AMBTELIJK CONCEPT Besluit van
AMBTELIJK CONCEPT Besluit van
houdende regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst, als onderdeel van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van die dienst en de continuïteit in de hulpverlening tussen de cliënt en de hulpverlener
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van….., kenmerk ;
Gelet op de artikelen 2.6.5, tweede lid, en 2.6.6, tweede lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van vul in datum advies, RvS., no. vul in nummer advies, RvS.);
Gezien het nader rapport van xxx xxx in datum nader rapport, vul in kenmerk nader rapport);
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel I
Na artikel 5.3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5.4
1. De gemeenteraad regelt bij verordening als bedoeld in artikel 2.6.6, eerste lid, van de wet, ten minste dat het college een reële prijs vaststelt voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet als onderdeel van een voorziening:
a. overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet; en
b. rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
2. Bij verordening, bedoeld in het eerste lid, wordt geregeld dat het college de reële prijs voor een dienst ten minste baseert op de volgende kostprijselementen:
a. kosten van de beroepskracht, waaronder de loonkosten en overige kosten van de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en wettelijke verplichtingen verbonden aan het leveren van de dienst, bedoeld in het eerste lid; en
b. overige kostprijselementen.
Artikel II
Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding blijft van toepassing op een overeenkomst, voor het leveren van een voorziening door een aanbieder, die voor dat tijdstip is gesloten of die is gesloten naar aanleiding van een aankondiging van een overheidsopdracht als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012, die voor dat tijdstip is bekendgemaakt, tenzij deze overeenkomst na dat tijdtip door het college of de aanbieder wordt verlengd.
Artikel III
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
drs. X.X. xxx Xxxx
Nota van toelichting
I.ALGEMEEN
1. Inleiding
Dit besluit wijzigt het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 onder de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
Het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning en draagt zorg voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen in dit kader. De gemeenteraad is primair verantwoordelijk voor de kaderstelling over de inrichting van het lokale voorzieningenniveau en ziet toe op de uitvoering van deze wet door het college. De Wmo 2015 verplicht de gemeenteraad om bij de uitvoering van deze wet door derden, regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van diezelfde voorziening.1 Het besluit geeft een verdere concretisering van de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad en het college. De regels hebben tot doel dat een reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die in opdracht van het college door derden worden verleend, zodat de kwaliteit en continuïteit van deze diensten kunnen worden gewaarborgd door het gemeentebestuur2 en de gecontracteerde aanbieders.3
1.1 Aanleiding besluit
Op basis van signalen van aanbieders binnen het werkgebied van de Wmo en de vakbonden FNV en CNV over te lage vergoedingen voor het leveren van diensten heeft de Transitiecommissie Sociaal Domein (hierna: de commissie) de regering aangeboden gemeenten, aanbieders en vakbonden te ondersteunen bij een dialoog over verantwoordelijk marktgedrag en een nieuw toekomstperspectief voor thuisondersteuning.456 Het resultaat van de gezamenlijke inspanningen bestaande uit een Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning is gepubliceerd op 31 augustus 2015.7
Gelijktijdig heeft de regering gesproken met de vakbonden FNV en CNV over de inhoud van de volkspetitie Red de Zorg8 en welke maatregelen naar gezamenlijk oordeel nodig zijn voor de toekomst van de langdurige zorg en ondersteuning. Het kabinet heeft over deze maatregelen ook gesproken met werkgevers en gemeenten. Deze gesprekken hebben op 4 december 2015 geleid tot overeenstemming met de FNV, CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG) over de gezamenlijke
1 Artikelen 2.6.4 en 2.6.6, van de Wmo 2015.
2 Artikel 2.1.1, van de Wmo 2015.
3 Artikel 3.1, van de Wmo 2015.
4 Kamerstukken II 2014/15, 34 000 VII, nr. 45.
5 Kamerstukken II 2014/15, 34 104, blg-538092.
6 Kamerstukken II 2014/15, 23 235, nr. 117.
7 Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nr. 70, blg-576970.
8 xxxx://xxx.xxxxxxxxxxx.xx/xxxxx/xxxxxxxxxxxx-xxx-xx-xxxx/
uitgangspunten voor de langdurige zorg en ondersteuning en de daaruit voortvloeiende maatregelen.9 Dit besluit is één van deze maatregelen.
2. Hoofdlijnen van het besluit
Het college kan besluiten de uitvoering van de Wmo 2015 door derden te laten verrichten.10 Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening, verplicht artikel 2.6.6 de gemeenteraad hierover regels te stellen in de verordening. Bij het stellen van die regels moet door de gemeenteraad rekening worden gehouden met de vereiste deskundigheid van het in te schakelen personeel en de arbeidsvoorwaarden van dat personeel. In voorbereiding op de opdrachtverlening aan derden, moet het college ten minste een inschatting maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Welke uitgangspunten het college hanteert bij deze schatting van een reële kostprijs, is aan het college, zo staat verwoord in de memorie van toelichting op deze wet. In het tweede lid van artikel 2.6.6 is vastgelegd dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels kunnen worden gesteld om deze verplichting van de gemeenteraad en het college nader te kunnen concretiseren. Met dit besluit wordt deze concretisering geregeld door de kostprijselementen die resulteren in een reële prijs voor een dienst in het kader van deze wet in dit besluit te definiëren en uit te werken.
Artikel 5.4 heeft tot doel dat een gemeente en een aanbieder een reële prijs overeenkomen voor een Wmo-dienst, waarmee de aanbieder kan voldoen aan de gemeentelijke eisen aan de kwaliteit en continuïteit van deze dienst en de aanbieder kan voldoen aan de arbeidsrechtelijke verplichtingen aan de beroepskracht die deze dienst verleent aan de cliënt. Artikel 5.4 vraagt daarom van gemeenteraden zich uit te spreken over de uitgangspunten van verantwoordelijk marktgedrag en hierover met het oog op de kwaliteit en continuïteit van Wmo-diensten regels vast te leggen in de gemeentelijke verordening. Het eerste lid van artikel 5.4 regelt dat de gemeenteraad ten minste in de verordening vastlegt dat het college een reële prijs vaststelt voor diensten die door derden worden geleverd overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van de dienst en de deskundigheid van de beroepskracht. Het college dient tevens bij de vaststelling van een reële prijs rekening te houden met de continuïteit in de hulpverlening. Dit met het oog op de effectiviteit van de inzet van maatschappelijke hulp en de resultaten op het gebied van versterking van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Het tweede lid van artikel 5.4 spreekt de eigen verantwoordelijkheid van het college aan en noemt de kostprijselementen waar het college een reële prijs ten minste op moet baseren. Met het tweede lid wordt een reële prijs verder gedefinieerd en geconcretiseerd.
Artikel 5.4 bevat geen kwantitatieve landelijke normering van de verschillende kostprijselementen. Verschillende factoren hebben immers invloed op de normering van de kostprijselementen en deze factoren veranderen in de tijd. Het ontwikkelen van nieuwe dienstverlenende ondersteuningsarrangementen voor cliënten, het toepassen van innovatie in de organisatie van deze diensten en het terugbrengen van kosten van administratieve lasten en gemeentelijke eisen, zijn voorbeelden van ontwikkelingen die
9 Kamerstukken II 2015/16, 29 282, nr. 238.
10 Artikel 2.6.4, van de Wmo 2015.
een kostprijs beïnvloeden en op zichzelf beschouwd xxxxxxxxx zijn. Het landelijk kwantitatief normeren van de verschillende kostprijselementen heeft een remmende invloed op deze voor de cliënt positieve ontwikkelingen.
In de praktijk zijn voldoende instrumenten beschikbaar die colleges en aanbieders kunnen toepassen om te komen tot een reële prijs. Voorbeelden zijn de handreiking Aanbesteding Wmo en het hulpmiddel onderbouwing bepaling tarief11 en de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning.12 De in dit besluit opgenomen kostprijselementen kunnen uiteraard wel worden gebruikt om te toetsen of een prijs in een reële verhouding staat tot de kosten van een voorziening. Het belang van een reële prijs voor een voorziening beperkt zich niet tot thuisondersteuning. Om die reden geldt dit besluit voor alle opdrachten voor diensten die op grond van artikel 2.6.4 van de Wmo 2015 door het college aan derden worden verleend13. Voorbeelden van deze diensten zijn naast thuisondersteuning, individuele begeleiding, dagbesteding, beschermd wonen, opvang en Wmo-vervoer.
2.1 Verantwoordelijkheid gemeenteraad
In zijn algemeenheid geldt dat de overeenkomsten die colleges en aanbieders sluiten in het kader van deze wet het doel dienen dat cliënten met kwalitatief goede ondersteuning in staat worden gesteld zolang als mogelijk thuis te kunnen blijven wonen.14 Cliënten kunnen daarbij rekenen op continuïteit in de relatie tussen de cliënt en de beroepskracht die de ondersteuning verleent. Een reële prijs voor deze voorzieningen is essentieel voor het kunnen bieden van deze goede kwaliteit en continuïteit. Artikel 5.4 vraagt daarom van gemeenteraden een duidelijke en expliciete lokale democratische besluitvorming over de wijze waarop het college komt tot een prijs die voldoet aan de inhoudelijke eisen van de Wmo 2015. De prijs die het college betaalt voor een dienst moet het ten minste mogelijk maken dat een aanbieder kan voldoen aan de door de gemeenteraad gestelde eisen aan de kwaliteit en deskundigheid en continuïteit kan leveren in de dienstverlening aan de cliënt, alsmede kan voldoen aan de kwaliteitseisen die op grond van artikel 3.1 van de Wmo 2015 op de aanbieder zien, zoals het veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht werken, afgestemd op de reële behoeften van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt.15
Het verplichtende karakter van artikel 5.4 vraagt gemeenteraden zich uit te spreken over de uitgangspunten voor verantwoordelijk marktgedrag en vanuit de kaderstellende en controlerende rol van de raad toe te zien op de kwaliteit en continuïteit van Wmo-diensten binnen de gemeente. Op grond van deze verantwoordelijkheid van de gemeenteraad is
11 Handreiking aanbesteding Wmo en de wet Basistarieven en als onderdeel daarvan het Hulpmiddel onderbouwing bepaling tarief. Publicatie ActiZ, Vereniging Nederlandse Gemeenten en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2013.
12 Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nr. 70, blg-576970.
13 Het leveren van woningaanpassingen en hulpmiddelen worden niet onder het begrip ‘diensten’ geschaard binnen de definitie van voorziening in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Dit besluit is gericht op de kwaliteit en continuïteit van hulpverleningsrelaties. Een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte (zoals een traplift) of een (mobiliteits)hulpmiddel vallen buiten de reikwijdte van dit artikel.
14 Voor cliënten met een behoefte aan beschermd wonen of opvang zijn andere uitgangspunten vastgelegd in de Wmo 2015.
15 Artikel 3.1, van de Wmo 2015.
het belangrijk dat het college de gemeenteraad tijdig betrekt bij het voornemen om deze diensten, zoals thuisondersteuning, individuele begeleiding en dagbesteding, door derden te laten uitvoeren en de gemeenteraad tijdig in de gelegenheid stelt om xxxxxx en bedenkingen ter kennis van het college te kunnen brengen.16
De kostprijselementen waarop het college een reële prijs moet baseren worden met dit besluit vastgelegd in de gemeentelijke verordening. Deze kostprijselementen zijn niet uniek voor de huidige Wmo-diensten en dit besluit biedt dan ook de ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe ondersteunende diensten binnen het sociaal domein. Ook bij deze nieuwe diensten zullen immers beroepskrachten aan het werk zijn en zullen aanbieders onvermijdelijke kosten maken die zijn gerelateerd aan de dienstverlening. Het vaststellen van een reële prijs voor maatschappelijke dienstverlening is en blijft essentieel voor een goede uitvoering van deze en andere wetten binnen het sociaal domein.
Om te komen tot een reële prijs is een zorgvuldig inkoopproces noodzakelijk. In de kern gaat het erom dat het college tot een reële prijs komt in relatie tot de eisen aan de kwaliteit en deskundigheid en de kennis en kunde van aanbieders daarbij betrekt. Dit vraagt om een zorgvuldig proces van de zijde van de gemeente en openheid van aanbieders over de kosten die zij maken bij het leveren van een dienst. Het college kan in samenspraak met aanbieders hiervoor verschillende instrumenten inzetten of procedures inrichten. Denk bijvoorbeeld aan een dialoog tussen de gemeente en aanbieders waarin kennis en kunde over de uitvoeringspraktijk en wat dat betekent voor een reële prijs wordt gedeeld. Of dat het college van aanbieders vraagt om in hun offertes toe te lichten hoe zij invulling geven aan de kwaliteits-, deskundigheids- en continuïteitseisen, alsmede aan de door de gemeenteraad in de verordening opgenomen kostprijselementen, zodat het college op basis daarvan een oordeel kan vormen over een reëel tarief. De Aanbestedingswet 2012 biedt met de mogelijkheid van een licht aanbestedingsregime voor sociale diensten, in samenhang met de Wmo 2015, het wettelijk kader waarbinnen een zorgvuldig inkoopproces moet plaatsvinden.
Gemeenten en aanbieders werken aan nieuwe vormen van dienstverlening aan cliënten over de grenzen van de afzonderlijke wetten voor het sociaal domein. Hoewel artikel 5.4 alleen toeziet op diensten in het kader van de Wmo 2015 hoeft dat geen beperking op te leveren voor het verlenen van sociaal domeinbrede opdrachten. Artikel 2.12 van de Jeugdwet bevat immers eenzelfde inhoudelijke strekking als artikel 2.6.6 van de Wmo 2015 en vraagt van de gemeenteraad bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit van een voorziening. Om diezelfde redenen van vernieuwing en transformatie van het sociaal domein laat dit besluit de mogelijkheid open voor het college om te bepalen in welke financieringsvorm een reële prijs als zodanig wordt vertaald in de contracten met derden. Enkele voorbeelden zijn een uurtarief, resultaatfinanciering of populatiebekostiging.
2.2 Verantwoordelijkheid aanbieders
De regering verwacht van aanbieders dat zij op een reële wijze inschrijven voor een opdracht, daarbij een reële kostprijs hanteren waarmee ze kwalitatief goede hulp kunnen bieden en handelen in lijn met de uitgangspunten van goed werkgeverschap, de Wet werk
16 Artikelen 160 en 169, van de Gemeentewet.
en zekerheid, de Wet normering topinkomens en handelen naar de afspraken die zijn gemaakt in het sociaal akkoord tussen werkgevers, werknemers en de regering.17 Een zorgvuldig inkoopproces vraagt inzicht in de reële kosten18 die aanbieders maken bij het verlenen van diensten die voldoen aan de gestelde eisen op het gebied van kwaliteit van de voorziening en de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht.1920
2.3 Sociale partners
Van sociale partners verwacht de regering dat zij verantwoord omgaan met de verantwoordelijkheid die zij hebben voor het arbeidsvoorwaardenoverleg en de gevolgen van de afspraken die zij maken over collectieve arbeidsvoorwaarden voor de inkoopmogelijkheden van gemeenten en de werkgelegenheid in het sociaal domein.21
3. Uitvoering en handhaving
De verplichting voor gemeenteraden om regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit van een voorziening wordt met dit besluit voor een deel ingevuld. Het verplichtende karakter van artikel 5.4 vraagt van gemeenteraden zich uit te spreken over uitgangspunten van verantwoordelijk marktgedrag en regels te stellen ter waarborging van de kwaliteit en continuïteit van diensten als thuisondersteuning, individuele begeleiding en dagbesteding. De regering verwacht van gemeenteraden dat zij het doel en de strekking van artikel 5.4 opnemen in de gemeentelijke verordening.
Voor de verdere uitvoering van het besluit zoals de lokale kaderstelling door gemeenteraden en opdrachtverlening door colleges kan gebruik worden gemaakt van de voorbeelden die zijn opgenomen in de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning22 en de Handreiking aanbesteding Wmo23. Een aantal gemeenten heeft met de code vergelijkbaar beleid ontwikkeld zoals Spelregels voor opdrachtverlening in het sociaal domein. Ook deze voorbeelden kunnen behulpzaam zijn bij de uitvoering van dit besluit.
Naast dit besluit gelden voor een procedure voor een opdrachtverlening aan derden voor de uitvoering van deze wet, bedoeld in artikel 2.6.4, de eisen zoals vastgelegd in de Aanbestedingswet 2012 en de artikelen 2.6.5 en 2.6.6 van deze wet en de artikelen 5.1 en 5.2 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Dit besluit is van toepassing op opdrachten waartoe een college besluit tot het treffen van voorbereidingen voor de opdrachtverlening aan derden na inwerkingtreding van dit besluit. Voor bestaande contracten met een optie tot eenzijdig en ongewijzigd verlengen,
17 Kamerstukken II 2012/13, 33 566, nr. 15.
18 De kosten zoals opgenomen in artikel 5.4 van dit besluit. 19 Artikel 2.1.3. tweede lid, onderdeel c, van de Wmo 2015. 20 Artikel 3.1, van de Wmo 2015.
21 Kamerstukken II 2015/16, 29 282, nr. 239.
22 Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nr. 70, blg-576970.
23Handreiking aanbesteding Wmo en de wet Basistarieven en als onderdeel daarvan het Hulpmiddel onderbouwing bepaling tarief. Publicatie ActiZ, Vereniging Nederlandse Gemeenten en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2013.
geldt dat het contract alleen kan worden voortgezet indien het voldoet aan de inhoudelijke eisen van artikel 5.4.
Voor gemeenteraden geldt dat zij op basis van de volksvertegenwoordigende rol voor inwoners, waaronder cliënten en beroepskrachten, aanspreekbaar zijn op de uitvoering van de wet binnen de gemeentegrenzen. De regering verwacht van colleges en gemeenteraden dat zij inwoners actief betrekken bij de kaderstelling van het lokale beleid en op een toegankelijke wijze aanspreekbaar zijn voor inwoners die ervaringen met de lokale uitvoering van de wet kenbaar willen maken bij de gemeenteraad.24
Het gemeentebestuur is primair verantwoordelijk voor de uitvoering, de handhaving en het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Wmo 2015. Daar waar nodig kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gebruik maken van de hem in het kader van het bestuurlijk toezicht toekomende bevoegdheden in artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 en de Wet revitalisering generiek toezicht.
4. Gevolgen voor regeldruk
De bijdrage aan de vermindering van regeldruk voor cliënten, aanbieders en gemeenten staat beschreven in hoofdstuk acht van het algemeen deel van de memorie van toelichting van de Wmo 201525. Dit besluit is een nadere uitwerking van de Wmo 2015 en zal in lijn met de Wmo 2015 een beperkte vermindering van de regeldruk realiseren voor cliënten. Artikel 5.4 heeft tot doel dat reële prijzen voor diensten worden overeengekomen. Voor cliënten betekent dit minder gedwongen wisselingen in de hulpverlenersrelatie. Voor aanbieders blijft de regeldruk met dit besluit ongewijzigd.
5. Financiële gevolgen
Dit besluit stelt nadere regels ter waarborging voor een goede verhouding tussen de kwaliteit en prijs voor een voorziening. De opdracht voor gemeentebesturen om zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en zorg te dragen voor de kwaliteit en continuïteit van de voorzieningen binnen dit kader, blijft met dit besluit ongewijzigd. Het is aan de gemeenteraad om een lokaal voorzieningenaanbod in te richten binnen dit wettelijk kader en het daarvoor beschikbaar gestelde budgettaire kader in het Gemeentefonds.
6. Consultatie
Bij dit besluit heeft een internetconsultatie plaatsgevonden. Een groot aantal gemeenten heeft gereageerd via internet of een schriftelijke reactie toegestuurd aan het ministerie26. Daarnaast hebben verschillende gesprekken met gemeenten plaatsgevonden. Namens de koepel- en brancheorganisaties hebben de ANBO, Ieder(in), Federatie Landbouw en Zorg Nederland, Federatie Opvang, GGZ Nederland, Koninklijk Nederlands Vervoer, MOgroep, het Sociaal Overleg Verpleeg- Verzorgingshuizen en Thuiszorg (bestaande uit: ActiZ, BTN,
24 Artikel 2.1.3, derde lid, onderdelen a tot en met f, van de Wmo 2015.
25 Kamerstukken II 2013/14, 30 597, nr. 431, bijlage.
00 Xxxxxx xxx xxx Xxxx, Bellingswedde, Berg en Dal, Boxmeer, Eemsmond, Leeuwarden, Leiden, Sint
Anthonis, Smallingerland, Veghel, Venlo, Zoetermeer, de gemeenten regio Kop van Noord-Holland, de gemeenten regio Achterhoek en de Vereniging van Friese Gemeenten.
FNV Zorg en Welzijn, CNV Zorg en Welzijn, FBZ en NU’91), de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten gereageerd. Tot slot hebben verschillende lokale organisaties, bedrijven en particulieren gereageerd via de internetconsultatie. Naar aanleiding van de reacties is het voornemen om een inkoopplan voor te schrijven achterwege gelaten en is het besluit meer in lijn gebracht met de grondgedachte van het dualisme tussen de gemeenteraad en het college. Dit betekent dat het college verantwoordelijk is voor het beleid rond het vaststellen van de tarieven, maar dat daarbij wel bij verordening geregelde uitgangspunten worden gevolgd, waarop een reële prijs moet worden gebaseerd. Het begrip reële prijs wordt met het besluit gedefinieerd en geconcretiseerd. De voorgestelde bepaling kent een vergelijkbare systematiek als artikel 18 uit de Modelverordening Wmo 2015 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
7. Voorhang parlement
p.m.
II. ARTIKELSGEWIJS
Artikel I Eerste lid
Het ingevoegde artikel 5.4 geeft een nadere invulling van de in artikel 2.6.6, eerste lid, van de Wmo 2015 bedoelde verordening. De regels hebben tot doel dat een reële prijs wordt vastgesteld voor diensten die in opdracht van het college door derden worden verleend, zodat de kwaliteit en continuïteit van deze diensten kunnen worden gewaarborgd door het gemeentebestuur27 en de gecontracteerde aanbieders.28
Artikel 5.4 ziet toe op alle opdrachten die door het college worden verleend voor het verlenen van diensten door derden in het kader van deze wet. In de regel is deze derde een aanbieder die medewerkers in dienst heeft. Het kan voorkomen dat een aanbieder een deel van de activiteiten laat verrichten door een zelfstandige zonder personeel. In beide gevallen wordt degene die de werkzaamheden verricht in de Wmo 2015 als beroepskracht aangeduid. Indien de zelfstandige zonder personeel zich persoonlijk jegens de gemeente tot het verlenen van een dienst heeft verbonden, is hij zelf de aanbieder.
Derhalve wordt in artikel 5.4 geen onderscheid gemaakt tussen publieke of private organisaties of zelfstandigen zonder personeel die als aanbieder een overeenkomst sluiten met het college voor het verlenen van Wmo-diensten. In alle gevallen geldt dat het college een reële prijs moet vaststellen overeenkomstig de eisen zoals opgenomen in artikel 5.4.
Artikel 5.4 maakt geen onderscheid tussen diensten in het kader van een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening. Het artikel ziet alleen toe op overeenkomsten die het college sluit met derden over opdrachten in het kader van de uitvoering van deze wet. Het toekennen van een subsidiebeschikking is niet het sluiten van een overeenkomst voor een opdracht voor een dienst. Artikel 5.4 ziet dan ook niet toe op subsidies.
27 Artikel 2.1.1, van de Wmo 2015.
28 Artikel 3.1, van de Wmo 2015.
Vanzelfsprekend kan het college bij de bepaling van het toe te kennen subsidiebedrag wel gebruik maken van de kostprijselementen zoals genoemd in artikel 5.4.
Onderdeel a
De eisen aan de kwaliteit van voorzieningen zoals diensten worden door de gemeenteraad vastgelegd in de verordening.29 Deze kwaliteitseisen zien onder andere toe op de eisen aan de deskundigheid van beroepskrachten. Het college zorgt ervoor dat alleen derden in aanmerking komen voor het uitvoeren van de diensten die voldoen aan deze kwaliteitseisen. Artikel 2.6.6 verplicht de gemeenteraad nadere regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening. Deze regels zijn de kaderstelling van de gemeenteraad voor de door het college te nemen besluiten of te verrichten handelingen bij de opdrachtverlening aan derden voor de uitvoering van (delen) van de Wmo 2015.30 Bij het verlenen van deze opdrachten aan derden moet rekening worden gehouden met de vereiste deskundigheid van de in te schakelen beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden van deze beroepskrachten. Het college dient daarom ten minste een inschatting te maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door derden wil laten uitvoeren. Als uitgangspunt geldt dat een derde, zoals een aanbieder, beroepskrachten inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Het college zal zich dus een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de daaraan verbonden reële kosten. Dat vereist een zorgvuldig inkoopproces. In de kern gaat het erom dat het college tot een reële prijs komt in relatie tot de kwaliteit en deskundigheid en de kennis en kunde van aanbieders daarbij betrekt.
Met artikel 5.4 wordt de verplichting voor de gemeenteraad om regels te stellen ter waarborging van een goede prijs-kwaliteitsverhouding voor een deel ingevuld. Zo dient de gemeenteraad ten minste bij verordening te regelen dat het college een reële prijs vaststelt voor diensten die door derden worden verricht. De prijs die het college vaststelt voor een dienst moet het ten minste mogelijk maken dat een aanbieder kan voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen en continuïteit kan leveren in de dienstverlening aan de cliënt.31 Het verplichtende karakter van artikel 5.4 vraagt van gemeenteraden zich uit te spreken over de uitgangspunten voor verantwoordelijk marktgedrag en vanuit de kaderstellende en controlerende rol van de raad toe te zien op de kwaliteit en continuïteit van de Wmo-voorzieningen binnen de gemeente. Op grond van deze verantwoordelijkheid van de gemeenteraad is het belangrijk dat het college de gemeenteraad tijdig betrekt bij het voornemen om diensten, zoals thuisondersteuning, individuele begeleiding en dagbesteding, door derden te laten uitvoeren en de gemeenteraad tijdig in de gelegenheid stelt om wensen en bedenkingen ter kennis van het college te kunnen brengen.32
Onderdeel b
Voor de cliënt is continuïteit in zijn relatie met zijn hulpverlener belangrijk. Een vertrouwd gezicht en een vertrouwensband dragen bij aan de effectiviteit van de ondersteuning die
29 Artikel 2.1.3, van de Wmo 2015.
30 Artikelen 2.6.4 en 2.6.6 ,van de Wmo 2015.
31 Artikel 3.1, van de Wmo 2015.
32 Artikelen 160 en 169, van de Gemeentewet.
wordt verleend en de resultaten die worden bereikt met deze ondersteuning als het gaat om het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van de cliënt. Het is daarom van belang dat een cliënt niet onnodig met nieuwe medewerkers of werkwijzen wordt geconfronteerd. Dat een cliënt niet altijd hetzelfde gezicht blijft zien, is soms onvermijdelijk. Redenen voor verandering kunnen zijn een verhuizing van een cliënt of hulpverlener, de keuze van de hulpverlener om ander werk te gaan doen of beëindiging van de relatie omdat de cliënt en of de hulpverlener niet tevreden is over de situatie.
Het uitgangspunt van continuïteit in de relatie tussen de cliënt en zijn hulpverlener is onderdeel van artikel 2.6.5 van de wet. Op grond van dit artikel houdt het college bij het verlenen van een overheidsopdracht voor het leveren van voorzieningen rekening met de mate waarin de aanbieder zorg draagt voor de continuïteit in de hulpverlening tussen de cliënt en zijn hulpverlener. De aanbieder aan welke de opdracht wordt gegund is op grond van dit artikel verplicht te overleggen met de vorige aanbieder over de overname van het betrokken personeel. In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn nadere regels over de uitvoering van artikel 2.6.5 opgenomen. In artikel 5.1 van dit besluit is bepaald dat het college verplicht is om bij het verlenen van een opdracht in ieder geval rekening te houden met de mate waarin de aanbieder zorg draagt voor de continuïteit van de relatie tussen de cliënt en zijn hulpverlener en een overlegverplichting voor de aanbieder met de aanbieder vóór hem dan wel ná hem over de overname van personeel op te nemen in de overeenkomst tussen het college en de aanbieder. De naleving van deze conditie wordt daarmee een contractuele verplichting voor aanbieders, zodat het college aan het niet naleven daarvan (indien noodzakelijk) consequenties kan verbinden. Een en ander kan echter niet los worden gezien van de prijs die het college overeenkomt voor de levering van een dienst. Een beroepskracht die sinds enige jaren werkzaam is voor een cliënt zal een vast contract hebben. De kosten van de inzet van deze beroepskracht33 liggen over het algemeen hoger dan van beroepskrachten met een tijdelijk contract. Vanuit het perspectief van de cliënt is het daarom belangrijk dat het college een reële prijs vaststelt die het mogelijk maakt om de continuïteit in de hulpverlenersrelatie te kunnen waarborgen. Daarmee is uiteraard niet gezegd dat het college altijd dezelfde aanbieders moet contracteren. Bovengemiddeld hoge overheadkosten, een veel lagere dan gemiddelde productiviteit en andere vormen van mismanagement kunnen bijvoorbeeld een reden zijn waarom een reële prijs niet langer toereikend is voor een aanbieder en het college of een aanbieder besluit geen overeenkomst meer af te sluiten. Voor de cliënt is het dan wenselijk dat zijn vaste hulpverlener, over wie hij tevreden is en met wie hij een vertrouwensband heeft, in dienst kan treden bij de nieuwe aanbieder zodat de dienstverlening kan worden voorgezet. Volledigheidshalve wordt vermeld dat deze situatie niet alleen toeziet op reguliere momenten waarop het college opdrachten verstrekt en een wisseling van aanbieders kan plaatsvinden, maar ook van toepassing is in het geval van een faillissement van een gecontracteerde aanbieder.
Tweede lid
Met het oog op het zorgvuldig vaststellen van een reële prijs bevat artikel 5.4 een eigen verantwoordelijkheid voor het college. De kostprijselementen waar het college ten minste een reële prijs op moet baseren staan in het tweede lid van artikel 5.4 vermeld. Het betreft kosten die voortkomen uit de gestelde kwaliteitseisen, de kosten van de
33 Artikel 5.4, tweede lid, onderdeel a, van dit besluit.
beroepskracht, waaronder de loonkosten en overige kosten voortvloeiend uit de cao, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid, de overige kosten van wettelijke verplichtingen die verbonden zijn aan het verrichten van de dienst, kosten die voortkomen uit de continuïteit van de relatie tussen de cliënt en zijn hulpverlener en overige kostprijselementen. Een landelijke normering van de relevante kostprijselementen is niet opgenomen in artikel 5.4. Verschillende factoren hebben immers invloed op de normering van de kostprijselementen en deze factoren veranderen in de tijd. Het ontwikkelen van nieuwe dienstverlenende ondersteuningsarrangementen voor cliënten, het toepassen van innovatie in de organisatie van deze diensten en het terugbrengen van kosten van administratieve lasten en gemeentelijke eisen, zijn voorbeelden van ontwikkelingen die een kostprijs beïnvloeden en op zichzelf beschouwd wenselijk zijn. Het landelijk kwantitatief normeren van de verschillende kostprijselementen heeft een remmende invloed op deze voor de cliënt positieve ontwikkelingen. Het tweede lid noemt de kostprijselementen waar het college een reële prijs ten minste op moet baseren. Met het tweede lid wordt een reële prijs wettelijk gedefinieerd en geconcretiseerd, zodat kan worden beoordeeld of in redelijkheid de kostprijselementen zijn verdisconteerd in een reële prijs.
In de praktijk zijn voldoende instrumenten beschikbaar die colleges en aanbieders kunnen toepassen om te komen tot een reële prijs. Voorbeelden zijn de handreiking Aanbesteding Wmo en het hulpmiddel onderbouwing bepaling tarief34 en de Code verantwoordelijk marktgedrag thuisondersteuning.35 Dergelijke instrumenten kunnen periodiek worden geactualiseerd en worden bijgesteld naar de nieuwste ontwikkelingen en inzichten.
Koepel- en brancheorganisaties kunnen een belangrijke rol vervullen bij het ontwikkelen van nieuwe instrumenten. Volledigheidshalve wordt vermeld dat het college de mogelijkheid heeft een reële prijs om te slaan naar een tarief of budget, zoals resultaatfinanciering, integrale cliëntgebonden arrangementen of populatiegebonden bekostiging.
Onderdeel a
Een reële prijs is ten minste gebaseerd op de kosten van de beroepskracht, waaronder de loonkosten en overige kosten voortvloeiend uit de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en de overige kosten van wettelijke verplichtingen verbonden aan het leveren van een dienst. Het gaat hierbij onder meer om wettelijke verplichtingen als werkgeverspremies wettelijke sociale verzekeringen en pensioenpremies, wettelijk verlof, wettelijke verplichtingen op het gebied van arbeidsomstandigheden en overige wettelijke verplichtingen die het leveren van de dienst met zich brengt.
Als uitgangspunt geldt dat een aanbieder beroepskrachten inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden36. Het college baseert een
34 Handreiking aanbesteding Wmo en de wet Basistarieven en als onderdeel daarvan het Hulpmiddel onderbouwing bepaling tarief. Publicatie ActiZ, Vereniging Nederlandse Gemeenten en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2013.
35 Kamerstukken II 2014/15, 34 104, nr. 70, blg-576970.
36 De eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wmo 2015.
reële prijs vervolgens op de collectieve arbeidsovereenkomst die door de aanbieder wordt gehanteerd. Als op een beroepskracht geen collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is, omdat het bijvoorbeeld gaat om een zelfstandige zonder personeel of een buitenlandse aanbieder (Europese aanbesteding), wordt van colleges evengoed verwacht een reële kostprijs te hanteren en de wijze van kostprijsopbouw te motiveren.
Onderdeel b
Naast de kosten van de beroepskracht is een reële prijs gebaseerd op directe en indirecte kostprijselementen als een redelijke mate van overheadkosten, een voor de sector reële mate van niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg, reis- en opleidingskosten en kosten als gevolg van gemeentelijke eisen zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen. Vanuit het oogpunt van kostenbeheersing kunnen colleges en derden afspraken maken om bepaalde kostenverhogende activiteiten die niet aan de directe dienstverlening zijn gerelateerd zoals gemeentelijke rapportageverplichtingen niet meer te doen of de administratieve lasten terug te brengen. Dergelijke afspraken tussen het college en derden kunnen een reële prijs verlagen. Tot slot maken afspraken over de wijze van indexatie van de prijs onderdeel uit van een reële prijs.
Artikel II en III
Het besluit treedt in werking bij koninklijk besluit. Het nieuwe artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is van toepassing op opdrachten die na de inwerkingtreding van het besluit zijn aangekondigd (zie hoofdstuk 2.2 van de Aanbestedingswet 2012) of gegund (gunningbeslissing).
Op bestaande overeenkomsten is het oude recht van toepassing, tenzij die overeenkomst eenzijdig wordt verlengd. Dit zal met name spelen bij een in de overeenkomst opgenomen beding tot eenzijdige en ongewijzigde verlenging. Na de inwerkingtreding van het besluit kunnen deze bestaande overeenkomsten alleen kan worden voortgezet indien zij passen binnen het kader van artikel 5.4.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
drs. X.X. xxx Xxxx