vervoeging der werkwoorden kent alleen een'
tegenwoordigen en een onvolmaakt - verleden tijd,
de overige tijden drukt het hulpwoord zijn, of
ene omschrijving, uit. -
Eindelijk zijn de telwoorden elkander in deze ta
len zeer gelijk, tien uitgezonderd dat de Lappen
geheel anders noemen, en waaruit men opmaakt
dat zij dit getal ten tijde van hun afscheiding
nog niet wisten uittedrukken.
X. XXXXXX.
Wij moeten deze als de nog overgebleven kern
van het gehele volk aanmerken, tussen de in
( 173 )
hammen wonende die het noordelijkst en oostelijkst
gedeelte van de Oostzee en de Witte zee maken.
In de twaalfde en dertiende eeuwen onderwierpen
Xxxx de Heilige en Xxxx xx Xxxxxxxxx de Finnen
aan de kroon van Zweden en voerden het Xxxxx
xxxxxx bij hen in. Men kan nagaan op welken
trap van beschaafdheid zij destijds stonden, als men
bevindt dat de woorden die koning, vorst, stad,
xxxxx, xxxxxx, xxxxxxxxx, uit het Zweedsch ont
leend zijn. De meest afwijkende tongvallen van
het Finsch zijn het Karelisch en het Oldnetzisch,
ook ontmoet men het in Ingermanland naar den
kant van Xxxxx. De reeds genoemde Hoogleeraar
PoRTHAM heeft in 1778 Verhandelingen uitgege
ven over de Finsche dichtkunst, die men zegt dat
een haar eigen nadruk bezit.
II. LAPLANDERS.
Deze, in beschaving niet gevorderd, maar ver
moedelijk terug gegaan, hebben, ver in het Noor
den gedrongen, hun oude levenswijze behouden,
daar zij nog meest van visserij, jagt en hunne
rendieren leven, aan Noorwegen, Zweden en Rus
land onderworpen. De afzondering die het gevolg
is van dit onzeker bestaan verdeelt hun taal in
ene menigte van dialekten, zodat elke gemeente ,
hare eigene kerkboeken heeft. Men onderscheidt
voornamelijk de oostelijke tongvallen, of dien van
Tornea , die het meest met Finsch gemengd is,
en de westelijke, of van Pitea en Lulea. Dit
( 174 )
laatste, volgens xxxXXXXX het ruwste en onaange
naamste, houdt XxxxxXxX, die in de vorige eeuw
leraar en zendeling was te Gelliware, juist onder
den poolkring, in dit gedeelte van Lapmarken,
voor het zuiverste, terwijl men zuidwestelijker er
meer Zweedsch in vindt.
Het is voorts in Lapland dat men de tovenaars
plaatsen moet die in het gehele Noorden voorheen
Zo berucht waren, waar, nevens. Jumala, ook
het kwaad beginsel Perkel erkend was, en van waar
onze dichter HooFT de Finlandse Penta aan den
vorst der Katten tot gemalin en aan Bato tot stief
moeder heeft gelieven te geven.
III. ESTHEN.
Minder misgedeeld, ofschoon in vergelijking van
hunne naburen, de Letten, ten achteren (155),
zijn de Esthen, op wie de naam van de ouden
tak der Aestii, het oostelijkste van de Germaanse
volkeren, is overgegaan. Oostland, dat te voren
de gehele zuidkust van de Oostzee betekende, is
in later tijd, naar mate men meer kennis verkreeg
van de volkeren die dezelve bewoonden, alleen
overgebleven in het noordoostelijke deel van Lijf
(155) MEERMAN, Noorden van Europa, IV. bl. 170 en 18r.
Het aldaar, bl. 183, bijgebrachte Onze Vader is de Dorpatsche
tongval; in de Revalschen zijn het N. Testam., in 1729, en de
gehele Bijbel in 1739 in die stad gedrukt. BAUMGARTEN, Nach
richten von merkw. Büch., IX. 381-383. '
( 175 )
land. De taal der Esthen, in welke enige gods
dienstige en letterkundige geschriften voorhanden
zijn, heeft voornamelijk twee tongvallen, de Re
valschen en de Dörpatschen, de eerste is de alge
meenste en wordt, met veel weekheid, op het ei
land Oesel gesproken. De Krewinen in Koerland
maken er, onder zich, ook gebruik van. "
IV. LIEVEN.
Deze beslaan nog omtrent een derde gedeelte van
Lijfland, dat naar hun is genoemd, doch dat zij
met de Esthen en Letten delen, wonende voorna
melijk in de omstreken van Salis, waar de taal nog
leeft, doch in openbare zaken noch bij de gods
dienst niet meer gebruikt wordt, en dus nabij haar'
ondergang is, zijnde bovendien Zo zeer met vreem
de woorden vermengd, dat men haar nauwelijks
tot de Tschoedischen taalstam kan rekenen.
In het Lijflands, even als in het Poolsch,
Oud-Pruissisch en Russisch ontmoet men Latijnse
betrekkingen (156).
(156) Aanmerkingen van allerlei gehalte deswege hebben HER
XXXXXxx, De origine Livonorum, en de schrijvers bij hem aange
haald.
( 176 )
XIX.
GEMENGDE TALEN IN HET ZUIDOOSTEN VAN EUROPA.
In deze afdeling moeten wij, alvorens Europa
te verlaten, nog een ogenblik stilstaan bij twee
volkeren, waarvan de oorsprong onzeker en de
verwantschap met andere talen twijfelachtig is; na
melijk:
DE HONGAREN.
De Hongaren, voorheen Jagoeren, Onogoeren,
noemen zich zelve naar, een hunner voormalige
hoofdstammen Madjiaren. Onder de naam van
Hongaren, die men meent dat van Mongolschen
oorsprong is, en vreemdeling betekent, treft men
hen het eerst in de vierde eeuw in Azië tussen
den Tobol, de Wolga en de Jaïk aan. In de zes
de eeuw werden zij door Turkse stammen over
heerd; in de drie volgende woonden zij in de na
bijheid van de Chatsaren, een Tartaarsch volk, ten
oosten van de Wolga, en later aan de westkust
van de Kaspische zee, stonden in verbond met het
zelve, en leefden van de veefokkerij en de roof.
In het midden van de negende eeuw riep Ratislaf,
hertog van Moravië, hun hulp in tegen xxxxxx
Xxxxxxxx, en, op het einde van dezelfde eeuw,
werden zij door Xxxxxxxxx tegen die zelfde Mora
viërs gebruikt. Intussen waren zij, gedrongen
door de Petscheneken, nader bij het Karpatisch
gebergte getogen. Uit Moravië terugkerende von
( 177 )
den zij hun woonsteden verwoest en ingenomen
door de Bulgaren, waarop zij zich in Gallicië wil
den nederslaan, maar zich lieten bewegen om het
gebergte, naar de zijde van Xxxxxxx, overtetrek
xxx, zodat zij nog vóór het jaar 0.xxx het Bulga
rische rijk aan de Teiss, en Pannonië, dat tot
Duitsland behoorde, bezetteden, en van daar
hunne westelijke naburen lastig vielen. Deze naar
Europa verhuisde Hongaren bestonden uit zeven
stammen, de achtergeblevene leefden nog een ge
ruimen tijd in hun vroegste woonplaats (157)
onder de Baschkiren, alwaar DE PIANO CARPINI
in 1246 en RUBRUQUls in 1251 hen nog von
den. Beide deze reizigers zeggen dat de Honga
ren tot de Baschkiren behoorden en dezelfde taal
spraken; na dien tijd schijnen zij onder de Tartaar
sche volkeren te zijn weggeraakt, althans vindt
men aldaar geen spoor van dezelve sedert dien tijd.
De Russische hofraad Xxx Xxxxx, een geboren
Hongaar, heeft xxxxxxx, niet vele jaren geleden,
verzekerd op zijne reizen bij de Kaukasus een'
stam te hebben aangetroffen die door de Russen
Oegritschi, dat is Hongaren, genoemd wordt, en
die een aan het Hongaars verwante taal spreekt.
Ofschoon nu, in Zo verre, de zamenhang, hunner
geschiedenis genoeg bekend is, heeft men aange
merkt dat de Hongaren alleen als een tak van een'
anderen stam en niet als een hoofdvolk op zich
(157) De Tscherkassen noemen nog heden de overblijfsels van
ene stad in de Astrakansche steppe Madjar.
( 178 )
zelf verschijnen, en gevraagd tot welken zij be
hoen ? Voorheen leidden zij hun afkomst liefst
xxx xx Xxxxxx af, waarin verscheiden schrijvers
met hun instemmen, doch waarvoor volstrekt geen
grond als de gelijkheid der beide namen schijnt te
zijn. Noch van de taal noch van de Zo kennelijke
Mongolsche trekken is er iets bij de Hongaren te
vinden, want dat de Mongolen hun een naam mo
gen gegeven hebben die hun in Europa is bijgeble
ven, gevoelt men dat niets tot de zaak doet. Ene
andere gissing doet hen van de Egyptenaars afstam
men (158). Meer opgang heeft het gevoelen ge
maakt dat zij tot de stam der Tschoeden behoo
xxx, en schoon het zeer overdreven is met enigen
de Finsche en Hongaarse talen voor in de grond
dezelfde uittegeven, is de verwantschap, hoofdza
kelijk met dezen stam, met vele waarschijnlijkheden
aangedrongen (159). De gronden, uit de taalkunde
ontleend, komen echter aan XXXXXXX niet voldin
gende voor, vermenende hij dat men de welge
maakte, moedige en geestige Hongaren niet van
denzelfden stam kan afleiden als de achterlijke
Tschoedische volkeren, in welk opzicht de woon
steden en lotgevallen der beide takken, sedert eeu
wen, bijzondere opmerkzaamheid, zou ik denken,
verdienen. Overwinning, uitbreiding onder ene
(158) (X. Xxxxxx) conjecturae de origine, prima sede et lin
gua Hungarorum, Budae 1806, 3 voll. - -
(159) Bijzonder door s. GYARMATHI, Affinitas linguae Hunga
ricae cum linguis Finnicae originis grammatice demonstrata,
Götting. 1799.
( 179 )
zachtere luchtstreek, toenadering aan beschaafde
volken, zelfstandigheid, aan de xxxx xxxx; schier
in allen dele het omgekeerde, teruggang, drang
der nooddruft aan de anderen : dit onderscheid
moet in een tijdsverloop van Zo vele eeuwen
krachtig gewerkt hebben en de broederlijke trekken
moeten niet twijfelachtig bestaan hebben om er niet
door te zijn uitgewischt. Zonder de taalverwant
schap te ontkennen meent XXXXXXX dat men nader
aan de waarheid komt, op grond van de Geschie
xxxxx en de taalkunde beide , wanneer men de
Hongaren voor een oorspronkelijk Turksch -Tar
taarschen stam houdt, die Finnen, Slaven , Wogu
len, Xxxxxxxx en andere thans onbekende volke
xxx heeft te ondergebracht en ingelijfd, en er ene
verandering in zijne eigene taal- door ondergaan
heeft. Xxxxx zeer vroeg zien wij hen verschijnen
op dat grote toneel van verwarring en verwoes
ting tussen de Zwarte en de Kaspische zeeën,
waar Zo vele woeste stammen, als door storm ge
zweepte wolken, elkander verjagen. Men ontmoet
de Hongaren allerwege met de Baschkiren, Chatsa
ren, Petscheneken en anderen van het Tartaarsche
bloed. P. MELA plaatst reeds Turken in de nabij
xxxx xxx xx Xxxxxx en van de Werchoturische ber
gen. Het is bewezen dat de Kumanen, erkende
Turken, van denzelfden stam als de Hongaren zijn.
De Byzantijnsche schrijvers noemen meestentijds de
Hongaren Turken. Voor het overige heeft men ,
bij een nauwkeurige ontleding van de Hongaar
sche taal, er, behalve die der genoemde volkeren,
( 180 )
Germaanse, Perzische, Arabische, Armenische,
woorden en spraakvormen in gevonden, alsmede
van de Siberische, door ons in het noorden van
Azië beschouwde stammen.
Enige hoofdbijzonderheden van deze taal zijn:
dat zij zelden twee medeklinkers in het begin van
een woord toelaat (de ts, tz, sc, ds, dz, zs,
naar de uitspraak voor ééne letter gerekend), maar
een klinker, vóór of tussen beide plaatst, dat in
de naamwoorden geen geslacht wordt onderschei
den; dat alleen de zelfstandige naamwoorden en de
bijvoegelijke zelfstandig gebruikt, en het aanwijzend
voornaamwoord, verbogen worden; de bezittelijke
voornaamwoorden worden afgekort en achter het
zelfstandige woord aangehecht, wat in andere talen
de voorzetsels zijn, worden hier altijd achter ge
plaatst; de naamwoorden ondergaan, wijders,. weinig verbuiging,
van twee zelfstandige wordt het
door het andere geregeerde, in de derden naam
val, niet, gelijk in het Duits en in het Latijn, in
den tweeden, geplaatst. Voor schrijftekens ge
bruikt men het Latijnse A. B., met weglating
van de c, q en x, ten zij in de vreemde woorden,
en met aanwijzing van de onderscheiden uitspraak
der klinkletters door tekens boven dezelve.
Men heeft ten onrechte gezegd dat het Hongaars
gene tongvallen heeft; er bestaan er twee voor
name , het Raabsche en het Debretzinsche. De
Seklers in Zevenbergen spreken ook een groven
Hongaarsen tongval; sommigen menen dat deze
geen echte Hongaren zijn maar Xxxxxxxxxxxx, die
( 181 )
nog veel oud Tartaarsch hebben behouden, en dat
zij hun naam, die wachter of hoeder betekent,
ontlenen van het aan hun overgelaten bezetten
van de bergpassen aan de bronnen van de Marosch
en xxx xx Xxxxx; volgens een der jongste geschied
schrijvers van Hongarije behoren zij tot de alge
menen stam , maar werden, terwijl hun lands
lieden op de tocht naar Moravië waren, door de
Bulgaren en Uzen aangegrepen en in dit gebergte
gedreven.
II. DE ALBANIERS.
De Turken noemen de inwoners van Albanië,
het oude Epirus en oostelijk Illyrië, Arnauten, zij
zelve noemen zich Skipatar of Skipitar; men weet.
niet wat deze naam betekent. De genen die bij de
Bocche de Cattaro wonen beroemen zich het Ro
meinse bloed onvermengd bewaard te hebben; in
de kleding der mans, niet in die der vrouwen, is
gelijkheid met die welke men bij Romeinse stand
beelden en basreliefs aantreft. Maar de Albaniërs,
die kennelijk een ander volk zijn dan de Grieken,
en kloeker dan deze, zijn niet tot deze landstreken
bepaald, men vindt er in alle de omliggende ge
westen en hun taal met hun. Als men het Sla
vise, Romeinse, Griekse en Turksche dat
er in voorkomt uit dezelve schift, blijft er ene
aanmerkelijke grondstof over die, Zo ver men tot
nu toe weet, met gene andere taal gemeenschap
heeft. XXXXXXXX houdt dit gedeelte voor een
( 182 ).
overblijfsel van het oud Illyrisch (160), hetgeen
niet afwijkt van het gevoelen van MAscI (161) die
het voor het oude Epirotisch verklaart; het ver
moeden dat deze volksstam verwant is met de Al
baniërs ten oosten van de Zwarte zee, tussen
den Kaukasus en de Kur, wordt des te waarschijnlij
ker, naardien deze, later, ten tijde van XXXXXXxx
XXXXXXXXXXx, Alanen genoemd werden, en zij
dus vermaagschapt schijnen met de Alanen in Eu
ropa, in het zuiden van het tegenwoordige Rus
land. Behalve andere strooptochten der Alanen, bij
gelegenheid waarvan een hoop derzelve zich in het
gebergte kan genesteld hebben, zijn nog in 1308
Alanen uit Klein-Azië in Thracië gevallen, hebben
er verwoestingen aangericht en zich vervolgens in
Bulgarije nedergeslagen.
In de uitspraak van de Albanische taal laat zich
een doffe klank van m en n vóór de p, b, t, d,
k, hoen; zij wordt, naar de verschillende plaat
sen, zeer verschillend gesproken en nergens ge
schreven (162). Men zegt dat de Albaniërs ene
kerktaal bezitten die zuiverder is dan de gewone.
(160) Zie hier voren, bl. 17.
(161) In de Annales des voyages, VIII. p. 145.
(162) SABLIER, Essai sur les langues, p. 44, zegt dat zij de
Romeinse schrijftekens gebruiken, met bijvoeging van drie el
ders geheel onbekende. Ik weet niet op welken grond. ADELUNG
had zijn bericht uit de mond van Albanische kooplieden die te
Zwickau in Saksen woonden. Xx XxXX, die er in 1641 leerde xxx
nen, verhaalt dat zij niets van de Christelijken godsdienst wisten
als een kruis te maken. Onder de nieuweren beschrijven hen
XXXXXXXX en POUQUEvILLE.
( 183 )
Ene echt Albanische kolonie zijn de Clementi
ners in Sirmie, die in 1737, toen de Oostenrijkers
tot aan Uschiza doordrongen, met dezelve onder
den Metropolitaan ARSENIAs XxXXXxxxxx wegtogen,
de Turken achterhaalden echter een groot deel der
zelven dat neêrgehouwen werd, t
Reeds vroeger, toen de Turken de kusten van
Albanië veroverden, waren er, in 1461, vele Al
baniërs naar Napels en Sicilië gevlugt, dit had
wederom in 1532 en 1744 plaats. Zij wonen, on
vermengd met de Italianen, bij Xxxxx en Reggio
in Kalabrië, en in Messina en vier omliggende dor
pen. Zij hebben er hun afzonderlijke kerken,
voor Zo verre zij niet tot de Latijnse zijn over
gegaan.
XX.
A F R I K A.
Het is bekend dat Afrika, driemalen groter dan
Europa, als een schiereiland aan Azië vast hangt
alleen door de landengte van Suez, die men op
ene breedte van twaalf mijlen rekent. Het tijd
xxxx valt nog binnen het bereik der overlevering,
waarin het gehele noordelijke deel van Egypte
langzamerhand uit de wateren der Middellandse
( 184 )
zee is opgerezen, en men mag daaruit afleiden dat
die landengte in de beginne slechts een keten
was xxx xxxxxx en klippen, die ten voormuur strek
te tegen het indringen van de golf van Arabië, de
Riet- of Schelfzee, gewoonlijker de Roode zee,
genaamd; de weg hier langs zou inderdaad verba
zend smal zijn geweest voor gehele volksstammen,
om uit Azië naar Afrika te trekken.
De beide werelddelen komen, op een tweede
punt, nabij elkander, aan de ingang der evenge
noemde zee, bij de zuidelijken uithoek van Arabië.
Wij behoeven niet te onderzoeken, of, in een
zeer vroeg tijdvak, deze beide delen hier hebben
te zamen gehangen, of de opgestuwde Indische zee
hier zij doorgebroken (163), en of dit vóór de
verspreiding des mensdoms hebbe plaats gegre
pen? Het zij genoeg te doen opmerken dat hier
ene tweede, welligt betere gelegenheid tot volks
verhuizing, zelfs bij een zeer onvolmaakte scheep
vaart, mogelijk is geweest.
Er bestaat een derde, niet ver doorgebroken
weg, waar de Oudheid de zuilen van Xxxxxxxx
heeft geplaatst.
Langs welke van deze heeft Afrika zijne bevol
king bekomen? Voor de laatstgemelden is gene
(163) De mond van de Arabische golf, van kust tot kust, is
nog geen zeven mijlen wijd; in deze tussenruimte liggen één
groot en zes kleine maar hoge eilanden, de ruimste doortocht is
twee uren wijd. D'Anville, t'Egypte etc., p. 256 en zijne
kaart, die de diepten aanwijst.
( 185 )
waarschijnlijkheid, al kon men aan latere overtochten
geloof hechten. Het uiterste westen van Europa
had wel Zo vroegtijdig gene bewoners om daar
heen te zenden, de ongemetene zandwoestijn was
niet geschikt om er te ontvangen, en het ras dat er
woont is zeer verschillend van het Europesche. In
Arabië heeft de Geschiedenis geen spoor gelaten van
de volksverhuizingen, die gewoonlijk het gevolg zijn
van een overmaat van bevolking, veel minder van
zodanige die aanmerkelijk genoeg zouden geweest
zijn om van daar een geheel werelddeel te bevol
ken. Het is waar dat men in Afrika een aanmer
kelijk getal Arabische inwoners aantreft. Er is
een tijd geweest dat de Arabieren in allerlei richtin
gen krijgstochten hebben ondernomen. Een groot
gedeelte van de beide werelddelen gehoorzaamt
nog aan de nakomelingen der Saracenen, al
thans aan de wet van derzelver Profeet; tot in
het binnenste van Afrika vindt men de bewijzen
van de daardoor te weeg gebrachte omwenteling
en als een vuur voortverterende dweeperij; en
de Arabische taal is daar nevens niet alleen als
godsdiensttaal, maar ook, tot op de noord- en
oostkusten, als landtaal, doorgedrongen. Doch kan
men zulk een volksmenigte, meer dan eenmaal,
uit Arabië verwachten? En waarom vindt men dan
geen spoor van zodanige uitbreiding in Azië?
want het bevolken van enige eilanden in de Indi
sche zee, in jongere tijden, neemt deze tegenwer
ping niet voldoende weg. Noch zulke volkplan
tingen, noch zulke veroveringen, kunnen vergele
( 186 )
ken worden bij de stroomen van geslachten die ach
tervolgende vereischt worden om leven te versprei
den over een geheel werelddeel.
Laat mij beproeven deze bedenking optelossen.
Wij kunnen de moeilijkheid, die wij nu overwe
gen, verschuiven, door aantemerken dat een groot
deel van de volken van Zuid-Afrika en van de
middelgedeelten, Zo ver men ze kent, nog in
den staat zijn van Wilden, bij welke men gene
bewijzen van voormalige hogere beschaafdheid aan
treft, en daaruit afleiden dat deze bevolking nog
xxxx moet zijn en gene lange reeks van geslachten
tellen kan. Hiermede echter is de moeilijkheid al
xxxx verschoven, naar een zeer vroegen tijd, op wel
xxx reeds het aloude Egypte door een bevolking
van zevenentwintig millioenen zielen was bewoond;
en ik twijfel derhalve of wij ons over het verdere
Afrika, in de oplossing van dit vraagstuk, wel
behoeven te bekommeren. Laten wij hier het be
ginsel der volksvermenigvuldiging toepassen (164).
- -
(164) Het is niet nodig in die berekening de stelling tot grond
slag te nemen dat de bevolking, in de doorgaanden regel, in 25
jaren verdubbelt. (Zie mijne Geschiedkundige nasporingen omtrent
den toestand der armen en de bedelarij, bl. 152.) Het geval van
de Verenigde Staten van Noord-Amerika kan hier niet toepasselijk
zijn, al ware het ook bewezen dat die verdubbeling uit de verme
nigvuldiging der geboorten is ontstaan, omdat de zwervende leef
wijze, de zorgeloosheid, het gebrek, de onderlinge vernielingen,
van wilde stammen, het toenemen der bevolking tegenwerken. In
dien men, een ruimen invloed aan de sterfte toekennende, de ver
dubbeling in een tienmaal langer tijdvak, dat is in 250 jaren,
( 187 )
Wij hebben in de Geschiedenis een nauwkeurig
bericht wegens een volkplanting die zich ging ves
tigen, van het getal zielen waaruit zij bestond,
van het land en van de omstandigheden waarin zij
toenam, en van de sterkte waartoe de bevolking,
vierhonderd dertig jaren later, was aangewas
sen (165). Het gezin van de stamvader der Is
raëliten telde, Xxxxxx en zijne zonen en de vrou
xxx xxx xxxxx broeders medegerekend, 80 zielen,
toen het het herdersleven voortzette in een voor
hetzelve zeer voordelige landstreek, in het genot
van onafhankelijkheid en van rust, en, na deze
voordelen tegen een ontmoedigende en harde sla
vernij verwisseld te hebben, telde het Israëlitische
xxxx, bij zijn vermaarden uittocht, 600,ooo mannen,
zonder de kleine kinderen, voor welke wij één zesde
mogen bijvoegen. Wij bereiken dit volle getal door
dertien verdubbelingen van dat der eerste planters,
en bekomen voor elke verdubbeling, over de 430
jaren verdeeld, een tijdverloop van 33 jaren. De
neemt, dan zal men de bevolking van Afrika, die naar de hoogst
opgevende schrijvers thans 150,ooo, ooo zielen beloopt, telkens halve
rende, 40 eeuwen rugwaarts, Zo gering bevinden, dat men gedron
gen wordt om in die vermenigvuldiging een nog veel trager gang
te onderstellen, waarin het toepassen der berekening op Europa ons
bevestigt. Iets dat wederom aanleiding geeft om de bevolking van
de afgelegener kusten en van de zuidelijke delen, voor zeer jong
(wij spreken hier van eeuwen), en nog niet lang aldaar gezeten,
te houden.
(165) Genesis, XLVI. vs. 26 en 27 en Exodus, XII. vs. 37
en 40
( 188 )
luchtstreek van Egypte en de rijke graanteelt die
het opleverde, mogen ons, dunkt mij, veilig doen
aannemen, dat deszelfs bevolking, in het alge
xxxx, nog spoediger zal zijn aangegroeid dan in
het landschap Gosen. En er zijn derhalve niet
vele duizende jaren noodig om een bevolking van
ettelijke millioenen uit een niet zeer talrijken stam
te doen ontstaan, die dus ook gemakkelijker zijn'
weg naar dit werelddeel kan gebaand hebben.
Behalve de weg dien zij hebben moeten afleg
gen, heeft de gedaante van een deel der inwoners
van Afrika stof tot bedenkingen opgeleverd. Men
heeft verschillende stellingen opgeworpen omtrent
de kleur der Negers, die de heetste middeldelen
bewonen, en gevraagd of zij het gevolg der lucht
streek is (166)? Waarom in Amerika, op dezelfde
breedte, die luchtstreek niet hetzelfde verschijnsel
uitwerkt? En nogmaals, Zo het aan die lucht
streek bij uitsluiting eigen is, of men dan een an
der moederland aan dit mensenras kan toekennen
dan de grond op welken wij het aantreffen? Men
heeft dezelfde vragen gedaan omtrent het wollige
en kroese hoofdhaar der Negers, en omtrent het
geheel eigenaardige van de gedaante des schedels.
Men heeft zelfs waargenomen dat er bij hun een
(166) De ontleedkunde heeft de zetel dezer kleur gevonden in
het bekleedsel dat onmiddellijk onder de opperhuid is, maar dit is
de verwijderde oorzaak nog niet, die het vraagstuk moet oplos
sen. - Bij DE MARRÉE vindt men een waarneming omtrent de
kleur en het haar van pas geboren kinderen. Reize naar de Goud
kust, II. 114.
( 189 )
groter verschil bestaat in de loop der zenuwen,
met alle de andere bewoners der aarde, dan bij
enigen volksstam. Tegen deze door mannen van
naam uitvoerig aangedrongen kenmerken van de ge
hele afscheiding van dit mensenras, staat over,
de werking der luchtstreek niet slechts en de hitte
der landen bij de evennachtslijn, maar daarbij de
invloed van de zandwoestijnen, en van de vochtig
heid van de uitwasemenden bodem na de regen
tijd en het overstroomen van de rivieren; een za
menloop van oorzaken die men nergens elders zoo
aantreft, en waarvan de uitwerking althans op de
wekere delen des ligchaams bij de Negers, even
Zo blijkbaar is als bij de zwarte Joden op de
westkust, bij welke laatste alle vermenging met an
dere volksstammen wegvalt. Het is, al verder,
onloochenbaar dat de gelaatstrek en gedaante van
den schedel der Mongolen even Zo onderscheidend
en blijvend zijn in hun soort, en dat hetzelfde
plaats heeft ten aanzien van het onderkaakbeen der
Joden, een stam welker geslachtsbetrekking tot an
dere volkeren toch boven alle tegenspraak is. In
dien derhalve gene der aangevoerde bijzonderheden
op zich zelve die volstrekte afscheiding van het
Negerras bewijst, dan kan derzelver zamenloop die
evenmin Zo voldingen dat wij alle mogelijkheid
van verwantschap mogen ontkennen, ofschoon den
weg langs welken, niet gereedelijk vindende. Hoo
ren wij BLUMENBACH op dit stuk spreken : ,, er is
, niet een enige der ligchaamsverscheidenheden
, bij enen der onderscheiden mensenstammen,
( 190 )
, die niet, door oneindige schakeringen, van het
, hare in andere overgiet, zodat de natuurkenner
, nog geboren moet worden die met grond van
, waarheid het zoude durven wagen een bepaalde
, grenslijn te trekken tussen deze schakeringen,
, en zelfs tussen de uitersten. Ik ken geen merk
, teken, dat Zo uitsluitend aan de Neger eigen
, is dat men het niet hier of daar zou wedervin
, den, en geen dat allen van hun in een gelijken
, graad bezitten, zonder trapsgewijze overtegaan
, in andere volksstammen (167).”
Intussen gevoelt men dat de Mongol, de Jood, de Neger,
op enig tijdpunt op zich zelf gestaan, en van daar
af afgescheiden geleefd moeten hebben om die ui
terlijkheden, waaraan men ze herkent, als volk te
verkrijgen en voortteplanten, hoe groter het onder
xxxxxx is, des te langer zijn zij van dat tijdperk ver
wijderd, of hebben de oorzaken krachtiger gewerkt.
Als wij het gezegde op Afrika toepassen, dan
zullen wij, in ons ontwerp, de Negers als een'
stam geheel op zich zelf moeten behandelen, zon
der te willen bepalen of zij in Afrika hun eigen
dommelijke kenmerken verkregen hebben, of dat
zij die, reeds vroeger afgezonderd, hier heen heb
ben overgebracht, langs een weg en in een tijdvak
waarover wij te vergeefs bescheiden zoeken in de
overleveringen der oudste tijden. Onverwachte ,
nog niet gedane ontdekkingen in het binnenste van
(167) Beyträge zur Naturgeschichte, I. s. 52 und 74. Verg:
deszelfs Decades Craniorum, onder andere nos. 28, 29, 30..
( 191 )
het land der Negers, geven, misschien, eens een'
draad van taalverwantschap, onafhankelijk van na
buurschap of lateren omgang; of wordt de zaak
beslist door nadere natuurkundige waarnemingen op
Zo veel mogelijk verschillende Negers te doen;
en blijkt het dan, of, i toen de Natuur in hare
grote werkplaats pas of nog niet had opgehouden
nieuwe schepselen voorttebrengen, die gedaante be
stond of wel, door een krachtigere werking van
luchts- en landsgesteldheid, onuitwisbarer werd
ingedrukt dan ooit kon geschieden nadat zij rustte?
Wij zullen andere Afrikanen zien, van welke men
met zekerheid, of althans met waarschijnlijkheid,
weet dat zij van elders zijn overgekomen, ten dele
naar de Mulatten gelijkende, ten dele, als hunne
levenswijze zich meer richtte naar die der Negers,
een negeraardig voorkomen vertonende, naar mate
zij nader gezeten zijn aan beide zijden van de echte
Negers. -
Waar, in Afrika, het stamverblijf der Negers
geweest zij, kan nauwelijks bij gissing gezegd
worden; daar het hun zelf geheel en al aan ge
schiedberichten ontbreekt, en onze beperkte kennis
Zo nopens het binnenste van dit werelddeel als de
aldaar gesproken talen, het zeer gewaagd zou ma
ken iets deswege te bepalen. De noordkust van
Afrika, beoosten het Atlas-gebergte, is op de zee
overwonnen vlak land; de bewoonbare streken zijn,
als uit een zandzee oprijzende of langs dezelve
uitgebreid, binnenwaarts strekkende, ten zuiden van
den Gulbi beginnen de berglanden, waar grote
( 192 )
rivieren ontspringen; . deze gebergten omringen het
bed van de Opper-Nijl; aan deze hoger en vas
ter gronden mogen wij enen hogeren ouderdom
toeschrijven en meer geschiktheid tot vroegere be
woning, en wij weten dat aldaar, ten zuiden van
den Gulbi en de Senegal en verder naar de oost
kust, heden ten dage Negers wonen, en waar
schijnlijk zich zuidwaarts, en oostwaarts naar de
Maanbergen, uitstrekken.
Wat de Afrikanen betreft die niet, tot het ras
der Negers behoren, voor Zo veel die van het
Noorden aangaat is er meer waarschijnlijkheid, dat
zij ten oosten van het dal van de Nijl dan op den
Atlas is gewoond hebben , en dat allen zich uit. het
eerstgenoemde land hebben uitgebreid, dan dat de
bevolking van twee afgelegen punten en twee ge
heel verschillende volksstammen zou zijn uitgegaan.
Terwijl aan de overigen een gelijke verspreiding,
het zij dan uit Arabië of Indië, door het oosten
van Afrika, deels met zekerheid, deels op zeer
aannemelijke gronden, is toeteschrijven.
Bij Zo veel onzekers is het rangschikken der
xxxxxxxx van dit werelddeel naar stammen en ver
wantschap moeilijk. De oude schrijvers bieden
ons daartoe weinig hulp. De grenslijn door HE
RoDoTUs (168), getrokken tussen Libyërs in
het noorden, en de kroesharige Aethiopiërs in het
(168) Iv. 197 en vII. zo. Beide waren, volgens hem, in
boorlingen. Hij kent echter ook oostelijke Aethiopiërs die veel
van de Indische volkeren hadden, -
( 193 )
zuiden, is zeer onbepaald. SALLUSTIUs (169) on
derscheidt de oorspronkelijke inwoners, Libyërs
naar de zijde van de Middellandse zee, en Getu
liërs meer ten zuiden, van de vreemden, Meden,
Perzen (170) en Armeniërs, die hij, als overgeble
venen van het leger van Xxxxxxxx, te scheep uit
Spanje doet overkomen; de Moen van de eerstge
noemde, de Numidiërs van de Perzen doende af
stammen, en de Libyërs door hen te onderbrengen
en te niet gaan. Hij geeft dit op als voor hem
vertaald uit Punische boeken die men zeide van
den koning Xxxxxxxx afkomstig te zijn, en heeft
daaruit wetenswaardige bijzonderheden aangetekend.
Bij de onzekerheid hoe veel honderd jaren deze
boeken jonger waren dan de verhaalde gebeurtenis,
kan men ten minste uit deze overlevering der oud
heid de hogeren ouderdom der Getuliërs met
enigen grond aannemen. Xxxxxxx was de kennis
die men van de zuidelijker delen van Afrika bezat
zeer beperkt en reikte niet verder dan de 10den
graad zuider breedte, tot omstreeks hetgeen, men
voor de bronnen van de Nijl hield. De Alexan
drijnsche geleerden hielden Afrika voor een onre
gelmatig vierkant of voor een rechthoekigen drie
hoek, waarvan de loodrechte zijde de oostkust, tot
aan het punt waar men uit de Roode zee in den
Oceaan komt, en de lange zijde de westkust, ge
(169) In Jugurtha, XIII. T -
(170) In het binnenland ten oosten van Darfour krult een stam
van Arabieren het haar op de wijze van een dikke pruik, gelij
kende naar de beelden van Persepolis. XXxxXX, Voyage, I. 364
( 194 )
rekend van de zuilen van Xxxxxxxx tot aan dat
zelfde punt uitmaakte, (171), een denkbeeld dat,
waarschijnlijk, op enige dadelijke bevinding van de
strekking dier kust rustte. HIPPARCHUs, in de
tweede eeuw, rekte de oostkust van Afrika zoo
ver oostelijk als tot aan de Ganges, en deze mee
ning behielden vele lateren, zelfs EDRIs1 in de
twaalfde eeuw. Niet beter voldoet hetgeen om
streeks 1320 bij XXXXX XXXXxx voorkomt, wiens
beschrijving van de Oostersche landen voor het
volledigste wordt gehouden van hetgeen in dien tijd
nopens de koophandel en de scheepvaart bekend.
was ; en hetgeen de kaart van XXXXXXX XXXXXXX
ons toont van zijne kennis van Afrika in 1436.
De wetenschappen waren in der daad schrikkelijk
verminderd (172). Daarentegen verzamelde op het
laatst der vijftiende eeuw alles wat schier mogelijk
was over Afrika te weten, een Moor van aanzien,
die te Granada in Spanje geboren, na het innemen
van die stad door Xxxxxxxxx, naar Fez week, al
waar hij zich op de Arabische letterkunde bijzonder
toeleide, verscheiden reizen in Azië en in Afrika,
ter bevrediging van zijne eigene weetlust en als
xxxxxx, deed, en uit zijne waarnemingen, uit Ara
bische geschiedschrijvers en uit de geloofwaardigste
berichten die hij bekomen kon, zijne zeer belang
(171) STRABo, XVII. Boek.
(172) Men leze ook wat XxXXXXxxX, Kennis die de Ouden had
den van Indië, 2de Hoofdst., van de wonderlijke begrippen van
Cosmas bijbrengt.
( 195 )
rijke Beschrijving van Afrika opstelde. Hij onder
xxxxxxx echter ook slechts in het algemeen, behalve
de van elders gekomen Arabieren, de bruine Afri
kanen, in stammen verdeeld, en Negerkoningrijken.
De zuidelijke grens van zijne kennis is het rijk van
Gaoga, en Tombuctoe. Na door zeerovers te
zijn genomen werd hij aan Xxx X. ten geschenk
aangeboden. Hij kon in geen gelukkiger handen
vallen dan van dezen beroemden voorstander der
wetenschappen, die hem tot het Christengeloof
overhaalde, hem bij de doop de naam van XxXX
NEs Xxx gaf en hem een aanzienlijk jaargeld toe
leide. Onder deze bescherming bracht hij, het Ita
liaansch geleerd hebbende, zijne oorspronkelijk in
het Arabisch opgestelde beschrijving in die taal
over, en zij werd in de eerste helft der zestiende
eeuw uitgegeven. Men staat getroffen over het licht
dat door het omzeilen van de Kaap de Goede Hoop
aangebracht werd, als men Xxx'x kundigheden ver
gelijkt met hetgeen in ruim honderd jaren na hem
reeds van Afrika was bekend geworden. Het komt
mij wel Zo goed als bewezen voor, dat ook de
Ouden dit werelddeel hadden rondgezeild; maar het
afgelegene der voornaamste koopsteden van den
Oceaan, hun wijze van schepen te bouwen, en
hunne geringe zeemanskundigheden, beletteden hen
zich op ontdekkingsreizen toeteleggen of er voor
deel van te oogsten (173).
(173) XxXXXXxxX, x, a. pl., Hoofdst. IV. en Noot 53. De zeer
nauwkeurige schrijver vergist zich als hij de tocht van Xxxxx xx
enigste ontdekkingsreis noemt; PLINIUs, B. V. Hoofdst. 1, ver
meldt dat Xxxxxx Xxxxxxxxxx, in Afrika het bevel voerende over
de Romeinen, Xxxxxxxx met een vloot uitzond, omdat werelddeel
te verkennen.
( 196 )
Laat ik, om niets achter te laten dat tot de we
gen van bevolking van dit werelddeel zou kunnen
betrekkelijk schijnen, een woord over deze scheeps
tochten hier bijvoegen (174).
Van de tot ons gekomen berichten wegens een'
Zo belangrijken stap in de aardrijkskunde, is er
geen geloofwaardiger dan dat van HERoDoTUs (175)
van de tocht der Pheniciërs, in de zevende eeuw
vóór J. C. op last van Xxxxx, koning van Egyp
te, gedaan, nadat deze het graven ener doorvaart
van de Nijl tot de Roode zee gestaakt had. Het
blijkt dat hij zoowel dezen tocht, als een later on
dernomen maar niet volvoerden door zekeren Sa
taspes, ten tijde van Xxxxxx, voor zeker hield ,
en de eerste ontleent bovendien een groot vermoe
den van echtheid uit een omstandigheid die HERo
DoTUs voor zich verklaart niet te geloven, schoon
aan anderen vrijlatende wat er van te denken; na
melijk, dat deze zelieden, van de Roode zee uit
(174) Men kan daarover nazien XxXXXXxxX, Geschiedenis xxx
Xxxxxxx, X. Boek, en over de kennis die de Ouden droegen van
Indië, S. IV. n°. 1, noten 53 en 54. MoNTEsQUIEU, de l'Esprit
des Lois, XXI. chap. 10 et 11. Court de gebeuN, Monde pri
mitif, VI. p. 298. Deze stelt dat destijds een gedeelte van Afri
ka, in 't bijzonder de zuidelijke uithoek, nog onder de wateren
was, en wordt wederlegd door DE GRANDPRÉ, Voyage en Afri
gue, II, p. 285.'
(175) Boek IV. Hoofdst. 42,
( 197 )
gezeild, op hun te huisreis de zon aan hunne
rechterhand zagen opkomen, ofschoon deze waarne
xxxx niet volstrekt het voorbijzeilen van de even
nachtslijn, en wel aan de westzijde van Afrika,
bewijst.
Minder staat is er te maken op het zamengeraapt
reisverhaal van Xxxxxxx, die, ruim een eeuw
vóór J. C., een tocht rondom Afrika deed, vol
gens MELA (176), of een ontwerp daartoe aan de
hand gaf, volgens stRABo (177), nadat hij aan
de Roode zee, ten zuidoosten van de Egyptische
havens, het wrak van een klein schip had gevon
den, waarvan de voorsteven, dien hij naar Alexan
drië bracht, aan het daarop gebeeldhouwd paard,
voor een Gaditanisch maaksel werd herkend. Hij
schreef enige woorden op van de taal der aldaar
wonende Aethiopiërs, en vondt dezelve overeen
komstig met die van westelijke Aethiopiërs, onder
xxxxx xxx Xxxxxx, koning van Mauritanie, naar
wiens Hof hij zich naderhand te land begaf; ene
omstandigheid die, Zo men er op kon aangaan,
ene gelijkheid of verwantschap, destijds, tussen
(176) III. c. 9. En PLINIUs, II. c. 67. Deze laat het scheeps
wrak door anderen, en later, vinden, en spreekt ook nog van een
Spaanse koopman, die naar Aethiopië was gevaren en die Coe
xxxx Xxxxxxxxx vóór de tijd van Xxxxxxx gezien had. Dat deze
beide schrijvers een ouderen over Afrika Zo goed als woordelijk
hebben gevolgd, blijkt xxxxxxxx bij vergelijking, ook met den
laatstgenoemden, VI. c. 30.w
(177) II. Boek, waar hij van dezen ondernemenden man en des
zelfs reizen bericht geeft. -
( 198 )
de taal der beide kusten zou aanduiden. Ook ver
dient in het voorbijgaan onze opmerking, dat, vol
gens hem, de Pharusii die naast de nomadische
Nigritiërs en Getuliërs woonden, en met de eerst
genoemden, naar sTRAbo, de zuidelijkste volkplan
tingen der Karthagers verwoestten, voormaals een
rijk volk waren, maar te zijnen tijde woest en
zeer armelijk.
Uit het aangevoerde is het althans buiten tegen
spraak dat de Ouden het rondvaren van Afrika
voor mogelijk hielden, waartoe de mindere uitge
strektheid die dit werelddeel in hun mening had,
kan hebben toegebracht. hun onkunde, daaren
tegen, van de stroomen en moessons, van de daar
toe noodige berekeningen en van die der hoogte
waarop zij zich bevonden, kunnen over het wer
kelijk volvoeren van zodanige tochten anders dan
bij toeval, nog steeds twijfel overlaten. Invloed |
op de scheepvaart en op de kundigheden der Ou
den omtrent Afrika, hadden zij, gelijk reeds ge
zegd is, niet; en wij hebben daarvan een ander
merkwaardig voorbeeld in de onzekerheid waarin
Xxxxxxxx, die, even na de val van Karthago, van
daar de noordwestkust van Afrika langs zeilde om
de Karthaagsche volkplantingen, van welke de Ro
meinen zich grote denkbeelden maakten, optezoe
ken (178), verkeerde ten aanzien van de zuidelij
ke strekking van Afrika, en in de moeite die hij
zich gaf om op natuurkundige gronden te bewijzen
(178) Hist. III. c. 18.
( 199 )
dat de landen nabij de evennachtslijn bewoonbaar
waren, waaraan men te Alexandrië bleef twijfelen
tot dat stellige berichten van olifantsjagers die tot
ongeveer de 12den graad noorderbreedte doordron
gen, er de overtuiging van aanbrachten. Het denk
denkbeeld van de onbewoonbaarheid der verzengde
luchtstreek was Zo ingeworteld dat zelfs de schran
dere sTRABo , na de Aethiopiërs en het Kaneel
land 400o stadien ten zuiden van Syene vermeld te
hebben (179), er nog aan hechten blijft.'
Wij mogen hier uit besluiten dat er oudtijds gee- -
ne geregelde scheepvaart rondom Afrika bestaan heeft,
of zodanige die aanleiding tot het bevolken van
deszelfs afgelegener delen zou hebben gegeven.
Waren de Pheniciers gewoon geweest dezen weg in
te slaan, en hadden zij dit met de onderdanen van
Xxxxxx en van Xxxxxxxx ondernomen, zou men te
Xxxxxxxx, de dochter van Tyrus, daarvan enige
kennis hebben gedragen, en Xxxxxxxx op zijn zoo
even aangehaalden tocht, voor welken hem gene
bekende berichten konden ontgaan, daarvan niet on
kundig zijn gebleven.
XXI.
NOORD-AFRIKA, TOT AAN IJET ZUIDEN VAN DE GROTE WOESTIJN.
Er ontbreekt nog te veel aan onze volkskunde
van Afrika om meer dan losse stukken over dit
(179) II. Boek. Vergelijk l'Origine des loix, etc. III. p. 130-142.
( 200 )
deel der wereld te geven. Wij zullen in de eerste
plaats die volkeren beschouwen die in ligchaamsge
daante niet veel van de Arabieren onderscheiden
Reeds HERoDot Us handelt over het noorden van
Afrika in drie grote verdelingen: de landen aan
de zee, de streken der wilde dieren, en de zand
woestijnen van Thebe in Egypte tot aan de ingang
van de Middellandse zee. Uit de eerste en, zoo
veel zij bewoond was, uit de tweede dezer afdee
lingen hebben de Arabieren de oude inwoners ver
drongen, en wonen er nog onder dezen naam en
xxxx xxx Xxxx. Wij hebben van deze in het
Eerste Stuk gehandeld (180) en nemen ze in onze
beschouwing der Afrikaansche volkeren niet op.
Daarentegen moeten wij ons nu het eerst met de
echt oude Afrikanen in de Zahara-woestijn bezig
houden, die de naam dragen van
I. BERBERS
Van de voet van het Atlas-gebergte tot aan de
grenzen van Egypte strekken zich de Berbers uit.
Een talrijk volk dat ééne taal spreekt en in de
öasen, of bewoonbare plekken, die ten getale van
ruim dertig in deze Zandzee verspreid zijn, alsme
de in enige aangrenzende landstreken ten noord
Westen en ten zuiden woont.
(180) Bl. 179.
( 201 )
De ontdekkingen van sHAw lieten deze oostelijke'
strekking vermoeden, maar de kennis dat alle de
Berbers een volk van dezelfde taal zijn, hebben
wij aan XxXXXXXXX te danken , want ofschoon
LEo, de Afrikaan, dit volk en deszelfs stammen
duidelijk had aangewezen, en zelfs na HoEsT, die
deze oude bewoners van de Atlas zeer nauwkeu
xxx naar hun aard en taal beschreven heeft, ver
warde men nog gewoonlijk : de Berbers op vele
plaatsen met de Moen , en dit is te minder te
verwonderen naardien zij, even als de in de noor
delijke delen van Afrika rondzwervende Arabie
xxx, van ouds af, nomaden zijn, even als deze,
ijverige Mahometanen, en door dezen godsdienst
aan het gebruik van de Arabische taal en van Ara
bische namen van personen, gewoon; bovendien
door gelijkheid van luchts- en landsgesteldheid in
uitwendige gedaante met deze overeenkomende.
Door zodanigen zamenloop van oorzaken zijn zij
natuurlijkerwijze, waar hun afkomst en taal niet
bekend was, voor Moen gehouden, en worden
het welligt bij gebrek aan nauwkeurige berichten
op vele plaatsen nog. Zo is, bij voorbeeld, on
der de nieuwere reizigers, de verdeling van Po1
RET onnauwkeurig, van Moen op de kusten,
Arabieren in het binnenland, en Beduïnen of Ber
bers, zijnde omzwervende rovers. Niet juister is
het als MUNGo PARK het gansche gedeelte van Afri
ka tussen de Senegal en Egypte met Moen
bevolkt, en als GoLBERRY, naar berichten van de
stammen die de gomhandel drijven, deze Mooren
( 202 )
tot aan Xxxxxx uitstrekt, over de öasen en in
door hun gestichte rijken aan de Senegal en den
Niger. Beide deze schrijvers spreken van markt
plaatsen voor de Moorschen handel ten zuiden van
de Zahara, en Mungo Park stelt Xxxxxx en andere
steden tot aan Tombuctoe in het bezit der Moo
ren. Dat niet deze volksstam maar de Berbers de
bewoners zijn althans van de oostelijker öasen, van
de gehele landstreek aan deze zijde van Egypte,
dat zij in het hoofdbezit zijn van de handel in
het zuidoosten van de grote woestijn, en taalver
wanten zijn van de oude inwoners aan de Atlas,
is zekerlijk een der belangrijkste ontdekkingen van
onzen tijd.
De geschiedenis van dit uitgebreid volk, van zijn
verenigd volksbestaan en van zijne verstrooijing in
stammen, is nog volkomen duister, de taalkunde
ontsteekt nu haar fakkel en zet de band en de
bewijzen dier vereniging in het licht, door aan
tetonen dat in het gehele noorden van Afrika
tussen de Arabisch - Moorsche taal en de Neger
talen maar ééne andere bestaat, die, namelijk, wel
ke de Berbers aan elkander verbindt. Wat, van
alle de volkeren die vóór en na en onder elkander
op de kusten der Middellandse zee zijn ingedron
gen en gewoond hebben , Grieken, Karthagers,
Xxxxxxxx, Xxxxxxxx; wat, van alle deze, niet
reeds onder de heerschende derzelve, verloren
ging, moet of onder de Arabieren of onder de
Berbers zijn ingesmolten, en wij mogen rekenen
van onder de laatstgenoemde de overblijfsels weder
( 203 )
tevinden van vele oude volkeren die de Griekse
en Romeinse schrijvers ons in het noorden van
Afrika en van daar binnenwaarts, opnoemen, onder
welke de Numidiërs, Mauritaniërs, Getuliërs, en
Garamanten de voornaamsten waren. De eerstge
noemde bestonden uit vele kleine volkeren die hun
ne afzonderlijke koningen hadden, op dezelfde wij
ze als thans nog de Xxxxxxxx'x, Xxxxxx en ande
ren, bestaan; de namen van Xxxxxx en Masinissa
kennen wij uit de Geschiedenis; het rijk van den
laatsten strekte zich uit tot aan Cyrenaïca, en dit
kan, onder de invloed der Romeinen, aanleiding
hebben gegeven om vooral ook de oostelijkste stam
men onder één bewind te brengen. De Getuliërs,
volgens stRABo het machtigste van de volkeren van
Libye, waren met andere zuidelijke stammen in de
landen der Mauritaniërs en Massesylen, door de oor
logen tot op weinige huisgezinnen versmolten, inge
drongen. Van Garama, de hoofdstad der Garamanten,
zijn nog de puinhopen onder dien naam in aandenken
bij het volk van Fezzan, de Phazanii van PLINIUs.
Xxxxxx zelf een schuw volk, ongewapend en zonder
moed, maakten de Garamanten jagt op de nog ellen
diger Troglodyten, die in holen woonden en van
slangen, hagedissen en dergelijk gedierte leefden,
en wier beschrijving ons de Bosjesmans te binnen
brengt (181). De zegepraal van C. Balbus, ten
tijde van Xxxxxxxxxxx, op de Garamanten en naburige
(181) Zie BARRow, Reize naar Zuid-Afrika, II. D.
( 204 )
stammen, was meer behaald op de natuurlijke hin
derpalen der landstreek, waar, in vroeger tijd, de
gehele stam der Psylli door de wind der woestijn
verstikt was, en op de moeilijkheden van een oor
log tegen Xxxxxx, die de waterputten, aan hun
alleen bekend, voor het oog met zand overdekten,
dan op derzelver krijgshaftigen tegenstand.
Na de Romeinse tijden en de Afrikaansche
kerkvaders is de kennis der lotgevallen van deze
volkeren meer en meer te niet gegaan; de reeds
gemelde aardrijksbeschrijver Xxx is de eerste van
wien wij enige ons dienstige ophelderingen kun
nen bekomen. Hij onderscheidt niet slechts uit
drukkelijk van de Arabieren, maar vermeldt ook
bepaaldelijk en bij herhaling als tot één stam be
hoende, vijf volken van donker gele kleur, ten
dele in steden wonende , ten dele als herders
rondtrekkende, allen dezelfde taal sprekende, en
hij plaatst hen nevens elkander van de noordweste
lijke punt van Afrika tot aan Bornoe ; namelijk de
Sanhagi, Masmudae, Zeneti, Haoari, Gumeri. Zij
waren tot in zeshonderd stammen verdeeld naar
hunne geslachtlijsten die Xxx Xxxxx verzameld en
Xxx in dezen schrijver gelezen had. De koningen
xxx Xxxxxxxxx, Melli en Agudessa waren uit de
Zanhagi afkomstig. De Gumeri en de Masmuden
hadden reeds vroegtijdig hun vaste woonplaat
sen, deze laatsten in de westelijke gedeelten van
het Atlas-gebergte, de eersten in dat van Xxxxxxx
nië , van de zeeëngte oostwaarts af van de rivier
die zij Rifa noemen; de drie anderen zijn door ge
( 205 )
heel Afrika verspreid geweest, en de Zeneti heb
ben er voorheen een zeer uitgebreid gebied beze
ten. Na hun overgang tot het Mahometismus
hebben de Gumeri en de Haoari hun land verlo
ren. Somtijds in vrede, meestentijds met elkander
in krijg om de onverzoenelijke vete van vorige ne
derlagen, hebben zij alle beurtelings elkanders ver
woesting bevorderd. De Luntunen, uit de stam
der Sanari, die Marokko stichtten, overvielen de
Zeneten in Fez, en werden door een vorst van
de Itargi, uit de stam der Masmuden, verdreven,
van welken het gebied aan een vorst uit de stam
der Sanhagi kwam, in wiens geslacht het 120 jaren
bleef en zich ver over het noorden van Afrika
uitstrekte. Na deze kwam het rijk aan de Xxxx
xxxxxx uit de stam der Zeneti, die gedurende 170
jaren het bewind behielden. Xxx komt, later, op
deze stammen terug, en schildert hun leeswijze,
waarin wij de hedendaagse bewoners van deze
landen wedervinden, maar hier geeft hij gedeeltelijk
andere namen en doet een andere aanwijzing van
hunne woonplaatsen; de Sanhagi-alleen blijven on
der denzelfden voorkomen, een bewijs dat zij bij
voortduring de aanzienlijksten stam uitmaakten.
Het is waarschijnlijk dat Xxx ter eerst aangehaalde
plaats de oorspronkelijke vijf volken opgeeft uit
welke alle de stammen gesproten waren. De echt
xxxx xxx xxxxx berichten wordt gestaafd door de
nieuwste ontdekkingsreizen, en door de bijzonder
heid dat hij aan de taal die zij alle spreken den
( 206 )
zelfden naam geeft dien zij werkelijk nog aan den
Atlas draagt : Aquel-Amarig.
Zo als de Berbers ons heden ten dage bekend
zijn moeten wij vier hoofdstammen derzelve, maar
hunne woonplaatsen en nadere verwantschap, in
aanmerking nemen.
1e.
DE AMAZIRG. SCHILHA.
Men weet door de Berbers die in het gebied
van de Keizer van Marokko wonen, dat deze ge
hele stam zich de eersten naam geeft, en de aan
merking van Xxx, dat dit woord edel betekent,
xxxxxx het vermoeden dat hij dien voert om zich te
onderscheiden. De Moen noemen hem Schilha,
in 't meervoud Schoeloeh , of wel Berbers of Bre
bers; en het is naar de laatsten dat wij gewoon
zijn het gansche volk, en hun gehele land Barba
rije te noemen; de zelfden naam onder welken de
Ouden hen vermelden; hetzij dan dat hij ontleend
zij van een klanknabootsend woord (182) dat ge
brom in hun taal, gelijk murmur in het Latijn,
betekende, omdat hunne, de buitenlanders onver
(182) Mogelijk verwant aan ons verouderd baeren, bij KILIAAN
te vinden, dat in misbaar overig is. Volgens XXXXXXXx, Orig. XII.
c. 2, was de Indische naam van de olifant barro, van waar zijn
geluid in het Latijn barritus genoemd werd. Vergelijk vossius,
Etym. en PITIscus, Lex. Antiq. op dit woord.
( 207 )
staanbare taal, aan dezen niet anders dan een dier
lijk geluid toescheen , of een verdubbeling zij van
het Arabische bar woestijn, en ontstaan zij uit den
raad aan de koning Xxxxxxxx gegeven, toen hij
door de Assyriërs of de Aethiopiërs uit zijn rijk
verdreven, in Egypte gevlugt, en zodanig in de
engte gebracht was, dat hem geen andere uitkomst
overbleef, dan, over de Nijl, in de woestijn van
Afrika zijne veiligheid te zoeken. Deze Amazirg
wonen in vlekken, dorpen, en op zich zelfstaande
versterkte huizen, ook, in de hogere bergstreken,
in holen. Voor Zo verre zij onder het Marok
kaansch gezag staan, houdt de keizer de kinderen
van de voornaamste geslachten als gijzelaars voor
derzelver getrouwheid bij zich. De overigen leven
onder hun kleine erfelijke koningen, of onder de
Scheiks die zij voor hun verspreide dorpen ver
kiezen.
2°.
DE KABYLEN. GEBALI,
Enige van deze leven in de bergachtige delen
van Algiers en Tunis meer van akkerbouw dan van
veteelt, anderen geheel onafhankelijk in de hoogste
bergketens, en de overigen, die het grootste getal
uitmaken, schatpligtig aan de Dey, in slecht ge
bouwde dorpen onder hun hoofden van stammen
en het geleide van hun Xxxxxxxx'x of priesters.
xXXx noemt hun tongval Xxxxxxx,
3°.
DE TUARYCKS.
Deze, en de Zo even te vermeldene Tibbo, zijn
door XxXXXXXXX bekend gemaakt. Volgens hem
bezitten zij het gansche land tussen Fezzan, Ma
rokko, Tombuktoe, Sudan, Bornoe, tot aan de
Tibbo ten oosten. In vele stammen onderscheiden,
spreken zij wel alle dezelfde taal, maar schijnen,
naar hun kleur en gebruiken te oordelen, van
verschillenden oorsprong. De voornaamste van hen,
de Kollowy, die zuidelijk wonen, zijn zwart, doch
zonder de negertrekken, de Hhadjara, ten oosten
bij Fezzan, en de Matkara zijn geelzwart gelijk de
Arabieren, de Tagama, in de nabijheid van Tom
buktoe en Sudan, en de westelijkste stammen over
het algemeen, zijn Zo blank als men bij deze
luchtstreek en levenswijze maar enigzins verwach
ten kan. De Tuaryks wonen ook in de Oäsen
Audjelah en Syuah; in welke laatste de tempel van
Jupiter Ammon gevonden wordt, door de reis van
MINUToLI in 1820 en 1821, te Berlijn in 1824
met gekleurde tekeningen uitgegeven, nader be
kend gemaakt. De Tagama zijn heidens, de ove
rige, gelijk doorgaans de Berbers, heethoofdige
Mahometanen; zij bezitten veelal bekwaamheden,
verstand ! en vrijheidsliefde. De dorpen van de
Hhadjara bestaan uit een vijfentwintig of dertigtal
stenen huizen, bij gelegenheid der markten wonen
honderden daarneven in hun lederen xxxxxx. Het
( 209 )
is een gegronde aanmerking van HEREN dat
lieden die aan het onbestendige karavanen - leven
gewoon zijn, zich niet voegen kunnen naar het
wonen in steden; het herder- leven maakt hen tot
zodanig beroep het meest geschikt en stelt hen
door hun kamelen en andere lastdieren daartoe
best in staat.
4°
DE TIBBO,
Hunne woonplaatsen zijn ten zuidoosten van
Fezzan en strekken zich uit, ten zuiden van Ha
rudje en de woestijn Audjelah, ten oosten tot aan
de grote zandwoestijn die aan Egypte grenst.
Hunne voornaamste stammen zijn die der Rechadeh,
of Tibbo van de rotsbergen, waar zij in holen en
des zomers in hutten wonen, ook enkele steden
hebben, die van Febabo, Borgoe en Bilma (183).
Uit de vergelijking van de beste reisberichten valt
op te maken dat de Amazirg- of Tarmazeght-taal ,
bij de opgenoemde volkeren in een dwarsche breed
te tussen de Moen en de Negers door Noord
Afrika strekkende, vóór de veroveringen der Sara
cenen de algemene taal van deze afdeling van dit
werelddeel geweest is. Of zij, na aftrek van het
door het Mahometismus daarin gekomen Arabisch,
en van de woorden die Griekse, Romeinse en
(183) Vergel. de Charte der Nordkitste Afrika's van REINEKE.
( 210 )
Wandaalsche kolonien hebben aangebracht , ene
opmerkelijke overeenkomst met de Semitischen
xxxxxxxx heeft bewaard, Zo niet misschien voor
een bedorven overblijfsel van het Punisch te hou
den is, is een vraagstuk dat XXXxXXX en LANGLE's
toestemmend beantwoorden, doch waaraan vXTER
twijfelt. De volkeren bij welke de Karthagers hun
nen staat oprichtten moeten toch reeds hun eigene
taal gehad hebben, en welke de invloed van deze
Phenicische volkplanting geweest moge zijn, zoo
was toch het getal der inwoners van dien landaard
zeer gering, vergeleken tegen de omliggende vol
keren waaruit zij hare hulp- en huurbenden trok.
Dat het Numidisch van het Punisch onderscheiden
was leren wij uit SALLUSTIUS (184), en vALE
RIUs MAXIMUs (185) verhaalt dat Xxxxxxxxx enige,
door zijnen vlootvoogd uit de tempel van Juno
op Malta ontvoerde, buitengemeen grote olifants
tanden zorgvuldig terug zond en er een opschrift
in Numidische letters bij plaatsen liet. een daad,
meer met de ziel van Masinissa dan met de Pu
nischen aard overeenkomende, laat hij er met Ro
meinse schamperheid op volgen.
Dit Numidisch schijnt dus ten minste voor een
der bestanddelen van de taal der Berbers te moe
ten gehouden worden ; doch naar mate de invloed
van een meer beschaafde taal groter is op ene
onbeschaafde, heeft het Punisch waarschijnlijk meer
(184) In Jugurtha, c. 78.
(185) I. c. 1. Externa n°. 2.
( 211 )
tot dezelvé bijgedragen; in de vormen en bepaal
delijk in de werkwoorden is zulks kennelijk, ten
zij men wilde zeggen dat deze Punische kenmer
xxx door tussenkomst van het Arabisch in het
Berbersch zijn gekomen. Men weet dat het Pu
nisch tot na de tijd van de kerkvader Augusti
nus, dat is tot in de vijfde eeuw, de gewone taal
op de noordkust van Afrika was, en in dien zin
zal men het gezegde van PRocoPIUs (186) moeten
opvatten dat nog ten zijnen tijde de inboorlingen
van Afrika (Mauritaniers en Numidiers), Pheni
cisch spraken. XXXXXXX (187) die, op niet genoeg
afdoende gronden, de Berbers met een bevolking
van drie millioenen zielen, op de noordelijken
Atlas en in de vlakten, de Shilloehs op de zuide
lijken kant van dit gebergte met anderhalf millioen
plaatst, vermoedt dat de taal der eerstgenoemde
uit het Karthaagsch zij ontstaan, maar zegt dat,
naar overleveringen, de laatste van de Portugezen
zouden afstammen. -
Aan de Arabische zee, ten zuiden van de straat,
vindt men een plaats Berbera geheten; tot nu
toe heeft men gene overeenkomst tussen xxxxxx
ver inwoners en onze Berbers ontdekt, maar ene
zodanige ontdekking zou de keten dezer volksbe
trekking niet slechts aanmerkelijk verlengen maar de
overeenkomsten ophelderen die in het Amharisch ,
xxxxx door ons te behandelen, met het Berbersch
(186) De bello Vandalico, II. c. Io. En dus in de zesde eeuw,
(187) Account of Marocco, 's. 219.
( 212 )
bestaan. Dat, in dit laatste, niet alleen Punische
maar ook Arabische woorden voorkomen heb ik
reeds aangeduid (188). XXx XXXXXXXXx getuigt
dat, daarom, sommigen de voorgemelde vijf stam
men van de Sabëers in Gelukkig Arabië willen doen
afstammen, doch, niettegenstaande dit aantal van
overgenomen woorden, verklaart hij de beide talen
voor verschillende, hoewel hij bij gebrek Van
schrijvers bij dit onbeschaafde volk gene getuige
nissen deswegens vond. Wijders verschilden zij niet
slechts in de uitspraak maar in de betekenis. Mo
gelijk dagtekent dit, gelijk Xxxx Xxxxxx in zijne
Geschiedenis der Koningen van Mauritanië verhaalt,
van de opstand, in de tiende eeuw, van de voor
naamsten der Sanhaga's tegen hunnen Koning, dien
zij ombrachten, waarna de stammen zich afscheid
den, aan niemand meer onderwierpen, en daardoor
in taal begonnen te verschillen. De naast bij de
Arabieren wonende kwamen - het meest met deze
overeen, zodat bijna alle de Gumeren en het
grootste deel van de Haoaren een bedorven Ara
bisch spraken. Dat in 't bijzonder de woorden die
(188) Te dezer plaats, bij een landstreek, door XxxXX en
D'ANvILLE in hun kaarten van Afrika Barragian genoemd, kent
PLINIUs, VI. c. 30, de Mega-bari, door anderen Adiabari gehee
ten; ook de Symbari tussen de bergen en de Nijl; en op een
eiland de Semberriten. Deze voorgezette namen schijnen op den
algemenen stamnaam der Bari te wijzen; de alhier bedoelden
zouden dan xx xxxxx Xxxx zijn. Adia is een Chaldeeuwsche
naam, dien men onder anderen in de landschapsnaam Adiab- ene
wedervindt. Zie STEPHANUs, De urbibus, in V. n°. 37.
( 213 )
tot de Godsdienst betrekking hebben Arabisch
zijn, begrijpt men lichtelijk. In de telwoorden ver
dient het mede onze opmerking dat zij in de hoo
gere reeksen naar die van de Semitischen taalstam
gelijken, in de lage getallen daarvan verschillen.
De namen der plaatsen in het noorden van Afrika,
bij de oude aardbeschrijvers, die met rus beginnen
schijnen tot het Punisch, vele andere, die bij Xxx
voorkomen, die ze als steden van de Berbers op
geeft, tot deze laatste taal te behoren, en daaruit
hunne verklaring te moeten ontvangen; die weder
kerig hun geschiedenis zal ophelderen. Het bes
te woordenboek ener verouderde taal, zegt met
rede de geleerde DES BRossEs, zijn de namen van
plaatsen en mensen bij het volk dat haar sprak.
Er is dus gene genoegzame rede om de mee
ning bijtevallen dat, na aftrek van het Arabisch
dat door beschaving en godsdienst er is bijgeko
men , de overblijvende grondslag dezer taal alleen
lijk de arme eerste taalproeven van een wild volk
zou opleveren, Zo als men die bij nog geheel af
gescheiden levende huisgezinnen, die van hunne
bergen op elkander gedurig aanvallen, zou mogen
verwachten. Dat zij gene uitdrukkingen voor af
getrokken denkbeelden bezitten, bewijst zulks niet
en het meerlettergrepige der taal spreekt voor het
tegendeel.
In de uitspraak heeft het Berbersch ook de klan
xxx voor welke het Perzisch nog enige schrijftee
xxxx voegt bij de Arabische.
( 214 )
II. GUANCHEs.
Van het vaste land moeten wij een uitstap doen
naar de eilanden die ten noorden van de keerkring
voor de westkust van Afrika liggen en die de
Ouden gewoonlijk bedoelden (189) wanneer zij van
dezelve onder de gezamenlijken naam van de Ge
lukkige-eilanden spraken; het zuidelijkste van wel
ke naar de vele aldaar gevonden honden de naam
van Canaria ontvangen en aan de nevensliggende
medegedeeld heeft. XxXXXXXx vermeldt in zijne
Geschiedenis van Genua, dat in 1291 Doria en
Xxxxxxx twee galeien uitrustten en de Straat van
Gibraltar doorzeilden om een weg te zoeken naar
Indië. Men meent dat zij bij die gelegenheid deze
eilanden vonden (190), zij werden althans, toen
in de veertiende en vijftiende eeuwen de scheep
vaart der Europeërs zich naar dezen kant uitbreid
(189) Want somtijds geven zij dien naam ook aan verschillende
eilanden in de Grieksen Archipel, op de kust van Spanje, ja
voorbij de Örk - eilanden. De door zijne geleerdheid somtijds van
den koers gebrachte PosTEL wil dat zij Cuba en Hispaniola onder
dien naam kenden. In derzelver afzonderlijke benamingen had de -
Griekse en Romeinse fabelleer de hand geleend. Volgens de
berichten die PLINIUs had kunnen inwinnen schijnt het dat slechts
twee derzelve te zijnen tijde bewoond waren, en dat men, naar de
gebrekkige wijze van zeevaren, er van andere eilanden, waarvan
hij de afstand berekent, naar toe zeilde. Men leze B. VI. hoofdst.
3 I en 32 wat hij van de scheepvaart in deze zee bericht, die door
Karthaagsche zelieden gedreven werd.
(190) Over welken tocht het Magasin Encycl., Juin 1810, p
403 bijzonderheden heeft
( 215 )
de, omstreeks 1330 door een Xxxxx xxxxx, dat
door storm daarheen was vervallen, weder bekend;
vervolgens troffen de Spanjaarden, die, niet te
vrede met het genieten van voordelen, heerschen
wilden, en Teneriffa eerst in 1495 na de moedig
sten tegenstand veroverden, er een volk aan dat
zich Guanches noemde, mannen of zonen beteke
nende. Zij schilderen dezelven af, als dapper,
groot en welgemaakt, verstandig, in een staat van
burgerlijke beschaafdheid, van een huisselijke le
venswijze en reine xxxxx, onder koningen, in aan
zienlijken en landbewoners onderscheiden, die van
hunne kudden leesden, hebbende ordelijke en zede
lijke wetten. Dat deze eilanders van hetzelfde volk
waren als de in vroegere eeuwen aangetroffene is
allerwaarschijnlijkst; de Guanches hadden nog ene
overlevering dat zij van een oud, groot en machtig
volk afstamden. Zeer opmerkelijk is het dat zij de
gewoonte hadden van de lijken te balsemen, waar
door zij aanspraak hebben om door ons onmiddel
lijk vóór de Egyptenaars behandeld te worden,
schoon wij hen niet van dezelve afkomstig reke
nen. Meer betrekking bewijst hun taal dat zij
tot de Berbers hadden, al weten wij nog niet in
hoe verre dit aan afkomst of aan omgang is toete
schrijven (191). Zekerlijk zal het hier, in een
(191) Overeenkomsten in gebruiken en taal met de Shelloehs,
vindt men nader in XXxxxxX'x hier boven aangehaald Account of
Xxxxxxx, x. 230. Ook is er over hen en hun taal een verhan
deling in het IV. D. der Mémoires de l'Academie Celtique.
( 216 )
onderzoek dat aan latere nasporers voorbehouden
blijft, veel moeten aankomen op de gelijkheid
die deze taal met de Punische of met de niet Puni
sche bestanddelen van het Berbersch had, want
- slechts in het laatste geval zou men het bevolken
dezer eilanden onmiddellijk van de westkust moe
ten afleiden (192).
XXII.
MIDDEL - AFRIKA.
In deze afdeling bevatten wij alle de volkeren
die enige of alle uiterlijke kentekens van het Ne
gerras bezitten.
Er is niemand die, in het vooruitstekend bene
dendeel van het aangezicht, de breeden platgedruk
ten neus, de dikke lippen, het kroes en wollig
hoofdhaar, de zwarte kleur der huid, alle deze
trekken te zamen genomen, het beeld van den
(192) Een der kleinere Kanarische eilanden heet Gomera, en er
is in Fez een stad van denzelfden naam, die zeer nabij komt aan
dien der Gumari van LEo. Het is zoo, dat bij s. MUNSTER en in
ene oude uitgave van de reis van Aloysius Cadamustus Gienera
gelezen wordt, maar ik vind dit eiland Gemera geheten, omtrent
dien tijd, door een ongenoemden die tot het gevolg behoord had
van de Graaf van Nassau, en deze eilanden in December 1534
ging bezoeken, nadat zijn » genadiger here oorlof had genomen
,, van Key. Ma. om nae Vlaenderen te trecken, en van Valentia
» getogen was de 17. Augusti.” Nieuwe warelt der Landtschap
pen (Antwerpen 1563) bl. 504.
( 217 )
Neger niet terstond zal herkennen, maar, waar zich
slechts enige van deze trekken voordoen, valt het
niet zelden moeilijk de schijnbaren of echten,
verderen of digteren, graad van verwantschap te
onderkennen, en deze door de gehele rei der vol
keren aantewijzen die daardoor aan de eigenlijke
Negers aansluiten. Want, in onzen tijd althans,
bepaalt zich het land der Negers tot Guinea en
deszelfs oostelijkste naburen, en de zuidwaarts
strekkende westkust. Evenwel verenigen niet alle
de Guineesche Negers deze kentekens, en nog
minder doen dit de volken die ten noordoosten,
oosten en zuiden aan hun landen grenzen.
Hier treft men er aan die wel het aanzicht maar
niet de kleur der Negers, anderen die beide maar
niet de platgedrukten neus hebben, met minder
dikke lippen, met sluik of stijf en lang hoofdhaar,
en dit alles wederom in meer of minder sterk spre
kende verscheidenheden. Vooral tonen deze zich
in de kleur en schijnt dit een der echtste volks
merken te zijn. Het gebrek aan nauwkeurige be
richten nopens de omstandigheden, maakt het zeer
moeilijk over dit kenmerk te oordelen, en, daar
door, over deze volkeren met enige zekerheid te
spreken. Het zien van enkele lieden van een stam
door een paar reizigers, doet hier niet genoeg af
om tot het voorkomen van het gansche volk te
besluiten. Hoe veel aanmerkingen zou men niet
kunnen maken over de nauwkeurigheid of onvol
ledigheid, over de zorgvuldigheid in het aanwijzen
en het onderscheiden, van elkander soms, uit dien
( 218 )
hoofde, tegensprekende reizigers. Over het geheel
genomen zijn deze afwijkingen zeldzaam en heeft
men rede van zich te verheugen over de aanwinst
van de berichten der zulken die in onzen tijd op
onderscheiden punten in Afrika zijn ingedrongen.
Zij zijn nogtans niet toereikende om de zamen
hang dezer volkeren volledig te beschouwen of de
oorzaken der trapswijze verschillen aantewijzen, of
om te bepalen wat aan de invloed der volksver
menging, wat aan dien der lands- en luchtsgesteld
heid en der levenswijze, is toeteschrijven. Dit is
ene rede te meer die ons dwingt alle deze volke
ren onder ééne afdeling te begrijpen en gene as
scheidingen te wagen.
Dienvolgens zullen wij, aan beide zijden van de
eigenlijke Negers in het midden van Afrika, twee
hoofdverscheidenheden of trappen ten noordoosten ,
en even Zo vele ten zuiden, van dezelve stellen,
onder welke laatste wij de minder bekende Negers
tussen Kongo, de Maanbergen en de oostelijke
zeekust beneden Abyssinië, en de Kaffers, bren
gen zullen ; onder de eerste zullen wij de nog on
vollediger bekende Negers beschouwen aan de Ni
ger en tussen dezen, de Zahara, en de geberg
ten die het dal van de Nijl deeszijds insluiten,
en de kustbewoners van de Arabische golf. Wij
zullen deze trappen van het noordoosten af langs
gaan, daar toch, Zo Afrika zijne inwoners van
elders ontvangen heeft, zij langs dezen weg moe
ten getogen zijn.
( 219 )
I. NooRDoosTELIJKE voLKEN vAN AFRIKA,
TEN wESTEN VAN DE ARABISCHE GoLF,
EN TER wEDERZIJDE vAN de NIJL.
1e .
KoPTEN, IN EGYPTE.
De Kopten, die ongeveer een honderdste uitma
ken van de tegenwoordige bevolking van Egypte,
zijn ongetwijfeld het overblijfsel van deszelfs oudste
inwoners.
Dit aloude volk, Zo hoog geroemd wegens zijne
wijsheid, en dat zekerlijk een destijds uitstekende
beschaafdheid, vooral ten aanzien van zijne staats
inrichtingen, bezat, had waarschijnlijk de zaden der
zelve uit het zuidelijker Aethiopië verkregen, en
zij waren op zijnen rijken bodem gelukkig ontwik
keld. -
Men heeft veel moeite besteed aan de duistere
geschiedenis der Rijken die hier nevens elkander
bestaan, en zich allengs ook over Neder - Egypte,
dat door de zee verlaten was, uitgebreid hebben.
In de Geschiedenis heeft Egypte maar enige pun
ten van aanraking met de machten die naar de we
reldheerschappij streefden; meer zien wij het als
een prooi van zijne naburen en van verder afgele
gene volkeren, en sedert drie en twintig eeuwen
kwijnt het onder een zodanig juk. De woede der
vreemden heeft zich uitgestrekt tegen de gods
dienst, tegen de kunstwerken, tegen de taal van
( 220 )
Egypte, maar gene van deze oorzaken, gene
vermenging met vreemden landaard is in staat ge
weest het kenmerkend Eigene van de ouden Egyp
tenaar uitteroeijen, dat nog in de Kopten voort
duurt en met hen is teruggedrongen in het binnen
ste van Opper-Egypte, waar de meeste Kopten
woonden.
Van in- en uitwendige oorzaken had, wel is
waar, dit volkseigen geleden, reeds vóór de ver
overing van Egypte door de Perzen. Deze leiden.
het in 't bijzonder toe op het vernietigen van den
alouden eerdienst. Onder de Griekse meesters
week de volkstaal naar de binnenlanden, onder de
Byzantijnsche, en sedert het einde van de eerste
eeuw der Mahometaansche tijdrekening, en vervol
gens onder het gebied der Arabische vorsten, werd
haar gebruik in openlijke stukken verboden.
In zeer ouden tijd hadden de Hyksos, na deze
de Perzen, de Grieken onder Psammetikus en on
der de Ptolemeën , en later ook - onder de ooster
sche Keizers, tussen beide de Romeinen, van
hun bloed met het Egyptische gemengd, schoon
het volk Zo veel mogelijk afgezonderd bleef leven
van zijne beheerschers; weshalve men hier wel het
meest van de lange verkering met de Grieken ver
wachten moet. Dit meer of minder gemengd ras,
dan, dat de Saracenen bij hun verovering von
den, oorspronkelijke inwoners en overblijfsels der
afgewisselde meesters, heetten zij Kopten , mis
schien bij verkorting van AIGYPTos. Scharen van
Arabieren overstroomden toen Egypte en brachten( 221 )
verder tot deze vermenging toe. In dezelve is
niettemin het oude volkskarakter, in gedaante en in
taal het heerschende gebleven, Zo als de gelaats
trekken en de Koptische taal dit uitwijzen (193).
In mumien en in afbeeldingen der inwoners op
oude gedenktekens, herkent men de negertrekken;
het vinden van andere mumiën die dezelve niet
vertonen, en de Indischen gelaatstrek hebben,
schijnt te bevestigen dat deze laatste van het uit-,
de eerstgenoemde van het in-landse echte volks
ras zijn. De overeenkomst tussen de gelaats
trek der Negers en der hedendaagse Kopten be
wijst de verwantschap van deze en de oude Egyp
tenaars, en van hen beide met de Negers.
De overeenkomst van de Oud-Egyptische taal,
door sommigen de Pharaonische genaamd, met de
Koptische, is blijkbaar uit een aantal Egyptische
woorden die bij oude Griekse en Latijnse schrij
vers voorkomen, en door kenners van het Kop
tisch in dit laatste wedergevonden en zeer gelukkig
daaruit opgehelderd zijn, weshalve men ze als ech
te woorden van die taal mag aanmerken. Het aan
wijzen van sporen van taalverwantschap met Indië,
in 't bijzonder met de oudste van deszelfs talen,
het Sanskrit, is niet onbeproefd gebleven (194),
(193) Over de oorsprong der Egyptenaars vindt men veel bij
eengebracht in BRowNE, Voyage en Egypte, traduit par cAsTERA
I- 236 et suiv. Zie ook BLUMENBACH, Decas I. n°. 1, II. no. 11,
IV. n°. 31, VI. n°. 52 et 53. PLUCHE, Concorde de la Géogr.,
p. 235, leidt de naam af van Ai - Koptos, het eiland der Kopten,
en dezen van Kapthor, Genesis X.
(194) Over de betwiste stelling dat de Egyptenaars afkomstig
( 222 )
een ander heeft die in het Armenisch, naar het
oordeel van voorname kenners zeer hersenschim
mig, gezocht. Het zijn niet zulke verwijderde be
trekkingen die ons moeten geleiden. Veiliger kun
nen wij aangaan in het ontleden van het Egyptisch
op de invloed van de Grieken, vooral van het
hof der Ptolemeën en de geleerden van Alexandrië.
Men herkent dien in het Koptisch in een menigte
van Griekse woorden en van Graecismen (195).
In dit Koptisch is de Bijbel vertaald en heeft men
andere godsdienstige boeken, de eerstgenoemde ze
ker van de vroegsten tijd der prediking des Chris
tendoms aldaar; het is van daar dat de tot den
godsdienst betrekkelijke uitdrukkingen in het Kop
tisch haar Grieks aanzien ontlenen. Wil men
tot vroegere betrekkingen met Azië opklimmen,
zou men met meer vrucht aan die met de Pheni
ciërs (196), aan de betrekking van deze tot de
zouden zijn van de Chinezen, heeft, onder de nieuwere schrijvers,
TURNER, Reis naar Thibet, bijdragen geleverd uit de natuurkunde
ontleend. een lotus-soort (Nymphaea nelumbo, LINN.), die veel
onder de hieroglyphen voorkomt, wordt thans niet in Egypte,
maar wel in Indië gevonden. Observations par A. F. DELILE, in
de Memoires d'Hist. Nat. du Museum. Zie ook BARRow, Chi
na, II. 232. Hij 'omhelst de andere mening met Des BROSSEs,
Form. Méch., II. 444. - -
(195) KIRCHER was op de gedachte gevallen dat de Koptische
taal de moeder van de Griekse was, maar heeft later die mee
ning herroepen.
(196) Verg. Eerste Stuk, bl. 166. Meer dan deze betrekking
kan men niet afleiden uit het schrijven van s. HIERoNYMUs, op
Je/. XIX. vs. 18, dat hij zich in Egypte met het Kananitisch be
( 223 )
Hebreeën, en van deze zelf met Egypte mogen
denken, zonder uit de overeenkomst tussen
vele woorden en ook taalvormen van de beide taal
stammen, tot derzelver verwantschap te mogen be
sluiten. Wat de vormen aanbelangt, zijn, over
het algemeen, de Koptische van de Semitische zeer
onderscheiden, en nog groter is het verschil in
de gedaante der wortelwoorden. Van overeenkomst
met het Berbersch of andere Afrikaansche talen
heeft men tot nu toe gene of zeer weinige en
onzekere sporen gevonden.
Het Koptisch, Zo als wij het nu beschreven
hebben, was ten tijde van Leo Afrikanus niet meer
de heerschende taal in Opper-Egypte; de Jakobiti
sche patriarchen van Alexandrië hadden reeds op
het Synode, tussen de jaren 1130 en 1140 ge
houden, verordend dat de Geloofsbelijdenis en het
Onze Vader in de landtaal aan het volk zou uit
gelegd worden, en de laatste der Kopten die het
oude geschreven Koptisch nog als een levende
taal kende was in 1673 een tachtigjarig man, se
dert wien de reizigers er gene hebben aangetrof
fen die haar spraken; zodat men haar als uitge
storven moet beschouwen (197).
helpen moest als ene. middeltaal tussen het Egyptisch en het
Hebreeuwsch. Behalve dat men aan zijne taalkennis twijfelt. Wij
mogen echter niet alle aandacht weigeren aan het schrijven van
Leo : ,, In Nubië bestaat een taal die veel met het Arabisch,
» Chaldeeuwsch en Egyptisch overeenkomt.”
(197) SoNNINI, Voyage en Egypte, II. 189
( 224 )
Men onderscheidt van dezelve twee tongvallen:
den Neder -Egyptischen of Memphitischen, waarin
de tot ons gekomen godsdienstige boeken zijn ge
schreven, en die doorgaans voor de rijksten ge
houden wordt, Zo als men dit van de naderbij
zijnde invloed van Alexandrië kan verwachten.
Over de hogere oudheid der Memphitische bijbel
vertaling boven de Saidische is men het niet eens.
Deze is de naam van de tongval van Opper
Egypte, van Kairo tot Assoan, door de Arabieren
el Said genaamd; het schijnt, naar het te voren
gezegde, dat hij voor armer maar zuiverder te
houden is. Uit het gebruik van zachtere medeklin
kers en het weglaten van de aspiratie oordeelt men
dat de uitspraak zachter was. Sedert de tweede
helft der afgelopene eeuw heeft men begonnen te
spreken van een derden tongval, die men den
Baschmurischen of Ammonischen genoemd heeft,
zich grondende op handschriften van het Museum
van de kardinaal Borghia, waarin men afwijkingen
van de beide voorgaande opmerkt, en op het ge
wag dat Athanasius, bisschop van Koes, in zijne
Koptisch-Arabische spraakkunst maakt van een der
de dialekt onder dien naam, maar verder weet men
van dit Baschmurische niets, als dat men een ei
land van dien naam, tussen twee armen van den
Nijl in Neder-Egypte, in de aardrijksbeschrijving
van ABULFEDA aantreft. de anderen naam heeft
men van het bericht van HERoDoTUs ontleend, dat
de Ammoniërs, een gemengd volk van Egyptenaars
( 225 )
en Abyssiniërs, een vermengde taal spraken; daar
uit volgt niet dat het deze tongval was (198).
Van de vormen dezer taal zal het hier genoeg
zijn te zeggen dat in de naamwoorden het getal en
het geslacht niet door verbuiging maar door ver
anderingen aan het lidwoord, aan de voornaam- en
de werkwoorden, aangeduid wordt, dat de laatst
genoemde vele onderscheidingen van tijden, doch
maar ééne vervoeging bezitten, dat het voorzetten
ener lettergreep de afgeleide woorden vormt, en
dat er vele zamengestelde werkwoorden zijn.
2e.
VOLKEREN IN NUBIE EN ABYSSINIE,
Wij treden op een grond die men, meer nog
misschien dan Egypte, de klassieke grond van
Afrika zou mogen noemen, in het overblijfsel van
aloude Rijken die eens een aanmerkelijke invloed
schijnen gehad te hebben op de bevolking van dit
werelddeel. De Atbar en de Bahr al Abiad vor
men een eiland in het tegenwoordige Sennaar,
waarop Meröe lag, van waar, naar hetgeen ons
HERoDoTUs zegt, het Egyptische Thebe , de tempel
(198) PIERRE D'Avrty heeft goedgevonden in zijne Description
du monde een Onze Vader als oud Egyptisch medetedelen, dat,
sedert, een mengelmoes uit allerlei talen, Zo niet verzonnen woor
den, bevonden is. - Men heeft, voorts, opgemerkt dat in alle
de Koptische lezingen van dit Gebed de doxologie : want Uw enz.
ontbreekt.
( 226 )
van Jupiter Ammon in de woestijn, en de Griek
sche orakelstad Dodona, hunnen eerdienst verkre
gen. Eenmaal de hoofdzetel van de karavanen
handel tussen het zuiden van Arabië, Egypte en
het noorden van Afrika, zond het gene verover
aars uit, maar stond des te zekerder gegrondvest
op rijkdom en op het aanzien van aloude-heilig
heid. Zo , duurde het voort tot omtrent het be
gin onzer jaartelling. Daarentegen verdwenen, als
in het lichte zand der woestijn, de onzekere sporen
van rijken, door nomadische volkeren, of alleen op
plaatselijke betrekkingen, voor een tijd als vereni
gingspunt, gesticht. Van dit oud en machtig ge
bied, dat tot Egypte reikte, zeven eeuwen vóór
J. C., vinden wij hier en daar gewag in de ge
schiedboeken der Hebreën , schoon zij deszelfs
grenzen en duur niet vermelden. Welke betrek
king het had tot het rijk van de Makrobische
Aethiopiërs, kan men niet zeker bepalen. Uit hoof
de van deszelfs rijkdom aan goud plaatsen latere
onderzoekers het meer zuidwaarts. Zeker is het dat
de Abyssinische provincie Enarea en het land der
Gafats veel goud opleveren, welligt is de naam
van Nubië aan het Koptisch nob, goud, verwant.
In latere tijden ontstond hier het rijk van Axum,
strekkende van de Moschophagen bij Suakem tot
aan de Barberinen, hetwelk voorbijgaande verove
ringen in Arabië maakte, en vermoedelijk de eerste
plantstede van het Christendom in deze oorden
was. Artemidorus, bij STRABo, en Juba de jon
gere, bij PLINIUs, schijnen het nog niet gekend
( 227 )
te hebben. Mogelijk nam het een begin uit den
ondergang van dat van Meroë, of uit Adule, ene
handelstad die door weggelopen Egyptische slaven
gesticht werd, waarvan Juba spreekt. Over dit
alles, over de oudheden die dit gedeelte der aarde
nog bewaart, vindt men meer gissingen dan bevre
diging van de weetlust.
Het is van belang de volkeren die hier tussen
elkander leven niet te verwarren (199) en onder
scheid te maken tussen de Abyssiniërs, die zich
Aethiopiërs noemen, en de Negervolken die een
groot deel van dit land en van Nubië bemachtigd
hebben, en bij de Ouden zoowel als bij de Aard
rijksbeschrijvers der zeventiende en het begin der
achttiende eeuw doorgaans onder de algemenen
naam van Aethiopiërs worden aangewezen. De ei
genlijke Abyssiniërs zijn gene Negers, hebben
noch de dikke lippen noch het kroes haar van de
ze, ook niet de neus, die bij hun wel klein en
platgedrukt maar beter gevormd is ; zij zijn eer
donkerbruin, naar het gele trekkende, dan zwart,
schoon NIEBUHR hen tot de zwarte volkeren re
kent; de Schankala's of zwervende Aethiopiërs,
ten westen, zijn het, en nog meer de Barabras,
in Nubië.
HERodotus beschrijft het eerst en schilderachtig
de inwoners van deze landen ; en men vindt ze er
nog heden ten dage niet zeldzaam Zo als hij ze
beschrijft, wanneer niet hun herdersleven hen
(199) Zie Eerste Stuk, bl. 181.
( 228 )
rondvoert, wonende in holen, in de steden zelfs
in hutten die naar holen gelijken, en als aan de
steilten der bergen, hangende, men hervindt ze in
hunne zeden, wilde huwelijken, gebruik van dier
lijk voedsel en van drank dien zij uit honig berei
den; nog leeft een gedeelte van hun, gelijk toen
Agatharchides hen beschreef, van het vleesch der
olifanten, dat het hoofddoel was waarom zij er
jagt op maakten, en van welke de Ptolemeën ver
geefs de vernieling trachtten te verhoeden. In de
aardbeschrijving van PToLEMEUs zijn de toenmalige
volken van het land der Troglodyten in regelmatige
orde aangewezen, enige van dezelve ontmoet men
in BRUCE's reizen, maar of zij hier gedurende zoo
vele honderden jaren onveranderd zijn gebleven,
of anderen, in hun plaats gekomen, door de
zelfde omstandigheden dezelfde levenswijze aange
nomen hebben, of er daarentegen van de eerstver
melde naar de afgelegener zuidelijke delen van
Afrika verspreid zijn geraakt, zijn vragen waarop
de Geschiedenis en de taalkunde zwijgen. Zo veel
weten wij, dat gedurende verscheiden eeuwen het
machtige Rijk van Abyssinië de inwoners van vele
dezer landstreken verenigde, tot dat het door in
wendige oorlogen en de invallen der Gallas is te
onder gegaan, dat deze nog steeds meer en meer
hunne naburen aangrijpen en zich uitbreiden, ter
wijl de Turken en westelijke Negers de Nubische
gewesten er van hebben afgescheurd. Intussen
bracht die vereniging onder de Abyssinisehen
schepter gene ineensmelting van deze volksstam
( 229 )
men te wege, noch een vermenging van hunne
talen, hoezeer zij enigen invloed op elkander mo
gen hebben gehad.
Wat hier door vreemde talen kan zijn bijgedra
gen, is voor een gedeelte optemaken uit het vroe
ger wegens de Arabieren gezegde, schoon de juiste
tijd wanneer zij zich aan deze zijde van Afrika
hebben neergezet niet bekend is. De veroveringen
door de koningen van Axuma in Arabië gemaakt
vallen in een later tijdvak en waren te kortstondig,
om ze hier als een hoofdzaak bij te brengen; de
vroege wederzijdsche verkering van de bewoners
der beide kusten van de Arabische golf, is van el
ders genoeg bekend, en nog heden vindt men in
Nubië rondtrekkende stammen van Arabieren. De
betrekkingen tussen de Aethiopiërs en Egypte
naars zagen wij uit HeRoDotUs, en kunnen er
hier het bericht van DioDoRUs sICULUs - nog bijvoe
gen (200) dat de Egyptische beeldschrift- en letter
tekens van de Aethiopiërs ontleend waren, dat in
Egypte het gewone schrift aan iedereen, maar het
heilige (201), of hiëratische, alleen aan de pries
(200) III. c. 3.
(201) Misschien was dit het verouderde lettergreep-schrift. Go
GUET, de l'Origine des loix, I. 167. Zo wijken, bij voorb.,
de Slavische lettertekens in de kerkboeken van de Russische af. -
over deze schriftsoorten, en de tijdperken der hieroglyphen, die
tot aan de tijd der verovering door de Arabieren in gebruik, en
nog onder Theodosius de Grote verstaanbaar waren, geeft de Leip
ziger Litteratur Zeitung 1806, s: 1. ff verslag, uit zoëGA, de
Obelisci's. In de papyrus - rollen in de mumiën treft men somwijlen
beeld- en letterschrift aan.
( 230 )
terstand bekend was, terwijl men zich in Aethiopië
algemeen van dit laatste bediende. Men kan zich
niet wel een zodanige betrekking van het ene
volk op het andere voorstellen, zonder daarbij aan
den invloed op de taal te denken, en men ontwaart
tevens uit vergelijking van deze verhalen in welk deel
van Aethiopië men dien naderen omgang schijnt te
moeten stellen. Men kan hier bijvoegen dat onder
Psammetichus de Egyptische kaste der krijgslieden
in de nabijheid van Meroë werd gevestigd, in het
tegenwoordig Gojan, of beter, Gocham. Men her
kent echter thans, bij vergelijking met het Kop
tisch, geen zodanigen invloed van de taal van
Egypte op die in Nubië en Abyssinië. Men be
speurt er ook geen van de Egyptische volkplantin
gen onder de Ptolemeën langs de kust der Roode
zee gevestigd. Van de Ictyophagen, die ten zui
den van de Aethiopiërs aan de kust woonden, vindt
men dat zij de taal der Makrobische Aethiopiërs
verstonden en dat Kambyses zich van hun bediende
als verspieders.
Na deze algemene aanmerkingen over de moge
lijke bestanddelen dezer talen zullen wij een woord
over elke derzelve zeggen.
Wij beginnen met het land AMHARA. Het ge
west dat thans diens naam voert ligt in en aan de
bergketen welke langs de gehele kust van de Ara
bische golf voortloopt, en, Abyssinië ten zuiden
omvattende, zich landwaarts in buigt; waarschijn
lijk was hier het vaderland van het volk dat eenmaal
deze landen bemachtigde. AGATHARCHIDEs maakt
van de taal van dit land als zijnde die van de kust
der Troglodyten gewag, en zegt ze gesproken te
hebben (202), en zij wordt het nog, ook in Gon
dar, en men verstaat haar in alle gewesten van
Abyssinië. Men moet haar niet voor een dochter
houden van het Arabisch dialekt dat de Aethiopiërs
van Geez spreken. Uit dit dialekt, nogtans, de
voormalige hof- en godsdiensttaal, heeft het Amha
risch veel ontleend, in welken tijd is onzeker, en
heeft daarbij zijne zuivere oorspronkelijke gedaante
verloren. De echt Amharische woorden zijn ten
dele kennelijk aan de bijzondere schrifttekens,
zeven in getal, die zij meer dan de bedoelde Ae
thiopische vorderen; de uit deze taal overgenomene
vertonen geen geregelde afleiding, maar veleer
een overgang door onnauwkeurige of onduidelijke
opneming van het gehoor. Omtrent de verschillen
de tongvallen van het Amharisch, door LUDoLPH
in zijne Geschiedenis van Abyssinië, BRUCE en an
deren opgegeven, geldt de algemene aanmerking,
dat de nakomelingen van onderscheiden volkeren,
door gelijkheid van leefwijze in dezelfde landstreek
verenigd, er echter onvermengd en hun eigene
taal getrouw gebleven zijnde, zulks de naaste aan
leiding tot uiteenlopende dialekten is. Behalve
deze oorzaak moet men hier aan het indringen der
Gallas denken. -
Tussen de rivieren Mareb en Atbar of Tecaze
ligt het uitgebreid en bergachtig gewest TIGRE,
(292) Inter Geogr. minores, ed. Hudson, I. 46.
( 232 )
nog heden van belang, omdat alles wat uit Arabië
verder in Abyssinië wordt gevoerd, er door komt;
voorheen was er de zetel des Rijks, in de hoofdstad
Axum, en er is nog het verblijf van de bewindvoe
renden Ras; het dialekt dat aldaar gesproken werd
had de meeste overeenkomst met de taal der Geez
die daarom de Tigrische bij sommige schrijvers heet.
De dialekten van Havasa en Argubba zijn aanver
Want , afwijkende van deze zijn die van Suakem,
waarlangs de overtocht geschiedt der karavanen van
Sudan naar Mekka, en van Massua, een kale
rots doch waar een belangrijke koophandel geves
tigd is. In het gemeenschappelijke dat deze tong
vallen bezitten schijnt het overblijfsel voorhanden
te zijn van de oude Kamara taal der Troglodytische
kust.
Westelijker wonen de AGows. Sera is de hoofd
stad van een dezer stammen die in de nabijheid
van Lasta en Begemder aan de oorsprong van de
Tecaze, in een rotsige en ruwe, maar niet on
vruchtbare landstreek, woont, talrijk, krijgszuch
tig, en onder vijf opperhoofden verdeeld is. An
dere stammen van dit volk wonen in het noorden
van Damot, in een vlak en vruchtbaar land aan
beide zijden des Nijls, niet ver van zijn oor
sprong; zij drijven een karavanenhandel met levens
middelen met de binnendelen van Abyssinië en
met de Schankala's, hun oostelijke naburen. De
zendelingen der Jezuïten hadden er, toen de Por
tugeesche handel op de Roode zee bloeide, ingang
gevonden.
( 233 )
Nevens deze is, aan de zuidwestelijke oevers
van de Nijl, het land van de GAFAT, die, gelijk
hunne evengenoemde naburen, aan deze rivier hul
de doen. Zij leven ook door alle de gewesten van
Abysfinië verspreid en zijn een woeste en onrustige
landaard.
Onder de naam van FALAsCHA, die, naar men
zegt, ballingen betekent, treft men een volk aan
van de Joodsen godsdienst, deels verspreid in
de onderscheiden rijken en gewesten van Abyssinië,
in het bijzonder in Dembea als wevers en smeden,
deels te zamen wonende en zeer talrijk in het berg
achtige land Samen, hetwelk door de Tecaze van
Tigre en Sine wordt gescheiden. In de rotsen van
dit gewest hebben zij een in de geschiedenis van
Abyssinië vermaarden krijg met de koningen van
dit land gevoerd, toen zij in het grootste gedeelte
dezer provincie een gevestigden Staat, die zich
ook in andere schijnt uitgestrekt te hebben, beza
ten, onder een koning Gideon en koningin Judith.
Deels wonen de Falascha ook westelijker buiten de
landen die tot Abyssinië gerekend worden. Men
weet voorts dat er in Arabië tot in de zesde eeuw
een Joodse Staat bestaan heeft, die door invallen
uit Abyssinië te niet is gegaan. LUDoLPH en
BRUCE verschillen in hun berichten nopens der
zelver godsdienstige boeken. De laatstgemelde heeft
de negen eerste verzen van het eerste hoofdstuk
van het Hooglied in de talen van de Sera- en van
de Damot-Agows, van de Gafat, en van de Fa
( 234 )
lascha, medegedeeld, doch zonder enige verkla
ring (203). -
In Sennaar is, sedert het begin der zestiende
eeuw, een deel van een Negervolk, de Schilluks,
over welke wij in het vervolg spreken moeten,
heerschende, en heeft waarschijnlijk zijne taal mede
gebracht. Van de vorst derzelve, en voorheen van
den Keizer van Abyssinië, is de Mek of Koning
van DUNGoLA afhankelijk; de inwoners van dit
land zijn rijk door de handel met Kairo, doch
wonen armoedig in aarden- en stroohutten of in
holen. Aan dezen Mek zijn ook de BARABRAs on
derworpen, wonende omstreeks waar de Atbar of
Tecaze in de Nijl valt. Deze zijn een zwart
volk, dat het Mahometismus belijdt en onder een'
Scheik van hun landaard staat die hun geschillen
beslècht. hun levenswijze is eenvoudig, zij gaan
troepsgewijze naar Kairo, waar zij als knechten,
doorgaans trouw, dienen, en keren met wat zij
overgewonnen hebben naar huis. DENoN (204)
beschrijft hun gedaante uitvoerig , die ten uiter
fte schraal is, de sprekendste bewijzen toont van
(203) Prof. vATER heeft dezelve als taalproeven overgenomen in
het III. D. van de Mithridates, in Latijnse letters, en ge
tracht, met behulp van de Griekse Bijbelvertaling en ener an
dere in de Geez - taal, de betekenis van elk woord uittevorschen,
waarin hij het met meer of minder gewisheid tot een twintigtal der
zelve gebracht heeft. Over de Joden in Abyssinië zie vALENTIA,
Reize, IV. 174, en de Aanteek. van de Vertaler.
(204) In zijne Descr. de l'Egypte, état moderne, XI. p. 399.
( 235 )
den invloed der luchtstreek waaronder zij wonen,
en van die der westelijke Negers geheel onderschei
den is. De tongvallen der beide opgenoemde wij
zen verwantschap aan, die der Barabrasi heeft iets
zachts en niets van de keelgeluiden van het Ara
bisch, zelfs spreken zij deze taal minder ruw uit.
Met de vroeger verhandelde Berbers schijnt er gee
ne betrekking te bestaan (205). Welke bedoeld
worden als onderdanen van de Keizer van Bornoe
in de titel dien men hem geeft is onzeker.
II. LANDEN Tussen DE ZAHARA EN DE
RIVIER DIALLI - BA OF NIGER,
De inwoners derzelve hebben niet alle de ken
merken der Negers, maar komen hun
zeer nabij.
Hoe verder wij van de zeekusten in de binnen
delen van Afrika trachten doortedringen, vergezel
len ons de reizigers minder met hun berichten,
en wordt het moeilijker enige punten nopens de
verwantschap van de volkeren die er wonen en
(205) De Barbarijsche zeeboezem, bij PToLEMEUs, ten zuiden
van de evennachtslijn, kan hier moeilijk in aanmerking komen,
nog minder Berbera in de Periplus van ARRIANUs. Het schijnt
dat de Ouden, naar welke aanleiding het zijn moge, de naam als
een algemeen woord gebruikt en op plaatsen in allerlei landen toe
gepast hebben, als vreemdeling, of van elders gekomen, beteke
nende. Bos, de etymologia Graeca, p. 20 in fine. - Men verge
lijke echter hier boven, bl. 206.
( 236 )
hunne talen vasttestellen, langs vermoedens en waar
schijnlijkheden voortgaande, mogen wij te vrede
zijn Zo wij hier of daar een zekerder reisweg
voor na ons komende onderzoekers openen.
In dit gedeelte bevinden zich drie aanmerkelijke
stroomen: de Senegal en de Gambia die zich in
den Oceaan ontlasten, en de Niger over wien zoo
veel getwist is. Langen tijd heeft men dezen laat
sten naam aan de Senegal gegeven, misleid door
de overeenkomst met dien van Zwarte rivier, Ba
fing en Ba-leo, onder welken sommige Negers den
Senegal kennen. Van hier de verwarring in de op
gaven nopens het oostelijk of westelijk lopen van
den Niger der Ouden, door de inboorlingen Dialli
ba genoemd, dien MUNGo PARK het eerst duidelijk
heeft aangewezen (206). MolLIEN plaatst deszelfs
oorsprong, in de bergketen die Guinea van de bin
nenlanden scheidt, op 9 graden 45 minuten noor
derbreedte en 8 graden 20 minuten oosterlengte van
Ferro, en acht dagreizen zuid van de stad Timbo.
De bronnen der eerstgenoemde rivieren, van den
Rio Grande, en van nog anderen die in in deze
grotere vallen, vond hij ten noordwesten van die
stad, niet ver van elkander, iets zuidelijker dan
den 10den graad.
De stelling dat er tussen de grote woestijn,
(206) want D'ANviLLE had alleen aangetoond dat het niet de
zelfde rivier was als de Senegal. Mémoires de l'Acad. des Belles
lettres, Vol. XXVI. Men vindt de naam ook geschreven: Joli
-ba, Gulbi.
( 237 )
ten zuiden van de 20sten en 25sten graad noorder
breedte, en de aangewezen rivieren, die in dit we: .
relddeel mogelijk in latere eeuwen koophandel en
verlichting zullen uitbreiden, volkeren wonen die
een middelras uitmaken en hun gemengde afkomst
ontlenen van de noord- en zuidwaarts gelegene,
berust, bij de wenken ons door de kennis van on
dernemende reizigers aangebracht, met name wegens
de landstreken van Afnoe of Kaska, op de vergelij
king der oudere berichten wegens deze landen, over
welke wij mitsdien het een en ander zeggen moeten.
PToLEMEUs is te dezen aanzien, onder de Ou
den, de uitvoerigste, maar zijne opgaven van
volkeren, bergen, stroomen, noch die van zijne
tijdgenoten, hebben nog niet genoeg kunnen
getoetst worden om er voor ons onderwerp ge
bruik van te maken (207). Verscheiden volkeren
komen bij hem voor met de bijnaam Aethiopiërs,
die aan hun Negerkleur moet doen denken. Van
de rijken door LEo (208) opgenoemd en in persoon
--
(207) over het geheel is er een fout in zijne richting, en daar
door komt de ligging der plaatsen niet nauwkeurig overeen. Zijne
rivier Bagrades loopt, van een binnenlandse bergketen onder
den 20sten graad, in de Middellandse zee uit. De krijgstochten
van de Romeinen tegen de Garamanten moeten hen tot voorbij
deze bergen en diep in het tegenwoordige Soedan gevoerd hebben.
(208) HAsiUs heeft hem gebruikt voor zijne landkaart van Afti
ka, bij Homann uitgegeven, die men hierbij met nut zal inzien.
Van de voortgang der kennis aan de binnenlanden van Afrika
verhaalt LEo, in het begin van zijn VII. Boek, dat de oudste
(hem bekende) schrijvers over dit werelddeel, BEKER en MAsoUDI,
niets verder kenden dan Guago en Cano, maar dat in het jaar 380
( 238 )
bezocht, hebben de nieuwere reizigers er verschei
den wedergevonden. een nauwkeurige vergelij
king is hier te noodzakelijker omdat de berichten
van sommigen hunner alleen iop ondervragingen en
niet op eigene bevinding steunen. Van daar dat
meermalen de namen van landen of volken als na
men van steden worden opgegeven, en daardoor
hangen ook de verzekeringen omtrent derzelver
aanzijn en belang veel af van de graad van kunde
der genen die ze gaven.
1e
LANDEN ONDER HET wESTELIJKE DEEL vAN DE woESTIJN.
Beneden, dat is zuidwaarts, van zijne vijf don
kergele volkeren, plaatst Leo de navolgende die
hij als van één stam en enerlei taal beschrijft:
GUALATA, in een grote öase in de woestijn,
honderd mijlen boven de Senegal, was in zijn'
tijd de zetel van de later naar Tombuctoe ver
legden handel met de binnenlanden. GoLBERRY
verhaalt dat in 1787 een voortvlugtig Prins van het
huis van Marokko zich aldaar gevestigd had.
- GINEA (209), ongetwijfeld het Yani van MUN
der Hegira (1002 na J. C.), zeker Mahometaan die in Barbarije
reisde het overige van Nigritië ontdekte, en dat de Nigritiërs eerst
onder een koning Joseph die Marokko stichtte, en daarna onder
de vijf Lybische volkeren, de Berbers, stonden.
(269) Dit is geenszins de hedendaagse kust van Guinea, tot
welke men, door een te ruime opvatting van Leo's berichten, den
naam schijnt te hebben uitgestrekt.
( 239 )
Go PARK, die ongeveer twee kleine dagreizen van
deze aanzienlijke stad kwam, twee dagreizen ver
der vormt de Niger een groot binnenmeer, Dibbi
of het Zwarte meer, waaruit verscheiden rivieren
ontstaan.
MELLI, ten zuiden van het voorgaande en van
den Niger, langs welken het zich omtrent vijfen
twintig Duitse mijlen uitstrekt tot aan de mond
van een rivier. Ten westen reikt het aan zeer
grote bossen die tot aan de Atlantische zee zich
uitstrekken ; ten zuiden aan woestijnen en dorre
gebergten, ten oosten aan het gebied van Gago.
De inwoners zijn de geschiktste, beschaafdste en
vlijtigste van alle deze volkeren, en hebben het
eerst de leer van Mahomet aangenomen. In deze
beschrijving herkent men de Mandingo's, van wel
ke men weet dat zij zich van verscheiden rijken in
deze streken hebben meester gemaakt, en de bos
schen door welke PARK zijne terugreis nam, en
die men meent dat tot bij de bronnen van de Gam
bia en de Senegal voortduren.
ToMBUctoE, door Mense Suleiman gesticht in
het jaar 610 der Hegira, 1232 na J. C., dat Ca
bra tot haven of ladingsplaats heeft, gelijk Leo
getuigt en almede door PARK en anderen bevestigd
wordt. Men kent het als de grote stapelplaats
van de handel voor de binnendelen van Afrika,
en bevolkt met een menigte van kooplieden en
( 240 )
aan kunstenaars; het heeft een rijk en machtig Koning,
wiens voorzaat, niet lang vóór de tijd van Leo,
vele naburige rijken door geweld of trouwloosheid
had overwonnen of van zich afhankelijk gemaakt.
Joden werden er, toen hij schreef, volstrekt niet
geduld, zelfs niet de handel met hen, op verbeur
te van goederen. - -
Nog meer ten zuidoosten beschrijft hij een zeer
grote en rijke stad, GAGo, de hoofdplaats van
een' staat van dien naam, en de markt van een
uitgebreiden handel, in het bijzonder in slaven en
Europesche lakens, van een aankomend jongen
was de gewone prijs zes goudstukken (210), van
ene el laken van het geringste soort vier, van het
beste rood Venetiaansch of Turksch tot dertig;
paarden, over het geheel in deze streken schaars,
in Europa aangekocht voor tien werden er tot
veertig ja vijftig goudstukken verkocht, duurder
dan dit alles was het zout. Deze handel werd
door middel van de Moen gedreven. Niet alleen
bevestigen deze bijzonderheden ons de onderlinge
verkering met de Staten ten noorden van de
woestijn, maar Leo vermeldt ook de staatkundige
betrekkingen met dezelve, die genoegzaam aantoo
nen dat de beiderzijdsche volkeren van verwante
afkomst zijn. Dat wij bij de een en de andere
Arabische namen van vorsten aantreffen moet ons
( 241 )
evenwel niet tot een dadelijke taalverwantschap
doen besluiten, daar dezelve met het Mahometis
mus bij beide denkelijk zijn aangenomen. Het zijn
deze volkeren die MELA, onder de naam van Ni
gritae, en ook de hedendaagse schrijvers, van de N
Aethiopiërs onderscheiden.
2e
LANDEN ONDER HET OOSTELIJKE DEEL vAN DE woESTIJN.
De Arabische naam Soedan, die het zelfde als
Nigritie, land der Zwarten, betekent, omvat de
landen die zuidoostwaarts van de grote woestijn
liggen. Bij de inlanders heten zij Afnu, volgens
HoRNEMANN Haoessa en in de taal van Bornoe
Assna (211). De gewone handel op deze wordt
van Tripoli en Fezzan, gelijk die op de westelijke
van Marokko, gedreven. Laten wij nogmaals LEO
met de nieuweren vergelijken.
Het is bekend dat de grote rivier die dit ge
deelte van Afrika bewatert, veeltijds Niger, - de
Zwarte rivier, ook wel de Nijl der Zwarten wordt
geheten om hare jaarlijksche regelmatige overstroo
mingen. Niet slechts het voornaamste handelsoord
van Gine wordt, naar LEo, in onze Hooi-, Oogst
(211) Nadere kennis van deze talen zal misschien ontwikkelen
welke algemene naam onder dezen en dien der Azanagi, of
Sanhagi, hier voren vermeld, te verstaan zij ?
( 242 )
en Herfstmaanden, in een eiland herschapen ; het
oostelijker, door bergen omgeven GUBER wordt er
door onder water gezet. De inwoners generen zich
ten dele van de veehoederij, ten dele van hand
werken. Het stond destijds onder Tombuctoe, en is
volgens HoRNEMANN in handen van een Sultan
die zich van Zanfara heeft meester gemaakt, echter
zelf aan dien van Asben te Agades schatpligtig is.
Omtrent de juiste ligging is bij beide enig ver
schil, dat ons noch verwonderen noch bezig hou
den of voor ons onderwerp, Zo als wij het be
handelen, van belang zijn kan, waar het op de
grote omtrekken aankomt om te geraken tot het
vaststellen van grote punten.
Aan zANFARA geeft LEo ruwe en zeer zwarte
inwoners, met zeer breede aangezichten. -
Ten westen van dit plaatst hij zEG ze G., deels
vlak, deels bergachtig; noordelijker AGADEs, thans
door de Kollowy beheerst, van wie bij gelegen
heid van de Tuarycks gesproken is, volgens Leo
zijn de inwoners van Agades de blankste onder de
Nigriten. -
CANo, verder ten noorden van de Niger ver
wijderd, is een groot land vol woestijnen en bosch
rijke gebergten, vruchtbaar echter, en veel citroe
nen voortbrengende, door vee- en akkerlieden en
over 't algemeen door een zeer beschaafde bevol
king bewoond. Naar deze landsgesteldheid moet
het er op vele plaatsen niet aan water ontbreken,
dat werkelijk, naar LEo's beschrijving, uit talrijke
bronnen in de bergzijden ontspringt. -
( 243 )
CASENA, zuidoostelijker naar de rivier, is ruw
en bergachtig, schoon niet onvruchtbaar. De zeer
zwarte inwoners hebben grote neuzen en vooruit
stekende lippen. Het is de grote markt voor den
handel tussen Fezzan en de landen van Nigritië,
liggende, volgens NIEBUHR, op de weg van Zan
fara.
Nog meer ten zuidoosten vinden wij GUANGA
RA, met een klein verschil in de uitspraak, bij
den laatstgenoemden reiziger Kankara, bij EDRIs1
Vankara geschreven; rijk aan goud, dat na het
aflopen van de Niger verzameld wordt.
De berichten omtrent deze landen door HoRNE
MANN van verscheiden welonderrichte lieden uit Bor
noe en Haoessa verkregen, verdienen te meer op
merking omdat de verschillende namen waaronder
zij bij de omliggende volken bekend zijn, ene
nauwere bekendheid met dezelve schijnen aantedui
den. Over het algemeen moet men zich van der
zelver omvang geen Zo groot denkbeeld maken als
men gewoonlijk doet. Naar deze berichten zijn de
inwoners van Haoessa wel Negers maar niet geheel
zwart, de neus klein maar niet platgedrukt, en
ook niet de onaangename Negergestalte.
Al verder naar het Oosten wordt van nog andere
landen gewag gemaakt , wier inwoners niet alle de
Negermerken schijnen te hebben; die van BEGARMI
of BEGoMA hebber er de kleur van. Volgens seet
zEN treft men er blanken aan, die echter gene
inboorlingen, maar denkelijk uit Barbarije of van de
Tuarycks waren. Hij zag een jongen man uit
( 244 )
Begarmi die dikker was dan gewoonlijk de Negers;
deze was Mahometaansch, en Zo beschrijft EDRIs I
hen ook, aan NIEBUHR werden zij beschreven als
Christenen, en van het rijk van Bornoe afhanke
lijk. Bij de laatsten komt een naburig volk, de
- KENDIL, voor, lang haar hebbende, even als de
inwoners van Sennaar.
Van KANEM, van KUKU, door de inlanders Fid
dri, door de westelijker volken Luist geheten,
waar een binnenzee is die naar mate van het
zwellen door de regens van vier tot acht dagreizen
in de omtrek heeft, van wADY dat ten oosten
aan Darfoer grenst, waar, als voorheen uit kleine
Staten bestaan hebbende, tot tien tongvallen gespro
ken worden, en nu door omzwervende Arabieren
vermeesterd en onder één gebied gebracht, van
NAFI of NYFFE, eindelijk, zij het genoeg de namen
alhier opgegeven te hebben, om ze in de jongste
reisberichten te kunnen wedervinden, die over hun
ne ligging en of zij onder deze of een volgende
afdeling behoren, ons nog in het onzekere laten.
3°.
DE FOELAH's.
Stelliger kundigheden heeft men, met name door
MUNGo PARK , van dezen uitgebreiden volksstam
verkregen, die aan de Senegal, over de Gambia
en tot aan de Sierra Leone of Leeuwenbergen, en
aan de noordoostelijken kant tot aan de reeds be
( 245 )
schreven volkeren, en bij Fezzan reikt ; en een
middelras tussen de eigenlijke Negers en de Blan
ken van Afrika is. Zij zelve achten zich beter dan
alle de Negers en rekenen zich altijd tot de blanke
volkeren. Dit onderscheid bevond ook oLDEN
DoRP (212) bij een Foelah , zijne zwarte haren
waren gelijk die der Europeërs, zijne kleur niet t
Zo donker, de neus niet Zo stomp, en de lippen -
niet rood als die der Negers, maar zwart. JoB
soN, in het begin der zestiende eeuw, beschrijft
ook hun lang en niet kroes zwart haar; hij noemt
ze Faelbies. Naar PARK hebben althans de genen
die aan de Gambia wonen wit zijachtig haar, mee
rendeels een geelbruine kleur en fijne gelaatstrek
ken; terwijl de kleur noordelijker meer naar het
gele zweemt. GoLBERRY noemt hun kleur, in
hunne eigenlijkste woonplaatsen, rood-zwart (213)
geeft hun regelmatiger trekken en lang, minder
wollig haar, een van hun volkplantingen, de
Peuls aan de Senegal, zijn koperrood-zwart. An
deren onderscheiden de zwarte en de roode Foe
lah's, waarvan de eersten, naar andere Negers ge
lijkende, sterk en dapper, maar de laatsten van ene
zwakkere ligchaamsgesteldheid zijn. Volgens MoL
LIEN (214) zijn deze laatsten het oorspronkelijk
(212) De nauwkeurige waarnemer der Negers op de Karaibi
sche eilanden, in zijne Geschichte der Mission der Evang. Brü
der, s. 274. -
(213) AVoir rouge, zodat, naar het Franse taaleigen, zwart v l
de grondkleur, rood de nuance is.
(214) Voyage en Afrique etc. , I. p. 273-
( 246 )
stamvolk dat, na het intrekken der uit Europa ver
dreven Saracenen, zuidwaarts vlugtte, op de Ser
reres indrong, en met deze en de Jalofs zich ver
mengende, geboorte gaf aan de halfkleurigen stam
der Torodos, die hen naderhand voor een groot deel
uitroeiden. Beide spreken ééne taal, welke van
die der zwarte Foelah's verschilt. Een andere on
derscheiding vindt men gemaakt tussen de onaf
hankelijke Foelah's of Zo even gemelde Peuls, en
de genen die onder hun opperhoofd of Siratik
staan, oostelijk aan de beide oevers van de Se
negal (215).
Het eigenlijke volk der Foelah's beslaat een uit
gebreid grondgebied bij de bronnen van de Rio
Grande, onder de 10den graad noorderbreedte en
tussen de 15den en 12den graad oosterlengte
van Ferro. Timbo, een zeer volkrijke stad, 80
mijlen van Sierra Leone, is de hoofdstad van de
zen ganschen stam, die een groot deel der landen
tussen - de 14den en 11den graad noorderbreedte
aan zich onderworpen heeft. -
Den omvang der kolonien van dit moedig, ver
standig en gevreesd volk, bepaalt GoLBERRY van
den 4den graad noorderbreedte tot aan de zuidelij
ken oever van de Senegal, en hij plaatst op dit
zuidelijke punt de Foelah's - Suso, onder welken
(215) Men vindt deze in de Carte particuliere du cours des
rivières de Sénéga et de Gambte van D'ANviLLE uitvoerig. Zie
ook MoLLIEN, Voyage aux Sources du Sénégal et de la Gambie,
in 1818, en zijne kaart.
( 247 )
naam zij op de noordelijke oevers van de Mesura
da, op de Sierra Leone, aan de Scherbroo, en
Rio Sestos, alsmede aan de kapen de Monte en de
Palmas, bekend zijn. Ten noorden heeft de reeds
gemelde volkplanting der Peuls tussen Podhor
en Galam een Negerrijk gesticht, dat zich 130 mij
len langs de rivier uitstrekt. Nopens deze uitbrei
ding der Foelah's over dezelve geeft PARK ophel
deringen. Het koningrijk Bondoe, in het midden
tussen de Senegal en de Gambia, het middelpunt
van de binnenlandsen handel, vergroot door af
gedwongen gedeelten van het rijk van Bembock,
dat er ten oosten aan grenst, desgelijks het ko
ningrijk Massina aan de noordelijken oever van den
Dialli-ba, niet ver van Silla, de verste plaats door
PARK op zijne eerste reize gezien, en van Yani,
worden door Foelah's bewoond, die zich overal
aan de reizigers in deze gewesten als zorgvuldige
landbouwers en veehoeders voordoen. PARK be
schrijft hunnen regeringsvorm als naar de Koran
ingericht, en de genen welke dezen godsdienst zijn
toegedaan als ijverig in het oprichten van scholen,
waar ook de kinderen van de in hun midden wonen
de Heidensche Foelah's onderricht zoeken en meestal
wat Arabisch leren. De taal der Foelah's zelve is
zeer zacht, met vele klinkletters en daarin uitgaande
woorden. Nog veel noordoostelijker als Massina
woont een gedeelte van dit volk, onder de naam
van Phalatya- of Phellata - Arabieren, tot nevens
en tussen de Tuarycks en de Negers in Haoessa
en de naburige woestijn van Zahara. Een man van
( 248 )
dit volk afkomstig, van wien sEETzEN enige woor
den vernam, was geboren te Ader, een stad vijf
dagreizen van Fezzan gelegen ; zijne kleur was
zwartachtig bruin, iets donkerder dan gewoonlijk
die der Abyssiniërs; hij had grote, zwarte, blin
kende ogen, een groten gebogen neus, wijden
mond, dunne lippen, en ongemeen fraaije witte
tanden, het deel van het aangezicht van beneden
den neus tot aan de kin stak iets meer vooruit dan
men het bij de meeste Europeërs ziet, doch zelfs
onder deze zou het hem niet lelijk gemaakt heb
ben. De Phellata tot welke hij behoorde, hiel
den zich op in een groot deel van het noorden van
Afrika, dat onze aardbeschrijvers Belad el Gerid
(Biledulgerid) en Zahara noemen. Ader, volgens
zijn zeggen, behoort aan een Sultan die van dien
van Agades afhankelijk is, welken hij het hoofd
van alle de Tuarycks noemde. Van Ader naar Zan
fara waren vier of acht dagreizen door streken door
Phellata's en Negers bewoond. g De toenmaliSgoe re
geerder van Zanfara Osman Ibn Phoduah geheten,
was Scheik-el-din, Zo veel als patriarch over alle
de Mahometaansche Negerlanden, en men deed be
devaarten naar hem. Hij was van de stam der
Phellata's, maar zwart. Ik mag uit deze berichten
van Dr. SEETzEN (216), die veel licht over de
aardrijkskunde van Afrika verspreiden, hier niet
meer overnemen, dan alleen het verhaal van
denzelfden Phellata, dat pelgrims van Yani en
(216) Geschreven verzamelingen, door vATER gebezigd.
( 249 )
Tombuctoe over Ader naar Mekka waren gegaan,
en dat de Tuarycks tot op drie dagreizen van
Egypte stropen, en de karavanen van Fezzan naar
de zuidelijke landen geleiden. MoLLIEN sprak me
de een Foelah die de reis naar Mekka had ge
daan, en hem verzekerde dat de Dialli-ba in den
Nijl valt. Uit dit alles is blijkbaar hoe zich de
Foelah's ver uitstrekken , en de taalproeven die
men op zeer verwijderde punten heeft kunnen op
zamelen bevestigen het. De Phellata's voeren den
bijnaam van Arabieren, denkelijk ter onderscheiding
van de Tuarycks, van de enen, en van de Ne
gers, van de anderen kant, en het is, daar zij
den Koran hebben aangenomen en er veel Arabisch
in hunnen tongval is, niet vreemd. In Egypte geeft
men gewoonlijk de naam van Fellah aan alle land
bouwende Arabieren, in tegenoverstelling der Beduï
nen. Men gist dat dit woord, dat in het Arabisch
is overgegaan, de betekenis bevat van de naam
der Foelah's ; zelfs wil men dat de Fellah's in
Egypte gene nakomelingen van de Arabieren zijn.
4e.
VERMENGDE NEGERS EN NOORD - AFRIKANEN
Wij zagen dat de Romeinen ten zuiden van Fez
zan tot naar de Niger toe krijg , en enigen tijd
zelfs gebied, hebben gevoerd. Het is niet onwaar
schijnlijk dat dit aanleiding zal hebben gegeven aan
stammen van Garamanten, Numidiërs, Getuliërs, die
( 250 )
grotendeels aan een onbestendige leefwijze ge
woon, maar nogtans niet afkerig van de land
bouw waren, om zich de druk der Romeinse
macht te onttrekken, zich aan de zuidelijkere ,
zwarte volkeren aantesluiten en er zich, Zo zij
het niet reeds vroeger gedaan hadden, meê te ver
binden. De bijnamen aan sommige der Getuliërs
en Aethiopiërs (217), naar de kleur, door PToLE
MEUs gegeven, bewijzen vrij duidelijk zulke ver
mengingen, te meer daar hij volken, die hij be
paaldelijk als Negers of als Aethiopiërs opgeeft »
tussen andere plaatst zonder er die onderscheiden
de benamingen bijtevoegen. Men houde daarbij in
het oog dat het kenmerk van onderscheiding, de
scheidsmuur tussen de Heiden en de vererer van
den Propheet, eerst eeuwen daarna werd daargesteld.
Een middel tot nader herkennen van- de Ro
meinsen invloed kan, bij nauweren omgang met
deze volkeren, zich voordoen in de graad van
volkomenheid en wijze van behandeling van hunne
handwerken, die men wil dat in deze landstreken
werkelijk een hoger' trap hebben bereikt. Wat
daarvan zijn mag, men kan zich nauwelijks voor
stellen dat een levendige en rijke koophandel eeu
wen lang tussen deze naburige landen zou zijn
gedreven, zonder dat zich lieden van dezen en
dien landaard over en weder zouden hebben neêr
gezet, huwelijksbetrekkingen aangegaan, en wat
dies meer zij. Men vindt van geheel zwarte
(217) Melano - Getuli, Leuc- Aethiopes.
II
( 251 )
Tuarycks gewag gemaakt. Hoe vorsten uit het
noorden van Afrika over volkeren bezuiden de woes
tijn geregeerd hebben, en de handel zich aldaar in
handen van de Berbers bevindt, is reeds hierboven
aangemerkt.
Van alle deze volkeren, door Leo begrepen on
der de Nigriten, verdeelt hij de talen ten zuiden
van de Zahara in twee hoofdtakken : die der Gu
bers, van de oostelijke rijken Guber, Cano, Case
na, Zegzeg en Gangara, en de Sungay-taal in de
westelijke rijken Gualata, Tombuctoe , Gine, Mel
li en Gago. Van de tweeden tak is Gualata de
hoofdzetel, liggende in het midden der landstreken
die hij als de woonplaats van de Berberstam Zan
haga beschouwt. Deze laatste schijnt nog ver zui
delijk in de Negerdialekten te zijn overgegaan; de
taal van Yani was, volgens PARK, geheel verschil
lende van die hij tot daartoe gehoord had, de Ne
gers noemden dezelve Tani-Koemma en de Moen
Kalam - Soechday, welk laatste vATER voor de al
gemene benaming van de gezamenlijke tongvallen
en met Sungay overeenkomende houdt.
III. HET EIGENLIJKE MIDDEL - AFRIKA.
Zwarte, of zwart-bruine Negers, met ingedrukten
neus, vooruitstekende onderkaak, dikke lippen,
en kroes hoofdhaar..
Wij stellen de algemene grenzen van deze afdee
ling, ten westen, van de Senegal en de mond
( 252 )
van de Gambia tot aan kaap Negro, van de 12den
graad noorderbreedte tot de 16den graad zuider
breedte en door 30 graden oosterlengte, een 'boog
der kust volgende van niet minder dan elfhonderd
uren uitgestrektheid ; van dit zuidelijke punt oos
telijk opwaarts tot aan de Maanbergen en de ger
bergten aan de Opper-Nijl; en van hier langs den
loop van de Niger dezen driehoek sluitende.
Het is niet mogelijk, en, al ware het, zal men
het hier niet verlangen, de afscheiding van het ge
bied van elk volk aantewijzen. Wij hebben ons gene
aardrijksbeschrijving, maar de kennis van hun ta
Ien, voorgesteld, en alleen Zo veel van hunne
lotgevallen te zeggen als ter zake van deze wetens
waardig is. Het opnoemen van meer dan zestig
Negervolkeren die onder deze afdeling behoren,
zou onze kundigheden weinig uitbreiden, hoezeer,
in meer dan één opzicht, de verhalen van verdien
stelijke schrijvers over hen de weetgierigheid gaan
de houden, naar welke wij dus liever verwijzen;
vertrouwende dat de beknoptere wijze van behan
ling, ten aanzien van de noordelijke stammen in
Azië aangenomen, ook hier bijval vinden zal. Even
als daar staat er ene, hier gewis talrijke, bevol
king voor onze ogen, halfbeschaafd, weinig ver
licht, ten dele slechts duistere begrippen van
godsdienst bezittende, en mindere wezens, de luis
ter der opgaande zon, de zuiverenden invloed des
vuurs (218) vererende, of, met de leer van den
(218) LEo AFR1c., VII. c. 1, waarin, mogelijk, een wenk ligt
over hun afkomst. -
( 253 )
Propheet, hogere begrippen, bijgeloof van een'
anderen aard, en onverdraagzamen ijver of vreem
den - haat ingezogen hebbende, en in onmiddellijke
aanraking met Europa komende na een lange tus
schenreeks van tijden. Van de volkeren van Afri
ka is het te vermoeden dat enige in beschaving
zijn terug gegaan, want zij weken al verder af van
grenslanden waar wetenschappen bloeiden, de wol
ken die bij de naburen oprezen breidden zich over
hen uit, en zij misten het grote werktuig voor
de Europesche vorming, de drukpers. Geslachten
na geslachten trokken er rugwaarts in de binnenlan
den, maar vonden er op de uiterste zijden gene
gevestigde monarchijen, van waar zij, veroverende
of veroverd, kundigheden konden aanwinnen; het
noorden van Afrika zelf was het land niet van
waar de ruilhandel enig voordeel voor de zedelijk
heid of vorderingen kon aanbrengen, terwijl de
haat tegen de machtigere en Mahometaansche stam
men, die hen vervolgden, veleer de omgang af
sneed. Voor eigene ontwikkeling wogen de warm
te van het luchtsgestel, de vruchtbaarheid van den
bodem, die in vele dier landen Zo geheel en al
het omgekeerde is van de dorheid der zandwoestij
nen, de geringe behoeften voor het leven, volko
men op tegen de meerdere levendigheid van het
Afrikaansche boven het Aziatische ras. . Zouden
wij , dit alles bedenkende, en in onze verbeelding
de volkeren van die beide werelddelen tot de Eu
ropesche maatschappelijkheid gebracht ons voorstel
lende, onzen blik over Afrika niet enige eeuwen
( 254 )
verder voorwaarts dan over Azië moeten uitstrek
ken? Hoe nietig, hoe vernietigend, zou ik schier
zeggen, de kusthandel der Europeërs, sedert drie
honderd jaren, voor zulk een oogmerk geweest is,
weet ieder die, tussen wijsgeerachtige droomen
en winstbelang onpartijdig doorgaande, aan den
hoofdtak van dien handel denkt.
Het, Zo even, in algemene trekken nopens de
ze Negervolkeren ter neder gestelde zullen wij be
waarheid vinden in de bijzonderheden die ik over
enige derzelve nu kortelijk ga aanvoeren. Dade
lijk bewijs van verwantschap, of proeven van de
afkomst van de talen van allen, van denzelfden
stam, mogen zij wel niet opleveren, maar zekerlijk
gene gronden om de mogelijkheid of waarschijnlijk
heid daarvan te loochenen, en wij zullen er tevens
enige stalen van de meer of minder gevorderden
staat van deze volkeren, met betrekking daartoe,
in aantreffen.
1°.
Ten zuiden van de Senegal , en het westelijkst
bij de Oceaan, is het machtig, krijgszuchtig en
werkzaam volk der yALoFs , niet Zo talrijk echter
als dat der Foelah's. Zij behoren tot de schoonste
Negers, wel gemaakt, met regelmatige trekken,
een enigzins ronden neus, niet zeer dikke lippen,
wollig haar, een glanzige zwarte huid. Daar zij
de zwartsten zijn van alle de Negers, zodat zij
niet ten onrechte de naam van Talofs, Zwarten,
( 255 )
voeren, ligt daarin een bewijs dat deze kleur niet
onmiddellijk het gevolg is van de brandende hitte
der zon, aangezien zij het verste van de even
nachtslijn zijn verwijderd. Naar mate zelfs men
deze nadert neemt het donkere af. Zij schrijven
zich een zeer oude afkomst toe, op welke zij
trotsch zijn. Voorheen waren zij tot één staats
ligchaam verenigd onder een vorst die zich Boerb
i-Yalof noemde. Thans regeert deze nog een bin
nenlands gedeelte en ontvangt de hulde van de
hoofden der stammen die, schoon zijn opperbewind
nog erkennende, onder hun eigene vorsten staan.
Hunne taal is welluidend , rijk in klinkletters en
gemakkelijk om aanteleren. Enkele van hunne
woorden komen met de taal der Foelah's overeen.
Men vindt nog onder de Yalofs een zwervende
stam, Laaubees genaamd, wier levenswijze en be
staan met dat der Heidens overeenkomt. Meer ge
lijken naar de Yalofs in taal, schoon met hen in
gedurigen oorlog, hun naburen, de Serreres,
die, in een soort van gemenebest-regering afge
zonderd, zeer eenvoudig, naakt, van de veehoede
rij, leven. Zij wonen meest bij de kaap Verd, en
worden gehouden voor de oudste inwoners van dit
gedeelte der kust.
2e
De sERAwoLLIEs, Seracolet's der Franse rei
zigers, maken een verbond van gemenebesten uit,
waarvan Galam, in het gebied van dezen naam, de
( 256 )
hoofdpaats is. Deze stad is het middelpunt van
een aanzienlijken handel en de voornaamste markt
voor de slaven die uit de binnenlanden worden aan
gevoerd. De taal , onaangenamer dan die van de
Foelah's, heeft vele keelklanken en is verbreid
door de rijken Cassan, Kaarta, Ladamar en Bam
barra, waar de Serawollies handelen.
3°.
De MANDINGo's, een der aanzienlijkste en uitge
breidste volkeren in dit gedeelte van Afrika , wier
vaderland dieper in ligt, zijn zeer kennelijke Ne
gers, met diepe kleine ogen, sterk van ledema
ten, niet heel zwart. Zij dragen baarden en vei
len hun tanden spits. Zij zijn verstandig, ar
beidzaam, en hebben de koophandel van deze
landstreken voornamelijk in hun handen. Uit
hoofde van dezen en van het aanzien dat zij ge
nieten reizen hun priesters, Maraboet's gehee
ten, door een groot deel van Afrika, zodat, ook
door hun vele kolonien, hun taal zeer ver
breid is. Zelfs stammen de inwoners van de Kaap
verdische eilanden, die tijdens de ontdekking onbe
woond waren, van de Mandingo's af, vermoede
lijk van daar heen gevoerde slaven, de taal dezer
eilanders is zeer met Portugeesch gemengd (219).
Omstreeks het jaar 1100 had, naar een bij dit
(219) De inwoners der Bissayos-eilanden en andere zijn mede
Negers.
( 257 )
volk bewaarde overlevering, een Mandingo'sch le
gerhoofd, tevens ijverig voorstander van het Maho
metismus, Bemboek, de rijke goudmijnen van Na
takon en Semayka, en andere omliggende landen
vermeesterd, en in de zestiende eeuw werden de
Portugezen, die er hun gebied gevestigd hadden,
Op één nacht, door een zamenzwering vermoord.
Overal langs de Gambia spreken de Mandingo's de
zelfde taal; in Bemboek, en in Bambarra, de in
woners van welk land buskruid bereiden, wijken
de tongvallen er enigermate van af. Uit PARK en
anderen (220) kan men taalproeven opmaken. Men
zegt dat bij sommige gelegenheden de mannen er
ene taal spreken die de vrouwen niet verstaan kunnen.
Taalverwantschap voegt de JALLoNKA's en de
soKKo's aan de Mandingo's. De eersten, enigzins
roodachtig, met lelijke en grove trekken, zijn voor
de Foelah's in de bergen geweken, hebben een'
harden tongval, en zijn nog Heidenen, de laatsten
wonen zes tot zeven weken reizens van hun ver
wijderd aan de kust, schoon binnenlands misschien
digter bij; zij zijn, naar 't schijnt, meer beschaafd
dan de anderen, en hun godsdienst is een meng
sel van Mahometismus en Christendom, met enige
denkbeelden aan hun land en gebruiken eigen ver
mengd.
(220) De Alg, Ges, der reizen, IV, D. MoLLIEN II. D.
( 258 )
4°.
Woestere, schoon wakkere Negerstammen volgen
op deze ten zuiden, naar de Sierra Leone, waar
de zendelingen der Engelse volkplanting aan het
onderwijs arbeiden van de naast bij hun liggende
BULLAM, wier Koning over de rivier en verschei
den eilanden bij dezelve gebiedt, en van de soE
soE , die, naar hun woonplaatsen, in wel dertig
stammen verdeeld zijn. Men heeft over de taal van
deze beide laatsten, die niet verwant schijnen, meer
waarnemingen kunnen verzamelen; in de eerste ont
dekt men een zeer sterken neusklank; in de tweede
onder anderen een zeer diep opgehaalden keelklank,
dien de Engelsen met de uitspraak der r, naar
den Northumberlandsen volkstoon, vergelijken,
verder, zelfstandige, ook van andere afgeleide, en
bijvoegelijke naamwoorden, voornaamwoorden, ver
voegingen van werkwoorden, en meer bijzonderhe
den, die een gevorderden graad van kunde aandui
den, en de voor hun sedert het begin dezer eeuw
te Edinburg gedrukte leerboeken, gereeder ingang
kunnen bereiden; een derzelve is een Katechismus
ten dienste der kinderen om de Christelijken gods
dienst tegen dien van Mahomet te vergelijken.
5E
Voorbij deze komen wij aan een meer binnen
waarts liggend rijk, waarvan aanverwanten op de
Greinkust gezeten zijn, dat het rijk heet van MA
( 259 )
Noe, Zo veel als het herenvolk betekenende.
Bij hun bestaat, even als bij de Soesoe, de instel
ling van een geheim verbond of strafgericht. De
Negers langs deze kust leven veelal van de vis
vangst langs de rivieren; de enige taalproef we
gens hen voorhanden, is een morgengebed der Is
SINEsEN, nadat zij zich in de rivier hebben ge
wasschen : ,, mijn God geef mij rijst en yams en
goud, geef slaven en rijkdom, geef gezondheid en
vlugheid.” Wijders heeft men van deze – noch
van de ivoor- of tand-kust weinig berichten, alwaar
gene Europeërs kantoren gevestigd of ontdekkin
gen binnenwaarts gedaan hebben.
6°.
Meer is bekend (221) van de Goudkust (222) en
de aldaar wonende of handelende FANTIJNEN en AMI
NA's; deze laatsten zijn een uitgebreid volk dat on
der een koning en onderkoningen staat; de kwA
KA's, een stam derzelve, zijn olifantjagers, gelijk
wij die nog in Nubië, Zo als oudtijds in de be
schrijving van PToLEMEUs, aantreffen, die het ge
boorteland der olifanten in het hart van Afrika on
der de evennachtslijn stelt. Naar een Deensche
(221) Vooral door BosMAN's Beschrijving, onder de nieuweren'
vergoeden de berichten van DE MARRéE rijkelijk zijne mindere zorg
vuldigheid omtrent de stijl van zijne Reizen op de Goudkust
(222) Men heeft aangewezen dat de namen van vele Negers op
de Goudkust Hebreeuwsch zijn, en leidt dit af van betrekkingen
met de Karthagers.
- ( 260 )
Inleiding tot de Fantijnsche en Akraische talen (223)
is de eerstgenoemde dezelfde als die van Amina,
en Zo ver verspreid dat men zeggen kan dat zij
van allen op de gehele Goudkust van A..im (224)
tot Rio. Volta verstaan wordt , Zo men enige
bergnegers uitzondert.
Met name kent men van deze de ADAMPEN ,
voormaals lijfeigenen van die van Akkra, die hen
deels aan de kust woningen gaven voor de vis
vangst, deels hoger landwaarts om beplantingen
aanteleggen.
FIDDA en ARDRA waren tot in het begin der
achttiende eeuw rijken die zich van de Rio Volta
tot aan dien van Benin uitstrekten, doch, waar
schijnlijk door verkering met de Europeërs ver
zwakt, overheerd zijn door de Koning van DA
HoMy, wiens voorvaders, honderd jaren vroeger,
nog slechts over één dorp geboden. In de beschrij
ving van deze beide rijken merkt men een buiten
gemenen invloed van de priesters en hun opper
hoofd. Aldaar bestond ook, gelijk in Dahomy, en
in meer noordoostelijke landen van Afrika, het ge
bruik dat de eerste staatsdienaar de opvolger van den
vorst verkiest uit alle de zonen die dezelve staande
(223) Van c. PRoTTEN, Kiöbenh. 1764. Hij was onderwijzer
der jonge Mulatten te Christiaansburg, en aldaar geboren.
(224) OLDENDORP, die zijne berichten bij de overgevoerde Ne
gers op de plantaadjes inwon, plaatst Akkim's nabij de kust, ande
ren in een inlands rijk, dat 160 rot 200 mijlen inwaarts aan
vangt. Mag men daarbij aan betrekking denken tot de Axumiten
in Abyssinië ?
( 261 )
zijne regering verwekt heeft. De taal van Ardra is
ook die van Dahomy en schijnt Zo na althans aan
die der Fidda's te komen dat zij zonder tolk met
deze onderhandelen.
7e .
Een uitgebreide taaltak is die der coN Go, ten
minste veertien graden ver langs de kust, en onze
ker hoe ver in de binnenlanden. Lo-ango, Kakongo,
Ango-la, Mand-ongo (225), Jomba, blijken daarme
de verwant te zijn, en schijnen, met nog andere,
enigzins van het eerstgenoemde gebied aftehangen.
Hetzelve strekt, zuidwaarts van de Zaïre (226),
de Barbela van D'ANvILLE, tot aan de hoge
(225) Het voorzetsel ma duidt de koning of bestuurder van het
land of gewest aan, voor welks naam zij het plaatsen. Mandongo
doet denken aan de Mandingo's. Aan het verblijf der Portugezen
heeft men enige boeken om de taal te leren te danken.
(226) Volgens de Inleiding van TucKEy's Ontdekkingsreize daar
heen, I. D. bl. 18, geven de inboorlingen dien naam aan alle
grote rivieren, maar is de eigenlijke Moianzi enz.addi, dat is, die
alle de overige rivieren verzwelgt, waarvan ik nogtans in de voor
denlijst geen spoor vind, noch bijna enigen uitgang die naar de
zen gelijkt. Deze reiziger zegt van de Congo dat zij den
naam van Zaïre niet kennen, I. D. bl. 300, hetgeen een ver
schil van taal aanduidt. In de Instructien aan hem gegeven
wordt gezegd, bl. 56, en II. bl. 323 nader getoond, dat de taal
van Mozambique overeenkomt met die aan de Zaïre, doch deze
opwaarts nog niet onderzocht zijnde, schijnt dit weinig zeker, even
min als de betrekkingen tussen de zuidwestelijke die wij onder
dit n°. brengen, en de noordwestelijke, onder de voorgaande non
mers aangewezen.
( 262 )
bergen en zandwoestijnen van Angola en de rivier
Denda, en oostwaarts tegen Matamba en andere
nog onbekende landen. Reeds op het laatst der,
vijftiende eeuw vestigden er zich de Portugezen,,
waar Loanda San Paolo hun hoofdplaats is, en
voerden er het Christendom in, men herkent er
nog de uitwerksels van die bezitneming.
Van sporen van binnenlandse betrekkingen ver
meldt TUCKEY dat men te Malemba overvloed van
bewerkt koper vindt. Hij zag aldaar een met beeld
werk gesneden Fetiche, die om de hals werd ge
dragen, twee mannen voorstellende, die geen Ne
gergelaat maar volkomen het Egyptische hadden.
De gewoonte der Congo, van de lijken te om
zwachtelen, wijst op een voormalige bekendheid
met het oosten van dit werelddeel (227). Men
heeft ook opgemerkt dat een soort van vijgeboom,
zeer nabijkomende aan de ficus religiosa van Indië,
ook aan de boorden van de Zaïre als een heilige
boom vereerd wordt (228).
(227) Reize, I. D. bl. 226, 227, 295 en II. D. bl. 136. Over
dezelfde Fetiche zie ook DE GRANDPRé, Voyage en Afrique,
I. 48, en over deze behandeling der lijken, I. 145.
(228) TUCKEY, III. 117. De kruidkundige die deze ontdek
kingsreize vergezelde merkt aan dat de ananas en de banaanboom,
die in Indië te huis behoren, hoger, landwaarts-in worden ge
vonden dan de Europeërs zijn doorgedrongen, en door de inboor
lingen daarheen moeten zijn gebracht. Er is alle rede om te denken
dat zij die door de Portugezen in de zestiende eeuw hebben beko
men, even als de rijst, die zij thans niet meer telen, en andere
gewassen. Zie D. II. bl. 272 en III. 151, 153, 155, 157, en
MoLLIEN, Voyage en Afrique, II. 84. - - -- - l
( 263 )
Ook elders op de kusten van Afrika hebben de
tochten der Portugezen hun taal overgebracht, die
er, echter als zeer bedorven dialekten, door de
Europeërs gebruikt wordt.
Schoon tot ééne hoofdtaal behorende, worden
de tongvallen onderscheiden aangewezen. In dien
van Loango en Kakongo ontbreken de h, r, x,
voor de medeklinker in het begin van een woord
wordt een m of n even aangeslagen, a en o zijn
de gewoonlijkste klinkers en vele woorden gaan er
op uit. Behalve de vele vormen, een bewijs van
beschaafdheid, toont zich ook deze in de rijken
voorraad van afgeleide werkwoorden. Nogtans zijn
de kleinere rededelen, gelijk als bijwoorden en
zamenvoegsels schaars.
Den tongval van Kongo beschrijft men als bui
tengemeen zacht, vloeijend, buigzaam, niet zeer
welluidend, maar aangenaam, met kortopvolgende
tweeklanken. De lidwoorden, bij de zelfstandige
naamwoorden gevoegd, maken de taal zwaar om te
leren, men onderscheidt acht klassen daarvan, naar
dat het lidwoord verschilt, en naar dat dit de letter
waarmede het naamwoord aanvangt doet veranderen.
Ook zijn hier de afleidingen veelvuldig, en niet
minder Zo de vervoegingen der werkwoorden naar
de tijden en wijzen. een zeer opmerkelijke wijze
van afleiden in de werkwoorden, en die nergens
met die zorgvuldigheid wordt wedergevonden, tenzij
in de Amerikaansche talen, is de bijvoeging die de
algemene werking op een bijzondere aan enige
plaats of omstandigheid verbondene overdraagt, en
( 264 )
de betrekking tot een ander voorwerp duidelijk ma
ken moet, bij voorbeeld: bouwen (cutunga), een
huis op zekere bepaalde plaats bouwen (cutangui
la) ; desgelijks als men aankomen, van het ergens
aankomen, onderscheidt (229).
In het Angola'sch ontbreekt de r niet, wordt
nogtans niet verdubbeld; de n wordt er aangesla
gen voor alle woorden die met b, d, g, v, z,
beginnen; vele woorden zijn er alleen door het '
accent onderscheiden.
8e.
Tot dus verre zuidelijk afgedaald zijnde, en la
ger hebben wij over niets dat in deze afdeling kan
vallen ons dienende berichten, verlaten wij de kust
en trekken noordwaarts naar de binnenlanden, waar
wij de KALABARI (230) bij een rivier van dien
(229) Deze en andere verfijningen mogen bij volkeren die tegen
woordig Zo weinig beschaafd zijn, ,, gedroomd ” voorkomen, zoo
als het de uitgever der Reize van TUCKEY, II. 327, noemt. Men
zal van mij gene verdediging vergen van het hier of elders op
gezag van geachte taalkenners ter nedergestelde, maar ik meen te
mogen aanvoeren: dat zulke ontledende waarnemingen op bijzon
derheden steunen, door vATER, HERvAs en anderen ontwikkeld,
maar voor ons bestek niet geschikt; en dat het niet aantreffen der
zelve bij een oppervlakkige beschouwiug, of bij het inzien van
ene woordenlijst van een paar tongvallen, hoedanig men in de
gemelde Reize, II. D. bl. 328-355, mededeelt, niet omverwerpt
hetgeen op een nauwkeurig onderzoek rust. - Overigens ziet een
ieder dat dergelijke Lijsten niets meer zijn dan de eerste, en on
misbare, grondslagen voor etymologische ontledingen.
(230) Kunnen zij ook betrekking hebben tot de groten Bar
slam, hier boven, bl. 212? - -
( 265 )
naam, en naburen, vrienden en taalgenoten van
een talrijk volk, de IBois, aantreffen. Deze laatste
drijven handel tot in Egypte, van waar zij wapen
tuig en kledingen halen, en voeren gedurig krijg
met de Igan en Evo; desgelijks zijn de eerstge
noemde steeds in oorlog met de Bibi die zij als
menseneters beschrijven. Zo men de oudere
reisberichten geloven moet, schijnt het dat er in
dit gedeelte nog volkeren in dien staat van bar
baarschheid leven ; de ANSIKo, ook Makokko, of
Mokko, als dappere krijgslieden en bekwame boog
schutters beschreven, bieden, volgens hen, het
mensenvleesch even als dat van dieren openlijk
te koop. Men meent dat zij aan Nubië gren
zen. hun taal is ruw en hard, de Kongo kun
nen dezelve moeilijk leren, zij daarentegen leren
gemakkelijk die van de laatstgenoemde.
9°.
Achter de vroeger aangewezen volksstammen
langs de kust, waar de slavenhandel wordt gedre
ven, dragen de landen zuidoost van de Rio Vol
ta, en de zuidelijke oever van deze rivier, de naam
van KREPE, en het is van daar dat in vredestijd
bijna alle de slaven door kooplieden uit Fante, uit
Akra, en uit Europa werden opgekocht. De ge
noemde rivier scheidt de Krepeërs van de Akimers
en de AssHANTIJNEN. Deze laatsten zijn donkerder,
zwarter, vlugger dan de strandnegers, en door
gaans van een aangenamere gestalte. De AKWAPIM,
( 266 )
naast hen, zijn bergnegers die geheel in de staat
der natuur leven.
Een verbazende tussenruimte, nauwelijks en
schemerachtig door de enkelen trek dien wij no
pens de Ibo's en Ansiko's hebben kunnen vasthou
den, aan de oostelijke delen van Afrika aange
hecht, ligt er onbekend voor ons, tot dat wij bij
de Negervolkeren bij de Opper-Nijl komen; en
wij spoeden ons nu daarheen door de berglanden
en woestijnen die er zijn mogen boven de bronnen
van de Senegal en de Gambia of bij de oostelijke
oevers van de Gulbi.
I0°.
Hier ligt dan een rijk van aanmerkelijke uitge
strektheid, BoRNoE, of Barnoe, in de landtaal
Birni. Het was zodanig nog niet toen Leo er
zijne beschrijving van vervaardigde, grenzende des
tijds ten westen aan Gangara, en ten noorden aan
de woestijn Barka. Sedert heeft het een menigte
der naburigen van zich afhankelijk gemaakt, en is
een groot deel van dat van Soedan cijnsbaar aan
den Sultan van Bornoe. In hetzelve worden ver
scheiden talen gesproken; een Sherif Imhammed,
die ver in Afrika had gereisd en van wien Europe
sche reizigers onderrichtingen hebben bekomen, sprak
van ten minste dertig; ook noemde een Neger van
Affadeh, een plaats nabij het oostelijke deel van
het eigenlijke Bornoe, er aan Dr. seETzEN ver
scheidene op; slechts van de twee laatstgemelde
( 267 )
weet men iets nader; die van Affadeh heeft enige
klanken die de gezegde reiziger voor volstrekt on
uitsprekelijk voor een Duitser verklaart. Leo
vondt het Bornoesch zeer overeenkomende met de
taal van Gaog, dat aan Dungala en Egypte grenst,
en hij zelf bezocht en van nabij leerde kennen. De
reeds genoemde Sherif zeide dat het veel van de
taal der naburige Negers had. Of intussen de
inwoners van het eigenlijke Bornoe volkomen Ne
gers zijn is niet uitgemaakt. Naar sommige opga
ven hebben zij de kleur alleen; naar anderen zijn
zij het stellig, en zwarter dan de Negers, van Ha
oessa. De Sultan die er ten tijde van Leo regeerde,
was uit het Libysche volk Berdoa, en dus een
Berber van afkomst.
Een der aan Bornoe onderworpen rijken is MoB
BA, ook Dar-Szeleh en Bar-goe geheten, en niet
lang geleden bekend geworden , liggende in ene
zuidwestelijke richting van Dar-Foer; Vara is de
hoofdplaats en zetel van de Sultan, die het onder
bewind voert. Het rijk van Bagirma is er mede
verenigd, en door deze uitbreiding zijn er een
aantal dialekten in gebruik, waarvan wij evenwel
gene nadere bijzonderheden hebben. Deze Negers
wonen in hutten van riet met een kegelvormig
dak, gelijk de Negers van de westkust ze bou
wen, slechts de Sultan en de kooplieden uit Dar
foer hebben woningen met leemwanden.
( 268 )
11°.
De Bahr el Ada, een arm van de Nijl, scheidt
de scHILLoEKs af van Darfoer. De inwoners van
Abyssinië zijn hun naburen ten oosten, met wie
zij gedurig in onrust zijn. De merkwaardige hoofd
tak van de Nijl, de Bahr el Abiad, stroomt door
dit land. Tombélé, de hofplaats van de Boeëb
Kudjé, of Sultan, is een grote stad. Buiten de
steden zijn deze Negers niet in dorpen verenigd,
maar wonen in verspreide huizen van leem, met
riet gedekt. De Schilloeks bezitten goede boten
voor het overzetten over de rivieren, zij gaan
naakt en zijn de enige met wie de Darfoersche
kooplieden, zuidwaarts, een vriendschappelijken
handel onderhouden. Zij hebben geen anderen eer
dienst dan dien der Fetiches, opgerichte ruwe stee
nen, of bomen, zijn voorwerpen hunner aanbid
ding; zij hebben gene beelden.
Een tak van deze Schillocks heeft in het begin
van de zestiende eeuw Sennaar bezet, en er de
stad van dien naam, tegenwoordige hoofdstad Van
dat rijk, gesticht. Zij hebben er de Mahometaan
schen godsdienst aangenomen, en zich de Arabi
schen naam Funge, dat is, overwinnaars, gege
ven. Waarschijnlijk heeft het een en ander invloed
op hun taal gehad. 1,
Hieromstreeks leeft een Heidensch volk DAHE
RA, dat de maan aanbidt. Het bestaat uit wolha
rige Negers met platte neuzen, en spreekt ene
welluidende onderscheidene taal. De Schilloeks in
( 269 )
Sennaar bedienen zich er van als een leger om de
onrustige Arabieren in toom te houden. Hunne
woonplaats is in de grote vlakte tussen den
Nijl en Dender, maar eigenlijk worden zij aange
kocht of geroofd uit Fezuelo en de zuidelijke pro
vincien Dyre en Tegla. f -
I2e
Ik besluit dit overzicht met DARFoER, het land
Foer, waarbij ook de landen RoNGA en koelLA ge
legen zijn en nog andere toe behoren. Toen Brow
NE er ongeveer 30 jaren geleden reisde, vond hij het
machtig en zijne oostelijke naburen overwinnende.
Volgens hem zijn de inwoners van de Guinesche
Negers onderscheiden, schoon gelijk deze kort en
wollig haar hebbende, enkele slechts hebben lang
haar , dat voor iets schoons gehouden wordt; de
slaven daarentegen die uit zeker land Fertit, dat is,
der afgodendienaars, naar Dar-Foer gebracht worden
hebben al het uiterlijke van de Negers van Guinea.
Het schijnt dat de Foeriërs, vóór het aannemen
van het Mahometismus en het vestigen van het
koningschap onder hun voor ruim anderhalve eeuw,
even als andere volken uit rondtrekkende stammen
bestonden. BRowNe herinnerde zich in een ge
schrevene Arabische geschiedenis te hebben aange
troffen, hoe de eerste verbreiders van die godsdienst
leer, uit Egypte naar het Zuiden gaande, op een'
volksstam stuitten die de naam van Foer droeg.
Hij meent ook dat de Dageoe, die vóór de Foe
( 270 )
riërs in deze oorden machtig waren, oorspronkelijk
uit het noorden kwamen, verdreven uit landen die
nu onder Tunis staan. De taal van Darfoer heeft
weinig overeenkomsten met die van omliggende
gewesten, daarentegen is er Zo veel Arabisch in,
vooral zelfstandige woorden, dat dit wel een vijfde
uitmaakt op een verzameling van omtrent 700
daarvan bekende woorden, en dit schijnt niet en
kel, gelijk men het in andere landen tussen Bor
noe en de Nijl aantreft, uit het zamenwonen met
Arabische horden, ook niet uit de gemeenschap
pelijken godsdienst, maar uit een ouderen en vroe
geren, nog niet bekenden zamenloop te zijn ont
staan. In Dar-koella, waarheen lieden uit Darfoer
en Borgoe reizen om voor zout dat zij hebben in
gekocht slaven te ruilen, zijn de inwoners ten dee
Ie Negers, ten dele rood- of koperkleurig. Zoo
dit bericht gegrond is, moet men aan een gemengd
ras denken, hetgeen in dit gedeelte van Afrika
dikwijls Zo voorkomt.
IV. WEINIG BEKENDE BINNENLANDEN VAN AFRIKA.
Volkeren die aan de Negers naderen maar niet alle
de trekken hebben.
Tussen de Maanbergen, en die van Lupata
welke zich tot niet ver van de zuider keerkring
uitstrekken, de zuidoostelijke grenzen van Congo,
en de oostkust van Afrika van Abyssinië tot aan
( 271 )
de landen der Kaffers, wonen, Zo veel vroegere
en latere reizen of op de kust ingezamelde berichten
toelaten met zekerheid of waarschijnlijkheid aante
nemen, vele volkeren die door enige trekken van
het Negerras de overgang van hetzelve maken aan
deze zijde van het werelddeel. Veel zouden des
wege de Portugezen een anderhalve eeuw geleden
hebben kunnen mededelen, van hun handelsbe
trekkingen gebruik makende en van die welke zij
tussen hun bezittingen op de beide kusten on
derhielden door het binnenland. Geregelde karava
nen trokken het door, tussen Loanda en Mo
zambique, en de omgang schijnt nog te bestaan
onder de inboorlingen (231). Des MARscHAis
vond in Fidda en Angra, en NoRRIs in Dahomy,
kooplieden uit de Maillys of Mallays (232), die
sedert het begin van de achttiende eeuw aldaar han
del dreven, doch welker juiste woonplaatsen ten
zuiden niet bekend zijn. Van anderen is eens deze
of gene bijzonderheid gemeld; van een machtig volk,
de Machidas, dat hun Koning een afstammeling is
van de oude Koningen van Abyssinië, van de Mos
segueios dat zij, van het herdersleven, en tegen
(231) DE GRAND PRÉ, Voyage en Afrique, I. 223, brengt een
aanmerkelijk voorbeeld bij van een Negerin die hij op de west
kust kocht. Zie ook hier boven, bl. 261, 262, 265.
(232) Zo wij hen aan de oostkust moeten zoeken, zou men
dan aan een Indischen naamsoorsprong en afkomst mogen denken?
Men vergelijke het gezegde omtrent de eilanden Male-Diu Cgelijk
Jaba-Diu) geheten, I... Stuk, bl. 103 en 134. Zo aanstonds
zal ik nog iets hiertoe dienende bijbrengen.
( 272 )
hunne meesters opstaande, tot een afzonderlijk volk
zich verenigden. Voorts wonen, na de tijd van
Mahomet, langs de geheelé kust ten zuiden van
Abyssinië tot aan Zanguebar, Arabieren; in Adel,
Melinda, Quiloa wordt hun taal gesproken en
hun invloed heeft zich nog verder af uitgestrekt,
waarvan op de eilanden St. Joanna (233) en Ma
dagaskar sporen zijn. Veel oudere bet ekkingen
van Arabië tot deze kust kennen wij door de be
richten van de Griekse schrijvers, deze gaan tot
aan een voorgebergte , Raptum, een rivier en
hoofdstad (234) van dien naam, waar men de klei
ne schepen van de inlanders vond, daar de zijplan
ken aan het dek vastgenaaid waren, even gelijk de
Portugezen er zulke te Mozambique en Quiloa
hebben gevonden. De beide liggingen komen vrij
wel overeen; PToLEMEUs kent nog enige graden
zuidelijker een kaap Prassum; doch uit die vroe
gere betrekkingen, zelfs uit de Arabische aardrijks
beschrijvers, van welke EDRISI tot benoorden Zo -
fala komt, trekken wij geen verder licht.
(233) Eigenlijk Hinzuan, een der Comoro-eilanden.
(234) Metropolis, in onderscheiding van koopstad of markt
plaats, emporion.
Hier komen derhalve in aanmerking de navol
gende :
1°. DE MAKUA oF MAKUANA.
Zijnde een volk van vele stammen achter Mo
zambique, noordwaarts tot aan Melinda, en zuid
( 273 )
waarts tot aan de mond van de Zambese, en ge
vaarlijke naburen der Portugesche bezittingen. Er
komen van hun horden, in een zuidwestelijke
richting, tot bij de grenzen der Kaffers, die naast
bij de Kaap de Goede Hoop zijn. Het zijn echter
geen Kaffers maar Negers, van een zeer sterke en
forsche gedaante.
2°.
Afzichtiger zijn de MoNJoE - NEGERs, met uitste
kende kaakbenen, dikke lippen, verward wollig
haar, en een donkere en glanzig zwarte huid.
SALT (235) zag er te Mozambique in het slaven
huis brengen die een reis van twee maanden had
den, hij meende uit een land ten noordwesten,
waar zij blanke mensen hadden gezien en paar
den, voor welke laatste zij zeer bevreesd waren.
Hunne wijze van vuur te maken is dezelfde die
BRUCE in Sennaar zag. Er is aanleiding om in de
taal van deze, van de Makua, en nog anderen,
aan één uitgebreiden volks- en taaltak te denken,
hetwelk een nieuw licht over dit gedeelte doet op
gaan.
3°.
Op de kust, bij de Ouden die der Troglodyten
geheten, bevatten de Abyssiniërs de onderscheiden
volkeren die aan hun en Nubië en westwaarts aan
(235) voyage te Alyssyria.
( 274 )
de zuidwestelijke volkeren grenzen, onder de naam
van sHIHo, tot aan Arkiko en Massoea, waar de
DANAKIL, en buiten de straat Bab-el Mandeb de
ADAïEL hun stamgenoten zijn. Vóór de groo
ten inval der Gallas, die tot aan de baai Asab zijn
voortgedrongen, grensden de beide evengenoemde
rijken aan elkander en waren dikwijls in oorlogen
tegen Abyssinië verenigd, gelijk zij het zijn door
taal en zeden. Thans leiden de Danakil, onder
vele kleine onafhankelijke hoofden, een rondzwer
vend leven, aan de kust, tot de 13den graad noor
derbreedte, zich met vissen, in het binnenland
van de veteelt generende. In naam zijn zij Maho
ImCtaIlCIls
4°. DE GALLAs.
Een wild, machtig volk, door wiens invallen
Abyssinië vooral veel heeft geleden, en een deel
van zijne zuidelijke gewesten verloren heeft. Om
streeks het midden der zestiende eeuw begonnen
die invallen en hebben sedert steeds toegenomen.
De Gallas zijn bruin, de genen die in de dalen
wonen, zwart, hun haar is zwart en lang. Men
meent dat zij uit zuidelijker landstreken oostwaarts
naar Abysfinië genaderd zijn, en vindt ze in som
mige landkaarten tot onder de 3den graad noor-'
derbreedte aangewezen, in zuidelijke, Bertuma- of
oostelijke, en Boren- of westelijke, Gallas onder
scheiden; de laatste van welke de landen Gojam en
Damot omringen. Of zij met Negervolken van den
( 275 )
naam van Gala, bij kaap Mesurada en op de
Greinkust, verwant zijn weet men niet (236).
Volgens SALT zijn hun tegenwoordige bezittin
gen tussen de 8sten en 14den graad noorder
breedte en 35 tot 43 graden oosterlengte.
5°. DE AGAGI.
Onder dezen naam vindt men van een anderen
volksstam een verschrikkelijk tafereel opgehangen.
De Agagi, Gagas, Giachi, Jagges, of Schaggae,
Zo als zij, naar de onderscheidene schrijfwijze of
uitspraak, heten, worden voorgesteld als een
wild, oorlogszuchtig volk, dat, zonder eigene vas
te woonplaatsen te bezitten, sedert het begin van
de zestiende eeuw door invallen en rooftochten,
schrik en overhering door geheel Neder-Guinea,
door Benguela, ja door geheel het binnendeel van .
Afrika, verbreid heeft, tot aan een rijk dat onder
den naam van Monomotapa bekend is, zelfs tot
aan Mozambique en Melinde. Van dit laatste zijn
zij teruggeslagen, en er Zo veel bekend is, niet
weder verschenen. Onmenselijk en gruwzaam,
gretig naar mensenbloed en mensenvleesch,
hunne eigene kinderen niet opvoedende, maar el
(236) In etymologische gissingen uitteweiden, wanneer noch de
Geschiedenis noch de taalkunde de hand reiken, brengt zelden nut
aan; weshalve ik hier de opmerking, dat de uitgang gala of kala
meermalen voorkomt in de namen die men vindt opgegeven van
Afrikaansche volkeren, voor niets meer geef dan men ze waard
wil achten.
( 276 )
ders jongens en meisjes rovende, die door woest
heid en ondernemendheid zich een plaats in hunne
maatschappij moeten verwerven, vullen zij deze
daaruit aan en houden ze er door in stand, zodat
zij inderdaad nauwelijks de naam van een volk
verdienen, en men , naar zulke trekken, gene
eigene plaats aan zulke horden durft aantewijzen.
Maar, Zo afschuwelijk deze schilderij is, door de
reizigers uit de zestiende eeuw, BATTEL , LoPEz,
MEROLLA en anderen opgehangen, Zo overdreven
is zij, door de vrees, of door het ondervinden
van de wraak van getergde ruwe mensen, zoo
strijdende met het doorgaande karakter van de Ne
ger en met jongere berichten; deze toch leren ons
telkens dat de Wilde, bij het opwekken van zijne
driften, slechter wordt door de verleidingen of het
voorbeeld daar de eerste beschaafde bezoekers hem
mede ontmoeten, en laterkomende schaars het te
gengift voor bieden. Somtijds ook mag men on
derstellen dat staatkundige of andere inzichten van
eigenbelang de kleuren verdonkeren bij het voor
stellen van nog niet algemeen bekende stammen ;
en hoe dikwijls is een oog- nog geen voldoende
oordeel - getuige. BATTEL had enigen tijd onder
de Gagas doorgebracht; hun opperhoofd, dat hij
leerde kennen, had lang haar. Hij vond ze niet
geheel zonder beschaving; hun krijgsvereniging
berustte op wetten, die hij Quixilles noemt (23-),
(237) Naar welken raam men deze binnendelen van Afrika
Qui willesien of Afrikaansch-verbondland genoemd vindt.
( 277 )
en die door een ontmenste aanvoerster gegeven
waren, wier gruwzaamheid jegens haar eigen zoon
den stempel gezet had op haar karakter en wetge
ving. Vóór die gebeurtenis hadden hopen van
Gagas, onder afzonderlijke hoofden, zich elders
in maatschappijen neergezet. Men weet met gene
zekerheid of de Anziges ten oosten van Loango,
en de Ayos ten oosten van Dahomy , - met hun za
menhangen? Battel hoorde hen voorgeven dat
zij ongeveer vijftig jaren vroeger van Sierra Leone
waren gekomen; dit bericht, daar zij zeker dezen
naam niet kenden, berust op de denkbeelden die
hij zich naar hetzelve kan gevormd hebben. Bij
dit gebergte beschrijven de Portugezen de Kumbas
Manez, een stoutmoedig en gruwzaam volk van
menseneters, dat in de eerste jaren van de zes
tiende eeuw uit de binnenlanden van Afrika geko
men, en de vreedzame inwoners aan de rivier van
dien naam overvallen had, en door de Portugezen
in Congo en Angola voor verwant werd gehouden
met de Gagas en de Gala-Manu bij de kaap
Mesurade. In hetgeen DAPPER van deze laatsten
zegt is niets dat naar enen Zo woesten en wree
den aard zweemt, schoon men ook bij hun, gelijk
bij andere volkeren in die oorden, geheime ver
bindtenissen van plechtig ingewijde mannen, en ook
van vrouwen vermeld vindt. Opmerkelijk is tevens
de gewoonte van de Abyssinische Gallas, van hun
me kinderen in de bossen weg te brengen, ter
wijl zij zelf op tochten uitgaan, zodat gedurende
dien tijd niemand in het leger zich dezelve mag
( 278 )
aantrekken. Het vermoeden van verwantschap tus
schen deze onderscheiden volkeren, ontleent einde
lijk enig gewigt uit het overeenstemmen van den
tijd waarop van verscheiden kanten, zonder dat
men daarbij aan enig opzet denken kan, de inval
len van de Gallas in Abyssinië, van de Gagas
in Congo en van de Kumbas-Manez, worden ge
steld, en waardoor men aan stamverwantschap van
de opperhoofden, Zo niet aan enige ons onbe
kende omwenteling in het binnenste van Afrika,
die deze volkeren kan hebben uiteengedreven, ge
noopt wordt te denken, waarbij men niettemin de
gelijkheid van natuurgesteldheid, die op niet ver
wante stammen op gelijke wijze werkt, en waaruit
de gelijkheid van zeden en gebruiken geboren
wordt, niet moet uit het oog verliezen.
6°. ZANGEBAR. ANJOANE.
Van dit gedeelte der oostkust en van een der
daar tegenover liggende Comoro - eilanden, dat ook
Joanna genaamd wordt, vindt men bepaaldelijk aan
getekend dat het Arabisch een bestanddeel van de
taal der inwoners uitmaakt. Die van Zangebar
worden beschreven als zwart, welgemaakt , en
krullend haar hebbende, en vermengd met Arabie
ren wier dialekt van het moeder - Arabisch afwijkt.
De inwoners van Anjoane zijn een sterk ras, van
kleur tussen het zwarte en olijfkleurige, met
lang zwart haar en enigzins dikke lippen.
( 279 )
7°. MADAGASKAR.
Ook hier waren Arabieren sedert verscheiden
eeuwen op een gedeelte der kusten gezeten, toen
de Europeërs dit grote eiland in het laatst der
vijftiende en begin der zestiende eeuw bezochten.
Het bevat twee of drie onderscheiden soorten van
mensen, die, behalve het aangebrachte Ara
bisch (238), dat in 't bijzonder in het noordweste
lijke gedeelte en met een verschil van tongval, voor
namelijk in het langer of korter uitspreken van de
woorden bestaande, voorkomt, ééne en dezelfde taal
spreken. Men merkt er enige Maleische, Kaffersche
en Hottentotsche woorden in op. Zoowel de oor
spronkelijke als de van Arabieren afstammende in
woners zijn verdeeld in kasten, die der laatsten
zijn de aanzienlijkste, twee derzelve bezitten uit
sluitend het recht van dieren te slachten, waarvoor
de andere hun hulp moeten inroepen. Alle be
staan zij uit vrije lieden, de allerlaagste der echte
inboorlingen uitgezonderd, die de kaste der slaaf
geborenen is. De evengemelde echte of oude in
boorlingen zijn voor een gedeelte donkerzwart, of
zwartachtig met zulk kort kroes haar als de Ne
gers van de westkust; een gedeelte zwart, met
lang haar gelijk de Maleiërs; de andere inwoners 9
koper- of olijfkleurig, hebben geen Zo platten
neus, noch vooruitstekende lippen, een breed voor
(238) Court de gebeLIN wil daaruit betrekking met de Pheni
ciërs afleiden, waarin vATER hem niet bijvalt.
( 280 )
hoofd en open gelaat. Van de menigvuldige land
schappen van dit eiland, bezitten in 't bijzonder
Matatan en Karkanosst enige soort van geleerd
heid. hun Ombiassen, of tovenaars en genees
meesters geven onderricht, in openlijke scholen, in
de meet- en sterrekunde, en bereiden een soort
van schrijfpapier, zij hebben boeken in hun taal
die zij Madekassisch noemen, maar schrijven met
Arabische lettertekens. Reeds in 1603 zijn er hier
te lande woordverzamelingen van in 't licht geko
men. In de zamenvoeging met andere woorden
verandert de medeklinker waarmede een woord be
gint. De naam- en werkwoorden laten zich niet
buigen.
V. LANDEN DER KAFFERs, vAN QUILoA Tot AAN DE HOTTENTOTTEN,
Volkeren van een bruine kleur, die naar de even
nachtslijn zwarter wordt, en van een niet
volkomen Negergedaante. -
Men heeft het aan de grondigen en nauwkeu
rigen waarnemer Lichtenstein te danken , dat
men thans met genoegzame zekerheid weet dat het
gehele zuiden van Afrika, van Benguela en Qui
loa tot aan de zuidpunt waar de Hottentotten wo
nen, door volkeren is ingenomen van één hoofd
stam, zoowel in het binnenland als op de kusten.
Een gevoelen waarvan men, op waarschijnlijkhe
den, reeds in het begin der zestiende eeuw niet -
( 281 )
vreemd was, doch dat men naderhand uit het oog
verloor (239). De algemene naam van KAFFERs,
waaronder die menigte van stammen bekend zijn,
en die Ongeloovigen betekent, hun denkelijk door
hunne Mahometaansche naburen gegeven, is, hoe
onvoegelijk hij zijn moge, voldoende om dezen ge
helen stam te onderscheiden, wiens kenmerken, van
die van andere volkeren van Afrika verschillende, de
genoemde reiziger aldus opgeeft: zij zijn zeer lang,
kloek en sterk, en hun leden hebben een schoo
ne evenredigheid. hun kleur is bruin, hun haar
zwart, kort en wolachtig. Met de Europeërs heb
ben zij het hoge voorhoofd en het verheven neus
been, met de Negers de opgeworpene lip, en met
de Hottentotten de uitstekende kaakbeenderen ge
meen. Hun baard is niet zwaar, doch zwaarder
dan bij de Hottentotten. Zij zijn halve nomaden,
die ongaarne, door omstandigheden gedrongen, van
woonplaats veranderen, en leven van de rundvee
teelt en een weinig landbouw, hebbende geen an
der koren dan een soort van gierst.
Deze trekken, en andere van overeenkomst in
levenswijze, vindt men van de grenzen der Hot
tentotten af tot aan de aangewezen noordelijke pun
ten weder; hier en daar is de aaneenschakeling, bij
gebrek van berichten, minder duidelijk, vooral aan
de westzijde van Afrika, tussen de zuidelijkste
delen der landen die met Congo zamenhangen en
de Beetjuana - Kaffers. Hier verliezen wij de keten
(239) vergelijk lichTENSTEIN's Reize, II. D. in 't begin
( 282 )
geheel en moeten ons vergenoegen met enkele aan
wijzingen, uit de ouderen tijd der Portugezen, en
van DE GRANDPRÉ, die in het laatst der vorige
eeuw aldaar was. Des te meer zekerheid heeft men
daarentegen nopens de oostkust. Hetgeen BARRow
en BAREte zeggen van de inwoners van Quiloa,
die zij als Negers opgeven, komt Zo met de ze
den en gewoonten van de Kaffers overeen, dat men
de verwantschap niet loochenen kan. Bovendien
toont, naar mijne gedachten, de omstandigheid, dat
de Arabische bijnaam , aan deze volkeren gezamen
lijk gegeven , Zo ver zuidelijk als tot nabij de ui
terste spits is doorgedrongen, een onmiskenbaar
verband met de hogerop liggende oostkust, al
mist men somtijds een schakel. Te Mozambique
en aan de Lagoa-baai wordt deze zamenhang al
duidelijker. Het aantal slaven van Mozambique die
men aan de Kaap de Goede Hoop ziet, zijn alle
van een sterker gestel, en bruiner niet Zo fluweel
achtig glanzend van kleur, als de Negers van Gui
nea en van de Senegal. De onderkaak steekt bij
deze Mozambikers veel minder vooruit, de rug
van de neus is kennelijk, en, dikwijls zelfs, aan
merkelijk verheven, en het oog heeft een geheel
eigene uitdrukking, die men in het oog van den
Kaffer eveneens ontdekt. De Mozambieksche sla
ven (240), die Lichtenstein op zijne reis naar
de Beetjuana's bij zich had, bevonden zich bij deze
(240) Van welk volk er MARsDEN ook een kocht, waarvan hij
hetzelfde opmerke. Zie TUCKEY, Reize, 11, 322.
( 283 )
als onder landgenoten, kwamen er in de meeste
ligchaamshoedanigheden mede overeen, en verston-.
den ook enige van hun woorden. De klank van
de talen van beide zweemt zeer veel naar elkander.
Deze gehele zamenhang blijkt duidelijk in de woor
den die men thans van de onderscheiden Kaffer
tongvallen kent, en men weet dat de noordoostelij
ker wonende stammen in de omgang de zuidelijker
genoegzaam verstaan. Het verschil tussen den
tongval der Beetjuana's en der oostelijke Kaffers
is juist zodanig als men tussen twee verwijderde
stammen kan verwachten. Uit dit alles vloeit de
overtuiging voort dat alle deze wilde volkeren ten
zuiden van Quiloa en ten oosten van de volkplan
ting aan de Kaap de Goede Hoop één groten
volksstam uitmaken, duidelijk verschillende van de
Negers en Mahometanen, aan de enen, en van
de Hottentotten, aan de anderen kant, Zo als
van de laatsten nader zal blijken. Volgens den
meergenoemden reiziger reiken de grenzen der Kaf
fers ten westen tot aan de middaglijn van kaap
Agulhas tussen 37 en 38 graden oosterlengte en
ten noorden tot onder de 25sten graad zuider
breedte (241).
Dezelfde schrijver tekent met veel waarschijnlijk
heid de betrekkingen der Kaffers tot de hoger ge
legen delen van Afrika, en de weg langs welken
(241) De landkaarten van het laatst der zeventiende eeuw laten
de westkust door Kaffers bewonen tot aan de St. Maria-rivier, op
15 graden zuiderbreedte.
( 284 )
zij naar het Zuiden zijn afgedaald, schoon het ge
brek van overleveringen hierover niets stelligs toe
laat te zeggen. Zijne denkbeelden over de afkomst
der Kaffers van de Abyssiniërs en daardoor uit
Azië, verdienen te worden nagelezen (242). Langs
de bergachtige oostkust, dieper landwaarts in, be
woonbarer dan de westkust, laat hij de voorvaders
van de Kaffers als herdervolken afzakken, en zich
als een sterker ras zuidwaarts uitbreiden tot in hun
ne tegenwoordige zuidoostelijke woonsteden, van
waar zij de Hottentotsche stammen verdrongen, en
meer van de vroegere beschaafdheid verloren dan
hunne stamgenoten die in de meer begunstigde
binnenlanden achter bleven. Nog heden dragen ri
vieren en bergen in de zuidelijke Kafferlanden Hot
tentotsche namen. Aan de andere zijde toont de
overeenkomst in gestalte, zeden en levenswijze,
tussen de Kaffers en de inwoners van Mozambi
que, Madagaskar, Zangebar en Abyssinië, de fpo
ren van die betrekking. BARRow legt een dergelijk
gevoelen aan de dag, en houdt de Kaffers voor
afkomstig van Arabische Beduïnen. De Koossa
Kaffers kennen een in de binnenlanden ver noord
westelijk wonend volk de Makwina, hetwelk de
overige Kaffervolken van door hun gegraven en
verarbeid koper en ijzer voorziet. Deze Makwini,
(242) Reize, II. D. bl. 12 en volg. volgens sALT, Voyage
to Abyssinia, p. 37, note, behoren de Kaffers tot de Aethiopi
sche stammen, welker bijna onafgebroken keten van de grenzen
van Egypte af is aantewijzen. -
( 285 )
Zo als zij in andere berichten heten, grenzen den
kelijk ten oosten aan de Portugeesche bezittingen
en staan er mede in betrekking, en men heeft hun
naam met het Arabisch makini, ijzersmid, verge
leken. Welligt zijn het de vroeger vermelde Ma
kuana (243). Zo zijn ook de Briguas, aan de
rivier Kroman, twaalf dagreizens van de Oranje
rivier, op 25 graden zuiderbreedte, zeer beschaafd
en zedelijk. Zij erkennen een Opperwezen, eren
gene beelden, doen hun kinderen besnijden, be
bouwen hun landen en vervaardigen daartoe zel
ve de benoodigde gereedschappen. Zij worden door
een koning geregeerd (244). Bij dit alles heeft
de Kaffer wat hem reeds op het eerste gezicht ken
nelijk eigen is, en van de Europeër vooral onder
scheidt, schoon hij in de omtrekken en het been
gestel van het aangezicht, en in de schedelvorm
enige gelijkheid hebbe. De invloed van de lucht
op de kleur der huid, die als zij van alle besmeer
sels ontdaan is nog eerder licht- dan donkerbruin
uitkomt, en op het meer gekrulde haar, is in een
Zo lang verloop van tijd geenszins vreemd. De
beschrijving van de volkeren die bij de overblijfsels
van Butua in Monomotapa (245) wonen, en de
(243) Hier boven, bl. 272.
(244) Naar berichten van de Maatschappij der Protestantsche Zen
delingen te Londen, 1804.
(245) De oude Portugeefche schrijvers spellen het doorgaans he
nomotapa. Benoe - motapa in het Arabisch betekent : huurvolken.
Mogelijk huurden de Moen van hier hun benden. LICHTEN
sTEIN, in het ethnographisch linguistisch Archiv., I. 295.
( 286 )
karavanentochten van de Aethiopiërs uit Meroe,
doen denken aan de Kaffers. Hier voegen zich
sommige van hun woorden bij, die tot de Ara
bischen tak behoren.
--
De spraak der Kaffers is rond en vol, zacht en
welluidend, zonder te klappen of te smakken. De
wortelwoorden van hun taal zijn van één en
twee lettergrepen, de klinkers éénvoudig, zonder
tweeklanken. hun uitspraak is langzaam en na
drukkelijk, en de klemtoon rust op de voorlaatste
lettergreep.
Zodanig althans doet zij zich voor in de dialek
ten die men het meeste kent, met weinig neus
en zeer weinige keelklanken. Onder de sisklanken
zijn er die aan de Europesche talen geheel vreemd
zijn. De Beetjuana's en Koossa's maken door ene
lichte drukking van de punt der tong tegen het ge
hemelte een klank die met sch, sj, tj, sl, uitge
sproken een gesis veroorzaakt. De eerste van deze
stammen gebruiken veeltijds een r waar de ande
ren s uitspreken. Deze waarneming verdient te
meer aandacht omdat Morimo bij hen het denk
beeld uitdrukt van een Opperwezen, waarvoor de
inwoners van Sofala Mozimo bezigen. Bij de Koos
sa's komt veeltijds een doffe m vóór de zelfstandi
ge naamwoorden die met een medeklinker begin
nen, somtijds een n, maar meest nog een klinker
vóór deze doffe m, am, om, hetgeen men bij de
Beetjuana's niet hoort. Deze taal toont, overi
gens, in hare vormen een tamelijken graad van
vorderingen. De telwoorden gaan tot 100 toe. De
( 287 )
tongvallen wijken op menigerlei wijze van elkander
af, maar de verst verwijderde stammen kunnen zich
onderling verstaan.
XXIII.
HET ZUIDELIJKSTE GEDEELTE VAN AFRIKA.
De aangewezen of vermoedelijke betrekkingen der
behandelde volkeren, hebben ons ongevoelig uit het
midden van Afrika tot aan de zuidpunt doen voort
gaan, welker wedervinden, nu 330 jaren geleden,
een nieuw tijdvak opent en een gebeurtenis van
onschatbare waarde is in de geschiedenis van het
mensdom. Hoe geheel anders zal, in de loop
der tijden, een volkplanting - de Nederlanders
stichtten dezelve in 1653 - aan dezen uithoek van
het werelddeel, door banden van maatschappelijken
omgang zich met toekomstige volkplantingen aan
de oost- en westkusten, met de westelijken Ar
chipel van de Aziatischen Oceaan, en van daar
met de Arabischen zeeboezem, verbindende, en
in allerlei richtingen wegen openende, nu nog raad
selachtig, naar de binnendelen, - hoe geheel an
ders zal zulk een volkplanting van in wetenschap
pen steeds vorderende Europeërs, door uitgebreide
volkerenkennis, door taalkunde en boeken van on
derwijs, bijgestaan, en met wat heilzamer gevol
gen, dit in vele opzichten nog jonge werelddeel
aantasten, maatschappelijk leven en zedelijken wel
stand tot in zijne binnenste aderen aankweken, –
( 288 )
dan ooit Pheniciërs, Romeinen, Grieken, Arabie
ren, konden te weeg brengen ! Of zou men dit
ene speling achten en een droom, in deze blad
zijden althans niet te vermelden? Zo beschouwe
men Amerika, nu en in de zestiende eeuw.
Over de reeds gemelden uithoek valt nog slechts
een woord bijtebrengen. Er bestaat in denzelven
één daarin te zamen gedrongen, onder de naam
van HoTTENToTTEN zeer bekend volksras, doch
welks afkomst men alleen gissen kan. Door kroes
haar en dikke lippen enigzins naar de Negers ge
lijkende, is het door de bijzondere gedaante van
den schedel, ligchaamsgestalte en geelbruine kleur,
duidelijk van dezelve onderscheiden. Sommige van
de oudere aardbeschrijvingen wijzen het niet afzon
derlijk aan, andere vertonen hen als zwervende
Kaffers of daar tussen in levende, latere zetten
hunne grenzen en stammen verderuit, terwijl zij in
onzen tijd, meer en meer ingeschrenkt, van liever
lede beginnen te verdwijnen. Toen de Europeërs
zich het eerst aan de Kaap nedersloegen trof hun
het eigendommelijke van dit volk in gedaante en
vooral in taal; zij vergelijken hun spraak bij sta
melen, of bij de moeilijke uitspraak van berglie
den met kropgezwellen, bij het keelgeluid van
kalkoenen of het geschreeuw der nachtuilen. Zij
leerden vervolgens vele stammen van dit volk ken
nen, de Kochokwa's, Sonkwa's, Hessokwa's,
Attakwa's, Hoeten.ikwa's, en hoe zij meer heten
mogten. Men herkent in de uitgang van alle de
ze namen de gemenen stam, en in de bijvoeging
( 289 )
de onderscheidingen. Toen men met dit volk het
eerst bekend werd, was Kwaikwa (de verdubbeling
der lettergreep) hun algemene naam, die van
Hottentotten is hun door de Nederlanders gegeven,
ik meen, naar hun vreemd klinkende spraak
Thans bestaan alleen in het geheugen der volkplan
ters de plaatsen waaraan zij hun namen gaven
Enigen van hun wonen nog, weder noordwaarts
getogen, ten westen van de Koossa- en Mathimba
Kaffers, zuidelijker dan de Beetjuana's. . t
De veelal vlakke, zandige gesteldheid der landen
in het westen van Afrika bezuiden de evennachts
lijn, maakt het niet onwaarschijnlijk dat hun be
volking, meer tot het jagers- dan tot het herders
leven genoopt, daardoor meer van beschaving ver
stoken, door luchtsgesteldheid, door de onbesten
digheid ener leefwijze die aan geen eigendom
hecht, in een korter tijdverloop gedrongen is ge
worden naar de zuidelijkste delen, waar, om te
genovergestelde redenen, de Kasferstammen, van de
oostzijde, na hen aankwamen. Zo bleven de
Saabs of Boschjesmans in de woeste, dorre, leem
aardige vlakten achter, en daalden tot de aller
laagsten trap van een bijna dierlijk leven, andere
stammen daarentegen, de Gonakwa's bij voorbeeld,
aan de vruchtbare oevers van de Chamtoo, gin
over, en verbreidden zich voorwaarts naar het
oosten, tot dat zij voor indringende Kaffers moes
ten wijken.
( 290 )
Men ziet uit het gezegde dat de mening van
LE vAILLANT ongegrond is, als waren de Bosch
jesmans een gemengd volk ven gevlugte slaven,
zonder onderlinge betrekking dan die der gemene
behoeften van het ogenblik, en ontleenden zij
hun naam van hun onthouden in de bossen,
hetgeen geenszins het geval is, schoon zij veelal
tussen struiken nestelen (246). ,
Men moet zich (247) de spraak der Hottentotten
voorstellen als een menigte, rasch, met een ru
we en levendige stem, uit de holle borst voortge
stoten, reeds diep in de keel door scherpe blazing
vergezelde en op de tong met geklak ontvangen ge
luiden, met doorslaande, lang uitgehouden, wijd
uitgesproken tweeklanken, aan het einde van de zin
dikwijls door een lang zingend ing besloten. Het
geklak met de tong, het bijzondere kenmerk van
deze taal, is door THUNBERG en LE vAILLANT
redelijk nauwkeurig omschreven. Het laat zich op
meer dan ééne wijze hoen, en heeft drie fijnere
onderscheidingen, die voortgebracht worden door
het trekken van de punt der tong van de boven
snijtanden, of van de bovenkiezen, of van den
rug der tong van het gehemelte, de tweede van
deze bewegingen veroorzaakt sterker klak dan de
eerste, en de derde sterker dan de tweede. SPARR
(246) over hun gemenen oorsprong met de Hottentotten zie
men voorts BARRow, Reize naar Zuid-Afrika, II. D. en Lich
TENSTEIN, I. 226. -
(247) Naar LICHTENSTEIN, in het aangeh. Archiv., s. 270.
( 291 )
MANN duidt dezen klank door een t' aan, waar
LICHTENSTEIN de graden van onderscheiding, met
t”1, t'2, t'3 bijvoegt. De grootste moeilijkheid
ligt hierin, dat onmiddellijk op dezen voorklak de
medeklinker k, g, ch, somtijds n of s, of, na
den lichteren tongslag, d, t, z moet volgen, ene
uitspraak die voor elken anderen landaard Zo goed
als onuitvoerlijk is, ten zij misschien een in de
volkplanting geboren en van jongs af daaraan ge
wenden kolonist. Inderdaad hebben de spraakwerk
tuigen der Hottentotten een hun eigene gedaante;
het beenachtig gehemelte is veel kleiner en korter,
en vergeleken tegen dat der Aziaten en Europeërs,
naar achteren slaauw gewelfd. De tong, vooral die
der Boschjesmans, is veel ronder, dikker en kor
ter als bij andere volkeren, behalve nog fijnere
verschillen die men in grootte en plaatsing der
stemwerktuigen heeft waargenomen, waaraan men
het verschil in de toonladder der Hottentotten, door
LICHTENSTEIN opgemerkt (248), mag toeschrijven.
Aan deze taal ontbreken de gewone sisklanken,
ook de l, f, v, w, rijk daarentegen is, Zo als
men zich nu wel voorstelt, de verscheidenheid der
keelklanken; de b en p, t en s, b en d, d en g,
verwisselen dikwijls; o en u zijn de gewoonste,
e de zeldzaamste der klinkletters. Dit verwisselende
en onbepaalde geeft aanleiding tot zeer veel gelijk
luidende in betekenis verschillende uitdrukkingen,
die door het gebrek van geregelde wortelafleidingen
(248) Reizen, I. 184 en IV. 362.
( 292 )
en onderscheiding van denkbeelden, nog worden
vergroot. ; Overeenkomst met woorden van andere
talen bespeurt men maar zeer enkel: Koa betekent
mens , in de taal van Darfoer, Kouh, hetzelfde
bij de Korana - Hottentotten, en Koang een jong
mens. Men heeft ook gemeend er in het Abys
sinisch iets van aantetreffen.
Ik zal nu de stammen der Hottentotten, naar
LICHTENSTEIN (249) volgens hun ligging opge
ven, en daarmede van hun en van Afrika afscheid
nemen:
De minst bekende zijn de Dammaras, ver ten
noorden, aan gene zijde van de Koperbergen, en
westwaarts van de Matsarokwa-Kaffers, aan de zan
dige westkust, tot aan de 20sten graad zuider
breedte. BARRow houdt hen voor Kaffers.
Zuidelijker aan de westkust waren de grote en
nog iets lager de kleine - Namaak was, of Nami
kwas, die sedert noordoostwaarts getogen, enige
dagreizen over de Oranje-rivier, onder de aartsva
derlijke leiding van een eerwaardigen Zendeling,
ene volkplanting hebben gesticht. Volgens Le
vaillant sluiten enige kleinere stammen aan deze
aan, waaronder de Geisskwas, die hij meent dat
uit Kaffers en Namaakwas vermengd waren; de
Kakobikwas en de Korakwas.
Onder de middagslijn van de Plettenberg's-baai,
tussen de 25sten en 29sten graad zuiderbreedte,
bewonen de Koranas een uitgebreide streek lands.
(249) Aangeh. Archiv., s. 286.
( 293 )
Zij zijn in het bijzonder het voorwerp geweest van
LicHTENSTEIN's waarnemingen. --
Ten oosten van de Kaap-kolonie zijn de Gonaa
kwas, eertijds Khamtover genaamd; hun dialekt,
behalve andere bijzonderheden, onderscheidt zich
door vele van hun naburen de Kaffers overgeno
men woorden. Sommige reizigers hebben hen uit
dien hoofde voor een mengsel van beide gehouden.
Zij schijnen door die nabuurschap een vlugger volk
te zijn geworden dan de Hottentotten doorgaans
zijn. -
Dezelfde volgorde doet zich voor in hetgeen LE
vAILLANT verhaalt, dat zijne Kakobikwas eerst
hunne woorden aan de Korak was, deze aan de
Namaak was en wederom deze dezelve aan de Hot
tentotten die bij de Kaap woonden, overzeiden.
De onregelmatigheid der klanken bij zulke ver
strooide stammen, en het gemis van dagelijkschen
omgang die de klanken lichter doet verstaan, maken
dit zeer begrijpelijk.
De laatstgenoemde reiziger (250) plaatst nog
noordelijker dan de Kakobikwas, in een uitgestrekt
land tussen de grote Namaakwas en de Kaffers,
van het westen naar het oosten, een talrijk en
krijgszuchtig volk, de Huswana, in de gebergten
en bergkloven wonende, het gelaat hebbende der
(250) En, tot nu toe, hij alleen, maar dit is gene genoegza
me rede om zijne getuigenis te verwerpen. De ondervinding schijnt
het oordeel te bevestigen dat over hem geveld is : dat hij nauw
keurig en waar is in zijne berichten, schoon hij in het schilderen
van zijne reisgevallen de teugel moge hebben losgelaten.
( 294 )
Hottentotten, en nog sterker klakkende in het spre
ken. Geen van de hier boven genoemde stammen
verstond iets van hun geheel afzonderlijke taal.
Hij beschouwde het als de oorspronkelijken stam
van alle de volkeren die thans in de zuidelijken
hoek van Afrika wonen, en meende dat het voor
heen tussen de Sneeuwbergen en de Kaffers als
vreedzame naburen met de kolonisten had geleefd,
doch, door deze beroofd en gedrongen, in de
bergpassen was terug geweken. Hij zegt daarbij
zeer stellig dat zij om hun halfblanke kleur Chi
meesche Hottentotten genaamd worden. Doch daar
over bestaat bij anderen een verschillende mee
ning (251). Als een gissing is bijgebracht of mo
gelijk in deze Huswanas de echte naam en het volk
der Boschmans zich voordoet, zodat zij als een
minder bekend gedeelte van hetzelve, in een iets
beteren staat en onderling beter verbonden, leven
zouden dan diegene welke in de Kaaplanden en bij
de Kafferstammen, om hunnen moordzieken aard,
Zo gevreesd en gehaat zijn.
Niets kan meer tegen het gelaat van de goed
aardigen echten Hottentot afsteken dan de wilde,
schuwe, onzekere blik, en de wellustig zwakke
maar listige wezenstrekken van de Boschjesman.
(251) Volgens SPARRMANN was hun kleur geelachtig en hun
dialekt verschillende. BARRow meent dat de Hambonas aan de
oostkust de Chineesche Hottentotten van SPARRMANN zijn. - Over
de afkomst der Hottentotten van de Chinezen zie BARRow, Voya
ge en Chine, I. p. 68, en pl. 4 van de Atlas.
( 295 )
'Ook is zijn schedel kleiner en in gedaante enig
zins verschillende.
De Hottentotten verstaan de taal van de Bosch
jesmans niet, hoezeer hetgeen daarvan thans be
kend is bewijst, dat zij een tongval is van die der
andere Hottentotten, met zodanige veranderingen
als de verwisseling van omstandigheden en lotgeval
len, de uitbreiding van macht, en het vervallen of
veranderen van woordbetekenissen, tussen tong
vallen moet doen ontstaan. In de klank is deze
van die der Koranas onderscheiden door een veel
sterker geklak, schellere neusklanken, en een bij
zonder zingend geluid, waarmede zij veeltijds hun
zeggen besluiten, en dat vooral aan de Boschjes
mans over de Oranje-rivier eigen is. Van verre
klinkt het als een luid gejuich, een hogere toon
wordt vijf of zes seconden uitgehouden en ver
slaauwt dan allengs in een zachteren en diepen, tot
hij verdwijnt.
XXIV.
AMERICA.
Van de zuidelijksten uithoek van het nog even
aan Azia vasthangende en van Europa nauwelijks
afgesneden Afrika, steken wij over naar dien van
een 1800 mijlen daarvan afgelegen werelddeel. On
( 296 )
derstellingen nopens de gedaante van de aardbol
en zijn vermeend evenwigt hadden deze tussen
ruimte door onbekende, en bij de ervaring niet be
staande Zuiderlanden, aangevuld. Wij zetten nu
den voet op het andere halfdeel der wereld, welks
aanwezen een vrome Kerkvader zich als onmo
gelijk voorstelde toen hij het bestaan ontkende
van tegenvoeters; zijne vererers aldaar voor zijn
beeld geknield, getuigen tegen hem, zegt de Rus
sische dichter LoMoNossow. Veel meer nog dan
Afrika, wekte, vijf jaren vóór de tocht van Ga
ma, de ontdekking van Amerika verwondering op,
deed vragen ontstaan over deszelfs eerste bewoners,
en opende uitwegen voor de zamendringende be
volking van Europa.
Slechts aan één uithoek nabij Azië zijnde, schijnt
de oorsprong der inwoners nog moeilijker opte
helderen. Het zou weinig afdoen, de vraag : of
Apostelen er gepredikt hebben ? toestemmend te
beantwoorden, op geen anderen grond dan de on
overdachte opvatting van hunnen last om heente
gaan door de gehele wereld (252), want dit zou
alleen het tijdpunt waarop dit land bevolkt was
een honderd jaren of vier vervroegen. Met afsnij
ding van alle gewaagde en onbestaanbare verklarin
gen, zal het dienstiger zijn enige daadzaken voor
tedragen. - -
(252) Zo als dit de slotsom is van een verhandeling van
G. Moebius over dat onderwerp. Leipz. 1660. | | |
( 297 )
De nauwkeurigste opmerkers hebben in Ameri
ka, het noordelijkste gedeelte, dat is boven den
60sten graad, uitgezonderd, één, van de andere
onderscheiden, mensenras opgemerkt, schoon on
dergedeeld in duizend takken en twijgen; de koper
roode huidkleur, het gladde - neêrhangende haar,
zijn slechts gedeeltelijk deszelfs kenmerken, de baar
deloosheid nog minder, want het zorgvuldig uit
plukken van het haar van dit en andere delen des
ligchaams, is alhier niet zonder uitzondering, en
is ook elders in gebruik gevonden; het is de sche
del vooral en zijne doorgaande gedaante die alle de
inboorlingen van Amerika verenigt, en onderscheidt.
Ik zal dezen naam gebruiken van de oude oorspron
kelijke inwoners sprekende; Negers, lieden van de
kleur, Europeanen, Spanjaarden, of anderen land
aard, zal ik, met hun bijzonderen naam, waar het
noodig is, inwoners of volkplanters noemen.
De Amerikaansche schedel is, met betrekking tot
het uitsteken van het wangbeen, de richting van de
aangezichtslijn, de bijna hondvormige verhevenheid
van het sterk ingedrongen voorhoofdsbeen, en het
minder gewelfde van het achterhoofdsbeen, wezen
lijk onderscheiden van de Aziatischen, schoon na
der daarbij komende dan bij dien der Negers. De
beide verhevenheden waaraan GALL Zo veel hecht,
zijn weinig opmerkbaar (253). De inboorlingen
van Nieuw Spanje gelijken over het algemeen naar
253) De leer van GALL, uitg. door sTUART, pl. 2, n°. 5,
en bladz. 86.
( 298 )
die van Kanada, Florida, Peru en Brazilië; kleur,
hoofdhaar, gestalte, opwaartsche stand der ogen,
waarvan de hoek naar de slapen uitloopt, uitste
ken van het kaakbeen, iets ronder en minder scherp
hoekig dan dat der Mongolen, breedheid van lip
pen, in de mond, bij een diepen en ernstigen
blik, een uitdrukking van zachtheid, zijn hun
ne gelijke kenmerken. Op een oppervlakte van
750,ooo vierkante mijlen gronds, van de eilanden
bij het zuidelijke Vuurland tot aan de St. Laurens
rivier en de Beringsstraat, wordt men overal ver
rast door het overeenkomende in de trekken der
inboorlingen, en men vindt zich gedrongen hen
voor afkomelingen van één stam te erkennen.
Vroegere waarnemers, die nog op gene Zo be
paalde eigenheden acht gaven, waren desgelijks
door deze gelijkheid in het voorkomen, in andere
opzichten, getroffen; een zekere droefgeestigheid en
neêrgeslagenheid van geest en in het oog, ene
onaandoenlijkheid, die gene hevige drift maar al
leen ernst en somtijds woestheid tekent, vonden
zij bij de Noord-Amerikaansche wilden, gelijk bij
de verspreide stammen aan de Paraguay.
Niet zoo, ten aanzien van de kleur. Velen hiel
den in het eerst deze voor het uitwerksel van ene
beschildering, van de luchtstreek, en van andere
uitwendige op de huid werkende middelen. VoL
NEY (254), op de getuigenis van een Noord-Ame
rikaansch opperhoofd, bevestigt dit door de waar
(254) Tableau du climat etc. des Etats Unis, II. 442.
( 299 )
neming dat de kinderen bij deze stammen blank ge
boren worden, en hetzelfde schrijft men van die
in Kaliformië; HUMBoLDT (255) daarentegen ver
zekert het tegendeel van die in Peru, Quito, aan
den Orinoko, in Caracas, en Mexiko. Wat dit
punt betreft, is het genoeg uitgemaakt dat de don
kerheid der kleur geen algemeen merk is, en zoo
min in dit werelddeel als in Afrika in betrekking
staat tot de nabijheid van de evennachtslijn. Voor
lang heeft men in het zuiden en in het noorden
van Amerika volkeren aangetroffen welker huid
kleur, ten dele ook het hoofdhaar, naar die der
Europeërs zweemden; bij voorbeeld de inboorlin
gen van Noetka-sond, van verscheiden delen van
Louisiana, de Miges in Zapoteja, een provincie
van Mexiko, de oude inwoners van Antiochië en
Santa Fé de Bogota, vele woud-, rivier- of berg
bewoners in onderscheiden landen van Zuid-Ameri
ka, terwijl de Wilden in de vlakten bij de Orino
ko zwartbruin zijn. In Mexiko, aan de Moskito
kust, in Florida, op de Westindische eilanden had
- (255) Essai politique de la nouvelle Espagne, p. 85. - Uit
den mond van lieden wier nauwkeurigheid en goede trouw ik geen
reden heb van in twijfel te trekken, herinner ik mij te hebben
gehoord dat zij Negerkinderen op hun plantaadjen in Suriname
hadden gezien blank geboren worden, doch al ras van kleur vere
anderende, en met de derden dag in dien der Negers overgaande.
Daarentegen weet men, dat zelfs de Afrikaansche Negerfoetus de
trekken en de kleur van dit ras bezit. Na onderzoek, meen ik te
kunnen aannemen dat die blankheid niet eigenlijk maar van ene
lichtere tint der kleur te verstaan is, zijnde bij de Westindische
Negers donker-roodachtig.
( 300 )
den de inboorlingen de geelachtige Oostindische tint.
In Brazilië waren zij bijna zwartkleurig. De kleur
en gedaante van vele Indianen bij Poste Vincennes
en Fort Détroit in Noord-Amerika, brachten aan
VOLNEY de Egyptische Fellah's en de Beduïnen te
binnen.
Zo bevestigen over de gehele lengte van Ame
rika verspreide verscheidenheden, aan de enen
kant, de éénslachtigheid der inboorlingen, en no
pen, aan de anderen kant, om hen als een van
dat der andere werelddelen onderscheiden ras te
erkennen. Men behoort zich evenwel die gelijkheid
niet te overdreven voortestellen. In deze verba
zende uitgestrektheid, bestaan even Zo kennelijke
onderscheidingen als men bij voorbeeld in het Kau
kasisch ras tussen de Circassiers, Moen en
Perzianen waarneemt. De zes voet lange gestalte
van de Patagons, door de eerste ontdekkers in
reuzen herschapen, is ook die van de Karaïben in
de vlakten tussen de Orinoko en de bronnen
van de Rio Blanco. Hoezeer verschillen niet deze
Karaïben, die tot de sterkstgewassen volkeren van de
gehele aarde behoren, van de verbasterde Karaï
ben, of Zambas, op het eiland St. Vincent, en
van de Chaymas in Kumana? Hoe niet de Tlaska
lezen en de Lipans en Chichimecken in het noor
delijke gedeelte van Mexiko? Welk verschil tus
schen de zwarten Guyaner of Braziliaan, den
groten welgemaakten inboorling van Chili, den
zachten en ranken Peruaan, de zwaarlijvigen Mexi
kaner, de stevigen Irokees, de kleinen, gedron
( 301 )
gen inwoner van Noetka-sond, en welke talloze
tussensoorten men meer zou kunnen opnoemen?
Zeer onderscheiden doen zich de Paraguayers, en
de Magellaners voor, en de Abiponen, met hunne
haviksneuzen, die als een kentekenende trek in
de afbeeldingen door Amerikanen vervaardigd, voor
komen, terwijl echter noch de inboorlingen van
Noord-Amerika, noch die aan de Orinoko den
zelven bezitten. ,,Zo verschilden de Chanci, in de
zestiende en zeventiende eeuw, in de provincie de
Los-Pastos, door hun langwerpig open gelaat, van
de Panches die destijds in de meer inlandse en
hetere streken bij Bogota woonden. Men heeft den
naam van de zeer uitgebreiden stam der Homagua
van het Peruaansche woord uma, hoofd, afgeleid,
om de gewoonte, die nog bij hun bestaat, van het
hoofd langer te maken door het voorhoofd tussen
twee plankjes te drukken, gelijk zij Cambevas, dat
in het Braziliaansch hetzelfde betekent, genoemd
worden door de Portugezen van Para. Wij wil
len toegeven, dat zulke verscheidenheden als de
laatstvermelde is, niet uit de natuurlijken vorm
maar uit de grillige denkbeelden omtrent schoon,
heid of andere volks gebruiken haren oorsprong
ontlenen. Het kenmerk , uit de schedelvorm
ontleend, blijft niettemin zeker bestaan, en zal
ongetwijfeld door toekomstige ontleedkundige nº
sporingen meer en meer bevestigd worden.
Zo gewis als het, te dezen aanzien, is dat de ver
menging van volksstammen, die reeds in de klassieke
tijden der beeldhouwkunst in Griekenland niet meer
( 302 )
toeliet deszelfs verschillende bevolkers te onder
scheiden, en die in het hedendaags Europa dit
merk van onderscheid tussen Germanen, Kelten,
Saracenen, lang heeft uitgewischt, niet bewijst
dat het te voren niet bestaan hebbe; Zo leert van
den anderen kant hetgeen men, van de Finnen en
Esthen bij voorbeeld, en van de Laplanders, weet,
dat het verplaatsen onder een andere hemelstreek,
verandering in de been- en schedelvormen aanbrengt.
In het werelddeel zelf, waarover wij nu spreken,
heeft men dien, invloed in de kinderen van de En
gelschen, aldaar geboren wordende, waargenomen.
Hoger kaakbenen, dieper staande ogen, hangen
der oogleden die tegen het terugkaatsend zonlicht
beschermen, nadering tot de echt Amerikaansche
kleur, zodat zij in de binnenlanden van Carolina
en Georgië slechts weinig lichter is dan die der
Irokezen, bespeurt men bij voortgang in de jongere
geslachten, en zulks duidelijker in de middel- en
zuidelijke delen, dan in de noordelijke, van de
Verenigde Staten, in de vlakke landen en aan de
zee dan in de nabijheid van de Apalaschische geberg
ten, in de lagere en handwerks- dan in de hogere
standen. Desgelijks neemt de stugheid van het
hoofdhaar toe. -
Deze aanmerkingen zijn, meen ik, voldoende om
de twee volgende grondregels te staven en, over
d: bevolking van Amerika handelende, op deze toe
teoassen.
19. Gelijkheid in schedelgedaante, bewijst ééner
( 303 )
lei oorsprong, schoon luchtsgestel, zeden, en der
gelijke, verscheidenheden aanbrengen.
2°. Het gedeeltelijk missen van die gelijkhei
bewijst geen verschillenden oorsprong, wanneer de
verscheidenheid uit plaatselijke veranderingen ten
aanzien van lucht- en landstreek of gebruiken, is
optehelderen.
De Eskimo's, de inboorlingen van Noetka-sond
met hun graauwe ogen, daargelaten, getuigen
reizigers die de Noord-Amerikanen en de inwoners
van Tartarije zagen, dat zij niet weinig naar elkan
der gelijken. Amerikanen, Mongolen, Mantschoe,
Maleiërs, deze schijnen de naast aan elkander ver
wante takken te zijn van het gehele mensenge
slacht. De Amerikanen staan minder op zich zelf
dan de Negers; en het schijnt nogtans moeilijker,
bij volslagen gemis aan oude berichten, iets ge
gronds over hun afkomst te zeggen. Genen kende
de Oudheid ten minste reeds in hun zelfde woon
plaatsen, maar omtrent deze reiken geen overleve
ringen lager dan de vijfde en zesde eeuwen onzer
jaarrekening.
Men houde al de Atlantis van Plato voor meer
dan een wijsgerig tafereel, en voor misschien het een
of ander groot eiland werwaarts een storm Pheni
cische scheepvaarders van de kust van Afrika dreef,
het is gene geschiedkundige bijdrage; de beeld
spraak-tekeningen die men meent dat de tochten der
Tolteken met tijdsbepaling aanwijzen, zijn het niet.
( 304 )
Voor ons, indien al latere tijden ze mogten be
vestigen of ophelderen, zijn de wenken niet veel
beduidend van enige andere met dit werelddeel be
staan hebbende betrekkingen. De jaarboeken der
Chinezen maken gewag van een tocht door deze
gedaan omstreeks 458 na J. C. naar een streek van
de noordwestkust van Amerika, die zij Fou-Sang
noemen, niet ver ten zuiden van het punt waar
de Russische ontdekkers in 1741 ontscheepten (256).
Ook vond KAEMPFER sporen van een tocht der Ja
panners, op welken zij ver ten noordoosten tus
schen 40 en 50 graden breedte aan een groot vast
land kwamen. In de tiende eeuw bezeilde de Noor
man Leif, zoon van Erik de Roode, die het eerst
Groenland had gevonden, door nadere ontdekkingen
en zucht tot nog verdere gedreven, een oostelijk
gedeelte van Noord-Amerika, dat hij onder den
naam van Wijnland bekend maakte naar de druiven
die hij er vond, en die er, gelijk ook tarwe, in
het wild groeiden, van welke beide en andere
voortbrengsels hij een lading naar Groenland mede
terug bracht; een ontdekking die later door ene
(256) BuAchE wijst in een Carte des terres nouvellement con
mues au nord de la mer du Sud, deze route des Chinois en Ame
rique, tracée sur les connaissances géographiques que Mr. DE
GurGNEs à tirees des annales Chinoises, zijnde de zesde kaart bij
het Exposé des découvertes au nord de la grande mer, présenté
au Roy avcc les considerations geographiques et physiques sur ces
découvertes, le 2 Septembre 1753. Over Japan zie men het werk
van de aangehaalden schrijver, I. Hoofdst. 4, en de Histoire ge
nérale des voyages, XXI. p. 480, en dit laatste, XVII. P. 2. p.
76, over de ouden Smaragdenhandel der Peruanen met de Philip
pijnsche eilanden.
( 305 )
zending van Christenpredikers gevolgd werd, doch
waarvan na de twaalfde eeuw het spoor even als
dat van oud Groenland verwaarloosd en verloren,
en de waarheid schier ontkend is (257). In 1170,
zegt men, begaf zich Madoc, zoon van Owen
Guyneth, de Koning van Noord - Wallis, zette
zich met meer landgenoten naar Amerika en
aan de Missoeri neder. Volgens verscheiden rei
zigers zou aan de Ohio een Europesche volk
planting bestaan, welker taal met het Wallisch
overeenkomt, hetgeen zekere Morrice Griffith,
een Walliser van geboorte, bevestigt. Nog vóór
het einde der veertiende eeuw bezochten twee Ve
netianen, de gebroeders Zeno, enige kusten van
Noord-Amerika (258). Ik noem zodanige verha
len niet veelbeduidend, omdat een volkplanting
van zulken oorsprong alleen een bijvoegsel zijn kon
bij de echte inboorlingen. Nog minder waarde
heeft de voorgewende ontdekking van Amerika door
Martinus Behem van Neuremberg (259).
(257) Te ligtvaardig echter, naar mijn gevoelen. Nieuwe ont
dekkingen bevestigen gedurig ontdekkingen en waarnemingen door
de Ouden gedaan, en later geloochend. De doorziende geschied
kenner sUHM, in een Verhandeling over de handel en scheep
vaart der Denen en Noormannen in de Heidenschen tijd, stelt
de zaak door menige bijzonderheid schier boven allen redelijken
twijfel. Skrifter, VIII. s. 107 en v. Men vindt er ook veel
van bij MALLET, Introd. à l'Hist. du Danemarc, I. 244 et suiy.
en kan vergelijken RoBERTsoN, Amerika, I. 176.
(258) Uit voN zAch's Monatliche Correspondenz, in l'Esprit
des journaux, Juin 1807.
( 306 )
Waar, derhalve, moeten wij de oorspronkelijke
inwoners van Amerika opzoeken, zodanige volke
ren althans die, vergelijkender wijze, de oudsten
zijn onder de voorvaders van de tegenwoordige in
(259) In het Mengelwerk van het Letterkundig Magazijn van Wetenschap, Kunst en Smaak voor 1816, bl. 586 en volg., vindt men die ontdekking betoogd, en in het Mengelwerk van 1817,
bl. 362 en volg., deels terecht gewezen, deels aangedrongen door
ene aanhaling uit het Liber Chronicorum, Norimb. 1493. Het is
duidelijk uit RoBERTsoN's Geschiedenis van Amerika, I. 172, dat
dit gevoelen geenszins nieuw is. En ofschoon de bedoelde plaats
in het Liber Chronicorum in meer omstandigheden treedt dan men
zou opmaken uit RoBERTsoN's afkeurende getuigenis, Zo komt
het mij toch voor dat die plaats niets gemeens heeft met de ont
dekking van Amerika. De uitdrukkingen », zij zijn in een andere
» wereld aangeland,” - , zij hebben een andere tot nu toe on
» bekende wereld geopend,” schijnen daartoe te hebben aanleiding
gegeven; dit toont het overige van het verhaal: ,, voorbij de ko
» lommen van Herkules zijn zij zuidwaarts naar Aethiopië geste
», vend; voorbij de evennachtslijn zijn zij in een andere wereld
» aangeland en was de zonneschaduw over hen, wanneer zij (met
» hun aangezichten) oostwaarts gekeerd stonden, zuidwaarts en
» op hun rechterzijde.” In het een en ander ligt dat zij ver
zuidwaarts op de kust van Afrika landden, die voor hun, vóór
GAMA, even Zo goed , een vreemde en nieuwe wereld” mogt
geheten worden, » vele jaren lang vergeefs gezocht; ” dit al
thans kon de schrijver niet van Amerika zeggen, even min als dat
zij er kwamen » niet ver van het strand zich verwijderende.” De
stand der zon te hunnen aanzien is even goed op Afrika van toe
passing, en in de voortbrengsels van het land ligt geen bewijs voor
het andere gevoelen. - Over dezen, en andere vroege tochten naar
Amerika kan men wijders zich bevredigen in de Hist. génér. des
Voyages, T. XVIII. Avant-propos pp. III. et XIV. et p. 102.
T. XIX. p. 20. Dat men omstreeks de tijd der eerste Spaanse
scheepstochten reeds gewoon was uit de noordelijke delen van Eu
ropa daar heen te zeilen, blijkt uit de vestiging ener volkplanting
van Noren, wier naam overgebleven is tot in de zeventiende eeuw
in Norumbega, en welligt thans nog in Bergen in Nieuw Jersey, en
die zeker reeds bestond toen François I. in 1540 La Roque Sei
gneur de Roberval tot heer van Norimbegue en zijn Onderko
ning, over de te verkrijgen landen, in Kanada, Terre-Neuve, La
brador enz. benoemde. Hist. des Voyages, XIX. p. 34 en XXI.
p. 288. De stad en de kust komen onderscheiden voor in de kaart
van oRTELIUs van het jaar 1587. -
( 307 )
boorlingen? Van waar zijn deze inboorlingen af
komstig? Hoe zijn zij datgene geworden wat zij
waren ten tijde van de Ontdekking, en wat zij
nog zijn?
Het is hier noodig een blik te werpen op de
toenmalige vorderingen en staat van beschaafdheid,
waaruit men, tot degene die zij vroeger verkre
gen, besluiten kan. De staatsinrichtingen van Mexi
ko en van Peru geven gene aanleiding om het
tijdsverloop te bepalen sedert dat deze rijken had
den gestaan. Wie toch zou zich vermeten het aan
tewijzen, hoe lang het gebiedend genie, van enen
vorst, onder gelukkige omstandigheden, werken
moet om een Staat te vestigen, en daarop des
zelfs duur te berekenen ! Wij kunnen ons enig
nader denkbeeld omtrent dat tijdsverloop vormen
uit de staatsstukken die in het rijk van Mexiko ver
vaardigd werden, waartoe jaarlijks een hoeveelheid
van 16,ooo pakken papier, uit de Agave Americana
bereid, door vijf steden als schatting geleverd wer
den aan Montezuma. Deze stukken bevatteden in
beeldschrift (260) de rechtsgedingen, de verbonden,
(260) Proeven daarvan geeft RoBERTsoN, Geschied. van Ameri
ka, IV. bl. 48. Uitvoerig vindt men het in een reeks van 32
( 308 )
en de geschiedberichten ten dienste van volgende tij
den. Instellingen, voorzeker, die, Zo de gruw
zame talloze mensenoffers hadden opgehouden,
al ras tot een staat van beschaafdheid en verfijnde
staatkunde konden leiden, gelijk als China en Japan
ons vertonen; zonder dat men daaruit zodanige
oudheid kan opmaken als het eerstgenoemde Rijk
althans zich toeschrijft. Het is zoo, dat in dit
beeldschrift een mingevorderde schrijfkunst door
straalt, en dat het meer schilderwerk was dan een
doorgaand en uitgebreid gebruik van vereenvoudig
de trekken, hoedanige de Mexikanen er enige be
zaten. Het algemeen gebruik zelfs van deze beeld
tekens in openbare zaken, de daaruit ontstaande
gebondenheid aan dezelfde tekens, kan een hin
derpaal zijn geweest tegen het overgaan tot ene
gemakkelijker of ook sierlijker wijze van uitdruk
king. Bij dit alles blijft deze Zo algemeen in
zwang zijnde wijze van beeldspraakschilderen ene
merkwaardigheid zonder voorbeeld in de oude of
tegenwoordige wereld. - -
Soortgelijk geschilderd beeldschrift was in zwang
door geheel Amerika; LA FITEAU vond het bij de
Hurons en bij de Irokezen. De inboorlingen van
Virginia stelden in zodanige schilderijen, die zij
Sagkokok noemden, gebeurtenissen uit hun ge
schiedenis voor. Andere zulke tekeningen zag PI
KE, op zijne reizen, tussen de jaren 1805 en
platen voorgesteld in LoRENzANA, Historia de Nueva Espana,
por coRTEs. Mexico 1770, in folio.
( 309 )
1807, op bomen niet ver van de Rio del Norte
en elders in het zuidelijkste gedeelte van Louisiana.
Aan de oevers van de Ucayale, in het oosten van
Peru, bij de onafhankelijke Panos, vond nog een
Zendeling, omstreeks het midden van de afgeloo
pene eeuw, boeken met beeldschrift en op zich
zelve staande karakters, die zij zeiden van hunne
voorvaders als overleveringen van hun vroegere
lotgevallen te hebben verkregen.
Nog duurzamer gedenktekens bieden de graniet
rotsen aan, tussen de Cassiquiare en de Cono
richite, tot een ontzettende hoogte besneden met
beeldwerk, gelijksoortige, naar het schijnt zinne
beeldige, tekeningen, zijn gevonden ten noorden
en westen van de Orinoko, bij Encaramada en
Caicara, aan de oevers van de Cauca, bij Timba,
tussen Cali en Jelima, op de bergvlakte der An
des (261) zelfs, in Parama de Guanacas; altemaal
bij volkeren die het gebruik van metalen werktui
gen niet kennen, en deze tekeningen aan een tijd
vak toeschrijven dat de aankomst hunner voorva
ders voorafging. t
Het beeldhouwen in steen had aanmerkelijke vor
(261) Andes is de naam van de gehele zeer uitgestrekte berg
keten, de Cordilleras zijn de hoogste toppen daarvan, het hoge
bewoonbare gedeelte aan derzelver voet heet Sierra en zakt weste
lijk naar de Valle, het vlakke land aan de kust; de lage landen
die oostelijk naar Brazilië strekken en grotendeels uit ondoordring
bare bossen bestaan, worden aldaar montagnas genoemd. De
provincie van Quito, de hoogste bekende bergvlakte, is schier één
- outzaggelijke vuurberg, die van 1797 tot 1802 aanhoudend schudde -
Een overzicht der gansche Andes geeft de Encyclopédie moderne,
2. éd. I. p. 399 et 400.
( 310 )
deringen gemaakt in Mexiko. Men bewondert nog
het borstbeeld van de Mexikaansche priesteres in
het hardste bazalt zeer kunstig uitgehouwen, met
geheel ontoereikende werktuigen. En niet minder
bewonderenswaardig zijn de basreliefs op de pira
mide van Xochichalco (262).
Met gelijke bekwaamheid gebruikten de Peruanen
hunne zeer onvolkomen werktuigen (263) tot het
bearbeiden van stenen gedenktekens en gebouwen.
In Peru en in Mexiko waren uitgestrekte werken
der bouwkunst voorhanden, reeds vóór de tijd
der Inca's; . deze vonden de vlakten in de geberg
ten van Tiahuanaca als bedekt met zeer grote
bouwvallen, en, bij het veroveren van Tabasco,
ingestorte gebouwen met kenmerken van een zeer
hoge oudheid. In de overblijfsels van vele andere
uit de tijden der Inca's is eenvoudigheid, hechtheid
en evenmaat verenigd. In werken van versterking
met uitgestrekte muren en omgravingen, gelijk aan
die in het oosten van Azië en in Kanada, herkent
men volken die zwarigheden wisten te overkomen.
Een aanmerkelijk voorbeeld van gevorderde bouw
kunst was het paleis van Mitla in Oaxaca, de
hoofdplaats van Zapoteca, alwaar, even als in het
schiereiland Yucatan, de beschaving een hoger'
trap had bestegen dan elders. Nabij de noordelijkste
(262) HUMBoLDT, Vues des Cordillères, tab. I. II. et X.
(263) Het gebruik van het ijzer niet kennende, schoon het in
Mexiko en Peru genoeg voorhanden is. Origine des lois etc.
I. 147.
( 311 )
grenzen van de Spaanse bezittingen staan de Ca
sas grandes, een overblijfsel, volgens vAN HUM
BoLDT, van het paleis van Astek, aan de zuide
lijken oever van de Gila, elf dagreizen van het
Presidio de Horcasitas, en de Casas grandes in
Nieuw - Biskaye tussen het Presidio de Ganos en
dat van San Buenoventura; de Moqui, een tame
lijk beschaafd volk aan de Yaguefila, wonen in
steden en stenen huizen, op bijna dezelfde wijze
gebouwd als die der eerstgemelde Casas grandes.
Dergelijke voortbrengsels getuigen niet slechts van
burgerlijke maar van enige wetenschappelijke be
schaafdheid; doch er spreekt inderdaad grootheid in
de piramiden in Nieuw-Spanje, in het bijzonder in
die van Cholula, van dewelke elke der vier zijden
aan de grondslag 439 meters lang, en de platvor
mig versmallende hoogte 54 meters is. Door deze
verhouding van de grondoppervlakte tot de hoogte,
gelijk door deze wijze van bouwen, zijn zij onder
scheiden van de Egyptische, en gelijken, in het
laatste opzicht, meer naar de beschrijvingen die HE
RoDoTUs en DIoDoRUs sicULUs van de tempel
van Belus te Babylon geven, met dit onderscheid
nogtans dat van dezen de hoogte van de onder
sten grondslag aan de lengte van elke zijde gelijk
was, en er op dien teerling zeven telkens kleinere
boven elkander oprezen (264) ; terwijl men ziet
dat in de piramide van Cholula de grondslag tot
(264) Elke zijde van de ondersten teerling hield een stadie,
of 600 voeten, zodat het gebouw veel hoger was dan breed.
( 312 )
de gehele hoogte nagenoeg staat als 8 tot 1, na
melijk ongeveer 14.oo tot 170 voet. een hoogte
ongelijk minder, maar de omvang van de opper
vlakte veel aanmerkelijker, namelijk 1,960,ooo en
560,ooo vierkante voeten (265); doch zij zijn even
merkwaardig als de eerstgenoemde uit hoofde van
hare nauwkeurige richting naar de vier hemelstre
ken. Zoowel deze plaatsing als het tropisch jaar
der Mexikanen, dat volkomen overeenkomende is
bevonden met dat der sterrekundigen van de Kalif
Almamon, leggen onverwachte kundigheden aan den
dag. Het is, alles, het puin van vroegere weten
schap, over de bodem van Amerika verspreid; ge
lijk het kunstig aardewerk, dat hier en daar bij de
Casas grandes aan de Gila, en aan de rivier der
Amazonen, gevonden, van de kunstvlijt van ver
geten tijden getuigt. -
De volkeren van Amerika daalden van de bereik
te hoogte, ongetwijfeld door menigerlei lotverwis
seling, tot de lageren stand in welken de Span
jaarden ze leerden kennen en ten dele nederdruk
ten ; Egypte en Indostan leveren ons voorbeelden
van denzelfden aard. Zij zijn echter niet beneden
alle beschaafdheid gezonken; smaak en bekwaamheid
voor schilderwerk, gelijk wij beschouwd hebben,
bestaat nog bij de Peruanen en bij de Mexikanen.
(265) Vergel. HERoDoTUs, I. c. 183, met GoGUET, de l'Ori
gine des lois etc. III. L. 2. en de Algem. Geschiedenis door een
gez. gel, mannen, I. 452, en zie ook LEWIS en GLARKE, Reis in
Noord-Amerika, I. bl. 77, en de vertaler op bl. 98.
( 313 )
Andere stammen zijn, het schijnt zoo, door Wil
den vervangen, maar dit kan niet bevreemden als
men nadenkt wat er, bij voorbeeld, van de oude
Grieken geworden is, en zich voorstelt wat er
noodzakelijk worden moet van elk volk dat, van
den enen trap van ontbering tot de anderen ru
wer en onvatbarer, meer verspreid geraakt.
Te midden van deze verwildering behielden de
volkeren van Amerika sporen van vroegere be
schaafdheid, onmiddellijk tot ons onderwerp be
trekkelijk, in hun taal, gelijk de teruggedrongen
Laplander die in zijne veertien naamvallen behield.
In Groenland gelijk in Peru, aan de Hudson's-ri
vier en in Mexiko gelijk aan de Orinoko, wor
den talen gesproken, waarvan de vormen Zo kun
stig en Zo veelvuldig zijn als slechts weinig talen
in de wereld er kunnen aanwijzen, vormen die aan
alle deze onderling gemeen en tevens geheel eigen
zijn, en welke door geen invloed van Europesche
aankomelingen kunnen zijn ontstaan, die boven
dien, zonder hogeren trap van beschaving, zich
nooit aldus ontwikkelen, wanneer het verstand niet
doordringt tot onderscheidingen, waaruit zij worden
geboren, en naar het opmerken van welke zij re
gelmatig worden toegepast. De algemeen gelijkvor
mige en tevens geheel eigendommelijke gedaante die
zij op Zo veel honderden mijlen van elkaêr ver
wijderde punten aangenomen hebben , doet natuur
lijk denken aan een gemeenschappelijk middelpunt,
waaruit deze Amerikaansche taalbeschaving kan zijn
( 314 )
uitgegaan; een vermoeden hetwelk grond wint
door het gezegde over het beeldschrift.
Niet dat er nu nog een Rijk bestaan zou waar
men zou mogen hopen de wieg van Amerika's oor
spronkelijke beschaafdheid weder te vinden; Tol
teken die, naar de overlevering, uit het noordwes
ten van dit werelddeel dat beeldschrift tot aan de
landengte toe hebben verbreid, of een verdichte
Staat van Quivira. De zendelingen F. GARcès
en FoNT, de reizigers LEwis en CLARKE , en
MACKENzIE , hebben alle deze westelijke delen in
Zo verschillende richtingen tot aan de Stille zee toe
doorsneden, dat niets aanleiding geeft om het aan
wezen van zulk een Staat nog voor mogelijk te
houden. Doch al ware ook zodanig middelpunt
van taalbeschaving ontdekt, het zou daarom nog
niet het punt behoeven te zijn waaruit de bevol
king zich verspreidde. Deze beschaving kon in
meer dan ééne richting straalswijze zijn voortge
gaan, en in menigvuldige wijzigingen, onder zeer
verschillende en zeer verwijderde volkeren, hebben
toegenomen, en, omgekeerd » konden dezelfde na
tuurlijke omstandigheden, hier en ginds gelijkvor
mige wijzen van uitdrukking hebben voortgebracht
zonder een onderlinge aanraking tussen die vol
keren. Indien die beschaving niet op de bodem
van Noord- of Zuid-Amerika zelf is ontstaan, dan
zijn welligt de eerste zaden derzelve alleen van elders
gestrooid geworden, is zij een uitheemsche vrucht
van dit werelddeel, dan heeft zij mogelijk van tijd
( 315 )
tot tijd voedsel van buiten ontvangen. In beide
onderstellingen blijft het een belangrijke vraag:
Van waar is Amerika beschaafd? Van waar uit de
oude wereld?
Hier heeft men allerlei gissingen te baat geno
men. Geen hoek der andere werelddelen of men
heeft er aan gedacht; geen trek van overeenkomst
dien men niet heeft toegepast; niet altijd indachtig
dat het mensdom in zijne kindschheid sommige ge
laatstrekken bezit die overal naar elkander gelijken.
Het beeldschrift, de zuilen, de tijdsverdeling, de
volksgebruiken, van Egypte, heeft men willen we
dervinden in Mexiko en in Peru; in het laatstge
noemde Rijk de feesten der Chinezen, de knopen
of quippos van verschillende kleuren waarvan zich
ook deze, in zeer ouden tijd, in plaats van schrift
bedienden, Zo als dit mede de inwoners van Kanada
deden, verhuizingen van stammen van dien land
aard naar het Noorden, in hun jaarboeken aange
tekend en sedert uit de gedachtenis verloren, of
ondernemingen van hun Mongolsche opperhoof
den, door storm verstrooid. Want, hoe ongunstig
men de winden vooronderstellen moge voor ene
geregelde vaart van onervarene mensen, van Ja
pan en China op Amerika, maakten zij dit voor
hun Zo min onmogelijk als voor de Maleiërs om
tot Owehi te komen. Men heeft de godenleer der
Indoes en der Peruanen vergeleken; het onthouden
van alle andere spijze dan uit het plantenrijk, bij
de Pastos in gebruik en bij de vrouwen van vele
stammen in de binnenlanden van Zuid-Amerika, de
( 316 )
leer der zielsverhuizing, van de Tlascalanen; de
gruwzame gewoonte van vele moeders onder de
Zuid-Amerikanen even als onder sommige Indoes,
van de meisjes terstond na hare geboorte om te
brengen. In het bijzonder heeft men vele scherp
zinnigheid aangewend om aan de overeenkomst licht
bijtezetten tussen de Amerikanen en de oude Is
raëliten, en het overgaan van een deel der tien
naar Assyrië gevoerde stammen, door Azië naar
Amerika, waarschijnlijk te maken. In deze verge
lijking heeft men als hoofdpunten aangevoerd: dat
bij de Surikois in Acadië, bij de Cherokkie's,
Chikkasah en Chokta's in West- Karolina, Allelu
jah, de slotregel was van een gezang (266), en dat
bij enige volkeren aan de Orinoko de besnijdenis
in gebruik is, maar deze, die zich ook tot het
andere geslacht uitstrekt, fchijnt daarom veleer
uit Afrika overgenomen. Van hun godsdienstge
bruiken is er geen spoor, dat men toch eerder zou
verwachten dan dat het aandenken aan gebouwen
in Babel gezien hen in het oprichten der hun in
Amerika zou bestuurd hebben. Anderen, al weder,
hebben gemeend trekken te herkennen van de Ka
manitischen of Phenicischen beeldendienst, of heb
ben van de scheepvaarten der laatsten, en van de op
zekere hoogten westwaardsche winden, gebruik ge
maakt om lieden van dien landaard naar deze kust
te doen drijven. Op deze wijze belandde een bark
die van Tenerisse naar een ander der Kanarische
(266) En betekende - wat? ,
( 317 )
eilanden wilde zeilen, aan het eiland Trinidad , aall
den mond van de Orinoko. De Brazilianen en
Guyaners heeft men, om hun zwarte kleur, met
de zuidelijke Afrikanen vergeleken. Ook aan ons
werelddeel, aan Karthagers uit Spanje door de
Romeinen verjaagd, aan Ierland, aan Noorwegers
denkt men. Ik heb er reeds enig verslag van ge
daan, en mijn gevoelen gezegd.
In hetgeen er van de talen der Amerikaansche
volksstammen verzameld is, zijn, zorgvuldig zif
tende, hier en daar enige woorden te vinden die
met woorden uit talen van andere werelddelen in
klank en betekenis overeenkomen , men treft er
zelfs bij de Lesguis en andere stammen van den
Kaukasus aan, maar geregeld kan men nog niets
daaruit opmaken.
Meer dan dit alles is de gelijkheid treffende tus
schen de ligchaamsgestalte der volkeren in Noord
Amerika en in het noordoosten van Azië, en de
overstap van daar naar de westkust van het eerst
genoemde werelddeel langs een onafgebroken reeks
van eilanden is op meer dan ééne wijze begrijpelijk
en ligt, voor volkeren zelfs die zeer geringe mid
delen om de zee te bouwen bezitten, en er be
staan voorbeelden genoeg van ver bezwaarlijker en
schier ongeloofelijke tochten in ellendige vaartui
gen.
Als een stellige , door de nieuwste ontdekkingen
tot zekerheid gebrachte daadzaak, weet men thans :
dat in het oostelijkste noordergedeelte van Ameri
ka, in Groenland en op de kust van Labrador,
( 318 )
en op de westkust nabij die van Azië, één volks
stam woont, en dat deze ééne volksstam dezelfde
is als die op de noordkust van Azië en de tus
schen beide liggende eilanden.
Onder de weinig bekende stammen van dat we
relddeel heb ik te voren (267) de Tschoektschen
opgenoemd. Het gedeelte van dezen stam dat als
nomaden leeft, heeft BILLING in zijne reis nader
doen kennen als verwant aan de Koreken, maar de
gezeten Tschoektschen en, naar hetgeen uit Les
seps is optemaken (268), ook sommige Koreken,
behoren tot de stam der Eskimo's, en zij zijn
het die, een tak uitmakende van de groten zelf
den stam, tot bewijs verstrekken van de zamen
hang dezer volkeren in de beide werelddelen. Het
zijn niet slechts jaarlijksche krijgstochten welke som
migen dezer Tschoektschen op de overzeesche kust
brengen, maar de overeenkomst van taal staaft de
daadzaak in stellige bijzonderheden, die reeds vroe
ger op bekende waarschijnlijkheden en vermoedens
ondersteld werd, -
De lezer die zich een denkbeeld van deze vol
keren van Noord-Amerika maakte, bijéénvattende
wat hij in verscheiden beschrijvingen van de Eski
mo's en Kanadasche wilden las, zal ze zich, mee
nen wij, aldus hebben voorgesteld: zwart, recht
hangend haar, dunne baard, bij velen gene ; over
het verdere ligchaam Zo weinig ruig dat de uit
(267) Eerste Stuk, bl. 230.
(268) Reize, II. 34 en 73.
( 319 )
zonderingen voor een werking van de bozen
geest worden gehouden. De zintuigen van gezicht
en gehoor ongelooflijk sterk. Het tatoeëren, op
wangen, voorhoofd en kin, op verschillende wij
ze, gebruikelijk. De vrouwen zelden vruchtbaar,
weinig moeders die vier kinderen hebben; doch
daarbij gemakkelijk in de verlossing; tot vier we
ken na dezelve voor onrein gehouden; hare kleine
kinderen dragende in bekleedsels van vermolmd hout
met een paar lappen bont bedekt. De jagt in den
winter, de visserij in de zomer, hun bezig
heid en hun middel van bestaan. Hun voedsel ge
rookt verterende of in de lucht gedroogd; om het
zich te verschaffen bestendig rondzwervende door
de wouden en uitgestrekte wildernissen en vertoe
vende nauwelijks een paar dagen op ééne plaats.
Meestentijds bij enkele gezinnen rondtrekkende,
somwijlen met andere stamgenoten een tijdlang in
gezelschap, daarna weder elkander verlatende, en
komende met even Zo weinig afspraak ook weder
bijeen.
Deze omtrekken, waarmede de lezer zal instem
men, zijn getekend naar de Bosch-Tongoezen, in
Azië, naburen van de Koreken, gelijk deze aan
verwanten van de Kotschoejoester - Tschoektschen
zijn (269). Sprekender bewijzen van de grote ge
lijkheid tussen deze noordelijke Aziaten en noor
(269) Eerste stuk, bl. 219. De beschrijving is bijna woorde
lijk, met verkorting, overgenomen uit GeoRGI's Beschreibung der
Nationen des Russischen Reichs, s. 309-323.
( 320 )
delijke Amerikanen kan men wel niet verlangen,
en het is niet moeilijk om optelossen hoe de
Wilden heden ten dage in Noord-Amerika zoo.
kunnen verspreid, Zo verwilderd gebleven of
geworden zijn? Mensen, Zo als wij ze be
schreven, nog niet omringd noch bekend met meer
beschaafde naburen, gelijk de Chinezen en Russen
in latere tijden, zulke mensen in Amerika over
gaande, werden, door die verspreiding, door ge
mis van bijna alle soorten van huisdieren, van alle
veehoederij, zodanig als men hen heeft gevonden ;
en zelfs de krijgszuchtige Tschoektsche verloor zich
in de zwakken, vreesachtigen Eskimo. Wij mo
gen dit op de volkeren van Noord - Azië in het
algemeen toepassen, te meer daar wij alleen de te
genwoordige kennen en niet die er vroeger kunnen
geleefd hebben. Dat gemis van tamme dieren en
van veefokkerij is geen rede van twijfeling, even
min als de verscheidenheden in de talen die nu in
Noord-Amerika bestaan. Wie berekent alle de om
standigheden onder welke deze volksstammen zijn
overgegaan uit het een werelddeel in het andere?
Dezulke die dit langs de aaneengeschakelde eilanden
deden, waar de visvangst hun onderhoud ver
schaste, konden lichtelijk de hond verwaarlozen;
de schaarschheid van tamme dieren, ten dele mis
schien het gevolg der landsgesteldheid, kan het ook
zijn van de nog zeer ruwen toestand waarin die
volksverhuizingen geschiedden, vóór dat het her
dersleven, dat gewoonlijk op het jagersleven volgt,
in dat deel van Azië was aangenomen; Zo niet,
( 321 )
misschien, deze volkeren, in wildernissen terugge
drongen, door gewelddadige veranderingen van die
levenswijze afgerukt, bij hunnen overgang dien tak
van bestaan niet meer bezaten, en bij hun nieu
we levenswijze op zeekusten en eilanden, alle ge
dachte aan denzelven of genegenheid daarvoor ver
loren. De Zuid-Amerikanen hebben zelfs een'
stelligen afkeer van melk. En hoe vele andere
omstandigheden verbergt voor ons niet misschien
onze onkunde nopens vroeger tijden en plaatselijke
gesteldheid. Waarom vindt men, zelfs bij de noor
delijkste Amerikanen, het rendier niet? terwijl de
Tschoektschen, hun naaste stamverwanten, meer
dan enig ander volk, het aanfokken, Zo als het
in IJsland, in 1772, door de Stifts-Amtman Tho
dal met goed gevolg is overgebracht, en zelfs, on
der de 55sten graad noorderbreedte, in Northum
berland voortwil. -
Omdat de Tschoektschen Zo klaarblijkelijk de
zelsde taal als de inboorlingen van Noord-Amerika
behouden hebben, kan men niet vorderen dat af
gezonderde verspreide volkshopen, door wie weet
welke omwegen hier gekomen, de sporen van hunne
afkomst en taal even Zo getrouw en ondubbelzin
nig zouden hebben bewaard; verschil in voorwerpen,
het aantreffen van andere stammen, hebben veran
dering, verlies en aanwinst van uitdrukkingen moe
- ten veroorzaken. Bovendien zijn de talen en stam
men in het noorden van Amerika nog niet bekend
genoeg om te durven beslissen welke grote keten
( 322 )
van zamenhang ook tussen schijnbaar onderschef
den volkeren zou kunnen ontdekt worden.
Ik kom tot een andere bedenking die men ge
maakt, die men op gronden uit de veelheid der
Amerikaansche tongvallen ontleend, staande gehou
den heeft. ,,Misschien zijn er Amerikanen, een oor
’, spronkelijk volk, naar Azië, niet bewoners van
, dit werelddeel naar Amerika, verhuist. Tegen
, twintig talen in dit laatste, telt men er ééne in
, het andere, geheel verschillende namelijk, zonder
, blijken van verwantschap. Nu leert wel de on
, dervinding dat na enige eeuwen de tongvallen
, zich splitsen, maar er is een verbazend lange
, tijd noodig om de sporen van een gemenen oor
, sprong te vernietigen. Zulk een lang tijdvak moet
, dus bij de Amerikaansche talen voorondersteld
, worden; veel langer dan bij de Aziatische, der
, halve zijn deze jonger; derhalve is Amerika vroe
, ger bevolkt.” Deze laatste stelling heeft men ook
uit de grote armoede en eenvoudigheid van enige
- Amerikaansche talen willen betogen. Die gronden
zouden te veel bewijzen. De lage landen aan den
Orinoko dragen blijken van hun jonge oprijzing
uit het water, en juist deze zijn bewoond door
stammen die een aantal geheel verschillende talen
spreken. Het is veleer het spoedig uiteengaan
van woeste horden dat het onderling afwijken van
nog ongeregelde tongvallen, naar de eerste behoef
ten der natuur bevordert en wijzicht. Dit zou door
genoeg voorbeelden van volkeren, op meer dan
( 323 )
ééne hoogte van beschaafdheid, van Samojeden, van
Esthen, van inwoners van woudstreken in Duits
land, zijn te bewijzen ; hoe uitspraak, hoe betee
kenis, hoe veranderde benamingen reeds in een
kort tijdverloop het dialekt veranderen en allengs
ene andere taal vormen. Nog meer verbasteren
zij bij Wilden en worden onkennelijk; de oorza
ken daartoe, Zo even aangewezen, zijn in Ame
rika voorhanden.
Dwingen taalkundige gronden ons niet de oor
sprong van het zamenhangen dezer volkeren uit
Amerika afteleiden, Zo zien wij veleer, in het
bewegen en voortstroomen der volkeren van Azië,
gronden voor het tegenovergestelde gevoelen. De
Geschiedenis leert dat oorlogen en het opeenhoo
pen van volksmenigten de oorzaken zijn van volks
verhuizingen. Dat de Amerikaansche horden met
elkander dikwijls krijg gevoerd hebben is hoogst
waarschijnlijk, maar niets tekent het te enigen,
tijde opbreken van vele volkeren van dit wereld
deel, door zodanige oorzaak. Uit Azië, van ouds
af vol van mensen, niet uit het ledige Amerika,
gingen zij verder. Alleen op de grote bergvlakte,
van Mexiko en in vele gedeelten van Zuid-Amerika,
is een talrijke bevolking aangetroffen. Dit laatste
laten wij voor een ogenblik daar. De onmetelijke
ruimten van Nieuw-Mexiko en Nieuw-Biskaye wa
ren in de zestiende eeuw nog minder bewoond dan
thans, nu er, door elkander, nauwelijks negen
zielen op de vierkante mijl zijn. Niets, zelfs niet
de, bij vergelijking toch zeer jonge , Staten van
( 324 )
Peru en van Mexiko, doet het mensengeslacht in
Amerika als ouder kennen dan dat in Azië. “Ware
het dit, zou het er dan Zo veel minder talrijk
zijn ? -
Het is ook veel lichter te verklaren dat de hier
boven verhuisde Aziaten trekken van hun lig
chaamsgedaante in dit werelddeel hebben voortge
plant, dan hoe het zou kunnen zijn dat naar Azië
verhuisde Amerikanen aldaar geen van hun eigen
dommelijke trekken zouden hebben behouden?
De richting van de stroomen der volkeren van
Noord-Amerika is uit Azië. De westkust van
Noord-Amerika is meer bevolkt dan de oostkust
het was. Dit is langen tijd de enige grond ge
weest waarop men die Aziatische afkomst onder
stelde, schoon het niet belet dat bij deze verhui
zingen sommige stammen oostwaarts tot aan de an
dere kunnen zijn getogen, en, na het bezetten door
de Europeërs, weder westelijk af, zich aan den
Opper-Missisippi en de Missoeri hebben te zamen
gehoopt. Alle de Noord-Amerikaansche wilde vol
keren waren van een zwervenden aard ; hunne
overleveringen stemmen op een zeldzame wijze er
in overeen dat zij uit het noordwesten, deels ten
zuiden, deels zuidoost, en noordoostwaarts geto
gen zijn. De Muskoge, de Chikkasah, de Mahi- .
kanen, de zes Natiën, verhaalden dat zij van over'
den Missisippi uit het westen of zuidwesten wa
ren gekomen; de inboorlingen van Nieuw-Engeland'
beschouwden het Zuidwesten als hun oorspronkelijk
vaderland, waarheen zij na hun dood hoopten te
( 325 )
rug te keren. De Poncars en Chayennes, voor
heen aanzienlijk, zijn nu uit het noorden, van de
Roode rivier bij het Winnipie-meer, zuidwaarts
naar de Missoeri gedrongen. De stammen in Ci
naloa aan de Kalifornischen zeeboezem, verzeker
den eenstemmig dat hun voorouders uit het noor
den gekomen waren in de landen die zij te voren
bezeten en door oorlogen met andere volkeren we
der verloren hadden. Van schier alle de Mexikaan
sche volkeren getuigen de vroegere schrijvers, de
overleveringen en het gefchiedkundig beeldschrift,
dat zij voorheen noordelijker woonden, en wijzen
de tochten aan van de Tolteken, die in de zevende
tot de elfde eeuwen na J. C. in Mexiko gevestigd
waren, en van de Azteken of Mexikanen, na hen,
tot aan de Gila - rivier, ongeveer op 34 graden
noorderbreedte en waar de reeds vermelde over
blijfsels der Casas grandes hun verblijf waren.
Indien de westkust - het moederland van het
grootste deel althans der bevolking van Noord
Amerika geweest was, zouden waarschijnlijk enige
stammen tot een hoger' trap van beschaafdheid
gekomen zijn ; naar de tegenoverstaande stelling is
het duidelijk waarom die kust, en Noord-Amerika
doorgaans, in andere omstandigheden is gevonden.
Ene keten van bergen, aan de westzijde doorloo
pende, scheidde de doortrekkende stammen van el
kander; de westelijk blijvende legden zich toe op de
visvangst, de oostelijke zochten hun onderhoud
in de jagt; nader bij de oostkust gekomen schijnen
zij wat meer beschaafd te zijn geworden, dan zij
( 326 )
nu, na hun terugtrekken, zijn. Meer zuidwaarts
getogen stammen hebben zich oostelijk tussen den
Rio del Norte en de Missisippi uitgebreid en ne
dergeslagen, andere zuidelijk; doch van deze ble
ven slechts hier en daar zwervende hopen in Ka
lifornië over, om voor de hen volgende vijandelijke
horden veilig te zijn, en evenmin vonden zij in
Nieuw-Mexiko en Nieuw-Biskaye vruchtbare stre
ken noch aanleiding genoeg om er zich neêrtezet
ten; de grote bergvlakte van Mexiko, Anahuak,
bood hun eerst een bekwaam rustpunt aan, waar
zij achtervolgens zich verzamelden. Op deze wijze
lost het verschijnsel zich op, dat men aldaar meer
dan dertig gansch verschillende talen vond, bij de
verovering van het Mexikaansche rijk, waaronder
sommige langs zuidelijke omwegen er kunnen zijn
aangekomen. Hier greep iets soortgelijks plaats als
wij in Klein-Azië nopens de volkeren uit Thracië,
Armenië en Syrië opmerkten. -
Mogelijk volgden hierop tochten zuidwaarts af.
De taal en het beeldschrift van Mexiko, althans,
was tot de Ioden graad noorderbreedte doorge
drongen. Wie zegt ons of niet het middelpunt der
oudere beschaving in landstreken te zoeken zij, van
waar de stralen zoowel zuidwaarts als noordwaarts,
naar Peru en de Orinoko als naar Groenland en
de Hudson's-rivier, konden uitgaan?
Wij voegen hier nog ééne opmerking bij. Van
vijfentwintig Kamtschatkasche landdieren, vindt men
er zeventien in Noord-Amerika weder, en vele
Noord-Amerikaansche zijn kennelijk en in een ken
( 327 )
nelijke opvolging, zodat men nog de sporen van
hunnen weg schijnt te kunnen aanwijzen, in Zuid
Amerika overgegaan. -
Wat Zuid-Amerika, wijders, betreft. Het bevat
nog uitgestrekter wildernissen, nog groter moeras
sen langs de oevers van zijne vloeden, nog dorrer
vlakten. Er is ook meer taalverscheidenheid; de
sporen van oudere beschaving zijn alleen voorhan
den in het hogere deel van de veelal smalle west
kust en op de ruggen van de daaraan grenzende
bergketens. Over de oorsprong van deszelfs be
volking onthouden wij ons van gissingen; hare ver
wantschap met die van de noordelijke helft is door
fommigen ontkend, op grond van niet genoegzame
blijken van gelijkheid, en van te groot verschil in
de talen ; door velen aangenomen; dit weinige ech
ter zal het niet onvoegzaam zijn hier bij te brengen :
Op zeer hoge bergruggen zijn de oudste ge
denktekens van vroegere beschaving voorhanden,
en plaatsen de oudste overleveringen hare tonee
len, op bijna ongenaakbare toppen van hoogten in
moeraslanden gelegen vindt men beeldwerk, in de
rotsen gesneden gedaanten van krokodillen, tijgers,
Van huisraad, zon, maan, dat er niet wel kan ge
komen zijn als bij een anderen stand van de helling
der vlakte. Zodanige verandering, derhalve, viel
voor toen een deel van Amerika reeds bewoond
was. Men heeft, inderdaad, om de meerdere hoog
te der bergen, koude van de luchtstreek en zwak
heid van mensen en dieren, aan dit gedeelte van
( 328 )
den aardbodem een jongere geboorte uit de wate
ren toegeschreven. Althans schijnt dit van de lage
vlakten, uit voormalige meren opgerezen, onloo
chenbaar. Met deze stelling verenigt zich de toe
stand van de talloze stammen in de binnenlanden,
sommige van welke zelve weten te zeggen dat zij
niet altijd aldaar hebben gewoond, zijnde zij eerst
door de Inca's en door de Karaïben, en daarna
door de Europeërs in de wildernissen gedrongen.
De Zendelingen in Popayan vonden er de Qua
quas, Paos en Timanaes, en wij vinden nog Qua
quas, Paos, en Tamanacas aan de Orinoko, ook
schijnen de Avanes en Salivas westelijker te hebben
gewoond. De verschillende talen van die veelvul
dige stammen leggen hetzelfde kenmerk van ver
spreiding aan de dag waarvan wij Zo straks in
Noord-Amerika gewaagden. -
Daarentegen vertonen zich de Guarany's, over
de grote helft van het midden van Zuid-Amerika
verspreid, nog overal als na-verwante stammen;
hoezeer verstrooid, geeft hun taal het bewijs van
die voormalige vereniging, in de gehelen om
vang der uitdrukkingen en vormen, en dit geeft
aanleiding om te denken dat zij lang en gerust in
hunne oude woonsteden zijn gezeten geweest. Het
is niet onwaarschijnlijk dat van dit groot en voor
heen gevreesde stamvolk, wiens verhuizingen aan
gene vreemde oorlogeu of invallen kunnen worden
toegeschreven, van de machtige Homagua, en ne
vens hen van nog enkele gezeten volkeren, de
voornaamste bevolking van Zuid-Amerika oorspron
( 329 . )
kelijk is, terwijl andere bijgekomene stammen, of
overgebleven takken van te niet gegane volkeren, of vroeg afgescheiden, schijnen te zijn. ' n w
De meeste van deze volkeren staan thans in hun
me burgerlijke inrichtingen op een zeer lagen trap,
enige zonder begrip van eigendom, en doorgaans
nog lager dan die wij in het zuiden van Afrika
hebben waargenomen, waarvan de meerderheid tot
maatschappelijke verenigingen is overgegaan. Men
zou nogtans ten onrechte daaruit het gevolg trekken
dat zij jonger van oorsprong waren. Hoe verkeerd
zou dit zijn, bij voorbeeld, ten aanzien van de
inwoners van het Vuurland, die men zeker hou
den moet voor reeds Zo vroeg daarheen verstrooi
den, dat zij in hun vorig verblijf nog niet tot dien
trap van vorderingen gekomen waren die de Groen
lander in zijne nog koudere landstreek heeft mede
gebracht. In Afrika vonden wij nog deze en gene
blijken van de invloed van vroegere betrekkingen;
in Zuid-Amerika is niets van dien aard voorhan
den ; ook niets dat kan dienen om te bepalen om
streeks welken tijd de verspreiding der volksstam
men of hun tegenwoordige toestand heeft aangevan
gen, en hoe dit gebeurd is? Nergens geeft ons
de Geschiedenis een punt van vergelijking aan de
hand. In het oude Griekenland zetteden zich vele
kleine stammen neer, maar niet Zo verschillende
naar hun taalbetrekkingen, en onder geheel an
dere omstandigheden, als zich in de wildernissen
van Amerika voordoen. De westelijke volkeren van
Afrika zijn niet als jager - maar als landbouwen
( 330 )
de - volkeren bijeen geschoold, en ofschoon nog
niet overal vast gezeten, omdat de vruchtbare bo
dem overal lichtelijk het voedsel aanbiedt, echter
door enige banden van gemeenschappelijke taal en ,
emgang verbonden. Van de verspreide, omtrek
kende stammen in Zuid-Afrika kan men ten minste
het spoor nog overzien. De jagervolkeren in het
noordoosten van Azië zelfs staan niet meer zoo
verlaten daar, en zijn meer bekend met de onder
scheidingen van gezag en van behoeften. Nauwe
lijks kunnen wij ons de verspreide van de jagt le
vende horden die ARRIANUs in het oude Indië be
schrijft, de stammen die zich door de Kaukasus
verspreidden, of de grote volksmenigten die, in de
oude tijden van Europa, Germanië en Sarmatië
overstroomden, Zo voorstellen. -
Na de ontdekking van Amerika hebben meer en
meer de bezitneming en de invloed der Europeërs,
het verder trekken en rondzwerven der Amerikaan
sche stammen beperkt, en aanleiding gegeven tot
hun opeendringen in de binnenlanden, in de woest
ste, maar door de heerlijkste groeikracht tot bebou
wing uitlokkende, oorden; zij leven daar meesten
deels in een treurigen toestand, in Noord-Amerika
gedrukt door omstandigheden van buiten ; ruwer
aan de vochtige rivieroevers in het Zuiden; schier
alle in droefgeestigheid verzonken, en in een moe
deloze ledigheid; veeltijds aan de eerste noodwen
digheden gebrek lijdende, zonder een talrijk kroost,
niet zelden het gevolg van kindermoord dien de
moeders plegen, verzwakt door ziekten; krachte
( 331 )
loos door gedurige oorlogen, het gevolg niet slechts
van haat tegen vreemden, van onderlingen onver
zoenbaren volkshaat, niet om onderdanen of grond
gebied voor een ondernemend opperhoofd te win
nen, maar, en dit in Zuid-Amerika vooral, van
zucht alleen tot ombrengen en roven; gedwongen
daarbij, ter zake van de jagt, tot het eeuwig door
krnisen van onmetelijke woestijnen, of, bij meer
beperktheid, tot eindeloze twisten; een levens
wijze waartoe de ruilhandel in pelterijen met de
Europeërs, in het Noordwesten, aanzet; onbesten
dig, wild, verstrooid, - aan eigen krachten overge
laten, met levensgevaar ze inspannende, onafhan
kelijk en onverdraagzaam, soms in hopen, niet
in maatschappijen, verzameld, onverschillig omtrent
het leven, niet gehecht aan enigen grond, en te
vens te onmachtig om naar welgevallen een verblijf
te kiezen. In zulken toestand duldden hen, som
tijds, hun naburen uit Europa, of, niet over
meesterd, in hun gebergten en wouden, behiel
den zij dien oorspronkelijken toestand, Zo zijn,
bij voorbeeld, de vijf Natiën, de Apaches, de Pa
tagons, maar door verdeeld belang, door het ont
breken aan enig punt van vereniging, onvermo
gend tot enige onderneming, schoon bij enkelen
onder hen het besef wat hun vaders waren, en
het gevoel van eigen dapperheid, somtijds spreekt.
Na het tot inleiding en algemeen overzicht gezeg
de, ga ik nu over tot de nadere behandeling van
ons onderwerp.
( 332 )
Bij volkeren door gene maatschappelijke bescha
ving verbonden, welke hun gemene oorsprong zijn
moge, doet zich het onderscheid van elke taal en
tongval het aanmerkelijkst voor. Zo was het reeds
oudtijds op de Kaukasus, Zo in Afrika, waar
tussen de Niger, Abyssinië en Kongo, nauwe
lijks een vijfde gedeelte van dat werelddeel, meer
dan zestig talen of dialekten konden worden aange
wezen, waarin wij echter, even als in het oosten
van Azië, ons bekortten, alleen opnemende wat
nopens de gemenen stamboom, en in dezen of
genen tak, naar ons bestek, wetenswaardig scheen;
wij stellen ons voor denzelfden gang te houden
door Amerika. - -
Men zal het dus niet vreemd achten dat de eer
ste waarnemers het getal der Amerikaansche talen
Zo verbazend groot hebben opgegeven ; er zijn
Zendelingen die dit getal op 1500 of 200o hebben
begroot, waarvan aan de Maragnon alleen tot 150;
waarschijnlijk, nogtans, eer bij raming en daarin de
tongvallen bevattende, dan naar enige gegronde
rekening. Gematigder en met meer kennis der
zaak, brengen de nieuwste en beste opmerkers het
getal, alles bijeengenomen, op ongeveer vier- of,
met alle de dialekten, vijfhonderd. In het eigenlij
ke Mexiko, waar de oorzaken der verspreiding
meer hadden opgehouden en de uitwerksels er van
waren verdwenen, heeft men er tot vijfendertig
geheel onderscheidene aangewezen. *
Meermalen vindt men enige talen in duidelijken
zamenhang en als groepsgewijze bijeen. In het
( 333 )
noordelijkste deel van Amerika zijn die van het
noordwesten en het noordoosten verwant ; van
deze tot aan de stammen aan en beneden de grote
meren, waartoe de Knisteno's, Chippeways, Ma
hikans enz. behoren, zijn zij het insgelijks; ook
elders, ten westen van de zuidelijkste der Verenigde
Staten, ten westen van de Orinoko, in Peru en
Chili; vooral zijn, in het zuiden, de tak der Ka
raïben en die der Guarany's, Zo uitgebreid als de
Slavische bij voorbeeld in Europa is. Hier en daar,
met name aan de Orinoko, heeft men sommige
verouderde woorden, in gezangen en verhalen ove
rig, opgemerkt, die aan een tijd vóór de verspreiding
dier takken doen denken; en zodanige overeen
komst zal latere kennis aan deze volkeren waar
schijnlijk meer doen aantreffen, Zo ontmoet men
er thans tussen de Kora-taal in Nieuw-Mexiko en
het Mexikaansch, en een punt van vergelijking tus
schen dit en het Tarahumarisch dat aan het eerst
genoemde grenst.
Men stelt zich gemakkelijk voor dat niet alle
deze talen dezelfde klanken bezitten, noch alle die
wij met onze gewone lettertekens uitdrukken,
noch gene andere dan waartoe deze toereikend
zijn. De spelling door reisbeschrijvers en zende
lingen elk naar zijnen landaard voor het opvatten
der klanken gebruikt, en waarin, gelijk men weet,
de Engelsen en Fransen veel van de uitspraak
afwijken, overtuigt ons van de moeilijkheid om
hierover iets algemeens te zeggen en van de voor
zichtigheid waarmede men daarover oordelen moet.
( 334
Grotelijks verschillen zij ook naar taalregelen,
dit voorname kenmerk, dat meer dan het verschil
van woorden geldt. Sommige zijn daarin veel, an
dere weinig gevorderd, vele nog niet genoeg be- .
kend om nauwkeurig te kunnen zijn nagegaan. In
bijzonderheden kent men er ten minste een dertigtal
van. Over het algemeen ontdekt men veel kunst
in derzelver beschaving en een overvloed van vor
men. Van deze bevatten die van de grote berg
vlakte van Mexiko de rijksten voorraad. Het Mexl
kaansch, 1 het Tamanakisch aan de Orinoko, het
Quichua, de taal van de Natiks, hebben vele ver
voegingen der werkwoorden, die der Timucuana
munt weder uit in vormen van anderen aard; het
Groenlands is er bijna Zo rijk in als een taal
ter wereld. Uit dergelijk onderscheid moet men
echter niet altijd een wezenlijk verschil van afkomst
afleiden, daar het uit de afzonderlijken gang der
beschaving, na de verspreiding, kan zijn ontstaan.
Om nog iets naders van dezen rijkdom te zeggen:
de voorname strekking daarvan is, de betrekking
tussen de handeling en haar voorwerp op het
nauwst en uitdrukkelijkst aantewijzen en de geval
len scherpelijk te onderscheiden waarin gene zulke
betrekking bestaat ; dit doet, bij voorbeeld, het
Mexikaansch, door in het persoonlijke voornaam
woord een verandering te brengen, in het geval
dat het voorwerp er nog nevens staat, heeft de
handeling, geen bepaald voorwerp, dan is de ver
andering niet dezelfde , en verschilt nog naar mate
het personen of zaken geldt. Zoo, ten aanzien
( 335 )
der werkwoorden, veranderen de uitgangen, als zij
tot een voorwerp betrekkelijk zijn, of als de over
gang der werking nog sterker moet worden uitge
drukt. Zulke zorgvuldige onderscheidingen vindt
men, gelijk wij gezegd hebben, diep in het zuiden
van Chili, hoog in het noorden in Groenland, en
zij bestond desgelijks bij de Natiks die in het te
genwoordige Massachusets woonden. Dat uit zoo
danige veranderingen een zeer ingewikkeld stelsel
van vervoegingen ontstaat, spreekt van zelve; ons
oogmerk brengt niet mede er dieper intedringen,
of de taalbeoefenaar te volgen in deze moeilijk
heden, die geduld en volharding alleen hem klaar
kunnen doen doorzien en overwinnen, en onder
welke men de schijnbare en ongerijmde lengte reke
nen moet van woorden van welke men de voorzet
sels of aanhangsels niet wist aftescheiden; wij voegen
er nog slechts bij dat men nergens elders, dan in de
taal van Kongo, een gelijke wijze van de betrekkingen
aanteduiden, en zodanige menigte van vormen om
de betrekkingen te onderscheiden, dan in het alou
de Biskaaysche, heeft opgemerkt. Uit dezen hoof
de hield LARRAMENDI deze laatstgenoemde voor
het oorspronkelijk beeld der Amerikaansche talen;
volgens de verzekering echter van een Spaanse
zendeling, een geboren Biskayer, en anderen, is
er nauwelijks enige flaauwe gelijkheid tussen
enkele woorden van deze en het Baskisch te vin
den. Kan dan niet even goed het menselijk ver
stand in onderscheiden delen der wereld tot dezelf
( 336 )
de wijze van beschouwen en van taalvormen wie
weet welke aanleiding hebben gevonden?
Laten wij nu in ons overzicht met het zuiden
beginnen. Zijn toch de eerste bewoners van Ame
rika uit het noorden afkomstig, dan mag men het
er voor houden dat hun overblijfsels het verst
naar het zuiden zijn voortgedreven. En Zo er
enige grond is voor het gevoelen dat Afrika tot
deszelfs bevolking hebbe bijgedragen, zou dit ene
rede te meer zijn om van daar de overgang te
maken. Dienvolgens zullen wij op deze drie hoofd
delen, Zuid-, Middel- en Noord-Amerika, onze
aandacht vestigen.
XXV.
ZUID - AMERIKA.
Landen Zo groot als een ander geheel wereld
deel, merkwaardig door de menigte van daarin wo
nende volksstammen, door de meestal voortreffelij
ke groeikracht van het plantenrijk of door de schat
ten beneden de bodem bewaard, en wier sterke en
dappere inwoners, ten grootsten dele weinig be
schaafd noch door gebied uitstekende, deels omzwer
ven deels in vaste woonsteden gevestigd zijn, ver
dienen onze oplettende overweging.
I. Aan de zUIDPUNT vAN AMERIKA, TEN wEs
TEN TOT AAN CHILI, TEN oosTEN TOT AAN DEN
RIO DE PLATA, vinden wij, de Straat van Magel
( 337 )
laan inzeilende, ten zuiden een aanmerkelijk eiland,
van kleinere omgeven, dat van zijn verschrikkelij
ken vuurberg zijn naam verkreeg.
1°.
Op dit vuuRLAND hebben de reizigers een volks
stam gevonden Zo ellendig als nauwelijks een volk
op de aardbol. Te midden van stormen en van
ene koude die, in het midden van de zomer,
twee Engelse zelieden deed omkomen, nauwe
lijks half bedekt levende, in half opene hutten van
dorre takken vervaardigd, met slechts weinige stin
kende levensmiddelen om de honger te stillen.
Mogelijk waren het vlugtelingen uit een minder
akelig gedeelte; het eiland althans heeft zich aan
de andere zijde bij Success - baai beter voorgedaan.
De oude Nederlandse scheepvaarders schilderen
hen als zeer ruw af, doch in het bezit van tame
lijk wel bewerkte kanoos en wapens, met kleede
ren van kunstig zamengenaaide vogelvellen, en in
grootte (270), en kleur der huid, niet veel ver
(270) De uiteenlopende verhalen over de reuzengestalte van de
zuidelijkste inwoners van dit werelddeel hebben lang stof tot twis
ten gegeven; men kan ze gewogen vinden in het XVIde deel van
de Histoire générale des voyages, p. 161 et suiv., Zo ver des
tijds de reisberichten strekten; de zulke die de verbazende lengte
van 12 en 13 voet bevestigen, hebben zelfs niet door metingen de
zaak tot zekerheid gebracht, daar toch het verschil der voetmaten
hier al aanstonds van belang is, nog minder bewijst de lengte van
een graf of aardhoop de lengte van het ligchaam; wij zullen dit in
( 338 )
verschillende van de Europeërs, maar het lijf rood
geverwd. Zij schijnen niet alleen met hun in
waarts wonende landgenoten maar ook met hunne
naburen op het vaste land oorlog te voeren, al
xxxxx heeft men bij hun begraafplaatsen van gelij
ken aard gevonden als bij de oostelijke Patagons.
Op de onderscheidene punten waar de Engelsen
met hun omgang hadden, merkten zij dezelfde taal
met veel medeklinkers en keelletters op. Volgens
de zendelingen der Jezuïten zijn er van denzelfden
landaard op de westkust van Patagonië. Een der
stammen onderscheidde zich, volgens DE LAET,
met de naam van Xxxxxxxx, mogelijk dezelfde als
Xxxxx, die in het laatstgenoemde land gewoon is
en volk betekent.
2e
PATAGONIE EN CHILI,
Van een even Zo algemene soort zijn de na
men van Puelche, oostlanders, Huelche, westlan
ders, Tehuelbet, en elders Huilliche, zuidlanders,
die wij hier aantreffen. Men ziet dat zij naar de
betrekkelijke ligging dezer volkeren gegeven zijn,
Nieuw Zuid-Wallis zien. Niettemin kan, bij het Zo goed als te
niet gaan van vele stammen, zeer wel een zodanige uitgestorven,
Zo niet nog in de ontoegankelijkste binnendelen zeldzaam en
verdwenen zijn. Hetgeen hierna gezegd zal worden van stammen
die, uit het Zuiden, schijnen te zijn ingedrongen tussen de Gua
rany's, maakt dit niet geheel onwaarschijnlijk.
( 339 )
en men kan ze moeilijk naar de dezelve onder
kennen. Weshalve wij het verschil of de verwant
schap van taal raadplegende ze tot de drie navol
gende brengen, onder welke zij gesplitst of ge
rangschikt worden.
De MoLUcHEN, van che, mens, en molun,
krijgvoeren, krijgslieden ; ook XXXXxx'x, mogelijk
naar het Peruanisch aucaes, opstandelingen, wil
den. Zij bewonen de oost- en de westzijde van
de Cordilleras, bijna van de zuidelijke grenzen van
Peru tot aan de Zeestraat, want alhier zijn zij met
een anderen stam gemengd, en aan de noordkant
zijn zij grotendeels tot achter St. Jago voor de
Spanjaarden geweken. Men weet dat zij het zijn
die XXxXxx XX XXxxxXX te gelijker tijd onder
wierp en bezong, toen hij, het leven eens hove
xxxxx voor tochten en gevaren vaarwel zeggende,
, geen vrouwen, liefde en ridderlijke spelen, maar
, de moed en de heldendaden verkoos te vermel
, den, van zijne wapenbroeders wier zwaard het
» harde juk drukte op de hals van de nooit
, xxxxxxxxxxx Xxxxxx (271).” Het is voor ons
van geen belang de vroegere en latere woonplaat
sen en de namen hunner stammen, van vele van
welke nauwelijks overblijfsels bestaan, optezoeken
en te onderscheiden, Zo als zij, bij voorbeeld,
Picun-che, noordelijk volk, naar hun woonplaats
(271) La Araucana, canto I.
( 340 )
in de gebergten van Coquimbo, Pehuen- che (272),
volk der dennenbomen, tussen de 35sten en
40sten graad zuiderbreedte, naar dit voorname
voortbrengsel van hun land, genoemd zijn. Deze
stammen spreken allen het Araukanisch of, met
een algemenen naam, het CHILIscH; met uitzon
xxxxxx xxx xxxx der vier stammen van de Huilliche,
op de eilanden in de Archipel van Chiloe, en
zuidwaarts tussen de 42sten en 52sten graad
zuiderbreedte, bij welke een mengeling van het
Moluchisch en Tehuelisch heerst. De zendeling
Jos. XXXXXX, die met enige inboorlingen van
Chili de westkust tot aan de 48sten graad zui
derbreedte in kleine barken bevoer, doch ge
noodzaakt was zijn oogmerk van tot aan de straat
van Xxxxxxxxx te komen optegeven, en terug te
xxxxx, om de vrees van zijne geleiders voor de
woeste kustbewoners, vond er ook twee stammen
wier taal, vol keelklanken, niets van het Arau
kanisch had. De inboorlingen die, naar DE
LAET, op het eiland Mocha gevlugt waren en
en hun onafhankelijkheid tegen de Spanjaarden
verdedigden, behoorden tot de Pehuenche. - De
Spanjaarden hebben in vroeger tijd gevaar geloo
pen van door hen en door de niet minder dappere
Picunche uit Chili te worden verjaagd, doch in de
tweede helft der vorige eeuw waren zij door in
(272) Onwillekeurig wekken soortgelijke namen de gedachte van
enige overeenkomst op met de Chineesche éénlettergrepige woor
den cheu, tse, pe, die in pe-king, pe-che-li met andere zijn za
mengesteld.
( 341 )
wendige twisten, door het onmatig gebruik van
sterke dranken en door de kinderziekte Zo ge
smolten dat zij te zamen geen vierduizend man
konden te veld brengen. In het Araukanisch op
de kust is veel Spaans ingeslopen, doch het
heeft zich naar de eigenschappen van die taal ge
voegd. Daartoe behoort het aanduiden van het ge
slacht door bijvoeging van alca, man, of domo,
vrouw; het bezit van het tweevoud bij de namen
en de werkwoorden, ééne vervoeging dezer laat
ste, enz. De Pehuenche en de Huilliche gebrui
ken de s in plaats van d en r, waartegen de Pi
xxxxxx, die de s missen, deze letters, en veeltijds
voor ch de t, gebruiken.
De TEHUEL-HET of TEHUEL-cUNNY zijn mede
in verscheiden stammen verdeeld; de Tacana-cun
ny, voetvolk, zijn de zuidelijkste, en steken de
Straat niet zelden over; zij leven hoofdzakelijk van
vis en worden door de andere Tehuel - het- of
door andere naburen dikwijls als slaven wegge
voerd; ten noorden van hun zijn de Sehuau-cunny,
konijnvolk, en naast deze de Culilau - cunny, in
den tongval dezer beide laatsten schijnt enige af
wijking te zijn veroorzaakt door hun omgang met
de noordelijker Poy-Yus en Key-Yus. Zij zijn de
laatste stammen, zuidwaarts, die op paarden rijden.
De eigenlijke Tehuel-het, vijanden der aangrenzende
Moluchen, die zij, indien zij even goed opgezeten
waren, reeds zouden hebben te onder gebracht, zijn
de talrijkste en roofziekste van alle. Men noemt
( 342 )
hen ook Callile-het of, in het Spaans, Serranos,
bergvolk, omdat hun land bergachtig is, met die
pe dalen doorsneden. Ten westen strekken hunne
grenzen tot omstreeks 44 graden zuiderbreedte,
Ten oosten van hun is de grote woestijn van om
trent de Zwarte rivier tot aan de Zeestraat, in wel
ke men bijna niets aantreft als de grafplaatsen van
de Tehuel- het en de Cheche - het. Deze, zoowel
als de Moluchen en andere Puelche, bewaren de
geraamten van hun dooden; de beide eerstge
noemde echter op een onderscheiden wijze, plaat
sende dezelve geheel ineengezet onder hutten en
tenten; de beide laatste bewaren ze in gewelven,
onder het toezicht van bejaarde vrouwen die voor
het vernieuwen van de bekleding en opschik zor
gen, tussen de geraamten van hun paar
den (273). Het erfelijk opperhoofd of Cazique
van de Leuyuche, een gemengde stam, is een soort
van kleine koning, die zich van rechtsweze altijd
aan het hoofd stelt van de ondernemingen van deze
en andere aangrenzende stammen.
(273) Dit gebruik zweemt naar hetgeen FLINDERs, Reize, III.
bl. 9, op de noordkust van Nieuw-Holland vond, en komt enig
zins overeen met het bewaren van de hoofden der koningen bij
sommige Negers, Hist. génér. des voyages, V. 239, en schijnt
den overgang te maken van het ophangen der lijken aan bomen
(x. XXXXXx, Hist. Septentr. L. XVI., BELL, Reizen) tot het
gebalsemd en overeind staande bewaren, bij de Guanches, aldaar,
III. p. 40, gelijk van deze tot de mumiën.
( 343 )
Van de PUELcHE, die een andere taal spreken,
en oostwaarts wonen, zijn de Zo even genoemde
Cheche-het de voornaamste stam. Zij zwerven rond
tussen de Hueyque, de Rio Colorado, en van
daar tot aan de Zwarte rivier, maar hebben zeer
afgenomen; de Divi-het wonen naast hun van 25
tot 28 graden zuiderbreedte, langs de eerstgenoem
de rivieren en de Sanquel ; meer westwaarts de
Taluhet tot aan de meren van Guanacache. De
beide laatste stammen kennen de Spanjaarden onder
den naam van PAMPA; en de taal der Pampa, wel
ke men beschouwde als met de Zendelingen die
voorheen aldaar waren, te niet gegaan, is geen an
dere dan het Puelchisch. De eerste Spaanse ver
overaars maken van dit volk gewag onder de naam
xxx Xxxxxxxx. Destijds zwierven zij op de zuide
lijken oever van de Plata-rivier, tegenover de Char
rua, zonder echter omgang met deze te hebben,
dien stroom niet bevarende. Zij grensden ten wes
ten aan de Guarany's van Monte grande en de va
lei van St. Xxxx, en stelden zich hardnekkig te
weer tegen het bouwen van Buenos-Xxxxx, en to
gen, het vestigen der Spanjaarden niet kunnende
verhinderen, zuidwaarts. Het voorttelen der paar
den en runderen, door de Spanjaarden in deze stre
xxx aangebracht en vervolgens verwilderd, lokte ve
le van de westelijke, en met name van de Arau
kaansche , stammen, en van de Patagons uit het
zuiden, waaruit de tegenwoordige gesteldheid van
deze volkeren ontstond. Deze Pampa sloten, vol
( 344 )
gens AZARA (274), dertien jaren vóór dat hij zijne
berichten opstelde, vrede met de Spanjaarden. Hij
zegt dat hun taal verschilt van die van alle an
dere volkeren die hij gelegenheid had waartenemen,
zonder neus- of keelklanken die het Spaans A. B.
niet kan uitdrukken, en dat hun spraak wellui
dender is dan die der naburige. In het Peruaansch
betekent pampa veld, grasvlakte, en de naam van
dezen volksstam schijnt ontleend van hun rond
trekken door de uitgestrekte vlakten tussen den
36sten en 39sten graad zuiderbreedte.
II. De oostkust, vAN de RIo DE PLATA , EN de URUGUAY TOT AAN de MOND VAN
DEN MARAGNON OF RIvIER DER AMAZONEN, EN PARA, bevat:
1e
Enkele, zeer gesmolten, stammen, die ten tijde
der verovering zwervende waren, zonder landbouw,
en zich van dierlijk voedsel generende, naderhand
noordelijker getogen hebben de krijgshaftigsten on
der hen, de cHARRUA, andêre mindere verdelgd,
van welke alleen een gering overblijfsel der cHANA
in de Spaanse volkplanting van Xxxxx Xxxxxxx
Xxxxxxx opgenomen en onder de Spanjaarden ver
mengd zijn. De MINUANE hebben zich met de
(274) Reize in Zuid - Amerika tussen de jaren 1781-1801.
( 345 )
Charrua verenigd, en komen, schoon in taal ver
xxxxxxxxxx, in levenswijze en gebruiken met hen
overeen. Hiertoe behoren onder anderen de wijze
van de haren te binden of aftesnijden, en het be
stendig dragen van een dun stukje hout, ruim een
vinger lang, Barbot geheten, door een opening
in de onderlip, die de moeders te dien einde kort
na de geboorte de jongens door het tandvleesch
maken. Zij leven, verder, zonder opperhoofden
in de volmaakste gelijkheid ; tegen de nacht ko
men de hoofden der huisgezinnen bijeen om wach
ten uittezetten of de ondernemingen te beramen,
die zij dan nog vóór het aanbreken van de dag
uitvoeren. Naar hetgeen men van hun taal kan
oordelen zijn deze kleine volkeren meest van één
stam. De KASIGUA zijn van hun onderscheiden;
volgens de Zendelingen heeft hun taal een zeer
moeilijke uitspraak. Kasigua is een woord uit het
Guaranisch, dat : in het woud, betekent, en
men heeft ze daarom somtijds met de wilde bosch
bewoners verward, die tot de volgenden stam be
hoen.
2e.
DE GUARANY's.
Van dezen zeer uitgebreide stam weet men dat
hij in de zestiende eeuw, in het reeds aangewezen
oostelijke gedeelte van Zuid-Amerika woonde, mo
gelijk wel Zo ver noordwaarts als tot Guyana,
althans van de 16den graad zuiderbreedte zuid
( 346 )
waarts tot de 32sten graad en op enige punten
over de Parana-rivier, waarvan zij de eilanden be
zaten, en zelfs de landen die tot het gebied van
St. Ysidro behoren tot bij de stad Buenos-Xxxxx.
Westelijk strekten zij over de Opper-Paraguay tot
in het tegenwoordige Chiquitos en Chaco, tot aan
de voorste takken en in de dalen van de grote ke
ten der Andes, onder de naam van Chiriguana en
Guarayi, en wonen er nog heden. Van gemeenschap
pelijke afkomst en taal zijnde, leefde dit volk in een
aantal van kleine horden, elke onder haar Kazique
zonder verder band van staatsvereniging, en dreef
in deze uitgebreide vlakke landen enigen land
bouw, voorts van de verzamelden voorraad van
wilde vruchten, somtijds van de jagt en de vis
vangst zich voedende. Bij deze meer gezetene le
venswijze en niet krijgszuchtig van inborst, ver
mijdden zij met vreesachtig overleg allen twist met
andere Indianen. Hieraan, en niet aan onrustige
ondernemingen, is hun uitbreiding over zulke
uitgestrekte landstreken toeteschrijven, en tevens dat
zij, terwijl andere woestere stammen nauwelijks
door enig middel tot een rustiger en beschaafder
levenswijze hebben kunnen worden gebracht, in zeer
korten tijd door de Spanjaarden in volkplantingen
zijn verenigd, en door de Portugezen tot slaven
gemaakt.
Tussen de westelijkste en oostelijkste Guarany's
zijn sedert andere volkeren ingekomen, die van hun
in gestalte onderscheiden zijn; de Guarany's zijn
doorgaans veel kleiner, niet geheel zonder baard,
( 347 )
en hebben ook aan het overige van het ligchaam
enig haar. XXXXX houdt hen voor een zeer ver
schillenden volksstam, en deelt een opmerkelijke
waarneming mede van een man die lang onder de
Christen-geworden Guarany's geleefd had en dik
wijls hun begraafplaatsen gezien: . dat, namelijk,
hunne beenderen veel spoediger vergaan dan die der
Spanjaarden. De wilde Guarany's dragen een Bar
bot, doch niet van hout maar van een soort van
doorschijnende hars.
Door de veroveringen der Europeërs zijn de om
standigheden van dit volk nog meer veranderd. Ten
dele hebben de Jezuïten, deze taal Zo algemeen
verbreid vindende, ook andere stammen die oor
spronkelijk andere spraken, onder hun zendeling
schappen bij de Guarany's getrokken en daarbij de
ze gebruikt in het oefenen en onderwijzen van den
godsdienst; ten dele hebben de Portugezen vele
horden van dit volk in landen die de Spanjaarden
te voren enigermate in bezit hadden genomen,
overvallen en zeer hard behandeld; vele van dezel
ve hebben zich uit dien hoofde naar de Spaanse
provincien Tape, Guaira, en Itatin begeven, tus
schen de Paraguay en de Parana. Zelfs hebben de
Portugezen in de provincie St. Xxxxx hun Euro
pesche moedertaal vergeten, en het Guaranisch
wordt er algemeen gesproken.
Deze taal bezit vele keel- en neusklanken, voor
welker aanduiding afzonderlijke tekens zijn uit
gedacht ; daarentegen ontbreken haar de f, l,
( 348 ) -
ll (275), rr, s en z. Dikwijls onderscheidt alleen
het accent de klank. De meeste woorden zijn
éénlettergrepig, en de meerlettergrepige zamenge
steld. De betekenissen van het zelfde woord zijn
menigvuldig, en daardoor is deze taal de rijkste
van alle de talen der Amerikaansche wilden; dat zij
vele uitdrukkingen voor onze beschaafdere denk
beelden mist gevoelt men van zelf. Men begrijpt
tevens dat zij onderscheiden tongvallen moet heb
ben, over welke alle nogtans een algemene
spraakkunst in de eerste helft der zeventiende
eeuw vervaardigd is, nog in de zestiende verscheen
er een over de Braziliaanse, hoofdzakelijk on
derscheidt men: die van
De zUID - GUARANy's tussen de 27sten en
30sten graad zuiderbreedte en 320sten en 325sten
graad westerlengte, die meest alle tot het Xxxxx
xxxxxx zijn gebracht. Men merkt er in op, dat
ook de werkwoorden een vergelijkenden trap kun
nen uitdrukken en dat de onbepaalde wijze het
wortelwoord bevat.
De wEST - GUARANy's, voorheen oostelijker wo
nende leven zij thans onder de naam xxx Xxxxx
xxxxx tussen de 18den en 22sten graad zuider
breedte en 314-316den graad westerlengte, bij den
(275) Die bij de Spanjaarden en Portugezen een eigene uit
spraak heeft.
( 349 )
Pilco-mayo en tot aan St. Cruz de la Sierra. De
bekeerde Guarany hebben de Portugezen onder de
zendelingschappen der Moxos gebracht, de nog Hei
densche wonen zuidelijker in de bossen. Nog
meer ten zuiden waren voorheen door hun be
daardheid en werkzaamheid de Diaguitae in Tucu
man onderscheiden. Heden ten dage zwerven ten
noorden van St. Cruz de Cicionos, een enkel
woord toont nog het verband van alle deze stam
men tot het voormalige hoofdvolk.
De NooRD-GUARANY's, of oorspronkelijke inwo
ners van de kust van Brazilië, die tot diep in de
binnenlanden wonen of gewoond hebben, en met
den algemenen naam van Toepi voorkomen. De
Tupinaba aan de Rio Real, de Tupi naquini van
de provincie Los Ilheos tot in die van Espiritu
Santo, de Tapiguae van St. Xxxxxxx tot aan Fer
nambuc, en een twintigtal anderen behoren hier
toe; misschien ook de Toepi die AzARA aan den
oostelijken oever van de Uraguay, tussen het
zendelingschap van St. Xxxxxx en de 29sten graad
zuiderbreedte als een oorlogzuchtigen stam beschrijft.
Van de arbeid der Jezuïten in Brazilië is weinig
bekend, en hun zendelingschappen schijnen met
de vernietiging der Orde in de vorige eeuw groo
tendeels te grond te zijn gegaan. Onder de eigen
schappen van dezen tongval is dat het meervoud
in de naamwoorden niet onderscheiden wordt uit
gedrukt.
( 350 )
III, LANDEN AAN DE oostzIJDE vAN DE RIVIER PARAGUAY, AAN de PARANA
EN de URUGUAY.
Bij het onbelangrijke van talen die tot gene let
terkunde of wetenschappen betrekking hebben, zal
het meer dan voldoende zijn optemerken :
1e.
De enenvijftig stammen, die hier met hun na
men bekend zijn, en talen, van de Zo even be
handelde Braziliaansche taal verschillende, spreken,
enige daarvan zijn aan xxxxxxxx vermaagschapt,
doch bijzonderheden wegens die betrekkingen kent
men weinig. Als men bij dit getal degene rekent
die met de Xxxxx'x verwant zijn, blijft men niet
ver van het getal van 70 verscheiden talen of dia
lekten door DE LAET in Brazilië geplaatst; en, de
nog omtrent 60 daarbij nemende die, volgens be
richten der Zendelingen (276), bovendien aldaar aan
(276) De verdienste van veel te hebben bijgedragen tot de be
schaving des mensdoms in dit gedeelte der wereld zal aan de ge
leerde Orde der Jezuïten niet kunnen ontgaan. Men begroot de
bevolking van het gemenebest dat zij er stichtten op bijna 100ooo
zielen. HERvAs heeft van hun de bijzonderheden ontleend die hij
in zijn Catalogo delle lingue conosciute mededeelt. Zijne opgave
van deze stammen is voor de aardrijkskunde des te belangrijker
omdat deze landen, bij de verandering der staatsbetrekkingen, meer
toegankelijk worden, en gelegenheden tot ontdekkingen en vergelij
kingen in het gebied der taalkunde zullen geven. Behalve de gedrukte
werken van Xxxxxx en andere zijn zijne beste bronnen geschreven
( 351 )
wezig zijn, worden de oude opgaven van 150 ta
len, die aan de Maragnon heersten, bevestigd.
2°.
Enkele zuidelijker wonende, weder in kleinere
hopen verdeelde stammen, wier talen van xxxxxxxx
afwijken. De stam dien de eerste veroveraars Gua
xxxxxx'x, en de tegenwoordige inwoners van Para
guay, Guachie noemen, heeft zijne woonsteden in
de binnenlanden, in de moerassen aan de oostzijde
van de Paraguay, in welke een uit denzelven
ontspringende rivier op 19 graden 46 minuten zui
derbreedte zich ontlast , nog nooit verlaten, en is
slechts somwijlen gezien door de Mbaya, hunne
vrienden en bondgenoten. Zij leven van wilde
rijst en vis. Andere, de Guayana, of Guala
cha van de oude landkaarten, bestaan van wilde
vruchten, honig, en enigen landbouw.
IV. LANDEN AAN DE westzIJDE vAN DE RIVIER PARAGUAY TOT AAN DE MOERAS
sIGE vLAKTEN EN DE BERGEN IN HET Noordelijke CHACO
Wij volgen de westelijken oever van de Para
stukken geweest: aantekeningen der P. P. Xxxxxxx, Xxxxx, en
Xxxxxxx, een geschiedenis van Brazilië, een andere door Vascon
cellos, een beschrijving van de Missie van Ibiapaba, en een uit
muntende getekende kaart. Maar ik moet mij vergenoegen met de
liefhebbers der aardrijkskunde te verwijzen naar het IIIden deels
tweede stuk van de Xxxxxxxxxxx, bl. 461-464. -
( 352 )
guay. Tot vijf graden westelijker dan de loop
van deze rivier (277) strekken zich gebergten uit
tussen de 17den en 20sten graad zuiderbreedte,
aan derzelver voet nemen de vlakten een aanvang
die te gelijk met de moerassen de Los Xareyes
overstroomd worden, en dan afhellen tot aan de
grote wildernis die onder de 19den graad zuider
breedte op enige uren afstands van de Paraguay
begint, zich ver in de provincie Chaco uitbreidt
en die van Chiquitos afscheidt van de landen die
de Guana en Mbaya bewonen. Er schijnt hier
ene natuurlijke grens te zijn tussen de evenge
noemde en de noordelijker volkeren. De inwoners
van de nu omschreven landstreken zijn tussen de
Guarany's ingedrongen, Zo als wij vroeger heb
ben gezegd.
Hier zijn enige stammen welke tegenover de in
de voorgaande afdeling opgenoemde wonen, en
zelfs aan de overzijde der rivier zijn gevestigd ge
weest. Van deze gaan wij zuidwaarts in de afge
legener streken aan de Pilco-mayo, en van daar
naar de rivieren Grande of Vermejo en Salado, en
opwaarts noordwestelijk tussen dezelve.
In deze richting ontmoeten ons :
De AQUITEGUEDICHAGA onder de 19den graad
zuiderbreedte op een kleinen berg in de nabijheid
-
(277) Volgens de kaart van XxXXX; naar D'ANVILLE tot twee
( 353 )
van de Paraguay-rivier, een vreedzame niet verhui
zende stam, in hutten wonende gelijk die van de
Pampas zijn, en meestal van de landbouw be
staande. Zij zijn niet meer dan een vijftig weer
bare mannen sterk, die zich onderscheiden door het
dragen van gekleurde steentjes in de oen en aan
den neus; de oen der vrouwen zijn aanmerkelijk
lang uitgerekt; men houdt hen voor een overschot
yan de Cacocy die de eerste ontdekkers Xxxxxxxx,
dat is, langoen noemden.
2e.
De nog kleinere stam der GUAto, die, Zo lang
men weet, geleefd hebben in een moerassige streek
door de Zendelingen Laguna de la Cruz genaamd.
Zij bedienen er zich van kleine boten, en vlieden
en verbergen zich in het lange riet zodra zij een
vreemdeling zien.
3°.
De NINAQUIGUILA ; talrijk, in verscheiden hor
den verdeeld; in de grote bossen waarvan ge
sproken is tussen Xxxxx en Chiquitos; in vriend
schapsbetrekkingen met de zuidelijk wonende Mba
ya, doch met de noordelijker volkeren in gedurigen -
krijg. Zij dragen kronen van vederen op het kort
gesneden haar, en de vrouwen halskettingen van
gekleurde bonen.
4º
De GUANA. Veel aanmerkelijker dan de voor
gaande stammen. Bij de aankomst der Spanjaarden
in Chaco woonde er dit volk tussen de 20ften
en 22sten graad zuiderbreedte. In het jaar 1673
is een groot deel over de Paraguay gegaan, en
het heeft zich langs de oostelijken oever uitge
breid, waar zij thans, van de 21sten tot den
26sten graad zuiderbreedte, leven, in zes horden
verdeeld, waarvan er tot 0.xxx zielen sterk zijn.
AzARA brengt hun geheel getal op 800o, andere
schrijvers hoger, waarschijnlijk de ten westen ach
tergeblevenen daarbij rekenende. Na de Guarany's
zijn zij zeker de talrijksten; ook zijn zij minder
wild, zindelijker, onder zich vrolijker, en gast
vrijer dan anderen. hun horden, die door bij
zondere namen onderscheiden zijn, staan elke on
der enige Kazikes, een van welke nogtans als
opperhoofd wordt erkend, en deze waardigheid gaat
erfelijk van de vader op de zoon en zelfs op de
dochter over, doch brengt, voor 't overige, geen
onderscheidingen of voordelen mede , daar de Ka
xxxx even als alle anderen voor zijn eigen onder
xxxx moet zorgen en over niets te bevelen heeft;
zij genieten alleenlijk een zekere achting en heb
ben bij hun nachtvergaderingen over algemene
aangelegenheden enigen meerderen invloed. Som
tijds wordt een Guana om zijne verdiensten door
zijne naburen tot Kazike verheven en de andere
afgezet; de kinderen die gelijktijdig met de zoon
( 355 )
van een Kazike worden geboren, beschouwen zij
als van hem en niet van zijn vader aftehangen.
Hunne woonplaatsen hebben zij in regelmatig en
gelijkvormig op enige roeden afstands geplaatste
hutten van boomtakken met stroo gedekt; verschei
den huisgezinnen, somtijds tot twaalf toe, bewo
nen er ééne te zamen, zonder de minste afschei
ding. hun slaapplaatsen zijn op in de grond
gestoken palen, met dwarspalen en vervolgens tak
xxx, stroo en huiden overdekt. Het aantal der
vrouwen is veel geringer dan dat der mannen, aan
gezien de moeders de meeste meisjes terstond na
de geboorte het leven benemen. Eens 'sjaars viert
de gansche horde een groot feest, familiefeesten
houden zij meermalen. Zij leven van de land
bouw, voeren nooit een aanvallenden oorlog, maar
verdedigen zich met veel dapperheid. Zij zijn nog,
gelijk in de eersten tijd der Spanjaarden, gewoon
zich in dienst te begeven van de Mbaya om der
zelver landen te bebouwen, zonder in het minste
als slaven te worden behandeld, waartegen zij ook
geen verder loon genieten. Op denzelfden voet'
betelen zij, bij hopen van vijftig tot honderd, de
akkers der Spanjaarden. Sommigen dienen hun als
matrozen en komen dan tot Buenos - Xxxxx toe,'
waarna zij weder huiswaarts keren, of zich in de
Spaanse plaatsen nederzetten en het Christendom
omhelzen. De zuidelijkste van hun stammen, de
Chana , is misschien dezelfde die onder dien naam
als een afzonderlijk en leerzaam volk voorkomt in"
de oudere berichten.
( 356 )
Zoowel als elk der voorgaande volkeren heeft
dit laatstgenoemde zijne afzonderlijke taal, die door
de neus- en keelklanken bijzonder moeilijk is;
men kent haar zeer weinig.
5e.
De MBAYA. Dit is het machtigste van alle deze
volkeren. AzARA onderscheidt het van de Guaiku
xxx, die voormaals een der dapperste en talrijkste
waren en omtrent over de stad Assomtion in Chaco
woonden, alleen van de jagt, zonder landbouw,
levende, en in zijn tijd tot op één man uitgestor
ven, die zich toen bij de Toba voegde. De ge
schreven berichten en boeken van onderwijs, uit de
Missien, noemen echter de taal Guaikuru of Mba
ya, zodat zij, althans in dat opzicht, verwant
schijnen te zijn geweest, en welligt waren het
twee tongvallen, van xxxx van welke, naar den
zendeling LABRADoR, de wilde Guaikuren of Ena
kagas zich bedienen. Sedert 1661 zijn de Mbaya,
van de westelijken oever van de Paraguay, tus
schen 20 en 22 graden zuiderbreedte, op de oos
telijken, omstreeks de 22sten graad 5 minuten,
voor een gedeelte overgekomen, en hebben zich
tot in 1673 al verder in het bezit gesteld van de
gehele provincie Ytati, die bij de rivier Jesuy, op
24 graden 7 minuten, begon en van daar, noord
waarts, ten oosten van de Paraguay tot aan het
meer Xarayes strekte. Verder zijn zij tot aan den
25sten graad steeds doorgedrongen, alles verwoes
( 357 )
tende, tot dat in 1746 de vrede tussen hen en
de Spanjaarden is gesloten, die sedert niet dan in
1796, voor een korten tijd, is verbroken door
invallen die de Mbaya in de provincie Chiquitos
hebben gedaan. In dien tijd hebben zij hun wa
pens tegen andere wilde stammen gewend, en som
mige derzelve bijna uitgeroeid door de mannen te
dooden en de vrouwen en kinderen onder de hun
ne optenemen. Door deze tot slaven gemaakte,
en door de Guana, met wie zij in vriendschap le
ven en in gebruiken overeenstemmen, laten zij
hunne landen bebouwen, en leven voor het overige
van visvangst en jagt. Bij het overkomen over
den Paraguay hebben zij paarden buitgemaakt, waar
van zij zich bij hun krijgstochten bedienen, die .
zij zonder aanvoerer of opperhoofd ondernemen.
Zij geven alleen, gelijk de Guana, aan de raad
xxx xxx Xxxxxxx of van hun grijsaards gehoor.
hunne taal wordt opgegeven als gemakkelijk, en
de letters x, (de Spaanse uitspraak der j), k, ll,
xx, x. x, v , z te missen. Meisjes en ongehuw
de manspersonen gebruiken andere uitgangen van
woorden, ook dikwijls andere uitdrukkingen als de
getrouwden, zodat men menen zou een andere
taal te hoen. Onder de eigenheden behoort dat
de zelfstandige naamwoorden nooit alleen, maar met
een voornaamwoord of met een vooraangehechten
klank, staan.
( 358 )
6e.
De PAvAGUA. Bij de aankomst der Spanjaarden
bestonden zij uit twee grote en machtige horden
die het bezit deelden van de Paraguay-rivier, wel
ke haar naam van hun ontleende. Het waren de
verbitterdste vijanden van de Spanjaarden, van de
Portugezen in Kuyaba, en van de omliggende
Wilden, tot dat de zuidelijkste horde, de Tacun
bu, zich in 1740 bij Assumtion heeft neêrgezet,
waar zich in 1790 de Sarigue heeft bijgevoegd.
Sedert leven zij als getrouwe landgenoten der
Spanjaarden, doch zonder van hun levenswijze
of tot het Christendom overgebracht te kunnen wor
den; zij bestaan van de visserij, zonder landbouw,
Hunne taal is, door de sterke keelklanken, zoo
zwaar dat gene Europesche lettertekens ze kun
nen uitdrukken, of een Spanjaard ze heeft kunnen
leren; zij zelve kunnen zich door het Guaranisch
doen verstaan.
7e.
Laten wij een aantal andere, meer of minder
woeste, zwervende, gevreesde, zich onderling uit
roeijende, door taal en gebruiken somtijds verwant
schijnende stammen, waarvan enkele enigen land
bouw drijven en hun kinderen in het leven spa
xxx, voorbijgaan, anderen met een woord vermelden
omdat de berichten schaarsch, en daarom welkom,
zijn: de LENGUAs; de YAKURURE, die geleden heb
ben door de oorlogen tussen de trotsche en mag
( 359 )
tige ABIPoNs en de MoKoBy die enig vee sokken
en het verdere van de Spanjaarden stelen; een
groot deel der Abipons begaf zich onder de Spaan
sche bescherming reeds in 't begin van de zeven
tiende eeuw, en ging in 1770 over de Parana,
waar zij de volkplanting de Las Garzas aanlegden.
Hunne taal is zingende en vol lange woorden. De
MACHIKUY in het binnenste van Chaco , een hor
de van welke in holen woont, het overige in ten
ten, en die een Barbot dragen gelijk aan dien van
de Charrua ; de ToBA onder wie een zendeling
schap was gesticht, 600 zielen sterk, op 23 graden
11 minuten zuiderbreedte en 313 graden 11 mina
ten lengte, gelijk onder de vILELA in Tucuman
aan de Salado ; van dezen stam is ook een klein
dorp bij Cordoua. De meest gezeten van dergelij
ke door de Zendelingen bezochte stammen zijn
Christenen. Vier stammen der LULE leefden niet
ver van Talavera de Madrit, doch na de verwoes
ting die een aardbeving aanrichtte, vloden zij in
de wouden. Zij kenden de Quichua-taal der Incas
van Peru, hun heren, die der Tonokote, met
wie zij te zamen geleefd hadden, en hun eigene,
de Kakana, dat in het Quichua'sch bergkruin be
tekent. Sedert het midden van de achttiende eeuw
hebben zij zich , xxxxxxxx andere, weder verza
meld bij Miraflore of St. Xxxxxxx, dat weder op
gebouwd werd en bij Valbona en St. Xxxx Xxxxxxxx.
( 360 )
X. Xx xxxx VAN PERU.
1
Het rijk van Peru was een der belangrijkste plek
ken van Amerika; het was een van die twee lan
den in de Nieuwe Wereld, waar, te midden van
volkeren die, zonder nauwer verband van vereni
ging, onder hoofden van hun eigene keuze leef
den, machtige heerschers een gebied hadden geves
tigd, niet ongelijk aan dat hetwelk voormaals in de
vlakten van Middel-Azië andere heerschers over de
ruwe horden hadden verkregen; zij hadden, door
het aaneensluiten der enkele verspreide stammen,
den grondslag gelegd voor een beschaving welke
de uitbreiding van de Staat voorbereidde en met
het aangroeijen van deszelfs krachten toenam. De
welvaart en het gezag der vorsten brachten inrichtin
gen mede waarbij de toestand der ruwe naburen
merkelijk afstak, en een voortgang in de kunsten
althans tot een zekere hoogte; Zo als wij dit in
Afrika en Azië hebben gezien, in rijken die oud
tijds tussen zwervende horden waren ontstaan,
of, op zich zelf en afgescheiden van andere be
schaafde volkeren, bij eenzijdige vorderingen in het
burgerlijke staan bleven. Het is uit dit oogpunt
dat men de rijken van China en Japan met dat van
Peru vergeleken heeft, en op de overeenkomst in
bijzonderheden van dezen aard het vermoeden ge
grond hetwelk, in verband met Peruaansche overle
veringen, die uitheemsche gebieders van daar afkom
xxxx maakt, en hun het navolgen der voorvaderlijke
instellingen toeschrijft. Volstrekt beslissend is zoo
( 361 )
danige vergelijking niet, daar het te verwachten is
dat het menselijk verstand in gelijke omstandig
heden een gelijken weg zal inslaan. Verhieven
zich niet desgelijks in Boeötië en in de Pelopon
nesus vreemde gebieders? Hoe dit zij, het rijk van
Peru blijft een merkwaardig verschijnsel in de Ge
schiedenis; Zo als het daar in zijne uitgestrektheid
voor ons oog ligt, van de 1sten graad 14 minu
ten noorderbreedte tot aan de 35sten graad zuider
breedte, van Pastos of St. Xxxx tot aan de Rio
Maule in Chili, en van 60 tot 150 uren breedte,
een groot deel der Andes en der Cordilleras inslui
tende; Zo als de staatkunde zijner Monarchen er,
onder anderen, aandacht verdient door de wijze
waarop zij hun afgelegen veroveringen wisten te
verzekeren, waarheen zij, als oudtijds in Azië ge
bruikelijk was, overwonnen volkeren verplaatsten.
Onze taak laat niet toe in bijzonderheden te tre
en, even weinig, de raadselachtigen oorsprong der
Incas met zon- en sterrendienst, natevorschen. Dat
deze godsdienstige instellingen niet uitsluitend in
dit gedeelte van Zuid- Amerika bestonden, zal ons
in het vervolg blijken.
Dit uitgestrekte land levert drie of vier talen op:
1e.
DE QUICHUA.
Werd zij door de Inca's uitgevonden, of alleen
lijk beschaafd? Waren dit enkele vreemden of een
geheel volk? Dit laatste was het gevoelen van een'
( 362 )
Spaans' schrijver (278), die van een krijgshaftig
volk der Inca's spreekt, dat zich Ringrim, oor,
noemt, zijn vorst Capalla Inga, alleenheer. Met
meer gewisheid mag men zeggen dat de taal al
thans moet gewijzigd zijn door de burgerlijke be
schaving welke zij in dat tijdvak verkreeg, en die
haar een groten invloed deed oefenen op de om
liggende landen en volkeren, bij welke zij, in Qui
to, in een groot deel van Tucuman , en een ge
deelte van Chili, gesproken werd, of alwaar vele
'uitdrukkingen door de omgang in gebruik kwa
men, van die soort vooral welke voorwerpen van
gemeenschappelijken handel of algemeen gebruik
aanduiden, gelijk bij voorbeeld: was, honig, bijen.
Tot die verbreiding der Quichua-taal had, door het
uit alle oorden des rijks in zijne hoofdstad ontbie
den van de zonen en bloedverwanten der aan hem
onderworpen vorsten, opdat zij er de taal zouden
leren, en hem tevens tot gijzelaars verstrekken,
de vader dier twee rampzalige broeders de grond
gelegd, die door tweespalt en de overmacht van
Spanje de laatsten waren van het regerend Huis.
Die algemeenheid van de taal van Kusko werkte de
Spanjaarden, na de verovering, in de hand, deed
hen lichter verstaan tot in de afgelegene gedeelten,
en het was de zelfde beschaafdheid die hun veel
gemakkelijker de weg baande dan zij dien immer
onder wilde horden hadden gevonden.
(278) Van de Historia del Peru in XXXxXX Xxxxxxxxxxxxx xxx
xxxxxxx (Xxxxxx 0000), 0XX. D.
( 363 )
De namen van deze en enige andere talen zijn,
naar de landsgesteldheid, uit het Quichua'sch ont
leend. Onder dezen laatsten verstaat men het vlak
ke en lage land aan de Zuidzee, met een gema
tigde luchtstreek, onder Tunko : vlakten; Anti :
hete en regenachtige bergstreken ; Orko : berglan
den; Kaka : gebergten met zeer hoge kruinen,
Alpen.
Het Quichua'sch bezit niet veel woorden, die
alleen door het accent onderscheiden zijn; het is
aangenaam en welluidend, door het plaatsen van
den toon en de veelvuldige klinkers, en daardoor
rijk en vatbaar voor allerlei redekunstige en dich
terlijke schoonheden en kan in het uitdrukken van
teederheid en gevoeligheid nauwelijks door enige
geëvenaard worden. Het had zijne tongvallen,
waarvan dat van Kusko het meest beoefende was.
Volgens XXXXXXXxxx DE LA vEGA, die, gelijk be
xxxx is, in deze stad geboren en van moeders zij
de uit het bloed der oude Inca's was, en der
zelver oorsprong en geschiedenis heeft beschre
ven (279), werden aldaar, lang vóór de tijd der
Spanjaarden , blij- en treurspelen in de landtaal
vertoond, de grote daden der vroegere koningen
waren het onderwerp van de laatstgenoemde; ook
hadden zij minnezangen in de smaak der Spaan
sche, Redondillas, maar rijmeloos, en alleen met
in achtnemen van de voetmaat. Hij noemt den
dichter Xxxxxxx : uitvinder. Haravi betekent een
(279) In het Spaans uitgegeven, Lisboa 1609
( 364 )
lied, xxxxxxxx een lied zingen over een geliefd on
derwerp; men kan uit de naam opmaken dat de
dichtkunst eerst in de laatsten tijd had begonnen
regelmatig beoefend te worden ; van alle hare
voortbrengsels is niets overig als een klein ge
zang (280).
2e.
DE AYMARA
In het oosten van het zuidelijkste gedeelte van
de eigenlijke kust van Peru, die eerst omstreeks
Kusko breeder wordt, tot daartoe, en dus nog
oostelijker naar Potosi en de oorsprong van den
Pilco-mayo, omstreeks La Paz en in een deel van
Chuquisaca, bestaat de zeer uitgebreide Aymara
taal, waarvan verscheiden volkeren, Pacases, Ka
nas, Lupacas, Kanchis, Charcas en andere, ge
bruik maken. De beide eerstgenoemde tongvallen
worden voor de sierlijkste gehouden, en hebben
hunne beschaafdheid en verbreiding aan hun plaats
in het midden van de anderen te danken, en aan
de groter volkrijkheid van deze stammen. Het
Xxxxxx'xxx heeft vele overeenkomsten met het
Quichua'sch. Als een voorbeeld van deszelfs rijk
xxx haalt men aan dat het niet minder dan twaalf
woorden bezit om dragen aanteduiden, naar mate
van de dragende persoon en van het gedragen voor
werp, mens, dier of levenloos.
(280) Uit Garcilasso de la Vega, vertaald, te vinden in wIE
LAND's Neuen T. utschen Merkur. , Januar 1799
( 365 )
3°. en 4°.
DE PUQUINA en DE XXXXX XxxxXXX.
Zij zijn nog enigermate in leven; de eerstgenoem
de in de nabijheid der Pucarani en in enige dor
pen op de eilandjes in het meer van Chuquito en
hier en daar bij Lima; schoon de Puquini zoo
ijverzuchtig omtrent hun taal waren dat zij ze
aan geen vreemden leren wilden; de laatstgenoem
de spreken de Yunka in de xxxxx xxx Xxxxxx en
andere daarbij gelegene,
Vl. LANDEN IN HET oosTEN vAN PERU, OPWAARTS NAAR de UCAYALE,
Aan de noordelijkste van de in het IVde onder
deel behandelde volksstammen grenzen de provin
cien Los Chiquitos en Los Moxos, in welke de .
Zendelingen der Jezuïten vele andere stammen on
der hun Missien getrokken hebben. Het eerste
dezer gewesten ten zuiden door Chaco en ten oos
ten door de Paraguay ingesloten, wordt door de
zen stroom van het westelijk deel van Brazilië ge
scheiden; de grenslijn loopt dan bijna vlak west
waarts tot dat zij weder een noordelijke richting
neemt, waar Los Moxos begint. Dit groot ge
west strekt van de 20sten tot de 15den graad
zuiderbreedte, en daar troffen het eerst de Zende
lingen de stam der Moxa verspreid aan. De Mo
more vloeit er door en verenigt zich, noordelij
( 366 )
ker, met de Itene, die vooraf de Baure ontvangt
en meer ten oosten de westgrens uitmaakt van
Brazilië; verder noordoostwaarts stroomende, en
zich verenigende met de in gelijke richting gebo
gene Bene of Beni-rivier, vormen deze en de Mo
more te zamen de Xxxxxx. Het is ten onrechte
dat sommige opgaven de Beni met de Ucayale
laten ineenvloeijen op omtrent 12 graden zuider
breedte, en ook LA coNDAMINE's bericht is niet
nauwkeurig, volgens wien de Beni, zonder ver
binding met de Momore, Madeira bij de Portuge
zen, op een afstand van 40 tot 50 mijlen van
denzelven blijft voortlopen, waarna beide afzon
derlijk in de Maragnon of rivier der Amazonen
zouden vallen, en de Beni dan dezelfde zoude zijn
als de Purus, de Cuchivana in de kaart van den
Pater FRIz (281). Dit zal genoeg zijn voor een
algemeen overzicht der ligging tussen de Momore
en de Ucayale, waar nog verscheiden volksstam
men aanwezig zijn of waren, behalve degene naar
wie deze twee provincien genoemd zijn. Men weet
nopens hen en hun talen, en derzelver onder
verdelingen, meer of minder bijzonderheden uit de
verhalen der Zendelingen en de leerboeken die in
de zestiende en zeventiende eeuwen vervaardigd
zijn. De voornaamste volken waren:
(281) De voordragt der zaak door Prof. vATER maar de nieuwste, .
hulpmiddelen, Zo als ik die hier boven heb overgenomen, komt, -
grotendeels overeen met de nieuwste kaart van XXXXX.
( 367 )
1e.
De chroustos; enige van hun stammen zijn
uitgestorven of ingesmolten. hun spraak is zacht
en helder, behalve enige geluiden die iets ge
mengds van neus- en keelklanken hebben, verder
is de taal rijk en nauwkeurig, en die der vrouwen
in vele dingen verschillende van die der mannen.
Zij miste de telwoorden, die zij uit het Spaans
heeft overgenomen, ook een woord voor hemel;
dit denkbeeld drukken verscheiden van deze volke
xxx met het woord hoogte uit, in het Onze Vader,
waarvan men taalproeven vindt bijgebracht,
2°.
De Moxos, uitgebreider en talrijker. Opmerke
lijk is de overeenkomst van hun taal met die der
Maipuren tussen de Maragnon en de Orinoko.
3°.
Aan dezen stam grenzen onder anderen de MExE
en MURE die nog in hun wildheid zijn geble
ven, daarentegen woonden op de weg van Kusko
naar La Paz de CAvINAE, in huizen van steen, en
de CoLLAE welke wisten wegen aanteleggen en in
andere opzichten gevorderd waren in beschaving.
4°.
Noordelijker dan deze, aan de Pachitea-rivier,
ene der acht uit welke de Ucayale ontstaat, zon
( 368 )
der dat men nog stellig weet welke de eigenlijke
oorsprong is, houden zich de CARAPucHos op, wier
spraak, vol keelgeluiden, naar het blaffen der honden
gelijkt. Zij, zoowel als de cASIBos, aan dezelfde
rivier en onverzoenlijke vijanden van de inwoners
van Pampa del Sacramento, zijn menseneters. In
1695 onttrokken deze en verscheiden andere stam
men aan de Opper- Ucayale, door een algemee
nen opstand, zich aan het gezag der Spanjaarden
en aan allen invloed van de Zendelingen der Jezuï
ten, die 152 zendelingsdorpen in die landstreken
hadden aangelegd; negen van dezelve waren door
de volharding van één man, de Xxxxx X. RICH
TER, tot stand gekomen. In 1740 trof door een'
nieuwen opstand hetzelfde lot andere Missien, en
niet voor het laatste van die eeuw hebben enige
Franciscaners uit Peru wederom ingang begonnen
te vinden (282). Van de talen van deze ten dele
verwante stammen valt hier niets te zeggen. Niet
ver van de plaats waar de Xxxxxxxx in de Ucayale
valt, dien hij 400 uren ver opvoer, vond xx Xxxxx
XXXxxxxx GIRvAL DE BARCELEY, bij de PANos,
die in de gemelden opstand deelden, een grijsaard
onder een palmboom gezeten, bezig om aan xxx
xxxx stamgenoten de inhoud te verklaren van
hunne voorvaderlijke overleveringen, in oude tee
keningen vervat , beeldschrift met gedaanten van
mensen en dieren, en andere schrifttekens bui
(282) Men vindt veel over deze stammen in von Murr, Reisen
einiger Missionarien in Amerika, Nürnb. 1785.
( 369 )
tengemeen net in regels afgedeeld; deze bladen te
zamengelegd hadden volmaakt de gedaante van onze
kwartijnen ; met veel moeite verkreeg de voor
noemde Pater dezelve van de MANoA, de enige
stam die de taal der Panos verstaat, want de Panos
zelve, beschouwen de inhoud als een voor de Blan
xxx te verbergen geheim.
VII. LANDEN TEN oostEN vAN QUITo AAN
DEN MARAGNON TOT OMSTREEKS de RIO NEGRO,
Het onrustig gedrag der volksstammen aan den
Ucayale en het geringe getal der Zendelingen aan
den Maragnon, gaf aan het bestuur van de zende
lingschappen der Jezuïten aanleiding om de tot het
Christendom bekeerden, welke aan die rivier woon
den, digter bijeen te trekken aan de Guallaga-ri
vier. Van dien tijd af kan men deze landen, welke
meer dan honderd mijlen breed zijn en wel dertig
dagreizen van de mond der rivier opwaarts, zoo
goed als ledig van mensen rekenen; Zo ver
men op enige halfzekere berichten kan aangaan
houden er zich tussen de Guallaga en Cassavarai
nog enige Chiclunas, Mus/imos en Maparinas op,
en tussen de Tapissi en Yahuari en het opper
gedeelte van de Cussiquina en Ytimui, Uniyos,
Cassivaris, Schirobas en Mayurunas, waarvan de
laatstgenoemde, zonder vaste woonsteden, diep bin
nenwaarts bij de Yahuari omzwerven en een ei
gene taal spreken. Zij steken stukjes zwart hout
( 370 )
van twee duim lang door gaatjes die in een rei
rondom de beide lippen geboord zijn, om zich
daardoor een vreesselijk uitzicht te geven, op de
wijze als de zuidelijke volkeren de Barbots dragen.
Deze ontvolkte landstreken doorgaande, komen wij
terstond bij de Opper- Maragnon, waar, tot bij
den zamenloop van de Napo in het zendelingschap
xxx Xxxxxx, de aanzienlijke stam van dien naam
het eerst het Christendom aannam ten gevolge der
prediking door de Jezuïten uit Quito, welker voet
stappen wij hier van het westen naar het oosten
zullen volgen en daarbij de noordelijk aangrenzende
volkeren aanroeren, ons nogtans in geen optelling
xxx xxxxx, bij name, inlatende.
1°.
Onder achttien volkeren, die weder in stammen
verdeeld zijn, zijn de AGUANos - alleen een over
blijfsel van alle degene die te voren aan de oost
zijde van de Xxxxxxxx woonden, en, thans tus
schen deze rivier en de zuidelijken oever van den
Maragnon, hun eigene taal behielden. Verder
in de vlakte die ten zuiden door de Paranapura,
ten westen door het grote gebergte, beperkt
wordt, ten noorden tot aan de Maragnon strekt,
en door de Aipena en andere kleine stroomen door
sneden is, zijn de xEBERos, de eerste die na de
Mainas Christenen werden, en steeds aan de Zen
delingen en aan de Spanjaarden zijn getrouw ge
bleven. hun taal is minder onaangenaam dan die
( 371 )
der Mainas, doch niet vrij van stotende medeklin
kers, bijzonder gl en tl. Die der MUNICHEs en
der CAHUAPANo worden als afzonderlijke talen,
met de reeds genoemde echter verwant, opgege
ven. Aan de noordelijken oever van de Mara
gnon zijn de reeds genoemde MAINAs, wier taal
zeer ruw is en op haar zelf staat, de westelijkste,
na de oorlogzuchtige xIBARos die in moeilijke
gebergten en dalen bij de opper St. Jago-rivier zich
ophouden en nog niet tot het Christendom be
keerd zijn, xxxxxx het in de zestiende eeuw, toen
dit volk uitgebreider was, er ingang had gevon
den. De talrijke ANDoAs behoren te huis aan den
voet van een gebergte ten noorden tussen de
Xxxxxx en Pastaza , en verzetteden zich langen
tijd tegen de Zendelingen; voorbij hen aan de beide
oevers van de Opper - Curarai, die ten oosten
stroomt en in de Napo valt, zijn de nog onaf
hankelijke AYAcoRE en PARANA; meer ten noor
den bij de Opper-Napo zijn verscheiden stammen
die zich voor afzonderlijke volkeren houden, wier
taal echter verwant is, en die bij de Spanjaarden
onder de gemenen naam van XXXXXXXXXXX be
kend zijn. Uit het van de woonplaatsen van vele
dezer volkeren gezegde zal men reeds de algemene
opmerking hebben afgeleid, dat zij zich veelal zoo
hoog mogelijk bij de oorsprongen der rivieren, dat
is, berg- en binnenwaarts ophouden; - hetzij dan
dat zij daarheen zijn geweken voor hun voorma
lige algemene vijanden of om er veiliger te zijn
tegen onderlinge aanvallen dan in de vlakker landen
( 372 )
bij de monden van de rivieren, hetzij dat de be
volking in Zuid-Amerika van de westzijde begon
nen, en langzamerhand, over de gebergten heen,
langs de rivieren die oostwaarts stroomen is afge
zakt. Althans de Quixos en ou1tus, nog meer
ten noorden, waren de eigenlijke inwoners van het
rijk van Quito, en door de Peruanen te onder ge
bracht, wier taal zij, met een afwijkenden tong
val, hoofdzakelijk aannamen.
2°.
De oMAGUA waren voorheen een groot, mag
tig, merkwaardig volk, hetwelk men de Pheniciërs
der Nieuwe wereld heeft genoemd , om hunne
ondernemingen en hun bekwaamheid in het be
varen van de Maragnon en andere stroomen. Tot
in het midden der zeventiende eeuw bezaten zij
alleen de eilanden en de oevers van die rivier in
ene uitgestrektheid van 200 mijlen beneden den
Napo. GIRvAL plaatst hen aan de Yapura, en
thans zijn er tussen Pevas, de laatste Spaanse,
en St. Xxxxx, de eerste Portugeesche zendelings
plaats, gene woningen aan de Maragnon. Waar
schijnlijk waren de Omagua oorspronkelijk geen in
woners van deze streken; DE LA coNDAMINE (283)
meent dat zij, voor de Spanjaarden vlugtende,
(283) Van wiens kaart over de loop van de Maragnon- of
Amazonen-rivier, en de daarin vallende waters, men zich bij dit
gedeelte met vrucht bedienen zal.
( 373 )
langs een der stroomen die in Nieuw- Grenada
ontspringen, hierheen zijn geweken, omdat men
aldaar een stam van denzelfden naam kent, die,
even als de Omagua aan de Maragnon, van alle
de omliggenden onderscheiden is door zich meer te
kleeden. De vrouwen der Omagua verstaan zich
op het vervaardigen van aardewerk, met levendige
kleuren, figuren en tekens beschilderd, en men
vindt soortgelijke bij sommige volkeren aan de Ori
noko, hetgeen voor hunnen gemenen oorsprong
schijnt te pleiten, ten minste toont dat zij dit niet
eerst van de Europeërs geleerd hebben. Daaren
tegen zeiden de Omagua in Quito aan de Zende
lingen dat hun hoofd- en talrijkste stammen aan
den Maragnon waren, en dat zij, op het zien der
barken door XXxXXXx afgezonden, dien stroom op
waarts, naar de Rio Negro en Tocantin , den
Orinoko en elders in Nieuw- Grenada waren ge
vloden. XXXXX houdt het voor waarschijnlijker dat
zij met de Cocama, die men het eerst aan den
Ucayale vond, uit het zuiden naar de Maragnon
zijn getogen, om de grote gelijkheid tussen
hunne taal en het Braziliaansch. Zeker blijft het
dat het een zeer uitgebreid volk is, van vele stam
men, uit wier namen ook de verwantschap is op
temaken, die men omtrent de 9den graad noor
derbreedte in Nieuw-Grenada, de 10den graad
noorderbreedte in Venezuëla, de 4den graad zui
derbreedte in Peru, vindt, en waarvan het wortel
woord Agua is, over welks betekenis men even
wel verschilt, weshalve men daarin alleen gene
( 374 )
genoegzame aanleiding heeft om, Zo lang gene
nadere taalbetrekkingen het bevestigen, de Payagua
en anderen mede daartoe te brengen. Achua is de
naam van een palmsoort, van de zeer dunne bui
tenste schil van welks takken een doek geweven
wordt Cachivango genaamd. Bij DE LAET komen
ook de oMAGUACA voor, die rijk waren in wollen
kleederen en in overvloed voorzien van Peruaan
sche schapen, zuidwaarts nabij de provincie Tucu
man. Andere volkeren, van verschillende namen,
zijn, naar bewijzen uit hun tongvallen ontleend,
van denzelfden oorsprong. Een nog belangrijker
leiddraad is in de verwantschap gelegen tussen
het Omagua'sch, Guarany'sch en Toepi'sch, waar
door van de bronnen van de Orinoko tot aan den
mond van La Plata één overzicht wordt geopend.
Van andere stammen, omstreeks de rivieren die
in de Maragnon vallen, welke zich ten dele aan
de Portugezen hebben onderworpen, weet men nog
weinig; XXXXXX noemt onder dezelve de XXXX aan
den Putumajo, die een zeer bijzonder plantvergif
weten te bereiden.
VIII. LANDEN Tussen de RIo NEGRo
EN de OPPER - ORINOKO,
Het is thans bekend dat de Orinoko aanvankelijk
van het westen naar het oosten loopt aan de zui
delijken voet van het Parime-gebergte. Het ontvan
gen van de Guaviare en Atabapo dwingt de stroom
zich plotseling naar het noorden te wenden, waar
( 375 )
hij, de bergen doorbrekende, grote watervallen
vormt; na zich verenigd te hebben met de Apure
verlaat hij de granietketen en scheidt, zijne richting
oostwaarts nemende naar de Oceaan, de ondoor
dringlijke wouden van Guyana van de vlakke graslan
den. Deze aanmerkelijke rivier draagt de naam van
Orinoko bij de Tamanaken en de Karaïben ; de Ot
tomaken noemen haar fogo aparura, groten vloed,
de bewoners van haar oppergedeelte Parraya; de
ze laatste naam is schier dezelfde als die waarmede
de Brazilianen en Omagua grote rivieren aandui
den: Parana. De inboorlingen aan de Rio Negro
noemen dezen Guainia.
In het zuidwesten van Guyana , beneden den
waterval van Ature tussen de bronnen van den
Orinoko en de Maragnon, wonen de meeste Hei
densche Amerikanen, zonder de Europesche bezittin
gen te ontrusten, en te vreden van hun woon
steden te behouden. Hier vindt men:
1°.
DE MAIPUREN,
Van 5 graden 5 minuten tot 5 graden 50 minu
ten noorderbreedte, ook somwijlen op en neêrtrek
kende. hun taal verbindt vele stammen omstreeks
de aangewezen rivieren, onder welke de cABREs
zich hebben doen kennen door het verdrijven van
de Karaïben en het bemachtigen van derzelver uitge
strekt grondgebied. Maipurische stammen reikten
( 376 )
dus over Zuid-Amerika tot aan de kusten van den
Atlantischen Oceaan, van de Opper-Orinoko af,
waar XXXXXXX xx Xxxxxx plaatst en als zeer talrijk
afschildert. Volgens lateren zijn hier de GUIPUNAv1
even zulke veroveraars als de Karaïben aan het be
nedendeel van de stroom, zij bezitten meer regel
en orde in hun openlijke aangelegenheden, wijze
van krijgvoeren, en het versterken van hun woon
plaatsen. Zij, de Cabres, de PARENI, somtijds
ook de AvANE , en Maipuren, hadden even als
de Karaïben, het eten van mensenvleesch, in de
vorige eeuw althans, nog niet geheel nagelaten.
Voor het overige behoren de Guipunavi tot de
geachtste volkeren en die zich in allen opzichte niet
minder wel weten te gedragen dan de Europeërs.
het Maipurisch is een welluidende taal die ken
merken draagt van oorspronkelijke zuiverheid. Men
kan er zich door doen verstaan langs de gehelen
Opper-Orinoko, ook hier en daar benedenwaarts.
Wij hebben er reeds vroeger de overeenkomst van
opgemerkt met het Moxosch, waarvan wij zuide
lijker gesproken hebben; het heeft er mede met
het Tamanakisch; het is minder kunstig dan deze,
nader te vermelden, taal, maar net en vol uitdruk
king. Tot de eigenschappen behoren dat de uit
gang der naamwoorden het geslacht aanwijst, en
dat de telwoorden naar gelang der onderscheiden
voorwerpen niet altijd dezelfde zijn.
( 377 )
2e.
DE SALIVI,
Een landbouwende en in vergelijking tot anderen
vrij beschaafde volksstam ; zij wonen, ten dele
in een zendelingschap, omtrent de 5den graad 12
minuten noorderbreedte op 309 graden 50 minuten
lengte, en waren in het eerste derdedeel der vorige
eeuw zeer talrijk; . enige van hun togen met er
woon naar de Macuco, andere, in goede verstand
houding en ruilhandel drijvende met de Karaïben,
trokken naar de Orinoko; naderhand, zeer ge
smolten, werden zij te Caricciana verenigd, daar
zij nog wonen. De Salivi spreken een weinig door
den neus, een hunner stammen, de Piaroi, is nog
woest, en Zo moeilijk van taal dat XXXx, een
zendeling van wien men een werk over Amerika
heeft, en onder wien zij stonden, verklaart geen
van hun klanken recht te hebben kunnen opvat
ten. Zijn voorganger, GoNzALEz, vergeleek haar
bij het blaten der schapen. Die der Quaqui, even
woest, en in de bossen levende, vond hij dat
veel had van het mompelen van een vrouw die
knort.
3. DE GUAIVI,
Denkelijk de Cuibä van DE LAET , ten zuiden
xxx Xxxxxxxxx en aan de linker zijde van de Ori
( 378 )
noko, noch door de wapens der Spanjaarden noch
door de pogingen der Zendelingen bedwongen, zijn
veleer geducht voor dezelve, en komen in gebrui
xxx, behendigheid en sterkte met de Yarura over
een. hun taal, die door hun zeer schielijke
uitspraak zeer moeilijk te verstaan is, schijnt in
de hoofdzaak ook die van vier of vijf andere hier
wonende stammen te zijn; de gelijkheid in de uit
gang van enige dezer volksnamen is daarvan
echter geen toereikend bewijs. Desgelijks is men
het niet eens of de AcHAGUA, die veel overeen
komst met de Salivi doch een zachte en aange
name taal hebben, tot de Maipuren behoren? Pa
xxx XXXXXXX die onder hen woonde is van deze
mening; Pater GUMILLA, die zich bepaaldelijk
hier het onderzoek der talen tot een hoofdzaak
gemaakt had, schrijft de overeenkomst alleen aan
onderlingen omgang toe.
IX. LANDEN BIJ de CAzANARE EN DEN
NEDER - ORINOKO,
De eerstgenoemde van deze rivieren is niet zoo
aanmerkelijk dat zij ons tot een scheidingslijn zou
dienen, ware het niet dat in de vlakten tussen
de Meta, waar deze in de Orinoko, en de Caza
nare, waar deze in de Meta valt, verscheiden
aanmerkelijke stammen wonen, sommige door de
Zendelingen daarheen geplaatst, terwijl een deel
der oostelijker vlakten in de regentijd overstroomd
en minder bewoonbaar zijn. Hier wonen de YARU
( 379 )
RA of Sarura (284), en een volkplanting er van
is aan de Orinoko gebracht. Een handelbaar, leer
zaam volk, dat zich niet in de drank te buiten
gaat of mensenvleesch eet, bij hetwelk ook gene
veelwijverij of echtscheiding plaats heeft, maar on
begrijpelijk traag zelfs in het verzamelen van le
vensmiddelen, hetzij van wilde vruchten of door
visvangst en jagt; het kostte om die rede moeite
hun de landbouw en de noodigste kunsten te lee
xxx; hierdoor verkregen zij toch al spoedig meer
dan zij zelve verbruikten en konden van hun over
vloed verkopen; zij verrichtten de veldarbeid ge
zamenlijk, heden het een morgen het andere ge
zin. Onder de taalkundige bijzonderheden hen be
treffende, is het onderscheiden van sommige voor
naamwoorden in mannelijke of vrouwelijke, door
er, in het tweede geval, een lettergreep aante
hechten. een soortgelijke bijzonderheid levert de
taal op van de BETo1 , welke met die van de SITU
FA en de AIRIco overeenkomt; zij bezit namelijk,
ene onderscheiding, voor de drie geslachten, in
de bijvoegelijke naamwoorden; voor de zelfstandige
duidt zij het aan, gelijk wij ook bij andere opmerk
ten, door het bijvoegen van: man, of vrouw.
Digter bij de Orinoko wonen de machtige en vro
lijke ottoMAKEN, die mieren, gom en aarde eten,
(283) Bij HARTsINCK, Beschrijving van Guiana, I. bl. 39,
Jirara. Vergelijk verder denzelfden bij deze en de volgende af
deling, in welke de Maron - Negers, en onder deze de zeldzame
Touyingas, behoren, aldaar, II. 811.
( 380 )
en de GUAMA, van de Opper-Apure afgezakt, die
zich door hun schuitjes en andere dingen onder
scheiden. Wij zouden van nog een twintigtal an
deren de namen, maar niets meer, kunnen zeggen.
X. NooRDKUST VAN ZUID-AMERIKA.
Hier sluiten aan de laatstvoorgaande:
1e
De TAMANAKEN, lager aan de Orinoko; op de
eilanden in deszelfs monden wonen de GUARAU
NEN, misschien aan de Guarany's verwant, 800o
man sterk, onafhankelijk en nog nooit tot het
Christendom bekeerd, na de Ottomaken het vro
lijkste van de volkeren die men in deze landstre
ken aantreft. -
Oostelijker, bij Suriname, zijn de ARAwaken,
aan de rivieren Suriname en Berbice, bij welke
laatste zij aan Karaïben grenzen die zij als land
xxxxxxx beschouwen, doch de zuidelijker naar den
Orinoko en de Maragnon als vreemden. Eertijds
hielden de Karaïben hen, als van elders gekomen,
voor vijanden, tot dat door de tussenkomst der
Nederlanders zij en de Waranen vrede sloten. Vele
Arawaken zijn Christenen geworden, leven van
( 381 )
landbouw en jagt en staan als een schoner ras dan
de meeste volkeren aldaar te boek (385).
2e DE KARAïBEN.
Een bekende zeer uitgebreide volksstam op de
oostelijke en noordelijke kusten, naast de reeds
beschrevene in de binnenlanden, aan wien ook eer
tijds een groot deel van de kleine Antilles, de
Karibische eilanden geheten, behoorde, in de zes
tiende eeuw vond men denzelven verspreid van de
evennachtslijn of van de mond van de rivier der
Amazonen tot aan Portorico. Op het vaste land
waren van de Ujapi, die niet ver van de Cuc
civero ter rechterhand in de Orinoko valt, om
streeks één graad hoger als ter linkerhand de
Apure, tot aan de zee, altemaal Karaïben, die de
landen tussen deze lijnen besloegen. Paruai was
hun koninklijke zetel. Niet slechts trachtten zij
de kleine stammen aan zich te onderwerpen, maar
de machtige Cabres en Guipunavi, tegen wie hunne
krachten zich verbrijzelden. Ruw, wild en wreed
waren de Kannibalen Zo op de eilanden als op
(285) X. XXXXXX (Zendeling van de Broeder - Gemeente onder
de Arawaken), Nachricht von Suriname, Görlitz, 1807. Het
Neger - Engels dat in Demerary en de Berbice gesproken wordt is
nog onzuiverder en ongeregelder dan dat in Suriname, het Creoolsch
op Curaçao is verschillend van beide.
( 382 )
het vaste land, en zij zijn nog heden dezelfde aan
den Orinoko, rovers, die alle niet tegen hun opge
wassen hopen onophoudelijk overvallen, als hunne
slaven beschouwen en behandelen, en roven wat
andere vergaård hebben, getrouw aan hun leu
ze : wij, Carinas, zijn een volk, alle anderen zijn
onze slaven. De Spanjaarden aan de Orinoko heb
ben hen vogelvrij verklaard, volgens XXXXXX, en
hij bericht verder dat er thans tussen die rivier
en de Berbice gene meer worden aangetroffen.
Niet alle hun stammen echter zijn in gelijken
graad de geesel hunner naburen; GILY geeft ene
menigte van hun stammen, en tot twintig tong
vallen, op. De Karaïben van het vaste land ge
loven dat zij van de eilanden afkomstig zijn,
daarentegen hadden de eilanders een overlevering
dat hun vaders van het vaste land waren geko
men en de inboorlingen der eilanden uitgeroeid
hadden, met uitzondering der vrouwen onder wel
ke nog iets van de oorspronkelijke taal zou zijn
bewaard gebleven; doch misschien heeft dit gene
betrekking tot die in het zuiden, maar tot uit het
noorden gekomene, waarvan Zo aanstonds nader.
Dat deze eilanders met die van Guyana verwant
zijn bewijst, behalve meer trekken van gelijkheid,
de naam van Callinago - oubaobanum (van oubao,
eiland), dien zich die der Antilles, en Carina-ba
lottebanum (xxx xxxxxx, groot, vast land), dien
zich de kustbewoners geven; men ziet dat er al
xxxx een verwisseling van de l met de r plaats
grijpt. De Ottomaken noemen hen Caripina, de
( 383 )
Maipuren Caripuna. Volgens mondelinge verhalen,
van de Karaïben en van de Apalaches in Noord
Amerika ontleend , zouden de voorouders van alle
de Karaïben oorspronkelijk hebben gewoond boven
Florida, doch vruchtbarer woonplaatsen dan zij te
voren bezaten bekomen hebben van de Apalaches.
Na velerhande twisten met deze, nam een groot
deel der nieuw gekomenen, die tot dus verreden
naam van Kofachiten hadden gedragen, hun gods
dienst en levenswijze aan, en het verenigde volk
droeg van toen af dien van Karaïben : - dapper,
vreemd volk, betekenende. Het verdient hierbij
opmerking dat een der oudste schrijvers over Xxx
xxxx, XXXXXx-MARTYR AB ANGLERIA, van een rei
xxxxx Xxxxxxx Xxxxxxx gewaagt, die in de provin
cie Uraba aan een plaats kwam die Caribana heet
te, en dat bij de onderneming xxx Xxxxxxx x Xxxx
meermalen van de Cofachi in het noorden van
Florida gesproken wordt. Het kleinere deel, daar
entegen, van dat volk, dat vrijheid en onafhanke
lijkheid bleef verkiezen, verdreven zijnde, kwam
aan de oostkust, van daar naar de Bahama- of
Lucaysche -eilanden, en, door derzelver inwoners
ondersteund, naar het nog onbevolkte eiland Ste.
Croix ; vervolgens breidde zich deze stam uit over
de verdere Karibische eilanden, op Trinidad en op
het 4 noordoostelijke vasteland van Zuid-Amerika.
Hun oorsprong moge zijn Zo hij wil, de Karaï
ben boden de dappersten tegenstand aan de Euro
peërs en maakten zich zelfs door invallen in de
grotere Antilles geducht; enige van deze eilanden
( 384 )
vonden de Europeërs niet - andere zeer zwak' –
bevolkt, die de inboorlingen, op het in bezit ne
men, verlieten. In 1760 maakten de Karaïben der
eilanden vrede met de Europeërs; sedert dien van
Parijs in 1763, bezitten zij geen derzelve meer
bij uitsluiting. Een deel, onder de naam van
roode Karaiben, op Xxxxxxxx zwervende, is bijna
te niet gegaan.
De taal der Karaïben is als hoofdtongval aante
merken, welke in nauwer of verwijderder betrek
king staat met die der hierboven genoemde Xxxx
naken en Arawaken en andere mindere stammen,
een van welke zich zuster van de beer, een an
dere zonen van xx xxxxxxxx, noemt, andere
door de Karaïben bijna verdelgd zijn. Het Tama
nakisch dialekt is ver langs de Orinoko verstaan
baar en behoort tot de vergevorderde talen. In de
gezangen van deze Wilden, bij hun dansen,
waar eerst de Peiaci, dat is hun artsen, voor
zingen, dan de vrouwen en daarna allen antwoor
den, gebruiken zij oude spreekwijzen die het groot
ste deel van hun zelf niet verstaat. Aan de zelf
standige naamwoorden voegen zij somwijlen een bij
voegsel waardoor het onderlinge schimpnamen tus
schen de familiën worden. Tot de onderdelen van
het eigenlijk Karaibisch behoort vooral dat der, Pa
lenco die als een grote stam voorkomen. Ook op
andere punten heeft men deze taal nagegaan , en
de onderlinge overeenkomst der dialekten blijkt
daaruit ten vollen ; zoo, bij voorbeeld, bij Cap
Nord in Cayenne, aan de Ourabique die in de
( 385 )
golf van Paria valt, bij de Yaoi aan de Cajana.
Het is waar dat DE LAET de Yaoi onderscheidt
van de Karaïben, en hen als na # veroveringen
der Spanjaarden op de eilanden en later op de kust
gekomen beschrijft, maar dit neemt de verwant
schap der taal niet weg.
XI. NooRDwesTELIJKE BERGLANDEN TOT
AAN DE - LANDEN GTE VAN DARIEN.
I°.
Westwaarts van de Orinoko voortgaande vinden
wij tussen Maracaibo en Rio de la Hache de
GoAHIRos en cocINAs ; deze zijn enigzins afhan
kelijk van de eerstgenoemde, die zeer ruw, wild
en oorlogzuchtig zijn, en nog van ouds onver
zoenlijke vijanden van de Spanjaarden, vooral van
de Zendelingen ter zake ener van xxxx xxxxxxxx
ondervonden belediging. Sedert enigen tijd heb
ben zij zich in handelsbetrekkingen met Jamaïka
ingelaten. Van hun taal draagt men nog weinig
kennis. Het is te vermoeden dat er van hier tot
aan de hogere streken bij de Xxxxxxxxx-rivier vele
stammen met hun talen zijn te niet gegaan: in
Nieuw-Grenada weet men er van tien. . Van de
Xxxxxxxxx woonde het opperhoofd , Zake gehee
ten, in Tunja, hoger noordwaarts dan Sta Fé.
de Bogota, het verblijf van de tweeden der voor
name vorsten die de Spanjaarden in deze landen
( 386 )
vonden. een overlevering (286) plaatst op de
bergvlakte aldaar de aankomst van een man van
een ander mensenras, met een groten baard;
hij was bekend onder drieërlei naam: Bochica, Nem
quetheba of Zuhe; na een overstroming verenig
de hij de zich aldaar bevindende volksstammen, on
derwees hen in de landbouw, en was voor hun
wat Mancocapac voor Peru was. Het is niet twij
felachtig dat de inwoners van deze landen in vroe- .
ger tijd door een zekeren trap van beschaafdheid
boven hun naburen hebben uitgemunt. Men leze
slechts DE XXXX'x beschrijving van de inwoners
van deze berglanden en gematigde luchtstreek, in
vergelijking van de woeste Panches, die de landen
der voorschreven volkeren omgeven. Ook van an
dere bij denzelfden en bij GUMILLA vermelde stam
men zijn nauwelijks de namen meer over in enige
dorpen die zij bewoonden. Het is te vreezen dat
de boeken die in de zeventiende eeuw over enige
dezer talen zijn opgesteld met het ophouden van
derzelver bedoeling verloren gaan, en dat het gemis
van deze flaauwe hulpmiddelen zelfs, om in de
oude geschiedenis van Amerika door taalonderzoek
licht te ontsteken, vruchteloos zal beklaagd wor
den. Die der Mosca of MUYscA is onder deze ta
len: een der voornaamste; zij mist de d en l, en
bezit daarentegen enige keelklanken waarvoor on
ze talen gene tekens hebben.
(286) Opgetekend bij HUMDoLDT, Vues des Cordillères, p.
ao. - Zie ook p. 13.
( 387 )
2e.
Naar de naam van een kleinen koning, bij het
eerste bezoek aangetroffen, ontving PopAYAN des
zelfs naam. Wij nemen het hier, naar de oudere
uitgestrektheid, van de westelijke grens van Nieuw
Grenada en vatten de volkeren te zamen die aan
den oostelijken oever van de Xxxxxx - rivier wonen.
De inboorlingen van Cartama spraken dezelfde taal
als die ten westen van de Xxxxxx in de provincie
Caramanta, waar een kleine vorst gebood dewelke
Cauroma heette, en die bij Antiochië en Auzerma.
Bij de bezitneming togen vele inwoners verder af,
dat is oostwaarts. In Arma en Pancura werden
andere talen gesproken. De inwoners van Copia
die men, gelijk die in de nabijheid van Popayan,
beschaafder vond dan anderen, gaven hun boze
geesten de naam van Xxxxxxxxx; de Spanjaarden
noemden zij Taramacas. De Jezuïten uit Quito
hadden in Popayan 52 zendelingschappen, de zui
delijksten waren door de wereldlijke wapenen on
derworpen, ook sommige in het noorden en oos
ten, de overige door die des geloofs. Opmerke
lijk is de overeenkomst tussen enige namen van
deze en van stammen die men thans aan de Ori
noko aantreft. De dialekten van sommige stammen
waren buitengemeen zwaar en met keelgeluiden :
van de noordelijkste zijn de meeste uitgestorven.
( 388 )
3°.
De landengte van Dariën en het bergachtig Ve
ragua is altijd onder Terra-firma gerekend; wij
maken er daarom hier, deze afdeling besluitende,
gewag van. Men vermoedt dat de oorspronkelijke
inwoners, waarvan vele eerst in later tijd onder
de Spaanse heerschappij gekomen zijn, nader tot
die van Zuid- dan van Middel-Amerika betrekking
hebben. In hoeverre de taal der GUAIMIE in
Veragua, en der URABAE of IDIBAE in Dariën, en
nog andere zuidelijkere, tongvallen van het Karaï
bisch zijn zouden dat op de Antilles gesproken
wordt, is nog niet te bepalen (287).
XXVI.
MIDDEL-AMERIKA.
Wij zijn tot het punt genaderd waar, tussen
den Atlantischen- en Groten - Oceaan, een hoge
landrug, zich uit de wateren verheffende, de beide
halfdelen der Nieuwe Wereld te zamen houdt, en
(287) Hetgeen in de Histoire générale des Voyages van Xxxxxx
xxxx, Panama en Portobello gezegd wordt, over de menigte der
dialekten enz. is van die van het Spaans en niet van de oor
spronkelijke talen te verstaan. Hetzelfde moet het geval worden
in de Verenigde Staten van Noord-Amerika, waar het EN
XXXXXX, gelijk men weet, de hoofdtaal der Europeërs is.
( 389 )
met de tegenoverliggenden kring der eilanden den
waterkom vormt wiens noordelijke inham de golf
heet van Mexiko. Langs dezen dubbelen weg zijn
de volksstammen van het noorden van Amerika
naar het zuiden afgezakt. Toen de Spanjaarden
het leerden kennen vonden zij die bevolking op de
bergvlakte van Mexiko gevestigd, terwijl noord"
waarts, tot tussen de Rio Colorado ten westen
en de Rio del Norte ten oosten, andere stammen
rondzwierven, stuitende tegen de vroeger zuid
waarts getogenen, die nu, op de inval der Euro
pesche bezoekers, terugkeerden en andere richtingen
en woonplaatsen kregen. Ten zuiden van Mexiko,
tot aan het smalste der landengte, vonden zij vol
keren, die waarschijnlijk vroeger uit die bergvlakte
gedrongen, aan de reeds door ons verhandelde aan
sluiten. Hieruit ontstaan drie afdelingen. Op den
anderen weg, over de eilanden, hebben wij de
Karaïben reeds vergezeld. Nog een woord over
deze keten.
I. Het is bekend dat de Spanjaarden eerst deze
EILANDEN aandeden. Uit de taal die zij er von
den brachten zij vele der woorden van eerste nood
zakelijkheid verder: Xxxxxxx, opperhoofd, savana,
laage vlakte, amaca, hangbed, easabi, brood,
canoa, schuitje, enz. enz. B. DE LAs CASAs tee
kent aan dat magua de naam van een der rijken,
tijdens de verovering op Haïti bestaande, vlakte
betekent, gelijk het inderdaad in een zeer lange
( 390 )
vlakte tussen hoge bergen bestond (288). Schoon
de oude inwoners van dit eiland zijn uitgestorven
hebben de eerste beschrijvingen gewigtige bijdragen
bewaard in de eigennamen van plaatsen, rivieren en
personen. De inboorlingen van Cuba en Jamaïka
en die van Yucatan verstonden elkander door middel
der taal; er had echter verscheidenheid zoowel hier
als op de andere eilanden plaats: op de Lucaysche
was de beschaafdheid het meest gevorderd.
II. Op HET VASTE LAND werpen wij een blik
1°.
vAN DARIEN TOT GUATIMALA,
Behalve het Mexikaansch, hierna te vermelden,
komen hier meest in aanmerking het choRoTEGA,
de oude taal der inboorlingen van Nicaragua, en
het choNTAL, de taal der bergbewoners, uitge
strekt tot aan Oaxaca, en zelfs de gewoonlijke in
Houduras en tot aan Tabasco; noordwaarts naar
Quauhtemallan (gewoonlijk naar de Spaanse spel
xxxx, die men in de uitspraak doorgaans moet in
het oog houden in de door hun geschreven namen,
Guatimala), het UTLATECA, naar de naam der
(288) zie XXXXXX'x Carte de l'tle d'Hayti suivant la découver
te de 1492. Na een tijdsverloop van bijna drie en een halve
eeuw behoort men de oude en hedendaagse aardrijkskunde van
Amerika te gaan onderscheiden.
( 391 )
hoofdstad van dit gewest, de tl schijnt op een'
Mexikaanse oorsprong te wijzen; het KAccH1 tot
voorbij Verapaz, in een aantal van distrikten die
onder de Dominikaner- en de Francikaner-zendelin
gen verdeeld zijn, en het PocoNCHI, de gemakke
lijkste en sierlijkste taal van alle. De zamenhang van
dit alles is nog niet tot genoegzame zekerheid ge
bracht. Xxx Xxxxxx en van de Zoqueno, die in de
bergen van Tabasco woonden, daardoor van Chia
pa gescheiden, en wier hoofdstad Tecpantla WaS ,
tot aan St. Salvador werden, volgens XXXX, ten
minste achttien onderscheiden talen, welligt tong
vallen, gesproken. Meer dan alle de opgenoemde
verdient onze aandacht de XXXX, in het voormalig
Yucatan, naderhand Intendance van Merida, en in
een deel van Tabasco. Het was deze welke de
kennis der Spanjaarden omtrent het vaste land en
de middelen ter verovering in de hand werkte; de
reeds genoemde eilanders verstonden dezelve, van
de Spaanse zijde bediende men zich van hun als
tolken en bij hen leefde een slavin, de bekende
Xxxxx Xxxxxx, die in Mexiko geboren en opge
voed, op de grenzen van Tabasco verkocht, al
daar de Maya-taal geleerd had en de middelpersoon
was bij alle de onderhandelingen. Men weet de
verwondering van X. Xxxx en zijne medegenoten
over de beschaafdheid die zij in Yukatan ontmoet
ten ; huizen van steen en kalk, piramidale gebou
wen, Teocalli geheten, gekleede, beschaafde in
woners, alles anders als op Cuba. Men vindt er
nog overblijfsels van graftekens. In de zuidelijke
( 392 )
bergstreken hebben enige stammen der inboorlin
gen nog hun onafhankelijkheid bewaard. Het Ma
ya is met het vroeger genoemde Poconchi en met
de oude talen van Mexico verwant; het wordt
zeer uit de keel gesproken, en heeft vijf eigene
medeklinkers. Er bestaan volledige woordenboeken
van, en een spraakkunst. -
2°
DE BERGVLAKTE VAN MEXIKO,
Onder de Zo even vermelde volkeren kan een
tak zijn geweest uit het zuiden afkomstig, de nu
te verhandelen zijn uit het noorden te zamen ge
vloeid, zonder dat een band van gemeenschappelij
ken omgang en taal hen verenigde, of zij daar
door hadden opgehouden verschillende volkeren,
met verschillende talen, te zijn. Beschouwen wij
hunne toenmalige gesteldheid in deze door de na
tuur gezegende landstreken.
De vlakte van Mexiko , 200o tot 2500 meters
boven de zeeën aan de voet harer beide zijden, is
een voortgezet deel der Andes, die, in Dariën la
ger, in Guatimala weder tot een aanzienlijke hoog
te rijzen, zijnde de hoogste toppen dan eens nader
- bij de Stillen Oceaan, gelijk van het meer van
Nicaragua tot aan de baai van Tehuantepec, dan,
gelijk in Guaxaca, in het midden van het land,
elders naar de golf van Mexiko uitstekende, gelijk
in Guasteca. In Zuid-Amerika staan de Cordilleras
- ( 393 )
op zichzelve, en de bergvlakten van Quito en in
Los Pastos halen ten opzichte van de omvang niet
bij die van Mexiko, die geheel op één door
gaanden bergrug rust, op welke enkele toppen,
niet Zo hoog als de hoogste in Peru, echter tot
4900 en tot 5400 meters zieh opheffen. In het
noorden van Mexiko neemt de bergrug de naam
aan van Sierra Madrez, keert dan van de oostkust
noordwestwaarts en is het breedst boven Guana
xuato, verdeelt zich daarop in drie takken, waar
van de oostelijkste strekt naar Chagnas en La Real
de Catorie en in Leon te niet loopt, de westelijke
beslaat een deel van Guadalaxara achter de Neder
Tololotlan, de enige aanmerkelijke rivier in deze
gewesten, daalt schielijk achter Bolannos, en loopt
door tot bij Culiacan en Xxxxxx tot aan de oevers
van de Gila, en rijst op 30 graden noorderbreedte
weder tot een aanmerkelijke hoogte, namelijk in
Tarahumara bij de golf van Kalifornië, onder den
naam van het gebergte xxx Xxxxxxx xxxx; de derde,
middelste tak gaat door Zacatecas, Durango en La
Parral in Nieuw-Biskaye, tot aan de Sierra de los
Mimbres ten westen van de Rio Grande del Nor
te, en verbindt zich dan door Nieuw-Mexiko met
de gebergten de La Grue en de Sierra Verde. Het
hoogste van dezen middelsten rug verdeelt de wa
teren die naar de Stillen Oceaan en die naar de
golf van Mexiko afstroomen, en bevat de bronnen
van de Gila, die met weinig verandering van loop
tussen de 34sten en 33sten graad noorderbreedte
westwaarts kort voor het invallen van de Rio Co
( 394 )
xxxxxx zich in de zee de Cortes uitstort, zijnde in
het opperste van zijnen loop van het noorden naar
het zuiden niet ver van dien van de Rio del Nor
te verwijderd. De verdere aaneenschakeling van
deze bergketens is onder de 40sten graad noorder
breedte door P. P. Escalante en Font, onder den
50sten en 53sten graad door X. Xxxxxx en door Xxx
xxxxxx, en in deze tussenruimte door Xxxxx en
Xxxxxx en door Pike nagegaan. , , -
Uit en door deze berggangen kwamen ongetwij
feld de volkeren die uit het dal van Mexiko en de
omstreken van deszelfs meren, west-, oost- en
zuidwaarts rustpunten zochten in Anahuac.
Deze naam, die aan het water betekent, en in
den engsten zin het gemelde dal, met Mechoacan
en Acolhuacan insluit, wordt ook van het gansche
rijk van Montezuma gebruikt, hetwelk, van een
klein gebied uitgegaan, snelle vorderingen rondom
zich gemaakt had en bij langeren duur de reeds
onderworpen volkeren onder een gemeenschappelijk
juk van drukkende afhankelijkheid en krijgsdienst
zou hebben verbroederd. Het was, onder Xxxxx
xxxx II, nauwelijks Zo groot als één achtste
van Nieuw- Spanje, doch groot en vermogend ge
noeg om een allerbelangrijksten invloed op duurza
me instellingen in het gehele Middel-Amerika te
oefenen. ' De ontdekking en verovering maakte
daaraan een einde, de volkeren die er toen be
stonden zijn verminderd of te niet gegaan. '
Hier lag aan de noordwestelijke helling van de
Cordilleras het onafhankelijke rijk van Mechoacan,
( 395 )
in het noordwesten van het dal van Mexiko
woonden de Othomiten, noordelijker zwierven de
Cicimechen en andere wilde stammen rond. In het
dal van Mexiko lagen, aan een der twee grootste
zich daarin bevindende meren, ten oosten de stad
Xxxxxxx, niet ver van dat van denzelfden naam,
nabij het middelpunt des groten rijks, en de
hoofdzetel Mexiko in deszelfs westelijke gedeelte
gebouwd; zuidelijker was het meer van Chalco,
van zoetwater voorzien, het andere was ziltig.
Eigenlijk was Tezcuco de hoofdstad van het af
hankelijk- verbonden rijk van Acolhuacan. Hieraan
grensden de Huasteken, wier taal met de Pocon
chi en Maya in betrekking staat, meer oostelijk
was het beroemd gemenebest van Tlascala, de
bondgenoot der Spanjaarden, waaruit de inwoners
langen tijd aanspraak op zekeren voorrang hebben
afgeleid. Ten zuiden van deze, aan de oostelijke
grenzen van het rijk van Mexiko, woonden de Po
polochen en naast deze aan de zeegolf de Totona
ken, in wier gebied het tegenwoordige Veracruz
was gelegen. In de bergen ten zuidwesten begint
het vruchtbare dal van Tolocan, in welks noorde
lijk gedeelte de Othomiten en in het zuidelijke de
Xxxxxxxxxxxx woonden. Ten zuiden van deze was
het land der Cohuixchen, waar Acapulco gesticht
is. Het gebied der Tlahuichen begon aan de ber
gen ten zuiden van het dal van Mexiko. Zuidoos
telijk waren de Mixteken, hun land grensde ten
noorden aan de Popolochen, ten oosten aan Zapo
( 396 )
De bevolking van dit middelgedeelte van Ameri
ka was talrijk, tegenwoordig beloopt het getal der
inboorlingen nauwelijks een tiende gedeelte er van.
Men vond dezelve voornamelijk binnenwaarts, ter
wijl zij in Noord-Amerika meer aan de kusten was.
Het dal van Mexiko-alleen bevatte bijna vijftigste
den en vele vlekken en dorpen. De geringe volks
klasse was destijds even Zo onderdrukt en verne
derd onder de Groten als zij het naderhand onder
de Spanjaarden bleef. , , , - te
. Men berekent het getal der talen die in deze
landen toen in gebruik waren op vijfendertig; tus"
schen degene die er nog van bekend zijn ontwaart
men geen spoor van overeenkomst of van weder
kerigen invloed, en hierin ligt een groot bewijs
dat deze volkeren, die de Geschiedenis ons voor
stelt als zonder toenadering ja in gedurige vijand
schap met elkander levende, Zo al niet van ver
schillende afkomst waren, xxxxxxx gedurende een
Zo lang tijdsverloop gescheiden en op hunnen tocht
zuidwaarts in de wildernissen der gebergten zoo
verdeeld werden, dat bij hun toevallig tot één ko
men er niets was dat aan hun vorige maagschap
herinnerde. Bij het voortduren der onderwerping
aan de Mexikaanse schepter zouden die taal
betrekkingen zijn aangegroeid, die van het heer
schende volk breidde zich thans uit, en steden en
xxxxxx ontvingen Mexikaansche namen, onder wel
ke zij meer algemeen bij de Spanjaarden bekend
werden. Van oudere toen reeds vergeten dialekten
waren ook nog enkele blijken. Bij dansen, om de
( 397 )
piramide van Cholula, bediende men zich nog van
gezangen, die men te dien tijde slechts nog ge
deeltelijk verstond.-
De inwoners van Chiapa, het zuidelijkste der
gewesten die in deze afdeling vallen, hielden zich
voor derzelver eerste bevolkers, en dat zij met de
aanverwante bevolkers van Nicaragua te gelijk uit
het noorden waren gekomen. Zij hadden overleve
ringen wegens hun oudste tijden, en werden ge
regeerd door twee door de priesters verkoren krijgs
hoofden, vóór dat de laatste koningen van Mexiko
hen onderwierpen. Hier wordt van vijf talen ge.
wag gemaakt, maar hare bijzonderheden en bepaal
de plaatsing ontbreken of zijn niet duidelijk ge
noeg; hetzelfde is bij sommige naburige volkeren
het geval. een der aanmerkelijkste en uitgebreid
ste was de taal van MIXTECA. Dit land, met Za
poteca, maakt de intendance van Oaxaca uit, en
het oude Mixtecapan wordt in Opper en Neder
onderscheiden. De oude inwoners of zogenoemde
Indianen zijn in Oaxaca het talrijkst, ook vindt
men aldaar de meeste sporen van de voortgang
der beschaving en nijverheid. Wel gene Zo groo
te werken als de Xxxxxxxx, echter overblijfsels van
gebouwen, in welker versiering, orde en smaak
heerst. Op de muren van het paleis van Xxxxx
zijn Grecques en Labyrinthen in mozaïk van klei
ne stenen, in de manier der Etruskische vazen,
met een regelmatige herhaling der figuren, zoo
als de mensen in allerlei landen en tijden het be
proefd hebben. Volgens de overlevering der in
( 398 )
xxxxxxxxxx was dit paleis een huis voor koningen
boven de begraafplaatsen van hun geslacht, waar
zij zich een tijdlang afzonderden na de dood van
xxx xxxxxxx, van een zoon of dergelijke. Men
ziet in hetzelve zes porfieren zuilen, in een ru
wen kunststijl, zonder voetstukken of kapitelen,
die misschien de enige oude zuilen zijn in dit we
relddeel. Tot aan de verovering door de Mexika
nen waren Zapoteca en Mixteca in kleine Staten
onder koningen verdeeld. Men kende er tijdreke
xxxx en geschiedkundige schilderijen, gelijk in Mexi
ko en er bestond zijdenteelt, en handel onder an
deren met cochenille.
Deze taal van Mixteca was heerschende door dit
gehele land, doch had hare tongvallen; de aan het
oude Xxxxxxxxxx naastbij komende is die van Te
pozcolula, ook is zij de geschiktste om door onze
letters uittedrukken, en de onderscheidingen zijn
voornamelijk in het verwisselen van enige klanken.
Noordoostelijker is ToToNAKA, bij de rivier An
tigua aanvangende, tot welke Cempoallan behoor
de, de eerste stad van het rijk van Mexiko waar
Cortes en zijne mannen aanlandden, en de haven
waar naderhand Veracruz is gebouwd. De Totona
ken, wier hoofdstad Mizquihuacan was, hielden
zich voor oudere inwoners van Anahuac dan de
Cicimechen, en verhaalden dat zij te voren aan het
meer van Tezcuco-gewoond hadden en vervolgens
in de bergstreken getogen waren die naar hun Tu
tonacapan genoemd werden, en dat zij deze, vóór
( 399 )
den intocht der Cicimechen en hun onderwerping
aan dezelve, onder tien koningen bezaten. Zij had
den de godenleer en mensenoffers der Mexikanen
aangenomen, doch onderscheidden vooral de goed
aardige goden, die zij met het brengen van bloe
men, gewassen en daarvan levende vogels vereer
den; zij stelden dat deze eenmaal de overhand
zouden behouden over de gestrenge godheden. -
Van deze taal worden vier tongvallen onderschei
den.
Het volk van MExIKo, veel aanmerkenswaardiger
dan de voorgaande, was het bijna meer dan enig
ander volk in de Nieuwe Wereld ; door staatkundi
ge en wetenschappelijke beschaving, door xxxxxxx
en grote veroveringen, door de macht en het be
leid waarmede het, ofschoon zelf het zwakste en
laatst aangekomene, zich schier eensklaps verhief
boven de vele hier heen gestroomde en stal hou
dende. Omtrent Zo had het oude Rome zich
verheven boven de volkeren van Latium. Maar
won Mexiko het, in spoedigen aanwas, boven Ro
me en de maatschappijen van Griekenland, het stond,
achter, in uitwendige beschaafdheid, in de kunsten
zelfs, vooral in de zedelijke orde. Tegen de be- -
wondering die Mexiko ons in andere opzichten af
dwingt staan die gruwzame mensenoffers over,
waarin men de horden herkent, aan wie bij het
doortrekken der wildernissen en het gedurig wors
xxxxx met even woeste vijanden, het ombrengen
derzelve behoefte en natuurtrek was geworden;
( 400 )
wat, in dien ruwen staat, de wraakzucht van en
kelen tegen enkelen voedde, en een valsch geleid
punt van eer was om folteringen te trotsen, werd
onder de zich verzamelende stammen tegen scharen
van gevangenen ter ere ener gruwzame godheid
volgehouden. De overlevering, het is waar, schrijft
het eigenlijk offeren van mensen aan een bijzon
dere aanleiding toe niet lang vóór de grondlegging
van de Mexikaanse Staat, de talrijke offers,
niettemin, die bij elke plechtige kroning bloedden,
verwekten bij de overwonnenen de begeerte om,
op hun beurt onafhankelijk, wederkerig slacht
offers te eischen.
Het oudste volk dat Mexiko bewoonde, was,
Zo ver de overlevering reikt, de Tolteken. On
geveer 6.oo jaren na J. C., kort vóór de tijd
waarin Mahomet de gedaante van het zuidelijk
Azië deed veranderen, kwamen zij uit een land ten
noordwesten van Nieuw-Mexiko naar Anahuac,
heersten er 400 jaren, bouwden er de piramide
van Cholula en misschien nog andere, en werden
door een algemenen hongersnood zuidelijker ge
dreven en verstrooid. Honderd jaren later kwamen
de Cicimechen, een aan hun verwant volk, dat te
voren geen landbouw kende maar van de jagt leef
de en zich met dierenvellen kleedde, ook uit het
noorden, uit landen die de Overlevering noemt
maar niet duidelijk aanwijst, naar Anahuac, en ver
bonden zich, deels, met achtergebleven Tolteken,
Staten vormende gelijk Acolhuacan was, ten oosten
van het meer van Mexiko, en dat tot op de tijd
( 401 )
der Spanjaarden bestond, zworven, deels, rond,
zonder burgerlijke vereniging, ten noordwesten
van het dal van Mexiko, gemengd maar niet ver
enigd met de Othomi. Niet lang, meent men,
na de Cicimechen togen al weder uit die noorde
lijke streken andere stammen herwaarts, en verza
xxxxxx en vestigden zich aan de oevers en op de
eilanden van het evengenoemde meer. Nahuatldchi
was waarschijnlijk hun algemene naam ; in 't bij
zonder zetteden zich hier neêr de Sosimilchi ten
zuiden, de Chalchest ten oosten, van het meer
xxx Xxxxxx, waar zij Xichimilco en Chalco bouw
den; de Tepanechi, uit Tepan, vóór dat zij Azca
pozalco bouwden, een tijdlang, onmiddellijk vóór
de opkomst van de Mexikanen, de machtigsten in
Anahuac ; de Colhui, wier gebied, Colhuacan,
men niet moet verwarren met het reeds genoemde,
oudere, oostelijker gelegen Acolhuacan; de Tla
huichen, in de bergen ten zuiden van het dal van
Mexiko ; de Tlascalezen, die zich tegen de oudere
oostelijker stammen, de Olmechen en andere, met
hulp van Xxxxxxxxxx staande hielden, en later te
gen Mexico verdedigden; de voorvaders, eindelijk,
der Mexikanen, de Azteken. Deze laatsten leefden,
langen tijd, in de drukkendste afhankelijkheid van
Colhuacan, en verkregen vervolgens een soort
van zelfstandigheid onder eigene koningen, doch
onder de dwang van hun naburen, en zonder
macht of aanzien. hun nieuwe stad, Tenochtit
lan, naderhand het middelpunt van het machtige rijk
en, naar hun krijgsgod Mexitli, Mexiko genaamd,
( 402 )
werd in 1325 gesticht, de tot dlen tijd verenigd
gebleven stam, deelde zich in tweeën, in onderlin
ge mededinging; de Tenochchi bleven op het ei
land en tot in 1425 in een verachtelijke afhanke
lijkheid van de Tepanechi, tot dat zij, onder on
dernemende en bekwame vorsten, binnen de tijd
van nog geen honderd jaren, het toppunt van macht
en aanzien bereikten, waarop de geschiedenis van
hunne ontdekking en hunnen val hen beschrijft.
Gunstige omstandigheden hadden daartoe medege
werkt ; naburige, bondgenootschappelijke Staten,
tot deelnemen in de oorlogen en tot bijdragen en
schattingen gehouden, zonder gelijke rechten, of
gelijke voordelen uit de overwinning, waren, zel
ve onderdanig en onverenigd, de werktuigen die
de macht van Mexiko grondden en bevestigden. Zes
volgende vorsten, in bekwaamheden aan xxxxxxxx,
de laatste slechts in krijgsgeluk niet, gelijk, hadden
met éénheid van middelen éénheid van oogmerken
bevorderd, waartoe de vroegere, tot in 1352
voortdurende, aristocratie der Groten medewerk
te, die telkens de keuze van een opperhoofd tot
het vorstelijke geslacht bepaald hadden.
De gronden voor de stamverwantschap van de
Tolteken en de andere hierboven opgenoemde
stammen, heeft CLAvIGERo (289) ontwikkeld; het
onderwerp is nieuw genoeg om belangstelling in
ene kleine uitweiding te mogen verwachten.
Voeerst. Alle namen van personen en plaatsen
(289) Storia antic. di Messico, T, I.
( 403 )
van de Tolteken en de Cicimechen zijn blijkbaar
uit het Mexikaansch te verklaren. Het is wel zoo
dat van andere omliggende landen, daar een ande
re taal bestond, ook alleen de plaatselijke Mexi
kaansche namen tot ons zijn gekomen, en dat zul
ke plaatselijke namen somwijlen ook de overzetting
van algemene benamingen zijn, tot welke het
beeldschrift aanleiding gaf. Het zinnebeeld van de
stad Machmalojan was een arm waarvan de hand
een vis houdt, en michin betekent vis, ma
itl hand; dezelfde betekenis kon, dus, een ande
re taal door een anderen naam uitdrukken. Zoo
werd Motezuma Ilcaicamina aangeduid door het
zinnebeeld van de hemel, ilhuicate, waarin van
onderen een pijl steekt, met de veder buitenwaarts,
ilhuitl. Doch niet alle persoonlijke namen zijn zoo
kennelijk beduidende; in de evengenoemde is alleen
de bijnaam, niet Motezuma, opgehelderd. Nog
meer doet hier af, dat de ware eigenlijke namen
van de laatste koningen van Acolhuacan, dat door
Tolteken en Cicimechen gesticht werd, en tot welk
rijk de Spanjaarden in nauwe betrekking stonden,
Mexikaansche zijn. Dit is in 't oogvallend in den
naam van Xxxxxxxxxxxxxx , welke vorst, vijand der
Mexikanen, geen naam uit hun taal zou ontleend
hebben; de koning van Xxxxxxxxxx droeg denzelf
den, honderd jaren vroeger, toen de Mexikanen
nog veel te onbeduidend waren dan dat hun taal
een soortgelijken invloed bij vreemden zou hebben
verworven. In dit en andere voorbeelden die nem
kan aanvoeren, is het niet een door de uitgang
( 404 )
Mexikaansch luidende naam, gelijk vele Perzische
namen verGriekst werden, maar een naam werke
lijk aan die taal eigen. Hare verwantschap met die der
Tolteken en verder opgenoemde, blijkt, ten tweede,
uit het niet gebruik maken van tolken bij onderlin
gen omgang; een daadzaak waarvan het onderzoek
en de gewisheid volkomen onder het bereik der
Spanjaarden viel. Ten derde. De uitbreiding van
het Mexikaansch tot aan Nicaragua is niet te ver
klaren als door de reeds gemelde verspreiding der
Tolteken, en wordt nog duidelijker als men nagaat
hoe op onderscheiden plaatsen tussen deze punten
meer of min verstrooide aanverwanten van deze taal
zijn aangetroffen; en zij is, tevens, van een te
algemenen aard om haar aan de tussenkomst van
Spaanse ambtenaren of zendelingen, als middel
oorzaak, te kunnen toeschrijven. Bij deze gronden
kan men al verder aanmerken, dat de overlevering,
wegens die verwantschap en afkomst, niet slechts
op mondelinge verhalen maar op aantekeningen in
beeldschrift rust, dat nog langen tijd ua de aan
komst der Spanjaarden verstaanbaar was, en dat
dit geschiedkundig beeldschrift niet alleen bij de
Xxxxxxxxx, maar, naar de overlevering, ook bij
de Tolteken, vóór dat zij uit het noorden togen,
in gebruik was. De Tlascalezen, wier taal onte
genzeggelijk Mexikaansch was, en die dezelve ze
ker niet hadden aangenomen sedert dat zij een haat
tegen dat volk hadden opgevat, komen zeer dik
wijls voor met de naam van Xxx-Xxxxxxxxxx, die
hen als een tak van de Cicimeehen kennelijk
( 405 )
maakt. Er valt meer dan naamsgelijkheid en over
leveringen bijtebrengen. Nezahuapilli, koning van
Xxxxxxxxxx, zoon van Xxxxxxxxxxxxxx (290) (beide
uitstekend wijze en eerbiedwaardige vorsten, de hel
den van het oude Amerika), en vader van den
straks genoemden Ixtlilxochitl, begaf zich in het
huwelijk, ten tijde der regering xxx Xxxxxxxxx X.,
de tweede der koningen van Mexiko die de groot
heid van dit rijk voorbereidde, tussen de jaren
1436-1464, met een princes van Tacuba; luis
terrijke plechtigheden vergezelden deze gebeurtenis,
waarbij alle de verbonden koningen tegenwoordig
waren. Nezahuapilli deed er een door hem ver
vaardigden lierzang: op de kortheid van het men
schelijk leven, met muzijk uitvoeren, van xxxxxx
de eerste woorden bewaard, en kennelijk Mexi
kaansch zijn. De Spaanse berichten verzekeren
dat te Tezcuco, de hoofdstad van Acolhuacan, het
beste Mexicaansch werd gesproken. Eindelijk is
hier van bijzonder gewigt hetgeen voN HUM
BoLDT (291) bijbrengt nopens de gebouwen voor
godsverering, xxxxxxxx, door alle deze volkeren,
in piramidale gedaante, Zo als wij die te voren
beschreven hebben (292), verschillend in grootte,
maar in denzelfden vorm gebouwd, de zijden
(290) Overleden in 1470. F. d'Xxxx Xxxxxxxxxxxxx heeft in zijne
Geschiedenis 80 wetten van dezen vorst bewaard, en deszelfs zes
tig Inni of verzen ter ere van de Schepper der wereld waren nog
in de zestiende eeuw beroemd bij de Spanjaarden.
(291) Vues des Cordillères, p. 24.
(292) Hier boven, bladz. 311.
( 406 )
nauwkeurig naar de middaglijn der plaats gericht,
met een muur omringd, met tuinen en woningen
voor de priesters, en boven op de platten top
torens met bovenmenselijk grote godenbeelden.
Aldaar werd heilig vuur onderhouden en in de
piramiden was de begraafplaats der koningen. Dit
doorgaande gebruik mag aan een doorgaande be
trekking tussen deze volkeren doen denken, en
hunne overkomst uit het noorden is, even gelijk
die der Germaanse volkeren, als één volkstocht
te beschouwen.
Wat wij van de Tolteken weten, hebben wij
door de Mexikanen, en xxxxx xxx, in vele opzig
ten, omtrent beide vaststellen. de weg dien de
ze laatsten namen vonden de Spanjaarden in hun
beeldschrift aangewezen, en er bestaan nog overle
veringen omtrent de plaatsen waar zij destijds
onder de naam van Azteken zich ophielden, aan
den Gila, bij Nayarit, bij de Casas grandes. De
Kora-taal, rondom Nayarit, waar nog grote aar
den wallen zijn, in gebruik, komt niet alleen in
woorden, maar in de vorm zeer veel met het
Mexikaansch overeen , doch men zou ten onrechte
deze betrekking toeschrijven aan het noordwaarts
vlugten van enkele Mexikaansche stammen bij den
ondergang van dat rijk. Als wij langs dezen weg
in het verleden terug zien laten wij nog niet ge
heel en al de hoop varen van het voormalig vader
land dezer volkeren, Aztlan, weder te vinden, ten
noorden van Kalifornië, aan de westkust van Ame
rika. Men heeft werkelijk enige taalovereenkomst
( 407 )
gevonden, in zekere klanken, gelijk tl, die in het
Mexikaansch zeer kennelijk zijn, bij de Noetka
Sund en bij de volkeren in de nabijheid van de
Russische kolonien op die kust. Dit spoor brengt
ons, al verder, naar het oosten van Azië terug.
Het vermoeden dat de bevolking van Amerika
van daar gekomen zij, is niet nieuw, maar de
beroemde reiziger voN HUMBoLDT (293) heeft dit
door nieuwe en scherpzinnig ontwikkelde gronden
bewezen, uit de vergelijking ontleend tussen de
tijdrekening der Mexikanen en der beschaafde Oost
Aziatische volkeren, aantonende dat de Mexika
nen, Japanners, Thibetaners, enz. hetzelfde stelsel
hebben gevolgd in de verdeling der grote jaar
kringen en in het geven van namen aan de jaren
waaruit dezelve bestaan; zodat een groot deel van
degene waarmede de Mexikanen de twintig dagen
van hun maanden noemen, de zelfde tekens van
den dierenriem zijn die van de oudste tijden af bij
de Oost-Aziaten in gebruik waren. Men heeft(294)
daartegen, wel is waar, ingebracht, dat die over
eenkomst toevallig zijn kan, dat, natuurlijk, de
vroegste volksstammen aan de gesternten de namen -
van zulke dieren hebben gegeven die de gewone
voorwerpen van hun begeerten, zorgen of vrees
waren, en dat de daarin opgemerkte overeenkomst
het gevolg zijn kan van het verband tussen zoo
danig dier en jaargetijde, te hunnen opzichte. Deze
(293) Vues des Cordillères, p. 152.
(294) In de Jen. Allg. Litteratur-Zeit. 1812, S. 251, s 446.
( 408 )
redenering is duidelijk, en mogelijk waar (295),
Zo veel de oorsprorg dezer tekens aangaat, maar
zij is niet toepasselijk op die der Mexikanen, die,
in dezelfde orde als bij de Oost-Aziatische volke
xxx, en ter aanduiding van de volgreeks der dagen
zoo, dikwijls herhaald voorkomen, dat er aan geen
zodanig verband te denken is. Nog meer: onder
deze tekens komen de xxxxxx en de aap voor (296),
(295) Want dat de hieroglyphe van de naam oudtijds aan een
gestarnte gegeven, dien ouderen naam hebbe doen vergeten, be
weert GoGUET, Origine des loix etc., T. II. p. 410. Men leze
de Dissertations achter dat Deel en T. I. p. 227 et suiv.
(296) Ziet hier, ter vergelijking, de
Hemeltekens der
-m-S Mexikaansche Maanhulzen
1ndoes, Grieken Mantchoe. Thibetaners. dagbeelden. der Indoes.
en Europeërs. -
Waterman. Water. Water.
Steenbok. OS, zeegedrocht. zeegedrocht,
Schutter. . tijger. tijger. tijger.
Schorpioen' haas. haas. haas.
Weegschaal. draak. slang. slang.
Maagd. slang. slang. riet. riet.
Xxxxx, paard. mes. scheermes.
Kreeft. bok. weg der zon. spoor van de
voeten der zon.
Twelingen. aap. aap. aap. . aap.
Stier. vogel. , vogel.
Ram. hond. hond. wilde hond. hondsstaart.
Vissen. vogel. zwijn. huis. huis.
Het Mexikaansche rad van tijdrekening, naar CARRERI, geeft de
Hist. génér. des Voyages, XVIII. p. 547. - Misschien kan men,
uit het ontbreken van sommige tekens bij de Mantchoe, afnemen
dat deze in zeer vroegen tijd met de Xxxxxxxxxx zijn bekend ges
worden. Vergel. GoGUET, II. p. 423. - Men weet dat de Zodiak
bij de Chinezen, in dierenhuizen verdeeld, verschillende tekens
heeft, en kan daarover zien XXXXxx, X. x. 100.
(297) Bij claviGERo, Storia ant. di Mesfico, T. IV.
( 409 )
dieren die noch in Tartarije noch in dat gedeelte
van Amerika leven waaruit de Azteken hunne
tijdrekening medebrachten naar Anahuac. In dit laat
ste land zelf waren voorheen gene apen, volgens
de getuigenis van Ferd. d'Xxxx Xxxxxxxxxxxxx, een
geboren Xxxxxxxx die ten tijde der verovering ge
leefd heeft, zeer kundig was in zijne vaderland
sche oudheden, en een Algemene geschiedenis
van Nieuw-Spanje heeft geschreven (297); de eer
ste die men er zag waren er ten tijde van zeer
zware winden uit het zuiden verschenen. Of, voor
het overige, deze volkeren van elkander overgeno
men , of uit ééne oudere bron geput hebben, is
onzeker, even als de oorsprong van andere overle
veringen der Mexikanen.
Uit hetgeen over de woonplaatsen van dit volk
is gezegd, zal men de grenzen kunnen nagaan bin
nen welke men de Mexikaansche taal kan bepalen,
van Nicaragua namelijk, tot Zo ver de Cicime
chen in het noorden rondzworven. Misschien ver
der, indien men genoegzaam staat kon maken op
de nauwkeurigheid en taalkennis van de Spanjaar
den die, volgens Xxxxxxxxxx en Xxxxxxxxxx, in
1606 een tocht deden uit Nieuw-Mexiko tot aan
ene rivier, door hun Tizon genoemd, waar zij
Indianen aantroffen die Mexikaansch spraken, en
( 410 )
van wie zij vernamen dat enige dagreizen van daar
het welbevolkte rijk Tollan was, waaruit de Mexi
kanen waren uitgegaan. De naam van Xxxxxx xxxxxxx
ons op dien der Tolteken te wijzen, gelijk Aztlan
het land is der Azteken. Daarentegen was in het
land der Moqui, waar de Rio Yaquesila vloeit,
en waar men een talrijke bevolking, gehele plaat
sen op de wijze gebouwd der Casas grandes, en
andere sporen van beschaving, heeft gevonden, en
ten noorden van welke op slechts 20 mijlen af
stands de overlevering het eerste verblijf van de
Azteken plaatst, bij de Yahipais, die lange baarden
dragen, en de bewoners der vlakten in de nabij
heid van de Rio Colorado, de taal geheel ver
schillende van de Mexikaansche, volgens de getui
genis van in deze laatste zeer geoefende Xxxxxxxx
gen. Xxxxxxx behoef ik niet te herhalen dat men
niet hetzelfde gevolgtrekken kan uit de overeen
komst tussen enkele woorden, en die welke men
zoowel in de woorden als in de vormen van twee
erlei talen ontdekt; de eerste heeft met het Tara
httmarisch, de andere met het Kora , en het Mexi
kaansch plaats. Nog een woord over de taal zelve
van dit merkwaardige volk. Zij mist geheel en al
de b, d, f, g, r, s, ook de Spaanse j, ng en
'll, en heeft ook geen één woord dat met l be
xxxx, schoon zij die letter anders Zo veel ge
bruikt. In vele woorden onderscheidt zij de be
tekenis alleen door het accent. In de zamenge
stelde woorden voegt zij ca of ti tussen beide.
Het geslacht kent geen onderscheid van vorm. Bij
( 411 )
levenloze voorwerpen drukt het bijvoegelijke veel
het meerder getal uit, waarop echter hemel en
sterren een uitzondering maken, mogelijk omdat
men ze voor levende wezens hield. Achter aan
de zelfstandige naamwoorden komt dikwijls een bij
voegsel van verkleining of vergrooting of eerbiedig
heid, dat in 't meervoud verdubbeld wordt; van
daar de uitgang tzin van sommige koningsnamen
en van alle zelfstandige naamwoorden die tot zoo
xxxxx xxxxxxx betrekkelijk zijn. De werkwoorden
hebben de onbepaalde wijze niet, maar zij drukken
dezelve door omschrijving uit.
Tot deze afdeling behoren nog: de HUAsTE
XXX, die nooit geheel door de Mexikanen zijn be
dwongen, en wier taal veel overeenkomst heeft
met de vroeger genoemde Poconchi en Maya.
De oTHoMI. Hun gewest begon in het noorden
van het dal van Mexiko en strekte door het ge
bergte tot omtrent 40 uren afstands van de stad
van dien naam. Tollan, hedendaags Tula, was
de oude en vermaarde hoofdplaats, boven vele an
dere steden en vlekken; na de verovering verkreeg
Xilotepec dien rang. De Othomi hadden zich ook
ten zuidwesten van Mexiko over het vruchtbare
dal van Tolocan uitgebreid, en deelden het met de
Matlatzinchen, die hun eigene taal hadden, en
xxxxxxx, tot aan de grenzen van het rijk van Me
choacan reikten ; een gedeelte was woest gebleven
en zwervende in het noorden en noordwesten, ne
( 412 )
vens een deel der Cicimechen. De Macahui waren
oorspronkelijk van de stam der Othomi, en hunne
taal was een verscheidenheid van die der laatstge
noemde. hun meeste woonsteden lagen op het
gebergte, in Mazahuacan, dat aan de koningen van
Tacuba behoorde. Het Othomisch is zeer kort,
niet zelden éénlettergrepig, hard en blazend, ver
vangende de f door ph, de j en s door h en ts,
en draagt daarin het kenmerk van een zeer ouden
stam ; men vindt er enige woorden in van oude
zuidelijke talen.
Het rijk van MECHoACAN. Het was van dat van
Mexiko onafhankelijk gebleven, maar gaf zich na
de verovering deszelven vrijwillig aan de Spanjaarden
over. Het strekte zich uit van de Zacatula tot
aan de haven van Navidad en van de bergen van
Xala en Colima tot aan de rivier van Lerma
en Chapala ; Tzintzontzan was de hoofdstad.
In het noordoostelijk gedeelte woonden Othomi,
het grootste deel des lands was bevolkt door de
Xxxxxxxx, een zachtaardig, in handwerken ver ge
vorderd volk, dat ten tijde der ontdekking uit
muntte in het vervaardigen, van xxxxxxxx xxxxx
werk, of mozaïk. hun taal is rijk, aangenaam
en welluidend, waarin de r zich dikwijls zacht
hoen laat en de meeste lettergrepen uit één”,
klinker met één medeklinker bestaan. Behalve de
ze werd er in een ander gedeelte nog een taal of
tongval gesproken, Piranda.
( 413 )
3°.
LANDEN Tussen de RIo coLoRADo XXX
XXXXXX XX xx XXX XXX XXXXX XXX XXXXXX.
In dit gedeelte, dat wij ten noorden niet nauw
keurig beperken kunnen, leven wilde rondzwer
vende stammen, de bekeerlingen in de Spaanse
zendelingschappen uitgezonderd. Voor de taalkun
de leveren zij niets van belang, Zo min als dege
ne die zuidoostelijker aan de golf van Mexiko wo
nen boven de reeds verhandelde. De westelijke
landen aan de golf van Kalifornië zijn grotendeels
onvruchtbaar en niet vatbaar voor een grote be
volking. De rivieren Culiacan, Fuerte, Mayo en
Hiaqui, in deze orde noordwaarts volgende en zich
daarin ontlastende, hebben tot bepalingspunten van
de Missien gediend. Toen, in derzelver vroegeren
tijd, Spaanse schipbreukelingen zich naar St. Mi
guël in Nieuw-Gallicië begaven, wilden de inboor
lingen hen niet voor denzelfden landaard houden
met de aldaar gevestigde Christenen, omdat zij van
het oosten, en gene van het westen waren gekomen
en gewelddadigheden gepleegd hadden, en gaven
daarvan aan de andere bericht in hun taal; deze
reizigers vonden er gedurende meer dan 4.oo uren.
weegs dezelfde en gene andere taal in gebruik, en
beschouwden haar als tot die van Nieuw-Biskaye
behorende Noordwestelijker, naar de zee en Pue
blo de los Coraçones komende, troffen zij ene
( 414 )
|
grote menigte verschillende talen en tongvallen
aan, en konden met de zes talen die zij spraken
zich niet altijd doen verstaan. In de binnenlanden,
boven Zacateca, is de reeds genoemde koRA-taal
de aanmerkelijkste; in de zendelingschappen van
Nayarit te huis behorende. In het bijzonder komt
zij in de wijze van de hoge getallen uittedrukken
met de aard van het Mexikaansch overeen, nog
meer dan de Maya van Yucatan. Zij gebruiken,
namelijk, gelijk ook enige Zuid-Amerikaansche vol
keren, de vingers van ééne hand voor 5, der bei
de voor 10, voor 20 de handen en voeten of ge
xxxxx mens; bij de Othomi en in Noord-Ameri
ka vindt men dit niet alzoo. De overlevering maakt
gewag van ontmoetingen tussen de Kori en de
Azteken, die op hun tocht van Huecolhuacan naar
Chicomontoc (van het tegenwoordig Culiacan, zuid
waarts voorbij Zacatecas), over het Tarahumara-ge
bergte op afgravingen stuitten door de Cori opge
worpen om zich tegen hen te verzetten. Dit ge
bergte verenigt zich onder de 30sten graad noor
derbreedte met de westelijken arm der Sierra Ma
dre die achter Xxxxxxx weder aanmerkelijk rijst en
vervolgens xx Xxxxxxx xxxx vormt. de naam van
TARAHUMARA leidt X. s TEFFEL (298) van xxxx,
voet, en huma, lopen af, omdat de lieden van
dit volk bij hun buitengewoon snelle en lang uit
(298) In voN MURR's Nachrichten von Ländern des Spanischen
Xxxxxxx, Xxxxx 1809. - Een dergelijk spel beschrijft H. EGEDE
bij de Groenlanders, bl. 136.
( 415 )
gehouden wedlopen een houten bal met het bo
venvlakke van de voet voortdrijven. De Jezuïten
hadden hier, met de twee Missien bij de Tubar,
zeven aanzienlijke zendelingschappen, die zij Chini
pas of Xxxxx-Xxxxxxxxxx noemden, zeventien in
Opper-Tarahumara , en nog honderd rancherias,
of omzwervende horden. Ook tussen deze taal
en het Mexikaansch worden overeenkomsten gevon
den.
Volgens de P. De Ribes, zendeling in de ze
ventiende eeuw bij de stam der Zuaka, aan de ri
vier van dien naam, gewoonlijker onder dien van
Sinaloa aangewezen, heerste er een doorgaande
taal tussen de rivieren Hiaqui en de MAYo. Het
volk aan deze laatste draagt denzelfden naam en
moet niet verward worden met dat hetwelk de
Xxxx spreekt in Yucatan. De AHOME aan de Si
naloa, en de GUAYAvE aan de zeekust hadden de
zelfde taal, en beschouwden zich als verwant; de
meeste stammen in deze oorden verzekerden dat zij
uit het noorden herwaarts verdreven waren. Noch
deze noch de noordelijker volkeren tot aan de Gi
la, onder welke sommige dezelfde taal spreken.
schoon in vijandschap levende, en de Pimas (299),
de bekendste en de Opata de afgelegenste zijn,
verdienen niet dat wij ons bij hen ophouden.
(299) Berichten over hen en anderen geeft X. XXXXXXXXxXX, Be
schreibung der Landsaft Sonora, Köln 1794, waarbij de kaart
in HUM BoLDT's Essai politique dienen kan. - De Seres die eni
ge schrijvers op 32 graden noorderbreedte plaatsen, vergelijken de
Spaanse met de oude Se1es in het oosten van Azië.
( 416 )
xxvII.
NOORD - Amerika.
In de twee grote afdelingen van Zuid- en
Middel-Amerika, hebben wij de inboorlingen veel
tijds afhankelijk gevonden van Spanje en van Por
tugal, en vele der niet- onderworpenen, onder den
invloed van de uitbreiders des Christelijken ge
loofs, en wij hebben de woesten toestand gezien
dergenen die het bezit hunner onbeteugelde leef
wijze en armoedige eenvoudigheid nog niet konden
of wilden verwisselen voor zedelijke vrijheid en
orde. Dit laatste tafereel, dan eens in lichtere dan
in donkerer kleuren, zal de derde van de afdelin
gen waarin wij, voor ons overzicht, dit gehele
werelddeel splitsten, nogmaals aanbieden. In des
zelfs verbazend ruime noordelijke helft, waar wij
ongeveer op de 30sten graad noorderbreedte intre
den, is die bevolking ten zuiden met de Spanjaar
den, ten oosten met de Verenigde Staten, ten
noordoosten met de Engelsen, ten westen met
de Russen in aanraking; enkele oorlogen uitgezon
derd, door de koophandel, op het toneel binnen
deze grenzen bestaan schier alleen onafhankelijke
volkeren, voor een groot deel zwervende, weg
stervende, elkander verwoestende stammen, in den
onbeschaafden of verachterden toestand waarin zij
sedert eeuwen aldaar verschenen en gebracht zijn.
Zij vorderen niettemin onze aandacht, omdat hunne
( 417 )
talen ons een verband leren kennen hetwelk het
gemis van geschiedberichten voor ons verborgen
had, en, deze stammen tot enige hoofdtakken
brengende, dezelve gezamenlijk naar de doorgang
van gemeenschap met Azië heenleidt. Gene bloe
men voor de letteren op dezen grond kunnende
plukken, gene eigenheden in onze taalbeschou
wing aantreffende die ons meer vertonen dan den
gang der taalvorming in een nog ruw perk, zullen
wij in onze nasporingen vooral dat verband in het
oog houden, en die bijzonderheden vermelden wel
ke het bevestigen, of de opvoeding schetsen die
deze ruwe kinderen der natuur genoten. -
I. DE wESTKUST VAN AMERIKA TUSSEN
33 EN 60 GRADEN NOORDERBREEDTE.
In de noordelijke streken en grenslanden van
Nieuw-Mexiko hebben moedige stammen hun on
- afhankelijkheid verdedigd en staande gehouden,
schoon zij ook, ten dele, door de Zendelingen in
betrekking waren geraakt met Spanje, gelijk, bij
voorbeeld, de Moqui. Zoowel deze als de Keres
hangen meer met hun noordelijker naburen te
zamen dan met volkeren waarvan wij hier voor
gesproken hebben. Het is niet mogelijk te bepa
len op welke hoogte de grote stammen der Co
manches en Apaches ten oosten tegen de Panis en
de Osages stuiten; zij wonen in de hoge berglan
den ten noorden en noordoosten van Nieuw-Mexi
ko, weshalve wij hen het eerst laten volgen. Hier
( 418 )
zijn meest woeste landen, gelijk noordwaarts van
Sonora, waar tussen de dorpen xxx Xxxxxxx xxxx
en de oevers van de Gila zich stammen ophou
den op welke de Spaanse bezettingen uit de Pre
sidios noch de geestelijken iets hebben vermogt.
Aldaar zijn, elf dagreizen van het Presidio d'Hor
casitas, de vermaarde Casas grandes, een mijl van
den oever van de Gila, en te onderscheiden van
de Casas grandes in Nieuw- Biskaye tussen de
Presidios de Yanos en St. Buenoventura; deze wa
xxx, naar de overlevering, de derde, gene de twee
de rustplaatsen van de stamvaders der Mexikanen
toen zij uit Aztian togen.
1e
De coMANCHEs of PADoEcAs zijn een nomaden
volk, waarvan sommige schrijvers de Xxxxx Xxxxx
cas aan de Missouri op 41 graden noorderbreedte,
de Zwarte Padoecas op 38 graden ter linkerzijde
van de Opper-Arkansas plaatsen; ook draagt de
noordelijke tak van de Plate-rivier nog de naam
van de Padoecas. De gissing in de Reis van LE
wis en CLARKE (300) voorgedragen, dat dit een
maal machtige volk, thans naar 't schijnt, verdwe
nen , nog overig is in kleine zwervende hopen,
wordt gewijzigd en opgehelderd door de waarne
ming dat de Comanches Padoecas genoemd worden
(300). Eerste Deel, bl. 49, waar men de aanwijzing van hunne
landen vindt, die grotendeels met XXXX'x opgave overeenkomt.
( 419 )
door de Panis, en derhalve onder dien naam aange
troffen zijn door reizigers uit Louisiana en de Ver
enigde Staten; zuidelijker vermengden zij zich on
der hun stamgenoten en hield hun naam op,
zijnde zij inderdaad verwant met de Kiaways, hierna
te vermelden. Naar de aangehaalde reizigers be
zitten de Comanches een geheel eigene in klanken
zeer verschillende taal, en bovendien tekens waar
mede zij en alle de inboorlingen van deze landen
zich onderling verstaan. XXXX schrijft alleen aan
de Kiaways, een duizend krijgslieden sterk, bij de
bronnen van de Plate-rivier, en aan de Tuta, bij
die des Rio Norte, ongeveer het dubbeld getal
sterk, dezelfde taal toe. Ten noordwesten van S.
Fé plaatst PIKE de Nanahas, mede van een paar
duizend weerbaren; hun land strekt in een door
gaande rechte lijn tot aan de Oceaan, hij zegt dat
zij en alle andere westelijke stammen tot Kalifornië
toe, de taal der Li-Panis en der Apaches spreken.
De APAcHEs, zeer uitgebreid, namelijk van de
Zwarte bergen in Nieuw-Mexiko tot aan Cohahui
la, zijn vijanden van de Comanches, van de Span
jaarden en van de Tarahumara; de beide laatsten
ontrusten zij vooral door hun gruwelijke inval
len. De oudere kaarten plaatsen Apacheria om
streeks 113 graden lengte, ten noorden van de Gi
la en ter halverwege van deszelfs loop, andere
stellen dit land bij de Rio grande del Norte. Naar
die van voN HUMBoLDT zijn, ruim een graad wes
telijker, ten zuiden van de Gila de Apaches - Tontos,
zuidelijker dan de Pimas - Gilenos, op omstreeks
( 420 )
110 graden lengte de Apaches - Gilenos, ten zuiden
onder deze de Apaches - Mimbrenos, op 33 graden
noorderbreedte aan de bergkloven van de Sierra de
Acha, en genaamd naar de Sierra de los Mimbros,
een voortgezette keten van de Sierra Madre; zuid
westelijk de Apaches-Chiricaguis; op de linker
oever van de Rio grande zijn de Apaches - Mesca
leros en Faraones in de bergen van Chanate en de
los Organos. Wederom, op een verren afstand,
aan de oostzijde van de grote gebergten, op 38
graden noorderbreedte, de Apaches - Llaneros, op
000 xxxxxx xxxxxx, xx xx Xxxxxxx - Xxxxxxx op 104
graden lengte. Nog andere wijzen de Apaches der
zeven rivieren aan, en op 37 graden noorderbreedte
de Apaches de Navayo en Vaqueros (301). Indien
men mag aannemen dat alle deze stammen denzelf
den naam werkelijk voeren en in taal en gebruiken
overeenkomen, dan strekt zich deze taal langs het
Westen tot aan de Stille Zuidzee uit, en indien
men, op grond van het aangehaalde gezegde van
XXXX, daarbij mogt aannemen dat de taal der Panis
met deze verwant is, dan zou er een aanmerkelij
ke lichtstraal over de afkomst van alle deze volke
xxx en over hun woonsteden tot aan de Mis
xxxxx toe opgaan, des te gewigtiger omdat dezelf
de reiziger aan de Panis een geheel Aziatisch voor
komen geeft. De zaak is echter nog niet tot ze
kerheid gebracht.
(301) Zie de American Atlas. De eerstgenoemde zijn de Na
xxxxx xxx XxX XXXXxXXX.
( 421 )
In de gebergten bij de noordelijkst aangewezene
Apaches hebben onafhankelijke volkeren zich ver
zameld om een oorlog tot verdelging der Euro
peërs, ware het mogelijk, voltehouden , en zij
hebben deze landen op de Spanjaarden heroverd;
immers op kaarten vóór de algemenen opstand
van 1680 worden de Moqui als een Spaanse
provincie aangewezen. Behalve van deze vindt men
van de talen van nog zeven andere volksstammen hier
omstreeks gewag gemaakt: de Xxxx, Xxxxxx, Xx
xx, Xxxx, Xxxxx, Xxxxxx en Kera. Van de Keres
weet men dat hun taal onderscheiden is van die
der Yuta's, die wij bij de Comanches genoemd
hebben ; men houdt hen voor het beschaafdste
overblijfsel van een aantal oudere stammen der in
boorlingen van Nieuw-Mexiko. Door anderen wor
den, in plaats der evengenoemden, de Tigua als
één groot volk, ten noorden van de Apaches de
Navayo opgegeven (302).
De MoQUI wonen aan de noordelijken oever
der Yaquesila ; daar, even als aan de Gila, zijn
overblijfsels van een vroegere beschaving. Vele
van hun stammen, ook Apaches en Xxxx'x leg
gen zich toe op de landbouw, de Spanjaarden
noemen de zodanige : vreedzame Indianen, Indios
de pax. Deze en die aan de Gila gaan gekleed,
zijn, van 200o tot 300o zielen, in dorpen verenigd,
hun karakter is goedaardig en billijk. Men treft deze
beschaafdheid aan van de 33sten tot de 54sten graad
(302) Zie de aangehaalden Atlas.
( 422 )
noorderbreedte, de buizen der Moqui zijn van ver
scheiden verdiepingen, gelijk de Casas grandes aan
den Gila. In 1773 deden de P. P. Garcès en
Font een reis van de Missiën xxx xx Xxxxxxx xxxx
naar de Missie aan de haven van St. Xxxxxxxxx,
ten noorden van Monterey, en bezochten de even
genoemde Casas grandes en de steden der Moqui,
die met grote pleinen en gelijklijnige straten aan
gelegd zijn, en waar de inwoners bijna elken
avond op de platte daken der huizen bijeenkwa
men. Bij de Casas grandes vonden zij overblijfsels
van Mexikaansch porcelein van een doorschijnende
steensoort (303) gemaakt, een bewijs dat de Mexi
xxxxx, vóór dat zij zich aldaar ophielden, door
een land togen daar de natuur deze stof voort
brengt. Van die taal echter vonden zij bij de Mo
qui geen spoor, deze en de taal der Yahipais, met
lange baarden, was er zeer van onderscheiden. De
reis die X. Xxxxxxxxx in 1773 ten noorden van de
Moqui deed, levert gene bijdragen voor de taal
kunde.
2e.
In het eenzame Kalifornië zijn de inwoners den
kelijk uit het noorden ingetogen, of gedreven of
verdwaald; het is minder waarschijnlijk dat dit over
de golf of Vermilloen zee plaats had, dewijl men
niets van scheepvaart bij hun leest; echter waren
nog in de voorgaande eeuw enige eilanden in de
(303) Obsidiane.
( 423 )
zelve bewoond. De Zendelingen hebben hier enige
beschaving aangebracht; hun berichten onderscheiden
er zes, naar anderen, drie talen, die der PER1coE
in het zuiden, tot 50 uren van Kaap St. Xxxxx, op
ongeveer 22 graden noorderbreedte, thans Zo goed
als uitgestorven, der GUAIcoEREN in het midden,
en der cocHIMI in het noorden van het schierei
land. Andere berichten voegen hier nog weder ta
len of tongvallen bij, als: der LAYMoNEs bij Lo
retto, het eerste op het schiereiland gestichte zen
delingschap, omtrent alle heerst veel onzeker
xxxx, in sommige wil men enige overeenkomst
met Tartaarsche en met Kanadasche woorden op
merken. Het Guaicoerisch schijnt het uitgebreidste
te zijn. De beste berichten deswege heeft men aan
een Zendeling te danken die, onder de 25sten
graad noorderbreedte, aldaar een geruimen tijd
leefde
(304).
3°.
De lang onbekend gebleven kust noordwaarts van
Kalifornië tot aan Noetka-Sond heeft vANcoUvER
voornamelijk doen kennen; de aangrenzende binnen
landen zijn in de laatste vijftig jaren vlijtig door
zocht. Het bekoorlijk Xxxxxxx, waarvan vroeger
Zo veel geschilderd of gedroomd is, schijnt ner
gens op deze hoogte te zullen worden ontdekt.
` (304) Nachrichten von der Halb-Insel Kalifornien, von einen
Priester der Geselschaft Jesu. Xxxxx. 1773, met een kaart. -
Hij schrijft de naam wAKUREN.
( 424 )
X. XxxXXXXXX reisde in 1773 in het westen van
de grote bergketen tot de 42sten graad noorder
breedte; de berichten nopens de volkeren die met
de noordelijkste Spaanse zendelingschappen betrek
kingen onderhielden, lopen tot de 38sten graad;
de Flathead-stammen strekken tot de 42sten graad.
XXxxx heeft het westen doorkruist tussen den
45sten en 46sten graad; de omliggende streken van
Noetka-Sond tussen 49 en 51 graden zijn bekend
door het langer verblijf van Spanjaarden en Engel
schen; XXXXXXXXX heeft van de 55sten graad,
waar hij de grote bergketen doorsneed, tot aan
den 52sten graad zijn weg gevolgd tot aan den
Oceaan. Zo er een volk van bijzondere aangele
genheid, een uitgebreid rijk ergens op deze breed
ten was, tussen de westkust en de gebergten,
wier oostelijke delen, benevens de loop der rivie
ren Del Norte, Arkansas, Plate en Missoeri, thans
genoegzaam bekend zijn, dan kan het niet missen
of iemand van deze reizigers had er althans iets
van vernomen. Intussen blijven nadere berichten
over de landstreken tussen de Columbia en de
Spaanse zendelingschappen steeds van belang.
Boven Kalifornië is het Nieuw-Albion van Dra
ke, of Nieuw - Kalifornië van de Spanjaarden, dan
volgen enige Spaanse Presidios (bezettingen) en
Missiën. Sedert de verdrijving der Jezuïten zijn de
bezuiden 32 graden liggende, van St. Xxxxxx af,
van de Dominikaner, de noordelijker, van Diëgo
af, van de Franciskaner zendelingen. In verband met
deze Missiën hebben de Spanjaarden later enige
( 425 )
volkplantingen op deze kust aangelegd. De inboor
lingen staan hier op een verbazend lagen trap van
ontwikkeling hunner vermogens. De talen van deze
en van de noordelijker volkeren, de Platkoppen,
de Wilden bij Puerto de la Trinidad die hunne
tanden tot op het tandvleesch afvijlen, en anderen,
bij de nieuwere reizigers beschreven, bewijzen veel
vuldigheid van armoede.
4°.
Wij zeggen hetzelfde van degene die de noord
westkust tussen Noetka-Sond en Prins-Williams
Sond, van 50 tot 60 graden noorderbreedte bewo
nen. Onder deze zijn er die met de uitgebreiden
stam der Eskimo's in betrekking schijnen. Behalve op
het zuidelijkste van deze punten bespeurt men het op
de Koningin-Charlotte's eilanden. Op 58 graden en
39 minuten noorderbreedte vondt LA PERoUSE gee
ne Eskimo's, noch naar gelaat noch naar levens
wijze, maar Xxxxxx gelijk aan die in de binnenlan
den van Kanada. Mogelijk zijn er stammen van Es
xxxx'x hier en daar zuidelijker afgezakt en met an
dere gemengd, of waarschijnlijker is dit gehele
volk noordwaarts heen gedrongen, terwijl er hier
en daar tussen de volksstammen gebleven zijn
die hun woonsteden bezetteden; want men weet
dat ook in de Poollanden de Eskimo's de oudere
en achterwaarts gedrevene zijn. Van een andere,
nieuwelings, met het Mexikaansch, op verschillen
de punten waargenomen verwantschap of betrek
( 426 )
king, gelijk in Noetka-Sond, te Monterey, ook
bij de UGALJACHMUTzI in het noorden van de
Beringsbaai (305) bij xx xxxx Xxxxx, hebben wij
reeds vroeger gewag gemaakt. De taal die in
NoETKA - soND wordt gesproken is ook op verdere
punten verstaanbaar. een geheel andere schijnt
die der ATNAH of Kin-Indianen in Fitzhugh-Sond.
MAcKENzIE vond hier in een dorp aan de zeekust
vriendelijke inwoners, welke de gewoonte hebben
de hoofden hunner kinderen een kegelvormige ge
xxxxxx te geven door ze tussen met leder over
trokken plankjes te drukken; het opperhoofd van
dezen stam bezat de erfelijke alleenheersching over
de zalm- en verdere visvangst. In het algemeen
beschrijft hij deze kustbewoners als de geschikste
voor beschaving, van allen die hij in dit gedeelte
zag, levende niet slechts van de jagt maar van
enigen handel ten gevolge van hun visserij en
vangst van zedieren. Hij zag hier ook een vrouw
met een doorgesneden onderlip en houten versier
sel daarin, Zo als wat bij de Wilden bij Port des
Français Kentaga heet, en de Barbot dien de man
nen in Zuid-Amerika dragen. Uitgebreid zijn ver
der de KoLosCHEN, in de Russische bezittin
gen (306), middelmatig van lengte, sterk, met
zwarte haren, levendige ogen, breeden platten
(305) Op 60 graden noorderbreedte en omtrent 3 o graden lengte
oostelijker dan de Beringsstraat, waarmede men de baai niet moet
verwarren.
(306) VoN XXXXXXXXX, III. bl. 169.
( 427 )
neus, breede kaakbenen, grove gelaatstrekken,
niets echter van die der Mongolen. hun kleur
is vuil door de aarde en oker waarmede zij zich
besmeren, maar de vrouwen en meisjes, na dat zij
gewassen waren, vond men Zo blank als Europe
sche. Het vrouwelijk geslacht draagt platte houten
lepels in de doorgesneden lip, die naar stand en
ouderdom groter zijn. De Koloschen noemen zich
zelve, naar het tegenoverliggend eiland Chitka
S-chit-cha-chon; een gelijken naam, TschINKITANI,
geeft MARCHAND (307) aan de inwoners van de Nor
folkbaai, wier taal hij als verschillend en zeer hard
en door de keel en neus uitgesproken beschrijft.
Wederom schijnt er taalverwantschap tussen de
Koloschen en de inwoners van Port des Français
te bestaan. LA PERoUSE onderscheidt deze ook
uitdrukkelijk van de Eskimo's, en beschrijft ze als
groter, magerer en zwakker, en minder handig in
het vervaardigen van hun zeevaartuigen; doch zij
weten ijzer te smeden en koper te bewerken, de
haren van verscheiden diersoorten te spinnen of uit
derzelver wol met de naalde een soort van weef
sel te vervaardigen ; ook snijden zij figuren van
mensen en dieren in hout en steen, leggen doos
jes met schelpwerk in, en nergens vindt men aar
diger gevlochten hoeden en mandjes van biezen.
De opgaven die wij bij de reizigers vinden van
woorden uit deze talen bevestigen op nieuw hoe
onderscheiden de klanken zich aan des enen of
(307) Voyage autour du monde, I. 209.
( 428 )
des anderen oor voordoen, en, dien ten gevolge,
geboekt worden.
II. LANDEN TEN wESTEN VAN de MISSIS1PPI,
BIJ DE MIssoERI EN ARKANSAS.
Het Elias-gebergte hangt, meent men, te zamen
met het Rotsgebergte, waaruit de Columbia die
naar het westen, en de Missoeri die naar het oos
ten stroomt, ontspringen. De zuidwestelijkste 'bin
nendelen van Louisiana zijn later dan de oostelijke
bekend geworden. Wij vinden hier de bronnen van
de Kansas, La Plate en Geelsteen-rivieren, die in
den Missoeri uitlopen, en van de Arkansas, om
trent drie graden boven de Roode rivier (308),
die na één derde van zijn loop gelijklijnig met de
laatstgenoemde te houden, in de Missisippi valt en
den stroom van dien Xxxxx der wateren helpt ver
groten, de oorsprongen van alle, en die des Rio
del Norte zijn niet verre van elkander. Hier leven
thans door elkander geworpen en verspreid de stam
men die, sedert het bezetten der oostelijke delen
door de Europeërs, zich verwijderden, en door
hun omgang met dezelve, door het verkrijgen van
(308) Men heeft in Noord-Amerika verscheiden stroomen van de
zen naam. Dé hier bedoelde neemt in zijn loop de Xxxxxxx-rivier
op en valt in de Missisippi. Een andere Rio Colorado loopt tus
schen de Missisippi en de Rio del Norte, hebbende ten noorden
den Rio Brasses de Dios en ten zuiden de Rio Guadeloupe. Bo
ven de Rio de Brasses valt de Trinité - rivier in de Galveston
baai. -
( 429 )
Europeesch wapentuig, veranderingen ondergingen,
schoon hunue burgerlijke inrichting op de voet van
gemenebesten gebleven is. Enige talrijke stammen,
over grote ruimten verspreid, hebben overwigt bo
ven de andere, bij voorbeeld de Chippeways in
het noorden, de Nadowessies meer zuidwaarts,
noordwestwaarts de Vijf Natiën en zuidwestwaarts
de Chikkasa, de Muskoghe, de Osages, de Panis.
Van de vele in deze landstreken te huis behoren
de nemen wij hier op, wier onderscheid van taal
meer bekend is. Xxxx het mogelijk hens naast el
kander te plaatsen, Zo als zij vóór de tijd der
Europeërs er woonden, wij zouden mogelijk meer
licht over hun afkomst verkrijgen; het gebrek
aan daartoe dienende berichten vergoeden in weinige
gevallen enige sporen en overleveringen. Zo le
zen wij (309) dat de opziener van de tempel der
Natchez in een uitvoerig en vertrouwd verhaal ver
zekerde dat zijn volk en bondgenoten van xxxxxx
ve voorheen onder de zon, naar het zuidwesten
(de ligging omtrent van Mexiko) wijzende, in een
altijd vruchtdragend gewest hadden gewoond onder
deszelfs oudere inboorlingen, die door hunne
bouwkunst, metalen sieraden enz., bekend waren ;
dat lieden met vuurwapens hen hadden verdreven,
tot dat zij, altijd de zon te gemoet trekkende ,
Zo ver oostwaarts geraakt waren. Moncacht
Apé, een Indiaan van de Yazoes, die met de Chi
(309) Bij LR PAGE DUPRAtz, Histoire de la Louisiane, III.
p. 62.
( 430 )
kachas verwant zijn (310), verzekerde dat hij langs
den Missoeri geheel Amerika tot aan de Westzee
was doorgereisd, dat hij van de Kanses tot de
Loutres met een eigen taal was voortgekomen,
bij welke laatste hij weder die van een naburig
volk leerde, waarmede men hem zeide dat hij zich
overal tot aan de Westzee toe zou kunnen doen
verstaan, gelijk hem dit werkelijk gelukt was tot
op de hoogte waar hij vernam dat de kust nog
veel verder noordwestwaarts strekte, maar ruw,
koud, zonder wild en dus onbewoonbaar was. De
ze man vond bij de inboorlingen van Louisiana en
Kanada dezelfde overlevering dat zij uit het westen
waren gekomen. De inboorlingen van Nieuw-En
geland (311) hielden het land ten zuidwesten voor
het verblijf van de zielen hunner voorvaders en
waar ook de hun zouden heengaan. De Miamis
en Xxxxxxxxx meenden dat hun voorouders ver
weg, van een zee ten westen, waren gekomen.
Overgeblevenen van oudere in het verbond van de
Muskoghe opgenomen stammen verhaalden dat zij
al vechtende uit het zuiden in Florida aankwamen;
de Xxxx dat zij uit Florida en van de kust van
Mexiko waren. De Muskoghe plaatsen het bericht
van dien tocht in een tijd toen zij de aankomst
(310) Men vindt zijn reisverhaal, waarin eenvoudig en gezond
verstand doorstraalt, onder anderen in de IIistoire générale des
Voyages, XXI. p. 477 et suiv
(311) X. xXXXXXXX, Key into the language of America, Lond,
1643
( 431 )
hadden vernomen van vreemde krijgslieden, van
ene andere kleur, ruigharig, en die de bliksem
en de donder in de handen droegen. Bijzonder
opmerkelijk is het verhaal door een verstandigen
Mohegan gedaan, dat zijn stam bij het voorttrekken
over de Missisippi ver van de Atlantische zee af
bleef, en zij een overlevering, dat zij geen ebbe
of vloed zouden vinden als aan de noordelijke of
Hudsons-rivier, bewaarheid hadden gevonden, om
welke rede zij dezen stroom Mohunnuk heetten.
Van een Mexikaanse oorsprong getuigt ook de
overlevering van de Winnebagi of Puants, die bij
het meer Michigan, het kleine meer dat hun naam
draagt, en de rivier der Rochers wonen, en de
omstandigheid dat zij dezelfde taal spreken als stam
men aan de Plate-rivier, bevestigt het.
Intussen zijn noch deze overleveringen, noch
de gelijkheid van enige woorden toereikende om
daarop een stelsel over de gemeenschappelijken
oorsprong van deze volkeren te gronden, des te
minder daar zij veeltijds gewoon zijn de jonge
mans- en vrouwspersonen, die zij in de krijg ge
vangen maken, als zij hun het leven schenken, als
leden van hunnen stam aan te nemen, met verlating
xxx xxxx waarin zij geboren zijn.
1e.
Aan de westzijde van de Rotsbergen wonen de
zwART voET-, zuidelijker de wATERvAL- en digter
bij de bronnen van de Missoeri de sLANG - INDIA
( 432 )
NEN. De eerstgenoemde bestaan uit drie stammen
van één volk, aan de zuidelijken arm van den
Saskatchiwine, die dezelfde taal en wijze van leven
hebben, talrijk en oorlogzuchtig zijn, en gene die
ren eten die in het water leven; hun taal klinkt
niet aangenaam, maar is niet onbehagelijk en vol
uitdrukking als men haar verstaat.
De Waterval - Indianen zijn degene die door de
Fransen van Kanada dikbuiken worden genoemd,
schoon ten onrechte, daar zij zeer wel gemaakt en
niet zwaarlijviger zijn dan anderen. Volgens PIKE
geven dezelve dien naam aan de Minetares, aan de
Yellowstone-rivier, welke zeggen aldaar altijd ge
woond te hebben. Beide zijn mogelijk takken van
een verder afgelegen nog niet bekend volk, de taal
der Waterval - Indianen is hard, en men handelde
met hen in die der laatstgenoemden, dewijl men
xxxx xxxxxx voor de andere bezat. - -
De Slang-Indianen worden door jaarlijksche in
vallen van hun naburen verontrust. Zij zelve
zijn een uitgebreid maar zwak en vredelievend
volk, dat zich met de paardenfokkerij geneert.
Hun uiterlijke is mager, scheef, inééngebukt, zoo
als geen der oostelijker volkeren voorkomt, met
hoge kaakbenen.
Aan de Opper-Missoeri zijn de MANDANs, de
vriendschappelijkste en bestgezinde van xxxxx; de
KRAAI - INDIANEN beweren dat zij in vroeger tijd
een deel van hun uitmaakten.
( 433 )
2e
Xxx xx XXXxxXxxxxx, sIoux door de Fransen
genaamd, beschrijft xxXxXX de drie rivierstammen,
en de acht stammen der uitgebreide vlakten ten
westen van de St. Peters-rivier. Een twaalfde stam,
de Assinipoils of Steen - Indianen, van hun geschei
den en met de Killinistoes verbonden, hadden ech
ter hun taal behouden. De genoemde elf stam
men verzamelen zich jaarlijks bij een zeer groot
hol, enige uren beneden de waterval van St. An
xxxx, om over de ondernemingen voor het volgen
de jaar te beraadslagen. Ook komen zij en andere
aangrenzende volkeren bij elkander in de prairie des
chicns om een algemene markt te houden, bij
welke zij tot wet aangenomen hebben, dat alle die
dezelve bezoeken, schoon zij anders in oorlog met
elkander mogten zijn, zich aldaar van vijandelijk
heden onthouden. Een soortgelijk voorbeeld van
ene jaarlijksche markt levert de bijeenkomst op
die in de maand Mei de Yanctons, Sissatone en
Tetons op zekere plaats bij de James-rivier, hou
'den. Slechts één stam van de Sioux houdt zich
bezig met koorn en bonen te telen (312). De
Yanctons zijn over het algemeen de wildste hopen
onder de Sioux, de Yanctons - Ahnah aan de Mis
soeri zijn nog de bestgezinden onder hen, xxxxx
(312) De Minda warearton van XXxxx en cLArke, Minowa-kah
xxxx xxx XXXX, volgens wien zij van kanoos gebruik maken, en
de beschaafdsten zijn van alle.
( 434 )
beroven en onderdrukken zij hun naburen. Pr
KE noemt de gehelen stam der Sioux of Nado
wessies de schrik van alle de volkeren aan den
Missisippi en de Missoeri, xxx xxxxxxxxx zamen
koop af tot waar de Raven -rivier in de eerstge
noemde valt, en van de Slang - Indianen in het bij
zonder; de stammen die binnen deze grenzen met
hen leven, zijn van hun afhankelijk. Sedert meer
dan honderd vijftig jaren strijden zij met de Chip
peways om het bezit der landen ten oosten van
den Missisippi, waarbij zij in de vlakten de over
hand hebben door hun meerderheid in paarden
en bekwaamheid in het rijden. Men begroot het
gehele volk op ruim 20,ooo zielen.
De AssINIPoILs, schoon op zich zelve staande
en in oorlog met de Nadowessies, zijn, blijkens
hunne taal, van denzelfden oorsprong; men schat
hen op 1500 weerbare manschappen.
Naar hun gelaatstrekken, levenswijze en eni
ge overleveringen houdt XXXX het voor zeker dat
de stam der Nadowessies uit het uiterste noordwes
ten van Amerika, en oorspronkelijk van een Tar
taarsch volk uit het oosten van Azië, is. Hun
naam schijnt een algemene te zijn, volk beteke
nende ; weshalve men uit deszelfs overeenkomst
met andere namen in het noordoosten van Ameri
ka, geen stellig gevolg kan trekken nopens hunne
vroegere woonplaatsen. CARvER deelt een jagtlied
mede der Nadowessies. * .
( 435 )
3°.
In taal verschillen van hun de sAKIEs en oTTo
GAMIEs die voorheen oostelijker woonden en nog
over de Missisippi jagen, waar zij de oude stammen
der Missoeri en der Illinezen bijna hebben vernietigd,
in oorlogen die op het vermoorden in 1767 volgden
van een vermaard krijgshoofd Xxxxxxx, die een on
verzoenlijk vijand der Engelsen was.
4.
Het zeer uitgebreid volk der osAGEs (313) reikt
door een zijner stammen, de Winnebagies, aan de
laatst verhandelde, door een anderen, de Xxxx'x,
aan naburen van Nieuw-Mexiko; zij rekenen de
landen van hun eigendom gelegen te zijn tussen
de Osage -rivier, en van daar zuidwaarts tot aan
den Arkansas, en in het noordwesten tot aan de
Kansas. Over het algemeen zijn deze landstreken
zeer vruchtbaar en toereikend voor een allertal
rijkste bevolking, vooral noordwaarts heen, de zui
delijkste minder; tussen de Arkansas en Kansas is
het land heuvelig, rondom de zijtakken van de
laatstgemelde rivier zijn uitgestrekte lage weiden.
Een deel der Osages had zich, niet veel jaren ge
leden, met toestemming van hun volksvergadering
hoger aan de Missoeri nedergezet, doch is door
(313) Hun verdichtsel over hunnen oorsprong verhalen XXxxx en
cLARKE,
( 436 )
de aldaar wonende volkeren genoodzaakt weder te
rug te trekken; een andere, thans de aanmerke
lijkste, volkplanting van de Osages is aan de noord
zijde van de drie armen van de Arkansas, waar
zij zich op de landbouw toeleggen.
Meer zuidwaarts tussen de Plate- en Kansas
rivieren zijn de PAN is mede in vele stammen ver
deeld, telende koorn, bonen, meloenen enz. Zij
bezitten meer paarden als de Osages, schoon zij te
voet vechten, doch geen Zo talrijke dorpen, in
de wintermaanden leven zij, gelijk deze, van de
jagt. hun taal komt nader bij die der Nadowes
sies als der Osages. Aan de Misfoeri vindt men
overblijfsels van hun vroegere dorpen, tot bij de
Mandans toe. De oorlogen met de Sioux en de
kinderziekte hebben hen zeer doen afnemen. Zij
schijnen aan stammen ver westwaarts verwant te
zijn, waaronder de Panis of Towiaches, die paar
den en muilezels en landbouw hebben, en ruilhan
del drijven met deze voortbrengsels met de Jetans.
Ook komt hun taal, die overigens op zich zelf
staat, met die der westelijk naar St. Fé wonende
Tawakenoes overeen. De moeilijkheid van zich
onderling te doen verstaan heeft bij enige van de
ze volkeren het spreken door tekens ingevoerd.
5°.
Eindelijk, nog meer ten westen, zijn een aantal
stammen, waarvan de CADDos of cADoDAQUIoUx
door vele als hun stamvaders worden aangemerkt;
( 437 )
de meeste hebben een gemeenschappelijke taal,
doch tevens hun eigene, of mogelijk tongvallen,
die somtijds zeer zwaar te verstaan zijn, bijzonder
die der Adayes, naar wie de Spaanse post te
Adaize genoemd was; de Spaanse provincie Taxus
is naar de Tachios aldaar geheten. De naam van
Attacapas betekent menseneter.
Gaan wij uit Louisiana naar Florida over.
III. LANDEN TEN OOSTEN VAN de MISSISIPPI
TOT AAN de OHIO EN DE GROTE MEREN.
Ten oosten van de monden van de Missisippi
woonden, ten tijde van de aankomst der Fran
schen, een aantal volksstammen in vrede nevens
elkander ; in een nog vroeger tijdvak, door de
oudste Spaanse schrijvers vermeld, noemen deze
vele stammen op, onderscheiden talen sprekende,
die aldaar waren gevestigd; men herkent van de
zelve, onder de thans aanwezige, alleen de Atayos
in de Zo straks genoemde Adayes, de meeste to
gen omstreeks het midden, enige op het laatst,
der afgelopene eeuw, van de oost- naar de west
zijde van dien groten stroom. De APPALACHEN
zijn de voornaamste van allen ; van hun heeft het
gebergte zijn naam ontleend, dat ten zuiden van
het daarmede zamenhangend Xxxxxxxxx-gebergte
westwaarts strekt ; en reeds in de eerste beschrij
xxxxxx, bij de tocht van Xxxxxxxx x Xxxx, komen
( 438 )
zij voor. Naar sommiger gevoelen zijn de onder
scheiden takken van dit volk, enige waarvan tot het
Christendom zijn overgegaan, onder andere namen
tussen Louisiana, Kanada en Nieuw- Engeland
uitgebreid.
Aanzienlijk waren ook de NATCHEz; althans ver
toonden zij een overblijfsel van vroegeren luister.
Hunne staatsinrichting en voorschriften hadden zij,
naar hun overlevering, in oude tijden van een'
man ontvangen, die met zijne vrouw uit de Zon
gekomen was (314). hun voorvaders verhieven
hem tot hunnen vorst, en hij stichtte een tempel
voor de verering van het eeuwige Vuur, waar al
xxxx zijne nakomelingen mogten binnentreden. Zijn
eertitel was: Opperste Zon, die zijner afstamme
lingen tot in de derden graad: Zonnen. De troon
was erfelijk, maar kwam niet aan de zoon van
den regerenden vorst, maar aan dien van de naaste
bloedverwanten van zijne moeder. Er waren twee
trappen van adeldom, de kinderen kwamen in den
laagsten en de dochters huwden altijd met lieden
buiten de adelstand. Even Zo droegen de gods
dienstige- en krijgsinrichtingen kenmerken van be
schaafdheid. De Natchez leden in 1730, de Fran
schen op de post van denzelfden naam aangeval
len en geslagen - hebbende, nader een geduchte
(314) Uit het oosten? of veleer uit het zuiden van Amerika,
waar de Zonnedienst bestond? - de naam van Xxxx, zoon der
Zon, vindt men ook elders bij Noord-Amerikaansche stammen in
gebruik. XXXXX en XXXXXX, X. 52
( 439 )
nederlaag, die hun geringe overblijfsels onder de
Chikkasah en andere stammen verstrooide.
2e.
Westelijk van het zuider gedeelte der Verenigde
Staten is er een kennelijk verband, hetzij door af
komst of door de invloed van vroegere verkee
ring, ten opzichte ook der talen, tussen de aan
merkelijke stammen der MUSKoGHE of CREEKs (wel
ke laatste naam hun gegeven is naar de menigvul
dige kreken in hun landstreek), CHIKKAsAH,
cHoKTAH en cHIRAKIE. Enige van de kustbe
woners ten zuiden behoren uit dien hoofde daar
bij gerekend te worden; Zo is de Mobile-taal (naar
de baai van dien naam, en de stam der Mowill)
met die der Chikkasah verwant. - ADAIR en BART
RAM beschrijven ons deze stammen uitvoerig. Het
schijnt dat, na de nederlaag der Natchez, het ver
bond der Creeks het voormalig aanzien en over
wigt der eerstgenoemde verkregen heeft, door dit
verbond zijn een aantal van steden en dorpen onder
één, redelijk wel ingericht, bestuur gebracht. Ook
schijnt het dat de Muskoghe eerst later in aanzien
hebben toegenomen. hun matigheid en voorzie
ningen tegen de kinderziekte beloven hun een voort
durender volksbestaan dan aan de meeste Noord
Amerikaansche - stammen te beurt gevallen is. De
Chikkasah en Choktah, door rijen van bergen en
bossen gescheiden, kwamen uit het westen als
één stam, met de thans tussen beide wonende
( 440 )
Chockchoema, de Chikkasah zijn een rustig in ste
den wonend volk, dat in de oorlog over de Fran
sche en Engelse bezittingen, in de vorige eeuw,
met de laatsten in vrede bleef, terwijl de meeste
kleine stammen, die der Roode Kreeften, het
Hondsvolk, en anderen, de partij der Fransen
hielden, gelijk ook de Choktah deden, die de las
tigste en onrustigste van xxxxx, en daarbij tevens
de vlijtigste landbouwers zijn. Hun naam, die plat
hoofden betekent, is van een gewoonte ontleend
die zij met volkeren aan de Kolumbia en met de
Omagua gemeen hebben. De Chirakie bezaten,
vóór het midden der achttiende eeuw, vier en zes
tig steden, maar zijn na dien tijd veel verminderd;
zij worden als lichter van kleur dan andere Noord
Amerikanen beschreven, en zijn, naar hun zeggen,
langer aan de oostzijde van de Missisippi dan de
Muskoghe. Hun bekende Doodzang getuigt van
hunne moedige inborst. Het schijnt niet gegrond
dat hun taal een mengsel van die der Irokezen,
Hurons enz. zijn zoude (315). De Opper- of
Berg - Chirakie kunnen de r niet wel uitspreken en
noemen zich zelve Chilakie.
3°.
Terwijl onderlinge oorlogen, vóór en in de tijd
dat de Engelsen volksplantingen aanlegden in Ka
(315) Volgens XxxxXXX, Geschichte der Mission der Ev. Dri,
dergem in N. Amerika,
( 441 )
rolina, sommige stammen weder zuidwestwaarts
dreven, zodat zij tot bij de Spaanse posten
bescherming en veiligheid zochten (316), hadden,
in de landen tussen de Ohio en de grote oos
telijke meren, vijf volkeren, waarbij later de Tus
carora zich voegden, een aanmerkelijk verbond
aangegaan, waardoor zij zich tussen de vroeger
vermelde, de noordelijke Algonkins, en de kus
tenlanden der Verenigde Staten, in aanzien hand
haafden. Zij noemen zich Aquanuschionig of
Xxxxxxx - Xxxxx, verbonden volkeren. Bij de Ne
xxxxxxxxxx, toen deze op de kust bezittingen had
den, en in 1604 een volkplanting bij hun aanleg
den, heetten zij Makuas (317), naar de naam
van de oostelijksten stam, de Mohawks, of moge
lijk naar dit Algonkisch woord, dat beer betee
kent en bij hun een gewone benaming is. De
Fransen noemden hen nRoQUois. Ten tijde dat
deze zich in Kanada vestigden woonden de Vijf
Natien in de omstreken waar Montreal is gebouwd,
en aan de zuidzijde van de St. Xxxxxxx tot bij het
meer Champlain, en waren in gedurigen krijg met
de Rarondaks, een Kanadasch volk aan de Uta
wa, voor hetwelk zij onderdeden en zuidwaarts
over de Mohawk weken, van waar hun gren
zen zich uitstrekten tot aan het meer Erie en Pen
sylvanië, van dit gewest en van Nieuw-York ge-,
(316) Zie XXXXXXX'x Reis in N. Amerika.
(317) Xxx X. XXXXXxXXXxxx, Deschrijvinge van de Mahakuasse
Indianen, Amst. 1601. -
( 442 )
scheiden door de noordelijke keten van het Apala
ches-gebergte. Xxxxxx geteld en schijnbaar weinig
beduidende, waagden zij het weder de oorlog te
beginnen en noodzaakten hun voormalige over
winnaars noordelijk, naar het tegenwoordige Que
bec, te wijken, en, schoon niet bestand tegen de
hun nog onbekende vuurwapens, herstelden zij door
list en moed de geleden verliezen, en verwierven
een eervolle vrede. In 1684 , 1701 , en alle zes
in 1726, stonden zij, bij een plechtig te Albany
gesloten verdrag, hun land aan de Koning van
Engeland als schutsheer af. In de oorlog voor
de onafhankelijkheid moest een deel van hun naar
Kanada vlugten en werden vooral de Mohawks
zeer verzwakt. Bij de vrede van 1784 werd hun
ne westelijke grens bepaald langs een lijn, loo
pende, van bij de waterval van Niagara, uit het
meer Ontario tot aan de bergen van Pensylvanië.
Die gedurige oorlogen, gevoegd bij de gewone
oorzaken van het afnemen der Amerikaanse stam
men (318), hebben hun aantal van 10,000 krijgs
lieden, waarop zij in de zeventiende eeuw werden
berekend, op nauwelijks 6000 zielen doen smel
(318) Prof. vATER rekent onder deze de plotselijken overgang
van het jager- en visser - leven tot het landbouwen, waardoor
de ligchamen een grote verandering in voedsel en leefwijze on
dergaan. Maar die overgang kon, uit de aard der zaak, niet zoo
spoedig geschieden, werkte ook weinig op de aankomende geslach
ten, en was, bij het rooijen der bossen, verbeteren van de spij
zen, regelmatiger leven, niet schadelijk, naar mijn inzien, hadden
zij niet de ondengden der beschaafden tevens aangeleerd.
( 443 )
ten. In 1789 deed een aanmerkelijke verkoop van
landen aan de Staat van Nieuw-York velen naar
Kanada verhuizen, en anderen naar elders wijken
die niet omringd van de Europesche volkplantingen
leven wilden. Een nieuw verdrag tussen de Zes
Natien en de Verenigde Staten, in 1794, herstelde
de tevredenheid. Van deze stammen zijn de
Senekas de allerwoestste. Zij zonden aan het En
gelsch Gouvernement een geschenk van ruim 1300
toebereide vijandelijke Scalps, op hoepels uitge
spannen en met zinnebeelden beschilderde bovenvel
len van mensenhoofden (319).
De Cochnawagoes zijn een zijtak van de Mo
hawks, en bewonen, met de Chippeways gemengd,
een dorp van 800 zielen, zij belijden de R. "K.
godsdienst, dragen crucifixen en rozenkranzen, en
(319) De beschrijving van dit afschuwelijk geschenk, door hét
vindingrijk vernuft der Wilden op een zonderlinge wijze toebereid,
is, meen ik, in 1807 in een onzer tijdschriften uit de Engelse
opgenomen; de navolgende van het scalperen zelf, heb ik uit den
mond van een ooggetuige, een Officier die in de Amerikaanse
oorlog een' zijner wapenbroeders, in handen der Wilden gevallen,
te laat kwam ontzetten. Zij snijden, boven de oen en ogen
rondgaande, het hoofdvel los, en rukken het, de haren als een
bos om de hand wikkelende, in eens van de schedel af. Om die
rede hebben zij het voornamelijk op lieden met lang haar gemunt,
gelijk het rampzalig slachtoffer het zeer schoon had en vruchteloos
was gewaarschuwd van het kort te snijden, Zo als de meeste
Fransen deden,
XXxxXX verhaalt een soortgelijke gewoonte van een volk in dé
binnenste delen van Fertit in het zuiden xxx Xxxxxx, X. II. p:
96 van de Franse vertaling van xxxxx Xxxx in Egypte, enz.
( 444 )
worden door de anderen biddende Indianen ge
xxxxx; hun priester verricht de dienst in het Iro
keesch. Zij hebben veel vorderingen gemaakt in
beschaafdheid.
Éénheid van taal had medegewerkt om de grond
te leggen van het verbond dezer Natiën, schoon
derzelver tongvallen in ruwheid, in welluidendheid,
in gevormdheid, in zachtheid, onderling veel ver
schilden ; geen van hun gebruikt de m of de p,
en zij spreken ze met moeite uit. De voorheen
aanzienlijke stam der HURoNs had mede taalbetrek
kingen tot hen, Zo zelfs dat XXXXXXxxxx, de
talen der Sioux, der Algonkins en der Hurons,
als de drie hoofdtalen van Kanada opgevende, er
bijvoegt dat deze laatste gewoonlijk als de voor
naamste werd beschouwd, schoon sommigen de Iro
keesche daarvoor hielden, en hij houdt ze dus voor
dialekten van denzelfden taalstam. Alle de Indianen
ten zuiden van de St. Xxxxxxx, van de rivier de
Sorel tot aan het einde van het meer Erie en zelfs
nader bij Virginië behoorden tot dit volk. Zij wa
xxx xxxxxxxxxxx, talrijker en hadden beter landbouw
dan hun naburen, maar hebben, door hun lig
ging tussen beide, deel genomen, of geleden, in
derzelver oorlogen en zijn van lieverlede bijna te
niet gegaan. Enige uren van Quebec ligt het
dorp der Loretto-Indianen, van de stam der Hu
rons, die Christenen zijn en zeer geschikt leven. -
( 445 )
IV. LANDEN AAN EN BOVEN DE GROTE MEREN , TUSSEN DE HUDSONS - BAAI
EN DE WESTELIJKE GEBERGTEN.
Het schijnt door de beste waarnemingen thans
genoegzaam bevestigd dat de talen der volkeren die
deze grote ruimte vullen, van één stam zijn,
waarmede wij ze niet als dialecten willen beschouwd
hebben maar als onderscheidene zusters, gelijk die,
bij voorbeeld, der Spaanse taal, of gelijk de
dochters van de Germaansen stam, zijn. Onder
scheid in vormen, meer of minder armoede, hin
deren derhalve het erkennen van hare verwantschap
niet, en geven somwijlen een wenk over de ouderdom
of de beschaving en het door elkander kruisen der
volkeren die er zich van bedienen. Vraagt men den
naam van dezen stam? Geen sedert eeuwen aan
xxxxxxxxx hoofdvolk, gelijk de Geschiedenis er in
Azië en Europa vermeldt, treedt hier met de zij
nen te voorschijn; wij hebben alleen de keuze om
er één uit die van de voornaamsten algemeen te
maken, en zullen ons van dien der cHIPPEwAYs
bedienen, onderscheidende vier takken.
1e
ZUIDELIJKE TAK.
Tot dezen behoren, behalve enige minder uit
gebreide : de sAwANoEs die hun naam hebben ge
geven aan een haven in Georgie; een deel van
( 446 )
hun woont nog aldaar in verbond met de Musko
ghe, anderen woonden van Kentuket af tot bene
den de zamenloop van de Ohio met de Missi
xxxxx, anderen tussen de Hudsons- en Connec
ticut-rivieren; de invallen der Chirakie veroorzaak
ten ten dele hun verhuizingen; in Pensylvanië
waren zij afhankelijk van de Zes Natien.
De MIAMIs, ten zuiden van het meer Michican
en de noordelijken oever van de rivier Wabash;
zij waren nog niet lang geleden één volk met de
Illinezen, die onder dient naam althans zeer ver
minderd zijn, doch andere stammen schijnen uit
hun onder afzonderlijke namen te zijn voortgeko
2e.
OOTELIJKE TAK.
Op de plaatsen waar de Europeërs zich , het
eerst en voornamelijk, in het oosten van Noord
Amerika nedersloegen, vonden zij volkeren die,
ook ten aanzien der taal, een zekere mate van be
schaafdheid aan de dag legden, voornamelijk in
Virginië, dat aanvankelijk van groter omvang was
dan thans, en de gewesten bevatte door welke de
Xxxxxxxxxxxx, Delaware en Connecticut naar zee
stroomen (320). In het laatste rijst het land met
(320) Van daar dat een Bijbelvertaling en andere schriften er
den naam van voeren, schoon niet op tongvallen of zaken van het
tegenwoordig Virginië toepasselijk, -
( 447 )
trappen van lagere bergrijen tot aan het met trot
sche wouden bedekte Blaauwe gebergte, dat door
geheel Pensylvanië tot in het noordwesten van
Nieuw - Jersey doorloopt en aan het Xxxxxxxxx ge
bergte is geketend, hetwelk de inboorlingen som
wijlen onder de naam van het Gebergte zon
der einde begrijpen, dien zij gewoonlijk aan het
Xxxxxxx gebergte geven, dat afzonderlijke takken
heeft (321).
Hier hadden de DELAwAREN , bij de Fransen
LoUPs, het meeste aanzien, die zich zelf LENNI
LENNAPE , inboorling - volk , noemen , eertijds,
zegt hun overlevering, waren zij veel uitgebrei
der, vóór dat vele hunner takken door bijzondere
namen en verbindtenissen waren afgescheiden. On
der de volkeren van Massachuset tot aan de Mis
sisippi en van de Ohio tot aan de meren van Ka
nada hadden alleen de Delawaren en de Vijf Natiën
het recht van algemene vergaderingen te beleggen.
Reeds in het begin van de zeventiende eeuw wer
den zij door de laatstgenoemden beoorloogd en af
hankelijk gemaakt; in het laatst der voorgaande
hebben zij zich echter weder kunnen verheffen, en
zijn veelal westwaarts naar de Ohio getrokken.
Voornamelijk bestaan zij uit drie stammen, waarvan
de eertijds zeer uitgebreide der Minisst, schierei
land-bewoners, veel zwarter dan de overige inboor
lingen en thans gering in getal is; naar hetgeen de
(321) Men, zie hierbij en elders EELING's Aardrijksbeschrij
ving van Noord-Amerika.
( 448 )
zendeling Xxxxxxxxxxx van hun taal heeft ver
zameld, wordt zij sterk uit de keel gesproken.
Een gedeelte van hun land was het voormalig
Nieuw - Zweden (322).
De NARRAGANSETs waren vele stammen in het
tegenwoordig Nieuw-Engeland, doch bijzonder één
zeer uitgebreide die Rhode - Island en verdere in de
baai van Narraganset bezette, en de Pawkutuk-ri
vier tot zuidwestelijke grens had. hun naburen
waren de machtige PEQuods, wier hoofdplaats om
streeks het tegenwoordige Nieuw-Londen was, en
de niet minder uitgebreide NATIcks in de streek
van Boston. Bij deze laatsten stichtte Xxxx Xxxxxx
ene, sedert uitgestorven, gemeente, voor welke
hij de Bijbel vertaalde en drukken liet (323), met
bijvoeging van Psalmen voor het kerkgezang.
De ABENAKIEs verenigden zich, om hun on
afhankelijkheid tegen de Engelse volkplanters te
beschermen, met de MIcMAKs en anderen, die in
Acadia en op de oostkust van Kanada, langs de
golf van St. Xxxxxxx tot aan Gaspé en de naburige
eilanden woonden, waardoor dezelve gemeenlijk te
zamen onder de eersten naam voorkomen; de soU
RIQuois,'in het westen van Acadia, leidden een ar
moedig leven, zonder landbouw, hun voornaam
sten lieten de baard groeijen. De MANKIKANI of
(322) XX. xXXXXXXXx heeft er in 1702 een Korte beschrijving
van gegeven in het Zweedsch, en zijne moeite besteed om woor
den van de taal met Xxxxxxxxxxxx te doen overeenkomen,
(323) Te Cambridge 1663, 4to.
( 449 )
MUHIKANNI, wier hoofdplaats tegenwoordig aan de
westzijde van de Thames in Montville is, waar
zij een soort van vesting hebben en hun opper
hoofd of Xxxxxx zijn verblijf houdt, zijn een tak
van de Abenakies. -
MIDDELTAK
Ten westen en noorden van de voormelde vol
keren waren voorheen de ALGoNKINs aanzienlijk en
machtig; hun eigenlijk overblijfsel is thans in een'
zeer vervallen toestand, en niet meer dan een klei- .
ne stam van de uitgebreide cHIPPEwAys, tot wel
ker vele onderdelen de Ottoways, de Irokeesche
Chippeways enz. behoren.
De KNISTENo's zijn een zwervend volk dat zich
geen bepaald land toeëigent; men vindt hen van de
rivier Utawa, westwaarts naar het hoge land dat
de waters scheidt die in het oppermeer en in de
Hudsons-baai vallen, verder, boven de Missisippi,
zuidwaarts tot naar het meer Winnipie en de Roo
de rivier. Aan de anderen kant behoren tot de
zen stam de Skoffie in het westelijkste van Labra
dor. Men beschrijft deze zeer uitgebreide taal, die
tot aan de Eskimo's toe reikt, als kort, zacht, en
veel omvattende. s * - - 4
Opmerkzame reizigers hebben, onder de taal
proeven van dezen tak, een paar Algonkinsche ge
zangen doen kennen; zij schilderen deze
( 450 )
pen volkomen in de stijl van derzelver bewoners (323):
-
Schitterende Niagara; uw vader de zon ; vuurstralen
Geweldig doordringend holden uw bed uit.
Het grote grote-water legde er zich in neder.
Het is uwe moeder, gij het kind van de dampen.
In uw dauw glinstert het zilver des uitspansels.
U vreest de donder, gij bekoort het uitzicht.
De beer bemint de berg, de mens het bevolkte dorp,
De buffel de wijde vlakte, de zwaan het brede meer,
Op hare wiek fladdert de duif, echo herhaalt,
Het moedig paard springt door het veld.
4°.
NOORD-WESTELIJKE TAK
Tussen de 60sten en 65sten graad noorder
breedte heeft MAeKENzIE's tweede reis een zeer
(323) Zij komen voor in de Transactions of the R. Irish's
Academy, T. IX. (1803) s. 130. Daar men ze voor echt houdt,
volgen zij hier, naar de (voor woordelijk gegeven) overzetting in
het Engels, in Mithridates, III. 3te Abth. s. 411, en de al
daar bij gevoegden oorspronkelijken tekst en aanmerkingen.
De vuurstralen brengt het Engels over: bliksemstralen, dit on
xxxxxxxxx is niet onverschillig ten aanzien der natuurkundige be
grippen van de Algonkin. Hij noemt de maan : zon van den
nacht, ook een maand: een zon, en hij rekent, dus, maar zon
nejaren. De herhaling van het grote water, duidt de zee aan
De gezichteinder heet: de hoge band, en een daaraan verwant
woord betekent : de melkweg, en, in hun mythologie, den
weg der afgescheiden geesten.
( 451 )
uitgebreide volksstam doen kennen, dien hij cHE
XXxxXX noemt, en van de reeds genoemde Chip
peways ook in taal onderscheidt, een aantal van
hunne woorden opgevende. Vele kleine Indiaan
sche volkeren zijn hier verspreid, in tongvallen al
thans verschillende; de zuidelijksten reiken tot aan
de vroeger verhandelde westelijke nabij de rivier
Columbia wonende; hoe ver zij oostwaarts heen
zijn getrokken is niet zeker; men heeft een tak
van hun aan de Saskatchiwine - rivier gevonden.
Nabij de Zuidzee zijn de Nagailen, wier taal veel
met die der Bever-Indianen overeenkomt, bij het
Slavenmeer, dit meer draagt zijn naam naar vroe
gere inwoners dan de Chepewyan en de Kniste
no's, de Bever-Indianen hebben de door de En
gelschen aldus genaamde Rots-Indianen naar den
voet van het gebergte verdreven, deze laatsten ver
schilden weinig in taal en gewoonten van degene
die XXXXXXXXX op 52 graden 47 minuten aantrof.
Een anderen tak der Chepewyan heeft Xxxxx
reeds in 1744 ten noordwesten van de Hudsons
bai vermeld.
In de streken waar de Chepewyan zuidwaarts
met de Xxxxxxxx'x te zamen komen, worden zij
als vreemden beschouwd, die er zelden langer dan
enige jaren blijven, zonder hun verwanten te
gaan bezoeken in de dorre vlakten die hun eigen
xxxx vaderland zijn, waar de grond niet ontdooit,
weinig hout groeit en slechts mos voor de rendie
ren of, in geval van nood, voor hun eigen voed
sel. Voor dit laatste en voor geschikte kleding
-
( 452 )
zorgen zij zeer, zijn nuchteren en openhartig; in
het drijven van hun ruilhandel bedienen zij zich
van de taal der Knisteno's.
V. NooRDELIJKE KUSTEN.
ESKIMo's.
In het gehele noordelijkste deel van Amerika
leeft de stam der Eskimo's: Raauwe-vis-eters,
naar de taal der Abenakies, van boven de Hud
sons-baai tot aan de volksstammen die wij op de
westkust tot aan de 60sten graad gevolgd hebben
en bij wie de invloed van hun taal merkbaar is.
De zuidelijkste zijn op de kust van Labrador aan
de oostzijde van Newfoundland, en, westwaarts,
tot beneden Alaksa. Of de inwoners van de Vos
sen eilanden met hun verwant zijn is nog niet uit
gemaakt. Overal, waar men dit volk heeft leren
kennen, woont het op de kusten. Op de weste
lijkste punten vindt men hun talrijkste woonplaat
sen; in het midden van het vaste land, tussen
de zuidelijksten en de noordelijksten, die van de
Beringsstraat tot aan de Baffinsbaai verspreid zijn,
kent men hen niet zamenhangend, wij hebben vol
keren van een anderen landaard tusfchen beide aan
gewezen. De Eskimo's leven doorgaande in vijand
schap met de gewone Amerikanen die aan hun
grenzen; aan de Hudsons-baai zijn zij door dezelve
verdrongen en vervolgd; in noordelijker streken
g worden zij gevreesd. Enige bezitten een onge
( 453 )
looflijken graad van hardheid tegen wonden (324).
In leefwijze en ligchaamsgedaante verschillen zij van de
Amerikanen. Zij leven meer van de visvangst dan
van de jagt en houden traan voor de grootste lek
kernij. hun schuitjes overtrekken zij met zee
hondenvellen, varen er Zo stout en behendig me
de en leven zo gedurig op zee, dat men hen hal
ve waterschepsels mag noemen. Zij zijn klein van
gestalte, dik van hoofd, breed van aangezicht, met
kleine ogen, neus en handen; hun kleur is
geelbruin en hun haar zwart en sluik. In het ver
vaardigen van kledingstukken uit vogelvellen en
huiden, en van hun geringe gereedschappen, be
tonen zij veel vindingrijkheid en vlijt, die de
halfjarige nacht waarin zij leven begunstigt; gelijk
hij een voordelige invloed heeft op hun zacht
aardigheid, gezelligheid en spraakzaamheid. In de
beschrijvingen van de Groenlanders en van de in
boorlingen van Xxxxxx herkent men dit zelfde volk.
19.
KUSTEN VAN GROENLAND, DE BAFFINSBAAI
EN LABRADOR
Het is bekend dat reeds in de negende eeuw
Noordsche zeevaarders naar Groenland overstaken
en het ter zake van de koophandel bezochten,
(324) Van die in Prins Xxxxxxxx-Sond verhaalt XXXXXx er een
voorbeeld van, Voyages, to the N. W. coast of America.
( 454 )
en op de oostkust aan de visrijke inhammen
volkplantingen aanlegden (325). De verspreide ge
xxxxxx verkreeg met het Christendom haar eigen
bisschop, en ten minste van het jaar 1276 af ont
vingen de Pausen van daar een schatting in wal
vistanden. Echter vereischten deze volkplantin
gen een gedurigen toevoer van levensmiddelen en
bouwstoffen. Deze betrekkingen tussen Noorwe
gen en Groenland duurden tot in de tweede helft
der veertiende eeuw, zelfs na de pest die in het
eerstgenoemde land heerste. Maar in 1389 liet
Xxxxxxxxxx, die de kronen der drie rijken droeg
en haar zetel in een zuidelijker had, de kooplie
den in rechten betrekken, die schepen naar Groen
land uitrustten en daarop handelden zonder verlof,
dewijl zoowel dit land als IJsland, de Faeroër en
Finmarken koninklijke domeinen waren. Enige
schepen verongelukten. Door honger, door den
aanval van een vreemde vloot, omstreeks 1418,
mogelijk ook door de inboorlingen, kwamen de
volkplanters om, of vermengden zich met hen; zij
bestonden echter nog in de zestiende eeuw (326).
De kunde van de weg derwaarts ging verloren.
(325) zie over deze volkplantingen het Mengelwerk der Letter
oefeningen 1819, bl. 121, en 1814, bl. 172. Er kan verschil zijn
over de breedte van derzelver noordoostelijke ligging, maar de
oorsprong is zeker genoeg. PoNTANus brengt denzelven op 770;
en in het diploma van Keizer Xxxxxxxx xx Xxxxx, van het jaar
834, houdende de oprichting van het aartsbisdom van Hamburg,
ten behoeve van alle de noordelijke landen, wordt ook Groenland
genoemd. - -
(326) EGEDE, Beschrijving van Oud-Groenland, bl. 12.
( 455 )
Na herhaalde mislukkingen werd dit land, maar nu
de westkust, weder gevonden, waar zich vooral,
na 1721, de Noorweegsche leraar, XXXx XXXXX,
beroemd gemaakt heeft door zijne oneindige moeite
om met het Christendom verlichting te versprei
den, waardoor hij tevens het spoor gebaand heeft
voor de Zendelingen die van daar naar Labrador
zijn overgegaan. Van de, door de ijsvelden thans
ongenaakbare oostkust, en de tussen beide lig
gende overblijfsels van de vroegere Noordsche wo
ningen, zeggen alleen onzekere berichten van de
westelijke inboorlingen, dat aldaar inwoners zijn
wat groter dan zij van gestalte, van haar en kleur
aan hun gelijk, met grote baarden, wier taal veel
met de hun overeenkomt, vooral in de Disko
bogt (ene overeenkomst die andere berichten echter
twijfelachtig stellen), doch die op een zingenden
toon wordt uitgesproken. Derzelver honden gelij
xxx niet naar de Groenlandse, maar naar het
zeer kennelijke IJslandse ras. Ook is hun klee
ding ten dele onderscheiden.
Bij de westelijke Groenlanders bestond de gewoon
te van het tatoeëren der vrouwen, waarvan echter
thans nauwelijks meer sporen overig zijn. Onder
hunne gebruiken die met Oost-Aziatische overeen
komen is dat der kleine hondensleden, voor de zee
hondenvangst, waarop zij een zeil kunnen vastma
xxx, gelijk men dezelve door reizigers in Tartarije
beschreven vindt (327).
(327) XXXXXX, Parad. lost. III. 437, kende ze daaruit, even
( 456 )
Als taaltak staat het Groenlands op zich zelf,
en als dialekt is het van dat van Labrador onder
scheiden; het bezit enige aan het IJslands ver
wante woorden, en tweeërlei r, waarvan de ene
Zo diep uit de keel wordt opgehaald, dat zij bij
na als ch luidt (328). De afscheiding van de an
dere Amerikaansche talen begint omstreeks Prins
Williams-Sond.
DE wESTELIJKE voLKssTAMMEN, IN RUSSISCH- AMERIKA
Wij reiken hier aan de stammen die wij tegen
over de noordoostpunt van Azië hebben bezig
tigd (329), en vinden, op het vaste land van
Amerika de TschoEGAssEN, tussen de Ugaljach
mutzi en de Kinaitzi (330), en verwant met de
KoNAEGEN, inwoners van het eiland Kodjak. Vóór
de aankomst der Russen leefden deze in gedurigen
als H. DE GRoot in zijne Vergelijking der Gemenebesten, D. III
bl. 28. Zie de Aantekeningen aldaar, bl. 228. Ik stel mij voor
dat XXXxXXX de aldaar beschrevenen er naar ontwierp. Het gebruik
is oud; de eerste Russische Kronijkschrijver, NEstoR, die in de
twaalfde eeuw leefde, maakt er gewag van. L'EvEsQUE, Hist. xx
Xxxxxx, X. x. 98.
(328) H- EGEDE SAABIJE, over Groenland, Voorrede, bl. 60, en bl. 15.
(329) Eerste Stuk, bl. 231.
(330) Hier boven, bl. 426.
( 457 )
krijg onderling en met hun naburen op het schier
eiland ALJAKSA, en wisten van hoen zeggen iets
van de Aleutische eilanden, en, aan de anderen
kant, van de Koloschen en het vaste land. In de
reis van XXxxxxxXX en DAVIDoFF (331) worden
de talen der drie opgenoemde volkeren als verwant
beschreven. De Konaegen zijn zwakker, minder
goede schutters, en hebben zwakkere bogen, dan
de Aljaksen. Volgens PALLAs (332) wordt bij de
Kaap Alaksa en op de Aleutische eilanden een an
dere taal gesproken als op Kodjak. Het al of niet
zamenhangen der taaltakken, op dit punt van over
gang, verdient onze oplettendheid. In de Voorre
de van een geschreven, door XXXXXXXX verzameld,
woordenboek, van omtrent 1100 woorden, wordt
het Unalaschkisch als de grondtaal der ALEUTISCHE
eilanden opgegeven, en gezegd dat het ook op de
vossEN - EILANDEN en tot aan het einde van ALs
XXXXX xxxxxxxxxxx is. Op de ANDREANOFFSCHE ei
landen, tussen de Aleutische- en Vossen-eilanden
liggende, verandert het dialekt en van daar al meer
en meer tot dat het op het eiland ATcHoE moei
lijk verstaan wordt door die van UNALASCHKA. Dit
laatstgenoemde eiland het meest bekend zijnde door
de reisbeschrijvingen, schijnt men dezen taaltak ge
voegelijk onder dezen naam te kunnen begrijpen;
(331) Van welk vriendenpaar XXXXXXXXXX het ongelukkig uit
einde verhaalt, IV. D. bl. 160. -
(332) Neue Nordische Beyträge, III. 284 en VI. s. 170.
( 458 )
eilanders en dit dialekt wordt als regelmatiger dan
de overige opgegeven.
XXVIII.
A U S T R A L I E.
Het zij de aardrijkskundigen overgelaten te be
palen of deze, of welke andere naam: Oceania,
Polynesie, Australazie, de nauwkeurigste zij om
het werelddeel tussen Azië en Amerika aante
duiden, xxxxxxx één zeer groot en op zich zelf
als een vast land te beschouwen, en een talloo
ze menigte van kleinere eilanden, bevat. In de
uiterste streken van de noordelijken Oceaan klimt
het op tot aan de Zo even verhandelde bevro
zen Poollanden, in de zuidelijke Stille zee wordt
het bepaald door de ijsvelden die de scheepvaart
voorbij de 60sten graad zuiderbreedte verhinderen,
en het reikt van de 120sten tot de 280sten graad
westerlengte, alwaar het is vastgeschakeld aan de
zuidelijkste delen van Azië, met welke wij onze
beschouwing van dat werelddeel hebben beslo
ten (333).
Inderdaad, noch de ontdekkers van Amerika mo
gen er zich de kennis van toerekenen, noch de
scheepvaarders die in de eerste honderd jaren daarna
er enkele kusten van zagen, opzettelijk over deze
(333) Eerste Stuk, bl. 237.
( 459 )
ongemeten zeeëfi kruifende, en geplant ter bevor
dering van menskunde en wetenfchap, heeft de
Europefche vlag de fchoonfte hulde verworveni
voor de achttiende eeuw (334).
Wij volgen deze onverfchrokken zelieden van
het punt af waar de tochten der Spanjaarden en
Portugezen hadden opgehouden. -
Deze landen, verspreide of in groepen bij elkáer
liggende eilanden, zijn meest alle bevolkt ; niet uit
Amerika, want fchoon de Oostelijke pasfaatwinden
dit mogten doen gissen, wederfpreken het de ge
woonten en taal der inboorlingen. - Zo de berg
Ketens uit wier puin wij de Goening- Api zien
roken , met hun bewoners zijn ingeftort, ter
wijl elders een : eenzame rots, bijna , vierdehalf
'honderd voeten hoog en Zo goed als lijnrecht, als
een gedenkteken ftaat in de groten Oceaan (335),
dan zijn welligt de inwoners van Nieuw- Holland ,
Nieuw-Guinea, Nieuw - Caledonie, de Marianen- ,
Pelew- en Hebriden -eiländen, van de oostelijker
(334) Tot vergelijking — niet tot het opwekken van xxxxxxx
ringen — fta hier het bijfchrift op H. RELAND's kaart van Java :
Hic {edet et domitis Xxx Xxxxxxxx imperat Xxxxx,
Et movet excusfis aurea colla jubis.
Quum fremit attoniti ponunt diademata reges,
Seque Oriens gazis abdicat ipfe fuis.
IMeta fuit Priscis rerum aut fpes ultima Ganges;
Quam longe hunc Batavi post fua terga vident.
(335) Lots wife, op 29 graden 50 minuten noorderbreedte em 142
graden 23 minuten X. xxx Xxxxxxxxx. Bij XxXXXx, x. 97, afgebeeld.
( 460 )
eilanders aanmerkelijk onderscheiden, nog het over
blijfsel van het oudere ras. Of, verwerpt men de
ze onderstelling (336), dan beletten de afstanden,
zelden van meer dan drie of vier dagreizen, het ver
spreiden dezer bevolking niet volstrekt. Dit kan dan
eens door de drang van talrijkheid of onlusten,
elders door het toevallig afdwalen van een kanoo
op genade van weder en wind, zijn gebeurd. Hier
spreken zelfs daadzaken. De Pelew - eilanden zijn
op deze wijze in 1697 bekend geworden door een
vaartuig vol mensen van daar, dat aan de Xxxxxx
xxxxxxxx eilanden schipbreuk leed; de afstand is bij
na 300 mijlen. De inwoners van de Vriendelijke
en Societeits - eilanden zijn aan dergelijke toevallen
Zo gewoon, dat zelden iemand van het een ei
land naar het andere oversteekt zonder ere jonge
vrouw en een zeug met xxxx biggen mede te ne
men, waaraan hij genoeg heeft om, vordert het de
nood, stichter te worden van een volkplanting.
Als men nadenkt over het stamras van die be
volking, doen zich de ondernemende ver verspreide
Maleiers het eerst voor. Men meent dat het ope
men van een sterkere gemeenschap tussen Ameri
-maar
(336) Waarover wij gene mening uiten, maar opmerkzaam
maken op hetgeen FLINDERs over de vorming van landen uit ko
raalbanken schrijft, Ontdekkingsreize, II: bl. 239, hetgeen op
ene late vorming schijnt te wijzen van dit gedeelte der wereld. -
Van een overlevering bij de inwoners van het veel oostelijker lig
gende Otahiti, dat hun eilanden een overblijfsel zijn van een
groot land, Venorea - Mot, hetwelk in stukken berstte, spreekt
MALTEBRUN, Précis de la Géogr. univ. T. IV. ar
( 461 )
ka en China, na de veroveringen van Gengiskan,
vele Maleische zeerovers naar deze eilanden heeft
gelokt (337). In de meeste talen der Zuidzee
eilanden vindt men ook Maleische woorden; maar
niet in zodanige mate dat daaruit een veel nade
re overeenkomst, dan die men tussen schier alle
talen opmerkt, valt afteleiden (338). En bij het
beschouwen van de verscheidenheden der bewoners
dezer landen, ontwaart men dat zij te veel uitéén
lopen om die afkomst algemeen te mogen anne
men. Laten wij ze onder twee afdelingen bren
gen, om er, voor ons onderwerp, iets over te
zeggen.
I. HET KRoesHARIGE NEGERRAS,
Wij hebben bij Afrika enige aanmerkingen over
de kenmerken van het ras der Negers gemaakt,
die ook hier ter plaatse toepasselijk zijn, al wilde
men, met sommige schrijvers, die der Zuidzee voor
wezenlijk onderscheiden aanzien van de eerst bedoelde.
(337) XXXXXXXx, XXX. 87.
(338) Een der opmerkelijkste is het woord waarvan mat de
wortel is, en de betekenis: dood. In Semitische, Europesche,
Oostersche, Australische talen komt het voor. Bijna, zegt ADE
XXXX, zou men geloven dat sterven en dood een Zo diepen in
druk op de eerste volkeren had gemaakt, dat allen de eens gevon
den benaming behielden. Is het niet, vragen wij, een klankuit
' drukking van de laatsten ademtocht des stervenden, met de voor
gezette m, die een poging, en de t, die de rust of stilstand
kenmerkt?
( 462 )
Wij hadden ook reeds gezegd dat zij de bin
nendelen bewonen en dus voor de oudste inwo
ners te houden zijn, terwijl de andere, meer Azia
xxxxxx, als jonger aangekomenen de kusten bezette
den ; gelijk de Europesche en laatste volkplanters
op hun beurt doen. Dit negeraardig ras vindt
men van de Molukken tot aan deze zijde van
Nieuw-Zeeland en de Vrienden-eilanden oostwaarts,
en noordwaarts tot onder de evennachtslijn.
1°.
NIEUw-HoLLAND doet zich hier het eerst voor;
Ulimaroa door de eilanders, en naar de ontdekkers
xxx xxxxxxxx xxxxxx met 1 verscheiden namen, ge
noemd (339); het grootste eiland van de gehele
wereld, en niet veel kleiner dan Europa. De vroe
xxxx xxxxxxxxxxxxxx hielden voor hoeken van dit
land sommige delen die later eilanden bevonden
zijn. Men weet dat de Engelsen in 1796 in Sid
(339) over elks aandeel daarin, en het vertrouwen dat de Ne
derlandse kaart verdient, zie XXXXXXXx Ontdekkingsreize, I. 311
en III. 86. XXXXXXXXX'x mening, op grond van een kaart in
het Britsch Museum voorhanden, en van de zestiende eeuw geacht,
en van welke die, bij een Hydographie par XXXX XxXX, een
vlaming, van 1542, mede aldaar bewaard, een kopij schijnt, dat
de Portugezen op hun eerste tochten de oostkust gevonden heb
ben, is eerst door PINKERToN verworpen en naderhand aangeno
men, doch is geenszins bewezen. Het grote ten zuiden strekkende
land, dat op de meeste oude kaarten onder verschillende namen
voorkomt, is het denkbeeldig of op schemerende berichten vooron
derstelde vaste Zuidland.
( 463 )
ney Cove de volkplantingen Botanybay en Port
Xxxxxxx hebben aangelegd (340); en later, noord
waarts, nog andere.
Zo veel men van de verbazende kusten kent,
zijn deze meestal schaars en door ellendige ruwe
mensen bewoond, die in holen, boomstammen
of hutten van bladeren, van vis en yamwortels
leven, en menseneters zijn. De inboorlingen
van de westelijke delen zijn Negers; op de oost
kust, Zo verre de Engelsen hen hebben leren
kennen, gelijken zij het door de aarde of verw
waarmede zij zich besmeren, maar zijn niet zoo
donkerkleurig en hun haar is minder kroes. PERoN
maakt gewag van een volk in de westelijke geberg
ten dat van de kustbewoners in zeden, leefwijze,
gestalte en taal verschilt.
De Engelsen beklommen in de jaren 1815,
1817 en 1818 de moeilijke bergketen achter de
Oostkust, de Blaauwe bergen geheten, in de bin
(340) WEDGEwood vervaardigde, van een klomp klei van de
zen grond, een medaillon, de Hoop voorstellende die, onder be
scherming van de Vrede, Arbeid en Kunsten aanmoedigt. DARwIN
vertoont haar in enige daarop slaande dichtregels:
Where Xxxxxx Xxxx her lucid bosom swells,
Courts her young navies, and the storm repels,
High on a rock, amid the troubled air
Hope stood sublime. -
To each wild plain she stretch'd her showy hand;
High waving wood and sea - encircled strand. '
» Hear me, she cried,” ye rising realms ! record
» Time's opening scenes.” - - - -- J
( 464 )
nenlandeu, tussen de 34sten en 31sten graad
zuiderbreedte en 152sten tot 144sten , graad ooster
lengte van Greenwich, vonden zij een fraai land,
waar de eerste aanleg voor een nieuwe stad, Bat
hurst, beraamd werd. De ontdekkingen in het
zuidwesten beantwoordden niet aan die verwach
ting; achter de Nepean- en de visrijke Lachlan
rivieren bestaat de grond meestendeels uit ligt zand
en leem, waar, in droge jaren, geen water voor
beken staan blijft, alles dor en onvruchtbaar is,
en, bij regentijden, de laatstgenoemde stroom zich
in uitgebreide ongezonde moerassen schijnt te ver
liezen, waar nauwelijks enige kleine hoogten toe
vlugt in de overstromingen zouden kunnen verlee
nen; de doodsche vlakten zijn met ondoordringbare
kreupelbossen begroeid, aan de voet van kale
rotsklompen, eentoonige wildernissen, zonder xxx
xxxxxxx, waar honderd mijlen ver boomgewassen,
oevers, vogels, dieren, dezelfde zijn, en slechts
enkele inboorlingen nu en dan, als de wateren stil
staan, heen dwalen om parelmosselen, ratten, klei
ne slangen of eekhorentjes voor voedsel te zoeken,
of dergelijk ongedierte dat in de bomen nestelt,
die zij in brand steken om ze te doen omvallen.
De grote schelpen der mosselen, zeer scherp op
de rotsen geslepen, dienen hun voor messen, de
vellen der Opossum's met draden, van de darmen
gemaakt, aan elkander genaaid, voor gordels, voor
mantels voor de vrouwen, die er hare kleine kin
deren in op de rug dragen, en om de dooden
van aanzien intewikkelen. Allerschilderachtigst daar
( 465 )
entegen is het landschap, en voortreffelijk geschikt
voor toekomstige volkplantingen, tussen de noor
delijker Macquarie-rivier, die in de hogere streken
helder over de rotsen schiet, maar ver ten wes
ten, naar welke zijde het gehele ongemeten eiland
laag schijnt aftehellen, en laat uit de Oceaan op
gerezen te zijn, in overstroomde rietgronden geen
kennelijke vaart overlaat, en de bevaarbare Has
tings-rivier, die onder de 31sten graad z. br. in de
oostelijke zee vloeit. Vooraf doorsnijdt de laatstge
noemde een keten van bergen van het noorden naar
het zuiden strekkende, van 600o en 700o voeten
hoogte, in welke de Apsley-rivier ontspringt, die
zich naar het noorden, verder nog onbekend, heen
stort met een loodlijnigen val, die mogelijk door
genen in Oostindië wordt overtroffen. Hier zijn,
afgewisseld met bazalt en de vreesselijkste sporen
van uiteengespleten rotsen , uitmuntende gronden )
van de vruchtbaarste aarde, pijlrechte boomstammen
van honderd vijftig voet hoogte en tien voet mid
xxxxxxxx, xxxxxxxxx, steenkolen, leien, enkele heu
vels van hardsteen, lagen kalksteen, denkelijk mar
mergroeven, ook agaat, schone diersoorten, goud
kleurige duiven, canguroo's, emus, die in kudden
leven gelijk de xxxxxxx, en veelvuldige kort en
scherp baffende honden. Deze landstreken en de
kust noordwaarts zijn talrijk bewoond, door een
schoon mensenras, dat, waar het kennis verkre
gen heeft aan de gereedschappen der Europeërs,
hen uit hebzucht niet zelden verraderlijk naar het
leven staat, terwijl de vrouwen tot een schaam
( 466 )
telozen prijs er van verlangen te kopen, doch dat
in de binnenlanden, nog onkundiger, alleen op het
beschermen van vrouwen en kinderen bedacht en
niet boosaardig fchijnt. Over het geheel is het
een kloek, veeltijds lang, en forsch ras, met goe
de gelaatstrekken, lang en zwart hoofdhaar, lange
en borstelige baarden, allen een stokje of beentje
door het middenschot van de neus dragende, niet
doorgaande de boven voortand missende (341),
enigen verschrikkelijk gekorven met meer dan een'
halven duim diepe reepsgewijze insnijdingen; de
mannen geheel, of op een' kleinen gordel , na ,
naakt, doch het hoofd met fraaigewerkte netjes be
dekt, de vrouwen met xxxxx en gele verw be
xxxxxx, met vederen versierd en met halssieraden
van aaneengeregen tanden. Over het geheel schijnt
dit ras hetzelfde als aan de kust, hun voedsel op
dezelfde wijze zoekende, met dezelfde gereedschap
pen, lichte kanoo's om te vissen, die zij, even
als hun hutten, van boomschors vervaardigen,
stenen bijlen (342) en bijtels, geen ijzer bezitten
de, gewapend met lansen, getande speren, schil
den en knodsen. hun dooden begraven zij on
der een spits kegelachtig toelopenden aardhoop
van vier of vijf voet hoogte en acht of negen
lang, met een halfronden zitbank omgeven, en
(341) Het opzettelijk wegvijlen van de twee boven voortanden,
heeft XXXXXX, Reize naar de Zaïre, bl. 2,8 en 306, bij de
Negers en Negerinnen omstreeks die rivier opgemerkt,
(342) Galloegor en mogo.
( 467 )
plaatsen hen op kruisstokken met het hoofd neder
waarts, of in een eirond gat, de voeten opwaarts
naar het hoofd gebogen, zij leggen niets daarbij
neder, maar snijden somtijds enige karakters op
een paar geschilde nabijstaande boomstammen. De
noordelijk wonende inboorlingen verstaan vele der
woorden van die aan de kust, bij de zuidelijke is
de taal geheel verschillende (343).
Op een Zo uitgebreide oppervlakte verwacht
men natuurlijk vele verscheidenheden, gelijk men
die op één gedeelte der kust van Nieuw-Zuidwa
les, tussen de Endeavour - rivier en Botanybay,
heeft waargenomen. Op vAN DIEMENSLAND schijnt
weder de taal te verschillen (344).
2e
Niet minder onderscheidingen ontdekt men in
NIEUw - GUINEA, waarvan het middelste gedeelte
thans alleen onder dien naam, het noordwestelijke
van Papoa, en het zuidoostelijke van Louisiada,
begrepen wordt. Behalve de bruin -koperkleurige
Bijajos schijnt men de Papoa's, Negers met grote
krullende baarden, te moeten onderscheiden van de
Araforas of langharige Zwarten.
(343) OxLEY, Reizen in de binnenlanden van Australie, met
kaarten.
(344) Xxx XXXXXXXx, X. bl. 197 en III. 59 en 64- ----
( 468 )
3°.
Xxxxx zwarten met wollig haar vindt men verder
in NIEUw - BRITTANNIE en NIEUw- IERLAND. In
de andere eilanden van dezen schakel, waarvan
enige voorheen onder de naam van Xxxxxxxx
eilanden min of meer bekend waren, en door CAR
XXXXX weder gevonden zijn, met name XxXX
LANDs- en ADMIRALITEITs - eilanden, YoRK en
sANDw1cH (345), zijn zij ook wollig maar lichter
van kleur. Op de FREE wILL - eilanden vond MEA
REs een ras dat in taal en uiterlijke overeenkwam
met dat der Sandwich - eilanden, hierna te vermel
den.
4°.
Op NIEUw - GEoRGIE en de K. charlotte'seilanden
ontmoet men het koperkleurige ras, en
ene andere verscheidenheid van dat der Negers,
met kroes maar lang haar. Op het grootste der
laatstgenoemde, Egmonds-eiland of Nieuw-Guerne
sey, zijn alleen deze Negers.
5°.
Van de NIEUwE HEBRIDEN, tén zuiden der
voorgaande, zijn Mallicolo en Tanna de meest be
(345) Men moet dit eiland niet verwarren met de groep der
Sandwich - eilanden onder de noordelijken keerkring, en met an
dere van denzelfden naam.
( 469 )
kende. Het ras op Mallicolo, met wollig kroes
haar, sterke gekrulde baarden, en breede platte
negerneuzen, is xxxxx en lelijk, en van alle Ne
gers het meest naar apen gelijkende (346). Zij zijn
leerzaam en goedaardig. De uitspraak van hunne
taal, die van alle andere verschilt, kenmerkt zich
door een veelvuldigen klank van brrr. Op Tan
na, welks inwoners menseneters en zeer woest
zijn, heeft men, behalve een eigene taal, over
eenkomst met die van het voorgaande en met het
Maleisch gevonden, en bovendien, voor dezelfde
zaken die zij in hun eigene taal noemden, namen
uit die der Vrienden - eilanden; op Irronan, tot
deze groep behorende, was deze laatste alleen in
gebruik.
6°.
De FIDGI- of BLIGHs - eilanden zijn de oostelijk
ste, waar men het Negerras vindt, om deze reden
kan men ze niet tot de Vrienden-eilanden rekenen.
Onder alle de Zuidzee-eilanders zijn deze de kun
stigste handwerkers.
(346) Zulke gelijkheid zag XXXXX, Voyage of Discovery, in
een schedel in Nieuw-Zuid-Wales gevonden, met andere been
deren, een volledig mans geraamte uitmakende; de benige boven
rand der oogkas stak ver vooruit en geleek daardoor als van boven
ingedrukt, terwijl de rondte daardoor weggenomen was en de wijd
te tussen de ooghoeken zich langwerpig breed vertoonde. De
ruimte tussen de tanden en de kin was buitengemeen kort, en
achterwaarts lopende; de zijden van de schedel waren vlak.
( 470 )
7°.
Eindelijk, ten zuiden, komt hier in aanmerking
het ras der inwoners van de eilanden van NIEUw
XXXXXxXXX , van alle anderen, naar het schijnt,
verschillende. Van een donker kastanje - bruine
kleur, met zwaar zwart, sterk gekroesde, haar en
baard; bij sommigen was het wollig, en de neus
plat, met dikke negerlippen. Het is een goedaar
dig en vreedzaam volk, maar meer uit traagheid
dan beschaafdheid; het land is arm en onvrucht
baar en hun levenswijze jammerlijk. De, geheel
verschillende, taal heeft weinig harde medeklinkers,
maar vele neus- en keelklanken. Men heeft hier
het Tahitische woord, Xxx, koning, opgemerkt.
II. HET KOPERKLEURIGE RAS MET LANG HAAR
(347).
Gewoonlijk meer beschaafd en zachtzinnig dan de
Negers van dit werelddeel, komen zij met de vol
keren van dezelfde kleur op de Philippinen en
Oostindische eilanden overeen, en vallen in twee
afdelingen.
1e.
De Westelijke eilanden, waarschijnlijk uit de zoo
even genoemde naastbijliggende bevolkt, schoon de
(347) Apeluno noemt dit op enige plaatsen koperkleurig-blan
ke, waardoor hij, Zo ik meen, het gewone Aziatische, van dat
der Negers en Mongolen onderscheiden, verstaat.
( 471 )
taal ' er weinig bewijs van oplevert ; bevattende
slechts, op sommige, enige Maleische, Tagalische
of Bissayïsche woorden.
Van de Philippijnsche eilanden de koers oost
waarts richtende, komen aanstonds de beminnelijke
bewoners der 32 PELEo- (naar de Spaanse spel
ling Palaos-) eilanden voor. De verzekering van
den X. XXXXX, die in 1697 het eerste bericht van
dezelve gaf, dat de taal met gene der omliggende
eilanders verwant was, is door de uitvoerige ken
nis die men thans er van bezit, bevestigd.
Die der MARIANEN- of Dieven-eilanden, ook wel
de Archipel van St. Lazarus geheten, bevat, in
tegendeel, behalve een eigene kern, een Maleisch
dialekt met Tagalisch en Bissayïsch gemengd. Zon
derling is het, bij die omstandigheid, dat de inwoners
het vuur niet kenden, toen XXXXXXXXX ze in
1521 ontdekte. De bevolking beliep toen 60,000
zielen. Men kent Tinian, ANsoN's bekoorlijke
ververschingsplaats (348), thans onbewoond, en
Guan, als een Paradijs beschreven; onder de Span
jaarden versmolt die gehele bevolking op nauwe
lijks 900; in de tweede helft der vorige eeuw wer
den die weinigen op Guan verzameld, en waren in
1772 onder de weldadigen bevelhebber Xxxxxx
weder tot 1500 aangegroeid.
Van de taal der over het geheel weinig bekende
(348) Xxxx, bl. 285. - hun onkunde omtrent het vuur had
den zij, anders, met vele andere stammen gemeen, over welke de
berichten verzameld zijn door XxXXXX, Origine des loix, I. 68.
( 472 )
XXXXXXXXX, die in vijf hoofdgroepen verdeeld lig
gen, heeft men enkele, met gene andere taal ver
wante, woorden. Een weinig ten zuiden van de
oostelijkste derzelve, op 30 graden 39 minuten
noorderbreedte, 162 graden 5 minuten oosterlengte
xxx Xxxxx heeft MoNT EvERDE, met het Spaans
fregat de Xxxx xxx Xxxxxxx naar Lima stevenende,
29 eilanden in een omkring van tien mijlen ont
dekt, bewoond door een vreedzaam ras, van de
zelfde olijfachtige kleur, doch met platte neuzen
en zwart krullend, redelijk lang haar; zij naderden
het schip in twee praauwen, in elke waarvan een
blanke grijsaard was die veel aanzien scheen te
genieten. De eilanders weigerden aan boord te ko
men en de bevelhebber deed daarop het land niet
aan.
Ook op het Nederlands eiland is door de Ma
xxx Xxxxxxxxxxxxx en de Pollux, in 1825, het ko
perkleurige ras gevonden.
Het is onzeker of de MULGRAvE's eilanden on
der deze afdeling behoren, of onder de
2°.
De Oostelijke eilanden. Deze strekken, tussen
den 8sten en 28sten graad zuiderbreedte, door om
trent 60 graden lengte. Voorbij hun westelijkste
middaglijn en tussen 33 en 48 graden zuiderbreed
te ligt Nieuw-Zeeland, en van 19 tot 24 graden
noorderbreedte de groep der Sandwich - eilanden.
Enkele, nog verder verwijderde, eilanden steken
( 473 )
op uit dezen Oceaan, wiens oppervlakte een vier
kant van 4860 graden uitmaakt..
De inwoners van deze veeltallige plekken gronds
zijn in gewoonten en taal ten uitersten verschillen
de van andere volksstammen. Nopens hun af
komst zijn wij geheel aan gissingen overgelaten, en
xxxxxx het niet moeilijk valt te zeggen en aante
nemen dat de bevolking telkens oostelijker is ver
breid uit de westelijk gelegene, bestaat juist tegen
dien voortgang een grote bedenking, dat men in
die westelijker landen een ander, meer negeraardig,
ras aantreft. Is werkelijk die bevolking van Nieuw
Holland, van Nieuw-Caledonie, en nog verder uit
het westen, afkomstig, dan is zoowel het tijdvak
als de oorzaak raadselachtig aan welke wij dat
voortdrijven of doortrekken van het Zuidzee - ras
moeten toeschrijven. Met meer waarschijnlijkheid
brengt men het, met XxXXXXX , van de Carolinen
eilanden herwaarts; derzelver inwoners zijn in voor
komen niet ongelijk aan de oostelijke Zuidzee - ei
landers. De op zich zelf staande taal van deze,
beslist hier noch vóór noch tegen. De afstand van
600 zeemijlen is wel zeer groot om die met hunne
lichte vaartuigen te hebben afgelegd. Doch hier
komt de groep der Marshall- of Xxxxxxxx'x - eilan
den tussen beide, die zich omtrent onder de even
nachtslijn zuidoostelijk aan de grote keten scha
kelen. Zo wij dus deze zwarigheid al niet tellen,
daar ook het veel afgelegener Nieuw-Zeeland, en
het Paasch- eiland, mogelijk door schipbreukelingen
zijn bevolkt, dan blijft het nog onbeantwoord, van
( 474 )
waar, door een van gene tussenliggende rust
plaatsen voorziene zee, de Sandwich - eilanden het
zijn, op 700 mijlen afstands? Dit mogen wij in
het oog houden, dat er, met een zeer geringe
kennis aan enkele sterren, verbazende tochten ver
richt zijn, en dat weinige afgedrevene huisgezinnen
konden toereiken om de verschillende delen van
den aardbol trapswijze te bevolken. Dezen gang
bevestigt de Geschiedenis der mensheid, en de
taalkunde leent haar nieuwe bewijzen. Op alle de
ze ver uiteengespreide eilanden heerst een on
miskenbare hoofdtaal, in vele, na-verwante, dia
lekten, welker afwijkingen het merk dragen van in
een tijd te zijn voorgevallen toen de moedertaal
nog zeer weinig beschaafd was, zodat elke stam
haar naar plaatselijke invloed en omstandigheden
verder voor zich vormde, Nog meer. In deze
hoofdtaal, waaraan men, ter onderscheiding van die
der Negers, de naam van Australische kan ge
ven, is een stellige betrekking tot de Maleische
voorhanden, of liever tot een aloude Oost-Aziatische, waaruit de laatste ontstaan is.
En Zo de beschaafdheid van een volk de maatstaf geeft van
deszelfs ouderdom of lang gevestigd maatschappelijk
bestaan, dan komt, althans aan die tussen de
evennachtslijn en de zuiderkeerkring, de aanspraak
daarop toe. De zachte luchtstreek, de milde Na
tuur hebben hier de volkrijkheid ongemeen begun
stigd. FoRsTER berekent de verhouding der be
volking van Tahiti tegen de volkrijkste provincien
van Frankrijk, als 17 tot 1. De vrucht van den
( 475 )
Broodboom voedt hier van enen akker van 43560
vierkante voeten 10 tot 12 mensen gedurende
acht maanden, terwijl in Frankrijk 51550 vierkante
voeten slechts één mens gedurende zes maanden
voeden. Op de afgelegener en minder bevolkte
Sandwich - eilanden en Nieuw-Zeeland zijn de in
boorlingen vreedzaam en niet beledigend zoolang
zij niet getergd worden, maar, in dit geval, zijn
zij verschrikkelijk in hun woede, en verzadigen
die aan het vleesch van hun vijanden,
Van hare zeer vroege Aziatische afkomst heeft
de Australische taal de sporen behouden, want,
schoon zij meerlettergrepig is, is dit of in aflei
dingen of in zamenstellingen gelegen, want de
woorden ondergaan gene buiging. De wortels
zijn ten uiterste eenvoudig; een of meer klin
kers, of één medeklinker voor een klinker of
tweeklank maken een lettergreep, en deze taal
schijnt onmiddellijk uit een éénlettergrepige ont
staan. Dienvolgens hangt zij zeer veel van de klin
kers en de toonder uitspraak af. Er komen weinig
harde medeklinkers voor, op de Societeits-eilanden
hoort men de f, ch, g, k, s, z, niet; de taal is
er meer dan zacht, week en slepende. De herha
ling van het woord duidt de nadruk of het meer
voud aan. Orre: wind. Orre-orre : God der win
den. Op de Societeits - eilanden is het lidwoord
o, e, te, ta, van daar dat men het voor vele na
men behoort aftezonderen. Men kent, voor het
overige, uit Xxxx en anderen, proeven van deze
( 476 )
taal en kleine gedichten, in welke laatste men rij
men aantreft.
Verzamelen wij nu de eilanden over welke deze
taal verspreid is, onder een kort overzicht.
De vRIENDELIJKE- of scHIPPERs - EILANDEN,
honderd vijftig in getal, maar niet alle bewoond.
ScHoUTEN, LE MAIRE en TASMAN ontdekten er
enige van, die zij naar Hollandse steden noem
den. De taal is hier harder en met meer ophaling.
De socIETEITs- of GEZELSCHAPS - EILANDEN,
waarvan het bekende O-Tahiti, La nouvelle Cithere
van RoUGAINVILLE, het voornaamste is; de zacht
heid der taal evenaart er die der zeden.
De MARKIEzEN- of MENDozA- en xXXXXXXXxX'x-
EILANDEN. De Amerikaansche kapiteins XXXXXXXX
en XxXXXXx ontdekten er in 1791 en 1792 ver
scheiden nieuwe van. LANGSDORFF en KRUSEN
sTERN doen ze uitvoerig kennen (349).
De vLAKKE of LAGE EILANDEN ; ten zuiden der
vorigen; niet alle bewoond. BoUGAINVILLE, wAL
Xxx, XXXxX en cook hebben ook deze ontdekt en
beschreven,
(349) Zie ook Xx Xxxxxxxxxx 0000, xx, 00-00
( 000 )
XXXXx - xxxXXXX. Twee door een xxxxxx xx
xxxxxxxx eilanden met hoge bergruggen; elk groo
ter dan Java. Behalve het koperkleurig ras, heeft
men er ook zwarten met wollig haar gezien; den
kelijk uit Nieuw-Holland of Nieuw-Caledonie af
komstig.
Het PAAsCH - EILAND: wAIHoE ; ten zuidoosten
van de Vlakke eilanden, door vuurbergen verwoest,
de weinige inwoners vinden er nauwelijks hun
onderhoud. De harde, uit de keel klinkende tong
val komt het naast aan dien der Nieuw-Zeelanders.
De SANDwICH - EILANDEN. - Het graf van den
groten Ontdekker, en - bekend geworden omtrent
den tijd dat de veranderde wereldbetrekkingen de
scheepvaart hebben begonnen uittebreiden over den
groten noordelijken Oceaan (350).
(350) Zie over deze vaart LANGsporFF, I. 309,
BijVOEGSELs en VERBETERINGEN.
I. Stuk, bl. 11 aan het einde der noot, voeg
bijt en RUDIGER, Grundrisz ciner Geschichte der
menslichen Sprache, s. 7-13.
Bl. 38, regel 7, achter te denken, voeg bij:
Wat ook sommige wijsgeren zich daarvan, te kun
xxxx, mogen voorgesteld hebben,
Bl. 80, 89, 94, 96, 97 en 99, in plaats der
Nos 1°. 2°. 3°. 4°. 5°. 6°. zet: I. II. III. IV. V.
VI.
Bl. 122, achter regel 9, voeg bij: volgens som
migen draagt het Bali of Pali ook de naam van
Magadhi, naar Magad, een zuidelijk gedeelte van
Xxxxx, en zou dit gewest het moederland van de
zen tongval zijn.
Bl. 138, boven Zwervende volksstammen zet II.,
en boven Heidens 1°. en op bl. 140 boven Af
gans 2°.
Bl. 179, regel 7 van onderen, voeg bij: over
het Mozarabisch in Spanje zie nader het II. Stuk,
bl. 97.
Bl. 185, laatste regel, in plaats van: een op
schrift, lees: opschriften in het eiland Cyprus en
XXXXXXXX een grafschrift te Athene hebben ge
vonden.
Bl. 188, regel 16, achter vermaagschapt zijn,
voeg bij : EUDoxus kent aan de Armeniërs ene
Phrygische afkomst en taalverwantschap toe, bij
sTEPHANUs, de urbibus, op Armenia. Zie ook
aldaar n°. 65.
Bl. 199, regel 4, vóór Oostelijk, zet: 3°.
Bl. 255, regel 8, achter aantewijzen, voeg bij:
gelijk anderen dit in Amerika en bij Negers op de
westkust van Afrika hebben gemeend te kunnen
doen. - .
Bl. 349, regel 8 van onderen, achter jutsche
uitspraak, voeg bij: die vooral op het eiland Mors
het meest afwijken.
II. Stuk, bl. 80, regel 4 van onderen, achter
verbastering, voeg bij: waaromtrent men, in het
algemeen, kan aanmerken, dat de taal die de in
mengsels aanneemt, gewoonlijk de vorm bepaalt,
waarin zij dezelve naar haren aard kneedt.
Bl. I 19, regel 11, achter Wallachen, voeg bij:
en Moldaviërs. -
Bl. 119, regel 14 , achter verwisseld hebben, voeg
bij: onder de Moldavisen metropoliet Theoctis
tus, om zich des te stelliger te verwijderen van de
R. K. Kerk, tot welke, na de Kerkvergadering te
Florence in 1439 gehouden, deszelfs voorganger
was overgegaan.
Bl- 381, in de noot , lees : het Creoolsch op
Curaçao is enigzins verschillend van beide.
DRUKFEILEN.
I. Stuk, bl.
top op
op 99
top 99
II. Stuk, bl,
99 yy
65, XXXXXXXXX, xxxx: XXXXXXXXXX.
231, Atlantische, Aleutische.
238, r. 5, oudere ras, andere ras.
241, moet het n°. IV. vervallen.
96, in de noot, rotsblokken, lees :
rotsbrokken.
433, reg. 2, coRVER, lees: CARVER.
BIJLAGE 1
Koningin Xxxx Xxxxx: de Israëlische koningin van Ierland
Door Xxxxxxx Xxxxxxxx
Ierland heeft een geweldige geschiedenis . Xxx xx Xxxxx koningen, bijvoorbeeld de koningen van Ulster, wordt gezegd dat ze afstammen van de Egyptische farao's, met name de farao Xxxxxxxx, die in de oudheid naar Ierland kwamen om asiel aan te vragen bij de Romeinse legioenen, die vastbesloten waren elke dreiging te elimineren om het overwicht van de Romeinse keizer, vooral degenen die regeerden door het Goddelijke Recht van Koningen zoals de Egyptische farao's geloofden te hebben gedaan. Egyptische schepen bereikten inderdaad Ierse kusten. Omdat het buiten het bereik van de Romeinse wereld lag, werd het gezien als een plaats van asiel en veiligheid voor degenen die hun toevlucht zochten. En omdat de Egyptische vorsten hun leven in gevaar vonden onder Romeinse bezetting, zochten velen van hen troost op het Smaragdgroene Eiland.
De
Israëlische prinses Xxxx Xxxxx, de dochter van koning Xxxxxxxx, werd
weggestuurd tijdens de dagen van de Babylonische invasie van het
Heilige Land om veiligheid te zoeken in het land dat al lang bekend
staat om het bewoond te worden door de Tuatha de Danaan, beter bekend
als de stam van Xxx. Xxxx
Xxxxx zou een geëerde koningin worden in haar geadopteerde land en
zou zelfs trouwen in de koninklijke familie van Ierland. En
omdat het Joodse geloof accepteert dat elke afstammeling van een
Joodse moeder Joods is die de nakomelingen van Xxxx Xxxxx tot
Israëlieten zou maken. Hoe
ironisch dat het racistische eufemisme, "Hij moet Iers zijn"
dat vroeger werd gebruikt in verwijzing naar iemand die een volgeling
van het Jodendom is, gedeeltelijk waar zou moeten blijken te zijn,
omdat de Israëlische stam bekend als de Stam van Dan bekend is zich
te hebben gevestigd in Denemarken en Ierland.
Tijdens
de vernietiging van Jeruzalem, door de troepen van koning
Xxxxxxxxxxxx in 588 voor Christus, verborg Xxxxxxx zich met de
dochter van Xxxxxxxx, Xxxx Xxxxx, onder de tempel van Xxxxxx, in een
grot waar de ark van het verbond samen met de zuil van Xxxxx bekend
stond als de Bethel / Xxx Xxxx Xxxxx , wat de troon van koning Xxxxx
xxx Xxxxxx is. In
de Ark van het Verbond werden de oorspronkelijke vijf boeken van
de Thora en de stenen tabletten bewaard, waarop de tien geboden
werden geschreven, die aan Mozes werden gegeven in Horeb in Sinaï.
Xxxxxx, de schrijver van Xxxxxxx, kwam en vertelde hen dat de kust schoon was, dus bracht Xxxxxxx Xxxx Xxxxx en de heilige relikwieën naar Mizpa en vervolgens naar Tahpanhes (Tanis) in Egypte, waar het voorlopig veilig was. Daar verbleven ze in een paleis dat door Xxxxx Xxxxxx aan Xxxx Xxxxx werd gegeven, die haar als zijn eigen dochter adopteerde. Het paleis, hoewel nu in puin bij Tel Defneh, staat nog steeds bekend als Quasr Bint el Jehudi, wat 'Paleis van de dochter van Xxxx' betekent. Xxxx Xxxxx voorzag dit zelfs in haar boek.
De koninklijke partij verbleef tijdelijk in Tanis totdat Xxxxxxx door Xxxxxxxxxx keuzevrijheid een waarschuwing ontving dat Xxxxxxxxxxxx van Babylon van plan was Egypte binnen te vallen en dat zij de ark moesten verlaten en verwijderen naar de beoogde veilige plaats. Xxxxxxxx'x groep verliet Xxxxx op een maanloze bewolkte nacht, varend in een schip van Tyrus, bestuurd door een Daniet genaamd Buchi zoon van Xxxxx, die vergezeld was door zijn zoon Xxxxxx, naar Carthago, waar ze drie weken later aankwamen, anker offshore wegen zonder te ontschepen . Bij zonsondergang blies een sterke wind uit de woestijn, dreef hen naar het noorden en scheurde hun zeilen. Op de zevende dag kwamen ze een kleine baai binnen door de monding van een onbekende rivier die van oost naar west liep, waar ze voor anker lieten vallen.
Xxxxx
trekken om te zien wie aan wal zou gaan om uit te vinden waar ze
waren, het lot viel op Boedan, de zoon van de piloot, die aan wal
roeide in hun skiff. Boedan
ving een local en bracht hem aan boord van het schip zodat de piloot
Buchi, die een polyglot sprak die in talen was begaafd, hem kon
vragen waar ze waren. Ze
ontdekten dat ze in de Tiber-estuarium waren en kregen het advies om
koste wat het kost Rome te vermijden. Xxxxxxx
maakte veel van dergelijke profetieën over Rome, inclusief over de
tijd van de Romeinse kruisiging van Xxxxx en verder. Vandaar
voeren ze verder tussen Corsica en Sardinië, waar Xxxxxxx
profeteerde dat Xxxxxxxx in de laatste dagen tevergeefs Rusland zou
aanvallen.
De
groep van Xxxxxxx arriveerde al snel in Gibraltar, de poort,
die bestond uit een rots in de vorm van een leeuw. Daar
werd Xxxx Xxxxx door de Gaditische Israëlieten tot koningin
uitgeroepen, die zich daar hadden gevestigd en de rots zelf
schreeuwde zelfs haar naam uit en erkende haar als zijn
koningin. Teia
vond dat veel van de inwoners Melcarth aanbaden, beter bekend als
Neptunus, en veroordeelde hen voor hun afgoderij. Er
was zelfs een idool van Neptunus bij een heiligdom en de idool hield
een gouden drietand in zijn rechterhand, die Elier, de heerser van
Gibraltar, beval van het idool te worden genomen en aan Teia Tephi
werd gegeven om met de Olive-takje mee te gaan had meegebracht uit
Jeruzalem. Maar
toen de priesters worstelden om de drietand te verwijderen, werd het
idool in tweeën geslagen.
Tijdens
hun verblijf van vijf maanden maakten koningin Teia en de profeet
Xxxxxxx veel profetieën over de toekomst van Gibraltar, waarvan er
nog maar één in vervulling gaat. De
bemanning van het Tyrische schip dat hen naar Gibraltar bracht, was
kwaadaardig en beraamde zich om Xxxxxxx, Xxxx Xxxxx en de anderen te
vermoorden, maar drie maanden na hun aankomst werd het kwaadaardige
complot van de bemanning ontdekt en verijdeld, dus vluchtten ze in
schaamte naar Egypte.
Op
hun weg terug naar Egypte zonk het Tyrische schip zonder
overlevenden, wat verklaart waarom niemand wist waar de Ark ging
nadat het Tanis had verlaten. Dit
werd bevestigd door Xxxxxx, die een visioen zag van het schip dat
vlak voor zijn dood stierf, op tachtigjarige leeftijd overleed en
begraven werd in Caer Teia, Gibraltar.
Tijdens hun verblijf in Gibraltar werd de ark bewaard in de grot van St. Xxxxxxx in de Rots van Gibraltar. Xxxxxxx, naar wie de grot is vernoemd, is de aartsengel die Mozes in Xxxxxxxx grot onderwees lang vóór de geboorte van Xxxxx, zoals opgetekend in Soera 18 van de Koran. Hij staat ook bekend als Christus de Geest-Wezen, Gods oudste zoon, die wordt verondersteld te zijn geïncarneerd als Xxxxx. In de Bijbel, de Koran, de eeuwen van Xxxxxxxxxxx en het boek van Xxxxx wordt geprofeteerd dat Xxxxx de Christus naar Ierland zal terugkeren en volgens de profetieën van Xxxxxxxxxxx de herstelde ark van het verbond als onweerlegbaar bewijs voor de wereld zal onthullen dat het Ierse volk zijn echte Israëlieten.
Twee maanden nadat het Tyrische schip Gibraltar had verlaten en tot zinken was gebracht, hielpen de Milesische bondgenoten van de Gadieten de partij van Xxxxxxx door een Grieks schip te veroveren, dat vervolgens met de hulp van Xxxxx, de zoon van Xxxxx, de heerser van Gibraltar, zeilde en hen over de baai leidde. xxx Xxxxxxxxx en xxx xx Xxxxxx xxxx Xxxxxxx xx Xxxxxx. Daar stelde Xxxxxxx hen voor aan Xxx Xxxx, de Israëlische heerser, die net als de Egyptische farao voor hem, Xxxx Xxxxx als zijn dochter adopteerde. Ith vertelde hen over zijn vermiste zoon genaamd Xxxxxxxx, die enkele jaren eerder met zijn vijf schepen was weggevaren en vermoedelijk dood was, maar dat, zoals we zullen leren, een verkeerde veronderstelling bleek te zijn.
Toen ze Xxxxxxx op weg naar Ierland verlieten, raakten ze gevangen in een hevige storm die zeven dagen duurde en braken de roeiriemen en het roer van hun boot, zodat ze de richting van het schip niet konden controleren. Nadat ze enkele dagen naar het noorden waren geblazen, zagen ze land en de wind leidde hun boot recht de baai in Mara-Zion in, in de buurt van St. Xxxxxxx'x Mount in Cornwall. Dit zorgde op wonderbaarlijke wijze ervoor dat ze niet onaangekondigd en onbeschermd in Ierland zouden landen. In Mara-Zion ontmoetten ze Xxxxxx, de machtige Israëlische heerser van Cornwall, die een bloedverwant was van Ith Xxxx xxx Xxxxxxx en een bondgenoot van Xxxxx Xxx Xxxx xxx xx Xxxxx van Gibraltar. Elatha verwelkomde hen en zorgde ervoor dat hun boot werd gerepareerd. Vervolgens stuurde hij een bericht naar de koning Xxx ri van Ierland om te zeggen dat Xxxx Xxxxx, de koningin van Jeruzalem, zou komen en vroeg om een garantie voor een veilige doorgang voor haar.
Toen
Xxxx Xxxxx en Xxxxxxx Xxxxxx op de hoogte brachten van de val van
Jeruzalem, weende hij bitter, wat Mara-Zion zijn naam gaf, die
Hebreeuws is, en niet Cornish of Engels, en betekent "Bitter
voor Jeruzalem". Elatha
raadpleegde Xxxxxxx en werd getroost door de wetenschap dat alle
beloften die God aan zijn vriend Xxxxxxx had gedaan, zouden worden
vervuld, wanneer Xxxxxxxx uit de stam van Xxxxxx / Xxxxxx zou komen
en opnieuw alle twaalf stammen van Israël zou herenigen, inclusief
de Ierse Danieten.
De
Ierse koningen bij het ontvangen van de boodschap van Xxxxxx,
reageerden met hun antwoord, een welkomstboodschap en veel geschenken
van goud en zilver aan Xxxx Xxxxx om haar te tonen dat ze veilig zou
zijn en dat ze allemaal haar gunst zochten, sommigen stelden haar
zelfs hun hand op in het huwelijk. Xxxxxxxx
stuurde het meest gekoesterde erfgoed van zijn familie, een sieraad
genaamd de "Zon van Xxxxx", verwijzend naar de beroemde
Xxxxx xxx Xxxxx voor wie duizend oorlogsschepen waren
vertrokken. Zijn
vaders zouden het kostbare erfstuk hebben bewogen als oorlogsbuit in
de Slag om Troje, waar zijn Zarahitische voorouders en de Griekse
voorouders van het Ierse volk, inclusief Xxxxxxx, hun beroemde
Trojaanse paard hadden gebouwd, dat de Trojanen in de val had gelokt
en hen had toegestaan om de stadsmuren te doorbreken.
Na hun positieve antwoord en uitnodiging te hebben ontvangen, stuurde Xxxxxx zijn zoon Xxxxxxxx, die Xxxxx was, de kampioen van de koning van Ulster en drieënvijftig schepen, met tweeduizendvijf man, om Xxxx Xxxxx veilig naar Ierland te begeleiden. Xxxxxxx werd op dat moment door Goddelijke keuzevrijheid geadviseerd om de Ark van het Verbond in een afzonderlijk schip te nemen en zich te verbergen. Hij werd gewaarschuwd dat er een opstand zou komen en het was nog niet veilig om de Ark van het Verbond naar Tara te brengen.
Xxxx
Xxxxx arriveerde met de Bethel / Xxx Xxxx Xxxxx en haar twee
dienstmaagden in Pen Edair (Binn Eadair - Howth), nabij Ath
Cliath (Dublin) Ierland op 18 juni 583 voor Christus. Ze werd begroet
door Xxxxxxxx, de High King (Xxx xx - Xxxxxxx, waarschijnlijk
afkomstig van de berg Hermon op de Golan-hoogvlakte, de
oorspronkelijke nederzetting van de stam van Xxx) en Xxxxx, de xxxxxx
en intieme vriend van de koning, tussen wie ze aan wal werd
gebracht. Beiden
werden meteen verslagen met de buitengewone koningin. Xxxx
Xxxxx kende alleen de identiteit xxx xx xxxxxx Xxxxx en wist niet dat
de andere persoon die haar droeg eigenlijk Xxxxxxxx was, de Hoge
Koning, met wie ze voorbestemd was om te trouwen. Ze
verbleef die nacht in het fort van Xxxxxxxxx, dat op de top van Howth
Hill werd gebouwd.
Xxxxxxxx,
die werd weggeroepen om zijn gekidnapte zus te redden, had als kind
een visioen gekregen en gezegd dat hij niet mag trouwen, ongeacht hoe
lang hij in jaren is verstreken, want op een dag zou zijn koningin
uit het oosten komen. Toen
hij het bericht van Xxxxxx ontving dat de koningin uit Jeruzalem zou
komen om in Ierland te wonen, besefte hij dat zijn wachten bijna
voorbij was en zijn jongensvisie op het punt stond uit te komen.
Teia
Tephi werd vervolgens geëscorteerd naar Xxxxxxx Xxxxxxx (De heuvel
van Tara), waar ze aankwam op 20 juni 583 voor Christus en werd
begeleid naar het huis dat al voor haar was voorbereid (Xxxx Xxxxxxx
- Fort van het zaad), waar de Druïden hadden 'Jeruzalem' in het
Hebreeuws boven de deur geschreven.
In
Tara waren er een aantal priesters, die de satanische Baäl-religie
volgden en die een fallische zuilsteen hadden opgericht om de
mythische heidense goden te aanbidden die worden geassocieerd met
Xxxx, de demonische vruchtbaarheidsgod. Xxxx
Xxxxx had de Xxxxx of “Gods Wetten” met zich meegebracht, waarin
staat dat het aanbidden van valse goden en het maken van gesneden
beelden ervan strikt verboden en strafbaar is met de dood (het Tweede
Gebod), dus beval ze dat de obscene stenen fallus verwijderd moest
worden onmiddellijk en de Xxxxxx Xxxxx / Xxx Xxxx (Gods troon van
Israël) wordt geïnstalleerd op zijn plaats op de Forrad
(inhuldigingsheuvel).
De
Baal-priesters luisterden eerst niet naar haar en lieten de fallische
steen op zijn plaats. Ze
besloten toen dat ze zouden kiezen met wie Xxxx Xxxxx zou trouwen
door een pijl in de lucht te schieten, zodat de stoel die het dichtst
bij de pijl terechtkwam degene zou zijn die met Xxxx Xxxxx zou
trouwen. Om
te beginnen schoten ze pijlen af van een boog die aan Xxxx was
gewijd, zonder succes vanwege de wilde onnauwkeurigheid.
Er
werd toen besloten dat de Bow of Strength (Xxxxxxx Xxx), omdat Xxxxxx
een van hun Danitische voorouders was, in plaats daarvan moest worden
gebruikt. Samsons
Bow werd vergezeld door drie pijlen die veel waarder waren, maar
voordat het kon worden gebruikt, moesten ze iemand vinden die sterk
genoeg was om de boog te spannen. De
breedste man op het eiland was Ethdan, die zich inspande om de boog
ver genoeg te buigen om het touw te passen, maar het lukte hem
uiteindelijk toen het touw in de groef op zijn plaats klikte. Xxxxxx
ging snel naar het midden van de cirkel, ging liggen, legde zijn
voeten tegen de boog en vuurde de eerste pijl, die met een gouden
punt was, in de lucht en deze kwam naar beneden met een lichtstraal
die de Lia Fail Stone ( Xxxxxx Xxxxx - House of God). Dit
symboliseerde het feit dat Xxxx Xxxxx eerst en vooral moest trouwen
met God en zijn wetten die in de Torah werden gevonden en haar volk
nederig dienden als hun koningin.
Hoewel
het delen van kwesties door het gebruik van pijlen door de Goddelijke
wet verboden was, werd in dit geval een belangrijke uitzondering
gemaakt om ervoor te zorgen dat de goed opgestelde plannen van de
Heer niet zouden worden gedwarsboomd. Daarom
wordt aangenomen dat de pijlen op wonderbaarlijke wijze werden
verstoord en gemaakt om te gaan waar Hij wilde dat ze
gingen. Ondertussen
keek Teia angstig om zich heen naar de sterke maar zachte man met wie
ze zich bij Xxxxx meteen veilig had gevoeld, zonder resultaat.
De tweede te verzenden pijl had een zilveren punt, die neerkwam op de stoel van Eochaidh, de Hoge Koning van Ierland, wat aangeeft dat Xxxxxxxx de man was met wie Teia voorbestemd was om te trouwen. Xxxxx wist niet dat Xxxxxxxx degene was waarnaar ze zocht of dat dit zijn stoel was omdat er op dat moment niemand in zat. Dientengevolge besloten ze de laatste van de drie pijlen af te vuren met de Bow of Strength, die een gebogen schacht en een punt van lood had. Terwijl ze de pijl afvuurden, draaide hij weg naar de zijkant die op de juiste manier draaide als een slang en de fallische Baäl-zuil raakte, waarbij de vergulde horens in het proces werden afgeslagen, waarmee werd bewezen dat Baal-aanbidding verboden was vanwege zijn slechte en satanische aard.
Toen de mensen zagen wat er was gebeurd, realiseerden ze zich dat de eerdere waarschuwingswoorden van Xxxx Xxxxx waar waren, dus de Druïden bekeerden zich en namen haar kant tegen de Baäl-priesters en verwijderden de fallische Baäl-pilaar uit de Inhuldigingsheuvel (Forrad) en begraven het in de buurt waar Duma na nGiall (Teamur - Tephi's wall - nu bekend als The Mound of The Hostages), waar het vandaag staat.
Xxxxxxxx xx Xxx xx (de Xxxx Xxxxxx), wiens stoel de zilveren pijl had geraakt, kwam aan en stelde zich voor aan Xxxx Xxxxx. Teia herkende hem onmiddellijk als degene die ze had ontmoet en verliefd werd op Xxxxx en wist dat hij degene was met wie ze voorbestemd was om te trouwen, haar hart vervullend van vreugde. Ze gaven vervolgens hun trouwbeloften over de Lia Fail / Xxxxxx Xxxxx, en Teia Tephi stond op de Xxx Xxxx, waar ze werd uitgeroepen tot koningin van heel Ierland.
Aangezien Eochaidh uit de Zarah-tak (de 'Rode Hand') kwam en Teia Tephi uit de lijn van Xxxxx xxx xx Xxxxxx-tak van Juda, verzegelde hun huwelijk de breuk die eeuwen geleden werd veroorzaakt toen de tweelingzonen van Juda werden geboren. Deze huwelijksvereniging, die plaatsvond in Rath na ri (het Fort van de koningen) in Tara in Royal Meath, wordt herdacht op de Ulster-vlag, waar de 'Rode Hand' van Zarah onder de koninklijke single op de Jodenster is gemonteerd Kroon, symboliseert de vereniging van de twee koninklijke lijnen die uit Juda zijn voortgekomen.
De fallische zuilsteen gewijd aan Xxxx, die nu ten onrechte en godslastering de Xxx Xxxx wordt genoemd, werd herontdekt en ergens tussen 1839 en 1845 op de Inhuldigingsheuvel in Tara geplaatst. De echte Xxx Xxxx is ook bekend als Bethel, wat 'Huis van God 'in het Hebreeuws en er wordt geprofeteerd dat Xxxxxxxx zal komen en zal worden ingehuldigd Koning van de Israëlieten, inclusief de Danieten van Ierland, op de Lia Xxxx Xxxxx in Tara, er zou geen grotere belediging voor God of Christus kunnen zijn dan een stenen fallus te noemen de Lia Fail.
Dit is godslastering van God wiens huis, waar zijn geëerde zoon zou moeten komen en leven, een stenen fallus is en dat Xxxxxxxx erop zou komen zitten. De verkeerde naamgeving van de obscene fallische steen in Tara wordt door velen verondersteld Ierland te hebben vervloekt, wat tot de Grote Hongersnood van 1845-52 heeft geleid, die tot op de dag van vandaag nog steeds de "vloek van Xxxx" wordt genoemd. Vanaf 1845 wordt geschat dat de zes jaar hongersnood meer dan een miljoen Ieren heeft gedood en nog eens miljoen het land in wanhoop heeft verlaten.
Ierland was halverwege de 19e eeuw een agrarisch land met een bevolking van acht miljoen, die tot de armste mensen in de westerse wereld behoorden. Slechts ongeveer een kwart van de bevolking kon lezen en schrijven. De levensverwachting was kort, slechts veertig jaar voor mannen. Xx Xxxxx trouwden vrij jong, meisjes op zestien, jongens op zeventien of achttien, en hadden de neiging om grote gezinnen te hebben, hoewel de kindersterfte ook vrij hoog was.
Uit een Brits onderzoek in 1835 bleek dat de helft van de plattelandsgezinnen in Ierland in modderhutten zonder ramen zonder eenkamer woonden zonder schoorstenen. De mensen leefden in kleine gemeenschappelijke clusters, bekend als clachans, verspreid over het prachtige landschap. De hutten zijn gebouwd voor maximaal twaalf personen, slapen in stro op de kale grond en delen de ruimte in veel gevallen met het varken en de kippen van de familie. In sommige gevallen waren bewoners van moddercabines eigenlijk de onteigende nakomelingen van Ierse landgoed-eigenaren. Het was niet ongewoon voor een bedelaar in Ierland om te vermelden dat hij in feite de afstammeling was van een oude Ierse koning. Als dit niet duidt op een val van genade veroorzaakt door een grote vloek, dan smeekt het om uitleg.
Het grootste deel van het Ierse platteland was eigendom van een Engelse en Anglo-Ierse erfelijke heersende klasse. Velen waren afwezige verhuurders die hun eigendommen een of twee keer per jaar of helemaal niet bezochten. Ze waren hoofdzakelijk protestants en bezaten titels van enorme stukken land die door Britse veroveraars zoals Xxxxxx Xxxxxxxx in beslag waren genomen van inheemse Ierse katholieken. De verhuurders gebruikten vaak lokale agenten om hun landgoederen te beheren terwijl ze hoog op het varken leefden van de huursommen van onteigende Ierse katholieken.
In
heel Ierland huurden protestanten, bekend als tussenpersonen, grote
hoeveelheden land op de verschillende landgoederen, en verdeelden het
land vervolgens in kleinere bedrijven, die ze huurden aan arme
katholieke boeren. Het
systeem van tussenpersonen begon in de jaren 1700 en werd een
belangrijke bron van ellende omdat ze landgoederen onderverdeelden in
kleinere en kleinere pakketten terwijl de huur elk jaar werd verhoogd
in een praktijk die bekend staat als rack-huren.
De
gemiddelde pachtboer leefde op een bestaansniveau op minder dan tien
hectare. Deze
katholieke boeren werden meestal als vrijwillige huurders beschouwd
en konden op korte termijn worden uitgezet op verzoek van de
verhuurder, zijn agent of tussenpersoon. Bij
wet werden alle verbeteringen die ze aanbrachten, zoals het bouwen
van een stenen huis, eigendom van de verhuurder. Er
was dus nooit een stimulans om hun levensomstandigheden te
verbeteren.
De pachtboeren lieten vaak landloze arbeiders, gekend als cottiers, op hun boerderijen wonen. De cottiers voerden dagelijkse klusjes uit en hielpen de jaarlijkse oogst binnen te halen als betaling van de huur. In ruil daarvoor mochten ze een kleine hut bouwen en hun eigen aardappeltuin houden om hun families te voeden. Andere landloze arbeiders huurden kleine bemeste aardappelpercelen van boeren, waarbij een deel van hun aardappeloogst werd opgegeven als betaling van de huur. Arme Ierse arbeiders werden meer dan wie ook volledig afhankelijk van de aardappel voor hun bestaan. Ze leefden ook in een staat van permanente onzekerheid met de altijd aanwezige dreiging van hun land te worden gegooid.
De meest vruchtbare landbouwgrond werd gevonden in het noorden en oosten van Ierland. Het zwaardere bevolkte zuiden en westen hadden grote stukken wetland en rotsachtige grond. Bergen en moerassen bedekken ongeveer een derde van Ierland. Tegen het midden van de 19e eeuw was de dichtheid van Ieren die op gecultiveerd land woonden ongeveer zevenhonderd mensen per vierkante mijl, een van de grootste bevolkingsgroepen in Europa.
Aardappelen komen niet oorspronkelijk uit Ierland, maar zijn waarschijnlijk afkomstig uit het Andesgebergte in Peru. In de vroege jaren 1500 vonden Spaanse veroveraars de Inca's die de groente verbouwden, die de Spanjaarden patata noemden. Ze werden teruggebracht naar Europa en bereikten uiteindelijk Engeland, waar de naam veranderde in aardappel. Rond 1590 werden aardappelen geïntroduceerd in Ierland, waar boeren snel ontdekten dat ze het goed deden in de koele, vochtige grond van hun land. Een hectare aardappelen die gedijt in bemeste grond, kan tot twaalf ton aardappelen opleveren, genoeg om een gezin van zes jaar lang te voeden met voldoende tijd om het vee te voeden.
Tegen de 19e eeuw was de aardappel het basisgewas geworden. Meer dan drie miljoen Ierse boeren bestonden uitsluitend uit de groente, die rijk is aan eiwitten, koolhydraten, mineralen en vitamines zoals riboflavine, niacine en vitamine C. Het is mogelijk om alleen op een dieet van aardappelen te blijven, hoewel de Ieren vaak dronken een beetje karnemelk bij hun maaltijd en soms gebruikt zout, kool en vis als smaakmaker. In feite waren Ierse boeren gezonder dan hun tegenhangers in Engeland of Europa, waar veel minder voedzaam brood het basisvoedsel was.
Ierse
boeren gebruikten een oude 'luie bed'-planttechniek. Met
behulp van een eenvoudige schop markeerden ze eerst lange parallelle
lijnen in de grond ongeveer vier voet uit elkaar over het hele
perceel. Tussen
de rijen stapelden ze een mengsel van mest en geplette schelpen op en
draaiden de omringende zode hierop om, waardoor het gras op zijn kop
bleef liggen. Pootaardappelen
werden tussen het omgedraaide gras en de laag kunstmest ingebracht en
vervolgens met vuil ingegraven langs de gemarkeerde lijnen
begraven. Het
aardappelbed werd dus ongeveer een voet van de omringende grond
opgeheven, met een goede afvoer via de nieuw gegraven parallelle
geulen.
Het
planten gebeurde in het voorjaar vanaf St. Xxxxxxx'x Day. De
meeste arme Ieren kweekten een variëteit die bekend staat als
Lumpers, een hoogproductieve, maar minder voedzame aardappel die pas
in september of oktober volgroeide. Elk
jaar voor de armen waren juli en augustus de hongermaanden, omdat de
oogst van het voorgaande jaar oneetbaar werd en de huidige oogst niet
helemaal klaar was voor de oogst. Dit
was de jaarlijkse 'zomerhonger', ook wel 'maaltijdmaanden' genoemd,
die verwijst naar haver- of gerstmeel dat uit noodzaak werd gekocht
bij prijsmeesters. Tijdens
de zomerhong namen vrouwen en kinderen uit de armste gezinnen hun
toevlucht langs de kant van de weg terwijl de mannen tijdelijk werk
zochten in de oogstvelden van Engeland.
Tegen
de herfst waren de aardappelen klaar om te worden geoogst, zorgvuldig
bewaard in kuilen en gegeten tijdens de lange winter tot in de lente
en de vroege zomer. De
Ieren consumeerden op deze manier naar schatting zeven miljoen ton
per jaar. Het
systeem werkte jaar na jaar en de mensen hielden vol zolang de
aardappeloogst niet faalde.
Als reactie op de godslasterlijke daden van de Baal-aanbidders en de onrechtmatige instillatie van de fallische zuilsteen als de Lia Fail, begon Teia Tephi de Torah in Ierland te vestigen. De Torah is volkomen rechtvaardig en oordeelkundig als een wetboek, waarbij iedereen ongeacht klasse onder één systeem wordt verenigd. Onder de Torah kan niemand iemand anders onderdrukken door hun eigen zelfzuchtige mening of wetten en belastingen aan hen op te leggen, dus niemand kan zichzelf heersen over anderen, omdat alle mensen gelijk geschapen zijn in de ogen van God.
Omdat Ierland was verdeeld in vele kleine koninkrijken met elk een eigen koning of krijgsheer die hun eigen zelfbedienende wetten had opgesteld, hielden veel van deze koningen en krijgsheren niet van de Thora, omdat ze volgens Gods wetten zich zouden moeten herverdelen de rijkdom die ze zich van het volk hadden toegeëigend. Ze zouden eerder leiden dan 'regeren' zoals de gelijken van de mensen, of dienaren zoals een rechtmatige xxxxxx xxx xxxxxx (Xxxx. 00: 14-20), in plaats van zichzelf valselijk boven hun volk te plaatsen als een aristocratische kaste van uitbuiters.
Xxxxxxxx
Xxx Xxxxxx, de kampioen van koning Nuadh van Ulster, was een van de
kwaadaardige heersers die zich niet wilden conformeren aan de wetten
van de Thora. Hij
kreeg de steun van andere egoïstische koningen en heersers van
Ierland, Schotland, Wales en Engeland, die zijn onrechtmatige
ideologie deelden. Xxxx
probeerde zelfs de steun van Xxxxxx te zoeken (wat wijsheid
betekent), maar ze was rechtvaardig en te wijs om tegen Gods
uitverkorene te vechten, dus weigerde hij zich bij zijn zoon te
voegen in wat hij beschouwde als een godslasterende rebellie tegen
Gods verbond.
Ondertussen
reisden koningin Xxxxx en Kimg Xxxxxxxx naar het noorden om Xxxxx,
koning van Ulster, te bezoeken, waar ze werden vermaakt in Navan
Fort. Ze
reisden van Navan Fort naar Mullagh, waar ze raad hielden over de
rebellen. Dala
uit Ath Cliath (Dublin) kwam dichtbij de poort van Mullagh en
beledigde hen. Xxxxx
rende naar voren en stuurde de belediging terug. Hij ramde een harde
appel in Xxxx'x mond, brak zijn tanden en zorgde ervoor dat hij
achteruit wankelde van de pijn, waarna hij in elkaar zakte met de
appel die nog in zijn kaken zat. Xxxxx
ging achter Xxxx aan met wat xxxxxxxxxx om zijn verwonding te
verzorgen en ontmoette Xxxxxxxx, de eens vermiste en vermoedelijke
dode zoon van Xxx Xxxx van Spanje. Nadat
hij elkaars identiteit had vastgesteld door middel van een charmante
vraag-en-antwoordherkenningsscène, zwoer Xxxxxxxx trouw aan zijn
stiefzuster, koningin Xxxxx.
Xxxxx vertelde hem hoe bezorgd zijn vader, Xxx Xxxx, was over zijn welzijn, en vroeg hem om hem onmiddellijk te contacteren met nieuws over zijn overleving. Xxxxxxxx nam toen Xxxxx naar het zuiden om zijn kamp in Bregia te bezoeken en stelde haar voor aan zijn mannen. De kracht van Xxxxxxxx splitste en sommigen volgden hem om zich bij Tephi aan te sluiten, terwijl anderen vertrokken om zich bij de rebellen aan te sluiten. Ze besloten later opnieuw naar het noorden te gaan om Xxxxx te informeren dat ze erin waren geslaagd nieuwe bondgenoten te verzamelen.
Op hun reis ontmoetten ze Xxx Xxxx, die Xxxxxx had verteld dat zijn zoon, Xxxxxxxx, gezond en wel leefde en in Ierland woonde. Bij het horen van de blijde tijdingen haastte Xxx zich naar Ierland om zijn lang verloren zoon te bezoeken. Bij deze gelukkige hereniging werd xxxxxxx nieuws ontvangen dat een opstand onder leiding van Xxxxxxxx was gestart tegen Xxxx Xxxxx en de Torah, dus keerde Xxx terug naar Spanje om zijn forcces te verdedigen ter verdediging van koningin Xxxxx.
Op
weg naar Howth, vanwaar hij terug naar Spanje zou vertrekken, werd
hij aangevallen door drie mannen van Tyre - Tyrians (in de Ierse
legende bekend als de zonen van Xxxxxx - die hij eerder uit Eber
(Spanje) had verdreven. De drie schurken stenigden hem ter dood en
begroeven hem onder een stapel stenen op een plaats die nu Cian aneus
Mor of Ceanannus Mor (Kells) wordt genoemd, wat betekent Grote Cian
uit het zuiden (de koning van Spanje). Spanje was ook bekend als de
Sunlands of the South Toen Xxxxxxxx later hoorde wat er van zijn
vader was geworden, spoorde hij de drie schurken op die hem hadden
vermoord en begroef ze onder dezelfde stenen die ze Ith Xxxx hadden
gedood en begraven.
Xxxx
Xxxxx, Eochaidh, Lughaidh en Armagh kwamen aan in Navan Fort en
Lughaidh speelde een grapje op de bewakers waar Xxxxx, de koning van
Ulster, woonde. Ze
verzamelden later hun troepen om Xxxx Xxxxx en Gods wetten tegen
Bressail en de rebellen te verdedigen, die van plan waren om ze
allemaal te vernietigen. Ze
stuurden een boodschap over het land om de rechtvaardigen en
godvrezenden te verzamelen om zich bij hen te voegen. Toen
keerde Xxxxx terug naar Mullagh, in wat toen haar provincie Teffia
was, waar ze hoorde van de vele fomoriaanse (piraten) schepen die
Bressail's rebellen vanuit Wales naar Ierland brachten om voor
Bressail te vechten. Er
waren zoveel schepen dat ze bijna op een brug leken. Xxxx
Xxxxx stuurde vervolgens een bericht naar Xxxxxx xxx Xxxxxxxx om hem
te vertellen over de slechte daden van zijn zoon Xxxxxxxx, dus
stuurde Xxxxxx zijn schepen om een einde te maken aan de
fomorians en het inkomen van rebellen te beperken, van wie velen
Ierland verlieten en naar hun huizen terugkeerden uit angst voor
Xxxxxx.
Er werd besloten dat de strijd zou worden gehouden bij de Ford of Unna (wat betekent "Vernietiging"). Daar verzamelden ze hun troepen om zich voor te bereiden op de strijd die zou plaatsvinden op 31 oktober 583 v.Chr. Op 16 oktober was er een Maansverduistering in het sterrenbeeld Stier, de astronomische sterrenbeeld vertegenwoordigd door het stierensymbool, gedurende welke de maan zou bloedrood zijn geweest en zou door de Baäl-aanbidders als een voorteken van dood en nederlaag zijn gezien, wiens symbool ook een stier is.
In de vroege stadia van de strijd rende Xxxxx, de harper van de koning, die ziekelijk en melancholisch was over Xxxx Xxxxx, ongewapend naar voren om Xxxxxxxx uit te schakelen, eerst met een speer en daarna zijn zwaard, maar zijn zwaard brak op Xxxxxxxx'x borstplaat en Bres sloeg Xxxxx tegen de grond, maar beschermde hem toen door zijn schild over hem te leggen. Bennan sloop naar binnen en stak Xxxxx onder het schild van Xxxx met zijn speer, dus Xxxx Xxxxx, die dit zag, zond Aci om gerechtigheid te zoeken voor de dood van Xxxxx. Andere verliezen waren van Xxxxx, die werd gedood door zijn oude vijand Xxxxx, die zelf later werd gedood door Xxxxxxxx. Toen doodden Xxxx en Xxxxxx, die tegen elkaar reden, elkaar tegelijkertijd met hun speren.
Omdat het leger van Xxxx Xxxxx voor God en zijn wetten vocht, versloegen ze de rebellen met gemak, ook al waren ze sterk in de minderheid, omdat Xxx Xxxx was vermoord en dus niet was teruggekeerd met zijn leger. Vijfduizend drieënzestig werden gedood aan de kant van Bressail, inclusief tweeënveertig koningen en vele kapiteins van honderden, waarna Xxxxx het witte paard van Xxxxxxxx nam en dapper naar de vijandelijke linies reed, haar gouden drietand droeg, waar ze moedig aanbood om de overgave van de vijand te accepteren. Bressail wetende dat hij werd geslagen, zich overgaf en zwoer trouw aan Xxxx Xxxxx. Ze beval hem toen om Xxxxxxxx te helpen de zeeën van Fomorians (piraten) op te ruimen.
Aan
de kant van koningin Xxxxx waren er relatief weinig slachtoffers,
slechts zestienhonderdvijf in totaal, minder dan een derde van het
aantal slachtoffers aan de zijde van Bressail, inclusief de
Baal-aanbidders en andere rebellen. Tephi
werd de legendarische oorlogskoningin van Ierland, met haar
olijftakje en drietand, vanwege haar dapperheid en succes op het
slagveld. Velen
geloven dat ze zou hebben gewonnen ongeacht de kansen als gevolg van
het ontvangen van Goddelijke gunst. Xxxxxx
werd ze later ten onrechte vergoddelijkt als de mythische godin Xx /
Xxxxxxx, en eenmaal de mythen en fantasie betreden, raakte ze
verloren als de echte koningin van de Israëlieten en Danite
Irish.
Om
te proberen deze godslastering, die al begonnen was toen ze nog
leefde, te voorkomen, zei Xxxx Xxxxx tegen het Ierse volk om de
"Begrafenisspelen" op de verjaardag van haar dood in de
buurt van haar paleis in Teltown, de "Begrafenisspelen" te
houden om te bewijzen dat ze een mens was en geen godin). Ze
stierf op de Calends, 1 augustus 534 v.Chr.
Deze spellen hadden speciale regels gebaseerd op de Thora, om zowel haar als de Thora (Gods wet) te herdenken en te herinneren, om de mensen alleen Gods wet te laten houden zoals Hij het volk beval Israël (Deuteronomium 4: 2; 17: 14-20), om te voorkomen dat haar nakomelingen en anderen hun eigen wetten en het volk uitvinden en daardoor terugkeren naar armoede, verdeeldheid, strijd en oorlog als een vervloekt volk.
Na de Slag bij Unna, waarin de Baal-aanbidders werden verslagen, werd vrede eindelijk naar Ierland gebracht omdat de Torah volledig als nationale wet was ingesteld. De mensen van rang die stierven in de slag om Unna werden begraven in de heuvel van Knowth en die van lagere rang werden begraven in de vele satellietgraven en grafheuvels rond Knowth en in de Boyne-vallei. Het was vanuit deze vele grafheuvels dat de strijd bekend werd als de Tweede Slag bij Moytura, of beter gezegd, de Slag bij de Tweede Moytura (Vlakte van Torens).
Op Tara, de plaats van Xxxx Xxxxx, werd ze aangevallen met een gifmes door Cethlenn, de weduwe van Xxxxx die Lughaidh in de strijd had gedood. Xxxxxxxx was snel om Xxxx Xxxxx tegen haar aanvaller te verdedigen, maar het gifmes viel van Xxxxxxxx'x hand en verwondde Xxxxxxxx in de voet, die hem bijna doodde. Hij is nooit volledig hersteld van deze wond, die de rest van zijn dagen bij hem in de vorm van een limiet is gebleven.
Xxxxxxx
xxxxxx in Ierland met de Ark van het Verbond en het werd samen met
een aantal andere belangrijke artefacten, waaronder de harp van
Xxxxx, het Ierse nationale embleem, in een speciaal geconstrueerde
ondergrondse Grand Mergech geplaatst (Mergech is geen Iers woord maar
een Hebreeuws woord voor "een geheime schatwinkel"), onder
de heuvel van de gijzelaars, op de heuvel van Tara. De Mergech, die
ook was ontworpen om het graf van Xxxx Xxxxx te zijn, werd vervolgens
verzegeld, tot de dood van Xxxx Xxxxx op de Calends, 1 augustus 534
v.Chr., Waarna haar lichaam werd geplaatst in het Mergech-graf, waar
het werd verzegeld en is sindsdien onaangeroerd gebleven.
In
verschillende Ierse historische geschriften wordt gezegd dat het graf
van Teia Tephi ten noordoosten van de Forrad ligt, ten zuiden van de
Rath of the Synods en onder een heuvel die 62 voet bij 62 voet meet.
Gebaseerd op heilige geschriften, is de enige plaats waarvan wordt
aangenomen dat het kan zijn, onder de heuvel van de gijzelaars op de
heuvel van Tara.
Volgens de legende landde Xxxxxxx op Carrickfergus in Noord-Ierland en bracht de Ark over het land naar Tara, in Royal Meath. Toen de Ark veilig was verzegeld in het toekomstige graf van Xxxx Xxxxx, was de missie van Xxxxxxxx voor God voltooid en stierf hij op 21 september 581 voor Christus. Hij werd begraven in wat nu Cairn T wordt genoemd op het kerkhof van Loughcrew Hills.
De mensen vergaten nooit het egoïsme, de slechtheid en de arrogantie van Xxxxxxxx, dus werd hij begraven in een tombe die tegenover de ondergaande zon stond tegenover de rijzende zon van de dageraad, en zijn graf heette Dowth, dat is afgeleid van het oude Gaelische woord Dubad, wat betekent "duisternis". Xxxx Xxxxx liet een paleis bouwen in Teltown bij Kells, waar ze woonde met Xxxxxxxx en haar vier kinderen genaamd Xxxx, Xxxxx, Xxxxxx en Cermad.
De Xxx Xxxx Xxxxx die Teia Tephi uit Jeruzalem had meegebracht, bleef in Ierland, op de Forrad of de "Inhuldigingsheuvel" in Tara, en alle Ierse koningen werden tot c gekroond op de Stone. 500 AD Het werd toen uitgeleend aan Xxxxxx, de broer van Xxxxxxxxxxxxx (Xxxxxxx), de koning van Ierland, die naar Schotland was geëmigreerd en gekroond wilde worden tot koning van de Ieren die zich daar hadden gevestigd en Schots waren geworden.
Xx Xxxxx werd nooit teruggebracht naar Tara en verbleef in Schotland, waar hij de Xxxxx xxx Xxxxxxxxxx (Engels voor Xxx Xxxx) werd genoemd en alle Schotse koningen erop werden gekroond, tot 1296 AD toen Xxxxxx X xxx Xxxxxxxx, beter bekend bij de bijnaam "Longshanks", viel Schotland binnen, versloeg de Schotten en nam de Steen, van Scone Abbey bij Perth naar Londen, waar alle Engelse koningen vervolgens werden gekroond in Westminster Abbey op de Stone of Destiny tot en met Xxxxxx XX.
In 1950 verwijderden vier Schotse nationalisten de steen uit Westminster Abbey, brachten hem terug naar Schotland en een vervanging, de Stone of Scone genaamd, werd later in Arbroath geplaatst, vanwaar deze naar Londen werd gebracht. Het was deze valse steen waarop Xxxxxxxxx XX in 1953 werd gekroond, dus in feite is ze nooit echt officieel tot koningin van het Britse volk gekroond, omdat de kroningsceremonie nooit met het juiste heilige relikwie werd uitgevoerd.
Alle Ierse, Schotse en Engelse vorsten stammen na 583 voor Christus af van Eochaidh en Teia Tephi van de lijn van Xxxxx uit het Huis van Juda. De steen werd in 1950 uit het huis van Xxxxxxx uit de lijn van Xxxxx genomen ter vervulling van de profetieën in het boek Genesis, hoofdstuk 49:10 - “De scepter zal niet vertrekken van Juda, noch een wetgever tussen zijn voeten , totdat Xxxx komt. ”Dat is zijn bestemming, voorbestemd door God en waarom het altijd bekend staat als de Xxxxx xxx Xxxxxxxxxx, omdat het voor het eerst van Bethel werd verwijderd door de Israëlieten en veertig jaar met Mozes door de wildernis op een paal werd gedragen.
Xxxx
Xxxxx liet veel profetieën achter in haar autobiografie, waarvan de
meeste exact en minutieus zijn vervuld. De belangrijkste moet nog
worden vervuld en er staat dat ze op een dag, zoals Xxxxxxxxxxx
blijkbaar instemt, zal worden hersteld uit haar graf op de heuvel van
Tara en de Torah in de Ark van het Verbond zal opnieuw worden
hersteld, vrede en voorspoed brengen in een verenigd Ierland, met de
gelijktijdige hemelvaart van de Silo naar de troon, als Koning van de
gelovigen van Israël op de echte Xxxxxx / Lia Fail / Stone of
Destiny op de Inhuldigingsheuvel op de heuvel van Tara op het eiland
van bestemming.
Een
ander punt van verbazingwekkende betekenis is dat Xxxx Xxxxx aan het
begin van hoofdstuk 31 van haar boek profeteerde dat de laatste
omverwerping van de troon voor Christus zou plaatsvinden op de 2.484e
verjaardag van haar dood, in 534 v.Chr., Wat perfect samenvalt met
1950 toen vier dappere Schotse nationalisten de Stone of Destiny uit
Westminster Abbey verwijderden, zodat Xxxxxxxxx niet kon worden
gekroond terwijl de beloofde Shiloh op aarde is. Het enige dat nu nog
overblijft, is dat de Ark wordt teruggevonden en Silo tot koning
wordt gekroond in Tara on the Stone of Destiny.
De rivaliteit tussen de twee Engelse koninklijke huizen lijkt te zijn tussen de stam van Xxx en de stam van Juda. De War of the Roses, die een conflict vertegenwoordigt tussen de Rode Roos van het Huis van York en de Witte Roos van het Huis van Lancaster, lijkt een vete tussen rivaliserende stammen te symboliseren. De stam van Xxxx wordt vertegenwoordigd door de leeuw, afgebeeld brullend en in zijn macht, en de stam van Xxx, vertegenwoordigd door de Eenhoorn, geketend en in slavernij in het Britse koninklijke wapenschild.
De koninklijke lijn van Ierland heeft het gen Haplotype R1B1. De Ierse koningslijn heeft het Xxxxx Haplotype, de genetische lijn van het Joodse priesterschap, de Cohenim. Het is bekend dat de Tuatha de Danann of Tribe of Dan naar Ierland is gegaan. Zijn oom was Xxxxx xxx Xxxxxxxxx. "Arimathea" is een koninklijke Danitische titel. Daarom kan het zijn dat Xxxxx helemaal niet uit de lijn van Juda komt, maar eerder uit de lijn van Dan. In het Heilige Land komen de Danieten uit het Danitische bergbolwerk bekend als de berg Hermon. De berg Hermon ligt op de Golanhoogte en is de traditionele plek van de Danitische nederzetting, waar ze Druïden als Druïden beoefenden.
Ondanks dat het een van de zonen van Xxxxx is, heeft de stam van Xxx blijkbaar Keltische wortels, en de bloedlijn is herleid tot een gemeenschappelijke voorouder in het Caucus-gebergte in 9.500 voor Christus. Xxxxx en zijn oom reisden naar Engeland en Ierland. Xxxxx 'oom Xxxxxx xxx Xxxxxxxxx had tinmijnen in Cornwall, die hij mijnwerkte om Xxxxxx de dingen te geven die zijn als Romeinse zwaarden, schilden en wapenrusting. Xxxxxx vestigde blijkbaar ook de geboorteplaats van de vrijmetselarij in Engeland in St. Albans in 63 na Christus.
De oudste koninklijke familie van Ulster, Ierland is de familie XxXxx. Ze stammen af van Egyptische en Danitische koninklijke lijnen. Ze migreerden later naar het graafschap Xxxxxxxxxxxx in Schotland. Schotland is echt Scota-land, genoemd naar de dochter Xxxxx van Xxxxxxx Xxxxxxxxx. De familie XxXxx veranderde hun naam in Nevill toen ze zich in Xxxxxxxxxxxx, Schotland vestigden. Ze verhuisden later naar Engeland. De koningslijnen van zowel het Huis van York als het Huis van Lancaster deden ijverig de moeite om te trouwen in de familie Xxxxxx of aanverwante families zoals de familie de la Pole.
Veel van de ware eisers van de troon aan zowel de Lancastrische als de Yorkse zijde werden opgejaagd en gedood door Tudor Xxxx Xxxxx XXXX, omdat ze een grotere claim op de troon hadden, omdat zijn eigen lijn was besmet door het huwelijk van zijn voorvader Xxxxxx XX aan burger Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx, wiens oorspronkelijke naam blijkbaar Xxxxxxx was gespeld. Was zij een heks die tot een satanische familie behoorde en afstamde van de lijn van Kaïn?
Xxxxxxxxx, de dochter van Xxxxxx XX en Xxxxxxxxx Xxxxxxxxx, huwde Xxxxx XXX en baarde de toekomstige koning Xxxxx XXXX. Xxxxx XXX vermoorde rivalen op de troon, waarbij Xxxxxx X en Xxxxxxx Xxxx of York na 1485 werden vermoord, evenals Xxxxxx Xxxx xxx Xxxxxxx. Xxxxx xx XXXX vervolgde het werk van zijn vader door Xxx Xxxxxxx Xxxx, Xxxxxx xx xx Xxxx, Xxxxx Xxxx X. Xxxxxxxx te vermoorden, omdat de Polen allemaal een familieband met de Xxxxxxx deelden, nadat ze in de ware koninklijke lijn waren getrouwd.
Xxx Xxxxxxxx Xxxx ontsnapte aan de moord door in ballingschap te vluchten, terwijl Xxxx xx xx Xxxx, graaf van Xxxxxxx, erfgenaam van Xxxxx XXX werd gedood in de strijd, net als Xxxxxxx xx xx Xxxx, noch door opzet noch per ongeluk kan worden vastgesteld. Xxxxx Xxxx werd opgesloten in de Tower of London door Xxxxx XXXX, terwijl Xxxxxx Xxxx en Xxxxx Xxxx hetzelfde lot leden onder Xxxxxxxxx X. Xxx Xxxxxx Xxxxxx werd ook geëxecuteerd door Xxxxx XXXX, terwijl Lady Xxxx Xxxx, de Nine Days Queen, werd geëxecuteerd door Xxxxx XXXX'x dochter Xxxx X in 1553, die ook Xxxxxx Xxxxxxxx executeerde, zoon van Xxxxx Xxxxxxxx, een baron die ook met een Pool was getrouwd.
"Hamlet" is autobiografisch en is een verklaring dat het koninklijk hof zou terugkeren naar de Stuart-lijn xxx Xxxx Xxxxx xx XX van Schotland. Mary Queen of Scots en Xxxxx XX worden in het stuk vertegenwoordigd door Old Fortinbras en Young Fortinbras uit Noorwegen, aangezien Schotland ten noorden van Engeland ligt, net zoals Noorwegen ten noorden van Denemarken ligt. In "Hamlet" is de familie van de prins een vloek overkomen, zodat de opvolging naar de koninklijke familie van het "noordelijke koninkrijk" moet gaan. De auteur zette het stuk in Denemarken op om de verwijzingen naar het koninklijke hof van Engeland te verhullen. De rivaliserende bloedlijnen worden weergegeven door de rode en witte roos. De familie Xxxxx heeft de rode roos van de York-lijn, terwijl het House of Lancaster, waartoe de Stuart-lijn behoort, het rivaliserende wit belichaamt.
Bronnen:
xxxx://xxxxxxxx.xxx/xxxxxxxx.xxx
Xxxx
Xxxxx, Xxx Xxxx Xxxx xx Xxxx, Xxxxxx: Hodder and Stoughton, 1971
BIJLAGE 2
Londen, religie en de Olympics Deel 2 No. 638
Herkomst xxx xx Xxxxxxx
Xxxx. Xxxxxxx zegt dat het oude heersende ras van Klein-Azië en Syrië/Phoenicië sedert oude tijden het machtige, hoogbeschaafde oude volk was, algemeen bekend als Hittieten, wat zichzelf Khatti of Catti noemde, de naam waarmee oude Britse koningen zichzelf en hun ras betitelden en die zij op hun Britse munten stempelden. Engeland heette vroeger Albion, bewoond door reuzen. Waren dat de "Nephilim", gevallen engelen, en vandaar Engel-land? Heeft Albion te maken met xxxxxx’x?
Xxxxxx noemde Albion naar zijn naam Brit-ain en noemde zijn metgezellen Brit-ons, en hun taal Brit-ish. De Khatti, Hittieten en Phoeniciërs noemden zichzelf bij de oude vorm van Barat, n.l. Brit. Dit ras der Barats is dikwijls voorgesteld als een vrouw, heersend over de zeeën, genaamd Baratana, Brittania, zie op het Engelse Pound. (de hoer uit Openb.17:1, 7e imperium).
Naast haar rust het symbool van de Zon der Gerechtigheid, een zonnecirkel met de kruizen van Xx.Xxxxxx en St.Andries. Dit zonnekruis was voor de god van het Zonnevuur, Bil of Bel. Belial = nietsnut. Bel is meestal de god Xxxxxx, Jes.46:1, Jer.50:2, Jer.51:44. De Britse vlag, de Union Jack (verenigde Xxxxx!!, ja, ja) heeft deze twee zonnekruisen in zich.
Dit Britse ras heeft zich over de wereld uitgebreid, "the commonwealth of nations". Het oude imperiale Khatti-volk heerste ook in India en komt in de literatuur aldaar o.a. voor als Maha-Barata, met Arische heersers en een hoge Arische beschaving. Het zijn goede kolonisten, de Hittieten, een Kaïn-volk. Zo is het heldendicht der Indiërs, de Maha-Barata, het epos der grote Britten. Dit ras met hun "Bank of England" financierde de wereldoorlogen en leende honderden miljoenen aan Rusland en andere landen.
Dit ras zorgde ervoor dat Palestina op 11 dec. 1917 in handen kwam van zionisten, en voor de overdracht in 1948, zodat de zionistenstaat kon worden opgericht. Hoe is het mogelijk dat men dit ras heeft aangezien voor Xxxxxx, ja, voor een Israël-volk? Zij hebben steeds het échte Israël (Nederland-Z-Afrika,) de zegen ontnomen. Nederlands had immers de huidige wereldtaal kunnen/moeten zijn, en New York had New Amsterdam moeten heten. Hoe is het mogelijk dat men het Britse vorstenhuis laat afstammen van Koning Xxxxx? Xxxxxxx en Xxxxxx namen de twee prinsessen mee, dochters van een "kwade vijg" koning Xxxxxxx die als straf kinderloos (zonder zoon) gestorven is.
Eén van deze dochters, Xxxx, Xxxxxx Xxxxx, is gehuwd met een prins uit het Britse vorstenhuis, en toen zou er een metamorfose hebben plaatsgevonden, en zou de bloedlijn zich via de vrouw hebben voortgezet. Ongelooflijk, maar men gelooft het! Deze Britten financieren alles, niet om armer te worden, en zo leverde de Tweede Wereldoorlog de rijke buit op van een Duits volk onder hun controle. Zij hebben deze melkkoe met het Marshallplan-hormoon ingespoten en dat levert samen met de Wiedergutmachung (reeds 70,7 miljard Mark) geld op om hun baby-staat Israël te onderhouden.
De Khazaren: is het nu Ezau, Kaïn of Juda?
Het is voorwaar een uiterst slimme zet geweest van het Ezau-volk om zich als het Xxxxx-volk te vermommen teneinde de eerstgeboortezegen alsnog terug te pakken uit Jacobs handen.
Onder de naam "Jood" heeft Xxxx het Britse 7e Imperium gebouwd, met Londen als hoofdzetel, en een vorstenhuis waarvan men zegt dat het van koning Xxxxx zou afstammen, doch dat in werkelijkheid afstamt van de Merovingers/Herodianen en zelfs van Xxxxxxxx. Ezau-Juda-Jood wil de wereldoverheersing en is in heftige strijd met ándere mededingers. Niet slechts Xxxxx, maar ook Xxxx eist de eerste rechten voor zich op, n.l. als Khazaar-Jood, en heeft als zodanig helemaal niets met Semieten, Xxxx noch Juda te maken. De Brits-Israëlvisie is dan ook een doortrapte list van het Ezau-volk om het échte Xxxxx/Israël van diens zegen te beroven. Kaïn en Xxxx hebben één gemeenschappelijk doel en gaan ogenschijnlijk samen, hoewel ze innerlijk tegen elkaar opstaan en elkaar het licht in de ogen niet gunnen. We zien de Khazaren en Sefarden samenwerken, samen aan tafel zitten, maar toch zijn ze sterk verdeeld. Beider doel is om het ware Israël in het Westen te knechten. De geallieerden (dit zijn Kaïn en Ezau samen) hebben Duitsland gedeeld, en Nederland van België afgesplitst volgens het principe: verdeel en heers. Er zullen in Engeland best Israëlieten zitten, maar Engeland is Niet Israël in het Westen. De strijd tussen Xxxx (in Engeland Rothschild) en Kaïn (in de USA Rockefeller) is reeds lang gaande en zal resulteren in elkaars vernietiging. Ezau beweert dat hij Efraim is, en als het hem beter te pas komt beweert hij dat hij Juda is. Kaïn beweert dat hij Manasse is, en tevens dat hij Jood is. Ezau eist als Efraim het eerstgeboorterecht en zegt dat hij een volle menigte van naties is, de koloniën met zeer vele zwarten en kleurlingen (geen semieten dus) en dat hij de poorten zijner vijanden bezit (deze ontvallen hem in deze eeuw merkwaardigerwijs, o.a. Gibraltar etc.). Xxxx zegt Xxxxxxx te zijn en eist als de USA de wereldleiding, wil de politieagent dezer aarde zijn, en eist via zionisme Palestina op als 51e staat, en zegt dat hij het "uitverkoren volk van God" is. Beiden spreken bedrog!
Britain komt niet van het Hebreeuwse berith/verbond, maar komt van Xxxxxx de Trojaan omstreeks 1103 v.Chr. Deze stichtte Nieuw Troje "Tri-novantum" of Londen (stad van Lud). En zo noemt Part Xxxx, koning der Schotten zich Brit, Hittiet, Phoeniciër. Dit volk zijn de Barats - Britons, met de zonnegod Bil of Bel, en het zonnekruis, te zien in de Britse vlag, de zgn. Union Jack. Het is het aloude Khatti-volk, de Hittieten, het heersende ras in Phoenicië en Palestina toen Xxxxxxx daar aankwam. En zo heersen zij nu wederom in Palestina, maar meest in de bestemde plaats voor Israël in de eindtijd vóórdat Xxxxxxxx ware zaad zich daar definitief vestigt. Xxxx. Xxxxxxx heeft een boek geschreven: Phoenician Origin of the Britons, Scots and Anglo Saxons (lees CP vd Vecht: De Stenen Spreken p.270). Het zijn de wezens van Phoenix. Kijk eens naar hun gezichten, reptiel achtig. Xxx vindt U prins Xxxxxxx, de toekomstige koning Xxxxx?
De Britten hebben de wereldmacht zélf veroverd met de Bijbelse profetie in de hand. Zij doen zich voorkomen als "redders en bevrijders, n.l. geallieerden", doch zijn slavendrijvers. Groot-Brittannië is ook geen gemenebest van Israel-naties, daar de meeste van de 61 naties gekleurd van ras zijn. Gen. 35:11 een natie en een groep naties. Dit ziet op Nederland, een gemenebest van 7 provinciën (naties of gojim in het Hebreeuws). In de Gouden Eeuw was het koloniale bezit van Nederland groter dan dat van Engeland. Dat is Nederland kwijtgeraakt (gelukkig?).
De wortels xxx xx Xxxxx Xxxx, de Britse Vlag
De Britse vlag wordt Union Jack (het verenigde Xxxxx) genoemd, en heeft een 8-puntig kruis, en kleuren zoals deze in de tabernakel van Mozes reeds voorkwamen. De heraldiek om het "verenigde Xxxxx" te herkennen zou zijn:
de LEEUW ---- voor Xxxx
xx XXXXXXXX/STIER ---- voor Xxxxxx
xx XXXXXXX ---- voor Xxx/Xxxxxxx
xx XXXXX de LIS ---- voor Xxxx
De ontkomenen van Lemuria, Atlantis (Luciferianen en andere afstammelingen van de "Goden") hebben door adoptie van attributen die van het échte Israël zijn, zich in deze wereld gepresenteerd als zijnde het "uitverkoren volk", het "verenigde Xxxxx", etc. Zo zouden de Lombards afstammen van Xxxx, zegt men. De Lombards in Monaco waar ook Xxxxxxx familie van was en waar hij zich in een kasteel schuil hield. Hun symbool is xx Xxxx, xxxxx de lis, een bloem op basis van het getal 6. De lelie is zes-bladig, en dit wijst heen naar Atlantische afkomst, waar de zespunt als symbool gold der dualiteit. De Waterlelie is op basis van vierbladen. Er is slechts één soort bij die op basis van de vijf bladen bloeit, nl. de Gentiaan. (dit is een secundair Judakenmerk). Uncle Xxx is de zoon van Xxxx Xxxx. Bull = stier, en zou dus op Efraim zien.
Dit is bedrog, want het wijst naar Mithras. Xxxx Xxxx (terrier) In het einde zullen Uncle Xxx en Xxxx Xxxx weer samenkomen. De displacement factor in de Grote Piramide (de topsteen kon deswege niet geplaatst) ziet op het feit dat het voor de groei van Xxxx Xxxx, het Britse Imperium, nodig was dat Uncle Xxx tijdelijk een zelfstandig leven ging leiden als USA, doordat de Puriteinse geest in een industrielichaam/materialisme overging. (Pseudo) Xxxxx zal zich weer herenigen, en daar ziet de Union Xxxx op, = E PLURIBUS UNUM der USA.
Xxxxxx Xxxxxxxx onthulde deze vereniging reeds in 1893: één wereld onder één stad: Londen. Londen is de spil der aarde (nul-meridiaan loopt over Londen/Greenwich. Betekent Greenwich ‘groene heks’?). Bull is het symbool van Taurus, de stier Mithras, die de Druïden vereerden als de equinox in de 1e graad van Taurus stond. Het was de witte heilige stier. Op 1 mei had men een festival, en de 1 meiviering is hierop gebaseerd. Xxxxxx verordende ene EU BUL US (Xxxxxxxxxxx) als bisschop voor Engeland, Rom.16:10, 2Tim.4:21; heeft dit te maken met de valse inbreng van de Atlantis-religie der Belialskinderen uit Xxxxxxxx?
Het is de Mitrasdienst. EU is een afkorting en is heeft dezelfde betekenis als Arestos. Ares = oorlogsgod. Aristocraat = lid regerende klasse. Bull = Stier!! EU (ropa) Bul (stier) US (amalek-america). De Union Jack is de 8-punt van de godin Isthar. Overal komen wij de achthoek en achthoekige altaren tegen in de koningshuizen en in de R.K.kerk. Xxxxxx is de Babylonische godin der wellust, had een schare "ingewijden" in dienst der ontucht. Haar tempel E-Anua (huis des hemels) stond in Uruk, (Sinear of Ur) Gen.10:10, en geldt als de oudste zetel der wetenschap. Londen is modern Uruk en of Troje, het centrum der draken. Isthar woonde met de maangod in Sin in Ur (Sinear). In Kanaän werd zij als Astarte vereerd. Het is dezelfde grote hoer, vrouwe Brittania, het Britse Imperium, wellustelingen en oorlogsvoerders aller tijden!
De Britse Leeuw komt van Jes. 21:8, waar een wachtwoord of kreet "ARYEH" (waarvan Xxxxxx afkomt) staat voor leeuw. In Jes. 29 noemt men de stad van de grote koning: ARIëL = Leeuw van God. Hiermee willen de Xxxxxx tonen dat zij het volk van God zijn, het leeuwenvolk. Dit is pure misleiding! Het gaat om een draak. De Union Jack: Xxxxxxx de kruisvaarder adopteerde van Xx.Xxxxxx het rode embleem voor Engeland. Naar men zegt zou Xxxxx xxx Xxxxxxxxx, aan koning Xxxxxxxxx een schild hebben getoond met een heilig kruis erop, wat St. Xxxxxx zou hebben overgenomen. Xx.Xxxxxx was afkomstig uit Cappadocië, landstreek in het oosten van Klein Azië, en had een Palestijnse of Filistijnse moeder. Het St.Andrewkruis zou zien op de zegening van Xxxxx over Xxxxxxx en Efraim waarbij Xxxxx de handen kruiselings hield. U ziet, men heeft overal een uitleg voor, om de verborgen betekenis te camoufleren. Xxxxxx is een veel voorkomende naam onder de Grieken, en betekent "landman". Xx.Xxxxxx onderging in 303 als christen de marteldood in Palestina. Hij is de schutspatroon op oorlogspad, later de drakendoder, doordat men het met de Perseus-mythe vermengde. In feite is de Union Xxxx géén Israël-identiteitsteken, maar een symbool van Isthar, de oorlog-wellustgodin. Tammuz is haar man, Xxxxx haar ster.
Londen, New Troy en de ronde tafel
De Atlanten, Hyksos, Chaldeeën, Grieken, Romeinen, Britten - elite zijn en waren fervente zonaanbidders, zoals keizer Xxxxxxxxxxx xx Xxxxx, die de sabbat veranderde in de zondag. 7 Londen, religie en de Olympics Deel 2 No. 638 De vele zonnecirkels in Engeland (net als bij de Azteken) komen van de Atlantische/Lemurian religie. (Zie plaatje van zo'n zonnetempel:) Abury of Abiri betekent: Geweldigen/Machtshebbers.
Bij Abury loopt een weg van opgerichte stenen die de vorm heeft van een slang, dat is de symbolische weg der zon door de Zodiac. De kop van de slang is ovaal, het heiligdom van Hakpen Hill. Hak = serpent en Pen = hoofd. De Druïdenreligie is er één van zonaanbidding! Bij de zonnecirkels lagen ook kunstmatig gemaakte heuvels. Bij Abury werd de gorsedd opgericht, de vergaderplaats voor de regerende elite. In Jes. 14:13 wordt ook naar zo'n vergaderplaats, berg der Godensamenkomst, verwezen. Er is voldoende wetenschappelijk bewijs dat de Tudors, Xxxxxxx en Plantagenets deelnamen aan deze assemblies, zoals in Abury, Sillbury en Stonehenge. In Windsor is de Ronde Tafelberg, waar traditioneel de grote zetel van de monarch staat, en waar de Rode Kousenbanders worden ingewijd, waarvan ook koningin Xxxxxxx xxxx uitmaakt. Xxxxxx was een voorjaarsfeest, dat later door de c h r i s t e n e n een paasfeest werd, met vuren. Bel-Belialskinderenfeest. Van deze feesten en vergaderingen k o m e n d e parlementen is de moeder dezer hoererijen = parlementen!
De Ronde Tafel is specifiek voor de belangenbehartiging der Gorsedds, de aristocraten. De meest historische Ronde Tafel-conferentie was die van Xxxxx Xxxxxx, geheel in de lijn xxx Xxxx Xxxxxx. De elite wordt opgeleid in C a m b r i d g e , d o c h de k o n i n g e n in E a t o n c o l l e g e . EA = soll-hill = zonneheuvel. Ton = heilige berg, omringd door een water. Ea = eiland. Eaton Gorsedd = de heilige berg der superieuren, waar men de 1-meiviering houdt.
Veel zonnecirkels zijn voorzien van de svastika. In het Sanskriet is svasti "goed en zijn", symbool der zon. Llyn, Llion = grote diepte, afgrond der wateren. In een Keltisch verhaal over de zondvloed kwam uit Llyn het water naar boven van de zondvloed (sluizen der afgrond). Llandin - Ilion - Londen, waar het spreekwoord luidt: Tra Mor, Tra Brython (zo lang er water is, zullen er Britten zijn). Zij zijn afkomstig uit de afgrond (het Beest komt ook uit de afgrond). Op de Britse heraldiek is te zien hoe de zeemonsters er uit zien, de draak van Wales, die op een leeuw lijkt. Het zijn Poseidon-wezens, phoenixwezens. In Openb.21 staat dat er geen zee meer zal zijn, wat noodlottig wordt voor de Britten, dat houdt hun ondergang in!!! Zullen zij weer levend begraven worden in de afgrond? Zal Londen wegzakken in de bodemloze put?
New Troy was de heilige stad van dit superras (X. Xxxxxx, Prehistoric Londen p.90) Y Xxx Xxxxx = Het ras van Troje. De meest sprekende bevestiging dat Xxxxxx Xxxxx was, komt van Xxxxxx in het Latijn: Fundata olim et edificata ad instar magma Troje = de stad die naar de gelijkenis van groot Troje werd gebouwd.
Malta zou door deze elite (door Xxxxxx toen hij er langs voer) zijn uitgekozen als het witte eiland, om de Maltezer Orde er te vestigen, waarvan Xxxxxxx ere-vrouwe is! Brittania komt van Xxxxxx. Brut tan nia. Tan = land. Oud Troje gold voor Rome, en ook was er een Xxxxx Xxxxx. In het oude Troje aan de Taag, wat door een aardbeving werd verwoest, zijn nog vele overblijfselen van de zogenaamde Phoenician Masonry, of: Phoenicische Vrijmetselarij. Uit hen komt de Pendragon, Hoofddraak = militaire dictator! Een legende vermeldt dat Xxxxxxxx en Apollo voor de koning van Troje verschenen (Laomedon) in de gedaante van mensen, met het verzoek om een muur rond de stad te bouwen. Neptunus zond een zeemonster die de inwoners van Ilium meepikte. Een orakel bracht uit dat de koning zijn dochter Xxxxxxx naar het strand moest brengen om het zeemonster te bevredigen. Hesione werd naar het strand gebracht onder bescherming van Xxxxxxxx, en Xxxxxxx hielp hen door een muur van aarde op te werpen, waarachter Hercules kon uitrusten als het zeemonster hen lastig viel. Ook Xxxxxxxxxxx wijst naar een zeemonster, en de Merovingers zouden uit zo'n zeemonster zijn ontstaan. Hiervandaan zouden de vele labyrinten en muurringen komen die in Engeland en Kreta nog te zien zijn. Xxxxxx heeft ook tegen reuzen gevochten. In Cornwall woonden veel reuzen, de Poly-olbion. De Trojanen roeiden de reuzen uit, behalve hun leider Xxxxxxxx (Gog Magog). Xxxxxxxx bond de strijd aan tegen hem, overwon hem en wierp hem in zee.
De 2 giganten in de Guildhall te Londen, genaamd Gog en Magog, zijn in feite Corineus en Goemagot. Londen - Llandin = The Lake City, bij Penton. Llandin is de Parlementsheuvel, de Areopagus van Engeland. Wales heeft de Dragon van het grote Pen-dragon-ship, de zeegoden. In Westminster stond de tempel van Apollo. Al de Goden uit de Griekse mythologie komen uit Londen. Het is hetzelfde volk en ras dat uit Babylon komt. Op de Gouden Koets van the Queen kunt u al deze Goden bewonderen, en iedereen vindt ze prachtig.
BRITISH IMPERIUM -- NEW TROY = LONDEN
Caer Troia, Troynovant of New Troy was de oude naam van Londen, door Xxxxxx xx Xxxxxxx gegeven in 1100 BC. Xxxxxx was het kleinkind van Aeneas, oprichter van New Troy. Xxxxxx is niet uit Griekenland/Turkey Troje gekomen naar Engeland, want Troje lag in Engeland: zulks is een legende zonder grond, zegt X. Xxxxxx in "Prehistoric Londen". De genealogie der Britse koningen gaat terug tot Beli de Grote (een groot Belialsman dus = pseudo-Benjaminiet) en tot Xxxxxx en Xxxxxxxx. Er zijn aan de Thames nog historische havens als Troy, Trinovantum en New Troy. Bij de berg van Hissarlik heeft de Trojaanse oorlog plaatsgehad, waar nu nog monumenten staan, dicht bij Llandin of Londen. De naam Caer Troy was niet populair bij de Britse bevolking, en zodoende werd Llandin de naam van het huidige Londen. De oudste historie van het Britse ras gaat terug naar Centraal Azië, het district tussen de Eufraat en Tigris. In dat land van de Chaldeeën ligt de oorsprong van de eerste Britten (zie X. Xxxxxx, Prehistoric Londen p.23). De eerste Britten stammen dus uit Babylon en Assyrië!
Er zijn later ook Kelten, Kimbri en Welsh naar Engeland getrokken, doch de heersende klasse bestond uit Chaldeeën, die in Engeland hun Nieuwe Babylon bouwden en nu nog hun Grote Mysterie Babylon leiden, het Britse Imperium, de commonwealth of nations. Het is één en hetzelfde volk en één en dezelfde geest die naar de wereldmacht streeft: Oud Babylon, Perzië, Griekenland en Rome .... en het Britse Imperium. Het zijn steeds dezelfde lieden, de Chaldeeën, Phoeniciërs, Atlanten ... van de gevallen Xxxxxxx (Engeland is hun land). Het waren en zijn altijd bekwame oorlogsvoerders ter zee: Vrouwe Brittania rules the seas. Merkwaardig is het feit dat de oude bibliotheek van de Koningen van Babylon en Ninevé ligt in het British Museum. Ook verschilt de oude Accadische wet in bijna niets van de huidige Britse wet. Op sculpturen uit Ninevé in het British Museum staan kleine harpen, van Bard, identiek aan de Welsh harpen, waaruit men de Davidische afkomst wil herleiden. Nee, de Britse en Ierse harpen komen van Babylon en Ninevé. Dezelfde oorlogswagens als in Assyrië werden in Engeland gebruikt! Het is één en hetzelfde volk! 11 Londen, religie en de Olympics Deel 2 No. 638 De Engelse taal is een samenraapsel van Fenicisch, Keltisch, Arabisch, Hebreeuws en Perzisch, waarbij veel plaatsnamen uit het Sanskriet komen, volgens X. Xxxxxx en X. Xxxxxx.
De Druïden triniteit (3 lichtgevende toortsen) bestaat uit Beli, Taran en Esu. Beli = Belialskinderen van pseudo Xxxxxxxx. Esu = Esau, Edomieten, rood. De Merovingers stammen eveneens af van dit New Troy/Londen. De herkomst is als volgt: Atlantiden -- Belialskinderen -- Trojaanse = Londense koningen -- Hektor - - Antenor -- Marcomir -- Ratherius (bouwer van Rotterdam) -- Merovingers -- graven van Holland, m.n. ene Diederik. Zij brachten de Rode Leeuw naar Holland, dat is de Ezau-leeuw, van de Agag-koningslinie van Amalek. De Xxxxxxxx xxxxxxx xxxxxxx eveneens uit dit New Troy = Londen: Keizer Xxxxxxxxxxx xx Xxxxx z'n moeder is Xxxxxx, Britse afstammeling van Xxxxxx, van Caradoc, van Xxxxxx xxx Xxxxx (waarvan de naam Brit afkomt), van Xxxxxx stichter van New Troy. Waarbij aangetekend moet worden dat Xxxxxx uit ene Xxxxxxxx voortkwam, waarvan men aanneemt dat dat Darda-Zerah-Juda was, hetwelk onmogelijk is. Xxxxxx leefde in de tijd van Xxxxxxx, en zijn voorouder Xxxxxxxx leefde dus daarvoor, terwijl Xxxxx uit Zerah-Juda pas lang daarná werd geboren. In New Troy ligt de sleutel, dit is Ilium. Illumi = verlichten. De Illuminati, de Luciferianen, maar ook de Satanisten, strijden om de kroon! Num.24:7 en Ex.14:14. De Agag-koningslijn van Amalek wil de hand op de troon van IHVH, en dát is de Britse kroon, alsmede alle Europese kronen. Haman was een Agagiet. Xxxxxx was de wereldlijke macht in hun handen, van alle wereldrijken die geweest zijn. Het was immers één beeld van Xxxxxxxxxxxxx dat door één steen werd vermaald. Het is één volk, hetzelfde geslacht dat de wereldregering wil, en heden uitmondt in het Britse Imperium, de Grote Hoer, Mysterie Babylon.
Atlantiden
Zij komen van Atlantis, waar men zeldzame metalen bezat, o.a. Orichalcum, dat de glans van vuur heeft. Hun hoofdstad was Poseidopolis, vol monumenten. De stad had een perfect geometrische ringmuur uit 5 ringen bestaande. In het midden der stad lag het weelderige paleis en de tempel. Xxxxxxxx, god van Atlantis, reed op een wagen die door 6 gevleugelde paarden werd getrokken en werd begeleid door 100 nereiden (engeltjes) die op dolfijnen reden. De wereld werd verdeeld tussen Xxxxxxxx en zijn broers Xxxx en Xxxxx. Xxxxxxxx had het eiland Atlantis gekregen, en bevolkt met een "deugdzaam" ras, ingedeeld onder 10 koningen. Zij respecteerden de wetten die van de zeegod afkwamen. De beschaving verviel door overmatige weelde en hun hoogmoed om de hele wereld te overheersen. Met hun grote vloot trokken zij naar de Middellandse Zee, en Athene als stad van de gehelmde godin streed tegen deze machtige tegenstander. Xxxxxxxxxx maakte een grote aardbeving een eind aan de strijd en zonk Atlantis naar de afgrond. Xxxxxxxxx heeft vierkante munten gevonden van een onbekende legering. Op één der munten stond:
"afkomstig uit de tempel met de doorzichtige muren".
Op een bronzen vaas uit Troje stond: "gift van Xxxxxxx, vorst van Atlantis".
Deze Atlantiden zouden vèrontwikkelde aandrijftechnieken hebben gehad, o.a. kernaandrijving. De beschaving zou vernietigd zijn door 3 kernrampen, waarvan de laatste overeen zou komen met de beschrijving van Xxxxx. Er waren echter overlevenden, en zij hebben nu hun einddoel in zicht: De Nieuwe Wereld Orde onder Horus, het Alziend Oog, USA = Novo Atlantis.. De ramp zou ook Kreta geraakt hebben, de ramp van Santorini. Men heeft portretten gevonden van Atlantis en Kreta, waarop een volmaakt ronde stad als metropool stond. De cirkel is het symbool van volmaaktheid. En wanneer de Atlantiden via het Britse Imperium de gehele aarde overheersen ---- is de cirkel rond. Wij hebben nu hun afkomst gevonden en ontdekt, en voor ons is ook de cirkel rond. Hun einde is nabij! Hun bedrog wordt openbaar, en door de steen, het échte Israël, zullen álle wereldrijken, samengebundeld in het huidige Britse Imperium, worden vernietigd!
Volgens de ‘Chronicles of Eri’ vonden de voorouders van koning Xxx van Ierland, toen zij onderweg waren van Sidon naar Spanje, een steen in het water, de Lia Fall, waarop alle Schotse koningen gekroond werden. Xxxxxx Xx Xxxx bracht de steen uit Ierland naar Schotland te Agyllshire in 503 AC, en via Scone kwam de steen in de Westminster door Xxxxxx X in 1296 AC. Het Schotse ras van de hoofdvorst Xxx zal over het land van Gog en Magog regeren, dat is ... over Engeland, het land van de Enakim uit de voortijd. Vandaar dat de ‘Coronation Stone’ ook wel de ‘Stone of Scone’ wordt genoemd. De steen zou uit het stadje Old Scone zijn gekomen. Meest waarschijnlijk komt de steen uit Scone zelf, want zij bestaat exact uit dezelfde rode zandsteen als men in de heuvels van Pertshire aantreft.
Britse hoogmoed komt eens ten val
Het Britse ras bestaat uit twee soorten Kelten, Beakers, Romeinen, Juten, Saksen, Angelen, Noormannen, Franken, Normandiërs, Hugenoten, Vlamen, Hollanders, Litouwers, Letten, Oekraïeners, Polen, Sudeten-Duitsers, en kleurlingen, etc. De Engelsman zal dit tegen wil en dank moeten beamen, maar in z'n hart leeft altijd de gedachte dat het Britse ras een regelrechte vrucht is van een aparte scheppingsdaad. Het scheppingsverhaal van de Brit ziet er als volgt uit: In de beginne schiep Xxxxxx de wereld, de Engelsen, de dieren des velds, en de buitenlanders, etc. Toen maakten de buitenlanders chaos, en de Engelsen schiepen via hun Brits Imperium weer orde. Alleen Engeland als natie zou de kentekenen bezitten van een uitverkoren volk der goden te zijn. De Britse herkomst ligt echter grotendeels in Babylon! Xxxxxxxxx schreef over de ruiters op paarden met bolle petten (mitres) en een meute honden in Babylon ..... precies dezelfde zoals men die ook nú nog in Engeland kan bewonderen! Babylon is de hoofdstad geweest van een land dat de Britten eens bewoonden, wat uit een kindervers blijkt.
How many miles to Babylon? Three score miles and ten. De rozen, lelies, adelaars, paarden, honden, petjes, wandelstokken, viskaken, griffioenen ...... zijn allen van Babylonische oorsprong ...... evenals de voorliefde tot varkensvlees na griffioenen. Er zijn ook heenwijzingen naar Egypte, en dat klopt. De heersende klasse van Babylon is dezelfde als de Hyksos, afkomstig van Atlantis en Mu, van de Nefilim. Van Egypte heeft de Engelsman een voorliefde tot katten en luipaarden: Xxxxx Xxxxxxxxxx ... de melancholieke kat.
De Brit lijkt een gentleman, van buiten alles prachtig, identiek aan Xxxxxxx, de blinkende morgenster, maar ..... van binnen zo gemeen als een verscheurende wolf. De Britten hebben hun gespleten karakter niet van een vreemde. In een Russisch blad stond dat de Geallieerden de Barbaren waren van de 20e eeuw. Hun hoogmoed komt spoedig ten val. Hun geliefde stad ligt aan de mond van de Hades (zie kaart van Xxxxxxx op pag.@) en zal daar in tuimelen. Het gericht van de énige God zal dit doen. De Hades is de onderwereld, de grote put, waar al meerdere bok-naties vertoeven. Londen is de Moeder der Hoeren (pharmaceut= gifmenger, en dit staat als Grieks woord in het boek Openbaringen) en parlementen, de democratie. Democratie is 100 en de helft 50 + 1 = 5 dat is dan de meerderheid.. Londen ligt op 51 graden 51 minuten en 51 seconden, de Merovingerpyramide basishoek, dus democratisch gezien is de ligging van Londen bij uitstek gunstig.
De British Israël World Federation
Eén der grootste misleidingen van deze eeuw (de revanche van Xxxx om Xxxxx met gelijke munt terug te betalen) is te zien in hetgeen zich nú als uitverkoren volk van God presenteert, en dan niet slechts dat beetje "Joden", maar wat zich presenteert als zijnde Efraim en Xxxxxxx, Groot Brittanië & USA. Ezau presenteert zich als Xxxxx en de halfblinde Xxxx heeft de welvaartsspijze gaarne. De mensheid tippelt er argeloos in, en zelfs vele echte Israëlieten geloven het en vereren het Paard van Troje.
Wanneer wij echter de wáre identiteit navorsen, blijkt dat Engeland en Amerika niet Efraim en Manasse kunnen zijn, hoewel er natuurlijk wel veel Israëlieten onder de bevolking zitten. Organisaties als British Israël World Federation zijn dan ook armen en voeten van de Grote Octopus: Kaïn/Ezau. Momenteel zijn Groot-Brittannië en de USA nog gescheiden, maar de tijd komt, volgens X. Xxxxxxxx, dat zoals de zon in het Westen ondergaat ... de USA weer een lid van de British Commonwealth zal worden. Volgens de Grote Piramide, zeggen de Illuminati, wordt deze vereniging voorzegd en is deze op het USA Grootzegel afgebeeld, in de onafgebouwde piramide en de nog gescheiden topsteen, vanwege de displacement factor 286, 1022".
Volgens de British Israël World Federation symboliseert de Piramide de displacement van de USA van het grote potentieel der British Commonwealth in 1776, en de omvorming van de puriteinse geest in een industriegeest, zijnde een wezenlijke stap in de vorming van een Novus Ordo Seclorum, wat de economische kruisiging van het Christendom insluit. Het Britse ras wordt gezien als "bouwers" om de profetie die in de Grote Piramide verborgen zit te laten uitkomen. De zwevende topsteen symboliseert de terugkeer van het Licht (der USA Illuminati) naar haar oorsprong van de afscheiding sinds 1776. Het Britse ras zegt de opdracht te hebben de Grote Piramide te voltooien onder een nieuw wereld economisch systeem, met Engeland als centrum. Eén wereldregering, één wereldmunt, één wereldreligie, etc. Het Britse "bouwende" ras der hooggraad-vrijmetselaars verraadt haar afkomst van Kaïn als stedenbouwer en zijn nazaten de ontwerpers van Babylon, culminerend in het Grote Babylon.
Is de Stone of Destiny de Bethelsteen van Xxxxx?
De Jakobssteen is niet de Stone of Desteny in de Westminster Abdy te Londen. In "The Journal of Hellenic Studies" verbindt X. Xxxxx de "heilige Xxxxx" van Mycene in Kreta met die van Xxxxx die (zoals men beweert)die in de kroningsstoel zit in Londen.
Xxxxxx brengt men in verbinding met Baetyl-os, de steen Kronos, de heilige steen van de Cretan Zeus. Kronis = Saturn, en zou volgens de Brits Israël Identitygroepen Israël-Juda zijn. Grotere misleiding is moeilijk indenkbaar. Xxxxxxxxxxx, een zeer oud schrijver, zei: Xxxxxx wordt door de Phoenicians "Israël" genoemd, en de "ogen" van Xxxxxx (= Heer der dobbelstenen) worden door hen "Elohim" genoemd.
Hier zijn de Belialskinderen met hun bedrog optimaal! Xxxxxx is niet het échte Israël, maar de Atlanten! Deze nieuwe "Israëlieten" besneden zichzelf, en doordat Xxxxxx een zoon had die Xxxxx heette, moest deze voor Juda doorgaan. Baetylos, the stone swallowed by Xxxxxx - the sacred stone of Zeus, is ten onrechte door hen de Jakobssteen van Xxxxxx genoemd.
Nu is die zgn. Xxxxxxxxxxx door de Atlantici geheiligd voor de kroning van al hun vorsten, in de naam van "Xxxx'x scepter". In de kronieken van Eri staat dat deze steen vanuit Palestina is verscheept naar Ierland met Xxxxxx en de koningsdochter, Xxx Xxxx, Tephi, en daarna naar Engeland, Schotland. Xxxxx xxx Xxxxxxxxx zou het christendom naar Engeland hebben gebracht met Brân de gezegende, een afstammeling van Xxxxxx uit Troje (dus een Belialsman/Atlant). Xxxx is de vader van Xxxxxxx, koning van Siluria. Caradoc had zijn residentie in het Palatium Brittanicum, wat de eerste christenkerk werd te Rome (de christenkerk te Rome werd dus door een Belialsmens-Atlant gesticht, waaruit de R.K. Kerk is ontstaan). Xxxx was de zoon van Xxxx en Penardins, dochter van Xxxx, zoon van Xxxxxxx (Xxxx) en Beli = Xxxxxxxxxxx. Xxxx was de dochter van de Romeinse heerser, nicht van de maagd Xxxxx. Xxxx. Xxxx zegt dat Beli uit Amalek stamde! Xxx Xxxxxx lezen wij dat het er om te doen was de hand op de troon van JHVH te leggen. Dat dit Xxxxxx gelukt is door de eeuwen heen, en dat de huidige Britse en Nederlandse troon, alsmede de Europese tronen door Xxxxxx worden bezet, zal velen moeilijk vallen, doch de feiten bewijzen het! Keizer Coonstantijn de Grote z'n moeder Xxxxxx kwam van het Britse Vorstenhuis, was een Helleen-Griek = Atlantici.
De Tudors van het Britse vorstenhuis stammen van deze Xxxx = Belialskinderen-phoenixwezens. Ook de kleinzoon van Xxxxx xxx Xxxxxxxxx heette Xxxx of Beli en zou de opvolger van de Priesterstam zijn, Xxxx. De nieuwe Messias zal immers een Priester-Koning zijn, dus moeten de Atlantiden er een mouw aan knopen! Heli zou volgens Xxxxxxxxx kaart de vader zijn van de maagd Xxxxx, de oudere broer van Xxxxx xxx Xxxxxxxxx, vanwaar, door een huwelijk tussen de koningslijn en priesterlijn via Josedech, de vader van Xxxxx xx Xxxxxxxxxxxx, de lijn naar Aäron is gemaakt. Dit klopt niet, doordat Xxxx identiek is aan Beli, een Belialskind, wat niet de vader van Xxxxx was / geweest kan zijn. Hoe dit precies zit wordt nog nader uitgezocht. In prof. H. Xxxxxxxx "Story of the Britons" staat over Xxxxxx Xxxxxxxxxxx: Xxxxxx was een schone vrouw uit Troje (waar ook de Merovingers vandaan kwamen), en was dochter van Xxxx of Coël. Xxxxxxxxxxxx trouwde met Xxxxxx en woonde met haar 11 jaar in York, en hun zoon noemden zij Xxxxxxxxxxx, die zogenaamd Christen werd, doch een fervent zon-aanbidder bleef, een Atlant in hart en nieren. Saxons, Noormannen en Hannovers komen allen van Odin -- koning Asgard, Scandinavië. Odin = Aud'n of Audin, en betekent Lord, Heer, Bodo, die de voorvader is van veel vorstenhuizen in Europa, o.a. Engeland, Duitsland, Denemarken, Noorwegen, Zweden, onder de naam Anglo Saxons, alsof het de zonen van Xxxxx zouden zijn.
In feite zijn het Anakim - Lumerians en Atlantici. Hun wapen was een Centaurus, half wit paard met een halve man als boogschutter. Ook de Goten waren verwant aan Xxxx/Wodan. Zijn kleindochter heette Xxxxx, va n S e a x n o t, zoon van Xxxx. Xxxxx = dochter van Xxxx. Xxxxxx Xxxxxx zegt in "History of the Anglo Saxons" dat Xxxx afstamt van Xxxxxxx, zoon van Xxxxxx of Krit = Kronos, een Griek en Levantine (van Leviatan) Leviathan. In de Bibliotheek van Windsor Castle is de stamboom van Xxxxxx: Saturnus -- Jupiter -- Dardanus -- Erichtonius -- Tros -- Ilus -- Laomedan -- Priam. Xxxxxxx was koning der goden. Van Dardanus zouden de Merovingers afstammen.
Ook de Guelphs - Welfs (wolven) stammen van Xxxx en komen uit Troje, en willen in Xxxxxxxx hun afstamming zien, een wolf. De zogenaamde Jakobssteen is die van Kronos. Op die steen zijn nagenoeg alle Britse vorsten gekroond en vanuit een kelk met olie gezalfd met een lepel (niet met een hoorn zoals Xxxxx), en die kelk heeft de vorm van een Phoenix, the Ampulla. Men denkt dat de steen weer naar Jeruzalem zal worden verscheept om aldaar de nieuwe Messias in te zegenen en te kronen. Wie is deze Prins, Priester-Koning? Het antwoord ligt in Rennes le Château bij de Priori de Sion, en mogelijk is het prins Xxxxxxx, of een Habsburger/Rothschild. Let op hun gezichten en gelaatsuitdrukkingen! Het Britse Imperium is een opslokken van de Heerschappij van de ware God, en is van Lucifer, een samenzwering ter verkrijging van de wereldheerschappij.
De Joodse staat is het Britse Imperium, voor de Nieuwe Wereldorde.
Het Thule/Vril-genootschap
Dit is de Loge van de Broeders van het Licht. Satans huis is verdeeld, en daardoor zal het ook kapotgaan. Nochtans zijn alle genootschappen en Vrijmetselaarslogen etc., satanisch geïnspireerd, alsook dit Thule-Vril-gesellschaft. Vril is de kracht in een korenveld waardoor de halmen groeien. Vril is de kracht in de plant, en is dezelfde kracht die de mensen van de nieuwe toekomst zullen bezitten "Het Komende Ras" . Het geestelijke denken is van deze mensen hoger ontwikkeld dan normaal. God haalt Zijn "zonen" uit deze aarde, zie Rom. 8. het "Zion-Zaad" en satan haalt de zijnen eruit, het "Zizanion-zaad". Het lijkt op elkaar. Alleen in het einde is het volkomen zichtbaar wie ... wie is, want in de aar van het zizanion zit geen nieuwe vrucht, en deze aar blijft rechtop staan, terwijl het Zion-zaad buigt vanwege de vrucht. Wij zien deze nabootsing van satan als symbool veelal uitgebeeld in de korenaren rond wapenschilden. De wijsheid uit het oude Babylon vluchtte naar Tibet, en van hieruit, uit dit onherbergzame oord, haalde ene Zabatai Zwi haar weer op. Deze wijsheid was de wijsheid van de "Groten" , de reuzen uit de voortijd, uit Atlantis. Door de oprichters van Thule en Golden Down werd deze wijsheid naar Europa gebracht, en door de Founding Fathers naar Amerika.
In 1887 werd Golden Dawn opgericht door X. Xxxxxxx met 144 vrijmetselaars, en dit bleek het VRIL-genootschap te zijn, hetwelk naar Berlijn is verhuisd, met als doel om de heerschappij van God in het Westen omver te werpen. Het hoofd van dit genootschap in Duitsland was Xxxxxxxxx, generaal en stimulator van Xxxxxx. Hij heeft enige maanden vertoefd in de Tibet, in het Lama-klooster bij Lhasa. Het Thule gesellschaft is het Atlantis genootschap. De Swastika of hakenkruis was hun symbool, het zgn. Kaïnsteken, hetwelk ook door de kabbalisten werd gebruikt. In de Tibet ligt hét geheim der eeuwen. De bedevaartgangers onder de Vrijmetselaars gaan daar naar toe om hun VRIL te versterken. In een crypte te Lhasa liggen in 3 doodskisten van zwarte steen 3 lichamen opgebaard. De kisten zijn van allerlei symbolen en lettertekens voorzien. Dit zijn de Rephaïm en Enakskinderen uit Gen.6, wel 3 meter lang, en mannen van 5 meter. Wat moest onze koninklijke familie een achttal jaren geleden in Lhasa zoeken? Xxxxxx Xxxxxx-Xxxxxxxxx en Xxxxxx daar ingewijd?
Het Arische superbedrog-ras
Arische cosmogenesis: Arya = edele (in ‘t Sanskriet). Volgens de Ariërs manifesteerde zich het Goddelijk wezen door 3 logoi: Xxxxx, Ruimte en Materie, wat door de Hindu sigils als volgt werd afgebeeld: De oude Arische religie is een sexreligie met mystische kosmogonie, wat begint bij de omgekeerde Ypsilon, yoni, vagina, zie hiernaast, en via het hakenkruis eindigt in de cirkel met kruis. Hoge Rooms Katholieke geestelijke dragen soms ok een mantel met de Y erop. De 3 logoi zag men als Wotan, Wili en We. Uit vallende en rijzende sigils werd het hexagram en Malthezer kruis opgebouwd. De arische Runetekens, zie links bovenaan. De ¥ is de mystieke verrijzenis van de Adelaar, wat een militant symbool is der ariërs . Ariër = oervuur/zon/adelaar. De rode adelaar is het arische symbool, die door zelfverbranding uit eigen as herrijst. 20 Londen, religie en de Olympics Deel 2 No. 638 Gorsleben leidt het woord "ras" af van rata, wat wortel betekent, en zegt dat God & Ras hetzelfde zijn. Hij claimt dat de ariërs de zonen van de zon zijn, en God in hen woont.
Het is echter het oude volk van ATLANTIËRS & ARIËRS dat nu in Groot Brittanië en de USA woont en de nieuwe wereldorde opbouwen, met hun ADELAAR/EAGLE. Zij zien zich als de "waakhonden" van Xxxxxx in deze wereld.
De "HAGAL-rune" is voor hen meest heilig, een HEXAGRAM, als hierboven, een X met streep erdoor. Zij gebruiken echter ook de LELIE, PIRAMIDE en MAGIC SQUARES. De Kubus is hun CHRIST’AL $/kristal. En daar hebben de christenen hun kruis vandaan, en Chi-rhoo teken.
Ook het SS doodskopsymbool is een rune.
Uit: "The occult roots of nazism" van X.Xxxxxxxx-Xxxxx.
Veel van het christendom is overgenomen van de Luciferreligies, en het LUCI-LICHT STRAALT NOG FRIS IN DE CHRISTENWERELD, vooral met KERSTFEEST en PASEN ... en, men voelt zich happy!!! Zelfs het superbedrog van de ARYAN NATIONS, die voorwenden ISRAËLIETEN te zijn.
Waren de Ariërs dan Hebreeën??? De echte ariërs waren blanke volken die Perzië en Indië binnendrongen en zichzelf die naam gaven om zich van de autochtone bevolking te onderscheiden. Later is door Franse en Duitse schrijvers de taalkundige term "ariër" gebruikt om het NOORDSE Ras aan te duiden, hetwelk tot grote verwarring leidde.
Wie die blanke volken geweest zijn, is niet met zekerheid te zeggen. Ten onrechte is echter het NOORDSE Ras voor ARIËRS aangezien. Dit zal wel de oude list van vermomming zijn, kruipen in andermans vel, en varen onder een andere vlag. Het NOORDSE Ras komt echter uit IJSLAND/THULE, en dit zijn LuciferIANEN, en zijn in Duitsland gekomen als "Herrenvolk". Dit zijn géén Israëlieten/Hebreeërs, Izaäkzonen! ! By Xxxx Xxxx: Peace prosperity and the coming holocaust" zegt dat de nieuwe wereldorde loopt via TIBET/INDIA en THULE, met een nieuwe ARISCHE MESSIAS, zoals nazi-Hitler.
Xxxxxx behoorde door zijn geloof tot de VRIL-society, waar men geloofde dat alle Duitsers tot het Arische meesterras behoorden. Dit is leugen. De echte Ariërs stammen van de vroegere Hindus, die afstammen van de inwoners van HYPERBOREA en ATLANTIS.
Sommige van deze superras-mensen leefden (en leven nu nog) in de TIBET, in SHAMBALLAH en AGARTHIL. Ook Xxxxxxxx Xxxx’x MAITREYA komt daarvandaan.
In de Tibet liggen nog van deze supermensen gebalsemd opgebaard. De ingewijde Nazi’s hadden telepathische contacten met de GROTE MEESTER, de ONBEKENDE.
Xxxxxx had een arische droom van puur arisch bloed, waaruit blonde mensen met blauwe ogen (net als de Israëlieten) zouden voortkomen. Aryanisme = Hindoeïsme, en is de algemene religie der antichrist, waar men Xxxxx in een hindu-christ heeft veranderd. De invasie/de horden komen vanuit het OOSTEN --- via ZEN, Budistmunks, Yogis, Swamis, Gurus, etc. ... om de weg tot NEW AGE te plaveien van de ARISCHE SUPERMENS.
NEW AGE is een geheim plan van HINDU & BUDHIST-leiders, de VISHVA HINDU PARISHAD (in samenwerking met Xxxxx Xxxxxxxxx) V.H.P. New Age en Nazisme verwerpen de Bijbel, en het is een terugkeer tot Hindu-budhist occultisme. Onder de Hindus is géén symbool heiliger dan de SWASTIKA!! Hun god is BRAHMAAN ! !
Het is de tweekoppige Adelaar/TWEESLACHTIG.
Zo goed als de Joden zich voordoen als Israëlieten, doch het is een synagoge des satans, Openb.3:9; evengelijk doen de Xxxxxxxxxxxx zich voor als ARIËRS, doch zij hebben die naam gestolen!! Het is zo dom als een koe om als christenen de symboliek over te nemen van de zich zo noemende Ariërs!!
Tibet is het grootste hoogland van deze aarde, een ontoegankelijk oord van bergen (symboliseert Gods ontoegankelijkheid), en ligt in het Oosten, de zitplaats van de MEESTER. Alle Vrijmetselaarslogen zijn op het Oosten gericht.
Alleen hoog ingewijden mogen naar de Tibet om een blik te werpen in de crypte, alwaar de 3 met goud overgoten lichamen opgebaard te zien zijn. Deze wezens zijn nakomelingen uit de verhouding of kruising van vrouwen met engelen. Dit zijn de ATLANTEN, de reuzen uit de voortijd. Hier gaan de vrijmetselaar-bedevaartgangers naar toe om de kracht te vernieuwen en op te kunnen vliegen met vleugelen als der arenden, lees Ps.103 :5 en Jes.40:31.
Voornamelijk de Edom-Amalek-lijn uit Amerika, maar ook de Chaldeeërs uit de USA, afstammelingen van Kaïn (Khazaren) zoeken hun nieuwe krachten bij hun voorvaders te hernieuwen. Apollo, afstammelingen van de Amelekieten en Horieten schijnen op dit moment nog de meeste kracht (VRIL) te hebben opgedaan. De Khazaren en Apollo-nazaten hebben geen menselijke ziel, dit hebben de Edomieten nog wel. De dochter van Babel is Ezau Ps.137, en dat is SATAN (via Rothschild) en door hen is Amerika en Babel in Europa gebouwd.
Apollo is echter losgelaten tijdens de 1e wereldoorlog (via Rockefeller) en schijnt de overhand te krijgen, hoewel er nog veel satanisten in hun vergadering zitten. Het zijn de twee rivalen, die een onderlinge machtsstrijd ontketend hebben, en waardoor satans verdeelde huis uiteindelijk zal instorten . De wereldregering moest en zou in handen van satan komen, en dit voorbereidende werk daartoe lag in de hand van Lucifer. Apollo (verderver) infiltreerde en misleide satan-Lucifer, en dit gaat nog steeds voort.
De CFR en Bilderberger groep zijn nog in handen van Rothschild, dus van Satan-Lucifer, maar ... Apollo-Rockefeller wordt steeds machtiger en heeft een eigen Trilaterale Commissie opgericht. Ook de Sovjet is door Lucifer gebouwd, maar is nu praktisch geheel in handen van Putin, met als doel om Lucifer-Babylon te vernietigen.
Satan wordt verslagen van binnenuit, uit eigen gelederen. Babylon heeft nooit ware voortbestaanskracht gehad. Ongeveer 2500 jr geleden werd Babylon door Cyrus vernietigd, en ontvluchtte de occulte eredienst naar Tibet, vanwaar het door de Joodse Messias Zabatai Zwi is teruggehaald. De Meesters uit de voortijd zullen eens weer opstaan vanuit ATLANTIS, vanuit de THULE. Hun kracht is het slangengif van de opgerichte Cobra, het hart van de magische zwarte Romein nl. S S, van Slang en Sex.
Nederland schijnt een scharnier te zijn voor Babylon en Apollo, gelijk satan best weet dat Nederland ISRAËL is en wij in de toekomst een grote betekenis hebben, en in ons land waar de troon van God komt te staan, de TROON van DAVID. Vanuit Nederland gingen de Pelgrimvaders immers naar de USA, en de kleuren van onze vlag zien we in de USA terug. Op een penning ter nagedachtenis aan de vrede van Nijmegen 1678 zien wij de Ned. maagd met op haar pantser de Leeuw met 7 pijlen, als symbool van Elohims ware Tempel, vrede sluiten met de onder-waterlelie, onder toezicht van het Alziend oog van Nachash of RA, op het Altaar van NEOMAGI, de WEDERGEBOREN demonen van ATLANTIS uit de voortijd. Nederland heeft voor satan en Apollo gróte betekenis, en hij is er voor als de "dood"!!!
ONS VOLK IS ISRAËL, de zonen van de Levende Elohim.
Hooggraad-leugens en Brits Israel-bedrog De negatieve krachten van Kaïn-Ezau werken gaarne onder het positieve mom van Izaäk-Jakob via o.a. mathematica, en de sleutel daartoe is het getal 111. Zie hoe de vrijmetselaar Gen. Allenby (C.P.v.d.Vecht, De stenen spreken, p. 297) op 11-12-1917 aan het hoofd van het leger van het 7e Imperium (het Britse) te voet de Jaffapoort van Jeruzalem binnentrok. De vrijmetselaars zeggen dat hiermee de zgn "tijden der heidenen" vervuld zijn 7x360 jr = 2520 jr vanaf 604 BC de 1e wegvoering van Juda. De Britten willen zichzelf zien als het "stenen koninkrijk" zoals in Dan.11 staat. Zij maakten de planning voor de Wereldoorlogen. Het begin van W.O.1 in 1914 tot de dag van de bevrijding van Jeruzalem geeft 8x153 dagen (= echt Bijbels getallen). De Jakobsvlag moet de Britse Edom-lading dekken!! Zij spelen een perfect mathematisch spel. Men doet het voorkomen alsof de Onzichtbare Hand van de Schepper op wonderlijke wijze Zijn tijden in vervulling deed gaan..., doch men deed het ZELF!!! Het is Kaïn-Ezau achter de schermen!! 24 Londen, religie en de Olympics Deel 2 No. 638 R. Naish schreef: "op 11-11 om 11 uur kon het geluid worden gehoord van de vreugde der naties op deze aarde van het einde der 1e Wereldoorlog in 1918".
Exact aan het eind van de 11e maand nadat generaal Allenby op 11-12- 1917 Jeruzalem had veroverd, en op de 11e dag van het verdrag met Turkey ... 31-10-1918 ... eindigde W.O.1!! Met Jeruzalem 11-11-1917 ging de weg open voor de komst van de grote Koning Jezus Christus (alias de vrijmetselaars Messias) die in een grote Maconische Tempel zal zitten.
De KLOK, de KALENDER, het "Heilige LAND" en de Heilige STAD werden allen (mis)gebruikt door Kaïn-Ezau op geraffineerde wijze om Jakob, het blanke Israël in het Westen, een rad voor de ogen te draaien Toen op 11-11-1918, zou hét KRITISCHE UUR der historie zijn i n g e g a a n , hetwelk het NEW A G E - tijdperk inluidde: Novus Ordo Seclorum, wat ná 70 jr definitief vorm zou moeten krijgen, nl. 11-11- 1918 + 70 jr = 11-11-1988!!
70 jr. is de afronding van een geheel, en heeft veel Bijbelse voorbeelden. Ezau markeert de "tekenen der tijden" zèlf, en heeft zich geïncorporeerd in het volk der BARATS of BRITTEN, samen met Kaïn, de oude Phoeniciërs, Hethieten, etc., op het eiland Albion/Engeland. Zij dicteren hun meesterplan tot wereldheerschappij via de MATHEMATICA, o.a. vastgelegd in de GROTE PYRAMIDE, afgebeeld op de USA one dollar.
Het evangelie moest eerst aan de gehele wereld gepredikt worden, en dat heeft Ezau gedaan, aangegeven door de lengte der galerij in de Grote Pyramide 12 x 153 P"; in de nacht van 4 op 5 aug. 1914 verstreek het ultimatum van Kaïn-Ezau aan Jakob, waarmee de TIJD voor HUN voleinding aanbrak, zie vorige bladzij beschrijving 70 jaren. Het einde dezer eeuw is EZAU, 4 Ezra! Moest er bij de datum 11-11-1988 nog 3½ jr bijkomen om tot het geplande EEG-jaar 1992 te komen?
Op het jaar van 2x het Christusgetal 888 = 1776 of 16 x 11 op 10-1-1776 begon een nieuw tijdperk, toen het Britse Ras de baby USA g e b o r e n w e r d . De onafhankelijkheidsverklaring lag exact 88 dagen daarna, na Paine’s day.
De antichrist werd duidelijker zichtbaar, en de aloude Babylon-ADELAAR had haar vleugels in Noord Amerika uitgebreid, zie onderstaand vrijmetselaarsplaatje. Dezelfde adelaar staat afgebeeld op de USA one dollar. MDC CLX XVI = 1000 + 500 + 10 = 1600 100 + 50 +10 = 160 10 + 5 + 1 = 16 totaal 1110 + 600 + 60 + 6 = 1776. De Voorkamer der Gr.Pyr. waarvan de schaal 66,6 P" is, geeft het maximum aan wat de mens kan bereiken. 6 x 666 = 12 x 153 3 x 666 = 1998. Ná 1999 zitten wij in de laatste fase. Dit is geen voorspelling onzerzijds, want onze tijden zijn in JHWH’s hand, doch een nachecken van Kaïn-Ezau. Wij zien dat de nucleaire machtsverhouding van de USA en Rusland op dit moment zich als 1 : 6 verhoudt.
Achter de schermen zijn het de Britten die zowel de USA als ZUID en Rusland als NOORD tegen elkaar uitspelen. Zij doen voorkomen dat ze EFRAÏM zijn, en Manasse de USA zou wezen = bedrog!! Zij misleiden de massa, en als "BOUWERS" verwerpen zij de TOPSTEEN. De afwijkingsfactor van de Gr. Pyr. = 286,P" en demonstreert zulks. Deze fout der bouwers kwam pas aan het licht doordat de marmeren bekleding eraf is gesloopt. En zo zal onze maatschappijvorm eerst moeten worden ontdaan van de Kaïn-Edom-mantel, om de fout te ontdekken, en te zien WIE de échte Jakob is!!! In de climax van glorie en succes van het Grote Babylon faalt hun systeem door ongehoorzaamheid aan de Wet van Jahweh, en stort hun systeem ineen, 3 weeën ... 1917,1939 en 1999? dit om plaats te maken voor het Grote Rijk van Elohim. Dit is de BOODSCHAP der piramide!!
Britse en Joodse alliantie Carlyle zegt: De Engelander heeft een Germaans uiterlijk, doch een Joodse ziel. Engelse en Joodse belangen lopen dikwijls door elkaar zodat het moeilijk is om te bepalen wát Brits en wát Joods is.
Bestaat er dan een samenhang tussen het Britse en Joodse volk? De Brits-Israëlbeweging beweert van wel n.l. dat de Angel-Saksen de nakomelingen van Izaäk zouden zijn, en dat de Britse troon de troon van David zou zijn. Vandaar de Britse aanspraken op de profetische wereldheerschappij. Juist in Engeland heeft echter ook het Joodse kapitaal zich geconcentreerd, en aldaar is het Zionisme ontstaan. De Britten en Joden zeggen dat de Bijbel hen verbindt.
Het Engelse Christendom, het puriteinisme, is een soort Calvinisme, doch meer Talmudisch.
1. Puritanisme en Judaisme zijn beiden kapitalistische religies
2. Beiden beweren het uitverkoren volk te zijn. De kern van het puritanisme is Calvijns predestinatieleer, dat niet alleen de offerdood van Christus de mens in genade Elohims herstelt, maar dat God een genadekeus maakte van eeuwigheid om een deel der mensen te verkiezen en/of te verwerpen. De puriteinen zeggen dat er géén bijzondere blijken zijn van deze uitverkiezing, dan de uitwendige zegen van God in aardse rijkdom.
Kortom: Rijk = uitverkoren, Arm = verworpen. Hieruit ontstond de uitbuiting van de armen door de rijken, en ontsproot de Engelse ziekte, het Manchesterdom. In aardse voorspoed bestaat dan ook de Joodse vroomheid, Deut.15:6 en Spr.15:6. Hoe die rijkdom verkregen wordt doet er niet toe, als je het maar hebt, zegt men. Het innerlijke van de Joodse religie is dan ook een "Heerschappijkarakter". Jahwe is de grote Boekhouder en beloont de goede en rijken, en verwerpt de kwaden en armen.
Het is het NOODLOT dat de Britten en Joden superrijk zijn en de rest van de wereld arm is. Via uitbuiting en allerlei manipulaties continueert men zulks. De puriteinen staan hierin dicht bij de Joden en vér van het Christendom (het échte), zó zelfs dat de aartsbisschop van Canterbury bidt tot de Joodse god Jahvé. Het kapitalisme en Imperialisme der Britten heeft aldus een Oud Testamentische ondergrond, d.w.z. Joods. CromweIl droomde van een verzoening tussen Oud en Nieuw Test, tussen de Joden en Britten, om tezamen één wereldheerschappij te vormen.
Het is alles superbedrog van Kaïn en EZAU, die zich vermomd hebben tot Izaäk en JAKOB. De zespuntster verraadt deze kinetische eenheid, twee in elkaargeschoven driehoeken. Van alle Germaanse stammen hebben alléén de Angelen en Saksen hun genealogie behouden, en deze gaat terug tot Odin en Wodan.
De Britse bevolking bestaat uit Iberisch, Kelten, Romeinen, Germanen, Scandinaviërs, en de Normandiërs zorgden voor de afronding van het geheel. Assimilatie van volken vindt slechts plaats als er een hógere beschaving aanwezig is. en die was er n.l. de Phoeniciërs, Atlantiden of Ariërs. De Gallo Bretonse bisschop G. Monmouth maakt in zijn boek "History of the kings of Britain" duidelijk hoe de middeleeuwse fantasie werkte. Uit zijn boek zijn de verhalen van Brutus en de ridders van de Tafelronde ontsproten.
Brutus de kleinzoon van Aeneas de Trojaan, en zo ging men van lieverlee de Britse Vorsten vergelijken met DAVID. De Engelse monniken zijn degenen die zorgden voor de fantasie om de afstamming van Noach, Sem en Adam te herleiden (Leon Poliakor in "De Ariese mythe"). Het ging de monniken niet om een semietische afstamming in moderne zin, nee, men probeerde slechts het koningshuis gewijd te maken door het verwant te maken aan de Hebreeërs. Uit deze fantasie heeft de Brits-Israëlvisie munt geslagen, alsook de Joden.
De Joden zeggen dat Sem de hogepriester Melchizedek was, en vandaar dat Wodans genealogie tot Sem teruggaat. Op deze manier noemen alle Britse koningen zich "gezalfden des Heeren". De inwijding van Britse koningen eindigt dan ook altijd met Ps.89:35 "Hoe zou Ik aan David liegen". De Engelsen hebben zich de eeuwen door vereenzelvigd met het oude Israël, en dat het gehele volk "profeet" was, naar de wens van Mozes. John Sedler, vriend van Cromwell, vroeg zich af of de eerste bewoners van Engeland misschien PHOENICIËRS waren, en of de DRUÏDEN zonen van de KANAÄNietEN waren. Deze man sloeg de spijker op z’n kop!!! Hij had gelijk! Een neef van Francis Bacon (onecht kind van Queen Elisabeth) Nathaniël Bacon zei dat Elohim de Britse eilanden uitgekozen had voor de enige Joodse natie. Volgens Bacon was de samensmelting der volken en rassen in Engeland een teken van Elohims uitverkiezing, en het betrof de Germanen.
Bijna alle rassen in Engeland zijn van Germaanse afkomst, van het NOORDSE Ras, behalve de Normandiërs. Dit Noordse Ras der Ariërs heeft haar bakermat gehad in de Hymalaya, en was bestemd om de wereld te overheersen, meent men. De Ariërs zouden alleen subtiel kunnen denken, de échte Semieten niet. De Feniciërs, of phoenix-wezens zouden van Arische oorsprong zijn. Al met al geen reden voor Engeland om trots op te zijn, en de misleiding is groot, gebaseerd op fantasie van monniken!
Zonder deze feiten in uw achterhoofd zult u niets kunnen begrijpen van de huidige wereldpolitiek.
Reform. Dagblad 25 april 1972
STEEN VAN JAKOB
… De door ons reeds eerder gesignaleerde en gekritiseerde uitgever van het nogal onbetrouwbare blad „De echte waarheid", Herbert W. Armstrong heeft zelfs een boek geschreven, dat vertaald heet: „De Verenigde Staten en het Britse Gemenebest in de profetie". Hierin wordt — met een dosis andere dwalingen — ook de mythe verdedigd, dat koningin Elizabeth II is gezeten op de Troon van David en dat de kroningszetel in Westminster Abbey de steen bevat, waarop Jakob tijdens zijn vlucht het hoofd te ruste legde, welke steen door de profeet Jeremia destijds naar Ierland is meegezeuld, een zware last en onprettig hoofdkussen, gezien de kleurige afbeelding in het boek, waarna deze steen in Engeland is beland. Als men dan, naast allerlei onbewezen beweringen, ook nog accepteert, dat de leeuw in het Britse wapen de Leeuw van Juda is, dan is het beeld compleet: voor sommige al dan niet serieuze speurders en voor een aantal onvaste warhoofden zijn de profetieën van het Oude Verbond bezig in vervulling te gaan in de geschiedenis van Groot-Brittannië, dat ondertussen steeds minder groot aan het worden is, maar naar hun stellige overtuiging een grootste toekomst tegemoet gaat.
PYRAMIDE-GELOOF
Wij kunnen hier niet uitvoerig ingaan op deze ingewikkelde materie, omdat zij ook voor een deel verweven is met het eigenaardige zogeheten piramide-geloof", in ons land destijds sterk verbreid door de oud-militair C. F. Ph. D. van de Vecht in zijn boek „De Steenen spreken" en zijn tijdschrift „Het Steenen Koninkrijk". In ons land is een aantal jaren geleden ook een Bond Nederland-Israël opgericht, die in nauw contact staat met de Brits-Israël wereldfederatie en er eveneens van uit gaat, dat Nederlanders, Engelsen en blanke Amerikanen door hun afstamming een superieur ras vormen, dat zich duidelijk bewust moet zijn van zijn grootse opdracht en dat nogal neerziet op andere, mindere „rassen", waarbij — zoals in de bange Nazitijd — de begrippen taalgroep en ras weer hopeloos verward lijken te worden. Enz.
Toevoeging Stichting Gihonbron
Deze bijlagen bij de volkentafel zijn bijgevoegd om de mening te weerleggen dat alle Britten afstammen van het Joodse volk. Vanzelfsprekend is het duidelijk dat er Joden uit het 10-stammenrijk verstrooid zijn over de hele wereld, lang voor de Chr. Jaartelling. In alle werelddelen zijn er een groot aantal landen waarin de voetsporen en overblijfsels aan te wijzen zijn en de oude historie ons erover berichten. De vergelijking tussen bepaalde stammen met Zebulon is merkwaardig. Zebulons nakomers zijn de Druzen in Israël en bijliggende volken. Hun afkomst is aantoonbaar.
Het misbruik ervan dat Britten van Joden afstammen, bracht zelfs in de Gereformeerde gezindte verkeerde meningen teweeg. Een heel bekend en geacht leraar sprak in 1969 deze vaste mening uit, "dat een zeer groot aantal Joden al bekeerd zijn in voorgaande eeuwen omdat Engelsen en Schotten afstammen van de Joden. Dus hebben we geen algemene bekering van de Joden meer te verwachten. Je kan het merken aan de Erskine's die zijn net zo bespraakt als de meeste Joods marktkooplui. De Joden zijn voor het merendeel communisten en socialisten."
Is het niet indroevig dat een prediker van de vrije genade voor de grootste zondaars de bekering van de Joden ander meer afwijst omdat het zulke grote zondaars zijn? Wordt of werd deze mening op de Theologische scholen geleerd, of werd ze niet als vals bestempeld?
Gods Woord houdt stand in eeuwigheid; En zal geen duimbreed wijken.
Zie voor meer informatie: De tien verloren stammen … gevonden! xxx.xxxxxxxxxxxx.xx