DEEL A. MANTELBEPALINGEN
DEEL A. MANTELBEPALINGEN
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN
1.1. Werkingssfeer
1.1.1. Werkingssfeer
a. Deze cao is van toepassing op het grafimedia-bedrijf.
b. Tot het grafimedia-bedrijf behoren de ondernemingen of delen van onder- nemingen die zich toeleggen op een of meer van de volgende activiteiten:
• het vervaardigen, bewerken en/of beheren van data met het doel deze data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst en/of afbeeldingen, te verveelvoudi- gen, tot eindproducten te verwerken en te verspreiden of openbaar te maken middels gedrukte, geprinte en/of elektronische vorm, dan wel deze hiervoor geschikt te maken.
• het vermenigvuldigen, tot eindproduct verwerken en verspreiden of open- baar maken van data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst en/of afbeeldin- gen, middels gedrukte, geprinte en/of elektronische vorm.
Onder ondernemingen worden mede verstaan inrichtingen en onderdelen van inrichtingen, staande onder beheer van een of meer natuurlijke of rechtspersonen, waarin een of meer der grafimedia-bedrijven worden uitgeoefend, uitgezonderd inrichtingen, die onder beheer staan van publiekrechtelijke lichamen.
1.1.2. Grafimedia-bedrijf
Tot het grafimedia-bedrijf behoren in ieder geval:
– ondernemingen die zich toeleggen op hoogdruk, diepdruk, vlakdruk, onge- acht het te bedrukken materiaal (het Grafisch bedrijf);
(zie artikelen 1.1.3. t/m 1.1.5.)
– het (grafisch) Voorbereidings- c.q. Prepressbedrijf (zie artikel 1.1.6.);
– het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf (zie artikel 1.1.7.);
– het Zeefdrukbedrijf (zie artikel 1.1.8.);
– het Signbedrijf (zie artikel 1.1.9.);
– het Dagbladbedrijf (zie artikel 1.1.10.);
– het Reprografisch bedrijf (zie artikel 1.1.11.);
– het Digitaal printbedrijf (zie artikel 1.1.12.);
– overigen
(zie artikel 1.1.13.).
1.1.3. Hoogdrukbedrijf
Tot het Hoogdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de hoogdruk- techniek toepassen, zowel rotatief als in vellen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking.
Hiertoe behoren in ieder geval Boekdrukkerijen, Flexodrukkerijen en Folie- drukkerijen.
1.1.4. Diepdrukbedrijf
Tot het Diepdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de diepdruk- techniek toepassen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking.
Hiertoe behoren in ieder geval Rasterdiepdrukkerijen en tampondrukkerijen.
1.1.5. Vlakdrukbedrijf
a. Tot het Vlakdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de vlak- druktechniek, al dan niet met behulp van vocht, toepassen, zowel rotatief als in vellen, de voorbereiding ten behoeve van deze drukprocessen en de op deze drukprocessen volgende nabewerking en deze eventueel aanvullen met print- technieken, die digitaal worden aangestuurd (zie ook artikel 1.1.12.). Hiertoe behoren in ieder geval Offsetdrukkerijen, Steendrukkerijen, Blikdrukkerijen, Glasdrukkerijen en ondernemingen waar drukwerk wordt vervaardigd (deels) via fotodruk, dan wel plaatdruk. Voor wat betreft het onderdeel printtechnie- ken die digitaal worden aangestuurd is deze bepaling niet van toepassing op bedrijven die digitaal printen en die lid zijn van de Vereniging Repro Neder- land en om die reden de cao voor het Reprografisch Bedrijf toepassen.
b. Niet tot het Vlakdrukbedrijf worden geacht te behoren vlakdrukafdelingen die
onderdeel uitmaken van een onderneming in de metaalindustrie.
1.1.6. (Grafisch) Voorbereidings- c.q. Prepressbedrijf
a. Tot het (grafisch) Voorbereidings- c.q. Prepressbedrijf worden gerekend die ondernemingen, die geheel of in overwegende mate voorbereidende werkzaam- heden verrichten ten behoeve van drukprocessen in de bedrijven, genoemd in de artikelen 1.1.3. t/m 1.1.5. en in de artikelen 1.1.8. en 1.1.9.
Het betreft ondernemingen waar beelddragers en/of drukvormen1 worden ver- vaardigd voor het hoog-, diep-, vlak- en zeefdrukproces, alsmede digitale bestanden, voorzien van grafische parameters ter aansturing van deze of ande- re vermenigvuldigingsprocessen.
Daartoe worden teksten en/of afbeeldingen bewerkt langs mechanische, opti- sche, elektronische of digitale weg tot eindproducten. De werkzaamheden zijn eventueel aangevuld met printtechnieken, die digitaal worden aangestuurd. De levering van deze eindproducten vindt plaats op (fotografisch) papier en/of film (analoog), of digitaal middels andersoortige dragers als magnetische en optische opslagmiddelen, dan wel rechtstreeks onder meer via kabel- of satel- lietverbindingen.
1 Voorbeelden van beelddragers en drukvormen zijn: zetmateriaal, stypen, galvano’s, staalstempels, stempels uit rub- ber of vervangend materiaal, geheel of gedeeltelijk kleurgecorrigeerde deelnegatieven en -positieven en beelddragers voor zeefdruk.
b. Tot het (grafisch) Voorbereidings- c.q. Prepressbedrijf worden tevens gerekend afdelingen van uitgeverijen met fotozet- en/of beeldvervaardigingsapparatuur.
1.1.7. (Grafisch) Nabewerkingsbedrijf
a. Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren ondernemingen die geheel of in overwegende mate grafische producten bewerken tot eindproduct alsmede de daarbij behorende diensten in de productielijn verlenen.
Hiertoe worden onder meer gerekend:
– het Boekbindbedrijf;
Tot het Boekbindbedrijf worden geacht te behoren de ondernemingen, waarin de (hand-)boekbinderij, brocheerderij, linieerderij, kantoorboeken- fabricage, stalenboekenfabricage1 of persvergulderij wordt uitgeoefend.
– het Papierwarenbedrijf;
Tot het Papierwarenbedrijf worden geacht te behoren de ondernemingen, welke zijn ingericht voor de verwerking van papier ter vervaardiging van:
• schriften, notitieboekjes, cahiers in papieren omslag met of zonder linnen rug, alle soorten blocnotes, alsmede voor de vervaardiging van mappen en soortgelijke artikelen;
• labels, briefkaarten en soortgelijke producten.
– het Enveloppenbedrijf;
Tot het Enveloppenbedrijf worden geacht te behoren de ondernemingen, welke speciaal zijn ingericht voor de vervaardiging van enveloppen in de meest brede zin.
Hiertoe wordt ook gerekend het samenstellen en gereed maken van dozen post, mappen en dergelijke.
b. Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren mede de onderdelen van ondernemingen, waarin werkzaamheden plaatsvinden, die als regel verricht worden in de ondernemingen, bedoeld in sub a. van dit artikel, waaronder mede worden verstaan de werkzaamheden ter vervaardiging van: ordners (met inachtneming van het bepaalde sub c. in dit artikel), banden, boekomslagen, agenda's, notitieblocs, onderleggers, portefeuilles, mappen en soortgelijke artikelen uit leder, kunststof of andere stoffen.
Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren mede bedrijven die de onder de leden a. en b. genoemde bewerkingen combineren met een van de print- technieken, die digitaal worden aangestuurd (zie ook artikel 1.1.12.).
1 Tot het stalenboekenbedrijf worden geacht te behoren ondernemingen, die zijn ingericht voor de vervaardiging van sta- lenboeken, waaronder ook te verstaan zowel zogenoemde stalenwaaiers en stalenhangers en alle andere collecties van stalen van papier en karton, textiel en kunststof en andere materialen en stoffen in de vorm van vellen, bladen, platen of folies e.d., als alle onderdelen voor dergelijke collecties zoals bijvoorbeeld stalen, staalkaarten, zogenoemde banden, hangers, koffers, ruggen en klemmen en waar gebruik wordt gemaakt van een of meer van de volgende technieken: drukken (in offset, zeefdruk, foliedruk etc.), snijden en/of knippen in alle verschillende vormen (waaronder derhalve ook te verstaan boren, stansen, rondhoeken, perforeren etc.), verzamelen en/of vergaren, vouwen, binden en/of hechten (waaronder derhalve ook te verstaan nieten, lijmen, brocheren, naaien, lassen etc.).
c. Niet tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf worden geacht te behoren onder- nemingen of onderdelen van ondernemingen, waarin de volgende werkzaam- heden plaatsvinden:
• het vervaardigen van ordners, die bestaan uit één stuk basismateriaal, voorzien van een ordnermechanisme, behoudens wanneer dit geschiedt in een onderneming, die in hoofdzaak artikelen vervaardigt als overigens genoemd sub a. en b. in dit artikel;
• het vervaardigen van ordners, die bestaan uit meer dan één stuk basisma- teriaal, voorzien van een ordnermechanisme, indien dit geschiedt in een onderneming, die in hoofdzaak kartonnageproducten vervaardigt;
• het verpakken en expediëren van niet opgemaakt papier in de papier- groothandel en in de papierfabrieken;
• het vervaardigen van papieren zakken en (flexibele) verpakkingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 1.1.13.c.
1.1.8. Zeefdrukbedrijf
a. Tot het Zeefdrukbedrijf behoren ondernemingen die de zeefdruktechniek, eventueel gecombineerd met activiteiten zoals tampondrukken, digitaal plot- ten, digitaal graveren en printtechnieken die digitaal worden aangestuurd (zie ook artikel 1.1.12.) toepassen, ongeacht het te bedrukken substraat.
Onder zeefdruktechniek kan ook flockprinten en dergelijke worden begrepen. Onder digitaal plotten kan ook snijplotten, snijflocken, snijplastisol en derge- lijke worden begrepen.
b. Niet hiertoe worden geacht te behoren:
• onderdelen van ondernemingen, die geacht worden te behoren tot het gra- fisch bedrijf;
• onderdelen van ondernemingen, die niet als hoofdactiviteit het zeefdruk- procédé ten behoeve van derden toepassen en waarvan de werknemers vallen onder de werkingssfeer van een bedrijfstak-cao anders dan de Grafi- media cao of onder die van een eigen bedrijfs-cao.
1.1.9. Signbedrijf
a. Signbedrijven zijn bedrijven die zich bezig houden met het (laten) realiseren van signproducten. Deze bedrijven geven met hun materiaal- en constructie- kennis op vakkundige wijze invulling aan de realisatie van signproducten en de daarbij noodzakelijke voorlichting. Zij dragen ook verantwoordelijkheid voor de montage/plaatsing van het product.
Signproducten zijn producten die als doel hebben, door middel van een beeld, beeldmerk en/of (korte) tekst1, een promotionele en/of verwijzende bood- schap over te brengen. De uitvoering van deze producten kan plaatsvinden in analoge en/of digitale vorm.
1 Met korte tekst wordt bedoeld een tekst van hooguit enkele regels zoals een tekst in combinatie met en/of onder- steunend naar een beeld of beeldmerk of een bij een sign-afbeelding behorende toelichting (zoals bijvoorbeeld bij vei- ligheidsplattegronden).
Onder signproducten vallen onder meer:
• alle vormen van buitenreclame (bord-, voertuig-, licht- en gevelreclame, billboards, affiches e.d.)
• alle vormen van binnenreclame (ruitreclame, posters en affiches, prijs- en schapaanduidingen e.d.)
• huisstijluitingen
• banners, vlaggen (inclusief evt. bijgeleverde masten)
• producten voor markering, codering, bewegwijzering, aanduidingen e.d.
De daarbij al dan niet gecombineerde toepasbare technieken kunnen zijn:
• computertechniek met behulp van grafische pixels of vector gebaseerde soft- ware • CAD/CAM gebaseerde software • elektrotechniek • zeefdruktechniek
• printtechnieken die digitaal worden aangestuurd • sublimatietechnieken • transfertechnieken • snijden • frezen • graveren • verven • spuiten • schilderen
• monteren • het bewerken van metaal, kunststof, hout, glas, steen, keramiek en textiel.
b. Niet hiertoe geacht worden te behoren:
ondernemingen of onderdelen van ondernemingen waarvan de werknemers vallen onder de werkingssfeer van een andere door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregistreerde of algemeen verbindend verklaarde cao.
1.1.10. Dagbladbedrijf
Tot het Dagbladbedrijf behoren ondernemingen, die zich toeleggen op het samen- stellen en/of produceren en/of expediëren van dagbladen, alsmede de rechtstreeks hiermee verband houdende activiteiten (zie ook artikel 1.1.12.).
1.1.11. Reprografisch Bedrijf
a. Tot het reprografisch bedrijf worden gerekend die ondernemingen of delen van ondernemingen – natuurlijke en rechtspersonen – die diensten verrichten op het gebied van de reprografie.
Onder reprografie wordt verstaan het maken van afdrukken of kopieën van originelen. Voorbeelden van reprografische technieken zijn lichtdrukken (dia- zotypie), (foto)kopiëren (‘elektrofotografie’), scannen en (digitaal)printen (zie ook artikel 1.1.12.), (digitaal)printen (zie ook artikel 1.1.12.), scannen en vectoriseren, plotten, reproductiefotografie, microfilmen, afwerking van reprografische producten (binden van rapporten e.d., lamineren etc.) en faxen. Onder origineel wordt verstaan al datgene dat door middel van reprografische technieken kan worden gereproduceerd. Voorbeelden zijn tekeningen, docu- menten, rapporten en foto’s e.d. op papieren en vergelijkbare andere dragers en in de vorm van digitale informatie op diskettes e.d.
Onder afdruk of kopie wordt verstaan elke reprografisch vervaardigde repro- ductie. Voorbeelden zijn lichtdrukken, zogenoemde (foto)kopieën, prints en plots, fotografisch vervaardigde reproducties, microfilms, al of niet verkleind of vergroot, in zwart-wit of kleur, al of niet gemuteerd, op papier of andere informatiedragers.
b. Niet tot het reprografisch bedrijf worden gerekend:
• ondernemingen of delen van ondernemingen die behoren tot het grafisch reproductiebedrijf;
• ondernemingen of delen van ondernemingen die uitsluitend faciliteiten aanbieden op het gebied van reprografie.
c. Deze overeenkomst is niet van toepassing op werkgevers en werknemers die vallen onder de werkingssfeer van de cao’s voor de Informatie-, Commu- nicatie- en Kantoortechnologiebranche, dan wel via een algemeen verbin- dendverklaring onder de werkingssfeer van de cao’s voor de ICK-branche val- len.
d. Deze overeenkomst is, vanwege het bestaan van de cao voor de Fotofinishing Bedrijven in Nederland, niet van toepassing op werkgevers die lid zijn van de Werkgeversvereniging Fotofinishing Bedrijven en hun werknemers.
e. Deze overeenkomst is niet van toepassing op leden van de Vereniging Repro Nederland die om die reden de cao voor het Reprografisch Bedrijf toepassen.
1.1.12. Digitaal printbedrijf
a. Digitaal printbedrijf;
Tot het digitaal printbedrijf worden gerekend die ondernemingen die in bedrijfsmatige zin en ten behoeve van derden één van de printtechnieken die digitaal worden aangestuurd toepassen, zoals gedefinieerd in lid b. van dit artikel, ongeacht het te bedrukken substraat met uitzondering van fotoche- misch papier.
Deze bepaling is niet van toepassing op bedrijven die lid zijn van de Ver- eniging Repro Nederland en om die reden de cao voor het Reprografisch Bedrijf toepassen.
b. Definitie printtechnieken die digitaal worden aangestuurd; Vermenigvuldigingsprocessen waarbij data in elektronische vorm, veelal bestaande uit tekst en afbeeldingen, met behulp van een aan de specifieke printtechniek aangepaste elektronische wijze van bewerken van die data, door middel van inkt en/of toner zichtbaar op of in een substraat of medium gemaakt wordt.
Deze printtechnieken kunnen zijn:
• elektrofotografisch printen
• elektrostatisch printen
• magnetografisch printen
• thermografisch printen
• inkjet printen (drop on demand, continuous en spray/airbrush)
• thermal transfer printen
• laser fotografisch printen
1.1.13. Overigen
a. typebureaus en computerservicebureaus of onderdelen daarvan, die diensten verlenen aan de grafimedia-ondernemingen en wel als volgt:
• indien zij overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toelevering aan grafimedia-ondernemingen: geheel;
• indien zij niet overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toelevering aan grafimedia-ondernemingen: uitsluitend voor die afdelingen waarin hoofdzakelijk zetselvervaardiging plaatsvindt als duidelijk herkenbare activiteit;
b. ondernemingen, waarin etiketten worden vervaardigd, daaronder mede begre- pen zelfklevende etiketten;
c. ondernemingen, waarin het kartonnage- of flexibele verpakkingsbedrijf wordt uitgeoefend voor wat betreft de (vaktechnische) productiemedewerkers in de afdelingen voorbereiding en drukkerij.
1.1.14. Sectorbepalingen
Voor de werkingssfeerdefinities, behorende bij de Sectorbepalingen, wordt ver- wezen naar de desbetreffende hoofdstukken in deel B. van deze cao.
1.1.15. Vrijwillig stellen onder de cao
Tot de in de artikelen 1.1.2. t/m 1.1.13. genoemde bedrijven worden ook gerekend de bedrijven die zich met goedkeuring van de Raad voor Overleg in de Grafimedia Branche (hierna te noemen ROGB) vrijwillig onder deze cao stellen.
1.1.16. Beslissing bij twijfel
Indien twijfel bestaat of een onderneming behoort tot de hiervoor genoemde wer- kingssferen, beslist daarover het bestuur van de ROGB, na ingewonnen advies bij de Commissie cao-zaken.
1.2. Definities en begripsbepalingen
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
1.2.1. Werkgever
Werkgever is:
a. de natuurlijke of rechtspersoon met één of meer werknemers in dienst, die activiteiten verricht die worden gerekend tot het grafimedia-bedrijf, zoals omschreven in paragraaf 1.1. van deze cao.
b. de natuurlijke of rechtspersoon die deel uitmaakt van in een groep verbonden ondernemingen waartoe ook grafimedia-bedrijven behoren zoals omschreven in paragraaf 1.1. van deze cao en die één of meer werknemers in dienst heeft, wier gewone taak het is bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten in of ten behoeve van één of meer van deze tot de groep behorende grafimedia-bedrijven.
1.2.2. Werknemer
Werknemer is:
a. de natuurlijke persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de in artikel 1.2.1. sub a. genoemde werkgever;
b. de natuurlijke persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de in artikel 1.2.1. sub b. genoemde werkgever en wiens gewone taak het is bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten in of ten behoeve van één of meer tot in een groep verbonden ondernemingen die behoren tot het grafi- media-bedrijf, zoals omschreven in paragraaf 1.1. van deze cao.
Niet als werknemer in de zin van deze cao worden aangemerkt:
a. leden Groep Management en bedrijfsleiders, die voldoen aan de tussen contractspartijen vastgestelde normen m.b.t. de bevoegdheden en arbeids- voorwaarden. Deze normen zijn op te vragen bij de ROGB.
b. leden van een managementteam, voor zover zij een salaris genieten, dat uit- gaat boven het aanvangssalaris in salarisgroep K vermeerderd met het aantal standaardverhogingen overeenkomstig het voor hen geldende aantal functie- jaren;
c. buitendienstmedewerkers gericht op commercie en acquisitie, zoals vertegen- woordigers en accountmanagers;
d. werknemers behorende tot de categorieën, die worden uitgezonderd bij Sectorbepalingen;
e. werknemers die vallen onder de werkingssfeer van de cao voor het Dagblad- uitgeverijbedrijf.
1.2.3. Leerling
Een leerling is de nog niet relevant geschoolde werknemer, die deelneemt aan een opleiding, gericht op de vereiste kwalificatie voor de volwaardige uitoefening van de beoogde of op termijn uit te oefenen functie.
1.2.4. Beloning en toeslagen
Functieschaalsalaris
Het vastovereengekomen brutosalaris per maand, uitgezonderd de toeslagen, uitkeringen, vergoedingen e.d., zoals bepaald in art. 2.2.2., passend binnen de functiesalarisschaal van de functiesalaristabel grafimedia, behorende bij het niveau van de door de werknemer uitgeoefende functie (zie verder art. 2.2.2.).
Feitelijk salaris
Het vastovereengekomen brutosalaris per maand, uitgezonderd de toeslagen, uitkeringen, vergoedingen e.d., zoals bepaald in art. 2.2.2., dat ten minste gelijk is aan het functieschaalsalaris, in voorkomende gevallen verhoogd met één of meer salarisbestanddelen boven de van toepassing zijnde cao functie- salarisschaal (zie verder art. 2.2.4.).
Uurloon
De bruto-uurlonen, behorende bij de salarissen zoals hiervoor omschreven, worden bepaald door in geval van de normale arbeidsduur van gemiddeld 156 uur per maand (gemiddeld 36 uur per week) deze maandsalarissen te delen door 156.
Een overeengekomen afwijkende arbeidsduur per maand leidt tot een pro rata berekening.
Feitelijk inkomen
Het feitelijk salaris, vermeerderd met het toeslagbedrag voor het werken in van dagdienst afwijkende diensten en in voorkomende gevallen een bij invoe- ring van de nieuwe Toeslagensystematiek vastgesteld extra toeslagbedrag, ten gevolge van een historisch hogere ploegendiensttoeslag (zie verder artikel 3.2. en 4.3.).
Afwijken cao
In voor werknemers negatieve zin mag niet worden afgeweken van cao-afspra- ken over functieschaalsalarissen en over toeslagen voor afwijkende diensten/ uren, behoudens de mogelijkheid tot dispensatie conform artikel 1.7.3.
Bedrijfseigen regelingen
Bedrijfseigen regelingen kunnen gelden voor alle, voor groepen of voor indi- viduele in dienst zijnde werknemers. Deze regelingen zijn structureel of inci- denteel schriftelijk vastgelegd of aantoonbaar indien sprake is van bestendig gebruik.
1.2.5. Diensten
Een dienst is een periode waarin arbeid wordt verricht, begrensd door twee onaf- gebroken dagelijkse rusttijden.
Een reeks van diensten is een aantal achtereenvolgende diensten, begrensd door twee onafgebroken wekelijkse rusttijden.
Een tweeploegendienst is een stelsel van vroege en late diensten, niet zijnde nacht- diensten, in een cyclus van twee opeenvolgende weken, waarin werknemers op ten minste twee dagen per week elkaar in ploegen aflossen. Daarbij ligt op maandag tot en met vrijdag de begintijd van de vroege diensten tussen 06.00 en 07.00 uur en eindigen de late diensten tussen 19.00 en 24.00 uur.
1.2.6. Raad voor Overleg in de Grafimedia Branche ROGB
Overlegorgaan van werkgevers- en werknemersorganisaties ter behartiging van de belangen van werkgevers en werknemers in de branche. De ROGB is het hoogste besluitvormende orgaan binnen de grafimediabranche ten aanzien van cao-zaken en heeft de bevoegdheid om buiten het reguliere cao-overleg tussentijdse wijzi- gingen af te spreken.
Tot haar taken behoort onder meer: het zorg dragen voor het tot stand komen en bevorderen van de uitvoering van de cao en andere sociale regelingen.
1.2.7. Commissie cao-zaken
Paritaire bedrijfsinstantie ingesteld door de ROGB met taken en bevoegdheden (zie paragraaf 1.7.) op het gebied van advisering over het van toepassing zijn van de Grafimedia cao, het verduidelijken en actualiseren van de werkingssfeer van de cao, de bemiddeling bij decentraal overleg, dispensatie en interpretatie van de bepa- lingen van de cao en de behandeling van beroep van een werknemer die bezwaar heeft tegen de indeling van zijn functie.
1.2.8. Stichting A&O Fonds Grafimediabranche
De Stichting A&O Fonds Grafimediabranche heeft in het kader van deze cao tot taak het in deze cao geformuleerde beleid met betrekking tot arbeidsmarkt en oplei- dingen uit te (laten) voeren.
1.3. Bijzondere contracten
1.3.1. Thuiswerkers en oproepkrachten
Thuiswerkers en oproepkrachten, die zich krachtens overeenkomst verplicht hebben hun arbeid persoonlijk voor de onderneming te verrichten, worden als werknemer in de zin van deze cao beschouwd met dien verstande dat uitsluitend het volgende van toepassing is:
– met inachtneming van het gestelde in artikel 7:628 lid 7 BW vindt uitsluitend over de gewerkte uren loonbetaling, toekenning van vakantie en toekenning vakantietoeslag op basis van de cao plaats;
– bij thuiswerk kan afgesproken worden dat, in plaats van loonbetaling op basis van de cao, betaling geschiedt volgens in redelijkheid te bepalen productienor- men, ten minste op basis van het Wettelijk Minimum Loon;
– de werkgever dient de krachtens de wet en deze cao verschuldigde premies op het betaalde loon in te houden en af te dragen;
– de werkgever en werknemer zijn – tenzij anders overeengekomen – vrij om de oproep of het verzoek tot het verrichten van thuiswerk na te laten resp. daaraan gevolg te geven;
– de werkgever maakt zo tijdig mogelijk bekend op welk moment betrokkene wordt opgeroepen dan wel thuiswerk kan verwachten en streeft ernaar, dat de werkzaamheden zoveel mogelijk aaneengesloten worden verricht;
– afspraken met thuiswerkers en oproepkrachten dienen schriftelijk te worden bevestigd. Hierbij valt te denken aan kostenvergoeding, verstrekking apparatuur, werkhoeveelheid, instructie, werkverzending e.d.;
– thuiswerkers of oproepkrachten zullen een voorrangsbehandeling krijgen bij sollicitaties naar interne vacatures voor een vaste dienstbetrekking.
1.3.2. Uitzonderingen
Uitgezonderd van de bepalingen in artikel 1.3.1. zijn thuiswerkers of oproepkrach- ten die hun arbeid niet in een persoonlijke verhouding met de onderneming ver- richten, bijv. indien sprake is van thuiswerkcentrales, zelfstandige thuiswerkers, werkzaamheden verricht in pools e.d. en indien sprake is van aanneming van werk.
1.3.3. Aanneming van werk
Het aannemen van werk is slechts toegestaan door personen die, niet regelmatig, persoonlijk voor de onderneming werkzaamheden verrichten in zelfstandige uit- oefening van een beroep, mits betaling geschiedt volgens in redelijkheid te bepa- len productienormen ten minste op basis van het Wettelijk Minimum Loon.
1.4. Mantelbepalingen, Sectorbepalingen en decentrale afspraken
1.4.1. Gelaagde structuur van arbeidsvoorwaardenvorming
Deze cao voorziet in een gelaagde structuur van arbeidsvoorwaardenvorming, waarbij bindende afspraken op centraal en op sectorniveau worden geregeld in deel A. en B. van deze cao. Uitsluitend in deel A. van deze cao worden primaire en harde secundaire arbeidsvoorwaarden opgenomen. In de vorm van decentrale afspraken, als bedoeld in de artikelen 1.4.4. en 1.4.5., worden voorwaarden en ruimte geschapen voor maatwerk en flexibiliteit op het niveau van de onder- neming.
1.4.2. Sectorbepalingen
1. De organisaties van werkgevers en werknemers kunnen per sector nadere afspraken maken. Deze Sectorbepalingen betreffen in oorsprong onderwerpen die in overleg tussen partijen uit de verschillende cao’s, waaruit deze cao is voortgekomen, zijn overgenomen.
Daarnaast kunnen sectorafspraken worden gemaakt over onderwerpen die een oorzakelijk verband hebben met de aard van de bedrijvigheid en/of de econo- mische omstandigheden in de betreffende sector.
De limitatieve opsomming m.b.t. Sectorbepalingen is:
I. Grafisch Bedrijf
1. Werkingssfeer
2. Definities
3. Arbeidsduur en beloning
4. Duur van de overeenkomst
II. Segment kleine bedrijven
1. Werkingssfeer
2. Definities
3. Arbeid op zaterdag in winkel
4. Duur van de overeenkomst
III. Zeefdruk- en Signbedrijf
A. Zeefdrukbedrijf
1. Werkingssfeer
2. Definities
3. Arbeidsduur en beloning
4. Rekening opleiding en arbeidsmarkt
5. Duur van de overeenkomst
B. Signbedrijf
1. Werkingssfeer
2. Definities
3. Arbeidsduur en beloning
4. Rekening opleiding en arbeidsmarkt
5. Duur van de overeenkomst
IV. Dagbladbedrijf
1. Werkingssfeer
2. Definities
3. Arbeidstijden
4. Toeslagen
5. Extra vakantie / tijdcompensatie
6. Duur van de overeenkomst
2. Sectorbepalingen zijn bindend voor de werkgever en de werknemer in de desbetreffende sector indien zij tot stand gekomen zijn op de wijze die is voor- geschreven in artikel 1.4.3.
3. In geval van strijd tussen Mantelbepalingen (deel A.) en Sectorbepalingen (deel B.) geldt hetgeen in de Mantelbepalingen geregeld is.
1.4.3. Besluitvorming bij Sectorbepalingen
1. Voor het tot stand komen van Sectorbepalingen is per sector overeenstemming nodig tussen de betreffende contractspartijen (zie werkingssfeerbepalingen bij Sectorbepalingen).
2. Sectorbepalingen worden schriftelijk vastgelegd in deel B. van de cao.
3. De overeenkomst vermeldt tevens de datum van inwerkingtreding. Sectorbepalingen hebben in beginsel dezelfde looptijd als de Mantelbepa- lingen.
1.4.4. Decentrale afspraken
1. Per onderneming worden tussen werkgever en werknemers nadere afspraken gemaakt over de invulling van de in bepalingen van deze cao daartoe aan- gegeven onderwerpen.
Dergelijke afspraken worden in deze cao aangeduid als decentrale afspraken.
2. De in het vorige lid bedoelde decentrale afspraken hebben betrekking op de volgende onderwerpen:
Artikel 1.2.4. – Bedrijfseigen regelingen
Artikel 1.8.1. – Meerkeuzesysteem arbeidsvoorwaarden Artikel 2.2.7. – Gedifferentieerde beloningsregeling Artikel 5.8. – Arbeidsvoorwaardelijke stimulansen Artikel 6.1.1. – Arbeidstijd- en flexibele urenregelingen Artikel 6.6. – Dispensatiebepaling
Artikel 7.1.12. – Vakantieplanning Artikel 7.5.1. – Levensloopsparen
Artikel 8.3.1. – Werkgelegenheids- en opleidingsbeleid Artikel 8.3.2. – Scholings- en individueel scholingsbudget Artikel 8.6. – Leeftijdsbewust personeelsbeleid
3. Ook in Sectorbepalingen kunnen, binnen de kaders van artikel 1.4.2., decen- trale afspraken worden mogelijk gemaakt. In dat geval wordt dat in de des- betreffende Sectorbepaling vermeld.
De artikelen 1.4.4. t/m 1.4.7. zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Decentrale afspraken hebben in beginsel dezelfde looptijd als deze cao, tenzij uit (de) afspraken blijkt dat werkgever en werknemers iets anders zijn over- eengekomen.
Dit laat onverlet dat te allen tijde om redenen van doelmatige bedrijfsvoering of anderszins tussentijds decentrale afspraken in overleg tussen werkgever en werknemers kunnen worden gewijzigd.
5. Indien bij enige wijziging van deze cao (deel A.) geen bepaling meer wordt opgenomen waarop decentrale afspraken zijn gebaseerd, dan eindigt de rechts- grond voor de decentrale afspraken op een termijn van één jaar na expiratie van deze cao. Indien in deze cao een belangrijke wijziging tot stand komt in een bepaling waarop decentrale afspraken zijn gebaseerd, dan worden die decentrale afspraken geacht opgezegd te zijn per datum van ingang van de nieuwe cao-bepaling. Als op een termijn van drie maanden na goedkeuring van de cao (door de leden c.q. de respectievelijke daartoe bevoegde organen van contractspartijen) geen nieuwe decentrale afspraken gemaakt worden of overgangsmaatregelen getroffen zijn, vervalt de rechtsgrond van de oorspron- kelijke decentrale afspraken.
6. Decentrale afspraken zijn bindend voor werkgever en werknemer indien zij tot stand zijn gekomen op de voorgeschreven wijze. Anders tot stand gekomen decentrale afspraken op ondernemingsniveau die een invulling van de cao beogen zijn nietig.
Eveneens zijn deze afspraken nietig die in strijd zijn met deze cao of die niet voor decentraal overleg in aanmerking komen (zie lid 2 van dit artikel).
1.4.5. Bevoegdheid bij decentrale afspraken
1. De bevoegdheid om decentrale afspraken te maken vloeit rechtstreeks voort uit deze cao en berust bij werkgever en werknemers, die onder deze cao val- len, van een onderneming.
2. De bevoegdheid om decentrale afspraken te maken en hierover overleg te voe- ren berust zijdens de:
• werkgever bij de directie dan wel een door haar daartoe aangewezen func- tionaris;
• werknemers bij de personeelsvergadering c.q. de wettelijk geregelde werknemersvertegenwoordiging.
3. Voor ondernemingen met meer dan 50 werknemers voert de Ondernemings- raad (OR), als wettelijke vertegenwoordiging namens de werknemers, het overleg krachtens lid 2 van dit artikel. Op dit overleg zijn de bepalingen van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) overeenkomstig van toepassing.
4. Voor ondernemingen met minder dan 50 werknemers wordt het overleg krach- tens lid 2 van dit artikel rechtstreeks met de werknemers gevoerd, indien een wettige vorm van vertegenwoordigend overleg ontbreekt.
5. Zowel werkgever als OR (of bij het ontbreken van een OR de personeels- vertegenwoordigers of de werknemers) kunnen voorstellen doen in het kader van decentrale afspraken. Deze voorstellen worden, voor zover nodig met redenen omkleed, ingediend bij de wederpartij.
6. Bij het doen van voorstellen en het daarop volgende overleg dient de werk- gever naar redelijkheid rekening te houden met de belangen van werknemers. De OR (of bij het ontbreken daarvan de personeelsvertegenwoordigers of de werknemers) dient bij het doen van voorstellen of bij het overleg over door de werkgever ingediende voorstellen, naar redelijkheid rekening te houden met het ondernemingsbelang.
7. Het overleg over de in lid 5 van dit artikel bedoelde voorstellen wordt gevoerd met als oogmerk overeenstemming te bereiken.
1.4.6. Procedure bij decentrale afspraken
Werkgever en OR zijn ieder voor zich bevoegd voorstellen te doen in het kader van decentrale afspraken. Ten aanzien van de door de werkgever in dit kader voor over- leg met de OR (bij het ontbreken van een OR verder ook te lezen als: de personeels- vertegenwoordigers of de werknemers) ingebrachte voorstellen geldt het volgende:
1. De werkgever en OR leggen samen een werkwijze vast voor overleg en besluitvorming. Hierbij worden in ieder geval afspraken gemaakt over het tijd- stip van besluitvorming, de tijd die de OR heeft voor intern overleg en voor raadpleging van zijn achterban en over voorzieningen die deze raadpleging mogelijk maken.
2. Indien de OR tot de conclusie komt dat het voorgenomen besluit onvoldoende draagvlak heeft bij de werknemers, bijvoorbeeld omdat met het voorstel naar het oordeel van de OR onevenredig zwaar wordt ingegrepen in het privé-leven van werknemers, heeft de OR één keer het recht het voorgenomen besluit met redenen omkleed terug te verwijzen naar de werkgever. In dat geval neemt de werkgever zijn voorstel in heroverweging.
3. Indien over een door de werkgever ingediend voorstel geen overeenstemming wordt bereikt, terwijl de werkgever van mening is dat er zwaarwegende rede- nen zijn om tot een besluit te komen in de door hem voorgestelde zin, dan kan hij dit ter bemiddeling voorleggen aan de door cao-partijen ingestelde pari- taire Commissie cao-zaken. Indien deze bemiddeling niet leidt tot overeen- stemming, dan beslist de commissie in de vorm van een bindend advies.
4. Een tussen werkgever en OR gemaakte afspraak wordt schriftelijk vastgelegd (in correspondentie of anderszins) en ter kennis gebracht van werknemers waarvoor de afspraak geldt. Het in lid 3 van dit artikel bepaalde geldt mutatis mutandis eveneens ten aanzien van door de OR in dit kader ingebrachte voor- stellen.
1.4.7. Overige bepalingen
1. In een onderneming met meerdere ondernemingsraden kan krachtens de WOR een Groepsondernemingsraad (GOR) of een Centrale Ondernemings- raad (COR) zijn ingesteld.
Voorstellen in het kader van decentrale afspraken kunnen door de werkgever worden ingediend bij het hoogste orgaan van wettelijk vertegenwoordigend overleg krachtens de WOR, tenzij dit voorstel in overwegende mate betrekking heeft op werknemers die werkzaam zijn in een bedrijfsonderdeel/-delen, die door een lager orgaan van vertegenwoordigend overleg worden vertegen- woordigd.
2. Krachtens artikel 15 van de WOR kan de wettelijke werknemersvertegen- woordiging haar bevoegdheden geheel of gedeeltelijk, al dan niet voorwaar- delijk, laten uitoefenen door een commissie. Indien een OR een commissie belast met het overleg over decentrale afspraken, dan dient zulks op grond van artikel 15 van de WOR in het OR-reglement te worden vastgelegd.
3. De OR (of bij het ontbreken van een OR de personeelsvertegenwoordigers of de werknemers) kan zich bij het overleg over decentrale afspraken laten bij- staan door een vertegenwoordiger van werknemersorganisaties.
4. In ondernemingen met minder dan 50 werknemers geldt een vormvrijheid ten aanzien van overleg en besluitvorming, zoals vermeld in artikel 1.4.6., on- verminderd het bepaalde in lid 4 van dat artikel.
5. Daar waar in de artikelen 1.4.5. t/m 1.4.7. wordt gesproken over personeels- vertegenwoordiging(-ers) wordt dit bedoeld als ware het een OR.
1.5. Algemene verplichtingen en bepalingen
1.5.1. Algemene verplichtingen van de werkgever
1. De werkgever is in het algemeen verplicht al datgene te doen of na te laten, wat een goed werkgever in gelijke omstandigheden behoort te doen of na te laten.
2. De werkgever is met name verplicht:
a. er voor zorg te dragen dat zodanige voorwaarden worden geschapen dat de werknemer in staat is de hem opgedragen werkzaamheden overeen- komstig zijn verplichtingen uit te voeren;
b. de werknemer in staat te stellen tot het volgen van opleidingen die voor de werknemer noodzakelijk zijn om de taken die deel uitmaken van zijn functie goed te kunnen (blijven) uitoefenen;
De werknemer die vanwege niet in de persoon gelegen factoren op termijn bedreigd wordt met werkloosheid, wordt in staat gesteld tot het volgen van arbeidsmarkt relevante opleidingen, op basis van een door de werknemer te initiëren loopbaanscan;
c. ervoor zorg te dragen, dat ten minste dezelfde of vergelijkbare arbeids- voorwaarden worden toegepast in het geval dat de werknemer tijdelijk in een andere vestigingsplaats en/of bij een andere werkgever te werk wordt gesteld (detachering). Eventuele voor de werknemer hieruit voortvloeien- de noodzakelijk te maken extra onkosten zijn voor rekening van de werk- gever.
1.5.2. Algemene verplichtingen van de werknemer
1. De werknemer is in het algemeen verplicht al datgene te doen of na te laten, wat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort te doen of na te laten.
2. De werknemer is met name verplicht:
a. de hem opgedragen werkzaamheden goed, ordelijk en op verantwoorde manier uit te voeren volgens de aanwijzingen die hem door of namens de werkgever worden gegeven;
b. tot het volgen van opleidingen die voor de werknemer noodzakelijk zijn om de taken, die deel uitmaken van zijn functie, goed te kunnen (blijven) uitoefenen;
De werknemer die vanwege niet in de persoon gelegen factoren op termijn bedreigd wordt met werkloosheid, is verplicht tot het volgen van een arbeidsmarkt relevante opleiding (deze opleiding wordt betaald door werkgever).
c. zich op kosten van de werkgever te onderwerpen aan een geneeskundige keuring, indien de werkgever dit wenst in verband met de aan hem opge- dragen werkzaamheden en/of de veiligheidseisen;
d. indien het bedrijfsbelang dat vereist bij uitzondering andere dan de over- eengekomen werkzaamheden te verrichten.
1.5.3. Gewetensbezwaren werknemer
Ernstige gewetensbezwaren van de werknemer tegen het verrichten van werk- zaamheden ten behoeve van bepaalde orders zullen door de werkgever worden gerespecteerd door de werknemer in de gelegenheid te stellen tot vervangende gelijkwaardige werkzaamheden, tenzij de bedrijfsomstandigheden dit redelijker- wijs niet toelaten.
1.5.4. Mededelingen aan werknemers
Mededelingen van de werkgever die voor alle dan wel groepen werknemers gelden worden via de in een onderneming gebruikelijke informatiekanalen aan werk- nemers bekend gemaakt. Iedere werknemer wordt geacht op de hoogte te zijn van mededelingen die op deze wijze bekend zijn gemaakt.
1.5.5. Kennisneming inhoud cao
De werkgever is verplicht de inhoud van de cao kenbaar te maken aan zijn werk- nemers.
1.5.6. Intentieafspraak cao-partijen
Contractspartijen bij deze cao wensen waar mogelijk de onderlinge samenwerking te bevorderen ten gunste van de belangen van de ondernemingen in de grafimedia- branche en allen die daarin werkzaam zijn.
Onverlet de zelfstandige verantwoordelijkheid van iedere organisatie afzonderlijk, zal een cultuur bevorderd worden van onderlinge samenwerking en het oplossen van problemen in gemeenzaam overleg.
De aansluiting van bedrijven bij organisaties van werkgeverszijde als wel van werknemers bij organisaties van werknemerszijde wordt daartoe als essentieel gezien en in algemene zin dan ook ondersteund ten einde in evenwichtigheid het sociaal en economisch beleid in de bedrijfstak vorm te geven.
1.6. Arbeidsovereenkomst, schorsing en ontslag
1.6.1. Vorm arbeidsovereenkomst
1. De werkgever verstrekt de werknemer bij het afsluiten van de arbeidsover- eenkomst de informatie als bedoeld in artikel 7:655 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en in elk geval van wijzigingen van de informatie als bedoeld in dit artikel.
2. De proeftijd wordt schriftelijk overeengekomen. De maximale duur van de proeftijd bedraagt, met inachtneming van artikel 7:652 lid 6 BW, voor zowel arbeidsovereenkomsten voor bepaalde als voor onbepaalde tijd twee maanden.
1.6.2. Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
Een arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.
1.6.3. Voltijd-arbeidsovereenkomst
Van een voltijd-arbeidsovereenkomst is sprake indien de overeengekomen arbeidsduur gelijk is aan de normale arbeidsduur, zoals vermeld in artikel 6.2.1. Van een voltijd-arbeidsovereenkomst is tevens sprake indien in een onderneming dan wel in delen van een onderneming een, van de normale arbeidsduur afwij- kende, kortere arbeidsduur geldt en met een werknemer deze kortere arbeidsduur is overeengekomen.
1.6.4. Deeltijd-arbeidsovereenkomst
a. Van een deeltijd-arbeidsovereenkomst is sprake indien de tussen werkgever en werknemer individueel overeengekomen gemiddelde arbeidsduur minder is dan bedoeld in artikel 1.6.3.
b. In geval van een deeltijd-arbeidsovereenkomst zullen de cao-bepalingen als- mede de sectorspecifieke cao-bepalingen en de, als uitvloeisel van deze over- eenkomst, decentraal gemaakte afspraken pro rata worden toegepast, tenzij in de afzonderlijke bepalingen anders wordt aangegeven.
c. Een verzoek van de werknemer om aanpassing van de arbeidsduur, waarbij sprake kan zijn van een verzoek tot vermindering dan wel een verzoek tot ver- meerdering, wordt behandeld door werkgever overeenkomstig het gestelde in de Wet Aanpassing Arbeidsduur.
1.6.5. Voortzetting arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
Voor voortzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd geldt het bepaal- de in artikel 7:668a BW. De status van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dan wel een voortgezette arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die voor de duur van één jaar of langer is aangegaan, wordt uiterlijk één maand voor het einde van deze overeenkomst tussen werkgever en werknemer besproken. Zowel werkgever als werknemer hebben de verantwoordelijkheid tot het initiëren van het gesprek.
1.6.6. Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij opleiding
1. Indien werkgever en werknemer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangaan en waarin tevens afspraken worden gemaakt over een door de werk- nemer te volgen opleidingstraject, dat binnen de afgesproken termijn tot een bepaald opleidingsniveau moet leiden, dan bedraagt de duur van de arbeids- overeenkomst minimaal de periode tot het einde van het opleidingstraject.
2. Indien van de zijde van de werknemer niet wordt voldaan aan gestelde voor- waarden en hij dientengevolge wordt uitgesloten van het volgen van het reste- rende deel van het opleidingstraject, of indien hij de (afrondende) examens niet met goed gevolg aflegt, dan is dit een reden de arbeidsovereenkomst voor- tijdig te doen eindigen.
1.6.7. Schorsing
De werkgever kan een werknemer met gehele of gedeeltelijke inhouding van salaris schorsen gedurende maximaal twee dagen, indien de werkgever voor deze schorsing een naar objectieve maatstaven gerekend zwaarwegende reden heeft. Een zwaar- wegende reden voor schorsing kan onder andere zijn: onrechtmatig verzuim, het hardnekkig weigeren van een redelijke werkopdracht.
1.6.8. Opzegging en ziekte
De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de arbeidsongeschikt- heid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd.
b. een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 6 BBA 1945 door het UWV WERKbedrijf is ontvangen.
1.6.9. Beëindiging arbeidsovereenkomst i.v.m. het bereiken van de 65-jarige leeftijd
De arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer eindigt zonder dat opzegging noodzakelijk is op de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd bereikt.
1.6.10. Termijn van opzegging
De termijn van opzegging is overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:672 van het BW.
1.6.11. Opzegging tegen bepaalde dag
De arbeidsovereenkomst kan slechts worden opgezegd tegen het einde van de betaalperiode.
1.7. Commissie cao-zaken
1.7.1. Commissie cao-zaken
In de grafimediabranche is ingesteld de Commissie cao-zaken met bevoegdheden op het gebied van bemiddeling bij decentraal overleg, dispensatie en interpretatie van de bepalingen van de cao en de behandeling van beroep van een werknemer die bezwaar heeft tegen de indeling van zijn functie. Ook heeft de Commissie cao- zaken desgevraagd adviesbevoegdheid aan de ROGB als er twijfel is over de vraag of een onderneming onder de werkingssfeerbepalingen van deze cao valt. De Commissie adviseert de ROGB dan wel cao-partijen gevraagd en ongevraagd over verduidelijking en actualisatie van de werkingssfeer van de cao. Voorts heeft de Commissie cao-zaken de bevoegdheid om op verzoek van en in samenwerking met de ROGB te beslissen in alle gevallen waarin de cao niet voorziet.
1.7.2. Bemiddeling bij decentraal overleg
De Commissie cao-zaken geeft uitvoering aan het gestelde in artikel 1.4.6. lid 3 van de Grafimedia cao door in eerste instantie te bemiddelen indien in onder- nemingen geen overeenstemming wordt bereikt over decentrale afspraken zoals bedoeld in paragraaf 1.4. van deze cao. Indien de bemiddeling niet leidt tot over- eenstemming dan beslist de Commissie in de vorm van een bindend advies.
1.7.3. Dispensatie van cao-bepalingen
De Commissie cao-zaken is, ook als de cao deze mogelijkheid niet met name noemt, bevoegd om in op zichzelf staande en bijzondere gevallen afwijkingen en vrijstellingen van bepalingen van deze cao toe te staan, al dan niet voor een daar- bij vast te stellen termijn.
1.7.4. Interpretatie van cao-bepalingen
De Commissie cao-zaken geeft desgevraagd de juiste uitleg van bepalingen van deze cao, indien deze onduidelijk mochten blijken te zijn.
1.7.5. Behandeling inzake geschillen met betrekking tot de indeling van functies
De Commissie cao-zaken beslist inzake geschillen tussen werkgever en werk- nemer, slechts daar waar het de indeling van functies betreft. D.w.z. als na interne behandeling de werknemer zijn bezwaar tegen de indeling van zijn functie hand- haaft, dan kan hij bij de Commissie cao-zaken in beroep gaan.
Bovendien brengt de Commissie gevraagd en ongevraagd adviezen uit aan cao- partijen betreffende het functie-indelingsinstrument.
1.7.6. Advisering over van toepassing zijn van de cao
De Commissie cao-zaken geeft in het kader van artikel 1.1.16. van de cao desge- vraagd advies aan de ROGB over de vraag of een bedrijf onder de werkingssfeer- bepalingen van de cao valt.
1.7.7. Advisering over verduidelijking en actualisatie van de werkingssfeerbepalingen van de cao
De Commissie cao-zaken adviseert gevraagd en ongevraagd de ROGB dan wel cao-partijen over verduidelijking en aanpassing van de werkingssfeer.
1.7.8. Onvoorziene situaties
De Commissie cao-zaken heeft de bevoegdheid om op verzoek van en in samen- werking met de ROGB in alle gevallen waarin deze cao niet voorziet een besluit te nemen.
1.7.9. Samenstelling en werkwijze
De samenstelling en werkwijze van de Commissie cao-zaken zijn reglementair vastgelegd. Het secretariaat van de Commissie cao-zaken verstrekt desgevraagd een exemplaar hiervan.
1.8. Meerkeuzesysteem van arbeidsvoorwaarden
1.8.1. Meerkeuzesysteem
In decentraal overleg als bedoeld in paragraaf 1.4. van deze cao kunnen werkgever en werknemers, met in achtneming van de vigerende fiscale wetgeving, afspraken maken over een meerkeuzesysteem van arbeidsvoorwaarden waarbij de mogelijk- heid bestaat dat de ene arbeidsvoorwaarde (bron) wordt geruild tegen de andere arbeidsvoorwaarde (doel).
1.8.2. Bronnen
Arbeidsvoorwaarden vanuit de Mantel- en Sectorbepalingen van de cao, die als bron aangemerkt worden, zijn:
– bovenschalige beloningselementen (feitelijk salaris en feitelijk inkomen artikel 1.2.4. en 2.2.4.);
– bovenwettelijke aanspraak op vakantie (paragraaf 7.1.);
– arbeidsduur, flexibele en meeruren (hoofdstuk 6);
– toeslagen klokurenmatrix (hoofdstuk 3);
– vakantietoeslag (hoofdstuk 4). Deze opsomming is limitatief.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid om in decentraal overleg overeen te komen dat bedrijfseigen regelingen als bronnen worden aangemerkt.
1.8.3. Uitgangspunten
– kostenneutraliteit, hetgeen overigens onverlet laat dat op ondernemingsniveau kan worden besloten tot stimulering van bepaalde keuzes in dit kader;
– binnen de in decentraal overleg gemaakte afspraken over het meerkeuze- systeem van arbeidsvoorwaarden bestaat keuzevrijheid voor de werknemer;
– de keuze van een werknemer geldt voor een bepaalde, in decentraal overleg vast te stellen, looptijd.
1.8.4. Ruilvoet
De ruilvoet van een arbeidsvoorwaarde wordt bepaald op basis van het feitelijk salaris per uur dan wel het feitelijk inkomen per uur (zie definities in artikel 1.2.4.).
HOOFDSTUK 2: FUNCTIE-INDELING EN BELONING
2.1. Functie-indeling
2.1.1. Handboek functie-indeling
Teneinde de juiste functiesalarisschaal van de door de werknemer te vervullen functie te bepalen, dient deze functie te worden ingedeeld op één van de functie- niveaus A t/m K in de functiesalaristabel, zoals vermeld onder artikel 2.2.1.
De indeling naar functieniveaus geschiedt door of namens de werkgever, met behulp van het Handboek functie-indeling grafimedia volgens de daarin beschreven procedures en spelregels. Deze indeling wordt schriftelijk meegedeeld aan de werknemer.
Het Handboek functie-indeling grafimedia maakt deel uit van de cao.
2.1.2. Bezwaar en beroep
Een eventueel bezwaar van een werknemer tegen de indeling van zijn functie wordt binnen de onderneming middels een interne bezwaarprocedure behandeld. Indien de werknemer vervolgens zijn bezwaar handhaaft, dan kan hij schriftelijk en gemotiveerd in beroep gaan bij de Commissie cao-zaken.
De regeling beroep bij de Commissie cao-zaken maakt deel uit van het Handboek functie-indeling grafimedia.
2.1.3. Afwijkende indelingssystematiek
Wordt in een onderneming of een deel van een onderneming een methode van functie-indeling gehanteerd die afwijkt van de systematiek van het Handboek functie-indeling grafimedia, dan kan voor de toepassing van deze afwijkende sys- tematiek toestemming gevraagd worden aan de ROGB. Deze toestemming wordt verleend indien ten minste wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
– deze afwijkende methode is gebaseerd op een in Nederland erkende systematiek;
– de functieschaalsalarissen van de bij de afwijkende methode behorende functie- niveaus zijn minimaal gelijk aan die welke vermeld staan in de belonings- structuur onder artikel 2.2.1.;
– er is voorzien in een sluitende eigen bezwaarprocedure, waarbij de beroeps- gang naar de Commissie cao-zaken is uitgesloten.
Zie ook Protocollaire Bepaling 2.1.: Herindeling functies.
2.2. Beloning exclusief toeslagen
De feitelijke salarissen, dan wel de feitelijke inkomens van werknemers, worden verhoogd met 0,5% per 1 juli 2011 en met 0,5% per 1 januari 2012. Daarbij worden de decentrale invoeringsafspraken BETSY gerespecteerd.
Deze verhogingen gelden eveneens voor de bedragen van de aanvangs- en eindsa- larissen in de functiesalaristabellen in art. 2.2.1. De aanloopstappen zijn afgeleid van de aanvangssalarissen.
2.2.1. Functiesalaristabel grafimedia
Voor de in artikel 2.1.1. genoemde functieniveaus A t/m K gelden voor werk- nemers van 18 jaar en ouder de volgende functiesalaristabellen met daarin per functieniveau de functiesalarisschaal en de standaardverhogingen.
Functiesalaristabel per 1 juli 2009 in ten g evolge van de collectieve salarisverhoging van 2,75%
Functieniveaus | A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K |
Functiesalarisschaal | |||||||||||
Aanloopstap –5 | 912,08 | 948,22 | |||||||||
Aanloopstap –4 | 1033,69 | 1074,65 | 1128,35 | 1183,23 | 1243,30 | 1321,24 | |||||
Aanloopstap –3 | 1155,30 | 1201,09 | 1261,09 | 1322,43 | 1389,57 | 1476,69 | 1567,37 | 1690,95 | 1841,64 | ||
Aanloopstap –2 | 1276,91 | 1327,52 | 1393,84 | 1461,65 | 1535,84 | 1632,12 | 1732,35 | 1868,94 | 2035,49 | 2262,48 | 2556,29 |
Aanloopstap –1 | 1398,53 | 1453,95 | 1526,60 | 1600,85 | 1682,10 | 1787,58 | 1897,35 | 2046,94 | 2229,35 | 2477,95 | 2799,73 |
Aanvangssalaris | 1520,34 | 1580,38 | 1659,34 | 1740,06 | 1828,37 | 1943,01 | 2062,33 | 2224,93 | 2423,20 | 2693,43 | 3043,20 |
Eindsalaris | 1728,94 | 1830,72 | 1957,05 | 2087,48 | 2238,38 | 2431,40 | 2661,84 | 2981,20 | 3371,90 | 3889,54 | 4547,38 |
Standaardverhoging* | 41,46 | 41,46 | 49,40 | 49,40 | 58,48 | 60,76 | 74,95 | 83,47 | 94,84 | 109,03 | 126,06 |
*De laatste standaardverhoging waarmee het eindsalaris wordt bereikt kan hiervan licht afwijken.
Functiesalaristabel per 1 juli 2011 in ten g evolge van de collectieve salarisverhoging van 0,5%
Functieniveaus | A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K |
Functiesalarisschaal | |||||||||||
Aanloopstap –5 | 916,64 | 952,96 | |||||||||
Aanloopstap –4 | 1038,86 | 1080,02 | 1133,99 | 1189,15 | 1249,51 | 1327,85 | |||||
Aanloopstap –3 | 1161,07 | 1207,10 | 1267,40 | 1329,04 | 1396,52 | 1484,07 | 1575,20 | 1699,40 | 1850,84 | ||
Aanloopstap –2 | 1283,30 | 1334,16 | 1400,81 | 1468,96 | 1543,52 | 1640,28 | 1741,01 | 1878,28 | 2045,67 | 2273,79 | 2569,07 |
Aanloopstap –1 | 1405,52 | 1461,21 | 1534,23 | 1608,85 | 1690,51 | 1796,52 | 1906,84 | 2057,17 | 2240,50 | 2490,34 | 2813,73 |
Aanvangssalaris | 1527,94 | 1588,28 | 1667,64 | 1748,76 | 1837,51 | 1952,73 | 2072,64 | 2236,06 | 2435,32 | 2706,89 | 3058,41 |
Eindsalaris | 1737,58 | 1839,87 | 1966,83 | 2097,92 | 2249,57 | 2443,56 | 2675,15 | 2996,10 | 3388,76 | 3908,99 | 4570,11 |
Standaardverhoging* | 41,67 | 41,67 | 49,65 | 49,65 | 58,78 | 61,07 | 75,33 | 83,89 | 95,31 | 109,57 | 126,69 |
*De laatste standaardverhoging waarmee het eindsalaris wordt bereikt kan hiervan licht afwijken.
Functiesalaristabel per 1 januari 2012 in ten g evolge van de collectieve salarisverhoging van 0,5%
Functieniveaus | A | B | C | D | E | F | G | H | I | J | K |
Functiesalarisschaal | |||||||||||
Aanloopstap –5 | 921,22 | 957,73 | |||||||||
Aanloopstap –4 | 1044,06 | 1085,42 | 1139,66 | 1195,10 | 1255,76 | 1334,49 | |||||
Aanloopstap –3 | 1166,88 | 1213,13 | 1273,73 | 1335,69 | 1403,50 | 1491,49 | 1583,08 | 1707,90 | 1860,10 | ||
Aanloopstap –2 | 1289,72 | 1340,83 | 1407,81 | 1476,30 | 1551,23 | 1648,48 | 1749,72 | 1887,67 | 2055,90 | 2285,16 | 2581,91 |
Aanloopstap –1 | 1412,55 | 1468,52 | 1541,90 | 1616,90 | 1698,96 | 1805,50 | 1916,37 | 2067,46 | 2251,70 | 2502,79 | 2827,80 |
Aanvangssalaris | 1535,58 | 1596,22 | 1675,98 | 1757,50 | 1846,70 | 1962,49 | 2083,00 | 2247,24 | 2447,50 | 2720,43 | 3073,70 |
Eindsalaris | 1746,27 | 1849,07 | 1976,67 | 2108,41 | 2260,82 | 2455,78 | 2688,53 | 3011,08 | 3405,71 | 3928,53 | 4592,96 |
Standaardverhoging* | 41,87 | 41,87 | 49,89 | 49,89 | 59,07 | 61,37 | 75,71 | 84,31 | 95,79 | 110,12 | 127,33 |
*De laatste standaardverhoging waarmee het eindsalaris wordt bereikt kan hiervan licht afwijken.
2.2.2. Functieschaalsalaris
Het functieschaalsalaris van de werknemer van 18 jaar en ouder is het vastover- eengekomen bruto salaris per maand, passend binnen de functiesalarisschaal van de functiesalaristabel grafimedia, behorende bij het niveau van de door de werk- nemer uitgeoefende functie.
Tot het functieschaalsalaris worden gerekend alle beloningsbestanddelen uit hoof- de van de arbeidsovereenkomst met uitzondering van:
– toeslag(en) in verband met het werken in van dagdienst afwijkende diensten;
– verdiensten uit arbeid verricht in flexibele uren en meeruren;
– tegemoetkoming Ziektekostenverzekering;
– vakantietoeslag;
– winst- en eindejaarsuitkeringen, bonussen e.d.;
– bijdrage spaarloon, bijdrage levensloopsparen en toeslag brutoloon op basis van art. 3.6.3.;
– uitkeringen bij bijzondere gelegenheden;
– uitkeringen op grond van spaarregelingen en pensioenregelingen;
– vergoedingen van door de werknemer te maken onkosten i.v.m. de uitoefe- ning van zijn functie.
Uitbetaling per week of per 4-wekelijkse periode is toegestaan indien de salaris- sen naar rato van de afwijkende betalingsperiode worden berekend.
De functieschaalsalarissen zijn gebaseerd op de normale arbeidsduur van gemid- deld 36 uur per week of wel gemiddeld 156 uur per maand. Het functieschaal- salaris per uur bedraagt 1/156-ste deel van het functieschaalsalaris. Een overeen- gekomen arbeidsduur die hiervan afwijkt leidt tot een pro rata berekening.
2.2.3. Wettelijk Minimum (Jeugd)Loon
1. De werknemer van 18 jaar en ouder heeft jegens de werkgever aanspraak op een functieschaalsalaris dat ten minste gelijk is aan het bij wet vastgestelde Minimumloon of Minimum (Jeugd)loon behorende bij zijn leeftijd.
Voor de werknemer jonger dan 18 jaar geldt een functieschaalsalaris gelijk aan het bij zijn leeftijd behorende Wettelijke Minimum Jeugdloon, vermeer- derd met 5%.
2. Is een arbeidsduur overeengekomen die korter is dan de normale arbeids- duur, dan wordt het Wettelijk Minimum (Jeugd)loon naar evenredigheid ver- minderd.
2.2.4. Feitelijk salaris
Het feitelijk salaris van de werknemer is het vast overeengekomen brutosalaris per maand, uitgezonderd de toeslagen, uitkeringen, vergoedingen e.d., zoals bepaald in artikel 2.2.2., dat ten minste gelijk is aan het functieschaalsalaris, in voorkomende gevallen verhoogd met één of meer salarisbestanddelen boven de van toepassing zijnde cao functiesalarisschaal.
Bij de normale arbeidsduur bedraagt het feitelijk salaris per uur 1/156-ste deel van het feitelijk salaris. Een overeengekomen arbeidsduur die hiervan afwijkt leidt tot een pro rata berekening.
2.2.5. Berekening toeslagen
Voor de berekening van het toeslagbedrag voor arbeid in van dagdienst afwijkende diensten, op feestdagen e.d. (zie art. 3.1.2., 3.1.5., 3.5.1. en 3.5.2.) en ter bepaling van het toeslagbedrag per uur voor het werken in flexibele uren (zie art. 3.3.2.) dan wel in meeruren (zie art. 3.4.), geldt het feitelijk salaris als grondslag, tenzij hier- over andersluidende decentrale afspraken m.b.t. de invoering van de Belonings- structuur en de Toeslagensystematiek zijn gemaakt.
2.2.6. Functiesalarisschaal, aanloopstappen en standaardverhoging
1. Voor de werknemer die zich voor de beoogde functie nog (vrijwel) volledig moet kwalificeren, geldt een indeling op het laagste functieniveau van de betreffende functiefamilie(s). De daarbij behorende functiesalarisschaal is van toepassing.
Dit betreft onder meer de leerling die deelneemt aan een opleiding gericht op de vereiste kwalificaties ter volwaardige uitoefening van de beoogde of op termijn uit te oefenen functie.
2. De werknemer die nog niet geheel aan alle kwalificatie-eisen voldoet welke behoren bij zijn functie, ontvangt minimaal het functiesalaris van de laagste aanloopstap in de schaal, behorende bij het functieniveau waarop de functie is ingedeeld.
Bij normaal functioneren vindt herziening van de aanloopstap in de schaal halfjaarlijks plaats, in beginsel per 1 januari en per 1 juli, door het functie- salaris behorende bij de eerst hogere aanloopstap in die schaal toe te passen totdat het aanvangssalaris is bereikt.
3. De werknemer die voldoet aan de kwalificatie-eisen behorende bij zijn functie ontvangt minimaal het aanvangssalaris van de functiesalarisschaal, behorende bij het functieniveau waarop zijn functie is ingedeeld.
Herziening van het functieschaalsalaris vindt jaarlijks plaats, in beginsel per
1 januari, door toekenning van de standaardverhoging behorende bij het betreffende functieniveau totdat het eindsalaris is bereikt.
2.2.7. Afwijking van de standaardverhoging
1. In de vorm van een decentrale afspraak kan worden afgeweken van de jaar- lijkse toekenning van de standaardverhoging. Daartoe dient dan een systema- tische wijze van beoordelen van het functioneren van werknemers overeen- gekomen te worden.
De daaraan gekoppelde gedifferentieerde beloningsregeling dient in principe voor alle werknemers te gelden.
Bij normaal functioneren van de werknemer gelden daarbij, als minimum ver- hogingsstappen, de standaardverhogingen naar omvang en aantal, conform de beloningsstructuur in artikel 2.2.1.
2. Bij onvoldoende functioneren van de werknemer kan, voor een periode van maximaal één jaar, de verhogingsstap geheel of gedeeltelijk worden uitgesteld. De redenen en de eventueel te nemen maatregelen in deze dienen schriftelijk te worden vastgelegd.
3. Bedrijven met een ondernemingsraad kunnen, in de vorm van een decentrale afspraak, door middel van een gedifferentieerde beloningsregeling afwijken van artikel 2.2.7. lid 2. Deze beloningsregeling moet gestoeld zijn op een wijze van personeelsbeoordeling d.m.v. een erkend beoordelingssysteem en in principe voor alle werknemers gelden.
2.3. Wijziging in functieniveau
2.3.1. Functie op hoger functieniveau
Als in de loop van het dienstverband een werknemer wordt aangesteld in een hoger ingedeelde functie, dan wel als zijn functie hoger wordt ingedeeld ten gevolge van herwaardering van de functiezwaarte, dan ontvangt de werknemer een nieuw fei- telijk salaris behorende bij het desbetreffende functieniveau en wel op de volgen- de wijze:
– Bij beloning volgens de aanloopstappen geldt als nieuw feitelijk salaris ten minste het dichtstbijzijnde hogere bedrag volgens de aanloopstappen, beho- rende bij de functiesalarisschaal van het hogere functieniveau, doch ten hoogste het aanvangssalaris van die hogere functiesalarisschaal.
– Bij beloning vanaf het aanvangssalaris of hoger ontstaat een nieuw feitelijk salaris door toekenning van een standaardverhoging behorende bij het hogere functieniveau. Daarbij geldt het aanvangssalaris van het nieuwe functieniveau als minimum.
De nieuwe beloning gaat in vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin de in dit artikel omschreven aanstelling plaats vindt, dan wel waarin de her- waardering van de functie werkelijk heeft plaats gevonden.
Voorlopige plaatsing in een hoger ingedeelde functie is mogelijk gedurende maxi- maal twaalf maanden. De verhoging naar het daarbij behorende hogere belonings- niveau wordt als tijdelijke toeslag uitgekeerd.
Wordt de voorlopige plaatsing omgezet in een definitieve aanstelling, dan vervalt de tijdelijke toeslag en wordt dit bedrag toegevoegd aan het feitelijk salaris, zodat hierdoor het nieuwe beloningsniveau ontstaat, behorende bij het hogere functie- niveau.
2.3.2. Functie op lager functieniveau
Indien, in de loop van het dienstverband, een werknemer wordt aangesteld in een lager ingedeelde functie, dan geldt de functiesalarisschaal van het betreffende nieuwe, lagere, functieniveau. Is het feitelijk salaris lager dan het nieuwe eind- salaris, dan wordt de beloningsontwikkeling voortgezet volgens de nieuwe, lagere, functiesalarisschaal.
Als het feitelijk salaris hoger is dan het nieuwe eindsalaris, dan geldt dit eindsalaris als nieuw functieschaalsalaris. Het salarisbestanddeel boven dit eindsalaris geldt als individuele toeslag.
Indien en voor zover werkgever en werknemer afspraken maken omtrent deze individuele toeslag, dan dienen deze afspraken schriftelijk te worden vastgelegd.
2.4. Werktijdvermindering oudere werknemers
Afspraken over werktijdvermindering voor oudere werknemers worden op vrij- willige basis gemaakt. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer. Van belang zijnde factoren hierbij zijn bijv. de persoonlijke omstan- digheden en/of de bedrijfssituatie.
Indien werkgever en werknemer overeenstemming hebben bereikt over werktijd- vermindering dan geldt voor de werknemer van 60 jaar of ouder, die niet langer dan 2 jaar verwijderd is van de datum van uittreden, het volgende recht:
80% werken, 90% loon en 100% voortzetting pensioenopbouw en behoud VUT- rechten (onder handhaving van de premieverdeling werkgever/werknemer).
Bovenstaand verzoek kan door een werkgever slechts op basis van zwaarwegende factoren geweigerd worden.
In geval een werknemer in de eerste twee jaar van zijn werktijdvermindering ontslagen wordt als gevolg van reorganisatie en in dat kader recht heeft op een aanvullende uitkering in het kader van de RFR-regeling, wordt de berekening van deze uitkering gebaseerd op zijn oorspronkelijke salaris.
2.5. Beloning flexibele uren en meeruren inbegrepen
Indien de functie van een werknemer is ingedeeld op functieniveau H of hoger, dan kan in de individuele arbeidsovereenkomst vastgelegd worden dat de beloning voor arbeid verricht in uren of wel boven of wel buiten de overeengekomen arbeidstijdregeling in het salaris begrepen is.
Zie hiervoor tevens het bepaalde in artikel 6.5.4.
2.6. Beloning bij feestdagen
Indien binnen een arbeidstijdregeling of -rooster feestdagen vallen, zoals bedoeld in artikel 6.1.5., en op deze uren geen arbeid wordt verricht, dan worden deze uren doorbetaald. Wordt op een (gedeelte van een) feestdag wel arbeid verricht, dan geldt het toeslagpercentage volgens de klokurenmatrix op zondag, zoals bepaald in artikel 3.5.1.
2.7. Beloning bij vakantie
De beloning van de werknemer tijdens zijn vakantie is gebaseerd op de arbeids- tijdregeling die voor hem geldt, dan wel zou gelden, voorafgaand aan c.q. tijdens zijn vakantie.
Is er als gevolg van wisselingen in arbeidsduur en/of in arbeidstijdregelingen sprake van verschillende overeengekomen beloningsniveaus, dan is de beloning tijdens zijn vakantie gebaseerd op het gemiddelde hiervan, berekend over een representa- tieve periode van minimaal drie en maximaal twaalf maanden direct voorafgaande aan de vakantie.
2.8. Beloning bij stagnatie e.d.
Ook indien er incidenteel korter wordt gewerkt dan volgens arbeidstijdregeling of
-rooster is overeengekomen, ten gevolge van stagnatie van het productieproces e.d., geldt de beloning behorende bij de overeengekomen arbeidsduur.
Indien echter de stagnatie het gevolg is van opzet, grove schuld of grove nalatig- heid van de werknemer, dan kan de werkgever eisen dat de werknemer de niet gewerkte uren op een ander moment inhaalt, zonder dat over deze uren betaling verschuldigd is.
2.9. Specificatie bij wijziging
De werkgever is verplicht bij iedere wijziging van het feitelijk salaris of van het feitelijk inkomen de werknemer bij de uitbetaling hiervan een schriftelijke speci- ficatie te verstrekken.
2.10. Inhouding schade op de beloning
De werkgever kan alleen het bedrag van de hem door een werknemer toegebrachte schade op de beloning inhouden, indien de schade is veroorzaakt door opzet, grove schuld of grove nalatigheid van de kant van de werknemer. De werknemer kan tegen deze inhouding bezwaar maken bij de burgerlijke rechter.
2.11. Xxxxxxxx bij arbeidsongeschiktheid
Voor wat betreft de afspraken met betrekking tot de beloning bij arbeidsonge- schiktheid wordt hierbij verwezen naar hoofdstuk 5: Arbeidsongeschiktheid.
2.12. Periodieke toetsing beloningsstructuur
Cao-partijen zullen in beginsel iedere drie jaar, gerekend vanaf 1 januari 1997, overleg voeren over de beloningsstructuur teneinde deze structuur vanuit de sys- teemkenmerken te toetsen en indien nodig bij te stellen.
HOOFDSTUK 3: TOESLAGEN
3.1. Van dagdienst afwijkende diensten
3.1.1. Dagdienstrooster
Indien in arbeidstijdregeling of -rooster arbeid wordt verricht in diensten die allen vallen binnen de tijdzone van 07.00 uur tot 19.00 uur op maandag tot en met vrij- dag, dan is er conform artikel 6.2.2. sprake van een dagdienstrooster. Hiervoor is de klokurenmatrix conform artikel 3.1.4. niet van toepassing.
3.1.2. Dagdienstrooster inclusief ingeroosterde zaterdag
Indien in arbeidstijdregeling arbeid wordt verricht in dagdiensten, zoals in artikel
3.1.1. omschreven, en tevens arbeid op zaterdag is ingeroosterd tussen 06.00 uur en 18.00 uur conform artikel 6.2.3., dan geldt alleen voor de uren op zaterdag tus- sen 06.00 uur en 14.00 uur een toeslag van 50% en voor uren op zaterdag ná 14.00 uur een toeslag van 100%, in beide gevallen percentages van het uurloon beho- rende bij de grondslag zoals bepaald in artikel 2.2.5.
3.1.3. Overige, afwijkende diensten
De klokurenmatrix, zoals hierna vermeld, geldt voor alle diensten die afwijken van de dagdienst.
Deze diensten, hierna als afwijkende diensten aangeduid, vallen geheel of gedeel- telijk buiten de tijdzone van 07.00 tot 19.00 uur op maandag tot en met vrijdag. Een terugkerend patroon van reeksen van diensten zal binnen een tijdsbestek van één dan wel van meerdere weken vallen. In het laatste geval is sprake van een cyclus van weken, zoals dit bijvoorbeeld geldt voor twee- en meerploegendienst- roosters.
3.1.4. Klokurenmatrix voor van dagdienst afwijkende diensten
Ma Di Wo Do Vr Za Zo
75% | 50% | 75% | 100% |
25% | 50% | ||
0% | |||
100% | |||
25% | |||
50% |
00.00
06.00
08.00
14.00
18.00
20.00
24.00
3.1.5. Toeslag klokurenmatrix
Binnen een arbeidstijdregeling met één of meer afwijkende diensten worden alle arbeidsuren van de afwijkende dienst(en) verhoogd met de percentages, zoals ver- meld in de klokurenmatrix tijdzones. Inclusief deze verhoging ontstaan hierdoor zgn. betaaluren, welke opgeteld worden bij de eventuele arbeidsuren in dagdienst(en). Door deze betaaluren en eventuele dagdiensturen tezamen te delen door het totaal aantal overeengekomen arbeidsuren van de arbeidstijdregeling, ontstaat het gemiddelde toeslagpercentage.
Dit gemiddelde toeslagpercentage wordt genomen over de grondslag zoals bepaald in artikel 2.2.5., hetgeen resulteert in het toeslagbedrag voor deze arbeids- tijdregeling met één of meer afwijkende diensten.
3.1.6. Matrix Correctiefactor tweeploegendienst
Bij een tweeploegendienstrooster geldt een Matrix Correctiefactor van 5% voor iedere week waarin twee of meer vroege diensten beginnen tussen 06.00 uur en
07.00 uur, dan wel waarin twee of meer late diensten eindigen tussen 19.00 uur en
24.00 uur.
Gerekend over een periode van twee weken ontstaat een gemiddelde Matrix Correctiefactor, welk percentage toegevoegd wordt aan het gemiddelde toeslag- percentage volgens de klokurenmatrix.
3.2. Afbouw bij wijziging afwijkende diensten
3.2.1. Terugval feitelijk inkomen
Bij beëindiging of structurele wijziging van afwijkende diensten in een arbeids- tijdregeling conform artikel 3.1.3., zal een afbouw plaatsvinden van het bedrag waarmee het feitelijk inkomen als gevolg daarvan terugvalt en wel volgens het afbouwschema in artikel 3.2.5.
Salarisverhogingen worden tijdens de afbouwperiode niet verstrekt over het af te bouwen bedrag.
3.2.2. Voorwaarden
De afbouwregeling is slechts van toepassing indien:
– de beëindiging of wijziging geschiedt op initiatief van de werkgever;
– ten minste een half jaar onafgebroken in afwijkende diensten in een arbeids- tijdregeling is gewerkt, waarbij de vakantie niet als onderbreking geldt.
3.2.3. Uitzondering
Indien werknemer op grond van door hem als bijzondere en om persoonlijke reden ervaren overmacht, voor zover er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid tot het werken in betreffende diensten, werkgever verzoekt om beëindiging of wijziging van het werken in afwijkende diensten dan kan werknemer eveneens een gemoti- veerd en schriftelijk verzoek doen voor het van toepassing laten zijn van de afbouw- regeling. Werkgever neemt over dit verzoek een beslissing die schriftelijk en gemotiveerd aan werknemer wordt meegedeeld.
3.2.4. Geen (verdere) afbouw
Afbouw c.q. verdere afbouw vindt niet plaats vanaf de vijfenvijftigste verjaardag van een werknemer, voor wie reeds voor zijn vijftigste verjaardag een arbeidstijd- regeling met afwijkende diensten gold.
Gold een dergelijke arbeidstijdregeling eerst na zijn vijftigste verjaardag, dan vindt afbouw c.q. verdere afbouw niet plaats vanaf de zestigste verjaardag van een werknemer.
3.2.5. Afbouwschema
Per werknemer vindt volgens het navolgende schema afbouw plaats van het bedrag waarmee het feitelijk inkomen terugvalt.
Voor de berekening van de afbouw volgens het navolgende schema wordt uit- gegaan van de tijdsduur van de afwijkende dienst waarmee het feitelijk inkomen terugvalt.
Indien en voor zover een werknemer in diverse opeenvolgende afwijkende dien- sten heeft gewerkt vindt de afbouw per dienst plaats. Reeds volledig afgebouwde diensten tellen qua tijdsduur niet mee voor eventuele toekomstige afbouwregelingen (anticumulatie).
in afwijkende diensten gewerkt gedurende | doorbetaling in maanden | afbouwpercentage per maand |
6 t/m 12 mnd. | 0 | 40% |
13 t/m 24 mnd. | 2 | 20% |
25 mnd. t/m 5 jr. | 3 | 10% |
6 t/m 10 jr. | 6 | 10% |
11 t/m 15 jr. | 6 | 7,75% |
16 t/m 25 jr. | 6 | 5,25% |
26 jr. en langer | 6 | 3,7% |
Een deel van een maand of een jaar geldt als een hele maand respectievelijk een vol jaar.
3.3. Flexibele uren
3.3.1. Verevening in tijd
Conform artikel 6.3.4. worden flexibele uren in beginsel verevend in de vorm van evenveel vervangende vrije uren binnen de vastgestelde arbeidstijdregeling.
3.3.2. Toeslag flexibele uren
Naast de verevening in tijd, genoemd in het vorige artikel, geldt een toeslagbedrag voor flexibele uren in de avond, de nacht of in het weekend en die derhalve buiten de tijdzone van 06.00 uur tot 20.00 uur vallen op maandag tot en met vrijdag. Dit toeslagbedrag ontstaat door percentages volgens de klokurenmatrix toe te passen op het uurloon behorende bij de grondslag zoals bepaald in artikel 2.2.5.
Deze toeslag wordt gelijk met de periodieke betaling uitbetaald.
3.4. Meeruren
Toeslag meeruren
Voor het verrichten van arbeid in meeruren, conform artikel 6.4., geldt een toe- slag.
De toeslag ontstaat door de percentages volgens de klokurenmatrix te nemen en deze toe te passen op het uurloon behorende bij de grondslag zoals bepaald in arti- kel 2.2.5.
Het nul-percentage in de klokurenmatrix wordt in dit geval echter vervangen door het percentage van 25%.
De beloning per meeruur mag echter niet lager zijn dan het feitelijk salaris per uur, in voorkomende gevallen vermeerderd met het toeslagbedrag per uur voor afwij- kende diensten zoals bepaald in artikel 3.1.5. Werkgever en werknemer kunnen in overleg afspreken of de gewerkte meeruren en de toeslag voor het werken in meer- uren in tijd of geld dan wel in een combinatie van tijd of geld worden vergoed.
3.5. Feestdagen, Xxxxx Xxxxxxx, 24 en 31 december
3.5.1. Indien arbeid wordt verricht op feestdagen, zoals vermeld in artikel 6.1.5., dan geldt hiervoor het percentage volgens de klokurenmatrix op zondag.
3.5.2. Indien arbeid wordt verricht op Goede Vrijdag, 24 en 31 december na 16.00 uur, voor zover deze laatste dagen niet op een zondag vallen, dan gelden als percentages: 50% voor de uren tot 18.00 uur en 100% voor de uren tot 24.00 uur, in beide geval- len van het uurloon behorende bij de grondslag zoals bepaald in artikel 2.2.5. Indien op deze dagen, ná 16.00 uur, een nachtdienst volgt, dan gelden in afwijking hiervan vanaf 22.00 uur de percentages volgens de klokurenmatrix (zie artikel 6.1.6.).
3.6. Diverse toeslagen
3.6.1. Bedrijfshulpverlener
De werknemer die als bedrijfshulpverlener is aangesteld en als zodanig functio- neert, ontvangt een toeslag van 175,– burto per jaar.
3.6.2. Tijdelijk functioneren als praktijkopleider
Indien een functionaris, die over de hiertoe relevante kwalificaties beschikt en die in de praktijkovereenkomst als praktijkopleider wordt benoemd, tijdelijk wordt ingezet ter instructie en begeleiding van grafisch technische werknemers in oplei- ding, dan geldt gedurende deze periode een bruto toeslag per maand ter grootte van de standaardverhoging van functieniveau G.
3.6.3. Bijdrage werkgever in spaarloon, omzettingsmogelijkheid levensloop of toeslag loon
De werknemer heeft jaarlijks recht op een bijdrage van de werkgever in het spaar- loonfonds van 1,05% van het loon SV (gemaximeerd op max. SV).
De werknemer kan dit bedrag ook sparen in zijn levensloopregeling of omzetten in een toeslag op zijn loon indien hij in het betreffende jaar niet kiest voor spaar- loon of levensloopsparen, zulks per kalenderjaar naar eigen keus van de werk- nemer te bepalen.
Een en ander overeen te komen en schriftelijk vast te leggen samen met de werk- gever.
HOOFDSTUK 4: VAKANTIETOESLAG
4.1. Vakantietoeslagjaar
Het vakantietoeslagjaar loopt van 1 mei van ieder kalenderjaar tot en met 30 april van het hierop volgende kalenderjaar.
Geldt in een bedrijf een salarisbetalingspatroon dat afwijkt van de maandelijkse termijnen, dan kan een andere periode als vakantietoeslagjaar worden gehanteerd, waarbij zo dicht mogelijk wordt aangesloten bij genoemde data.
4.2. Aanspraak
De werknemer die in dienstbetrekking is tijdens het vakantietoeslagjaar heeft aan- spraak op een vakantietoeslag van 8% van zijn feitelijk salaris of feitelijk inkomen (zie bij ‘Definities’: artikel 1.2.4.), alsmede van de loondoorbetaling bij ziekte, uitkeringen krachtens de Ziektewet (ZW), de Werkloosheidswet (WW), de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en eventuele aanvullingen op deze uitkeringen.
Indien de werknemer aanspraak heeft op een uitkering van vakantietoeslag krach- tens de WW, de WAO of de WIA, dan wordt dit bedrag in mindering gebracht op de vakantietoeslag ingevolge dit artikel.
4.3. Berekening en uitbetaling
Jaarlijks wordt in mei de vakantietoeslag voor de werknemer bepaald.
Hiertoe wordt 8% berekend van de feitelijke salarissen of, ingeval van afwijkende diensten, van de feitelijke inkomens (zie bij ‘Definities’: artikel 1.2.4.) en van eventuele uitkeringen krachtens de sociale wetten (zoals bepaald in artikel 4.2.), betreffende de periode van zijn dienstverband gedurende het direct voorafgaande vakantietoeslagjaar.
De vakantietoeslag wordt uiterlijk in juni daaropvolgend uitbetaald.
4.4. Tussentijdse beëindiging
Bij beëindiging van de dienstbetrekking in de loop van een vakantietoeslagjaar maakt de werknemer aanspraak op de vakantietoeslag van 8% van de salarissen en uitkeringen krachtens de sociale wetten, conform artikel 4.2., betreffende de periode van zijn dienstbetrekking waarover nog geen vakantietoeslag is uitgekeerd.
HOOFDSTUK 5: ARBEIDSONGESCHIKTHEID
In verband met de overgang per 29-12-2005 van WAO naar WIA moeten voor de regelgeving in de cao en de toepassing daarvan in de praktijk twee groepen worden onderscheiden met als scheidslijn ziek vóór of na 01-01-2004.
Dit hoofdstuk heeft betrekking op werknemers die ziek geworden zijn op of na 01-01-2004 en bij voortduring van arbeidsongeschiktheid in aanmerking komen voor een WIA uitkering.
Voor de groep werknemers ziek geworden vóór 01-01-2004 geldt in een aantal situaties nog de WAO. Die groep ontvangt ook aanvulling volgens de aanvullingsregeling op de WAO zoals die gold op 31-12-2003. Deze regeling is op te vragen bij de ROGB.
5.1. Loondoorbetaling tijdens de eerste 104 weken van ziekte
5.1.1. Loondoorbetaling tijdens de eerste 52 weken van ziekte
De werkgever zal de werknemer die recht heeft op loondoorbetaling tijdens ziekte op basis van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW) daarop gedurende de eerste 52 weken een aanvulling geven tot 100% van zijn laatstverdiende loon voor ingang arbeidsongeschiktheid, voor zover het loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 13 eerste lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
5.1.2. Loondoorbetaling tijdens de daaropvolgende 52 weken van ziekte
Aansluitend aan de periode genoemd in artikel 5.1.1. en over ten hoogste 52 weken zal de werkgever de werknemer die recht heeft op loondoorbetaling tijdens ziekte op basis van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW), in geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en werken naar loonwaarde of op arbeids- therapeutische basis op advies van de arboarts, 100% doorbetalen over het gewerkte deel voor zover het loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 13, eerste lid, WIA. Over het resterende, niet werkzame, deel wordt niet aangevuld op de wettelijke loondoorbetalingsverplichting.
De werknemer van wie op basis van een IVA-keuring is vastgesteld dat er geen enkel perspectief is op terugkeer op de arbeidsmarkt ontvangt (zo nodig met terug- werkende kracht) over deze periode van 52 weken 100% loondoorbetaling voor zover het loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 13, eerste lid, WIA (zie verzekeringsverplichtingen artikel 5.7.2.).
Toelichting 0.0.0.:
Het ‘deel dat gewerkt wordt’ kan in veel gevallen gelezen worden als ‘het aantal uren dat iemand werkt’. Dus gewerkte uren maal oude uurloon (incl. vaste toesla- gen). Het aantal uren dat gewerkt wordt ten opzichte van het oude aantal uren bepaalt het ‘deel’ waarover de wettelijke loondoorbetaling van 70% tot 100% wordt aangevuld. Over de overige uren wordt de wettelijke 70% doorbetaald.
Die methode is echter niet altijd toe te passen. Bijvoorbeeld als er sprake is van overgang naar een andere voltijdssituatie of als de werknemer in deeltijd meer uren gaat werken.
Verschillen in voltijd
Bij het bepalen van ‘het deel dat gewerkt wordt’ ontstaat een probleem als iemand wisselt van voltijdssituatie, bijvoorbeeld overgaat naar dagdienst na voltijds gewerkt te hebben in ploegendienst. Pas bij voltijds werken in dagdienst, werkt de werknemer ‘volledig’ en zou de werknemer tot 100% van het oude loon aangevuld dienen te krijgen. Bij toepassing van de bovengenoemde urenberekening zou de werknemer echter al in een gedeeltelijke dagdienst – dus werken voor een ‘deel’ – daarop uitkomen, omdat in dagdienst meer uren wordt gewerkt dan in ploegen- dienst. Correctie is nodig voor het verschil in voltijd. Voor een juiste uitkomst van de urenmethode dient het inkomen per uur bij een overgang van ploegendienst naar dagdienst naar rato te worden omgerekend. Hiervoor geldt de volgende bere- keningswijze:
voltijdploeg voltijddag
x oude uurloon
Méér uren werken deeltijdwerker
De urenmethode gaat ook niet op als een deeltijdwerker binnen dezelfde dienst méér uren gaat werken (tegen lager loon). Zodra iemand net zoveel uren werkt als daarvoor, dan is – in de urenmethode – het niveau van 100% van het oude loon bereikt. Gaat iemand méér uren werken dan daarvoor, dan blijft het niveau waar- toe moet worden aangevuld 100% van het oude loon.
5.1.3. Pensioenopbouw eerste twee ziektejaren
De pensioenopbouw wordt tijdens de eerste twee ziektejaren ongewijzigd voort- gezet. Voor de berekening van de pensioenopbouw wordt uitgegaan van een (fictief) pensioengevend salaris gelijk aan 100%. Over dat (fictief) pensioengevend salaris is de volledige pensioenpremie met de gebruikelijke verdeling werkgever/werk- nemer verschuldigd.
5.2. Aanvulling WIA-uitkering
5.2.1. In geval van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zal de werkgever de werknemer die recht heeft op een IVA-uitkering gedurende ten hoogste 12 maan- den daarop aanvullen tot 100% van zijn laatstverdiende nettoloon vóór ingang arbeidsongeschiktheid, voor zover dat loon niet meer bedraagt dan het maximum netto dagloon, bedoeld in artikel 13 eerste lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
5.2.2. In geval van volledige (80% tot 100%) maar niet duurzame (omdat er kans is op herstel) arbeidsongeschiktheid zal de werkgever de werknemer die recht heeft op een WGA-uitkering gedurende ten hoogste 12 maanden daarop aanvullen tot 100% van zijn laatstverdiende nettoloon vóór ingang arbeidsongeschiktheid, voor zover dat loon niet meer bedraagt dan het maximum netto dagloon, bedoeld in artikel 13, eerste lid, WIA.
5.2.3. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid zal de werkgever de werknemer die recht heeft op een WGA-uitkering en die bij de eigen werkgever zodanige werkzaamheden verricht dat hij zijn resterende verdiencapaciteit volledig benut, gedurende ten hoogste 12 maanden een aanvulling geven op de som van loon en WGA-uitkering tot 100% van zijn laatstverdiende nettoloon vóór ingang arbeids- ongeschiktheid, voor zover dat nettoloon niet meer bedraagt dan het maximum netto dagloon, bedoeld in artikel 13, eerste lid, WIA.
5.2.4. Behoudens het bepaalde in artikel 5.2.3. zal de werkgever bij gedeeltelijke arbeids- ongeschiktheid de werknemer die recht heeft op een WGA-uitkering gedurende ten hoogste 12 maanden daarop een aanvulling geven volgens onderstaand schema:
Arbeidsongeschiktheidsklasse 35% tot 45%: 12%*
45% tot 55%: 15%*
55% tot 65%: 18%*
65% tot 80%: 21,75%*
*van zijn laatstverdiende loon vóór ingang arbeidsongeschiktheid voor zover dat loon niet meer bedraagt dan het maximum dagloon, bedoeld in artikel 13, eerste lid, WIA.
Toelichting 0.0.0.:
Het betreft hier de situatie waarin de werknemer zijn resterende verdiencapaciteit niet volledig benut en/of de situatie waarin de werknemer werkzaam is bij een andere werkgever.
5.2.5. Voor de toepassing van de in artikel 5.2. genoemde periode van 12 maanden worden opeenvolgende perioden van volledige en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid samengeteld.
Indien perioden van arbeidsongeschiktheid worden onderbroken door perioden van volledige hervatting van de werkzaamheden, dan worden die perioden van arbeidsongeschiktheid in de navolgende situaties samengeteld:
a. is er sprake van een hernieuwde uitval als gevolg van een naar objectief medisch oordeel overwegend andere oorzaak van arbeidsongeschiktheid, dan worden bij een onderbreking van minder dan drie jaar de perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld;
b. is er sprake van uitval als gevolg van naar objectief medisch oordeel over- wegend dezelfde oorzaak van arbeidsongeschiktheid, dan worden bij een onderbreking van minder dan vijf jaar de perioden van arbeidsongeschiktheid samengeteld.
5.3. Aanvulling in geval arbeidsongeschiktheid lager dan 35%
5.3.1. De werkgever sluit ten behoeve van werknemers die gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn in de zin van de WIA, die tenminste 15% en minder dan 35% arbeids- ongeschikt zijn en daardoor niet in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de WIA, een verzekering op basis waarvan door de verzekeraar in ver- volg op de eerste twee ziektejaren een periodieke uitkering wordt verstrekt van 70% van het laatst verdiende loon vóór ingang arbeidsongeschiktheid, voor zover dit loon niet uitgaat boven het maximum dagloon, bedoeld in artikel 13, eerste lid, WIA, vermenigvuldigd met het daadwerkelijk door UWV vastgestelde arbeids- ongeschiktheidspercentage. Vervolgens wordt jaarlijks, per 1 juli, het arbeids- ongeschiktheidspercentage vastgesteld door de verzekeraar op de wijze zoals in art. 5.3.2. beschreven, waarbij het door de UWV vastgestelde arbeidsongeschikt- heidspercentage als plafond geldt.
Na het vaststellen van het nieuwe percentage door de verzekeraar wordt in de bere-
kening het door UWV vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage vervangen door het nieuw berekende percentage van de verzekeraar. Deze systematiek wordt jaarlijks herhaald tot aan het moment dat het op deze wijze berekende arbeids- ongeschiktheidspercentage uitkomt onder de grens van 15%. Op dat moment stopt de uitkering op grond van deze verzekering.
5.3.2. De berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage door de verzekeraar geschiedt volgens de methode:
Loon oud minus het werkelijke, met arbeid verdiende, resterende loon (loon nieuw), gedeeld door loon oud. Vervolgens wordt deze uitkomst vermenigvuldigd met 100%. Uitgangspunt bij deze berekening is volledige benutting van de reste- rende verdiencapaciteit. Is dat niet het geval, dan geldt in de berekening in plaats van het werkelijk verdiende loon 100% van de resterende verdiencapaciteit als ‘loon nieuw’.
Indien het berekende arbeidsongeschiktheidspercentage hoger uitkomt dan door de UWV is vastgesteld, dan geldt het door de UWV vastgestelde percentage.
5.4. Beperking recht op aanvulling
5.4.1. Onverminderd de wettelijke mogelijkheden tot sanctionering vervalt het recht op aanvulling op grond van de artikelen 5.1., 5.2. en 5.3. als:
a. werknemer zonder deugdelijke grond niet of onvoldoende meewerkt aan eigen herstel, werkhervatting of re-integratie, waaronder in ieder geval verstaan wordt het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in artikel 7:660a BW;
b. werknemer niet meewerkt aan regres bij aansprakelijkheid van derden;
c. de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van het niet gebruiken van aanwezige beschermingsmiddelen;
d. de arbeidsongeschiktheid het gevolg is van het nemen van onverantwoorde risico's (opzet, grove schuld).
5.4.2. Bij de vaststelling of sprake is van een situatie als genoemd in artikel 5.4.1. a. t/m d. vraagt de werkgever het oordeel van de arbo-arts.
5.5. Nadere regels met betrekking tot de aanvullingen
5.5.1. Het begrip loon, zoals genoemd in de artikelen 5.1., 5.2. en 5.3., is gelijk aan het begrip loon in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.5.2. Op het loon waartoe wordt aangevuld in de artikelen 5.1. en 5.2. worden in minde- ring gebracht de wettelijke uitkeringen, de verzekeringsuitkeringen en de inkom- sten uit werkzaamheden, zoals genoemd in artikel 7:629 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.5.3. Onder nettoloon, als bedoeld in de artikelen 5.2.1., 5.2.2. en 5.2.3., wordt verstaan het loon van de werknemer onder aftrek van de voor hem gebruikelijke inhoudin- gen.
5.5.4. Sanctiekortingen hoeven niet te worden aangevuld.
5.6. Indexering
5.6.1. De aanvulling, als bedoeld in artikel 5.1., wordt geïndexeerd met de voor deze cao van toepassing zijnde algemene salariswijzigingen.
5.6.2. De aanvullingen, als bedoeld in artikel 5.2., worden geïndexeerd met de van toe- passing zijnde algemene wijzigingen van de WIA-uitkeringen.
5.7. Verzekeringsverplichtingen
5.7.1. Namens cao-partijen heeft de ROGB met verzekeraar Centraal Beheer Achmea te Apeldoorn ten behoeve van werknemers en werkgevers een overeenkomst gesloten, gericht op collectieve dekking van het WGA-hiaat.
Het WGA-hiaat ontstaat bij een benutting van minder dan 50% van de, door het UWV vastgestelde, resterende verdiencapaciteit. De WGA-uitkering wordt in dat geval berekend met als grondslag het minimumloon in plaats van het eigen loon. De verzekering dekt een bruto-aanvulling van 70% van het verschil tussen zijn laatstverdiende loon vóór ingang arbeidsongeschiktheid (voor zover dit niet uit- gaat boven het maximum dagloon bedoeld in artikel 13, eerste lid, WIA) en het wettelijke minimumloon, vermenigvuldigd met het door UWV vastgestelde arbeids- ongeschiktheidspercentage.
Deze overeenkomst en de in dat kader afgesloten verzekeringen worden admini- stratief uitgevoerd door Achmea Inkomensverzekeringen (AIV) te Hoofddorp, in nauwe aansluiting op de uitvoering van de WIA.
De werkgever is bevoegd en gehouden binnen dit collectieve kader deze verzeke- ring namens de werknemer af te sluiten en de door de werknemer uit hoofde van deze verzekering verschuldigde bedragen op het salaris van de werknemer in te houden. De werknemer is gehouden te participeren in deze door werkgever afgesloten verzekering.
Toelichting 0.0.0.:
Werkgevers die in voorgaande jaren op grond van dispensatie niet deelnamen aan de door ROGB collectief geregelde WAO-hiaatverzekering en elders een aan de ROGB-regeling gelijkwaardige WGA-hiaatverzekering hebben getroffen, hoeven niet opnieuw dispensatie te vragen.
5.7.2. Namens cao-partijen heeft de ROGB met Centraal Beheer Achmea te Apeldoorn ten behoeve van werknemers en werkgevers een overeenkomst gesloten, gericht op collectieve dekking van de werkgeversverplichtingen op grond van de artikelen
5.1.2. (de IVA-situatie), 5.2. en 5.3.
Deze overeenkomst en de in dat kader afgesloten verzekeringen worden adminis- tratief uitgevoerd door Achmea Inkomensverzekeringen (AIV) te Hoofddorp, in nauwe aansluiting op de uitvoering van de WIA.
Werkgever is gehouden binnen dit collectieve kader deze verzekeringen af te sluiten.
Toelichting 0.0.0.:
Afhankelijk van de omvang en de draagkracht van de onderneming kan de onder- nemer besluiten het risico van de aanvulling op grond van artikelen 5.1. (de IVA- situatie) en 5.2. geheel of gedeeltelijk zelf te dragen. In dat geval is minimaal een voorziening vereist waarmee deze aanvullingsverplichtingen in geval van faillis- sement zijn afgedekt.
De mogelijk langdurige aanvullingsverplichting op grond van art. 5.3. dient geheel extern te zijn verzekerd.
5.7.3. De werknemer is gehouden alle gegevens, die nodig zijn voor een goede en effi- ciënte uitvoering van de hiervoor genoemde verzekeringen, tijdig en volledig te verschaffen. In dat verband is hij gehouden zijn medewerking te verlenen aan ver- strekking door bedrijf, arbodienst, bedrijfsvereniging en uitvoeringsinstelling van de voor de uitvoering benodigde gegevens aan de uitvoerder van deze verzekeringen en zo nodig daartoe machtiging te verlenen.
5.8. Arbeidsvoorwaardelijke stimulansen bij ziekte
Tussen werkgever en werknemers worden decentrale afspraken gemaakt over arbeidsvoorwaardelijke stimulansen bij ziekte.
Binnen het te ontwikkelen pakket van maatregelen in het kader van het volume- beleid arbeidsongeschiktheid door cao-partijen, wordt op evenwichtige wijze inhoud gegeven aan de persoonlijke betrokkenheid en verantwoordelijkheid van de werknemer, onder meer door:
– het geven van voorlichting aan de werknemer over eventuele xxxxxx’x en de in dat verband genomen maatregelen;
– het, daar waar nodig, opzetten van trainingsprogramma’s, e.e.a. in overleg met de deskundige arbo-dienst en op basis van de risico-analyse;
– het opnemen van de verplichting voor de werknemer om uitvoering te geven aan de overeengekomen maatregelen, waaronder het gebruik van de door de werkgever beschikbaar gestelde beschermingsmiddelen en het deelnemen aan trainingsprogramma’s;
– het maken van afspraken over positieve en/of negatieve arbeidsvoorwaardelijke stimulansen, die betrekking kunnen hebben op alle in geld te waarderen arbeidsvoorwaarden.
Onaangetast blijft daarbij het recht op loon bij arbeidsongeschiktheid, zoals vastgelegd in de cao.
De regeling m.b.t. arbeidsvoorwaardelijke stimulansen wordt niet toegepast in geval de ziekte is veroorzaakt door een bedrijfsongeval, tenzij er sprake is van schuld of grove nalatigheid van de betreffende werknemer.
5.9. Verzuimmanagement- en re-integratievoorziening alsmede deskundige bijstand bij het Arbeidsomstandighedenbeleid
5.9.1. Tijdens de looptijd van het arboconvenant Grafimedia is het Verzuimsteunpunt Grafimedia opgericht. Dit verzuimsteunpunt staat werkgevers bij in de verplich- tingen zoals omschreven in artikel 13 en 14 van de geldende Arbeidsomstandig- hedenwet.
5.9.2. Het Verzuimsteunpunt Grafimedia zal, mede door inschakeling van gecontrac- teerde partners en inschakeling van derden, zorg dragen voor deskundige bijstand conform artikel 14, lid 1b (begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten) en lid 1d (arbeidsomstandighedenspreekuur) van de geldende Arbeidsomstandighedenwet.
5.9.3. Het Verzuimsteunpunt Grafimedia voorziet, mede door inschakeling van derden, tevens in deskundige bijstand op het gebied van preventie en bescherming conform artikel 13 van de geldende Arbeidsomstandighedenwet. Ook is via de gecontracteerde partners van het Verzuimsteunpunt Grafimedia de deskundige bij- stand conform artikel 14 lid 1a (toetsen van de risico-inventarisatie en -evaluatie) en lid 1c (arbeidsgezondheidskundig onderzoek en aanstellingskeuring) geregeld.
5.9.4. Voor bedrijven die zich voor deskundige bijstand als bedoeld in de artikelen 13 en 14 van de geldende Arbeidsomstandighedenwet aansluiten c.q. hebben aange- sloten bij het Verzuimsteunpunt Grafimedia is hiermee de werknemersinstemming geregeld en is niet langer sprake van een verplichte aansluiting bij een gecertifi- ceerde arbodienst op grond van artikel 14a van de geldende Arbeidsomstan- dighedenwet.
5.10. Brancheversie Risico-inventarisatie en -evaluatie (Branche RI&E)
5.10.1. Sociale partners in de Grafimedia beschikken over een geactualiseerde en erkende digitale branche risico-inventarisatie, de RI&E Grafimedia genaamd. Met de risico- inventarisatie brengen bedrijven in kaart hoe zij hun deskundige bijstand conform artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet in dienen te richten.
5.10.2. Indien een bedrijf met minder dan 26 werknemers de branche-RI&E geheel zelf uitvoert, is geen toets door een gecertificeerd arbo-deskundige nodig.
5.10.3. Indien een bedrijf met 26 werknemers of meer de branche-RI&E zelf uitvoert, is een lichte toets door een gecertificeerd arbo-deskundige mogelijk. Dit onder de voorwaarde dat de preventiemedewerker die bij de uitvoering van de RI&E betrok- ken is, de branche opleiding heeft voltooid.
HOOFDSTUK 6: ARBEIDSTIJDEN
6.1. Algemene bepalingen
6.1.1. Overleg in ondernemingen
1. Tussen werkgever en werknemers worden decentrale afspraken gemaakt over een arbeidstijdregeling of arbeidsrooster betreffende arbeidsduur, arbeidstijden, pauzes en rusttijden, per dienst en per week dan wel per cyclus van meerdere weken.
Bij het vaststellen van een arbeidsrooster spelen naast bedrijfseconomische en
-organisatorische uitgangspunten ook sociale en fysieke aspecten een rol. In geval van afwijkende diensten heeft de OR of de personeelsvertegenwoor- diging daarbij het recht om roosters te laten toetsen met behulp van de Rooster Risico Profiel Analyse (RRPA) of een vergelijkbaar instrument.
2. Vervolgens kan in de onderneming middels decentrale afspraken worden bepaald of, en zo ja op welke wijze, de overeengekomen arbeidstijdregeling wordt aangepast door middel van flexibele uren.
3. In de navolgende artikelen is aangegeven welke nadere bepalingen met betrekking tot 6.1.1.1. en 6.1.1.2. gelden.
6.1.2. Aanzegging arbeidstijdregeling
Nadat de werknemers in kennis zijn gesteld van de overeengekomen arbeidstijd- regeling die voor hen gaat gelden, wordt een periode van ten minste vier dagen en ten hoogste 28 dagen in acht genomen, alvorens de nieuwe regeling in werking treedt.
In de vorm van een decentrale afspraak wordt deze aanzeggingsperiode per arbeidstijdregeling vastgesteld.
6.1.3. Pauze en rusttijden
a. Xxxxx
• Xxx een arbeidsduur per dienst van meer dan 5,5 uur wordt de arbeid onderbroken door een pauze van ten minste een half uur. Overeen- gekomen kan worden deze pauze te splitsen in tweemaal een kwartier.
• Deze pauze wordt doorbetaald indien de productie tijdens de pauzes van veelal wisselende groepen werknemers normaal doorgang vindt en, vol- gens afspraak, werknemers in dringende gevallen ook tijdens hun pauze handelend moeten optreden bij een verstoring van het productieproces.
• Bij een arbeidsduur van meer dan 9,5 uur geldt een extra pauze van een kwartier, welke wordt doorbetaald.
b. Rusttijden
• De normale dagelijkse rusttijd bedraagt ononderbroken ten minste 11 uur. Indien de arbeid eindigt na 02.00 uur bedraagt de dagelijkse rusttijd on- onderbroken ten minste 14 uur.
• De wekelijkse rusttijd bedraagt ononderbroken ten minste 36 uur per zeven etmalen.
Na een reeks van ten minste drie en ten hoogste zes nachtdiensten geldt een ononderbroken rusttijd van minimaal 48 uur.
6.1.4. Zondag
Op zondag wordt geen arbeid verricht, tenzij de bedrijfsomstandigheden dit nood- zakelijk maken. Indien noodzakelijkerwijs toch arbeid op zondag verricht moet worden, dan heeft de werknemer het recht dit te weigeren, tenzij het tegendeel is bedongen.
In geval de werknemer van dit recht gebruik maakt, dan zal, voor zover mogelijk, een aangepaste arbeidstijdregeling worden aangeboden.
6.1.5. Feestdagen
Op feestdagen wordt als regel niet gewerkt. Onder feestdagen zijn te verstaan: Nieuwjaarsdag, Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag en beide Kerstdagen, alsmede Koninginnedag of de dag waarop deze gevierd wordt en 5 mei in lustrumjaren, voor zover deze niet op een zondag vallen.
Voor zover op een feestdag, volgens arbeidstijdregeling of anderszins, toch arbeid wordt verricht, geldt een toeslag conform artikel 3.5.1.
6.1.6. Xxxxx Xxxxxxx, 24 en 31 december
De arbeidstijd op Goede Vrijdag, 24 en 31 december zal niet later dan om 16.00 uur worden beëindigd, behalve als het werk dit in redelijkheid niet toestaat.
Indien de arbeid na 16.00 uur wordt voortgezet geldt een toeslag conform artikel 3.5.2.
6.1.7. Registratie
De werkgever is wettelijk verplicht een registratie bij te houden van de uren waar- op individuele werknemers arbeid hebben verricht.
Hierbij dient aangegeven te worden of het overeengekomen arbeidsuren, flexibele uren dan wel meeruren betreft. Een overzicht van deze uren per periode wordt door de werkgever ten behoeve van het overleg met werknemers ter inzage gegeven en op verzoek toegelicht en besproken.
6.2. Overeengekomen arbeidstijdregelingen
6.2.1. Arbeidsduur
De normale arbeidsduur bedraagt gemiddeld 36 uur per week. Het gemiddelde aantal arbeidsuren per week, vallend binnen een arbeidstijdregeling, wordt berekend over ten minste een kwartaal, doch ten hoogste over een kalenderjaar, inclusief vakantie-, verlof- en feestdagen.
De arbeidsduur volgens de overeengekomen arbeidstijdregeling bedraagt per dienst maximaal 9 uur, echter voor een nachtdienst maximaal 8 uur.
6.2.2. Dagdienst
Als regel vindt arbeid in dagdienst niet plaats buiten de periode van maandag tot en met vrijdag van 07.00-19.00 uur.
6.2.3. Zaterdag
In de arbeidstijdregeling kunnen diensten op zaterdag tot 18.00 uur worden opge- nomen, waarbij een maximum geldt van 13 diensten op zaterdag per 26 weken. Daarbij is de werkgever verplicht rekening te houden met de persoonlijke omstan- digheden van de werknemers.
Een werknemer kan niet verplicht worden tot arbeid op zaterdag na 14.00 uur, ten- zij anders is bedongen.
Indien in dagdienst de zaterdag ingeroosterd wordt, geldt voor de werknemer in die week een maximum aantal van vijf diensten, of in twee achtereenvolgende weken een maximum aantal van tien diensten.
6.2.4. Nachtdienst
Er is sprake van een nachtdienst indien het een dienst betreft, waarin de uren tussen
00.00 tot 06.00 uur geheel of gedeeltelijk zijn begrepen. Deze reeks van diensten kan verdeeld worden over maximaal zes nachten per week.
Indien de arbeid eindigt vóór of op 02.00 uur, dan geldt per periode van 13 weken een maximaal aantal nachtdiensten van 42. In andere gevallen geldt per periode van 13 weken een maximaal aantal nachtdiensten van 26.
6.3. Flexibele uren
6.3.1. Toepassing flexibele uren
Teneinde fluctuerend werkaanbod, beschikbare productiemiddelen en personele bezetting op elkaar af te stemmen, kan de overeengekomen arbeidstijdregeling aangepast worden door middel van toevoeging of opname van flexibele uren.
6.3.2. Begrenzing flexibele uren
De arbeidsduur behorende bij de overeengekomen arbeidstijdregeling en de flexi- bele uren tezamen bedraagt per kwartaal maximaal 520 uur.
6.3.3. Voorwaarden toepassing flexibele uren
De werkgever is bevoegd arbeid op flexibele uren te laten verrichten en de werk- nemer kan worden verplicht op flexibele uren te werken, indien over de toepassing van flexibele uren decentrale afspraken zijn gemaakt. Hierbij moet ten minste overeengekomen zijn:
a. de minimale periode van aanzegging van flexibele uren;
b. de wijze waarop flexibele uren in de vorm van vervangende vrije uren binnen de vastgestelde arbeidstijdregeling worden verevend.
De werkgever houdt bij de al of niet toedeling van het werk op flexibele uren reke- ning met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer.
6.3.4. Verevening flexibele uren
Flexibele uren dienen in beginsel uiterlijk binnen zes maanden te worden verevend in de vorm van evenveel vervangende vrije uren binnen de vastgestelde arbeids- tijdregeling. Deze termijn kan worden verschoven in geval van seizoenspatronen, inherent aan de aard van de bedrijvigheid.
Indien binnen de gestelde termijn niet alle flexibele uren verevend kunnen worden, dan zullen hierover op decentraal niveau nadere afspraken worden gemaakt.
6.4. Meer- en minderuren
6.4.1. Definitie meer- en minderuren
Er is sprake van meeruren indien arbeid wordt verricht of wel boven de overeen- gekomen normale arbeidsduur of wel buiten de daarbij behorende vastgestelde arbeidstijdregeling.
Het is toegestaan in meeruren arbeid te verrichten, indien zich een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet of de aard van de arbeid incidenteel en voor korte tijd hiertoe noodzaakt.
Er is sprake van minderuren indien zich binnen de overeengekomen normale arbeids- duur een onvoorziene wijziging van omstandigheden, incidenteel en niet periodiek, voordoet waardoor de overeengekomen arbeid niet kan worden verricht.
6.4.2. Begrenzing meeruren
Bij meeruren mag de totale arbeidsduur niet meer bedragen dan 12 uur per dag en 60 uur per week.
6.4.3. Aanwijzing meer- en minderuren
Middels aanwijzing stelt de werkgever vast wie op welke tijden arbeid zal ver- richten in meeruren. De werkgever zal hierover overleg plegen met de betrokken werknemer, waarbij hij rekening houdt met diens persoonlijke omstandigheden. De werknemer van 55 jaar en ouder kan niet verplicht worden tot het verrichten van meeruren.
Middels aanwijzing stelt de werkgever opname van minderuren vast. De werk- gever zal hierover overleg plegen met de betrokken werknemer, waarbij hij rekening houdt met diens persoonlijke omstandigheden.
De werknemer van 55 jaar en ouder kan niet verplicht worden tot het accepteren van minderuren. Indien de werknemer van 55 jaar en ouder minderuren accepteert, verplicht hij zich daarmee tevens tot het verrichten van arbeid in meeruren zodat de verevening in tijd kan worden gerealiseerd.
6.4.4. Verevening meer- en minderuren
Met in achtneming van het gestelde in artikel 3.4. dienen meer- en minderuren uiterlijk binnen een kwartaal te worden verevend.
Indien verevening binnen de gestelde termijn niet is gerealiseerd, dan is een even- tueel negatief saldo voor rekening van de werkgever.
6.4.5. Toeslag meeruren
Voor arbeid verricht in meeruren geldt een toeslag conform artikel 3.4.
6.5. Overige bepalingen
6.5.1. Werknemer
Onder werknemer wordt in dit hoofdstuk eveneens verstaan de stagiair en de uit- zendkracht, indien en voor zover de laatstgenoemde een arbeidsovereenkomst heeft met een andere werkgever dan de werkgever in de zin van deze cao, onder wiens gezag hij gesteld is.
6.5.2. Deeltijd
Een werknemer die in deeltijd werkt kan niet verplicht worden om arbeid te ver- richten boven en buiten de voor deze werknemer vastgestelde arbeidstijdregeling, tenzij anders is bedongen en passend binnen de kaders van deze cao.
Indien aan de vastgestelde arbeidstijdregeling voor een werknemer die in deeltijd werkt uren worden toegevoegd, dan heeft deze werknemer de keuze op welke wijze deze uren worden gecompenseerd.
Deze keuze bestaat uit:
– compensatie middels verevening in de vorm van evenveel vrije uren binnen de voor de werknemer vastgestelde arbeidstijdregeling,
– compensatie in de vorm van uitbetaling van deze toegevoegde uren. Voor zover deze uren de voltijd arbeidsduur niet overschrijden, maken ze deel uit van de grondslag voor de berekening van de vakantietoeslag en de aanspraak op vakantie, alsmede voor de premies en rechten van bedrijfstakfondsen.
Voor uren, die vallen buiten de tijdzone van maandag tot en met vrijdag van
06.00 uur tot 20.00 uur, geldt daarnaast een toeslag op het uurloon in dag- dienst volgens de percentages in de klokurenmatrix.
6.5.3. Jeugdigen
Hetgeen in dit hoofdstuk is bepaald geldt voor werknemers van 18 jaar en ouder. Voor werknemers jonger dan 18 jaar geldt hetgeen onder meer met betrekking tot de maximum arbeidstijden, de rusttijden en het verbod op nachtarbeid in de Arbeidstijdenwet voor jeugdigen is bepaald.
6.5.4. Functieniveau H of hoger
Voor de werknemer die een functie uitoefent van een functieniveau H of hoger kunnen, voor wat betreft de bepalingen over flexibele uren en meeruren, andere afspraken gelden, indien deze in de individuele arbeidsovereenkomst zijn vast- gelegd. Zie hiervoor tevens het bepaalde in artikel 2.5.
6.5.5. Beeldschermarbeid
De werkgever moet ervoor zorgen dat de arbeid van de werknemer zodanig is georganiseerd dat arbeid aan een beeldscherm telkens na ten hoogste twee achter- eenvolgende uren wordt afgewisseld door andersoortige arbeid of door een rust- tijd, zodanig dat de belasting van het verrichten van arbeid aan een beeldscherm wordt verlicht (Art. 5.10. Arbobesluit).
6.6. Dispensatiebepaling
Ondernemingen die binnen de grenzen van de (vereenvoudigde) Arbeidstijdenwet gebruik willen maken van afspraken over arbeidstijden die afwijkend zijn van het gestelde in hoofdstuk 6: Arbeidstijden kunnen, nadat zij daarover in decentraal overleg overeenstemming hebben bereikt, dispensatie aanvragen bij de Commissie cao-zaken.
HOOFDSTUK 7: VAKANTIE, VERLOF, VERLOFSPAREN EN LEVENSLOOPSPAREN
7.1. Vakantie
7.1.1. Vakantiejaar
Het vakantiejaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.
7.1.2. Aanspraak op vakantie bij normale arbeidsduur
1. Wettelijke en bovenwettelijke aanspraak op vakantie
De werknemer heeft in het vakantiejaar een wettelijke aanspraak op vakantie van viermaal de normale arbeidsduur per week, zijnde 144 uur, met behoud van salaris. Daarenboven heeft de werknemer in het vakantiejaar een boven- wettelijke aanspraak op vakantie van eenmaal de normale arbeidsduur per week, zijnde 36 uur, met behoud van salaris.
2. Bovenwettelijke extra vakantie
Op 1 januari volgend op het jaar, waarin een of meerdere van de hieronder vermelde situaties zich voordoen, heeft de werknemer aanspraak op boven- wettelijke extra vakantie met behoud van salaris.
a. Arbeid in van dagdienst afwijkende arbeidstijdregelingen gedurende zes maanden al dan niet aaneengesloten: 12 maanden onafgebroken: totaal b. Onafgebroken bij dezelfde werkgever in dienst gedurende | 14,4 uur 21,6 uur |
12,5 jaar: | 7,2 uur |
25 jaar: totaal | 14,4 uur |
40 jaar: totaal | 21,6 uur |
c. Bij een leeftijd van 50 jaar en ouder: | 7,2 uur |
d. Bij uitoefening van een functie van niveau H en hoger: | 21,6 uur |
7.1.3. Evenredige aanpassing aanspraak op vakantie
a. Voor een gemiddelde overeengekomen arbeidsduur die afwijkt van de normale arbeidsduur gelden de wettelijke, de bovenwettelijke en de bovenwettelijke extra aanspraken pro rata.
b. De werknemer die in de loop van het vakantiejaar in dienst treedt en/of uit dienst treedt, heeft aanspraak op een evenredig deel van de in artikel 7.1.2. genoemde vakantie-uren, pro rata het aantal hele maanden dat zijn dienst- verband in het vakantiejaar duurt dan wel heeft geduurd.
7.1.4. Tijdelijke afspraak in het kader van de financiering Garantiefonds (hoofdstuk 9) De werknemer die rechten kan doen gelden op het Garantiefonds en waarvoor de werkgever premie Garantiefonds afdraagt, levert met ingang van 1 januari 2010 de aanspraak op vakantie ter grootte van 1/10 van de overeengekomen (gemiddelde) arbeidsduur in. Werkgever draagt in ruil hiervoor extra premie af aan het Garantiefonds. Desgewenst kan de werknemer deze aanspraak op vakantie tegen dezelfde waarde terugkopen. De tijdelijke afspraak is gemaakt in het kader van de financiering van het Garantiefonds en wordt jaarlijks, voorafgaand aan het vakantie- jaar, heroverwogen door de ROGB.
7.1.5 Aanspraak op vakantie bij indiensttreding
Een werknemer die bij indiensttreding aantoont dat hij op grond van nog niet genoten vakantie bij zijn vorige werkgever aanspraken heeft op vakantie zonder behoud van salaris, zal in staat worden gesteld deze vakantie-uren op te nemen in de loop van het kalenderjaar waarin hij in dienst treedt. Op deze vakantie- aanspraak zonder behoud van salaris zijn de relevante bepalingen van dit hoofd- stuk van toepassing.
7.1.6. Aanspraak op vakantie bij beëindiging dienstverband
1. Uitbetaling van aanspraak op vakantie is toegestaan bij beëindiging van het dienstverband, alsmede in de situatie zoals bepaald in artikel 7.1.7.
2. Tijdig, voor het einde van het dienstverband, bepaalt de werkgever in overleg met de werknemer of de aan werknemer toekomende vakantie-uren door hem zullen worden opgenomen dan wel aan hem zullen worden uitbetaald.
3. In geval van ontslag door de werkgever kan de werknemer niet verplicht worden om de hem toekomende vakantie-uren gedurende de opzegtermijn op te nemen, tenzij de opzegtermijn (deels) samenvalt met de collectieve vakantie in de onderneming.
4. De werkgever is verplicht bij het einde van het dienstverband aan de werk- nemer een verklaring uit te reiken waaruit blijkt welke aanspraak op vakantie de werknemer op dat tijdstip nog heeft.
5. Eventueel te veel opgenomen vakantie-uren zullen bij het einde van het dienstverband met het salaris van de werknemer worden verrekend.
7.1.7. Uitbetaling verworven bovenwettelijke aanspraak op vakantie tijdens dienst- verband
Werkgever en werknemer kunnen bij schriftelijke overeenkomst bepalen, dat ver- worven bovenwettelijke en bovenwettelijke extra vakantieaanspraken van werk- nemer als bedoeld in artikel 7.1.2. tijdens het dienstverband worden uitbetaald.
7.1.8. Verlies van vakantieaanspraak
De werknemer heeft geen aanspraak op vakantie over de tijd gedurende welke hij wegens het niet verrichten van de bedongen arbeid geen aanspraak op salaris heeft.
7.1.9. Behoud van vakantieaanspraak
De werknemer behoudt in de navolgende gevallen aanspraak op vakantie over de tijd gedurende welke hij de bedongen arbeid niet verricht, ongeacht of er al dan niet aanspraak op salaris is:
a. bij verzuim wegens herhalingsoefeningen voor de militaire dienst;
b. bij, met toestemming van de werkgever, deelname aan een bijeenkomst welke wordt georganiseerd door een vakvereniging waarvan hij lid is;
c. bij eigen zwangerschap of bevalling of bij adoptieverlof;
d. als partieel leerplichtige werknemer wegens het volgen van onderricht waar- toe hij krachtens wettelijke bepalingen door werkgever in de gelegenheid moet worden gesteld, dan wel wegens het volgen van een opleiding vereist voor de functie, waartoe decentrale afspraken zijn gemaakt;
e. indien voor de werknemer een vergunning voor korter werken geldt krachtens artikel 8 lid 3 BBA.
7.1.10. Vakantieaanspraak bij gehele en gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
a. De werknemer die de arbeid niet verricht wegens volledige arbeidsonge- schiktheid heeft aanspraak op vakantie over het tijdvak van de laatste zes maanden waarin de arbeid niet werd verricht met dien verstande dat deze tijd- vakken samen geteld worden als zij elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen (artikel 7:635 lid 4 BW, eerste volzin).
b. De werknemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, bouwt aanspraak op vakantie op over de gewerkte uren en niet over de uren waarop hij wegens de arbeidsongeschiktheid niet kan werken (artikel 7:635 lid 4 BW, tweede vol- zin).
7.1.11. Niet als vakantie geldende dagen of diensten
Als vakantie gelden niet de dagen of diensten of gedeelten van dagen of diensten gedurende welke de werknemer wegens het genieten van buitengewoon verlof met behoud van salaris of wegens redenen bedoeld in artikel 7.1.9. alsmede in geval van gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten.
Doet de verhindering zich voor tijdens een vastgestelde vakantie, dan geldt het bepaalde in de eerste zin slechts wanneer de werknemer zo spoedig mogelijk aan werkgever de reden van de verhindering heeft meegedeeld.
7.1.12. Vaststelling vakantie
1. De werkgever stelt de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
Indien een werkgever niet binnen twee weken nadat de werknemer zijn wensen schriftelijk kenbaar heeft gemaakt schriftelijk aan de werknemer gewichtige redenen heeft aangevoerd, is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer.
2. De werkgever kan, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, na overleg met de werknemer de reeds vastgestelde vakantieperiode wijzigen. De schade die de werknemer tengevolge van de wijziging ondervindt, wordt door de werk- gever vergoed.
3. De werknemer heeft het recht drie weken aaneengesloten vakantie op te nemen.
4. De werkgever is gerechtigd tot het toepassen van een collectieve vakantie gedurende maximaal drie weken.
5. De werkgever kan maximaal drie dagen of diensten als verplichte vakantie aanwijzen.
6. Decentrale afspraken kunnen worden gemaakt over de vakantieplanning door middel van voorrangsregelingen en de tijdstippen waarop de maximaal drie verplichte dagen of diensten vallen.
7.1.13. Verjaring aanspraak vakantie
De aanspraak op vakantie verjaart na verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.
Zie ook Protocollaire Bepaling 3: Overgangsregeling wijziging opbouw vakantierechten.
7.2. Verlof
7.2.1. Bijzonder verlof i.v.m. familieomstandigheden, wettelijke verplichtingen en dergelijke
In de navolgende gevallen, waarin de werknemer zijn bedongen arbeid niet heeft verricht, wordt het verlof niet in mindering gebracht op het saldo van de vakantie- aanspraak en wordt het salaris van de niet gewerkte uren doorbetaald, mits de werknemer hiervan de werkgever, zo mogelijk ten minste één dag tevoren, in kennis stelt en de gebeurtenis in het desbetreffende geval bijwoont. Daar waar in dit artikel dag resp. dagen worden genoemd, kunnen ook dienst resp. diensten zijn bedoeld.
Ondertrouw, huwelijk, huwelijksherdenking
Ondertrouw van de werknemer: 1 dag
Huwelijk van de werknemer: 2 dagen
Huwelijk van één van de (xxxxxx)ouders, broers, zusters of kinderen: 1 dag 25- of 40-jarige huwelijksherdenking van de werknemer: 1 dag
Kraamverlof
Na de bevalling van de echtgenote of de geregistreerde partner heeft de werknemer gedurende een tijdvak van
vier weken volgend op de geboorte, recht op: 2 dagen Dit recht bestaat vanaf het moment dat het kind
feitelijk op hetzelfde adres woont als de werknemer.
Overlijden en begrafenis/crematie
Overlijden van echtgeno(o)t(e) dag van overlijden t/m 1 dag of inwonend kind: na de begrafenis/crematie
Overlijden en begrafenis/crematie van een eigen voor niet inwonend kind, (schoon)ouders, ieder der
broers, zusters, aangehuwde kinderen gebeurtenissen en overige inwonende bloed- en aanverwanten: 1 dag
Begrafenis/crematie van grootouders, kleinkinderen, en zwagers/schoonzusters van de werknemer
resp. de echtgeno(o)t(e): 1 dag
In de navolgende gevallen geldt bijzonder verlof voor de daarvoor benodigde tijd, echter met een bepaalde maximum duur van:
Wettelijke verplichting
Vervulling van een door wet of overheid opgelegde
persoonlijke verplichting, zonder geldelijke vergoeding: xxx. 1 dag Uitoefening kiesrecht indien dit niet buiten werktijd kan geschieden: max. 2 uur
Opzegging
Indien de werkgever de dienstbetrekking heeft opgezegd, onder voorwaarde dat de werknemer kan aantonen dat deze verlofuren gebruikt worden voor het zoeken van een
nieuwe dienstbetrekking: max. 1 dag
Examen
Voor het doen van een examen ter verkrijging van een
kwalificatie die vereist is voor de functie: max. 2 dagen
7.2.2. Calamiteitenverlof
De werknemer die wegens een plotselinge gebeurtenis, waarvoor hij zonder uitstel maatregelen moet nemen, geen arbeid kan verrichten, heeft recht op verlof voor een korte naar billijkheid te berekenen tijd. De werknemer meldt de afwezigheid en de verwachte duur daarvan zo spoedig mogelijk. Op verzoek van de werkgever moet de werknemer bij terugkomst aannemelijk maken dat er daadwerkelijk sprake was van een calamiteit. Loondoorbetaling vindt plaats gedurende maximaal 1 dag.
7.2.3. Huwelijk zwager/schoonzuster
De werknemer mag maximaal één dag verzuimen voor het bijwonen van het huwelijk van zijn zwager/schoonzuster, zonder dat de werkgever verplicht is het salaris hierover door te betalen.
7.2.4. Duurzaam samenleven, geregistreerd partnerschap
De bijzonder verlofbepalingen wegens familieomstandigheden worden over- eenkomstig toegepast in de situatie dat sprake is van duurzaam samenleven c.q. geregistreerd partnerschap.
Voor het duurzaam samenleven geldt als voorwaarde, dat uit het bevolkings- register blijkt, dat de partners ten minste een jaar op hetzelfde adres staan inge- schreven.
7.3. Bezoek huisarts etc.
1. In beginsel bezoekt de werknemer een huisarts, tandarts, verloskundige, spe- cialist, polikliniek en fysiotherapeut in eigen tijd.
Indien het bezoek uitsluitend binnen werktijd kan geschieden, dan kan de hiervoor benodigde tijd alleen verrekend worden met het positieve saldo aan flexibele uren.
2. Indien een frequent bezoekpatroon het gevolg is van dringende medische redenen van de werknemer, dit ter beoordeling van de arbodienst, dan is, in overleg met de werkgever, verzuim met behoud van loon toegestaan tot ten hoogste 26 uur per kwartaal.
3. Indien de bezoeken rechtstreeks het gevolg zijn van een bedrijfsongeval, dat niet door eigen toedoen en/of nalatigheid is veroorzaakt, dan zal de daartoe benodigde tijd niet worden afgeschreven van het urentegoed van werknemer.
7.4. Kortdurend zorgverlof
Deze afspraak is tijdelijk en maakt onderdeel van deze cao uit voor zolang er gelden beschikbaar zijn in het Fonds Zorgverlof. Zodra de middelen van dit Fonds zijn uitgeput houdt de cao-afspraak op te bestaan en wordt de wettelijke regeling voor kortdurend zorgverlof gevolgd.
7.4.1. Basisregeling
– de werknemer heeft recht op 10 dagen kortdurend zorgverlof in het kader van de wettelijke regeling met betrekking tot zorgverlof;
– de werknemer behoudt gedurende dit verlof recht op 70% van het loon, conform het gestelde in artikel 5:6 van de Wet Arbeid en Zorg;
– deze loondoorbetaling komt over de eerste 4 dagen van dit xxxxxx voor rekening van de werkgever;
– indien het noodzakelijk verlof langer duurt dan 4 dagen, dan komt de loon- doorbetaling over de meerdere dagen voor rekening van een daartoe ingesteld fonds.
7.4.2. Verlengde regeling
Indien noodzakelijk en onder door het fonds te stellen voorwaarden kunnen tot maximaal 4 extra dagen zorgverlof aan de werknemer worden toegekend ten laste van het fonds. De doorbetaling is conform de basisregeling.
7.5. Levensloopregeling
De werknemer met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht heeft het recht te sparen via de wettelijke levensloopregeling waarin ondermeer is bepaald dat de werknemers jaarlijks maximaal 12% van het bruto jaarloon mogen sparen tot in totaal een maximum van 210% van het bruto jaarloon.
Ter faciliëring aan de bedrijfstak hebben de Grafische Bedrijfsfondsen (GBF) een collectieve levensloopregeling ontwikkeld, die beschikbaar is voor alle bedrijven en werknemers in de grafimedia branche.
7.5.1. Decentraal overleg m.b.t. levensloopregeling
In decentraal overleg wordt op ondernemingsniveau en met inachtneming van het gestelde in deze paragraaf het reglement Levensloopregeling vastgesteld. In het reglement zijn afspraken opgenomen over de praktische zaken m.b.t. levensloop- sparen.
7.5.2. Deelname levensloopregeling
De werknemer die wil deelnemen aan de levensloopregeling kan, binnen de wet- telijk bepaalde grenzen, aangeven uit het bruto jaarloon te sparen, dan wel de gekapitaliseerde waarde van zijn gespaarde tijd, zoals vakantie en flexibele en meeruren e.d. (met uitzondering van de uren van P3) in te zetten. De afspraken tussen werkgever en werknemer over deelname worden schriftelijk vastgelegd.
7.5.3. Verzoek opname verlof
De werknemer mag gedurende de arbeidsovereenkomst het levenslooptegoed alleen aanwenden voor de financiering van een periode van verlof.
Opname kan alleen plaatsvinden met toestemming van de werkgever, tenzij het gaat om wettelijke verlofrechten op basis van de Wet Arbeid en Zorg. Voor laatstgenoemde verlofvormen gelden de voorwaarden zoals deze in de Wet zijn opgenomen.
Nadere voorwaarden m.b.t. het verzoek tot opname van het verlof zijn vastgelegd in het reglement Levensloopregeling, zoals vastgesteld in het decentraal overleg (zie artikel 7.5.1.).
7.5.4. Rechten en verplichtingen tijdens en na de verlofperiode
– Gedurende de verlofperiode blijft de arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer onverkort van kracht, met dien verstande dat de uit de arbeids- overeenkomst voortvloeiende verplichting voor de werknemer tot het geheel of gedeeltelijk verrichten van arbeid, alsmede de uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichting voor de werkgever tot geheel of gedeeltelijke uit- betaling van loon worden opgeschort indien en voor zover het verlof wordt opgenomen;
– Tijdens de verlofperiode is het de werknemer, zonder toestemming van zijn werkgever, niet toegestaan om andere dan zijn eigen werkzaamheden te ver- richten waarvoor loon resp. een vergoeding wordt ontvangen;
– De werkgever heeft de verplichting om de werknemer na terugkeer van xxxxxx dezelfde functie aan te bieden. In geval van langdurig verlof (langer dan 3 maanden aaneengesloten) heeft de werkgever echter de verplichting om de werknemer na terugkeer een minimaal gelijkwaardige functie aan te bieden. De afspraken hierover worden voorafgaand aan de verlofperiode schriftelijk vastgelegd;
– De tussen werkgever en werknemer gemaakte afspraken over levensloop- sparen eindigen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst resp. bij het over- lijden van de werknemer. Bij het overlijden van de werknemer wordt het levenslooptegoed ter beschikking gesteld aan de erfgenamen;
– Bij het aanvaarden van een nieuwe dienstbetrekking pleegt werknemer met zijn nieuwe werkgever overleg over het eventueel aanwenden van zijn tot dan toe opgebouwde levenslooptegoed conform de voorwaarden die in het reglement Levensloopregeling zijn vastgelegd.
7.5.5. Ziekte en verlof
Indien de werknemer vóór aanvang van de verlofperiode ziek wordt of arbeids- ongeschikt in de zin van de WIA en als gevolg daarvan niet op de beoogde ingangsdatum met verlof kan gaan, heeft de werknemer de mogelijkheid de aan- vang van de verlofperiode uit te stellen tot een nader in overleg met de werkgever vast te stellen tijdstip.
Indien de werknemer gedurende de verlofperiode ziek wordt, ontstaat geen recht op doorbetaling van loon. De werknemer blijft dan de loonvervangende uitkering van zijn levensloopspaarrekening ontvangen.
Indien de ziekte doorloopt tot na het einde van de verlofperiode, ontstaat het recht op doorbetaling van het loon op de eerste dag na de verlofperiode.
7.5.6. Risicodekking pensioen bij arbeidongeschiktheid en nabestaanden
In het kader van de pensioenregeling worden de risico’s van arbeidsongeschiktheid en overlijden gedekt.
HOOFDSTUK 8: WERKGELEGENHEIDS-, ARBEIDSMARKT- EN OPLEIDINGSBELEID
8.1. Xxxxx xxx-partijen
8.1.1. Beleidsdoelen
Ter voorkoming en eventueel opheffing van knelpunten op de arbeidsmarkt hebben cao-partijen een constante aandacht voor het proces van in-, door- en uitstroom van personeel en het werkgelegenheidsbeleid op centraal niveau. Tevens dragen cao-partijen zorg voor het op peil houden van de beroepskwalificatiestructuur en zullen zij de benodigde maatregelen nemen om een op de markt toegesneden stelsel van opleidingen te (laten) ontwikkelen en in stand te houden.
8.1.2. Doelgroepenbeleid
Ter verwezenlijking van gestelde beleidsdoelen zullen cao-partijen zo nodig spe- cifiek beleid voor doelgroepen voeren.
8.2. Taken en bevoegdheden van de Stichting A&O Fonds Grafimediabranche
8.2.1. Realiseren van beleid
De Stichting A&O Fonds Grafimediabranche heeft, binnen de doelstellingen en kaders die zijn vastgelegd in de cao, de taak, de bevoegdheid en de verantwoor- delijkheid om het in de cao geformuleerde beleid uit te (laten) werken en toe te zien op de realisering daarvan. Zij beoordeelt daarbij de besteding van de beschik- bare middelen en is in deze beslissingsbevoegd binnen de door cao-partijen vast- gestelde kaders.
8.2.2. Beleidsinformatie
De Stichting A&O Fonds Grafimediabranche heeft de taak informatie over de ontwikkelingen op het terrein van werkgelegenheid, arbeidsmarkt en opleidingen te (doen) verzamelen en toegankelijk te maken voor bedrijfstakdoeleinden.
8.2.3. Financiële middelen
Ten behoeve van de uitvoering van het werkgelegenheids-, arbeidsmarkt- en oplei- dingsbeleid wordt door het Algemeen Sociaal Fonds (ASF) bij werkgevers premie geheven van maximaal 0,26% op jaarbasis van het loon SV. De premieopbrengst wordt gestort op de ASF-rekening Opleidingen en Arbeidsmarkt.
8.2.4 De Stichting A&O Fonds Grafimediabranche in het kader van subsidieregelingen De premieopbrengst die, conform artikel 8.2.3., wordt gestort op de ASF-rekening Opleidingen en Arbeidsmarkt, is bestemd voor de Stichting A&O Fonds Grafi- mediabranche. Daar waar in verband met het aanvragen en de uitvoering van subsidieregelingen een functie van een O&O-fonds wordt vereist, zal de Stichting A&O Fonds Grafimediabranche deze taak uitvoeren.
8.3. Het werkgelegenheids- en opleidingsbeleid in de onderneming
8.3.1. Het werkgelegenheids- en opleidingsbeleid in de onderneming
Over het werkgelegenheids- en opleidingsbeleid in de onderneming worden decentraal afspraken gemaakt, conform de artikelen 1.4.4. t/m 1.4.7.
Daartoe behoren de volgende onderwerpen:
– de aanpak t.a.v. (her)verdeling van werk, alsmede behoud en waar mogelijk uitbreiding van werkgelegenheid en de inzet van flexibele arbeidskrachten (w.o. uitzendkrachten);
– een opleidingsplan waarin het beleid in de onderneming ten aanzien van op- leiding, om- en bijscholing van werknemers is vastgelegd, mede gelet op de verplichting van de werkgever, zoals vastgelegd in artikel 1.5.1., tweede lid onder b en c, van deze cao en van de werknemer, zoals vastgelegd in artikel 1.5.2., tweede lid onder b en c, van deze cao;
– een uitwerking van leeftijdsbewust personeelsbeleid in de onderneming;
– de wijze waarop het in artikel 8.3.2. genoemde scholingsbudget wordt besteed;
– de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het in artikel 8.3.2. genoemde individuele scholingsbudget onder de werknemers wordt verdeeld.
Bij dit overleg moeten de concurrentiepositie en continuïteit van de onderneming betrokken worden. Bij de werkgever berust de verantwoordelijkheid en de bevoegd- heid met betrekking tot de vaststelling van de omvang en samenstelling van de personeelsbezetting.
Bij de uitwerking van het bepaalde bij het tweede gedachtestreepje geldt het volgende kader:
Het opleidingsbeleid gaat uit van de huidige en toekomstige behoeften binnen de onderneming en op de arbeidsmarkt en is erop gericht de positie van de werk- nemer op de arbeidsmarkt (binnen of buiten de onderneming) te behouden en zo nodig te versterken.
Organisatieverandering dient bij dit beleid te worden betrokken.
De scholing dient derhalve gericht te worden op:
a. de huidige functie van de werknemer (scholing voor het op peil houden en verbeteren van de kennis en bekwaamheden van de werknemers nodig voor de vervulling van hun functie en zo nodig voor de verbetering daarvan);
b. een mogelijke andere functie in het kader van het loopbaanbeleid (scholing gericht op de ontwikkeling van de werknemer waardoor deze door kan groeien naar een andere functie en/of breder inzetbaar wordt);
c. die werknemers waarvan, rekening houdend met de ontwikkelingen in de ondernemingen zoals voorzien in ondernemingsplannen, te verwachten is dat de werkzaamheden in de komende jaren zullen vervallen of drastisch zullen wijzigen. Aan hen zal reeds in een vroeg stadium de mogelijkheid geboden worden om zich door functiegerichte of loopbaangerichte scholing op deze veranderingen voor te bereiden;
d. extra scholingsinspanning wordt besteed aan werknemers die al langere tijd in dienst zijn en die de afgelopen jaren niet hebben deelgenomen aan scholings- activiteiten, aan werknemers die onvoldoende opleiding hebben ontvangen en aan werknemers die – hoewel hun vooropleiding wel voldoende is – het volgen van onderwijs ontwend zijn.
Mede gezien het belang dat aan scholing wordt gehecht en de brede doelstelling moet scholing in principe openstaan voor alle werknemers.
In het kader van het opleidingsbeleid:
– wordt een vorm van belangstellingsregistratie ontwikkeld, waarbij de werk- nemer de mogelijkheid heeft ook eigen ideeën en voorstellen naar voren te brengen;
– komt de opleidingsbehoefte, zowel van de kant van de werkgever als van de werknemer, ter sprake;
– wordt specifieke aandacht besteed aan de loopbaanmogelijkheden van de oudere werknemer. Daarbij kan worden gedacht aan de ontwikkeling van mentor- taken en aan de inschakeling van deze oudere werknemers bij het begeleiden en inwerken van nieuwe werknemers.
Op basis van deze gegevens stelt de werkgever jaarlijks een bedrijfsopleidingsplan op waardoor scholing en opleiding planmatig kunnen worden aangepakt. In dit bedrijfsopleidingsplan wordt tevens aangegeven voor welke categorieën werk- nemers of voor welke afdelingen een extra inspanning moet worden gedaan in het kader van de punten c. en d.
Op basis van dit bedrijfsopleidingsplan wordt gestreefd naar persoonlijke opleidings- plannen.
De werkgever betaalt de kosten van de scholing, vergoedt de benodigde leermid- delen en de eventuele reiskosten; de werkgever kan een terugbetalingsclausule overeenkomen.
De werknemer wordt in principe in staat gesteld aan de scholing deel te nemen in werktijd. Scholing die in eigen tijd plaats vindt, wordt jaarlijks gecompenseerd met één dag scholingsverlof.
De scholingsfaciliteiten zijn ook van toepassing op parttimers.
Van de werknemer wordt verwacht dat hij optimaal gebruik maakt van de beschik- bare voorzieningen.
8.3.2. Scholings- en individueel scholingsbudget
Gedurende de looptijd van deze cao zullen werkgevers in totaal 2% van hun bruto loonsom, te berekenen over de periode 1 juli 2010 t/m 30 juni 2011, besteden aan scholing/opleiding van hun werknemers. Over de wijze van besteding van deze reservering worden in decentraal overleg (zie de artikelen 1.4.4. e.v.) afspraken gemaakt.
Van dit scholingsbudget wordt 50% gelijk over de werknemers verdeeld. Hierdoor verkrijgen werknemers een individueel scholingsbudget. Het individuele scholings- budget vervalt indien het niet binnen de looptijd van de cao wordt aangewend. In decentraal overleg worden nadere voorwaarden met betrekking tot het individuele scholingsbudget vastgesteld.
8.3.3. Erkenning van verworven competenties (EVC)
Gedurende de looptijd van de cao worden werknemers in staat gesteld tot het volgen van een traject dat leidt tot erkenning van hun verworven competenties (EVC) bij een daartoe erkende instelling.
8.3.4. Eenmalige diplomatoeslag
Werknemers die tijdens de looptijd van dit contract starten met scholing die aan de in artikel 8.3.1. sub a. t/m d. genoemde punten voldoet en het bij de scholing/ opleiding behorende diploma behalen, ontvangen een eenmalige diplomatoeslag van 100,- br uto.
Werknemers die tijdens de looptijd van dit contract starten met een EVC-traject en na het succesvol afronden daarvan een ervaringscertificaat of diploma behalen, ontvangen een eenmalige diplomatoeslag van 100,- br uto.
8.4. Stagebeleid
Kennismakingsstages
Binnen grafimedia-ondernemingen zullen stageplaatsen worden gecreëerd die gericht zijn op kennismaking met de grafimediabranche, met als doel leerlingen in de breedste zin des woords te enthousiasmeren. Doelgroep voor deze kennis- makingstages zijn VMBO-leerlingen.
Activerend beleid door de Stichting A&O Fonds Grafimediabranche
De Stichting A&O Fonds Grafimediabranche zal voor de kennismakingsstages een activerend en stimulerend beleid ontwikkelen teneinde de VMBO-leerlingen te enthousiasmeren. Het door de Stichting A&O Fonds Grafimediabranche te ont- wikkelen beleid zal gefinancierd worden uit 0,26% premie voor de ASF-rekening Opleidingen en Arbeidsmarkt.
De stageperiode zal, afhankelijk van de opleiding die de stagiair volgt, nader worden bepaald. Werkgevers zeggen toe dat leerlingen die in aanmerking willen komen voor een kennismakingsstageplaats zullen worden geplaatst.
Stagevergoedingen
De stagevergoeding bedraagt, mits de stage een maand of langer duurt, 250,- per maand voor een VMBO-leerling. De werkgever die premie afdraagt aan het A&O Fonds grafimedia krijgt 50% van de stagevergoeding voor een VMBO-leerling gecompenseerd uit het A&O Fonds.
De minimale vergoeding voor overige stagiairs in de bedrijfstak bedraagt, mits de stage een maand of langer duurt, 300,- per maand v oor een MBO-leerling en
350,- per maandovor een HBO-leerling.
Deze stagevergoedingen komen niet voor een vergoeding van het A&O Fonds in aanmerking.
De stagevergoeding wordt gecompleteerd met een reiskostenvergoeding, voor zover de stagiair niet over een OV-jaarkaart beschikt.
8.5. Loopbaanscan
Werknemers kunnen eens per 4 jaar gebruik maken van het recht op een loop- baanscan ondersteund door een daartoe erkende organisatie. Met betrekking tot de uitkomsten van de loopbaanscan gelden de hiervoor gebruikelijke rechten, d.w.z. dat de werknemer bepaalt of deze uitkomsten in het overleg met de werkgever betrokken worden. De kosten voor de loopbaanscan zijn voor rekening van de werkgever.
Teneinde het ontwikkelproces van de werknemer te volgen, voeren werkgever en werknemer jaarlijks een loopbaangesprek.
8.6. Leeftijdsbewust Personeelsbeleid
8.6.1. Wijziging functie/arbeidspatronen
Indien werkgever en werknemer vaststellen dat continuering van de functie en/of de overeengekomen arbeidspatronen leidt tot onoverkomelijke problemen voor werknemer, zal de werkgever alles in het werk stellen om werknemer binnen het bedrijf een meer passende functie en/of een aanpassing van de arbeidspatronen aan te bieden. Bij plaatsing in een lager ingedeelde functie geldt artikel 2.3.2.
Indien de werkgever de door de werknemer gesignaleerde problemen niet onder- kent, kan de werknemer dit ter beoordeling voorleggen aan de burgerlijke rechter.
Is ten gevolge van de aanpassing van de arbeidstijdregeling sprake van een lagere of geen toeslag, dan zullen hierover afspraken worden gemaakt tussen werkgever en werknemer. Deze afspraken zullen schriftelijk worden vastgelegd.
8.6.2. Meeruren werknemers 55 jaar en ouder
De werknemer van 55 jaar en ouder kan niet verplicht worden tot het verrichten van meeruren, zoals bedoeld in artikel 6.4.1.
8.6.3. Preventief opleidingsbeleid
Op ondernemingsniveau zal een preventief opleidingsbeleid worden geformuleerd en gerealiseerd om de in- en externe mobiliteit op peil te houden. Individuele scholingsinspanningen zullen als regel schriftelijk worden vastgelegd.
HOOFDSTUK 9: REORGANISATIE-, FUSIE- EN LIQUIDATIEREGELING (RFR)
9.1. Algemeen
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn van toepassing indien onmiddellijk of op langere termijn te verwachten is, dat de arbeidsplaats van een werknemer komt te vervallen als gevolg van reorganisatie, bedrijfseconomische redenen, liquidatie (faillissement daaronder begrepen), overdracht van zeggenschap of verhuizing. Onder liquidatie wordt mede verstaan de liquidatie van een afdeling van een onder- neming. Onder reorganisatie wordt hier verstaan iedere wijziging in de organisatie- en/of productiestructuur van een onderneming.
9.2. Procedure
9.2.1. Onverlet hetgeen hierover is bepaald in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is de werkgever verplicht de werknemersorganisaties, die partij zijn bij deze cao, in kennis te stellen van een plan tot reorganisatie.
De werkgever is eveneens verplicht werknemersorganisaties in kennis te stellen van outsourcing van activiteiten. Outsourcing van activiteiten, zoals bedoeld in art. 7:662 e.v. BW, wordt nadrukkelijk niet gerekend tot het begrip reorganisatie en de daarmee verband houdende aanvullingen zoals in dit hoofdstuk zijn beschre- ven.
9.2.2. Bij de in kennisstelling, als bedoeld in het vorige lid, moet de werkgever informatie verschaffen over en inzicht geven in de motieven, die tot het overwegen van de maatregelen hebben geleid en over de te verwachten economische en werk- gelegenheidsgevolgen. De werknemersorganisaties moeten in de gelegenheid worden gesteld om in een gezamenlijke bespreking hun oordeel te geven over het plan. De werknemersorganisaties zijn tot geheimhouding van de verkregen gegevens verplicht.
Indien de werknemersorganisaties dat wensen, worden nadere afspraken gemaakt en vastgelegd in een sociaal beleidsplan. Deze afspraken kunnen onder meer betrekking hebben op de werkingssfeer, arbeidsvoorwaarden, opleiding en mobi- liteit.
9.2.3 Indien een door de werkgever genomen besluit tot reorganisatie zal leiden tot ontslag, dan dient hij ontslagvergunningen aan te vragen conform het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945.
9.3. Garantiefonds
9.3.1. Er wordt onder beheer van het bestuur van het Algemeen Sociaal Fonds (ASF) een speciale kas gevormd, nader aan te duiden als het Garantiefonds.
9.3.2. De middelen van het Garantiefonds worden verkregen uit heffingen van werk- gevers en gelijke bedragen uit het ASF, overeenkomstig de jaarlijkse besluiten van het bestuur van het Algemeen Sociaal Fonds (ASF).
Tijdelijke afspraak in het kader van de financiering Garantiefonds (zie artikel 7.1.4.).
9.4. Eenmalige uitkering bij ontslag als bedoeld in artikel 9.1.
9.4.1. In geval van een ontslag, dat is gebaseerd op een in het kader van artikel 9.2. door het UWV WERKbedrijf afgegeven ontslagvergunning(en) om redenen als bedoeld in artikel 9.1., is de werkgever verplicht de werknemer een uitkering te verlenen. Daarbij is de werkgever gehouden terstond het Garantiefonds/ASF te informeren voor welke werknemer(s) ontslag zal volgen onder overlegging van de betreffende ontslagvergunning(en) ten gevolge van reorganisatie en individuele gegevens van de desbetreffende werknemer(s). Het Garantiefonds/ASF toetst de gegevens aan de voorwaarden van deze regeling. Wordt hieraan voldaan, dan verstrekt zij de uit- kering.
9.4.2 In geval de beëindiging van de arbeidsovereenkomst als gevolg van een plan tot reorganisatie of liquidatie op een andere wijze dan door opzegging tot stand komt, is de werkgever eveneens verplicht de werknemer een uitkering te verlenen als bedoeld in dit artikel. Op deze uitkering wordt in mindering gebracht de ontslag- vergoeding of enige andere schadevergoeding in geld die werkgever, direct verband houdende met het ontslag, aan werknemer heeft betaald of zal moeten betalen, tenzij partijen individueel andere afspraken hebben gemaakt. In deze situatie is de werkgever gehouden het Garantiefonds te informeren.
9.4.3. De uitkering als in lid 1 van dit artikel bedoeld, wordt aan de werknemer uit- gekeerd door het Garantiefonds/ASF tot de hoogte als is bepaald in de artikelen
9.5. en 9.6., met dien verstande dat vaststelling en verstrekking geschieden vol- gens de door het Garantiefonds/ASF nader te stellen regels en definities. Deze uit- keringen en de daaraan verbonden administratiekosten worden door het Garantie- fonds/ASF op de werkgever verhaald, tenzij de werkgever op grond van artikel
9.11. is gedispenseerd op basis van een besluit van het dagelijks bestuur ASF/ Garantiefonds.
9.5. Regeling eenmalige uitkering bij ontslag als bedoeld in artikel 9.1.
De werknemer ontvangt 15% van het laatst verdiende brutoloon in de vorm van een eenmalige uitkering berekend over een periode die gelijk staat aan:
• 60% van de periode waarop recht bestaat, of zou hebben bestaan, op een WW- uitkering voor werknemers die op de datum van het ontslag nog geen 40 jaar zijn en nog geen 10 jaar in dienst zijn;
• 80% van de WW-periode waarop recht bestaat, of zou hebben bestaan, op een WW-uitkering voor werknemers die 40 jaar of ouder zijn maar nog geen 50 jaar en nog geen 10 jaar in dienst zijn;
• de gehele WW-periode waarop recht bestaat, of zou hebben bestaan, op een WW-uitkering voor werknemers die op de datum van ontslag ten minste 10 jaar in dienst zijn of 50 jaar zijn of ouder;
er geldt een minimum aanvullingstermijn van 6 maanden.
Voor de bepaling van het brutoloon wordt uitgegaan van het vast overeengekomen loon, de vakantietoeslag, de vaste (ploegen)toeslagen en de jaarlijks vaste gratificatie.
9.6. Regeling werknemers van 60 jaar en ouder bij ontslag als bedoeld in artikel 9.1.
9.6.1. Ten aanzien van werknemers van 60 jaar en ouder, die worden ontslagen wegens reorganisatie of liquidatie, is artikel 9.5. van deze regeling niet van toepassing. Aan hen verstrekt de werkgever een eenmalige uitkering, berekend als het verschil tussen de hoogte van de wettelijke werkloosheidsuitkeringen en 85% van het laatst- verdiende brutoloon over de periode tot de leeftijd van 65 jaar, met dien verstande dat voor de bepaling van de uitkeringshoogte na de loongerelateerde periode van de Werkloosheidswet minimaal wordt uitgegaan van het voor de werknemer geldende minimumloon zijnde 100% in geval de werknemer kostwinner is en 70% in de overige gevallen.
Voor de bepaling van het brutoloon wordt uitgegaan van het vast overeengekomen loon, de vakantietoeslag, de vaste (ploegen)toeslagen, de winstdelingsuitkering en de jaarlijks vaste gratificatie.
De werkgever is in deze gevallen bovendien verplicht de werknemersbijdrage ASF, het spaarloon alsmede de pensioenpremie af te dragen, waarbij rekening wordt gehouden met eventueel elders nog te verwerven pensioenrechten. De ver- plichting tot afdracht van de pensioenpremie vervalt bij beëindiging van de bij- drageregeling uit de Stichting financiering voortzetting pensioenverzekering1. Vaststelling en afdracht van deze bijdrage en premies geschieden volgens door het Garantiefonds/ASF nader te stellen regels en definities.
9.6.2. De werknemer, die onder toepassing van dit artikel wordt ontslagen is verplicht, na daarover in kennis te zijn gesteld door het Garantiefonds/ASF, een aanvraag tot uit- kering krachtens de Stichting financiering voortzetting pensioenverzekering te doen. Bij niet nakoming van deze verplichting zal de betrokken werknemer naar even- redigheid worden gekort in zijn pensioenopbouw, ter grootte van de bijdrage van- uit de Stichting financiering voortzetting pensioenverzekering die de betrokkene had kunnen ontvangen.
9.7. Aanvullingsregeling in geval van faillissement
Indien de werknemer werkloos wordt als gevolg van faillissement en een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt, dan heeft hij recht op een aanvulling van 15% van het laatst verdiende brutoloon gedurende maximaal een periode die gelijk staat aan de periode genoemd in art. 9.5. De aanspraak wordt hem verleend door de werkgever. In deze situatie betaalt het Garantiefonds en treedt daarmee in de desbetreffende rechten van de werknemer jegens de werkgever.
Voor de bepaling van het brutoloon wordt uitgegaan van het vast overeengekomen loon, de vakantietoeslag, de vaste (ploegen)toeslagen en de jaarlijks vaste grati- ficatie.
1 Verwachte einddatum van de Stichting financiering voortzetting pensioenverzekering 01-01-2011.
9.8. Regeling werknemers van 60 jaar en ouder in geval van faillissement
Ten aanzien van de werknemers van 60 jaar en ouder die worden ontslagen wegens faillissement en een werkloosheidsuitkering ontvangen, is artikel 9.7. van deze regeling niet van toepassing.
Zij hebben recht op een aanvulling op WW en IO(A)W tot 85% van het laatst- verdiende brutoloon, met dien verstande dat voor de bepaling van de aanvulling na de loongerelateerde periode van de Werkloosheidswet minimaal wordt uit- gegaan van een uitkering van het voor de werknemer geldende minimumloon zijn- de 100% in geval de werknemer kostwinner is en 70% in de overige gevallen.
Voor de bepaling van het brutoloon wordt uitgegaan van het vast overeengekomen loon, de vakantietoeslag, de vaste (ploegen)toeslagen, de winstdelingsuitkering en de jaarlijks vaste gratificatie.
Het Garantiefonds draagt in deze gevallen bovendien de werknemersbijdrage ASF, het spaarloon alsmede de pensioenpremie af, waarbij rekening wordt gehouden met eventueel elders nog te verwerven pensioenrechten. De afdracht van de pensioen- premie vervalt bij beëindiging van de bijdrageregeling uit de Stichting financiering voortzetting pensioenverzekering. Vaststelling en afdracht van deze bijdrage en premies geschieden volgens door het Garantiefonds/ASF nader te stellen regels en definities.
De aanspraken worden verleend door de werkgever. In deze situatie betaalt het Garantiefonds en treedt daarmee in de desbetreffende rechten van de werknemers jegens de werkgever.
9.9. Betalingen uit het Garantiefonds
Uit het Garantiefonds worden verder de navolgende betalingen gedaan:
– in geval van faillissement: achterstallig salaris (ook salaris over de vakantie- periode waarop de werknemer recht heeft) en vakantietoeslag, salaris over de opzegtermijn en de (aanvullende) uitkering als bedoeld in artikel 9.7. en 9.8., dit alles zo lang en in zoverre de wet hierin niet voorziet. Door de betalingen als bedoeld, treedt het Algemeen Sociaal Fonds in de desbetreffende rechten van de werknemer jegens de werkgever;
– in bijzondere hardheidsgevallen: voorzieningen, die door het dagelijks bestuur van het ASF/Garantiefonds per geval zullen worden vastgesteld;
– in gevallen waarin de werkgever op grond van artikel 9.11. geheel of gedeel- telijk is gedispenseerd: de uitkering als bedoeld in artikel 9.4.;
– in geval van ontslag in de zin van artikel 9.4.1. een bijdrage in verhuis- en inrichtingskosten voor de werknemer, die een werkkring aanvaardt in een andere gemeente en als gevolg daarvan moet verhuizen. Uitgezonderd hiervan is de situatie van verhuizing van het eigen bedrijf waarbij de mogelijkheid werd geboden om mee te gaan. De hier bedoelde bijdrage bedraagt 2.950,-
voor werknemers met een eigen huishouding respectievelijk 1.815,- v oor overige werknemers (onder aftrek van eventuele premies van de overheid en bijdragen van de werkgever en ter beoordeling van het dagelijks bestuur van het ASF/Garantiefonds).
9.10. Geen aanvulling
Voor de in de artikelen 9.4., 9.7. en 9.8. bedoelde (aanvullende) uitkering komt niet in aanmerking:
– de werknemer van wie de dienstbetrekking wordt beëindigd na twee jaar aan- eengesloten arbeidsongeschiktheid;
– de werknemer die een redelijk aanbod tot ander gelijksoortig en gelijkwaardig werk weigert;
– de werknemer die zelf heeft opgezegd, tenzij hem een ontslagvergunning zou zijn verleend op grond van het feit, dat volgens een plan tot reorganisatie voor ontslag hij in aanmerking zou zijn gekomen en hij dan nog in dienst van de werkgever zou zijn geweest;
– de werknemer van wie aangetoond kan worden, dat niet een plan tot reorga- nisatie doch andere oorzaken redenen zijn tot ontslag;
– de werknemer, die de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.
9.11. Dispensatie werkgever
Bij liquidatie als gevolg van ziekte, ouderdom of overlijden van de werkgever zal van de betaling van de uitkering als bedoeld in artikel 9.4. geheel of gedeeltelijk dispensatie worden gegeven, indien het dagelijks bestuur van het ASF/Garantie- fonds, gelet op de omstandigheden en na ingewonnen accountantsadvies, dat redelijk acht.
9.12. Verlengde opzegtermijn
Op een ontslag als bedoeld in artikel 9.4. is de wettelijk verlengde opzegtermijn voor werknemers van 45 jaar of ouder niet van toepassing, behoudens in geval van faillissement.
HOOFDSTUK 10: FACILITEITEN VAKBONDSWERK
10.1. Toegang vakbondsbestuurder
Na voorafgaande kennisgeving aan de ondernemer heeft een vakbondsbestuurder toegang tot de onderneming ten behoeve van:
– het verspreiden van vakbondsinformatie in de onderneming;
– het onderhouden van contacten met de leden van de vakbond;
– het begeleiden/bijstaan van (een) werknemer(s) in geval van geschillen;
– het houden van onderling beraad met in de onderneming werkzame leden van de vakbond.
Van deze faciliteit kan maximaal twee keer per jaar gebruik worden gemaakt. Het verlenen van deze faciliteit veronderstelt het bestaan van normale verhoudingen. Bij het ontbreken daarvan, naar het oordeel van de ondernemer (zoals bij een ernstig conflict), kan deze zich het recht voorbehouden de faciliteit buiten werking te stellen. Als van de afgesproken faciliteit onjuist gebruik wordt gemaakt, zal de ondernemer deze kunnen schorsen. Hij gaat hier echter niet eerder toe over dan na overleg met de vakbond, aan wie de faciliteit is toegekend.
10.2. Vertrouwenslieden
10.2.1. De verenigingen, vormende partij ter andere zijde bij deze cao, delen de werk- gever mee welke personen door hen worden aangewezen om binnen de onderneming te fungeren als vertrouwenslieden, om de communicatie tussen de vakorganisaties en de leden te onderhouden en te bevorderen.
10.2.2. Bij een geschil met de werkgever kan een werknemer zich op zijn verzoek laten bijstaan door deze, in de onderneming werkzame, vertrouwenslieden.
10.2.3. De werkgever zal aan de vertrouwenslieden toestaan de werkzaamheden als ver- trouwenspersoon binnen de onderneming, zo nodig gedurende de arbeidstijd en zo mogelijk in een daarvoor geschikte ruimte te verrichten, indien en voor zover de regelmatige gang van de arbeid in de onderneming daardoor niet wordt geschaad.
10.2.4. Vertrouwenslieden hebben het recht om vakbondsmededelingen op een daarvoor bestemde plaats in de onderneming op te hangen, alsmede vakbondsinformatie onder de werknemers te verspreiden.
10.2.5. De werkgever draagt er zorg voor dat vertrouwenslieden niet uit hoofde van het vervullen van deze functie en de daaruit voortvloeiende activiteiten worden benadeeld in hun positie in de onderneming.
10.3. Verzuimbepalingen
10.3.1. Ter vervulling van een functie in de vakorganisatie zal de werknemer op verzoek toegestaan worden de arbeid te verzuimen, mits de bedrijfsomstandigheden dit naar het oordeel van de werkgever toelaten, zonder dat de werkgever verplicht is het loon voor de verzuimde arbeid te betalen.
10.3.2. Vrijaf zonder behoud van loon voor deelname aan een cursus, georganiseerd door de vakorganisatie, zal aan de werknemer worden toegestaan, mits de regelmatige gang van de arbeid in de onderneming dit toelaat.
10.4. Werkgeversbijdragen voor bepaalde activiteiten van de werknemersorganisaties
10.4.1. Jaarlijks zal door het ASF van de werkgevers 0,1% van het loon SV worden geheven voor bepaalde activiteiten van de werknemersorganisaties. Deze premie zal onder- deel zijn van de werkgeverspremie ASF.
10.4.2. Deze door de werkgevers opgebrachte gelden zullen door het ASF-bestuur beschikbaar worden gesteld aan de werknemersorganisaties ter besteding aan de navolgende activiteiten:
a. Bevordering van de kwaliteit, organisatie en uitvoering van de vak- en beroeps- opleidingen in de grafimediabranche en vakvoorlichting.
b. Het bevorderen van de opleiding, bij- en nascholing van werknemers in de grafimediabranche. Het gaat om scholing ter verbetering van hun employability/ inzetbaarheid maar ook om het voorkomen van uitval/uitstroom en het bevor- deren van doorstroom van werknemers in verschillende functies en beroepen binnen de grafimediabranche.
c. Deelname in paritaire organen, waarin de samenwerking in het belang van de bedrijfstak tot uitdrukking komt, te weten de ROGB, opleidings- en andere instanties.
d. Het (deels) bekostigen van activiteiten van werknemers die voortvloeien uit de in de cao opgenomen overlegmogelijkheden op ondernemingsniveau, zoals het afsluiten van sociale plannen in het kader van reorganisaties bij bedrijven in de grafimediabranche.
e. Het bevorderen van de bescherming van de gezondheid en veiligheid en van goede arbeidsomstandigheden in de grafimediabranche.
f. Het bevorderen van kennis bij werknemers, alsmede het bevorderen van ontwikkelingen in bedrijven, over sectorrelevante onderwerpen op het terrein van arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap, arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid, sociale zekerheid (w.o. preventie, re-integratie, werkgelegenheidsprojecten). Hieronder valt ook het geven van voorlichting, onder meer middels brochures, publicaties, bijeenkomsten, via helpdesks en internet.
g. Vergoedingen aan officieel door de vakvereniging aangewezen onbezoldigde functionarissen, die taken uitoefenen krachtens de statuten of reglementen van de vakvereniging.
h. Internationale vakbondsactiviteiten.
10.4.3. De voor de heffing noodzakelijke voorzieningen zijn aangebracht in de ASF- reglementen; hierin is ook de uitkering voor de bestedingsdoeleinden, genoemd in het vorige lid, geregeld.
10.4.4. Het ASF-bestuur zal de gelden pro rata van de ledentallen aan de werknemers- organisaties beschikbaar stellen na, aan de hand van een gespecificeerde accoun- tantsverklaring waaruit blijkt waar aan de werknemersorganisaties de gelden besteden, te hebben beoordeeld of deze besteding de in artikel 10.4.2. bedoelde activiteiten betreft.
10.4.5. De werknemersorganisaties, die tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 10.4.2. ontvangen, verbinden zich de gelden te besteden aan de doeleinden waarvoor zij zijn gevraagd en met eventuele uit de contributieopbrengst bespaarde gelden geen terugbetaling van contributies te doen, daarmee geen rechtstreekse bevoordeling van vakbondsleden in welke vorm dan ook toe te passen of daaruit enige betaling of reservering te doen, die een doel heeft strijdig met de gedachte aan goede samenwerking tussen werkgevers en werknemers.
10.4.6. Voor zover aan de incassering, administratie en het beheer van de door de werk- gevers opgebrachte gelden door het ASF-bestuur kosten zijn verbonden, worden deze uit deze gelden bestreden.
10.5. Fiscaal vriendelijke behandeling van de afdracht van de vakbondscontributie1
10.5.1. Het is de werknemer die onder de Grafimedia cao valt en is aangesloten bij één of meer bij deze cao betrokken vakorganisaties toegestaan om voorafgaand aan een nieuw kalenderjaar met de werkgever overeen te komen om voor het komend jaar het bruto loon op een lager bedrag vast te stellen, zodanig dat de ontstane beschik- bare ruimte door de werkgever kan worden aangewend om de vakbondscontribu- tie op een fiscaal vriendelijke wijze over te maken aan de betreffende vakorgani- satie(s), onverminderd het bepaalde in lid 4.
De werknemer, die van deze faciliteit gebruik wenst te maken, dient dat schrifte- lijk aan de (loon)administratie van de werkgever te laten weten.
10.5.2. Betaling kan plaatsvinden uit bruto looncomponenten die niet meetellen voor de pensioengrondslag en het sociaal verzekeringsloon. Uitkering vindt slechts plaats indien en voor zover het loon van de werknemer rechtens toereikend is.
10.5.3. De vergoeding kan de werkgever fiscaal vrij verstrekken, voor zover de fiscale wet- en regelgeving hiertoe mogelijkheden biedt. Indien blijkt dat werknemer niet voldoet aan de fiscale voorwaarden zal werkgever het fiscale voordeel terug- vorderen.
De fiscaal vriendelijke behandeling van de afdracht van de vakbondscontributie vindt plaats zolang deze mogelijkheid door de desbetreffende belastinginspectie wordt goedgekeurd dan wel door de fiscale wetgeving is toegestaan.
1 Deze bepaling is gebaseerd op de fiscale regelgeving die geldend is op 1 februari 2010. Indien er wetswijzigingen zijn die van invloed zijn op de uitvoering van deze afspraak, zullen cao-partijen zich beraden en passende maatrege- len treffen.
HOOFDSTUK 11: BEDRIJFSTAKFONDSEN
11.1. Pensioenfonds1
Werkgevers en werknemers zijn gehouden deel te nemen aan het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven (PGB) en de bepalingen, neergelegd in de statuten en de reglementen van dit fonds, na te leven.
11.2. Stichting Algemeen Sociaal Fonds1
Werkgevers en werknemers zijn gehouden de verplichtingen na te komen, neer- gelegd in de statuten en reglementen van de Stichting Algemeen Sociaal Fonds voor de Grafische Bedrijven (ASF).
11.3. Spaarloonfonds1
Werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van de statuten en regle- menten van het Spaarloonfonds voor de Grafische Bedrijven (SGB).
11.4. Fonds Werktijdvermindering Oudere Werknemers1
Werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van de statuten en regle- menten van het Fonds Werktijdvermindering Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven (FWG).
Zie voor nadere afspraken m.b.t. vervroegde uittreding tevens hoofdstuk 12.
11.5. Levensloopspaarfonds1
Werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van de statuten en het reglement van het Levensloopspaarfonds voor de Grafimedia Bedrijven.
Zie voor nadere afspraken met betrekking tot levensloopsparen: paragraaf 7.5.
11.6. Fonds Zorgverlof1
Werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van de statuten en regle- menten van het Fonds Zorgverlof voor Grafimedia Bedrijven.
Zie voor nadere afspraken met betrekking tot zorgverlof: paragraaf 7.4.
11.7. Reparatie ANW-hiaat
Indien het bestuur van de GBF dit verlangt, is de werkgever gehouden zijn admi- nistratieve medewerking te verlenen, wanneer werknemers een aanvullende verze- kering in verband met de reparatie van het ANW-hiaat bij de GBF willen onder- brengen.
1 De statuten en reglementen van dit fonds worden geacht onverbrekelijk deel uit te maken van deze cao.
11.8. Compensatie mogelijk pensioentekort
Indien het bestuur van het PGB dit verlangt, is de werkgever gehouden zijn admi- nistratieve medewerking te verlenen, wanneer werknemers een vrijwillige aan- vullende verzekering in verband met de compensatie van een mogelijk pensioen- tekort bij PGB willen onderbrengen.
HOOFDSTUK 12: VERVROEGDE UITTREDING
12.1. VUT-regeling en VUT-overgangsregeling
Cao-partijen hebben voor werknemers, die werkzaam zijn als werknemer in de Grafimedia cao, de cao voor het Reprografisch Bedrijf of de cao voor de Papier- groothandel, een VUT-regeling vastgesteld die op termijn zal eindigen. In verband met die beëindiging is een overgangsregeling VUT vastgesteld. Deze regelingen zijn vastgelegd in de statuten en het reglement van het Fonds Werktijd- vermindering Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven (FWG).
De uitvoering van deze regelingen is opgedragen aan het FWG, dat tevens bevoegd is de statuten en het reglement te wijzigen.
In de statuten en het reglement worden nadere regels gesteld over onder meer:
– de leeftijd waarop werknemers vervroegd kunnen uittreden; FWG-deelnemers kunnen, met inachtneming van het 10-jaarscriterium, vanaf 1 januari 2005 op grond van de volgende voorwaarden vervroegd uittreden:
Geboortejaar | Uittredingsleeftijd | Uitkeringspercentage van het nettoloon tot het 65e jaar |
1942 | 61 jaar | 87% |
1943 | 61 jaar en 2 maanden | 84% |
1944 | 61 jaar en 4 maanden | 81% |
1945 | 61 jaar en 6 maanden | 78% |
– de leeftijd waarop werknemers in het kader van de VUT-overgangsregeling vervroegd kunnen uittreden; FWG-deelnemers kunnen, met in achtneming van het 10-jaarscriterium, op grond van de volgende voorwaarden in het kader van de overgangsregeling vervroegd uittreden:
Geboortejaar | Uittredingsleeftijd | Uitkeringspercentage van het vaste brutoloon tot het 65e jaar |
1946 | 62 jaar | Maximaal 70%* |
1947 | 62 jaar en 4 maanden | Maximaal 70%* |
1948 | 62 jaar en 8 maanden | Maximaal 70%* |
1949 | 63 jaar | Maximaal 70%* |
* tot max SV-loon |
– FWG-deelnemers die voldoen aan het 10-jaarscriterium en die gerekend vanaf hun 22-ste jaar onafgebroken grafisch werkzaam zijn geweest (zgn. 40-dienst- jarencriterium) kunnen op grond van de volgende voorwaarden in het kader van de VUT-overgangsregeling vervroegd uittreden:
Geboortejaar | Uittredingsleeftijd | Uitkeringspercentage van het vaste brutoloon tot het 65e jaar |
1946 | 62 jaar | Maximaal 70%* |
1947 | 62 jaar en 2 maanden | Maximaal 70%* |
1948 | 62 jaar en 4 maanden | Maximaal 70%* |
1949 | 62 jaar en 6 maanden | Maximaal 70%* |
* tot max SV-loon |
– de mogelijkheid tot eerder (vanaf 60 jaar) of later vervroegd uittreden;
– de mogelijkheid om een onderbreking in genoemde termijncriteria niet als onderbreking aan te merken;
– de hoogte van de uitkering.
12.2. Procedure
Over het eventueel gebruik maken van het recht op vervroegd uittreden dient tijdig vóór het tijdstip van vervroegd uittreden overleg plaats te vinden tussen werkgever en werknemer. Het resultaat dient schriftelijk te worden vastgelegd.
Het initiatief tot dit overleg kan genomen worden door zowel werkgever als werk- nemer.
De wens dat gebruik gemaakt wordt van het recht op vervroegd uittreden dient ten minste 13 weken vóór het tijdstip van vervroegd uittreden schriftelijk aan de andere partij kenbaar gemaakt te worden, tenzij in onderling overleg een andere termijn wordt afgesproken.
12.3. Einde dienstverband
Bij de aanvang van de vervroegde uittreding eindigt het dienstverband tussen werk- gever en werknemer. Is er sprake van gedeeltelijk vervroegd uittreden, dan eindigt het dienstverband alleen voor zover dat betrekking heeft op het deel waarvoor ver- vroegd wordt uitgetreden.
12.4. FWG-premie
De werkgevers en werknemers zijn verplicht aan het FWG een premie te betalen voor de financiering van de vervroegde uittredingsregeling. De hoogte van de door de werkgever af te dragen premie en de hoogte van het op het salaris in te houden werknemersdeel van deze premie worden vastgesteld door het bestuur van het FWG.
HOOFDSTUK 13: CONTRACTSBEPALINGEN
13.1. Duur van de overeenkomst
a. Tot deze overeenkomst worden gerekend zowel de Mantelbepalingen als de Sectorbepalingen.
b. Deze overeenkomst treedt in werking op 1 februari 2010.
c. De duur van deze overeenkomst is bepaald op twee jaar, met dien verstande dat de werkingsduur van de statuten en reglementen van de Stichting Algemeen Fonds voor de Grafische Bedrijven, Spaarloonfonds voor de Grafische Bedrijven en het Fonds Werktijdvermindering voor de Grafische Bedrijven is bepaald op vijf jaar. Deze overeenkomst eindigt derhalve niet vroeger dan op 31 januari 2012 en voor wat betreft de werkingssfeer van de genoemde Fondsen niet vroeger dan op 31 januari 2015.
13.2. Opzegging van de overeenkomst
De cao eindigt van rechtswege na afloop van de afgesproken looptijd zonder dat opzegging van de cao door partijen is vereist.
13.3. Kosten van de overeenkomst
De kosten, voortvloeiende uit deze overeenkomst, worden voor de helft gedragen door de verenigingen, vormende partij ter eenre zijde, en voor de andere helft door de verenigingen, vormende partij ter andere zijde bij deze overeenkomst, waarbij de verhoudingen voorts worden geregeld door de ROGB.
13.4. Van kracht blijven vergunningen en dispensaties
Vergunningen tot afwijking van deze overeenkomst en dispensaties, verleend tijdens de duur van vorige collectieve arbeidsovereenkomsten, blijven van kracht, tenzij uit de vergunning en/of dispensaties anders blijkt.
13.5. Toetreding van nieuwe contractanten
Wanneer gedurende het bestaan van deze overeenkomst een werkgevers- of werk- nemersvereniging in de grafimediabranche wordt opgericht of zich als contractant aanmeldt, zullen de gezamenlijke partijen ter eenre en ter andere zijde deze vereniging de gelegenheid geven tot deze overeenkomst toe te treden, indien zij voldoet aan de eisen, welke aan de andere contractanten worden gesteld. De gods- dienstige of staatkundige grondslag waarop een dergelijke vereniging stoelt, mag nimmer een reden zijn om haar toetreding tot deze overeenkomst te weigeren.
13.6. Nieuwe werkwijzen
Indien tijdens de duur van deze overeenkomst nieuwe werkwijzen ontstaan, waar- in deze overeenkomst niet voorziet, zullen partijen in onderling overleg binnen het kader van deze overeenkomst daarvoor een regeling treffen.
13.7. Domicilie van partijen
Ten aanzien van de uitvoering van deze overeenkomst kiezen partijen bij deze overeenkomst domicilie ten kantore van hun plaats van vestiging.