AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Xxx xxx Xxxxxxxx
XXXXXXXX
00 - 0000
XXXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXX OVEREENKOMST
ALGEMEEN
Algemeen - Rechtsvordering tot vergoeding van schade - Verjaringstermijn - Aanvangsdatum
De aanvangsdatum van de verjaringstermijn voor een rechtsvordering tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid is de dag waarop de benadeelde daadwerkelijk kennis heeft gekregen van alle gegevens die nodig zijn om een aansprakelijkheidsvordering te kunnen instellen.
- Art. 2262bis, § 1, tweede lid Burgerlijk Wetboek
5 december 2019
5 december 2019
C.2019.0245.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191205.1N.5
AC nr. ...
DAAD
Daad - Fout - Contractbreuk - Derde-medeplichtigheid - Schade
De derde wiens handelwijze kan worden aangemerkt als derde-medeplichtigheid aan contractbreuk is op grond van de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek gehouden tot vergoeding van de door de benadeelde contractant geleden schade indien de voorwaarden daartoe vervuld zijn; de benadeelde contractant kan aldus aanspraak maken op de vergoeding van de schade die hij lijdt ten gevolge van de wanprestatie, te weten het verlies van de voordelen die hij zou hebben verkregen zonder de wanprestatie van zijn medecontractant waaraan de derde medeplichtig is; de schade die een leasinggever lijdt bij de miskenning van het vervreemdingsverbod door de leasingnemer bestaat in het verlies van de waarde van de geleasede voertuigen ter voldoening van zijn schuldvordering op de leasingnemer.
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0167.N
#Type!
AC nr. ...
OORZAAK
Oorzaak - Begrip - Beoordeling door de rechter - Oorzakelijk verband - Begrip - Bewijslast
Degene die schadevergoeding vordert moet bewijzen dat er tussen de fout en de schade, zoals die zich concreet heeft voorgedaan, een oorzakelijk verband bestaat; dit verband veronderstelt dat, zonder de fout, de schade zich niet had voorgedaan zoals ze zich heeft voorgedaan zodat er bijgevolg geen oorzakelijk verband is wanneer de schade zich eveneens zou hebben voorgedaan indien de verweerder de hem verweten handelwijze correct had uitgevoerd (1). (1) Cass. 28 juni 2018, AR C.17.0696.N, AC 2018, nr. 423 met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXX.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
1 oktober 2019
1 oktober 2019
P.2019.0575.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191001.3
AC nr. ...
Oorzaak - Begrip - Beoordeling door de rechter - Taak van de rechter
Bij het beoordelen van het oorzakelijk verband tussen fout en schade moet de rechter bepalen wat de betrokkene had moeten doen om rechtmatig te handelen en moet hij abstractie maken van het foutieve element in de historiek van het schadegeval, zonder de andere omstandigheden ervan te wijzigen, om vervolgens na te gaan of de schade zich ook in dat geval zou hebben voorgedaan; indien de rechter daarbij vaststelt dat de schade zich op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan of oordeelt dat zulks onzeker is, is er geen oorzakelijk verband tussen fout en schade (1). (1) Cass. 28 juni 2018, AR C.17.0696.N, AC 2018, nr. 423 met concl. van advocaat-generaal XXXXXXXX.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
1 oktober 2019
1 oktober 2019
P.2019.0575.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191001.3
AC nr. ...
SCHADE
Schade - Algemeen - Fout - Contractbreuk - Derde-medeplichtigheid - Leasingsovereenkomst - Aard
De derde wiens handelwijze kan worden aangemerkt als derde-medeplichtigheid aan contractbreuk is op grond van de artikelen 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek gehouden tot vergoeding van de door de benadeelde contractant geleden schade indien de voorwaarden daartoe vervuld zijn; de benadeelde contractant kan aldus aanspraak maken op de vergoeding van de schade die hij lijdt ten gevolge van de wanprestatie, te weten het verlies van de voordelen die hij zou hebben verkregen zonder de wanprestatie van zijn medecontractant waaraan de derde medeplichtig is; de schade die een leasinggever lijdt bij de miskenning van het vervreemdingsverbod door de leasingnemer bestaat in het verlies van de waarde van de geleasede voertuigen ter voldoening van zijn schuldvordering op de leasingnemer.
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0167.N
#Type!
AC nr. ...
Schade - Beoordelingsbevoegdheid - Raming - Peildatum - Raming - Economisch verlies en huishoudelijke schade als gevolg van het overlijden van de samenwonende - Vergoedbare schade - Vaststaand karakter - Beoordeling van het vaststaand karakter van de vermoedelijke duur van het samenleven van het paar
Wanneer de rechter rekening houdt met de korte duur van het samenleven, de keuze van de partijen om niet te huwen maar als wettelijk samenwonenden door het leven te gaan, het gebrek aan aanwijzingen van een stabiele relatie van het paar (geen gemeenschappelijk kind, geen aankoop van vastgoed, ...) en de leeftijd van de partijen op het ogenblik van het overlijden, beslist hij wettig, op grond van feitelijke overwegingen, dat niet was aangetoond dat het samenleven van het paar, gevormd door de burgerlijke partij en de overledene, nog na vierentwintig maanden na de datum van het overlijden zou hebben voortgeduurd, zodat de materiële schade van eerstgenoemde enkel in die mate vaststond.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
18 december 2019
18 december 2019
P.2019.0084.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191218.3
AC nr. ...
Schade - Beoordelingsbevoegdheid - Raming - Peildatum - Raming - Economisch verlies en huishoudelijke schade als gevolg van het overlijden van de samenwonende - Vergoedbare schade - Vaststaand karakter - Beoordeling van de zekerheidsgraad van de schade in de tijd - Wettigheid
Overwegingen van de rechter betreffende de beoordeling van de zekerheidsgraad van de schade in de tijd impliceren niet dat hij gebeurtenissen in aanmerking heeft genomen die zich na de fout hebben voorgedaan en die met die fout en met de schade geen verband houden.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
18 december 2019
18 december 2019
P.2019.0084.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191218.3
AC nr. ...
Schade - Beoordelingsbevoegdheid - Raming - Peildatum - Raming - Economisch verlies en huishoudelijke schade als gevolg van het overlijden van de samenwonende - Vergoedbare schade - Voorwaarde - Vaststaand karakter
Opdat de schade, die bestaat uit het economisch verlies en de huishoudelijke schade als gevolg van het overlijden van de samenwonende, kan worden vergoed, moet deze vaststaan en niet louter hypothetisch of mogelijk zijn; de schade moet in beginsel maar niet qua omvang vaststaan.
- Artt. 1382 en 1383 Burgerlijk Wetboek
18 december 2019
18 december 2019
P.2019.0084.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191218.3
AC nr. ...
ADVOCAAT
- Vertegenwoordiging door een advocaat op de zitting waarop de beklaagde is gedagvaard - Draagwijdte
Wanneer een persoon vertegenwoordigd wordt door een advocaat op de rechtszitting waarop hij werd gedagvaard, houdt dit in de regel in dat de advocaat daartoe mandaat heeft gekregen en dat de gedagvaarde persoon kennis heeft van de dagvaarding en dus wist dat hij voor de rechter moest verschijnen.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0482.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.4
AC nr. ...
ARBITRAGE
- Arbitrageovereenkomst - Verbod tot het ontnemen van de rechtsbescherming van de vernietigingsprocedure
Artikel 1718 Gerechtelijk Wetboek dat de openbare orde raakt, strekt ertoe te verhinderen dat aan partijen die een band met België hebben de rechtsbescherming van de vernietigingsprocedure wordt ontnomen; dit verbod strekt zich uit tot bepalingen waarbij aan de partijen de facto de toegang tot de vernietigingsprocedure wordt ontzegd; zulks is het geval wanneer aan het uitputten van de rechtsmiddelen voorafgaand aan de vordering tot vernietiging van de arbitrale uitspraak,
kennelijk onredelijke financiële voorwaarden worden gesteld (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1718 Gerechtelijk Wetboek
7 november 2019
7 november 2019
C.2019.0048.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.13
AC nr. ...
- Arbitrageovereenkomst - Beding tot uitsluiting van elke vordering tot vernietiging van een arbitrale uitspraak
Artikel 1718 Gerechtelijk Wetboek dat de openbare orde raakt, strekt ertoe te verhinderen dat aan partijen die een band met België hebben de rechtsbescherming van de vernietigingsprocedure wordt ontnomen; dit verbod strekt zich uit tot bepalingen waarbij aan de partijen de facto de toegang tot de vernietigingsprocedure wordt ontzegd; zulks is het geval wanneer aan het uitputten van de rechtsmiddelen voorafgaand aan de vordering tot vernietiging van de arbitrale uitspraak,
kennelijk onredelijke financiële voorwaarden worden gesteld (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1718 Gerechtelijk Wetboek
7 november 2019
7 november 2019
C.2019.0048.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.13
AC nr. ...
- Arbitrageovereenkomst - Hoger beroep tegen de arbitrale uitspraak - Vordering tot vernietiging - Voorwaarden
Wanneer partijen in de arbitrageovereenkomst in de mogelijkheid hebben voorzien om tegen de arbitrale uitspraak hoger beroep in te stellen, kunnen zij geen vordering tot vernietiging instellen zolang de beroepstermijn niet is verstreken of zolang het hoger beroep nog hangende is voor de arbiters; hieruit volgt ook dat zij het recht op hoger beroep moeten aanwenden vooraleer een vordering tot nietigheid te kunnen instellen (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 1716, en 1717, § 1 Gerechtelijk Wetboek
7 november 2019
7 november 2019
C.2019.0048.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.13
AC nr. ...
ARCHITECT (TUCHT EN BESCHERMING VAN DE TITEL)
- Uitoefenen van het beroep van architect met dat van aannemer - Onverenigbaarheid - Draagwijdte en omvang
Het uitoefenen van het beroep van architect is onverenigbaar met dat van aannemer van openbare of private werken; de aldus in het belang van zowel het beroep van architect als van de opdrachtgevers ingestelde onverenigbaarheid moet, zoals elke bepaling die de vrijheid van nijverheid en arbeid inperkt, op beperkende wijze worden uitgelegd; dit belet evenwel niet dat het verbod beide beroepen te cumuleren algemeen is, zich uitstrekt tot de werkzaamheid in dienst van een aannemer van openbare en private werken en niet beperkt is tot de cumulatie van de functie van aannemer en architect in het raam van eenzelfde concreet bouwproject (1). (1) Cass. 16 november 2012, XX X.00.0000.X, AC 2012, nr. 619, met concl. van advocaat-generaal Xxxxxxxx; zie ook Cass. 17 februari 1969, AC 1969, 566, waaruit a contrario duidelijk volgt dat de onverenigbaarheid zich uitstrekt tot de werkzaamheid in dienst van een vennootschap die daadwerkelijk aannemersactiviteiten ontplooit.
- Art. 10, 1° KB 18 april 1985 tot goedkeuring van het door de Nationale Raad van de Orde der Architecten vastgestelde Reglement van beroepsplichten van 16 december 1983
- Art. 6 Wet 20 februari 1939 op de bescherming van den titel en van het beroep van architect
7 november 2019
7 november 2019
D.2019.0004.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.17
AC nr. ...
AUTEURSRECHT
- Werk van letterkunde of kunst - Wettelijke bescherming
Indien een werk van letterkunde of kunst aanwezig is, geldt als noodzakelijke maar voldoende voorwaarde voor de bescherming onder voormelde bepaling dat wordt bewezen dat het werk oorspronkelijk is, in de zin dat het een eigen intellectuele schepping van zijn auteur is; de verweerder die zich beroept op het bestaan van eerdere werken met opvallende gelijkenissen om de originaliteit van het werk, waarvan de bescherming wordt nagestreefd, te betwisten, dient aannemelijk te maken dat de auteur kennis had of redelijkerwijze kon hebben van deze eerdere werken (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. XI.165, § 1, eerste lid Xxxxxxx 00 februari 2013 van economisch recht
17 oktober 2019
17 oktober 2019
C.2018.0460.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191017.18
AC nr. ...
- Werk van letterkunde of kunst - Reproductie - Recht van de auteur
Enkel de auteur heeft het recht om een werk van letterkunde of kunst op welke wijze of in welke vorm ook, direct of indirect, tijdelijk of duurzaam, volledig of gedeeltelijk te reproduceren of te laten reproduceren (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. XI.165, § 1, eerste lid Xxxxxxx 00 februari 2013 van economisch recht
17 oktober 2019
17 oktober 2019
C.2018.0460.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191017.18
AC nr. ...
BELASTING OVER DE TOEGEVOEGDE WAARDE
- Dwangbevel - Nietigverklaring - Taak van de rechter
Wanneer de belastingplichtige in een geschil betreffende de belasting over de toegevoegde waarde niet alleen de nietigverklaring van het dwangbevel zoals bedoeld in artikel 85 Btw-wetboek vordert, maar ook de terugbetaling van de door hem reeds betaalde sommen, moet de rechter die het dwangbevel nietig verklaart oordelen over het bestaan van de btw-schuld, zodat hij de terugbetaling van de btw-schuld niet kan bevelen zonder na te gaan of de belasting al dan niet verschuldigd is; het is daarbij niet vereist dat de fiscale administratie een tegenvordering instelt tot betaling van de betrokken belasting (1). 1) Zie ook het arrest inzake F.18.0101.N van dezelfde datum
- Art. 85 Wetboek van de Belasting over de Xxxxxxxxxxx Xxxxxx
F.2018.0073.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191212.1N.4
AC nr. ...
12 december 2019
BESLAG
BEWAREND BESLAG
Bewarend beslag - Buitenlands vonnis - Toelating voor bewarend beslag
Uit de samenhang van artikel 1414 Gerechtelijk wetboek met de artikelen 22, §1, eerste tot en met vierde lid, 22, §3, 2°, en 24 Wetboek IPR volgt dat een buitenlands vonnis uitsluitend als toelating geldt om bewarend beslag te leggen voor de uitgesproken veroordelingen voor zover de Belgische beslagrechter, in het kader van een procedure op verzet, vaststelt dat het vonnis voldoet aan de in artikel 25 gestelde voorwaarden voor erkenning in België en de in artikel 24 bepaalde stukken worden overgelegd (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 22, § 1, eerste tot en met vierde lid, 22, § 3, 2°, en 24 Wet 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht
- Art. 1414 Gerechtelijk Wetboek
12 september 2019
12 september 2019
C.2019.0033.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.5
AC nr. ...
GEDWONGEN TENUITVOERLEGGING
Gedwongen tenuitvoerlegging - Openbare verkoop na beslag - Beslaglegger - Aansprakelijkheid
De aansprakelijkheid van de beslaglegger voor een beweerde te lage verkoopopbrengst kan niet worden aangenomen op grond van de afwezigheid van een recent schattingsverslag (1). (1) Zie concl. "in hoofzaak" OM.
- Artt. 1580bis en 1580ter Gerechtelijk Wetboek
24 oktober 2019
24 oktober 2019
C.2019.0125.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191024.16
AC nr. ...
Gedwongen tenuitvoerlegging - Openbare verkoop na beslag - Beslaglegger - Uitoefening executierecht
Het risico van een openbare verkoop na beslag berust in beginsel bij de beslagene terwijl op de beslaglegger de verplichting rust ervoor te zorgen dat de verkoop niet plaatsvindt in voor de beslagene ongunstige omstandigheden en zijn aansprakelijkheid in het gedrang komt wanneer hij hierbij handelt op een wijze die kennelijk de grenzen van een normale uitoefening van zijn executierecht te buiten gaat (1). (1) Zie concl. "in hoofzaak" OM.
- Artt. 1580bis en 1580ter Gerechtelijk Wetboek
24 oktober 2019
24 oktober 2019
C.2019.0125.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191024.16
AC nr. ...
Gedwongen tenuitvoerlegging - Tegoeden die door een buitenlandse centrale bank worden aangehouden of beheerd - Geen beslag mogelijk - Beslagrechter - Voorafgaande toelating - Substantiële vormvereiste - Gebrek
Uit het beginsel volgens hetwelk geen beslag kan worden gelegd op de tegoeden die door een buitenlandse centrale bank worden aangehouden of beheerd, volgt dat de voorafgaande toelating van de beslagrechter een substantiële vormvereiste is en dat het gebrek, voortvloeiend uit het ontbreken van die toelating, niet kan worden geremedieerd (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 684.
- Art. 1412quater Gerechtelijk Wetboek
20 december 2019
20 december 2019
C.2019.0071.F
#Type!
AC nr. ...
BEVOEGDHEID EN AANLEG
ALGEMEEN
Algemeen - Dwangsom - Opleggen en verbeuren van de dwangsom - Taakverdeling tussen dwangsomrechter en beslagrechter
De regeling van de dwangsom gaat uit van een strikte taakverdeling tussen de rechter die de dwangsom oplegt, de dwangsomrechter, en de rechter die moet oordelen over het al dan niet verbeurd zijn ervan, de beslagrechter; aangezien de beslagrechter bevoegd is om kennis te nemen van alle executiegeschillen die ter zake kunnen rijzen, is hij ook bevoegd om te beoordelen of de invordering van de dwangsom in de gegeven omstandigheden geen misbruik van recht oplevert (1).
(1) Zie concl. OM.
- Artt. 1385bis, eerste lid, 0000xxxxxx, 0000xxxxxxxx, 1395, eerste lid, 1396 en 1498 Gerechtelijk Wetboek
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0127.N
#Type!
AC nr. ...
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Bevoegdheid - Algemeen - Arbitrageovereenkomst - Hoger beroep tegen de arbitrale uitspraak - Vordering tot vernietiging - Voorwaarden
Wanneer partijen in de arbitrageovereenkomst in de mogelijkheid hebben voorzien om tegen de arbitrale uitspraak hoger beroep in te stellen, kunnen zij geen vordering tot vernietiging instellen zolang de beroepstermijn niet is verstreken of zolang het hoger beroep nog hangende is voor de arbiters; hieruit volgt ook dat zij het recht op hoger beroep moeten aanwenden vooraleer een vordering tot nietigheid te kunnen instellen (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 1716, en 1717, § 1 Gerechtelijk Wetboek
7 november 2019
7 november 2019
C.2019.0048.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.13
AC nr. ...
BEWIJS
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Bewijslast - Beoordelingsvrijheid - Bewijslast - Bestaan van eerdere werken met opvallende gelijkenissen - Betwisting door de verweerder van de originaliteit van het werk - Xxxxxx van de auteur
Indien een werk van letterkunde of kunst aanwezig is, geldt als noodzakelijke maar voldoende voorwaarde voor de bescherming onder voormelde bepaling dat wordt bewezen dat het werk oorspronkelijk is, in de zin dat het een eigen intellectuele schepping van zijn auteur is; de verweerder die zich beroept op het bestaan van eerdere werken met opvallende gelijkenissen om de originaliteit van het werk, waarvan de bescherming wordt nagestreefd, te betwisten, dient aannemelijk te maken dat de auteur kennis had of redelijkerwijze kon hebben van deze eerdere werken (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. XI.165, § 1, eerste lid Xxxxxxx 00 februari 2013 van economisch recht
17 oktober 2019
17 oktober 2019
C.2018.0460.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191017.18
AC nr. ...
BEZIT
- Openbaar bezit - Heimelijk bezit - Bepaling
Artikel 2229 Burgerlijk Wetboek bepaalt dat, om iets door verjaring te verkrijgen, een openbaar bezit als eigenaar is vereist; het bezit is heimelijk wanneer de bezitsdaden niet gekend kunnen zijn door degene tegen wie de bezitter ze wil aanvoeren, zonder dat vereist is dat het heimelijk karakter van het bezit voortvloeit uit een verberging door de bezitter (1). (1) Zie Cass. 19 juni 2019, AR C.08.0183.N, AC 2009, nr. 423.
15 november 2019
- Art. 2229 Burgerlijk Wetboek 15 november 2019
C.2019.0026.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191115.2
AC nr. ...
BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
- Artikel 4 van de Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering - Strafklacht met burgerlijke partijstelling - Adagium 'Le criminel tient le civil en état' - Draagwijdte
Artikel 4, eerste lid, Voorafgaande titel Wetboek van Strafvordering en het beginsel ‘Le criminel tient le civil en état’ zijn alleen van toepassing op de behandeling van een burgerlijke rechtsvordering voor de burgerlijke rechter.
24 september 2019
24 september 2019
P.2019.0341.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190924.2
AC nr. ...
- Wanbedrijf van onopzettelijke slagen of verwondingen - Wanbedrijf waarbij zowel verwondingen als schade aan goederen is veroorzaakt - Rechtsvordering tot herstel van de schade aan goederen - Grondslag
Het wanbedrijf omschreven in de artikelen 418 en 420 Strafwetboek bestaat in een gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg, dat tegelijkertijd de oorzaak kan zijn van slagen of verwondingen en van schade aan goederen; in dat geval is de burgerlijke rechtsvordering tot herstel van de schade aan de goederen een rechtsvordering die op het wanbedrijf is gegrond (1). (1) Cass. 22 november 2000, AR P.00.1173.F, AC 2000, nr. 636.
- Artt. 1382 en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
- Artt. 418 en 420 Strafwetboek
1 oktober 2019
1 oktober 2019
P.2019.0479.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191001.2
AC nr. ...
CASSATIE
Vernietiging - Omvang - Strafzaken - Strafvordering - Beklaagde en verdachte - Invrijheidstelling onder voorwaarden - Onderlinge onlosmakelijke verbondenheid van de voorwaarden
Alle met het oog op voorlopige invrijheidstelling krachtens artikel 35 Voorlopige Hechteniswet opgelegde voorwaarden, zijn gelet op de aard en de draagwijdte van die maatregel en de daarvoor wettelijke bepaalde bijzondere motiveringsverplichting, onderling onlosmakelijk verbonden, zodat het niet naar recht verantwoord zijn van één van die voorwaarden de vernietiging van het arrest met zich meebrengt in zoverre het beslist over de na te leven voorwaarden (1). (1) Cass. 18 maart 2003, AR P.03.0352.N, AC 2003, nr. 178.
- Artt. 16 en 35 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
1 oktober 2019
1 oktober 2019
P.2019.0958.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191001.4
AC nr. ...
CASSATIEBEROEP
STRAFZAKEN
Strafzaken - Afstand - Strafvordering - Cassatieberoep tegen het motiverend en veroordelend arrest van het hof van assisen - Afstand van het cassatieberoep tegen het veroordelend arrest
Uit de artikelen 337, derde lid, en 359, eerste lid, Wetboek van Strafvordering volgt dat het cassatieberoep tegen het motiverend arrest van het hof van assisen slechts geldig kan worden ingesteld samen met een cassatieberoep tegen het veroordelend arrest; ingevolge de te verlenen afstand van het cassatieberoep tegen het veroordelend arrest krijgt die beslissing kracht van gewijsde en kan het cassatieberoep tegen het motiverend arrest niet langer leiden tot de cassatie van het veroordelend arrest (1). (1) Zie Cass. 26 februari 2014, AR P.13.1863.F, AC 2014, nr. 155, met concl. van advocaat-generaal X. XXXXXXXXXXXXX op datum in Pas..
17 september 2019
17 september 2019
P.2019.0741.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190917.4
AC nr. ...
Strafzaken - Vormen - Vorm van het cassatieberoep en vermeldingen - Europees
aanhoudingsbevel - Uitvoering in België - Persoon in vrijheid gesteld onder voorwaarden - Onderzoeksgerechten - Kamer van inbeschuldigingstelling - Arrest over de uitvoerbaarverklaring - Cassatieberoep door de persoon zelf bij het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen - Ontvankelijkheid
Het cassatieberoep ingesteld door de persoon zelf die het voorwerp uitmaakt van een Europees aanhoudingsbevel en die onder voorwaarden in vrijheid is gesteld, zonder tussenkomst van een advocaat en ter griffie van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen, is ontvankelijk (1). (Impliciete oplossing). (1) Overeenkomstig artikel 425, § 1, Wetboek van Strafvordering, zoals vervangen bij wet van 14 februari 2014, dient het cassatieberoep te worden ingesteld door het openbaar ministerie of door een advocaat, houder van het getuigschrift opleiding in cassatieprocedure, ter griffie van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen. Artikel 426, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, bevat een uitzondering op deze regel en laat in het kader van de voorlopige hechtenis de gedetineerde toe zijn verklaring van cassatieberoep te doen bij de gevangenisdirecteur. Deze uitzondering werd, na een aantal arresten van het Hof in verschillende zin en op andersluidende conclusies van het OM, uiteindelijk ook van toepassing gemaakt op de persoon aangehouden in het kader van een Europees aanhoudingsbevel - zie X. XXX XXXXXX, “”Cassatieberoep in strafzaken na Potpourri II”, in X. XXXX en X. XXXXXXX (eds.), Procederen voor het Hof van Cassatie, 246-247, nrs. 205-207. Het OM heeft steeds het standpunt gehuldigd dat de uitzondering bepaald in artikel 426, eerste lid, Wetboek van Strafvordering restrictief diende te worden geïnterpreteerd en concludeerde dan ook in onderhavige zaak tot de onontvankelijkheid van het cassatieberoep aangezien het in casu ging over een persoon die niet was gedetineerd of aangehouden. AW
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0625.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.6
AC nr. ...
Strafzaken - Beslissingen vatbaar voor casstieberoep - Strafvordering - Gemis aan belang of bestaansreden - Cassatieberoep tegen het motiverend en veroordelend arrest van het hof van assisen - Afstand van het cassatieberoep tegen het veroordelend arrest
Uit de artikelen 337, derde lid, en 359, eerste lid, Wetboek van Strafvordering volgt dat het cassatieberoep tegen het motiverend arrest van het hof van assisen slechts geldig kan worden ingesteld samen met een cassatieberoep tegen het veroordelend arrest; ingevolge de te verlenen afstand van het cassatieberoep tegen het veroordelend arrest krijgt die beslissing kracht van gewijsde en kan het cassatieberoep tegen het motiverend arrest niet langer leiden tot de cassatie van het veroordelend arrest (1). (1) Zie Cass. 26 februari 2014, AR P.13.1863.F, AC 2014, nr. 155, met concl. van advocaat-generaal X. XXXXXXXXXXXXX op datum in Pas..
17 september 2019
17 september 2019
P.2019.0741.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190917.4
AC nr. ...
CASSATIEMIDDELEN
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Onaantastbare beoordeling door feitenrechter - Bevoegdheid van het Hof
Wanneer de rechter op grond van de omstandigheden van de zaak onaantastbaar oordeelt dat er rechtsmisbruik is, gaat het Hof na of uit de vaststellingen het bestaan van een dergelijk misbruik kan worden afgeleid (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0127.N
#Type!
AC nr. ...
DESKUNDIGENONDERZOEK
- Algemeen - Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Motiveringsplicht - Bevel tot een nieuw deskundigenonderzoek
Uit de artikelen 875bis, 902, 972, §1 en 984, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek volgt dat de rechter die een nieuw onderzoek door een deskundige beveelt, terwijl in een eerdere fase van de procedure reeds een deskundigenonderzoek werd bevolen, de omstandigheden dient te vermelden die tot een nieuw onderzoek nopen en dient aan te geven waarom het eerder deskundigenverslag niet kan dienen (1). (1) Zie concl. OM.
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0092.N
#Type!
AC nr. ...
ECHTSCHEIDING EN SCHEIDING VAN TAFEL EN BED
GEVOLGEN T.A.V. DE GOEDEREN
Gevolgen t.a.v. de goederen - Ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel - Genot van de gezinswoning - Uitvoering in natura van de hulpverplichting
Wanneer de maatregel van het uitsluitend genot van de gezinswoning wordt opgelegd als de uitvoering in natura van de hulpverplichting tussen de echtgenoten, kan die maatregel, naargelang van de gegevens die in aanmerking worden genomen door de rechter die deze maatregel oplegt, aanleiding geven tot verrekening van het genot van de echtgenoot op zijn aandeel in de inkomsten van de onverdeelde goederen en, ingeval het aandeel van de onderhoudsgerechtigde echtgenoot in de onverdeelde inkomsten hoger is dan dat voordeel, wordt dit genot aanzien als een voorschot op dit aandeel (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 599.
- Art. 577-2, § 3 Burgerlijk Wetboek
- Art. 1278, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 223, eerste en tweede lid Burgerlijk Wetboek
15 november 2019
15 november 2019
C.2018.0263.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191115.1F.2
AC nr. ...
Gevolgen t.a.v. de goederen - Ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel
Door de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel ontstaat tussen de partijen een postcommunautaire onverdeeldheid, die de goederen bevat die aanwezig waren op het ogenblik waarop de ontbinding van het huwelijk tussen de echtgenoten terugwerkt, evenals de vruchten die deze goederen nadien hebben opgebracht (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 599.
- Art. 1278, tweede lid Gerechtelijk Wetboek
15 november 2019
15 november 2019
C.2018.0263.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191115.1F.2
AC nr. ...
ECONOMIE
- Distributieovereenkomst - Beding van verticale prijsbeperking - Hardekernrestrictie - Nietigheid van rechtswege
Een nietig verklaarde overeenkomst kan voor partijen geen grondslag van rechten en verplichtingen zijn (1). (1) Zie concl. OM.
- thans art. 101 Verdrag van 25 maart 1957 betreffende de werking van de Europese Unie
- Art. 81, tweede lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in de versie ervan geconsolideerd te Amsterdam op 2 okt. 1997, goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1998
12 september 2019
12 september 2019
C.2018.0381.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.2
AC nr. ...
- Economische en monetaire unie - Bevoegdheidsverdelende regel - Schending
Uit de vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof volgt dat het beginsel van de economische en monetaire unie een bevoegdheidsverdelende regel uitmaakt in de zin van artikel 26,§1, 1°, bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, waarvan uitsluitend het Grondwettelijk Hof de schending door een decreet mag toetsen (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 26, § 1, 1° Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
12 september 2019
12 september 2019
C.2019.0005.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.4
AC nr. ...
ENERGIE
- Groenestroomcertificaten - Nationale regeling - Verenigbaarheid met het Unierecht - Prejudiciële vraag Hof van Justitie - Arrest
Een op een prejudiciële vraag gewezen arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarbij werd geoordeeld dat de artikelen 28 en 30 EG-Verdrag en 11 en 13 EER-Overeenkomst onder bepaalde voorwaarden niet in de weg staan aan een nationale regeling die voorziet in de toekenning door de bevoegde gewestelijke reguleringsinstantie van verhandelbare certificaten voor de op het grondgebied van het betrokken gewest opgewekte groene stroom en die de elektriciteitsleveranciers verplicht tot jaarlijkse inlevering van een bepaalde hoeveelheid van deze certificaten, waarbij deze niet aan die verplichting kunnen voldoen door garanties van oorsprong te gebruiken die afkomstig zijn uit andere lidstaten van de Unie of uit derde landen die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, bindt niet slechts de verwijzende rechter, maar ook elke andere nationale rechter, wat betreft de uitleg van de in het geding zijnde bepalingen van Unierecht, onder voorbehoud van de mogelijkheid voor deze nationale rechter om een nieuwe vraag te stellen aan het Hof van Justitie, zodat de appelrechters die oordelen dat de vereiste tussenkomst van de Vlaamse regering om de gelijkheid of gelijkwaardigheid te aanvaarden van garanties van oorsprong uit andere lidstaten van de Europese unie of uit derde landen die partij zijn bij de EER- Overeenkomst geen schending van het Unierecht uitmaakt zonder de door het Hof van Justitie gedefinieerde voorwaarden voor die regeling na te gaan, hun beslissing niet naar recht verantwoorden (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 23, § 1, eerste lid, en 25 Decreet 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt
- Art. 267, eerste lid Verdrag van 25 maart 1957 betreffende de werking van de Europese Unie
12 september 2019
12 september 2019
C.2019.0005.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.4
AC nr. ...
ERFENISSEN
- Erfgenaam - Weggemaakte of verborgen gehouden goederen - Handeling uit eigen beweging - Beoordeling door de rechter
De rechter oordeelt in feite of de erfgenaam uit eigen beweging, zonder hiertoe door de omstandigheden gedwongen te zijn heeft gehandeld, onverminderd het marginaal toetsingsrecht van het Hof (1). (1) Zie concl. OM.
17 oktober 2019
- Art. 792 Burgerlijk Wetboek 17 oktober 2019
C.2018.0452.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191017.17
AC nr. ...
- Nalatenschap - Weggemaakte of verborgen gehouden goederen - Artikel 792 Burgerlijk Wetboek - Straf
De erfgenaam die de goederen van een nalatenschap wegmaakt of verborgen houdt, kan de in het artikel 792 Burgerlijk Wetboek, zoals hier van toepassing, bedoelde straf niet ontlopen, tenzij hij uiterlijk vóór het afsluiten van de in het artikel 1175 Gerechtelijk Wetboek bedoelde
boedelbeschrijving uit eigen beweging, zonder hiertoe door de omstandigheden gedwongen te zijn, de juiste en volledige informatie verstrekt of zijn valse verklaring rechtzet (1). (1) Zie concl. OM.
17 oktober 2019
- Art. 792 Burgerlijk Wetboek 17 oktober 2019
C.2018.0452.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191017.17
AC nr. ...
EUROPEES AANHOUDINGSBEVEL
- Uitvoering in België - Persoon in vrijheid gesteld onder voorwaarden - Onderzoeksgerechten - Kamer van inbeschuldigingstelling - Arrest over de uitvoerbaarverklaring - Cassatieberoep door de persoon zelf bij het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen - Ontvankelijkheid
Het cassatieberoep ingesteld door de persoon zelf die het voorwerp uitmaakt van een Europees aanhoudingsbevel en die onder voorwaarden in vrijheid is gesteld, zonder tussenkomst van een advocaat en ter griffie van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen, is ontvankelijk (1). (Impliciete oplossing). (1) Overeenkomstig artikel 425, § 1, Wetboek van Strafvordering, zoals vervangen bij wet van 14 februari 2014, dient het cassatieberoep te worden ingesteld door het openbaar ministerie of door een advocaat, houder van het getuigschrift opleiding in cassatieprocedure, ter griffie van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen. Artikel 426, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, bevat een uitzondering op deze regel en laat in het kader van de voorlopige hechtenis de gedetineerde toe zijn verklaring van cassatieberoep te doen bij de gevangenisdirecteur. Deze uitzondering werd, na een aantal arresten van het Hof in verschillende zin en op andersluidende conclusies van het OM, uiteindelijk ook van toepassing gemaakt op de persoon aangehouden in het kader van een Europees aanhoudingsbevel - zie X. XXX XXXXXX, “Cassatieberoep in strafzaken na Potpourri II”, in X. XXXX en X. XXXXXXX (eds.), Procederen voor het Hof van Cassatie, 246-247, nrs. 205-207. Het OM heeft steeds het standpunt gehuldigd dat de uitzondering bepaald in artikel 426, eerste lid, Wetboek van Strafvordering restrictief diende te worden geïnterpreteerd en concludeerde dan ook in onderhavige zaak tot de onontvankelijkheid van het cassatieberoep aangezien het in casu ging over een persoon die niet was gedetineerd of aangehouden. AW
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0625.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.6
AC nr. ...
- Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel - Artikel 12 - Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door een Belgische overheid - Tenuitvoerlegging in het buitenland - Europees aanhoudingsbevel gebaseerd op een veroordeling bij verstek met onmiddellijke aanhouding - Verzoek tot voorlopige invrijheidstelling - Ontvankelijkheid
Het Europees aanhoudingsbevel vormt een autonome titel van vrijheidsberoving; artikel 12 Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel bepaalt dat wanneer een persoon wordt aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel, het de uitvoerende rechterlijke autoriteit is die beslist of de betrokkene in hechtenis blijft overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat en dat die persoon op elk tijdstip overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat in voorlopige vrijheid kan worden gesteld., zodat hij die ter uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel in de uitvoerende lidstaat is aangehouden, zijn invrijheidstelling niet kan aanvragen in de uitvaardigende lidstaat en dat evenmin kan doen door in de uitvaardigende lidstaat een andere titel van vrijheidsberoving aan te vechten dan het Europees aanhoudingsbevel, ook al is dit bevel ingevolge die andere titel uitgevaardigd (1). (1) X. XXXXX, “Le mandat d'arrêt européen: première mise en
œuvre d'un nouveau paradigme de la justice pénale européenne”, JT 2002, p.273-281; B. DEJEMEPPE, “Xx xxx xx 00 xxxxxxxx 0000 xxxxxxxx xx xxxxxx x'xxxxx européen”, JT 2004, p. 112- 115; XXXXXXXX, G, “Het Europees aanhoudingsbevel. De Wet van 19 december 2003”, RW 2004-05,
p. 561-581; X. XXXXXXXXXXXXX, “Le mandat d'arrêt européen et la protection des droits de l' homme”, RDP 2005, p. 219-239; D. XXX XXXXX, “België en het Europees aanhoudingsbevel: een commentaar bij de Wet van 19 december 2003”, X.Xxxxxx. 2005, p. 151-186; X. XXXXXXX, “De doorwerking van het EU - kaderbesluit inzake overlevering”, NC 2006, p. 77-94; X. XXXXXXX, Het Europees aanhoudingsbevel, Nederlands en Belgisch overleveringsrecht in hoofdlijnen, Mortsel, Intersentia, 2007; B. DEJEMEPPE, “Xx xxxxxx x'xxxxx xxxxxxxx xxxxxx xxx xx Xxxx xx Xxxxxxx xx
Xxxxxxxxxx”, JT 2007, p. 450; X. XX XXXX, “Europese golven op een strafrechtelijk strand. Het Hof van Justitie en het Europees aanhoudingsbevel”, NC 2007, p. 330-347; XXXXXXXX, X, “Het Europees aanhoudingsbevel gered, hoera?”, RW 2008, p. 1138-1144; X. XX XXXX, “Een strafrechtelijk
offensief van de Europese Unie. Overzicht van nieuwe regelgevende en jurisprudentiële munitie voor het Europees strafrecht”, NC 2009. p. 155-177; X. XXXXXXX, Handboek overleveringsrecht Mortsel, Intersentia, 2011; X. XXXXXXX., “Actuele beschouwingen over het Europees aanhoudingsbevel”, in XXXXXXX (ed.)., Strafrecht meer ... dan ooit, die Keure, 2011; J. XXX XXXXXX, Het Europees aanhoudingsbevel in de praktijk. Kluwer, 2013.
27 september 2019
27 september 2019
P.2019.0971.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190927.1
AC nr. ...
EUROPESE UNIE
PREJUDICIELE GESCHILLEN
Prejudiciële geschillen - Hof van Justitie - Prejudiciële vraag - Arrest - Uitlegging van het Unierecht
Een op een prejudiciële vraag gewezen arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarbij werd geoordeeld dat de artikelen 28 en 30 EG-Verdrag en 11 en 13 EER-Overeenkomst onder bepaalde voorwaarden niet in de weg staan aan een nationale regeling die voorziet in de toekenning door de bevoegde gewestelijke reguleringsinstantie van verhandelbare certificaten voor de op het grondgebied van het betrokken gewest opgewekte groene stroom en die de elektriciteitsleveranciers verplicht tot jaarlijkse inlevering van een bepaalde hoeveelheid van deze certificaten, waarbij deze niet aan die verplichting kunnen voldoen door garanties van oorsprong te gebruiken die afkomstig zijn uit andere lidstaten van de Unie of uit derde landen die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, bindt niet slechts de verwijzende rechter, maar ook elke andere nationale rechter, wat betreft de uitleg van de in het geding zijnde bepalingen van Unierecht, onder voorbehoud van de mogelijkheid voor deze nationale rechter om een nieuwe vraag te stellen aan het Hof van Justitie, zodat de appelrechters die oordelen dat de vereiste tussenkomst van de Vlaamse regering om de gelijkheid of gelijkwaardigheid te aanvaarden van garanties van oorsprong uit andere lidstaten van de Europese unie of uit derde landen die partij zijn bij de EER- Overeenkomst geen schending van het Unierecht uitmaakt zonder de door het Hof van Justitie gedefinieerde voorwaarden voor die regeling na te gaan, hun beslissing niet naar recht verantwoorden (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 23, § 1, eerste lid, en 25 Decreet 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt
- Art. 267, eerste lid Verdrag van 25 maart 1957 betreffende de werking van de Europese Unie
12 september 2019
12 september 2019
C.2019.0005.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.4
AC nr. ...
VERDRAGSBEPALINGEN
Verdragsbepalingen - Algemeen - Artikel 81, tweede lid EG-verdrag (thans artikel 101 VWEU) - Distributieovereenkomst - Beding van verticale prijsbeperking - Hardekernrestrictie - Nietigheid van rechtswege
Een nietig verklaarde overeenkomst kan voor partijen geen grondslag van rechten en verplichtingen zijn (1). (1) Zie concl. OM.
- thans art. 101 Verdrag van 25 maart 1957 betreffende de werking van de Europese Unie
- Art. 81, tweede lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in de versie ervan geconsolideerd te Amsterdam op 2 okt. 1997, goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1998
12 september 2019
12 september 2019
C.2018.0381.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.2
AC nr. ...
Verdragsbepalingen - Instellingen - Hof van Justitie - Prejudiciële vraag - Arrest - Uitlegging van het Unierecht
Een op een prejudiciële vraag gewezen arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarbij werd geoordeeld dat de artikelen 28 en 30 EG-Verdrag en 11 en 13 EER-Overeenkomst onder bepaalde voorwaarden niet in de weg staan aan een nationale regeling die voorziet in de toekenning door de bevoegde gewestelijke reguleringsinstantie van verhandelbare certificaten voor de op het grondgebied van het betrokken gewest opgewekte groene stroom en die de elektriciteitsleveranciers verplicht tot jaarlijkse inlevering van een bepaalde hoeveelheid van deze certificaten, waarbij deze niet aan die verplichting kunnen voldoen door garanties van oorsprong te gebruiken die afkomstig zijn uit andere lidstaten van de Unie of uit derde landen die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, bindt niet slechts de verwijzende rechter, maar ook elke andere nationale rechter, wat betreft de uitleg van de in het geding zijnde bepalingen van Unierecht, onder voorbehoud van de mogelijkheid voor deze nationale rechter om een nieuwe vraag te stellen aan het Hof van Justitie, zodat de appelrechters die oordelen dat de vereiste tussenkomst van de Vlaamse regering om de gelijkheid of gelijkwaardigheid te aanvaarden van garanties van oorsprong uit andere lidstaten van de Europese unie of uit derde landen die partij zijn bij de EER- Overeenkomst geen schending van het Unierecht uitmaakt zonder de door het Hof van Justitie gedefinieerde voorwaarden voor die regeling na te gaan, hun beslissing niet naar recht verantwoorden (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 23, § 1, eerste lid, en 25 Decreet 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt
- Art. 267, eerste lid Verdrag van 25 maart 1957 betreffende de werking van de Europese Unie
12 september 2019
12 september 2019
C.2019.0005.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.4
AC nr. ...
GEMEENTE-, PROVINCIE- EN PLAATSELIJKE BELASTINGEN
PROVINCIEBELASTINGEN
Provinciebelastingen - Bevoegdheid tot belastingheffing - Verboden gelijkaardige belasting - Begrip - Algemene provinciebelasting bedrijven Oost-Vlaanderen
De algemene provinciebelasting bedrijven van de provincie Oost-Vlaanderen is niet gestoeld op het kadastraal inkomen of op enige andere wezenlijke component die rechtstreeks de grondslag van de inkomstenbelastingen bepaalt en is derhalve geen gelijkaardige belasting op de grondslag of het bedrag van de in artikel 464, 1° WIB genoemde belastingen; de omstandigheid dat een provinciebelasting alleen kan betaald worden met inkomsten die reeds door de Staat werden belast, heeft niet tot gevolg dat de betrokken provinciebelasting gelijkaardig is aan de in artikel 464,1° WIB92 vermelde inkomstenbelastingen.
- Art. 464, 1° Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
12 december 2019
12 december 2019
F.2018.0091.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191212.1N.6
AC nr. ...
GRONDWET
GRONDWET 1994 (ART. 1 TOT 99)
Art. 15 - Huiszoeking - Machtiging door een onafhankelijke en onpartijdige magistraat
Uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof volgt dat het voorgaande optreden van een onafhankelijke en onpartijdige rechter weliswaar een belangrijke waarborg vormt voor de naleving van de voorwaarden voor een aantasting van de onschendbaarheid van de woning, maar dat het ontbreken van een voorafgaande rechterlijke machtiging in bepaalde omstandigheden kan worden gecompenseerd door een achteraf verrichte rechterlijke toetsing, zodat een huiszoeking niet steeds noodzakelijk gepaard moet gaan met een voorafgaande machtiging door een onafhankelijke en onpartijdige magistraat.
- Art. 8.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 15 De gecoördineerde Grondwet 1994
12 september 2019
12 september 2019
C.2018.0250.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.1
AC nr. ...
GRONDWETTELIJK HOF
- Economische en monetaire unie - Bevoegdheidsverdelende regel - Schending
Uit de vaste rechtspraak van het Grondwettelijk Hof volgt dat het beginsel van de economische en monetaire unie een bevoegdheidsverdelende regel uitmaakt in de zin van artikel 26,§1, 1°, bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, waarvan uitsluitend het Grondwettelijk Hof de schending door een decreet mag toetsen (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 26, § 1, 1° Bijzondere wet op het Arbitragehof van 6 januari 1989
12 september 2019
12 september 2019
C.2019.0005.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.4
AC nr. ...
HANDELSPRAKTIJK
- Wet tot bescherming van de economische mededinging - Raad voor de Mededinging - Auditoraat - Onderzoeksprocedure betreffende restrictieve mededingingspraktijken - Aard
Het onderzoek betreffende het bestaan van restrictieve mededingingspraktijken is geen strafonderzoek (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 131 en 235bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 75, tweede lid Wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006
12 september 2019
12 september 2019
C.2018.0250.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.1
AC nr. ...
- Vrijheid van nijverheid en arbeid - Het cumuleren van het beroep van architect met dat van aannemer - Onverenigbaarheid - Uitlegging
Het uitoefenen van het beroep van architect is onverenigbaar met dat van aannemer van openbare of private werken; de aldus in het belang van zowel het beroep van architect als van de opdrachtgevers ingestelde onverenigbaarheid moet, zoals elke bepaling die de vrijheid van nijverheid en arbeid inperkt, op beperkende wijze worden uitgelegd; dit belet evenwel niet dat het verbod beide beroepen te cumuleren algemeen is, zich uitstrekt tot de werkzaamheid in dienst van een aannemer van openbare en private werken en niet beperkt is tot de cumulatie van de functie van aannemer en architect in het raam van eenzelfde concreet bouwproject (1). (1) Cass. 16 november 2012, XX X.00.0000.X, AC 2012, nr. 619, met concl. van advocaat-generaal Xxxxxxxx; zie ook Cass. 17 februari 1969, AC 1969, 566, waaruit a contrario duidelijk volgt dat de onverenigbaarheid zich uitstrekt tot de werkzaamheid in dienst van een vennootschap die daadwerkelijk aannemersactiviteiten ontplooit.
- Art. 10, 1° KB 18 april 1985 tot goedkeuring van het door de Nationale Raad van de Orde der Architecten vastgestelde Reglement van beroepsplichten van 16 december 1983
- Art. 6 Wet 20 februari 1939 op de bescherming van den titel en van het beroep van architect
7 november 2019
7 november 2019
D.2019.0004.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.17
AC nr. ...
- Wet tot bescherming van de economische mededinging - Raad voor de Mededinging - Onderzoeksprocedure betreffende restrictieve mededingingspraktijken - Handeling of beslissing van het auditoraat - Beroep - Hof van beroep te Brussel - Volle rechtsmacht
Die volle rechtsmacht van het hof van beroep te Brussel impliceert, gelet op de specifieke rol in de handhaving van de wet over de mededinging, dat het hof niet verplicht is de in beslag genomen gegevens zelf opnieuw te onderzoeken en het de toetsing mag beperken (1). (1) Zie concl. OM
- Art. 75, tweede lid Wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006
12 september 2019
12 september 2019
C.2018.0250.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.1
AC nr. ...
- Wet tot bescherming van de economische mededinging - Raad voor de Mededinging - Onderzoeksprocedure betreffende restrictieve mededingingspraktijken - Handeling of beslissing van het auditoraat - Beroep - Hof van beroep te Brussel - Volle rechtsmacht
De volle rechtsmacht waarmee het hof van beroep te Brussel uitspraak doet inzake handelingen of beslissingen van het auditoraat bij de Raad voor de Mededinging houdt in dat het hof van beroep zijn beoordeling in beginsel volledig in de plaats kan stellen en die aangevochten beslissing niet alleen kan vernietigen maar ook kan hervormen (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 75, tweede lid Wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006
12 september 2019
12 september 2019
C.2018.0250.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.1
AC nr. ...
HOF VAN ASSISEN
ALLERLEI
Allerlei - Cassatieberoep tegen het motiverend en veroordelend arrest van het hof van assisen - Afstand van het cassatieberoep tegen het veroordelend arrest
Uit de artikelen 337, derde lid, en 359, eerste lid, Wetboek van Strafvordering volgt dat het cassatieberoep tegen het motiverend arrest van het hof van assisen slechts geldig kan worden ingesteld samen met een cassatieberoep tegen het veroordelend arrest; ingevolge de te verlenen afstand van het cassatieberoep tegen het veroordelend arrest krijgt die beslissing kracht van gewijsde en kan het cassatieberoep tegen het motiverend arrest niet langer leiden tot de cassatie van het veroordelend arrest (1). (1) Zie Cass. 26 februari 2014, AR P.13.1863.F, AC 2014, nr. 155, met concl. van advocaat-generaal X. XXXXXXXXXXXXX op datum in Pas..
17 september 2019
17 september 2019
P.2019.0741.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190917.4
AC nr. ...
HOGER BEROEP
BURGERLIJKE ZAKEN (HANDELSZAKEN EN SOCIALE ZAKEN INBEGREPEN)
Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Uitbreiding van eis en nieuwe eis - Uitbreiding of wijziging van de vordering
Ook in hoger beroep vereist artikel 807 Gerechtelijk Wetboek enkel dat de uitbreiding of wijziging van de vordering berust op een feit of akte in de dagvaarding aangevoerd; het is niet vereist dat de uitbreiding of wijziging van de vordering jegens de partij waartegen de oorspronkelijke vordering was gesteld, reeds bij de eerste rechter aanhangig was of dat zij reeds virtueel in de oorspronkelijke vordening begrepen was (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 807 en 1042 Gerechtelijk Wetboek
17 oktober 2019
17 oktober 2019
C.2018.0537.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191017.19
AC nr. ...
Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Beslissingen en partijen - Vereffende vennootschap - Passief voortbestaan - Rechtsmiddel - Redenen
Dit passief voortbestaan, dat de bescherming beoogt van de schuldeisers van de vennootschap, laat de vereffende vennootschap ook toe om een rechtsmiddel in te stellen tegen een veroordelende rechterlijke beslissing gewezen na de sluiting van de vereffening in een procedure die nog lopende was ten tijde van de vereffening (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 183, § 1, eerste lid, 194, 195, en 198, § 1, derde streepje Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
7 november 2019
7 november 2019
C.2019.0052.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.14
AC nr. ...
STRAFZAKEN (DOUANE EN ACCIJNZEN INBEGREPEN)
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Wegverkeerswet - Artikel 42 - Verval van het recht te sturen wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid - Veiligheidsmaatregel - Inwerkingtreding - Legaliteitsbeginsel - Niet- retroactiviteit van de strafwet - Draagwijdte
Wanneer de wet een veiligheidsmaatregel bepaalt, is deze wet op bestaande rechtstoestanden van toepassing vanaf de inwerkingtreding ervan, ook indien deze inwerkingtreding slechts intreedt in hoger beroep en het feit dat daardoor de toestand van de beklaagde op diens enkel hoger beroep wordt verzwaard, is een gevolg dat de wetgever heeft gewild voor de bescherming van het maatschappelijk belang; deze toepassing bevat geen miskenning van het recht van verdediging omdat de beklaagde die hoger beroep instelt, voor het appelgerecht zijn rechten ten volle kan
uitoefenen (1). (1) Onder vigeur van artikel 42 Wegverkeerswet, zoals van toepassing vóór de wetswijziging van 6 maart 2018, was de rechtspraak van het Hof dat het uitspreken in hoger beroep van een rijverbod wegens lichamelijke ongeschiktheid, een verzwaring van de toestand van de beklaagde inhield - Cass. 11 mei 2010, XX X.00.0000.X, AC 2010, nr. 328. In het arrest van 27 april 2016, AR P.15.1468.F, AC 2016, nr. 286 oordeelt het Hof dat de wetsbepaling die een veiligheidsmaatregel invoert of regelt van toepassing wordt zodra die bepaling in werking treedt.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0096.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.1
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Rechtspleging in hoger beroep - Heromschrijving waardoor een zwaardere straf kan worden opgelegd - Eenstemmigheid - Vereiste
De eenstemmigheid als bedoeld in artikel 211bis Wetboek van Strafvordering is in de regel niet vereist voor een heromschrijving, ook niet indien ingevolge die heromschrijving een zwaardere straf kan worden opgelegd.
- Art. 211bis Wetboek van Strafvordering
10 september 2019
10 september 2019
P.2019.0342.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190910.1
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Hoger beroep tegen de beslissing over de burgerlijke rechtsvordering - Ontvankelijkheid - Aanhangigmaking
van de zaak bij de appelrechters - Grievenformulier - Ambtshalve onderzoek door de appelrechters
Het grievenformulier is een processtuk dat deel uitmaakt van het strafdossier dat aan het tegensprekelijk debat is onderworpen en het appelgerecht moet dat formulier ambtshalve onderzoeken om de limieten van de aanhangigmaking van de zaak te bepalen en, in voorkomend geval, over de ontvankelijkheid van het hoger beroep uitspraak te doen; de omstandigheid dat de gedaagde in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep niet heeft aangevoerd, is in dit opzicht niet relevant.
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
20 november 2019
20 november 2019
P.2019.0925.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191120.2F.4
AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Rechtspleging in hoger beroep - Vereiste eenparigheid - Vaststelling door het appelgerecht
De vereiste eenparigheid van de leden van het appelgerecht om een vrijspraak in eerste aanleg te wijzigen in een veroordeling of de in eerste aanleg uitgesproken straf te verzwaren, moet uitdrukkelijk worden vastgesteld (1); de loutere vermelding van artikel 211bis Wetboek van Strafvordering bij de toegepaste wetsbepalingen volstaat niet (2). (1) Cass. 5 juni 2013, AR P.13.0683.F, AC 2013, nr. 345. (2) Cass. 11 juni 2008, AR P.08.353.F, AC 2008, nr. 363; Cass. 27 juni
2000, AR P.99.0127.N, AC 2000, nr. 404.
- Art. 211bis Wetboek van Strafvordering
10 september 2019
10 september 2019
P.2019.0342.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190910.1
AC nr. ...
HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS
ALGEMEEN
Algemeen - Ontbinding - Postcommunautaire onverdeeldheid - Uitsluitend genot van een onverdeeld goed
De deelgenoot die het uitsluitend genot van een onverdeeld goed heeft gehad, is voor dit genot aan de andere deelgenoot een vergoeding verschuldigd.
- Art. 577-2, §§ 2 en 3 Burgerlijk Wetboek
15 november 2019
15 november 2019
C.2018.0263.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191115.1F.2
AC nr. ...
INTERNATIONALE VERDRAGEN
- Artikel 81, tweede lid EG-verdrag (thans artikel 101 VWEU) - Distributieovereenkomst - Beding van verticale prijsbeperking - Hardekernrestrictie - Nietigheid van rechtswege
Een nietig verklaarde overeenkomst kan voor partijen geen grondslag van rechten en verplichtingen zijn (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 81, tweede lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in de versie ervan geconsolideerd te Amsterdam op 2 okt. 1997, goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1998
12 september 2019
12 september 2019
C.2018.0381.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.2
AC nr. ...
JEUGDBESCHERMING
- Jeugdrechter - Oplegging van contactverbod aan een ouder in het belang van het kind - Geen
conclusie - Motivering
Behoudens daartoe strekkende conclusie vereisen de artikelen 6 en 8 EVRM, artikel 14 IVBPR en artikel 149 Grondwet, alsmede de motiveringsverplichting en het recht op eerbiediging van het gezinsleven niet dat de jeugdrechter die aan een ouder in het belang van het kind een contactverbod oplegt, uitdrukkelijk zou motiveren dat die maatregel voldoet aan de in artikel 8 EVRM bepaalde voorwaarden of zou aangeven dat de bescherming van de minderjarige niet kan worden bereikt met een minder verdergaande maatregel.
3 september 2019
3 september 2019
P.2019.0141.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190903.2
AC nr. ...
NATIONALITEIT
- Toekennen Belgische nationaliteit - Beletsel - Gewichtige feiten eigen aan de persoon - Beoordeling - Criteria
Bij de beoordeling van de gewichtige feiten eigen aan de persoon die in de wet op niet-exhaustieve wijze worden opgesomd als beletsel voor het verwerven van de Belgische nationaliteit, moet worden gelet op de moraliteit van de kandidaat-Belg en zijn respect voor de Belgische wetten en normen.
- Art. 2 KB 14 januari 2013 tot uitvoering van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken
- Artt. 1, § 2, 4°, en 15, § 3, eerste lid Wetboek van de Belgische nationaliteit
24 oktober 2019
24 oktober 2019
C.2019.0159.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191024.18
AC nr. ...
- Toekennen Belgische nationaliteit - Advies van de procureur des Konings - Beletsel - Gewichtige feiten - Strafrechtelijke kwalificatie - Bewijs
Gewichtige feiten die beantwoorden aan een strafrechtelijke kwalificatie en die in het negatief advies van de procureur des Konings worden aanzien als beletsel voor het toekennen van de Belgische nationaliteit, moeten niet worden vastgesteld door een strafrechtelijke veroordeling.
- Art. 15, § 3, eerste lid Wetboek van de Belgische nationaliteit
24 oktober 2019
24 oktober 2019
C.2019.0159.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191024.18
AC nr. ...
NOTARIS
- Openbare verkoop na beslag - Te lage verkoopopbrengst - Beslaglegger - Aansprakelijkheid
De aansprakelijkheid van de beslaglegger voor een beweerde te lage verkoopopbrengst kan niet worden aangenomen op grond van de afwezigheid van een recent schattingsverslag (1). (1) Zie concl. "in hoofzaak" OM.
- Artt. 1580bis en 1580ter Gerechtelijk Wetboek
24 oktober 2019
24 oktober 2019
C.2019.0125.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191024.16
AC nr. ...
- Internationaal testament - Onderhands geschrift - Optreden van de notaris - Verklaring notaris - Aard van de akte
Noch het optreden van de notaris bij de aanbieding van het onderhands geschrift dat hij mede ondertekent en dagtekent, noch de omstandigheid dat de notaris nadien een verklaring in authentieke vorm opmaakt waarin hij bevestigt dat aan de vereisten van de wet werd voldaan, maakt bijgevolg van het onderhands geschrift een authentieke akte (1). (1) Ph. DE PAGE, Le testament international et sa mystique, Rev. not. B. 1983, 14; X. XXXXXXXXX-XXXXX, Het verdrag van Washington van 26 oktober 1973 en het internationaal testament, RW 1983-84, 1051-1053; zie ook Cass. 23 januari 1873, Pas. 1873, 68, in verband met het mystiek testament.
- Artt. 3, 4, eerste lid, 5, eerste lid, 7, 8, 9, en 10 Wet 2 feb. 1983
17 oktober 2019
17 oktober 2019
C.2018.0592.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191017.20
AC nr. ...
- Onderhands geschrift dat de wilsbeschikkingen van de erflater bevat - Door de notaris op te stellen verklaring - Aard van de akte - Internationaal testament
Anders dan de door de notaris op te stellen verklaring, is het onderhands geschrift, dat de wilsbeschikkingen van de erflater bevat, geen authentieke akte.
- Artt. 3, 4, eerste lid, 5, eerste lid, 7, 8, 9, en 10 Wet 2 feb. 1983
17 oktober 2019
17 oktober 2019
C.2018.0592.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191017.20
AC nr. ...
- Verbod om authentieke akten te verlijden waarin enige bepaling in zijn voordeel voorkomt - Onderhands geschrift
Het in artikel 8 Wet Notarisambt neergelegde verbod is niet van toepassing wanneer het onderhands geschrift beschikkingen in het voordeel van de notaris bevat (1). (1) A. XXX XXX XXXXXXX, Hoe streng is artikel 8 van de Notariswet?, noot onder Gent 22 maart 2018, T. Not. 2018, 1025-1029.
- Art. 8 Wet 25 ventôse jaar XI op het notarisambt
17 oktober 2019
17 oktober 2019
C.2018.0592.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191017.20
AC nr. ...
ONAANTASTBARE BEOORDELING DOOR DE FEITENRECHTER
- Verzet - Strafzaken - Ongedaanverklaring - Voorwaarden - Draagwijdte - Gevolg - Kennis van de dagvaarding in de verstekprocedure - Vertegenwoordiging door een advocaat op de zitting waarop de beklaagde is gedagvaard
Uit de tekst van artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering volgt dat de rechter een verzet maar ongedaan kan verklaren indien hij vaststelt dat vaststaat dat de eiser in verzet kennis had van de dagvaarding in de verstekprocedure, waarbij vereist is, maar ook volstaat, dat over die kennis geen redelijke twijfel kan bestaan en waarbij dit artikel, noch enige andere bepaling verplicht tot een andere mate van zekerheid; de rechter oordeelt onaantastbaar of de bedoelde kennis bij de beklaagde op verzet vaststaat en het Hof gaat enkel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen trekt die op grond daarvan niet kunnen worden verantwoord (1). (1) GwH 21 december 2017, arrest 148/2017, BS 12 januari 2017; Cass. 17 januari 2017, AR P.16.0989.N, AC 2017, nr. 36, NJW 2017/5, 190 en noot X. XXXXX, Bewijslast kennis dagvaarding X. XX XXXX, “Verstek en verzet”,
T. Strafr. 2016, p. 35, nr. 72 en p. 41; P. XXXXXXX, “Le régime de l’opposition devant les tribunaux
correctionnels et de police”, JT 2016, 428; X. XXX XXXXXXXX, “Verzet en hoger beroep in strafzaken na de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende
diverse bepalingen inzake justitie («Potpourri II ») (eerste deel)”, RW 2015-16, p. 1409, nr. 18; X. XXXXXXX, “Xxxxxxxxx XX: de nieuwe regels inzake verzet in strafzaken”, NC 2016, p. 337, nr. 8; X. XXXXXXXXXXX, X. XXXXXXXX, X. XXXXXXXX en X. XX XXXX, “Stevige verbouwingen in het strafprocesrecht: de procedure met voorafgaande erkenning van schuld, de invoering van
conclusietermijnen in strafzaken en een vernieuwd stelsel van rechtsmiddelen”, in X. XXXXXXXXXX (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 182-183, nr. 93; X. XXXXXXXXXXXXX, “Les voies de recours après la loi pot-pourri II” in, La loi Pot-pourri II, 1 an après, Larcier, Xxxxxxx, 0000, 246; X. XXXXXX en X. XXXXX, “De rechtsmiddelen verzet en hoger beroep: actualia”, in X. XXXXXX, X. XXXXXXX en X. XXXXXXXXX (eds.), Strafrecht en strafprocesrecht: doel of middel in een veranderende samenleving, XLIIIe PUC Xxxxx Xxxxx 2016-2017, Mechelen, Kluwer, 2017, 542; X. XXXXXXXX, L’opposition en matière pénale, reeks Les Dossiers du journal des Tribunaux, nr. 47, Brussel, Larcier 2004, 51-54, nr. 30.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0482.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.4
AC nr. ...
- Wegverkeer - Uitzonderlijk voertuig - Beoordeling
De rechter oordeelt onaantastbaar of een voertuig wegens zijn constructie of wegens zijn ondeelbare lading een massa of afmetingen heeft die de wettelijke grenzen, bepaald in het Wegverkeersreglement en het KB Technische Eisen Voertuigen overschrijdt; hij kan zich hierbij steunen op de vaststellingen van de verbalisanten en de verklaringen van de partijen waaruit blijkt dat deze afmetingen niet zijn gerespecteerd, zonder dat deze bewijsgegevens de concrete afmetingen of massa van het voertuig moeten bevatten.
- Art. 3 KB 2 juni 2010 betreffende het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen
3 september 2019
3 september 2019
P.2018.0718.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190903.1
AC nr. ...
- Uitleveringswet 1874 - Artikel 2bis - Weigeringsgrond - Ernstige risico's op flagrante rechtsweigering, foltering of onmenselijke en onterende behandeling
De bepaling van artikel 2bis, tweede lid, Uitleveringswet 1874, vereist dat de uitgeleverde persoon in de verzoekende Staat met enige graad van waarschijnlijkheid het voorwerp zal uitmaken van de meest ernstige schendingen van de artikelen 5 en 6 EVRM, dan wel van schending van artikel 3 EVRM; het onderzoeksgerecht oordeelt onaantastbaar of de voorgelegde feiten aanleiding geven tot de toepassing van die weigeringsgrond (1). (1) Cass. 26 juni 2018, AR P.18.0524.N, AC 2018, nr. 411 en NC 2018, 589, nr. 6, met noot X. XXXXXX, "In abstracto, in concreto en (in beginsel) irrelevant. Het Hof van Cassatie bevestigt enkele basisprincipes in het uitleveringsrecht"; Cass. 22 april 2014, XX X.00.0000.X, AC 2014, nr. 293; X. XXXXXX, Handboek Uitleveringsrecht, Intersentia 2013, 88-90, nrs. 144-145.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0383.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.3
AC nr. ...
- Rechtsmisbruik - Bevoegdheid van het Hof
Wanneer de rechter op grond van de omstandigheden van de zaak onaantastbaar oordeelt dat er rechtsmisbruik is, gaat het Hof na of uit de vaststellingen het bestaan van een dergelijk misbruik kan worden afgeleid (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0127.N
#Type!
AC nr. ...
ONDERZOEK IN STRAFZAKEN
ALLERLEI
Allerlei - Wet tot bescherming van de economische mededinging - Raad voor de Mededinging - Auditoraat - Onderzoeksprocedure betreffende restrictieve mededingingspraktijken - Aard
Het onderzoek betreffende het bestaan van restrictieve mededingingspraktijken is geen strafonderzoek (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 131 en 235bis Wetboek van Strafvordering
- Art. 75, tweede lid Wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006
12 september 2019
12 september 2019
C.2018.0250.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.1
AC nr. ...
GERECHTELIJK ONDERZOEK
Gerechtelijk onderzoek - Algemeen - Geheim van het onderzoek - Recht van inzage van het strafdossier - Uitdrukkelijk bij wet bepaalde gevallen
Het geheim van het gerechtelijk onderzoek impliceert dat, in de regel, slechts toelating tot inzage in het strafdossier kan worden verleend wanneer de wet hierin uitdrukkelijk voorziet (1). (1) Zie Cass. 2 januari 2013, AR P.12.02052.N, AC 2013, nr. 2.
- Art. 57, § 1, en 61ter Wetboek van Strafvordering
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Algemeen - Geheim karakter - Voorlopige hechtenis - Invrijheidstelling - Verzoekschrift met het oog op de gehele of gedeeltelijke opheffing of wijziging van de voorwaarden - Volledig dossier niet ter inzage gesteld van de inverdenkinggestelde - Verantwoording
Het geheim karakter van het gerechtelijk onderzoek kan verantwoorden waarom uitspraak wordt gedaan over de vordering van een in vrijheid gestelde inverdenkinggestelde die, met toepassing van artikel 36, § 1, vierde lid, Wet Voorlopige Hechtenis, een verzoekschrift heeft ingediend om de hem door de onderzoeksrechter opgelegde voorwaarden geheel of gedeeltelijk te doen opheffen of wijzigen, zonder dat hij van het volledige dossier inzage heeft gekregen (1). (1) Zie Cass. 2 januari 2013, AR P.12.02052.N, AC 2013, nr. 2.
- Art. 36 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
- Art. 57, § 1 Wetboek van Strafvordering
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Algemeen - Recht van verdediging - Wettelijke limieten op de tegenspraak - Verantwoording
Het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging ontzegt de wetgever de bevoegdheid niet om, op de tegenspraak die in het kader van het vooronderzoek wordt gewaarborgd, de limieten te stellen die hij onlosmakelijk verbonden acht met de bescherming van de openbare veiligheid en met het belang van het onderzoek.
- Art. 6.3 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Algemeen - Voorlopige hechtenis - Verzoekschrift met het oog op de gehele of gedeeltelijke opheffing of wijziging van de voorwaarden - Recht van inzage van het strafdossier
De artikelen 36 en 37 Wet Voorlopige Hechtenis verlenen de voorwaardelijk in vrijheid gestelde inverdenkinggestelde het recht niet om van het strafdossier inzage te krijgen (1). (1) Cass. 2 januari 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 2 ; Zie Liège (C.M.A.) 28 maart 2002 en noot J.C., « Le droit d'accès au dossier de l'inculpé laissé en liberté sous conditions », R.D.P.C., 2002, p. 804 tot 809.
- Artt. 36 en 37 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
- Art. 57, § 1, en 61ter Wetboek van Strafvordering
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
ONDERZOEKSGERECHTEN
- Europees aanhoudingsbevel - Uitvoering in België - Persoon in vrijheid gesteld onder voorwaarden - Onderzoeksgerechten - Kamer van inbeschuldigingstelling - Arrest over de uitvoerbaarverklaring - Cassatieberoep door de persoon zelf bij het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen - Ontvankelijkheid
Het cassatieberoep ingesteld door de persoon zelf die het voorwerp uitmaakt van een Europees aanhoudingsbevel en die onder voorwaarden in vrijheid is gesteld, zonder tussenkomst van een advocaat en ter griffie van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen, is ontvankelijk (1). (Impliciete oplossing). (1) Overeenkomstig artikel 425, § 1, Wetboek van Strafvordering, zoals vervangen bij wet van 14 februari 2014, dient het cassatieberoep te worden ingesteld door het openbaar ministerie of door een advocaat, houder van het getuigschrift opleiding in cassatieprocedure, ter griffie van het gerecht dat de bestreden beslissing heeft gewezen. Artikel 426, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, bevat een uitzondering op deze regel en laat in het kader van de voorlopige hechtenis de gedetineerde toe zijn verklaring van cassatieberoep te doen bij de gevangenisdirecteur. Deze uitzondering werd, na een aantal arresten van het Hof in verschillende zin en op andersluidende conclusies van het OM, uiteindelijk ook van toepassing gemaakt op de persoon aangehouden in het kader van een Europees aanhoudingsbevel - zie X. XXX XXXXXX, “Cassatieberoep in strafzaken na Potpourri II”, in X. XXXX en X. XXXXXXX (eds.), Procederen voor het Hof van Cassatie, 246-247, nrs. 205-207. Het OM heeft steeds het standpunt gehuldigd dat de uitzondering bepaald in artikel 426, eerste lid, Wetboek van Strafvordering restrictief diende te worden geïnterpreteerd en concludeerde dan ook in onderhavige zaak tot de onontvankelijkheid van het cassatieberoep aangezien het in casu ging over een persoon die niet was gedetineerd of aangehouden. AW
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0625.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.6
AC nr. ...
- Procedure inzake voorlopige hechtenis - Artikel 6, EVRM - Toepassingsgebied
Artikel 6 EVRM is in de regel niet van toepassing op de procedure die inzake voorlopige hechtenis voor de onderzoeksgerechten wordt gevoerd; die gerechten doen immers geen uitspraak over de gegrondheid van een strafvervolging (1). (1) Cass. 1 augustus 2018, AR P.18.0855.N, AC 2018, nr.
437 (# 6) ; Cass. 27 mei 2014, AR P.14.0847.N, AC 2014, nr. 383 (#4) ; Cass. 20 mei 2014, AR
P.14.0803.N, AC 2014, nr. 363 (#2) ; zie Cass. 2 januari 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 2; Cass. 2
oktober 1996, AR P.96.1256.F, AC 1996, nr. 349.
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
OPENBARE ORDE
- Fiscale wetgeving
De fiscale wet raakt de openbare orde; behoudens wanneer de administratieve akte noodzakelijk is voor de totstandkoming van de belastingschuld, dient de rechter bijgevolg, ongeacht de nietigheid van de administratieve akte, zelf in feite en in rechte te beslissen over het bestaan van de belastingschuld wanneer hij daartoe wordt uitgenodigd door de vorderingen die door de partijen worden gesteld.
12 december 2019
12 december 2019
F.2018.0073.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191212.1N.4
AC nr. ...
OVEREENKOMST
ALGEMENE BEGRIPPEN
Algemeen - Lopende overeenkomsten
Onder het begrip lopende overeenkomsten dient te worden verstaan de overeenkomsten waarvan de karakteristieke prestatie door de schuldenaar nog niet werd uitgevoerd (1). (1) Cass. 5 juni 2015, AR C.14.0568.N, AC 2015, nr. 377; X. XXXXXXX en M. HOEBEECK, Art. 14 Wet Betalingsachterstand, in Comm. Handel. , XI, Bestrijding betalingsachterstand handelstransacties, 2014, afl. 68, 2; zie ook Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties, Xxxx. Xx. Xxxxx 0000-00, xx. 1827/1, 14.
- Art. 14 Wet 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties
7 november 2019
7 november 2019
C.2019.0088.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.16
AC nr. ...
BESTANDDELEN
Bestanddelen - Voorwerp - In stand blijven van de overeenkomst
Behoudens de wet zich hiertegen verzet, blijft de overeenkomst in stand indien de ongeoorloofdheid van de overeenkomst wordt of kan worden ongedaan gemaakt, derwijze dat het doel dat de wet beoogt wordt of kan worden bereikt (1). (1) Cass. 23 november 2017, XX X.00.0000.X, AC 2017, nr. 672; Cass. 23 januari 2015, AR C.13.0379.N, AC 2015, nr. 59. Zie ook X.
XXXXXXX, Nietigheid en aanverwante rechtsfiguren, Antwerpen, Intersentia, 2019; X. XXXXXX, Gedeeltelijke ontbinding en vernietiging van overeenkomsten, Antwerpen, Intersentia, 2015.
7 november 2019
7 november 2019
C.2019.0061.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.15
AC nr. ...
Bestanddelen - Voorwerp - Ongeoorloofd voorwerp - Begrip
Een overeenkomst met een ongeoorloofd voorwerp is nietig; een overeenkomst heeft een ongeoorloofd voorwerp indien zij verplicht tot een prestatie die door een wet van openbare orde verboden is of in strijd is met de goede zeden (1). (1) Cass. 30 januari 2015, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 76.
- Xxxx. 0 xx 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
7 november 2019
7 november 2019
C.2019.0061.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.15
AC nr. ...
Bestanddelen - Toestemming - Algemene voorwaarden van een contractpartij - Opname in een contract - Kennisname door de tegenpartij
De opname van algemene voorwaarden van een partij in het contract vereist hun effectieve kennis door de andere partij of ten minste de mogelijkheid voor deze om er effectief kennis van te nemen, alsook hun aanvaarding.
12 september 2019
- Art. 1108 Burgerlijk Wetboek 12 september 2019
C.2018.0480.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.3
AC nr. ...
EINDE
Einde - Distributieovereenkomst - Beding van verticale prijsbeperking - Hardekernrestrictie - Nietigheid van rechtswege
Een nietig verklaarde overeenkomst kan voor partijen geen grondslag van rechten en verplichtingen zijn (1). (1) Zie concl. OM.
- thans art. 101 Verdrag van 25 maart 1957 betreffende de werking van de Europese Unie
- Art. 81, tweede lid Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de Europese Gemeenschap, in de versie ervan geconsolideerd te Amsterdam op 2 okt. 1997, goedgekeurd bij de wet van 10 augustus 1998
12 september 2019
12 september 2019
C.2018.0381.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.2
AC nr. ...
RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN PARTIJEN
Rechten en verplichtingen van partijen - Tussen partijen - Wederkerige overeenkomst - Niet
nakomen van een verbintenis - Exceptio non adimpleti contractus - Aard
De exceptio non adimpleti contractus is niet meer dan een tijdelijke exceptie die de partij in een wederkerige overeenkomst de mogelijkheid geeft de uitvoering van de eigen verbintenissen op te schorten tot op het ogenblik dat de medecontractant haar verbintenissen uitvoert of aanbiedt uit te voeren.
- Art. 1184, tweede lid Burgerlijk Wetboek
24 oktober 2019
24 oktober 2019
C.2019.0132.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191024.17
AC nr. ...
RECHT VAN VERDEDIGING
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Gerechtelijk recht - Rechtspleging - Opdracht van de rechter - Ambtshalve aanvullen van redenen
De rechter is gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde rechtsregels; hij moet de juridische aard van de door de partijen aangevoerde feiten en handelingen onderzoeken, en mag, ongeacht de juridische omschrijving die de partijen daaraan hebben gegeven, de door hen aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen op voorwaarde dat hij geen betwisting opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij enkel steunt op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, dat hij het voorwerp van de vordering niet wijzigt en dat hij daarbij het recht van verdediging van partijen niet miskent (1). (1) Zie Cass. 14 december 2012, XX X.00.0000.X, AC 2012, nr. 690.
5 december 2019
- Art. 774 Gerechtelijk Wetboek 5 december 2019
C.2018.0004.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191205.1N.2
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Gerechtelijk recht - Rechtspleging - Opdracht van de rechter - Ambtshalve aanvullen van redenen
De plicht voor de rechter om ambtshalve de rechtsmiddelen op te werpen waarvan de toepassing geboden is door de feiten die door de partijen in het bijzonder worden aangevoerd tot staving van hun eisen, houdt niet in dat de rechter gehouden is alle in het licht van de vaststaande feiten van het geschil mogelijke, doch niet-aangevoerde rechtsgronden op hun toepasselijkheid te onderzoeken, doch enkel dat hij, mits eerbiediging van het recht van verdediging, de toepasselijkheid dient te onderzoeken van de niet-aangevoerde rechtsgronden die zich door de feiten zoals zij in het bijzonder worden aangevoerd, onmiskenbaar aan hem opdringen (1). (1) Zie Cass. 14 december 2012, C.12.0018.N, AC 2012, nr. 690.
5 december 2019
- Art. 774 Gerechtelijk Wetboek 5 december 2019
C.2018.0004.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191205.1N.2
AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Gerechtelijk onderzoek - Wettelijke limieten op de tegenspraak - Verantwoording
Het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging ontzegt de wetgever de bevoegdheid niet om, op de tegenspraak die in het kader van het vooronderzoek wordt gewaarborgd, de limieten te stellen die hij onlosmakelijk verbonden acht met de bescherming van de openbare veiligheid en met het belang van het onderzoek.
- Art. 6.3 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
Strafzaken - Wegverkeerswet - Artikel 42 - Verval van het recht te sturen wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid - Veiligheidsmaatregel - Inwerkingtreding - Legaliteitsbeginsel - Niet-
retroactiviteit van de strafwet - Draagwijdte
Wanneer de wet een veiligheidsmaatregel bepaalt, is deze wet op bestaande rechtstoestanden van toepassing vanaf de inwerkingtreding ervan, ook indien deze inwerkingtreding slechts intreedt in hoger beroep en het feit dat daardoor de toestand van de beklaagde op diens enkel hoger beroep wordt verzwaard, is een gevolg dat de wetgever heeft gewild voor de bescherming van het maatschappelijk belang; deze toepassing bevat geen miskenning van het recht van verdediging omdat de beklaagde die hoger beroep instelt, voor het appelgerecht zijn rechten ten volle kan
uitoefenen (1). (1) Onder vigeur van artikel 42 Wegverkeerswet, zoals van toepassing vóór de wetswijziging van 6 maart 2018, was de rechtspraak van het Hof dat het uitspreken in hoger beroep van een rijverbod wegens lichamelijke ongeschiktheid, een verzwaring van de toestand van de beklaagde inhield - Cass. 11 mei 2010, XX X.00.0000.X, AC 2010, nr. 328. In het arrest van 27 april 2016, AR P.15.1468.F, AC 2016, nr. 286 oordeelt het Hof dat de wetsbepaling die een veiligheidsmaatregel invoert of regelt van toepassing wordt zodra die bepaling in werking treedt.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0096.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.1
AC nr. ...
Strafzaken - Procedure voor de onderzoeksgerechten inzake voorlopige hechtenis - Artikel 6, EVRM - Toepassingsgebied
Artikel 6 EVRM is in de regel niet van toepassing op de procedure die inzake voorlopige hechtenis voor de onderzoeksgerechten wordt gevoerd; die gerechten doen immers geen uitspraak over de gegrondheid van een strafvervolging (1). (1) Cass. 1 augustus 2018, AR P.18.0855.N, AC 2018, nr.
437 (# 6) ; Cass. 27 mei 2014, AR P.14.0847.N, AC 2014, nr. 383 (#4) ; Cass. 20 mei 2014, AR
P.14.0803.N, AC 2014, nr. 363 (#2) ; zie Cass. 2 januari 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 2; Cass. 2
oktober 1996, AR P.96.1256.F, AC 1996, nr. 349.
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
RECHTBANKEN
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Algemeen - Recht van verdediging - Opdracht van de rechter - Ambtshalve aanvullen van redenen
De rechter is gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde rechtsregels; hij moet de juridische aard van de door de partijen aangevoerde feiten en handelingen onderzoeken, en mag, ongeacht de juridische omschrijving die de partijen daaraan hebben gegeven, de door hen aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen op voorwaarde dat hij geen betwisting opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij enkel steunt op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, dat hij het voorwerp van de vordering niet wijzigt en dat hij daarbij het recht van verdediging van partijen niet miskent (1). (1) Zie Cass. 14 december 2012, XX X.00.0000.X, AC 2012, nr. 690.
5 december 2019
- Art. 774 Gerechtelijk Wetboek 5 december 2019
C.2018.0004.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191205.1N.2
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Recht van verdediging - Opdracht van de rechter - Ambtshalve aanvullen van redenen
De plicht voor de rechter om ambtshalve de rechtsmiddelen op te werpen waarvan de toepassing geboden is door de feiten die door de partijen in het bijzonder worden aangevoerd tot staving van hun eisen, houdt niet in dat de rechter gehouden is alle in het licht van de vaststaande feiten van het geschil mogelijke, doch niet-aangevoerde rechtsgronden op hun toepasselijkheid te onderzoeken, doch enkel dat hij, mits eerbiediging van het recht van verdediging, de toepasselijkheid dient te onderzoeken van de niet-aangevoerde rechtsgronden die zich door de feiten zoals zij in het bijzonder worden aangevoerd, onmiskenbaar aan hem opdringen (1). (1) Zie Cass. 14 december 2012, C.12.0018.N, AC 2012, nr. 690.
5 december 2019
- Art. 774 Gerechtelijk Wetboek 5 december 2019
C.2018.0004.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191205.1N.2
AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Strafvordering - Betwisting van de feiten door een strafklacht met burgerlijke partijstelling wegens identiteitsdiefstraf - Beletsel tegen de berechting van de zaak - Draagwijdte
De omstandigheid dat een beklaagde voorhoudt dat niet hij maar een ander de hem verweten feiten heeft gepleegd en hij een klacht met burgerlijke partijstelling heeft ingediend wegens identiteitsdiefstal verplicht de strafrechter niet de behandeling van de bij hem aanhangige zaak uit te stellen tot de afhandeling van de klacht met burgerlijke partijstelling; het staat aan de rechter te oordelen in welke mate de resultaten van het onderzoek opgestart ingevolge de klacht met burgerlijke partijstelling noodzakelijk zijn voor de waarheidsvinding in het bij hem aanhangige dossier (1). (1) Cass. 6 oktober 2010, AR P.09.0635.F, AC 2010, nr. 577 met concl. van advocaat- generaal X. XXXXXXXXXXXXX op datum in Pas. 2010.
24 september 2019
24 september 2019
P.2019.0341.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190924.2
AC nr. ...
RECHTEN VAN DE MENS
INTERNATIONAAL VERDRAG BURGERRECHTEN EN POLITIEKE RECHTEN
International verdrag burgerrechten en politieke recht - Artikel 15 - Artikel 15.1 - Legaliteitsbeginsel - Niet-retroactiviteit van de strafwet - Veiligheidsmaatregel - Verval van het recht te sturen wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid - Draagwijdte
Het beginsel van de niet-terugwerkende kracht van de strafwetten, vastgelegd in het artikel 7.1 EVRM, artikel 15.1 IVBPR en artikel 2 Strafwetboek heeft enkel betrekking op eigenlijke straffen en is niet van toepassing op veiligheidsmaatregelen, zoals het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig, wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid, die de bescherming van het algemeen belang beogen (1). (1) Cass. 27 april 2016, AR P.15.1468.F, AC 2016, nr. 286; Cass. 1
februari 2005, AR P.04.1676.N, AC 2005, nr. 64.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0096.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.1
AC nr. ...
VERDRAG RECHTEN VAN DE MENS
Verdrag rechten van de mens - Art. 7 - Artikel 7.1 - Legaliteitsbeginsel - Niet-retroactiviteit van de strafwet - Veiligheidsmaatregel - Verval van het recht te sturen wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid - Draagwijdte
Het beginsel van de niet-terugwerkende kracht van de strafwetten, vastgelegd in het artikel 7.1 EVRM, artikel 15.1 IVBPR en artikel 2 Strafwetboek heeft enkel betrekking op eigenlijke straffen en is niet van toepassing op veiligheidsmaatregelen, zoals het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig, wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid, die de bescherming van het algemeen belang beogen (1). (1) Cass. 27 april 2016, AR P.15.1468.F, AC 2016, nr. 286; Cass. 1
februari 2005, XX X.00.0000.X, AC 2005, nr. 64.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0096.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.1
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Middelen vereist voor de voorbereiding van de verdediging - Toegang tot het strafdossier
Het recht van de inverdenkinggestelde om inzage te krijgen van alle, in het aanhoudingsbevel tegen hem ingebrachte stukken, vereist niet dat alle in dat bevel vermelde stukken moeten voorkomen in het dossier van de onderzoeksrechter voordat hij het bevel uitvaardigt; dat algemeen rechtsbeginsel verbiedt de onderzoeksmagistraat evenmin om het bestaan van stukken te vermelden die wegens de lopende onderzoekshandelingen tijdelijk niet beschikbaar zijn (1). (1) Cass. 15 maart 2000, AC 2000, nr. 182.
- Artt. 16, 21, 22 en 30 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
- Artt. 5 en 6, § 3 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
24 december 2019
24 december 2019
P.2019.1269.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191224.2F.4
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Recht van verdediging - Gerechtelijk onderzoek - Wettelijke limieten op de tegenspraak - Verantwoording
Het algemeen rechtsbeginsel van het recht van verdediging ontzegt de wetgever de bevoegdheid niet om, op de tegenspraak die in het kader van het vooronderzoek wordt gewaarborgd, de limieten te stellen die hij onlosmakelijk verbonden acht met de bescherming van de openbare veiligheid en met het belang van het onderzoek.
- Art. 6.3 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Toepassingsgebied - Procedure voor de onderzoeksgerechten inzake voorlopige hechtenis
Artikel 6 EVRM is in de regel niet van toepassing op de procedure die inzake voorlopige hechtenis voor de onderzoeksgerechten wordt gevoerd; die gerechten doen immers geen uitspraak over de gegrondheid van een strafvervolging (1). (1) Cass. 1 augustus 2018, AR P.18.0855.N, AC 2018, nr.
437 (# 6) ; Cass. 27 mei 2014, AR P.14.0847.N, AC 2014, nr. 383 (#4) ; Cass. 20 mei 2014, AR
P.14.0803.N, AC 2014, nr. 363 (#2) ; zie Cass. 2 januari 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 2; Cass. 2
oktober 1996, AR P.96.1256.F, AC 1996, nr. 349.
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 5 - Art. 5.4 - Middelen vereist voor de voorbereiding van de verdediging - Toegang tot het strafdossier
Het recht van de inverdenkinggestelde om inzage te krijgen van alle, in het aanhoudingsbevel tegen hem ingebrachte stukken, vereist niet dat alle in dat bevel vermelde stukken moeten voorkomen in het dossier van de onderzoeksrechter voordat hij het bevel uitvaardigt; dat algemeen rechtsbeginsel verbiedt de onderzoeksmagistraat evenmin om het bestaan van stukken te vermelden die wegens de lopende onderzoekshandelingen tijdelijk niet beschikbaar zijn (1). (1) Cass. 15 maart 2000, AC 2000, nr. 182.
- Artt. 16, 21, 22 en 30 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
- Artt. 5 en 6, § 3 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
24 december 2019
24 december 2019
P.2019.1269.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191224.2F.4
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 8 - Huiszoeking - Machtiging door een onafhankelijke en onpartijdige magistraat
Uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof volgt dat het voorgaande optreden van een onafhankelijke en onpartijdige rechter weliswaar een belangrijke waarborg vormt voor de naleving van de voorwaarden voor een aantasting van de onschendbaarheid van de woning, maar dat het ontbreken van een voorafgaande rechterlijke machtiging in bepaalde omstandigheden kan worden gecompenseerd door een achteraf verrichte rechterlijke toetsing, zodat een huiszoeking niet steeds noodzakelijk gepaard moet gaan met een voorafgaande machtiging door een onafhankelijke en onpartijdige magistraat.
- Art. 8.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 15 De gecoördineerde Grondwet 1994
12 september 2019
12 september 2019
C.2018.0250.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.1
AC nr. ...
RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
- Verbod van rechtsmisbruik - Sanctie
Misbruik van recht wordt gesanctioneerd, niet door het verbeuren van het recht, maar door het recht tot zijn normale uitoefening te herleiden of door het opleggen van het herstel van de schade die door het misbruik is teweeggebracht; de herleiding van het recht tot zijn normale uitoefening kan zover gaan dat de rechter aan de houder van het recht de mogelijkheid ontzegt om zich erop te beroepen in de gegeven omstandigheden (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0127.N
#Type!
AC nr. ...
- Vermoeden van onschuld - Strafuitvoeringsrechtbank - Procedure tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling - Niet-naleving van de voorwaarden - Verbod om het drugsmilieu te frequenteren - Nieuwe vervolging wegens bezit van verdovende middelen - Rechtbank die het bezit van verdovende middelen bewezen verklaart - Miskenning van het vermoeden van onschuld
Wanneer de strafuitvoeringsrechtbank, die kennisneemt van een vordering tot herroeping wegens niet-naleving van de bijzondere voorwaarde die bestaat in het verbod om het drugsmilieu te frequenteren, het bezit van verdovende middelen bewezen verklaart ten aanzien van de veroordeelde die zich hiervoor in voorlopige hechtenis bevindt, miskent ze het vermoeden van onschuld dat de veroordeelde geniet ten aanzien van de feiten waarvoor hij wordt vervolgd en waarvoor hij niet definitief is veroordeeld (1). (1) Cass. 17 september 2003, AR P.03.1018.F, AC 2003, nr. 438.
- Art. 64 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de
aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
20 november 2019
20 november 2019
P.2019.1064.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191120.2F.6
AC nr. ...
- Rechtsmisbruik - Belangen in het geding - Beoordeling - Feitenrechter
Rechtsmisbruik bestaat in de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon; dat is onder meer het geval wanneer het veroorzaakte nadeel buiten verhouding staat tot het voordeel dat de houder van het recht nastreeft of heeft verkregen; bij de beoordeling van de belangen die in het geding zijn, moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van de zaak (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
19 december 2019
19 december 2019
- Rechtsmisbruik
C.2019.0127.N
#Type!
AC nr. ...
Rechtsmisbruik bestaat in de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon; dat is onder meer het geval wanneer het veroorzaakte nadeel buiten verhouding staat tot het voordeel dat de houder van het recht nastreeft of heeft verkregen; bij de beoordeling van de belangen die in het geding zijn, moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van de zaak (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0127.N
#Type!
AC nr. ...
RECHTSMISBRUIK
- Sanctie
Misbruik van recht wordt gesanctioneerd, niet door het verbeuren van het recht, maar door het recht tot zijn normale uitoefening te herleiden of door het opleggen van het herstel van de schade die door het misbruik is teweeggebracht; de herleiding van het recht tot zijn normale uitoefening kan zover gaan dat de rechter aan de houder van het recht de mogelijkheid ontzegt om zich erop te beroepen in de gegeven omstandigheden (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0127.N
#Type!
AC nr. ...
- Dwangsom - Opleggen en verbeuren van de dwangsom - Taakverdeling tussen dwangsomrechter en beslagrechter
De regeling van de dwangsom gaat uit van een strikte taakverdeling tussen de rechter die de dwangsom oplegt, de dwangsomrechter, en de rechter die moet oordelen over het al dan niet verbeurd zijn ervan, de beslagrechter; aangezien de beslagrechter bevoegd is om kennis te nemen van alle executiegeschillen die ter zake kunnen rijzen, is hij ook bevoegd om te beoordelen of de invordering van de dwangsom in de gegeven omstandigheden geen misbruik van recht oplevert (1).
(1) Zie concl. OM.
- Artt. 1385bis, eerste lid, 0000xxxxxx, 0000xxxxxxxx, 1395, eerste lid, 1396 en 1498 Gerechtelijk Wetboek
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0127.N
#Type!
AC nr. ...
- Dwangsom - Opleggen en verbeuren van de dwangsom - Taakverdeling tussen dwangsomrechter en beslagrechter
Rechtsmisbruik bestaat in de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon; dat is onder meer het geval wanneer het veroorzaakte nadeel buiten verhouding staat tot het voordeel dat de houder van het recht nastreeft of heeft verkregen; bij de beoordeling van de belangen die in het geding zijn, moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van de zaak (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0127.N
#Type!
AC nr. ...
- Belangen in het geding - Beoordeling - Feitenrechter
Rechtsmisbruik bestaat in de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de uitoefening van dat recht door een bedachtzaam en voorzichtig persoon; dat is onder meer het geval wanneer het veroorzaakte nadeel buiten verhouding staat tot het voordeel dat de houder van het recht nastreeft of heeft verkregen; bij de beoordeling van de belangen die in het geding zijn, moet de rechter rekening houden met alle omstandigheden van de zaak (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0127.N
#Type!
AC nr. ...
- Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter - Bevoegdheid van het Hof
Wanneer de rechter op grond van de omstandigheden van de zaak onaantastbaar oordeelt dat er rechtsmisbruik is, gaat het Hof na of uit de vaststellingen het bestaan van een dergelijk misbruik kan worden afgeleid (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0127.N
#Type!
AC nr. ...
- Begrip - In het geding zijnde belangen - Beoordeling - Criteria
Rechtsmisbruik bestaat in de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bedachtzaam persoon; hoewel de rechter, bij de beoordeling van de in het geding zijnde belangen, alle omstandigheden in aanmerking moet nemen die met de uitoefening van een uit een overeenkomst ontstaan recht gepaard gaan, mag hij daarentegen geen acht slaan op de omstandigheden die aan het ontstaan zelf van dat recht zijn voorafgegaan.
20 december 2019
- Art. 1134 Burgerlijk Wetboek 20 december 2019
C.2019.0289.F
#Type!
AC nr. ...
RECHTSPERSOONLIJKHEID
- Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid - Vereffening - Sluiting van de vereffening - Bestaan en rechtspersoonlijkheid
De sluiting van de vereffening van een vennootschap overeenkomstig de artikelen 194 en 195 Wetboek van Vennootschappen, maakt in beginsel een einde aan het bestaan en de rechtspersoonlijkheid van deze vennootschap; de vereffende vennootschap wordt geacht voort te bestaan om zich te verweren tegen vorderingen die de schuldeisers conform artikel 198, §1, derde streepje, Wetboek van Vennootschappen tijdig hebben ingesteld tegen de vennootschap, alsook ten aanzien van vorderingen die reeds voor de sluiting van de vereffening tegen de vennootschap werden ingesteld (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 183, § 1, eerste lid, 194, 195, en 198, § 1, derde streepje Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
C.2019.0052.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.14
AC nr. ...
7 november 2019
RECHTSPLEGINGSVERGOEDING
- Rechterlijke beslissing - Toetsingscriteria voor vermeerdering of vermindering van de rechtsplegingsvergoeding
Artikel 1022, derde lid, Gerechtelijk Wetboek voorziet in criteria waaraan de rechter zijn beslissing om de rechtsplegingsvergoeding te vermeerderen of te verminderen moet toetsen; de bijstand door een kantoorgenote is als dusdanig niet als een criterium vermeld.
3 september 2019
3 september 2019
P.2019.0205.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190903.4
AC nr. ...
REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN
ALGEMEEN
Algemeen - Burgerlijke zaken - Recht van verdediging - Opdracht van de rechter - Ambtshalve aanvullen van redenen
De plicht voor de rechter om ambtshalve de rechtsmiddelen op te werpen waarvan de toepassing geboden is door de feiten die door de partijen in het bijzonder worden aangevoerd tot staving van hun eisen, houdt niet in dat de rechter gehouden is alle in het licht van de vaststaande feiten van het geschil mogelijke, doch niet-aangevoerde rechtsgronden op hun toepasselijkheid te onderzoeken, doch enkel dat hij, mits eerbiediging van het recht van verdediging, de toepasselijkheid dient te onderzoeken van de niet-aangevoerde rechtsgronden die zich door de feiten zoals zij in het bijzonder worden aangevoerd, onmiskenbaar aan hem opdringen (1). (1) Zie Cass. 14 december 2012, C.12.0018.N, AC 2012, nr. 690.
5 december 2019
- Art. 774 Gerechtelijk Wetboek 5 december 2019
C.2018.0004.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191205.1N.2
AC nr. ...
Algemeen - Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Motiveringsplicht - Bevel tot een nieuw deskundigenonderzoek
Uit de artikelen 875bis, 902, 972, §1 en 984, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek volgt dat de rechter die een nieuw onderzoek door een deskundige beveelt, terwijl in een eerdere fase van de procedure reeds een deskundigenonderzoek werd bevolen, de omstandigheden dient te vermelden die tot een nieuw onderzoek nopen en dient aan te geven waarom het eerder deskundigenverslag niet kan dienen (1). (1) Zie concl. OM.
19 december 2019
19 december 2019
C.2019.0092.N
#Type!
AC nr. ...
Algemeen - Burgerlijke zaken - Recht van verdediging - Opdracht van de rechter - Ambtshalve aanvullen van redenen
De rechter is gehouden het geschil te beslechten overeenkomstig de daarop van toepassing zijnde rechtsregels; hij moet de juridische aard van de door de partijen aangevoerde feiten en handelingen onderzoeken, en mag, ongeacht de juridische omschrijving die de partijen daaraan hebben gegeven, de door hen aangevoerde redenen ambtshalve aanvullen op voorwaarde dat hij geen betwisting opwerpt waarvan de partijen bij conclusie het bestaan hebben uitgesloten, dat hij enkel steunt op elementen die hem regelmatig zijn voorgelegd, dat hij het voorwerp van de vordering niet wijzigt en dat hij daarbij het recht van verdediging van partijen niet miskent (1). (1) Zie Cass. 14 december 2012, XX X.00.0000.X, AC 2012, nr. 690.
5 december 2019
- Art. 774 Gerechtelijk Wetboek 5 december 2019
C.2018.0004.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191205.1N.2
AC nr. ...
GEEN CONCLUSIE
Geen conclusie - Allerlei - Jeugdrechter - Oplegging van contactverbod aan een ouder in het belang van het kind - Motivering
Behoudens daartoe strekkende conclusie vereisen de artikelen 6 en 8 EVRM, artikel 14 IVBPR en artikel 149 Grondwet, alsmede de motiveringsverplichting en het recht op eerbiediging van het gezinsleven niet dat de jeugdrechter die aan een ouder in het belang van het kind een contactverbod oplegt, uitdrukkelijk zou motiveren dat die maatregel voldoet aan de in artikel 8 EVRM bepaalde voorwaarden of zou aangeven dat de bescherming van de minderjarige niet kan worden bereikt met een minder verdergaande maatregel.
3 september 2019
3 september 2019
P.2019.0141.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190903.2
AC nr. ...
Geen conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Probatieopschorting - Weigering - Motivering
Uit de bepalingen van artikel 3, vierde lid, in fine, Probatiewet en artikel 195, tweede lid, Wetboek van Strafvordering volgt dat de rechter, die voor het verwerpen van een met redenen omkleed verzoek tot het verlenen van de gunst van de opschorting van de uitspraak van veroordeling, de zwaarwichtigheid van de feiten in aanmerking neemt, slechts rekening vermag te houden met de feiten die het voorwerp van de strafvordering uitmaken en die bewezen zijn verklaard (1). (1) Cass. 7 mei 1996, XX X.00.0000.X, AC 1996, nr. 153; X. XXX XXXXXX, "De straftoemeting in geval van een ontkennende maar schuldige beklaagde", RABG 2013, 820.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0192.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.2
AC nr. ...
Geen conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Straf - Verbeurdverklaring - Onredelijke straf
Bij afwezigheid van een daartoe strekkende conclusie dient de rechter niet vast te stellen dat een facultatieve of verplichte bijzondere verbeurdverklaring geen onredelijke straf inhoudt.
24 september 2019
24 september 2019
P.2019.0288.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190924.1
AC nr. ...
OP CONCLUSIE
Op conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Verzoek tot uitstel - Weigering - Motivering
Krachtens artikel 8, § 1, Probatiewet moet de beslissing waarbij het uitstel wordt geweigerd, met redenen zijn omkleed overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 Wetboek van Strafvordering; uit het opleggen van een effectieve straf en de daarvoor opgegeven redenen kunnen eveneens de redenen voor de weigering van het uitstel blijken (1). (1) Cass. 12 december 2006, XX X.00.0000.X, AC 2006, nr. 642.
- Art. 8, § 1 Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie
20 november 2019
20 november 2019
P.2019.0925.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191120.2F.4
AC nr. ...
SCHENKINGEN EN TESTAMENTEN
- Internationaal testament - Begrip
Uit de bepalingen van de Wet van 2 februari 1983 tot invoering van een testament in de internationale vorm en tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende het testament volgt dat het internationaal testament bestaat uit, enerzijds, een onderhands geschrift opgesteld door de erflater of door een derde en dat open wordt overhandigd aan de notaris in aanwezigheid van twee getuigen voor wie de erflater moet verklaren dat het geschrift zijn testament is en dat hij de inhoud ervan kent, waarna het door hemzelf, de notaris en de getuigen wordt ondertekend en door de
notaris wordt gedagtekend, en, anderzijds, in België, uit een door de notaris opgestelde en door hem ondertekende authentieke akte waarin de notaris bevestigt dat aan alle vereisten van de wet werd voldaan en die aan het testament wordt gehecht.
- Artt. 3, 4, eerste lid, 5, eerste lid, 7, 8, 9, en 10 Wet 2 feb. 1983
17 oktober 2019
17 oktober 2019
C.2018.0592.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191017.20
AC nr. ...
SLAGEN EN VERWONDINGEN - DODEN
ONOPZETTELIJK TOEBRENGEN VAN VERWONDINGEN EN ONOPZETTELIJK DODEN
Onopzettelijk toebrengen van verwondingen en onopzettelijk doden - Gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg - Grondslag
De omstandigheid dat een beklaagde wordt vrijgesproken voor een telastlegging, inbreuk op het Wegverkeersreglement, die het constitutief element van het gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg kan uitmaken van het misdrijf bedoeld in de artikelen 418 en 420 Strafwetboek, belet niet dat de rechter voor dat misdrijf een andere onvoorzichtigheid of een ander gebrek aan voorzorg in aanmerking neemt, zonder dat vereist is dat deze fout het voorwerp uitmaakt van een afzonderlijke telastlegging (1). (1) Zie Cass. 16 oktober 2012, AR P.12.0487.N, AC 2012, nr. 534; Cass. 7 oktober
1997, AR P.96.0628, AC 1997, nr. 391; Cass. 12 mei 1958, AC 1958, nr. 727.
- Artt. 418 en 420 Strafwetboek
1 oktober 2019
1 oktober 2019
P.2019.0479.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191001.2
AC nr. ...
STRAF
ALLERLEI
Allerlei - Betwisting in het kader van een onderzoeksprocedure inzake restrictieve mededingingspraktijken - Arrest van het hof van beroep - Beslissing tot het bekendmaken van de integrale versie van het arrest op de website van de Belgische Mededingingsautoriteit - Aard
De bekendmaking op de website van de Belgische Mededingingsautoriteit van de integrale versie van een arrest van het hof van beroep betreffende een betwisting in het kader van een onderzoeksprocedure inzake restrictieve mededingingspraktijken maakt geen straf uit in de zin van artikel 14 Grondwet (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 14 De gecoördineerde Grondwet 1994
12 september 2019
12 september 2019
C.2018.0250.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.1
AC nr. ...
AUTRES PEINES
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Onredelijke straf
Bij afwezigheid van een daartoe strekkende conclusie dient de rechter niet vast te stellen dat een facultatieve of verplichte bijzondere verbeurdverklaring geen onredelijke straf inhoudt.
24 september 2019
24 september 2019
P.2019.0288.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190924.1
AC nr. ...
GELDBOETE EN OPDECIEMEN
Geldboete en opdeciemen - Niet betaling van de geldboete - Decreet Personenvervoer over de Weg - Artikelen 29, § 3, 42, § 1, 4° en 63, § 1, 10° - Draagwijdte
Geen enkele bepaling van het Decreet Personenvervoer over de Weg verwijst naar artikel 69bis Wegverkeerswet dat voor de inbreuken op die wet, in geval van gebrek aan betaling van de door de rechter opgelegde geldboete binnen de wettelijke termijn, toelaat in de plaats van een vervangende gevangenisstraf, een vervangend rijverbod op te leggen, zodat die bepaling niet van toepassing is voor de inbreuken op dit Decreet.
- Artt. 29, § 3, 42, § 1, 4°, en 63, § 1, 10° Decreet Vlaams Parlement 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg [...]
24 september 2019
24 september 2019
P.2019.0387.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190924.3
AC nr. ...
VERVANGENDE GEVANGENISSTRAF
Vervangende gevangenisstraf - Decreet Personenvervoer over de Weg - Artikelen 29, § 3, 42, § 1, 4° en 63, § 1, 10° - Draagwijdte
Geen enkele bepaling van het Decreet Personenvervoer over de Weg verwijst naar artikel 69bis Wegverkeerswet dat voor de inbreuken op die wet, in geval van gebrek aan betaling van de door de rechter opgelegde geldboete binnen de wettelijke termijn, toelaat in de plaats van een vervangende gevangenisstraf, een vervangend rijverbod op te leggen, zodat die bepaling niet van toepassing is voor de inbreuken op dit Decreet.
- Artt. 29, § 3, 42, § 1, 4°, en 63, § 1, 10° Decreet Vlaams Parlement 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg [...]
24 september 2019
24 september 2019
P.2019.0387.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190924.3
AC nr. ...
STRAFUITVOERING
- Strafuitvoeringsrechtbank - Voorwaardelijke invrijheidstelling - Herroeping - Niet-naleving van de voorwaarden - Verbod om het drugsmilieu te frequenteren - Nieuwe vervolging wegens bezit van verdovende middelen - Rechtbank die het bezit van verdovende middelen bewezen verklaart - Miskenning van het vermoeden van onschuld
Wanneer de strafuitvoeringsrechtbank, die kennisneemt van een vordering tot herroeping wegens niet-naleving van de bijzondere voorwaarde die bestaat in het verbod om het drugsmilieu te frequenteren, het bezit van verdovende middelen bewezen verklaart ten aanzien van de veroordeelde die zich hiervoor in voorlopige hechtenis bevindt, miskent ze het vermoeden van onschuld dat de veroordeelde geniet ten aanzien van de feiten waarvoor hij wordt vervolgd en waarvoor hij niet definitief is veroordeeld (1). (1) Cass. 17 september 2003, AR P.03.1018.F, AC 2003, nr. 438.
- Art. 64 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
20 november 2019
20 november 2019
P.2019.1064.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191120.2F.6
AC nr. ...
TAALGEBRUIK
GERECHTSZAKEN (WET 15 JUNI 1935)
Gerechtszaken (wet 15 juni 1935) - Vonnissen en arresten - nietigheden - Strafzaken - Nietigheid - Dekking
Een nietigheid wegens schending van de Taalwet Xxxxxxxxxxxxx vóór 9 juni 2018 is gedekt op grond van artikel 40 van deze wet, in zijn versie vóór de vervanging bij artikel 5 van de wet van 25 mei 2018, dat bepaalde dat elk niet zuiver voorbereidend vonnis of arrest dat op tegenspraak is gewezen, de nietigheid dekt van het exploot en van de overige akten van rechtspleging die het vonnis of het arrest zijn voorafgegaan (1). (1) Art. 40 Taalwet Gerechtszaken zoals van toepassing vóór de wijziging bij wet 25 mei 2018, art. 5, in werking getreden op 9 juni 2018.
- Art. 40 Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
1 oktober 2019
1 oktober 2019
P.2019.0379.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191001.1
AC nr. ...
UITLEVERING
- Uitleveringswet 1874 - Artikel 2bis - Weigeringsgrond - Ernstige risico's op flagrante rechtsweigering, foltering of onmenselijke en onterende behandeling
De bepaling van artikel 2bis, tweede lid, Uitleveringswet 1874, vereist dat de uitgeleverde persoon in de verzoekende Staat met enige graad van waarschijnlijkheid het voorwerp zal uitmaken van de meest ernstige schendingen van de artikelen 5 en 6 EVRM, dan wel van schending van artikel 3 EVRM; het onderzoeksgerecht oordeelt onaantastbaar of de voorgelegde feiten aanleiding geven tot de toepassing van die weigeringsgrond (1). (1) Cass. 26 juni 2018, AR P.18.0524.N, AC 2018, nr. 411 en NC 2018, 589, nr. 6, met noot X. XXXXXX, "In abstracto, in concreto en (in beginsel) irrelevant. Het Hof van Cassatie bevestigt enkele basisprincipes in het uitleveringsrecht"; Cass. 22 april 2014, XX X.00.0000.X, AC 2014, nr. 293; X. XXXXXX, Handboek Uitleveringsrecht, Intersentia 2013, 88-90, nrs. 144-145.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0383.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.3
AC nr. ...
VENNOOTSCHAPPEN
HANDELSVENNOOTSCHAPPEN
Handelsvennootschappen - Besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid - Vereffende vennootschap - Passief voortbestaan - Rechtsmiddel - Redenen
Dit passief voortbestaan, dat de bescherming beoogt van de schuldeisers van de vennootschap, laat de vereffende vennootschap ook toe om een rechtsmiddel in te stellen tegen een veroordelende rechterlijke beslissing gewezen na de sluiting van de vereffening in een procedure die nog lopende was ten tijde van de vereffening (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 183, § 1, eerste lid, 194, 195, en 198, § 1, derde streepje Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
7 november 2019
7 november 2019
C.2019.0052.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.14
AC nr. ...
Handelsvennootschappen - Besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid - Vereffening - Sluiting van de vereffening - Bestaan en rechtspersoonlijkheid
De sluiting van de vereffening van een vennootschap overeenkomstig de artikelen 194 en 195 Wetboek van Vennootschappen, maakt in beginsel een einde aan het bestaan en de rechtspersoonlijkheid van deze vennootschap; de vereffende vennootschap wordt geacht voort te bestaan om zich te verweren tegen vorderingen die de schuldeisers conform artikel 198, §1, derde streepje, Wetboek van Vennootschappen tijdig hebben ingesteld tegen de vennootschap, alsook ten aanzien van vorderingen die reeds voor de sluiting van de vereffening tegen de vennootschap werden ingesteld (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 183, § 1, eerste lid, 194, 195, en 198, § 1, derde streepje Wetboek 7 mei 1999 van vennootschappen
7 november 2019
7 november 2019
C.2019.0052.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191107.14
AC nr. ...
VERBINTENIS
- Voorwaarde - Potestatieve voorwaarde
Enkel de voorwaarde die uitsluitend afhangt van de wil van hem die zich verbindt, is nietig.
5 december 2019
- Art. 1174 Burgerlijk Wetboek 5 december 2019
C.2019.0220.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191205.1N.3
AC nr. ...
- Wederkerige overeenkomst - Niet nakomen van een verbintenis - Exceptio non adimpleti contractus - Aard
De exceptio non adimpleti contractus is niet meer dan een tijdelijke exceptie die de partij in een wederkerige overeenkomst de mogelijkheid geeft de uitvoering van de eigen verbintenissen op te schorten tot op het ogenblik dat de medecontractant haar verbintenissen uitvoert of aanbiedt uit te voeren.
- Art. 1184, tweede lid Burgerlijk Wetboek
24 oktober 2019
24 oktober 2019
C.2019.0132.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191024.17
AC nr. ...
VERJARING
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Termijnen (aard, duur, aanvang en einde) - Buitencontractuele aansprakelijkheid - Rechtsvordering tot vergoeding van schade - Verjaringstermijn - Aanvangsdatum
De aanvangsdatum van de verjaringstermijn voor een rechtsvordering tot vergoeding van schade op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid is de dag waarop de benadeelde daadwerkelijk kennis heeft gekregen van alle gegevens die nodig zijn om een aansprakelijkheidsvordering te kunnen instellen.
- Art. 2262bis, § 1, tweede lid Burgerlijk Wetboek
5 december 2019
5 december 2019
C.2019.0245.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191205.1N.5
AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Strafvordering - Termijnen - Artikel 68 Wegverkeerswet - Wettelijke verlenging van de verjaringstermijn - Datum van inwerkingtreding - Bepaling
Uit artikel 68 Wegverkeerswet, zoals gewijzigd door artikel 25, 1°, van de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid en het arrest nr. 54/2019 van 4 april 2019 van het Grondwettelijk Hof volgt dat de rechter de bepalingen betreffende de verlenging van de in artikel 68 Wegverkeerswet bedoelde verjaringstermijn van één jaar naar twee jaar niet met terugwerkende
kracht zoals bepaald door voornoemd artikel 25, 1°, mag toepassen, maar slechts vanaf 15 maart 2018, zijnde de datum van de bekendmaking van de voornoemde wet van 6 maart 2018 in het Belgisch Staatsblad.
3 september 2019
3 september 2019
P.2019.0142.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190903.3
AC nr. ...
VEROORDELING MET UITSTEL EN OPSCHORTING VAN DE VER
GEWOON UITSTEL
Gewoon uitstel - Verzoek tot uitstel - Weigering - Motivering
Krachtens artikel 8, § 1, Probatiewet moet de beslissing waarbij het uitstel wordt geweigerd, met redenen zijn omkleed overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 Wetboek van Strafvordering; uit het opleggen van een effectieve straf en de daarvoor opgegeven redenen kunnen eveneens de redenen voor de weigering van het uitstel blijken (1). (1) Cass. 12 december 2006, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr. 642.
- Art. 8, § 1 Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie
20 november 2019
20 november 2019
P.2019.0925.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191120.2F.4
AC nr. ...
PROBATIEOPSCHORTING
Probatieopschorting - Weigering - Motivering
Uit de bepalingen van artikel 3, vierde lid, in fine, Probatiewet en artikel 195, tweede lid, Wetboek van Strafvordering volgt dat de rechter, die voor het verwerpen van een met redenen omkleed verzoek tot het verlenen van de gunst van de opschorting van de uitspraak van veroordeling, de zwaarwichtigheid van de feiten in aanmerking neemt, slechts rekening vermag te houden met de feiten die het voorwerp van de strafvordering uitmaken en die bewezen zijn verklaard (1). (1) Cass. 7 mei 1996, XX X.00.0000.X, AC 1996, nr. 153; X. XXX XXXXXX, "De straftoemeting in geval van een ontkennende maar schuldige beklaagde", RABG 2013, 820.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0192.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.2
AC nr. ...
VERVOER
PERSONENVERVOER
Personenvervoer - Decreet Personenvervoer over de Weg - Artikelen 29, § 3, 42, § 1, 4° en 63, § 1,
10° - Draagwijdte
Geen enkele bepaling van het Decreet Personenvervoer over de Weg verwijst naar artikel 69bis Wegverkeerswet dat voor de inbreuken op die wet, in geval van gebrek aan betaling van de door de rechter opgelegde geldboete binnen de wettelijke termijn, toelaat in de plaats van een vervangende gevangenisstraf, een vervangend rijverbod op te leggen, zodat die bepaling niet van toepassing is voor de inbreuken op dit Decreet.
- Artt. 29, § 3, 42, § 1, 4°, en 63, § 1, 10° Decreet Vlaams Parlement 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg [...]
24 september 2019
24 september 2019
P.2019.0387.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190924.3
AC nr. ...
VERZET
- Strafzaken - Ongedaanverklaring - Voorwaarden - Draagwijdte - Gevolg - Kennis van de dagvaarding in de verstekprocedure - Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter - Vertegenwoordiging door een advocaat op de zitting waarop de beklaagde is gedagvaard
Uit de tekst van artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering volgt dat de rechter een verzet maar ongedaan kan verklaren indien hij vaststelt dat vaststaat dat de eiser in verzet kennis had van de dagvaarding in de verstekprocedure, waarbij vereist is, maar ook volstaat, dat over die kennis geen redelijke twijfel kan bestaan en waarbij dit artikel, noch enige andere bepaling verplicht tot een andere mate van zekerheid; de rechter oordeelt onaantastbaar of de bedoelde kennis bij de beklaagde op verzet vaststaat en het Hof gaat enkel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen trekt die op grond daarvan niet kunnen worden verantwoord (1). (1) GwH 21 december 2017, arrest 148/2017, BS 12 januari 2017; Cass. 17 januari 2017, AR P.16.0989.N, AC 2017, nr. 36, NJW 2017/5, 190 en noot X. XXXXX, Bewijslast kennis dagvaarding X. XX XXXX, “Verstek en verzet”,
T. Strafr. 2016, p. 35, nr. 72 en p. 41; P. XXXXXXX, “Le régime de l’opposition devant les tribunaux
correctionnels et de police”, JT 2016, 428; X. XXX XXXXXXXX, “Verzet en hoger beroep in strafzaken na de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende
diverse bepalingen inzake justitie («Potpourri II ») (eerste deel)”, RW 2015-16, p. 1409, nr. 18; X. XXXXXXX, “Xxxxxxxxx XX: de nieuwe regels inzake verzet in strafzaken”, NC 2016, p. 337, nr. 8; X. XXXXXXXXXXX, X. XXXXXXXX, X. XXXXXXXX en X. XX XXXX, “Stevige verbouwingen in het strafprocesrecht: de procedure met voorafgaande erkenning van schuld, de invoering van
conclusietermijnen in strafzaken en een vernieuwd stelsel van rechtsmiddelen”, in X. XXXXXXXXXX (ed.), Straf- en strafprocesrecht, Brugge, die Keure, 2016, 182-183, nr. 93; X. XXXXXXXXXXXXX, “Les voies de recours après la loi pot-pourri II” in, La loi Pot-pourri II, 1 an après, Larcier, Xxxxxxx, 0000, 246; X. XXXXXX en X. XXXXX, “De rechtsmiddelen verzet en hoger beroep: actualia”, in X. XXXXXX, X. XXXXXXX en X. XXXXXXXXX (eds.), Strafrecht en strafprocesrecht: doel of middel in een veranderende samenleving, XLIIIe PUC Xxxxx Xxxxx 2016-2017, Mechelen, Kluwer, 2017, 542; X. XXXXXXXX, L’opposition en matière pénale, reeks Les Dossiers du journal des Tribunaux, nr. 47, Brussel, Larcier 2004, 51-54, nr. 30.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0482.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.4
AC nr. ...
- Ongedaan verzet - Wettige reden van verschoning
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering en de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven uitlegging van artikel 6 EVRM volgt dat het door artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering gehanteerde begrip "wettige reden van verschoning" die gevallen omvat die geen overmacht uitmaken en waarin de verzetdoende partij kennis had van de dagvaarding, maar een reden aanvoert waaruit blijkt dat haar afwezigheid niet was ingegeven door de wens afstand te doen van haar recht om te verschijnen en zich te verdedigen, noch om zich te onttrekken aan het gerecht; hieruit volgt tevens dat de rechter, wanneer de verzetdoende partij gewag maakt van overmacht ter rechtvaardiging van zijn verstek, dient te beoordelen of de hiertoe ingeroepen feitelijke omstandigheden desgevallend een wettige reden van verschoning uitmaken (1). (1) Zie Cass. 27 februari 2018, XX X.00.0000.X, AC 2018, nr. 130, met concl. OM.
17 september 2019
17 september 2019
P.2018.1192.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190917.1
AC nr. ...
- Ongedaan verzet - Xxxxx in verzet maakt gewag van overmacht ter rechtvaardiging van zijn verstek - Taak rechter
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering en de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens gegeven uitlegging van artikel 6 EVRM volgt dat het door artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering gehanteerde begrip "wettige reden van verschoning" die gevallen omvat die geen overmacht uitmaken en waarin de verzetdoende partij kennis had van de dagvaarding, maar een reden aanvoert waaruit blijkt dat haar afwezigheid niet was ingegeven door de wens afstand te doen van haar recht om te verschijnen en zich te verdedigen, noch om zich te onttrekken aan het gerecht; hieruit volgt tevens dat de rechter, wanneer de verzetdoende partij gewag maakt van overmacht ter rechtvaardiging van zijn verstek, dient te beoordelen of de hiertoe ingeroepen feitelijke omstandigheden desgevallend een wettige reden van verschoning uitmaken (1). (1) Zie Cass. 27 februari 2018, XX X.00.0000.X, AC 2018, nr. 130, met concl. OM.
17 september 2019
P.2018.1192.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190917.1
AC nr. ...
XXXXXXXXX EN ARRESTEN
ALLERLEI
Allerlei - Buitenlands vonnis - Toelating voor bewarend beslag
Uit de samenhang van artikel 1414 Gerechtelijk wetboek met de artikelen 22, §1, eerste tot en met vierde lid, 22, §3, 2°, en 24 Wetboek IPR volgt dat een buitenlands vonnis uitsluitend als toelating geldt om bewarend beslag te leggen voor de uitgesproken veroordelingen voor zover de Belgische beslagrechter, in het kader van een procedure op verzet, vaststelt dat het vonnis voldoet aan de in artikel 25 gestelde voorwaarden voor erkenning in België en de in artikel 24 bepaalde stukken worden overgelegd (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 22, § 1, eerste tot en met vierde lid, 22, § 3, 2°, en 24 Wet 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht
- Art. 1414 Gerechtelijk Wetboek
12 september 2019
12 september 2019
C.2019.0033.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.5
AC nr. ...
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Algemeen - Tussenarrest - Oordeel dat partij nadeel heeft geleden maar geen vergoeding vordert - Vordering in schadevergoeding na tussenarrest - Uitputting van rechtsmacht - Toepassing
De mogelijkheid voor een partij, ten aanzien waarvan bij tussenarrest werd geoordeeld dat zij een nadeel heeft geleden maar die geen herstel onder de vorm van schadevergoeding heeft gevorderd, om na tussenarrest een vordering te stellen tot het bekomen van schadevergoeding, impliceert dat de appelrechters hun rechtsmacht om over deze vordering te oordelen nog niet hebben uitgeput (1). (1) Zie andersluidende concl. OM.
12 september 2019
- Art. 19 Gerechtelijk Wetboek 12 september 2019
C.2018.0250.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.1
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Vordering in rechte - Voorwerp van de vordering - Syntheseconclusie
De syntheseconclusies vervangen de vorige conclusies enkel om het onderwerp van de vordering te bepalen waarover de rechter uitspraak moet doen en de middelen waarop hij moet antwoorden (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 684.
- Artt. 748bis en 780, eerste lid, 3° Gerechtelijk Wetboek
20 december 2019
20 december 2019
C.2019.0071.F
#Type!
AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Algemeen - Rechtspleging in hoger beroep - Vereiste eenparigheid - Vaststelling door het appelgerecht
De vereiste eenparigheid van de leden van het appelgerecht om een vrijspraak in eerste aanleg te wijzigen in een veroordeling of de in eerste aanleg uitgesproken straf te verzwaren, moet uitdrukkelijk worden vastgesteld (1); de loutere vermelding van artikel 211bis Wetboek van Strafvordering bij de toegepaste wetsbepalingen volstaat niet (2). (1) Cass. 5 juni 2013, AR P.13.0683.F, AC 2013, nr. 345. (2) Cass. 11 juni 2008, AR P.08.353.F, AC 2008, nr. 363; Cass. 27 juni
2000, AR P.99.0127.N, AC 2000, nr. 404.
- Art. 211bis Wetboek van Strafvordering
P.2019.0342.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190910.1
AC nr. ...
10 september 2019
VOORLOPIGE HECHTENIS
AANHOUDING
Aanhouding - Vermeldingen van het vattingsbevel - Aanduiding van de woning - Draagwijdte
Het vattingsbevel moet precies de woning vermelden waar de aan te houden persoon kan worden aangetroffen, indien het niet zijn woning betreft en op basis van dit bevel kunnen alle lokalen en aanhorigheden van de in het bevel geïdentificeerde woning worden doorzocht ter opsporing van de gezochte persoon, voor zover blijkt dat die lokalen en aanhorigheden daadwerkelijk zijn bedoeld door het bevel; het enkele feit dat aan sommige van die lokalen binnen de bedoelde woning een afzonderlijk busnummer is toegekend en dat zij feitelijk afzonderlijke woonentiteiten vormen, belet niet dat de rechter kan oordelen dat die lokalen en aanhorigheden worden geviseerd met het bevel (1). (1) "Vrijheidsbeneming en mogelijkheden tot het betreden van de private woning ter aanhouding van een verdachte, in verdenking gestelde of veroordeelde persoon", Standpunt van het College van procureurs-generaal, X.Xxxxxx. 2011/6, 3375-388.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0620.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.5
AC nr. ...
ALGEMEEN
Algemeen - Procedure voor de onderzoeksgerechten - Artikel 6, EVRM - Toepassingsgebied
Artikel 6 EVRM is in de regel niet van toepassing op de procedure die inzake voorlopige hechtenis voor de onderzoeksgerechten wordt gevoerd; die gerechten doen immers geen uitspraak over de gegrondheid van een strafvervolging (1). (1) Cass. 1 augustus 2018, AR P.18.0855.N, AC 2018, nr.
437 (# 6) ; Cass. 27 mei 2014, AR P.14.0847.N, AC 2014, nr. 383 (#4) ; Cass. 20 mei 2014, AR
P.14.0803.N, AC 2014, nr. 363 (#2) ; zie Cass. 2 januari 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 2; Cass. 2
oktober 1996, AR P.96.1256.F, AC 1996, nr. 349.
- Art. 6 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
BEVEL TOT AANHOUDING
Bevel tot aanhouding - Vermelding van de datum of de plaats van het ten laste gelegde misdrijf
- Art. 12 De gecoördineerde Grondwet 1994
24 december 2019
24 december 2019
P.2019.1269.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191224.2F.4
AC nr. ...
INVRIJHEIDSTELLING ONDER VOORWAARDEN
Invrijheidstelling onder voorwaarden - Verzoekschrift met het oog op de gehele of gedeeltelijke opheffing of wijziging van de voorwaarden - Volledig dossier niet ter inzage gesteld van de inverdenkinggestelde - Verantwoording - Geheim karakter van het gerechtelijk onderzoek
Het geheim karakter van het gerechtelijk onderzoek kan verantwoorden waarom uitspraak wordt gedaan over de vordering van een in vrijheid gestelde inverdenkinggestelde die, met toepassing van artikel 36, § 1, vierde lid, Wet Voorlopige Hechtenis, een verzoekschrift heeft ingediend om de hem door de onderzoeksrechter opgelegde voorwaarden geheel of gedeeltelijk te doen opheffen of wijzigen, zonder dat hij van het volledige dossier inzage heeft gekregen (1). (1) Zie Cass. 2 januari 2013, AR P.12.02052.N, AC 2013, nr. 2.
- Art. 36 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
- Art. 57, § 1 Wetboek van Strafvordering
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
Invrijheidstelling onder voorwaarden - Beoordeling door de rechter - Aard - Grenzen
De rechter die een verdachte in vrijheid stelt onder oplegging van één of meer voorwaarden, oordeelt onaantastbaar in feite welke voorwaarden noodzakelijk zijn, gelet op de redenen vermeld in artikel 16, § 1, vierde lid, Voorlopige Hechteniswet, zonder dat hij echter voorwaarden kan opleggen die in beginsel in strijd zijn met supranationale verdragsbepalingen die rechtstreekse werking hebben in de interne rechtsorde of die in beginsel strijdig zijn met de Grondwet, de nationale wetten of de algemene rechtsbeginselen, behoudens wanneer hij de absolute noodzaak daarvan motiveert (1). (1) Cass. 30 juni 2015, AR P.15.0882.N, AC 2015, nr. 456.
- Artt. 16, § 1, vierde lid, en 35, §§ 1 en 5 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
1 oktober 2019
1 oktober 2019
P.2019.0958.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191001.4
AC nr. ...
Invrijheidstelling onder voorwaarden - Verzoekschrift met het oog op de gehele of gedeeltelijke opheffing of wijziging van de voorwaarden - Recht van inzage van het strafdossier
De artikelen 36 en 37 Wet Voorlopige Hechtenis verlenen de voorwaardelijk in vrijheid gestelde inverdenkinggestelde het recht niet om van het strafdossier inzage te krijgen (1). (1) Cass. 2 januari 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 2 ; Zie Liège (C.M.A.) 28 maart 2002 en noot J.C., « Le droit d'accès au dossier de l'inculpé laissé en liberté sous conditions », R.D.P.C., 2002, p. 804 tot 809.
- Artt. 36 en 37 Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
- Art. 57, § 1, en 61ter Wetboek van Strafvordering
27 november 2019
27 november 2019
P.2019.1134.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191127.2F.9
AC nr. ...
INZAGE VAN HET DOSSIER
Inzage van het dossier - Recht om inzage te krijgen van alle stukken van het strafdossier
- Art. 12 De gecoördineerde Grondwet 1994
24 december 2019
24 december 2019
P.2019.1269.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191224.2F.4
AC nr. ...
ONMIDDELLIJKE AANHOUDING
Onmiddellijke aanhouding - Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel - Artikel 12 - Europees aanhoudingsbevel - Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door een Belgische overheid - Tenuitvoerlegging in het buitenland - Europees aanhoudingsbevel gebaseerd op een veroordeling bij verstek met onmiddellijke aanhouding - Verzoek tot voorlopige invrijheidstelling - Ontvankelijkheid
Het Europees aanhoudingsbevel vormt een autonome titel van vrijheidsberoving; artikel 12 Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel bepaalt dat wanneer een persoon wordt aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel, het de uitvoerende rechterlijke autoriteit is die beslist of de betrokkene in hechtenis blijft overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat en dat die persoon op elk tijdstip overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat in voorlopige vrijheid kan worden gesteld., zodat hij die ter uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel in de uitvoerende lidstaat is aangehouden, zijn invrijheidstelling niet kan aanvragen in de uitvaardigende lidstaat en dat evenmin kan doen door in de uitvaardigende lidstaat een andere titel van vrijheidsberoving aan te vechten dan het Europees aanhoudingsbevel, ook al is dit bevel ingevolge die andere titel uitgevaardigd (1). (1) X. XXXXX, “Le mandat d'arrêt européen: première mise en
œuvre d'un nouveau paradigme de la justice pénale européenne”, JT 2002, p.273-281; B. DEJEMEPPE, “Xx xxx xx 00 xxxxxxxx 0000 xxxxxxxx xx xxxxxx x'xxxxx européen”, JT 2004, p. 112- 115; XXXXXXXX, G, “Het Europees aanhoudingsbevel. De Wet van 19 december 2003”, RW 2004-05,
p. 561-581; X. XXXXXXXXXXXXX, “Le mandat d'arrêt européen et la protection des droits de l' homme”, RDP 2005, p. 219-239; D. XXX XXXXX, “België en het Europees aanhoudingsbevel: een commentaar bij de Wet van 19 december 2003”, X.Xxxxxx. 2005, p. 151-186; X. XXXXXXX, “De doorwerking van het EU - kaderbesluit inzake overlevering”, NC 2006, p. 77-94; X. XXXXXXX, Het Europees aanhoudingsbevel, Nederlands en Belgisch overleveringsrecht in hoofdlijnen, Mortsel, Intersentia, 2007; B. DEJEMEPPE, “Xx xxxxxx x'xxxxx xxxxxxxx xxxxxx xxx xx Xxxx xx Xxxxxxx xx
Xxxxxxxxxx”, JT 2007, p. 450; X. XX XXXX, “Europese golven op een strafrechtelijk strand. Het Hof van Justitie en het Europees aanhoudingsbevel”, NC 2007, p. 330-347; XXXXXXXX, X, “Het Europees aanhoudingsbevel gered, hoera?”, RW 2008, p. 1138-1144; X. XX XXXX, “Een strafrechtelijk
offensief van de Europese Unie. Overzicht van nieuwe regelgevende en jurisprudentiële munitie voor het Europees strafrecht”, NC 2009. p. 155-177; X. XXXXXXX, Handboek overleveringsrecht Mortsel, Intersentia, 2011; X. XXXXXXX., “Actuele beschouwingen over het Europees aanhoudingsbevel”, in XXXXXXX (ed.)., Strafrecht meer ... dan ooit, die Keure, 2011; J. XXX XXXXXX, Het Europees aanhoudingsbevel in de praktijk. Kluwer, 2013.
27 september 2019
27 september 2019
P.2019.0971.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190927.1
AC nr. ...
VOORLOPIGE INVRIJHEIDSTELLING
Voorlopige invrijheidstlling - Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel - Artikel 12 - Europees aanhoudingsbevel - Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd door een Belgische overheid - Tenuitvoerlegging in het buitenland - Europees aanhoudingsbevel gebaseerd op een veroordeling bij verstek met onmiddellijke aanhouding - Verzoek tot voorlopige invrijheidstelling - Ontvankelijkheid
Het Europees aanhoudingsbevel vormt een autonome titel van vrijheidsberoving; artikel 12 Kaderbesluit Europees Aanhoudingsbevel bepaalt dat wanneer een persoon wordt aangehouden op grond van een Europees aanhoudingsbevel, het de uitvoerende rechterlijke autoriteit is die beslist of de betrokkene in hechtenis blijft overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat en dat die persoon op elk tijdstip overeenkomstig het recht van de uitvoerende lidstaat in voorlopige vrijheid kan worden gesteld., zodat hij die ter uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel in de uitvoerende lidstaat is aangehouden, zijn invrijheidstelling niet kan aanvragen in de uitvaardigende lidstaat en dat evenmin kan doen door in de uitvaardigende lidstaat een andere titel van vrijheidsberoving aan te vechten dan het Europees aanhoudingsbevel, ook al is dit bevel ingevolge die andere titel uitgevaardigd (1). (1) X. XXXXX, “Le mandat d'arrêt européen: première mise en
œuvre d'un nouveau paradigme de la justice pénale européenne”, JT 2002, p.273-281; B. DEJEMEPPE, “Xx xxx xx 00 xxxxxxxx 0000 xxxxxxxx xx xxxxxx x'xxxxx européen”, JT 2004, p. 112- 115; XXXXXXXX, G, “Het Europees aanhoudingsbevel. De Wet van 19 december 2003”, RW 2004-05,
p. 561-581; X. XXXXXXXXXXXXX, “Le mandat d'arrêt européen et la protection des droits de l' homme”, RDP 2005, p. 219-239; D. XXX XXXXX, “België en het Europees aanhoudingsbevel: een commentaar bij de Wet van 19 december 2003”, X.Xxxxxx. 2005, p. 151-186; X. XXXXXXX, “De doorwerking van het EU - kaderbesluit inzake overlevering”, NC 2006, p. 77-94; X. XXXXXXX, Het Europees aanhoudingsbevel, Nederlands en Belgisch overleveringsrecht in hoofdlijnen, Mortsel, Intersentia, 2007; B. DEJEMEPPE, “Xx xxxxxx x'xxxxx xxxxxxxx xxxxxx xxx xx Xxxx xx Xxxxxxx xx
Xxxxxxxxxx”, JT 2007, p. 450; X. XX XXXX, “Europese golven op een strafrechtelijk strand. Het Hof van Justitie en het Europees aanhoudingsbevel”, NC 2007, p. 330-347; XXXXXXXX, X, “Het Europees aanhoudingsbevel gered, hoera?”, RW 2008, p. 1138-1144; X. XX XXXX, “Een strafrechtelijk
offensief van de Europese Unie. Overzicht van nieuwe regelgevende en jurisprudentiële munitie voor het Europees strafrecht”, NC 2009. p. 155-177; X. XXXXXXX, Handboek overleveringsrecht Mortsel, Intersentia, 2011; X. XXXXXXX., “Actuele beschouwingen over het Europees aanhoudingsbevel”, in XXXXXXX (ed.)., Strafrecht meer ... dan ooit, die Keure, 2011; J. XXX XXXXXX, Het Europees aanhoudingsbevel in de praktijk. Kluwer, 2013.
27 september 2019
27 september 2019
P.2019.0971.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190927.1
AC nr. ...
Voorlopige invrijheidstlling - Verzoekschrift - Handtekening van de verzoeker of zijn raadsman - Vorm
Een verzoekschrift tot voorlopige invrijheidstelling is een geschrift waaraan rechtsgevolgen worden verbonden, zodat derhalve moet vaststaan dat het verzoek uitgaat van de verzoeker of zijn raadsman; die zekerheid vereist evenwel niet dat het verzoekschrift een originele handtekening bevat van de verzoeker of zijn raadsman en kan ook worden bereikt indien het geschrift met een aan de verzoeker of zijn raadsman toegeschreven handtekening wordt gefaxt en niet wordt betwist dat de handtekening wel degelijk die is van de verzoeker of zijn raadsman (1). (1) Zie concl. "in hoofdzaak" OM.
- Art. 27, § 3, eerste lid Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
3 september 2019
3 september 2019
P.2019.0911.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190903.5
AC nr. ...
VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING
- Strafuitvoeringsrechtbank - Procedure tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling - Niet-naleving van de voorwaarden - Verbod om het drugsmilieu te frequenteren - Nieuwe vervolging wegens bezit van verdovende middelen - Rechtbank die het bezit van verdovende middelen bewezen verklaart - Miskenning van het vermoeden van onschuld
Wanneer de strafuitvoeringsrechtbank, die kennisneemt van een vordering tot herroeping wegens niet-naleving van de bijzondere voorwaarde die bestaat in het verbod om het drugsmilieu te frequenteren, het bezit van verdovende middelen bewezen verklaart ten aanzien van de veroordeelde die zich hiervoor in voorlopige hechtenis bevindt, miskent ze het vermoeden van onschuld dat de veroordeelde geniet ten aanzien van de feiten waarvoor hij wordt vervolgd en waarvoor hij niet definitief is veroordeeld (1). (1) Cass. 17 september 2003, AR P.03.1018.F, AC 2003, nr. 438.
- Art. 64 Wet 17 mei 2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten
20 november 2019
20 november 2019
P.2019.1064.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191120.2F.6
AC nr. ...
VORDERING IN RECHTE
- Tussenarrest - Oordeel dat partij nadeel heeft geleden maar geen vergoeding vordert - Vordering in schadevergoeding na tussenarrest - Uitputting van rechtsmacht - Toepassing
De mogelijkheid voor een partij, ten aanzien waarvan bij tussenarrest werd geoordeeld dat zij een nadeel heeft geleden maar die geen herstel onder de vorm van schadevergoeding heeft gevorderd, om na tussenarrest een vordering te stellen tot het bekomen van schadevergoeding, impliceert dat de appelrechters hun rechtsmacht om over deze vordering te oordelen nog niet hebben uitgeput (1). (1) Zie andersluidende concl. OM.
12 september 2019
- Art. 19 Gerechtelijk Wetboek 12 september 2019
C.2018.0250.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190912.1
AC nr. ...
- Uitbreiding of wijziging van de vordering - Hoger beroep
Ook in hoger beroep vereist artikel 807 Gerechtelijk Wetboek enkel dat de uitbreiding of wijziging van de vordering berust op een feit of akte in de dagvaarding aangevoerd; het is niet vereist dat de uitbreiding of wijziging van de vordering jegens de partij waartegen de oorspronkelijke vordering was gesteld, reeds bij de eerste rechter aanhangig was of dat zij reeds virtueel in de oorspronkelijke vordering begrepen was (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 807 en 1042 Gerechtelijk Wetboek
17 oktober 2019
17 oktober 2019
C.2018.0537.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191017.19
AC nr. ...
WEGVERKEER
ALLERLEI
Allerlei - Koninklijk Besluit Technische Eisen Voertuigen - Artikel 2, § 1 - Toepassingsgebied - Draagwijdte
Krachtens artikel 2, § 1, KB Technische Eisen Voertuigen zijn de bepalingen van dit reglement van toepassing op de auto's die rijden onder dekking van een Belgische inschrijvingsplaat en op de erdoor getrokken Belgische aanhangwagens en is dit reglement aldus niet van toepassing op een voertuig dat zich op de openbare weg bevindt onder dekking van een buitenlandse
inschrijvingsplaat; het enkele feit dat een voertuig bijna altijd in België vertoeft, heeft niet tot gevolg dat dit voertuig in België is geregistreerd of ingeschreven.
- Art. 26, § 1 KB 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen
24 september 2019
24 september 2019
P.2019.0478.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190924.4
AC nr. ...
WEGVERKEERSREGLEMENT VAN 01-12-1975
Wegverkeersreglement van 1 december 1975 - Art. 12 - Art. 12.4 - Bestuurder die een manoeuvre wil uitvoeren - Verlenen van voorrang aan andere weggebruikers - Toepassing
Artikel 12.4, eerste lid, Wegverkeersreglement dat bepaalt dat de bestuurder die een manoeuvre wil uitvoeren voorrang moet verlenen aan de andere weggebruikers geldt enkel voor bestuurders die een manoeuvre uitvoeren ten opzichte van bestuurders die geen manoeuvre uitvoeren en regelt niet de wederzijdse verplichtingen van bestuurders die beiden een manoeuvre uitvoeren; die wederzijdse verplichtingen worden geregeld door andere bepalingen van het Wegverkeersreglement.
17 september 2019
17 september 2019
P.2019.0430.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190917.2
AC nr. ...
Wegverkeersreglement van 1 december 1975 - Art. 12 - Art. 12.4 - Verplichting voor de bestuurder die een manoeuvre wil uitvoeren om de andere weggebruikers te laten voorgaan - Aard
De verplichting van artikel 12.4 Wegverkeersreglement voor de bestuurder die een manoeuvre wil uitvoeren om de andere weggebruikers te laten voorgaan, heeft een algemene strekking en houdt geen verband met de inachtneming van de verkeersregels door de andere weggebruikers op voorwaarde evenwel dat hun komst niet onvoorzienbaar is; de rechter kan de voorrangsplichtige bestuurder van zijn aansprakelijkheid ontslaan indien hij vaststelt dat de gedragingen van de voorranghebbende bestuurder de voorrangsplichtige bestuurder in zijn gerechtvaardigde verwachtingen hebben bedrogen waarbij die regel aan het voorrangsprincipe niet elke betekenis ontneemt.
17 september 2019
17 september 2019
P.2019.0526.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190917.3
AC nr. ...
Wegverkeersreglement van 1 december 1975 - Art. 12 - Art. 12.4 - Verplichting voor de bestuurder die een manoeuvre wil uitvoeren om de andere weggebruikers te laten voorgaan - Ontslag van de aansprakelijkheid van de voorrangsplichtige bestuurder door de rechter
De verplichting van artikel 12.4 Wegverkeersreglement voor de bestuurder die een manoeuvre wil uitvoeren om de andere weggebruikers te laten voorgaan, heeft een algemene strekking en houdt geen verband met de inachtneming van de verkeersregels door de andere weggebruikers op voorwaarde evenwel dat hun komst niet onvoorzienbaar is; de rechter kan de voorrangsplichtige bestuurder van zijn aansprakelijkheid ontslaan indien hij vaststelt dat de gedragingen van de voorranghebbende bestuurder de voorrangsplichtige bestuurder in zijn gerechtvaardigde verwachtingen hebben bedrogen waarbij die regel aan het voorrangsprincipe niet elke betekenis ontneemt.
17 september 2019
17 september 2019
P.2019.0526.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190917.3
AC nr. ...
Wegverkeersreglement van 1 december 1975 - Algemeen - KB Uitzonderlijke voertuigen - Uitzonderlijk voertuig - Beoordeling
De rechter oordeelt onaantastbaar of een voertuig wegens zijn constructie of wegens zijn ondeelbare lading een massa of afmetingen heeft die de wettelijke grenzen, bepaald in het Wegverkeersreglement en het KB Technische Eisen Voertuigen overschrijdt; hij kan zich hierbij steunen op de vaststellingen van de verbalisanten en de verklaringen van de partijen waaruit blijkt dat deze afmetingen niet zijn gerespecteerd, zonder dat deze bewijsgegevens de concrete afmetingen of massa van het voertuig moeten bevatten.
- Art. 3 KB 2 juni 2010 betreffende het wegverkeer van uitzonderlijke voertuigen
3 september 2019
3 september 2019
P.2018.0718.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190903.1
AC nr. ...
WEGVERKEERSWET
Wetsbepalingen - Art. 29 - Artikel 29, § 2, eerste lid - Geldboete voor de rechtspersoon - Bepaling
Uit de bepalingen van artikel 29, § 2, eerste lid, Wegverkeerswet en Artikel 41bis, § 1, Strafwetboek volgt dat voor overtredingen als bedoeld door artikel 29, § 2, eerste lid, Wegverkeerswet de maximumgeldboete die aan een rechtspersoon kan worden opgelegd 250,00 euro bedraagt.
3 september 2019
3 september 2019
P.2018.0718.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190903.1
AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 69bis - Vervangend rijverbod - Decreet Personenvervoer over de Weg - Artikelen 29, § 3, 42, § 1, 4° en 63, § 1, 10° - Draagwijdte
Geen enkele bepaling van het Decreet Personenvervoer over de Weg verwijst naar artikel 69bis Wegverkeerswet dat voor de inbreuken op die wet, in geval van gebrek aan betaling van de door de rechter opgelegde geldboete binnen de wettelijke termijn, toelaat in de plaats van een vervangende gevangenisstraf, een vervangend rijverbod op te leggen, zodat die bepaling niet van toepassing is voor de inbreuken op dit Decreet.
- Artt. 29, § 3, 42, § 1, 4°, en 63, § 1, 10° Decreet Vlaams Parlement 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg [...]
24 september 2019
24 september 2019
P.2019.0387.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190924.3
AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 42 - Verval van het recht te sturen wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid - Veiligheidsmaatregel - Legaliteitsbeginsel - Niet-retroactiviteit van de strafwet - Draagwijdte
Wanneer de wet een veiligheidsmaatregel bepaalt, is deze wet op bestaande rechtstoestanden van toepassing vanaf de inwerkingtreding ervan, ook indien deze inwerkingtreding slechts intreedt in hoger beroep en het feit dat daardoor de toestand van de beklaagde op diens enkel hoger beroep wordt verzwaard, is een gevolg dat de wetgever heeft gewild voor de bescherming van het maatschappelijk belang; deze toepassing bevat geen miskenning van het recht van verdediging omdat de beklaagde die hoger beroep instelt, voor het appelgerecht zijn rechten ten volle kan
uitoefenen (1). (1) Onder vigeur van artikel 42 Wegverkeerswet, zoals van toepassing vóór de wetswijziging van 6 maart 2018, was de rechtspraak van het Hof dat het uitspreken in hoger beroep van een rijverbod wegens lichamelijke ongeschiktheid, een verzwaring van de toestand van de beklaagde inhield - Cass. 11 mei 2010, XX X.00.0000.X, AC 2010, nr. 328. In het arrest van 27 april 2016, AR P. 15.1468.F, AC 2016, nr. 286 oordeelt het Hof dat de wetsbepaling die een veiligheidsmaatregel invoert of regelt van toepassing wordt zodra die bepaling in werking treedt.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0096.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.1
AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 68 - Wettelijke verlenging van de verjaringstermijn - Datum van inwerkingtreding - Bepaling
Uit artikel 68 Wegverkeerswet, zoals gewijzigd door artikel 25, 1°, van de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid en het arrest nr. 54/2019 van 4 april 2019 van het Grondwettelijk Hof volgt dat de rechter de bepalingen betreffende de verlenging van de in artikel 68 Wegverkeerswet bedoelde verjaringstermijn van één jaar naar twee jaar niet met terugwerkende
kracht zoals bepaald door voornoemd artikel 25, 1°, mag toepassen, maar slechts vanaf 15 maart 2018, zijnde de datum van de bekendmaking van de voornoemde wet van 6 maart 2018 in het Belgisch Staatsblad.
3 september 2019
3 september 2019
P.2019.0142.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190903.3
AC nr. ...
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
WERKING IN DE TIJD EN IN DE RUIMTE
Werking in de tijd en in de ruimte - Werking in de tijd - Wegverkeerswet - Artikel 42 - Verval van het recht te sturen wegens lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid - Veiligheidsmaatregel - Inwerkingtreding - Legaliteitsbeginsel - Niet-retroactiviteit van de strafwet - Draagwijdte
Wanneer de wet een veiligheidsmaatregel bepaalt, is deze wet op bestaande rechtstoestanden van toepassing vanaf de inwerkingtreding ervan, ook indien deze inwerkingtreding slechts intreedt in hoger beroep en het feit dat daardoor de toestand van de beklaagde op diens enkel hoger beroep wordt verzwaard, is een gevolg dat de wetgever heeft gewild voor de bescherming van het maatschappelijk belang; deze toepassing bevat geen miskenning van het recht van verdediging omdat de beklaagde die hoger beroep instelt, voor het appelgerecht zijn rechten ten volle kan
uitoefenen (1). (1) Onder vigeur van artikel 42 Wegverkeerswet, zoals van toepassing vóór de wetswijziging van 6 maart 2018, was de rechtspraak van het Hof dat het uitspreken in hoger beroep van een rijverbod wegens lichamelijke ongeschiktheid, een verzwaring van de toestand van de beklaagde inhield - Cass. 11 mei 2010, XX X.00.0000.X, AC 2010, nr. 328. In het arrest van 27 april 2016, AR P.15.1468.F, AC 2016, nr. 286 oordeelt het Hof dat de wetsbepaling die een veiligheidsmaatregel invoert of regelt van toepassing wordt zodra die bepaling in werking treedt.
25 juni 2019
25 juni 2019
P.2019.0096.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190625.1
AC nr. ...
Werking in de tijd en in de ruimte - Artikel 68 Wegverkeerswet - Wettelijke verlenging van de verjaringstermijn - Datum van inwerkingtreding - Bepaling
Uit artikel 68 Wegverkeerswet, zoals gewijzigd door artikel 25, 1°, van de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid en het arrest nr. 54/2019 van 4 april 2019 van het Grondwettelijk Hof volgt dat de rechter de bepalingen betreffende de verlenging van de in artikel 68 Wegverkeerswet bedoelde verjaringstermijn van één jaar naar twee jaar niet met terugwerkende
kracht zoals bepaald door voornoemd artikel 25, 1°, mag toepassen, maar slechts vanaf 15 maart 2018, zijnde de datum van de bekendmaking van de voornoemde wet van 6 maart 2018 in het Belgisch Staatsblad.
3 september 2019
3 september 2019
P.2019.0142.N
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20190903.3
AC nr. ...
WRAKING
- Strafzaken - Gewettigde verdenking - Leden van de kamer van schuldigingstelling - Procedure bepaald in artikel 235ter Wetboek van Strafvordering - Leden van de kamer van inbeschuldigingstelling die zitting hebben gehouden in het kader van de procedure van voorlopige hechtenis
De beslissing van de kamer van inbeschuldigingstelling waarbij de zaak aanhangig wordt gemaakt in het kader van de procedure bepaald in artikel 235ter Wetboek van Strafvordering, staat los van de procedure inzake voorlopige hechtenis; niets belet de rechter, in beginsel, om in twee zaken zitting te houden, aangezien beide procedures een ander voorwerp hebben (1). (1) Cass. 10 juni 2010, AR C.10.0303.N, AC 2010, nr. 412.
31 december 2019
31 december 2019
P.2019.1303.F
ECLI:BE:CASS:2019:ARR.20191231.2F.3
AC nr. ...