Bijlage 4 Voorwaarden
Bijlage 4 Voorwaarden
Netcode, Systeemcode, Meetcode, Samenwerkingsregeling, Gebiedsindeling en Begrippenlijst
Vastgesteld door de directeur DTe
bij besluit van 12 april 2000, nummer 00-011 en
bij besluit van 12 november 1999, nummer 99-005
INHOUDSOPGAVE | |||
I. | 6 | ||
1 | Algemene bepalingen | 7 | |
1.1 | Werkingssfeer en definities | 7 |
2 Voorwaarden met betrekking tot de aansluiting 8
2.1 Voorwaarden voor alle aangeslotenen 8
2.2 Aanvullende voorwaarden voor op laagspanningsnetten aangeslotenen 10
2.3 Aanvullende voorwaarden voor op hoogspanningsnetten aangeslotenen 14
2.4 Aanvullende voorwaarden voor op laagspanningsnetten aangesloten productie-eenheden 14
2.5 Aanvullende voorwaarden voor op hoogspanningsnetten aangesloten productie-eenheden 16
2.6 Aanvullende voorwaarden voor op laagspanningsnetten aangesloten particuliere netten 18
2.7 Aanvullende voorwaarden voor op hoogspanningsnetten aangesloten particuliere netten 18
2.8 Aanvullende voorwaarden voor netbeheerders onderling 19
3 De transportdienst 21
3.1 Het recht op transport 21
3.2 De kwaliteit van de transportdienst 21
3.3 De bewaking van de kwaliteit van de transportdienst 22
4 Voorwaarden met betrekking tot de planning 23
4.1 Lange termijn-planning 23
4.2 Xxxxxxxxxxx xxxxxxx-xxxxxxxx 00
0 Xxxxxxxxxxx met betrekking tot de bedrijfsvoering 26
5.1 Voorwaarden voor alle aangeslotenen 26
5.2 Aanvullende voorwaarden voor producenten 27
5.3 Aanvullende voorwaarden voor verbruikers en producenten 28
5.4 Aanvullende voorwaarden voor op hoogspanningsnetten aangesloten particuliere netten 28
5.5 Aanvullende voorwaarden voor netbeheerders onderling 28
5.6 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
0 Xxxxxxxxxx bepalingen 35
6.1 Onvoorzien 35
6.2 Afwijkingen 35
6.3 Overgangs- en slotbepalingen 35
II. Systeemcode 36
1 Werkingssfeer en definities 37
1.1 Werkingssfeer 37
1.2 Definities 37
2 De systeemdiensten 38
2.1 Veiligheid en doelmatigheid van het transport van elektriciteit 38
2.2 Handhaven van de energiebalans 40
2.3 Het oplossen van grootschalige onderbrekingen van het transport van elektriciteit 43
3 Programma-verantwoordelijkheid 44
3.1 Het uitoefenen van programma-verantwoordelijkheid 44
3.2 Erkenning als programma-verantwoordelijke 45
3.3 Het PV-register en het aansluitingenregister 46
3.4 Verplichting tot het uitoefenen van programma-verantwoordelijkheid 47
3.5 Einde erkenning 47
3.6 Energieprogramma’s 48
3.7 Uitwisseling van meetgegevens 50
3.8 Uitvoeringsregels met betrekking tot 3.6 en 3.7 52
3.9 Prijs van onbalans en restitutiemethode 52
4 Overige bepalingen 55
4.1 Elektronische gegevensuitwisseling 55
4.2 Slotbepalingen 56
Bijlage 1 | 57 |
Bijlage 2 | 57 |
Bijlage 3 | 58 |
Bijlage 4 | 59 |
Bijlage 5 | 61 |
III. Meetcode 63
1 Algemene bepalingen 64
1.1 Werkingssfeer en definities 64
1.2 Commissie van Toelating 64
1.3 Certificering en toelating 64
1.4 Schorsing of intrekking 65
1.5 Commissie van Beroep 65
2 Bepalingen omtrent comptabele meetinrichtingen voor elektrische energie en blindenergie 66
2.1 De IJkwet 66
2.2 Verzegeling 66
2.3 Storingen 66
2.4 Onderhoud 66
2.5 De nauwkeurigheid van de voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting: aansluiting
op hoogspanningsniveau 66
2.6 De nauwkeurigheid van de voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting: aansluiting
op laagspanningsniveau 67
2.7 De nauwkeurigheid van een meetinrichting in gebruik: aansluiting op hoogspanningsniveau 67
2.8 De nauwkeurigheid van een meetinrichting in gebruik: aansluiting op laagspanningsniveau 67
2.9 Condities 67
2.10 Vereiste nauwkeurigheid 68
2.11 Energie, blindenergie, vermogen en blindvermogen 68
2.12 Xx xxxxxxxxxxxxx 00
0 Xxxxxxxxxx enz. van data 69
3.1 Toepasselijkheid 69
3.2 Te registreren data 69
3.3 Synchronisatie 69
3.4 Energierichting 69
3.5 Datacollectie 70
3.6 Dataoverdracht 70
3.7 Datavaststelling 71
3.8 Wijze van dataoverdracht 71
3.9 Verschillen 7x
3.10 Opslag van data 71
3.11 Beveiliging en archivering van data 71
4 Bijzondere bepalingen 73
4.1 Belastingprofielen 73
4.2 Bewerking van de meetgegevens voor verrekeningsdoeleinden 73
4.3 Afwijkingen van de MeetCode 73
4.4 Overgangs- en slotbepalingen 73
Bijlage 1 | 75 |
Bijlage 2 | 76 |
Bijlage 3 | 77 |
Bijlage 4 | 78 |
Bijlage 5 | 79 |
Bijlage 6 | 80 |
Bijlage 7 | 81 |
Bijlage 8 | 82 |
Bijlage 9 | 83 |
Bijlage 10 | 84 |
Bijlage 11 | 85 |
Bijlage 12 | 86 |
Bijlage 13 | 87 |
Bijlage 14 | 89 |
IV. Samenwerkingsregeling 91
Artikel 1 | Definities | 92 |
Artikel 2 | Doel regeling / algemene verplichtingen netbeheerders | 92 |
Artikel 3 | Gebiedsomschrijvingen | 92 |
Artikel 4 | Aansluitovereenkomsten / algemene voorwaarden | 93 |
Artikel 5 | NetCode / MeetCode / SysteemCode/ TarievenCode | 93 |
Artikel 6 | Programmaverantwoordelijken | 93 |
Artikel 7 | Kwaliteitszorg | 93 |
Artikel 8 | Onderzoek en ontwikkeling | 94 |
Artikel 9 | Informatie- / Data-uitwisseling / Geheimhouding | 94 |
Artikel 10 | Calamiteiten (terroristische aanslagen, natuurrampen, oorlog etc.) | 94 |
Artikel 11 | Wijziging / duur regeling | 94 |
Artikel 12 | Geschillenregeling voor geschillen tussen netbeheerders | 95 |
Artikel 13 Artikel 14 | Onvoorziene omstandigheden Xxxxxx en implementatie regeling, Codes en aanverwante stukken en behandeling van andere | 95 |
aangelegenheden in relatie tot de Dienst uitvoering en Toezicht Elektriciteitswet | 95 |
V. Gebiedsindeling 96
1 Algemene bepalingen 97
1.1 Werkingssfeer en definities 97
2 Het landelijk hoogspanningsnet 98
2.1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet 98
2.2 De gebiedsaanduiding van het landelijk hoogspanningsnet 98
2.3 De beschrijving van het landelijk hoogspanningsnet 98
2.4 De aansluitingen met andere netten 98
3 Het hoogspanningsnet 98
3.1 De netbeheerders van het hoogspanningsnet 99
3.2 De gebiedsaanduidingen van het hoogspanningsnet 99
3.3 De beschrijving van het hoogspanningsnet 100
3.4 De aansluitingen met andere netten 101
4 Het middenspanningsnet 102
4.1 De netbeheerders van het middenspanningsnet 102
4.2 De gebiedsaanduidingen van het middenspanningsnet 102
4.3 De beschrijving van het middenspanningsnet 104
4.4 De aansluitingen met andere netten 105
5 Het laagspanningsnet 107
5.1 De netbeheerders van het laagspanningsnet 107
5.2 De gebiedsaanduidingen van het laagspanningsnet 107
5.3 De beschrijving van het laagspanningsnet 107
5.4 De aansluitingen met andere netten 108
VI. Begrippenlijst 110
I. Netcode
Voorwaarden als bedoeld in artikel 26, lid 1, sub a van de Elektriciteitswet 1998
Vastgesteld door de directeur DTe
bij besluit van 12 april 2000, nummer 00-011 en
bij besluit van 12 november 1999, nummer 99-005
1 Algemene bepalingen
1. 1 Werkingssfeer en definities
1.1.1 Deze regeling bevat de voorwaarden met betrekking tot de wijze waarop netbeheerders en afnemers zich gedragen ten aanzien van het in werking hebben van de netten, het voorzien van een aansluiting op het net en het uitvoeren van het transport van elektriciteit over het net.
1.1.2 In deze regeling wordt onder aangeslotene mede verstaan degene die om een aansluiting heeft verzocht.
1.1.3 In deze regeling wordt verstaan onder ‘de Wet’: de Elektriciteitswet 1998.
1.1.4 De in deze regeling gebruikte begrippen die ook in de Wet worden gebruikt, hebben de betekenis die daaraan in de Wet is toegekend.
1.1.5 Van de overige in deze regeling gebruikte begrippen is de betekenis vastgelegd in de begrippenlijst.
2 Voorwaarden met betrekking tot de aansluiting
2. 1 Voorwaarden voor alle aangeslotenen
2.1.1 De aansluiting
2.1.1.1 Op basis van tabel 1 bepaalt de netbeheerder, rekening houdend met het bepaalde in 2.2.1alsmede met de aard en de omvang van de elektrische installatie, in welke vorm van de in 3.1.2 genoemde vormen de transportcapaciteit op de aansluiting ter beschikking wordt gesteld. Het is de netbeheerder toegestaan om voor zijn gebied afwijkende tabelwaarden voor de aansluitcapaciteit vast te stellen. Deze afwijkende waarden liggen ter inzage bij de netbeheerder en worden, ook bij wijzigingen ervan, schriftelijk gemeld bij de directeur DTe.
Tabel 1
Aansluit-capaciteit | Nominale aansluit- spanning | Opmerkingen |
< 5,5 kVA | 0,23 kV | |
> 5,5 kVA en t/ m 60 kVA | 0,4 kV | |
> 60 kVA en t/ m 0,3 MVA af secundaire zijde LS- transformator | 0,4 kV | |
>0,3 MVA en t/ m 3,0 MVA | > 1 kV en < 25kV | |
>3,0 MVA en t/ m 100 MVA | 25 kV tot en met 50 kV | In gebieden waar geen spanning van 25 kV tot en met 50 kV voorhanden is wordt op het naast hogere of lagere spanningsniveau aangesloten. De netbeheerder dient daartoe de waarden voor de aansluitcapaciteit aan te passen |
>100 MVA | > 50 kV |
2.1.1.2 Slechts indien de aangeslotene zich schriftelijk bij de netbeheerder akkoord heeft verklaard, is het de netbeheerder toegestaan af te wijken van het spanningsniveau in de tabel 1).
2.1.1.3 Bij aangeslotenen op laagspanningsnetten alsmede bij aangeslotenen op hoogspanningsnetten met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld vermogen kleiner dan 2 MW, dan wel een ander door de netbeheerder te bepalen vermogen, wordt ten behoeve van de netbeheerder eenmalig bij aansluiting een belastingkarakteristiek vastgesteld, die kenmerkend is voor de categorie waartoe de aangesloten installatie behoort en wordt voorts het gecontracteerde en beschikbaar gesteld vermogen voor de desbetreffende aansluiting vastgelegd.
2.1.1.4 Wanneer de aard van de in 2.1.1.2 bedoelde installatie zodanig wijzigt, dat zij tot een andere categorie gaat behoren, meldt de aangeslotene zulks aan de netbeheerder en stelt de netbeheerder een nieuwe belastingkarakteristiek vast.
1 Bij afwijkingen vanaf het 25 kV spanningsniveau is het mogelijk dat de aangeslotene daardoor voor het transporttarief in een andere klasse terechtkomt
2.1.1.5 Het verbinden van de elektrische installatie met de aansluiting en met de meetinrichting of de daar- toe behorende stroomtransformatoren dan wel de energietransformator(en) door middel waarvan de elektrische installatie op een net van hoge spanning wordt aangesloten, geschiedt door of vanwege de netbeheerder.
2.1.2 De omgeving van de aansluiting
2.1.2.1 De aangeslotene heeft de plicht ervoor te zorgen dat de aansluiting goed bereikbaar blijft.
2.1.2.2 De toegang tot de ruimte waarin zich de meetinrichting en de tot de aansluiting behorende apparatuur bevinden, wordt niet op een naar het oordeel van de netbeheerder ontoelaatbare wijze belemmerd.
2.1.2.3 Verzegelingen die door of vanwege de netbeheerder zijn aangebracht op de meetinrichting of op delen van de aansluiting worden niet geschonden of verbroken tenzij de netbeheerder uitdrukkelijk toestemming geeft tot het verbreken van de verzegeling.
2.1.2.4 De aangeslotene is gehouden alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden om schade aan het in het perceel aanwezige gedeelte van de aansluiting te voorkomen.
2.1.2.5 De meetinrichting en de tot de aansluiting behorende apparatuur worden niet opgesteld in vochtige ruimten, ruimten met bijtende gassen, dampen of stoffen, ruimten met ontploffingsgevaar en ruim- ten met brandgevaar.
2.1.2.6 Boven of in de onmiddellijke nabijheid van de meetinrichting komen geen water-, stoom- of soort- gelijke leidingen voor, tenzij, ter beoordeling van de netbeheerder, passende voorzieningen zijn getroffen voor de bescherming van de meetinrichting.
2.1.3 De comptabele meting
2.1.3.1 De comptabel te meten grootheden worden vastgelegd in het aansluitcontract.
2.1.3.2 Meting geschiedt met inachtneming van de Meetcode.
2.1.3.3 De plaats van de comptabele meting wordt bepaald door de netbeheerder na overleg met de aangeslotene.
2.1.3.4 De comptabele meting registreert de grootheden in het overdrachtspunt van de aansluiting.
2.1.4 De beveiliging
2.1.4.1 De beveiliging van elektrische installaties en onderdelen daarvan is selectief ten opzichte van de beveiliging die de netbeheerder in de aansluiting van de elektrische installatie of in het voedende net toepast.
2.1.4.2 Bij de dimensionering van de elektrische installatie wordt rekening gehouden met de door de netbeheerder toe te passen beveiliging.
2.1.4.3 De netbeheerder informeert de aangeslotene desgewenst en voor zover van toepassing omtrent:
a. de beveiligingsfilosofie,
b. het kortsluitvermogen,
c. de wijze van sterpuntsbehandeling,
d. de isolatiecoördinatie,
e. de netconfiguratie.
2.1.5 De elektrische installatie
2.1.5.1 Elektrische installaties bevatten geen bedrijfsmiddelen die tot terugvoeding in het net van de netbeheerder kunnen leiden, tenzij daartoe vooraf door de netbeheerder schriftelijk toestemming is verleend en aan de aanvullende voorwaarden voor productie-eenheden zoals opgenomen in 2.5of
2.5 wordt voldaan.
2.1.5.2 Alle productie-eenheden van de aangeslotene, die niet direct op het net van de netbeheerder zijn aangesloten, maar die wel parallel met dat net draaien, voldoen aan de aanvullende voorwaarden voor productie-eenheden, genoemd in 2.5 of 2.5.
2.1.5.3 Onverminderd het in of krachtens deze regeling bepaalde voldoen alle bedrijfsmiddelen en toestellen in of aangesloten op de elektrische installaties aan de op deze bedrijfsmiddelen en toestellen van toepassing zijnde normen.
2.1.5.4 De elektrische installatie is bestand tegen het door de netbeheerder ter plaatse verwachte kortsluitvermogen.
2.1.5.5 Elektrische installaties en de daarop aangesloten toestellen veroorzaken via het net van de netbeheerder geen ontoelaatbare hinder. In afwijking van het in 2.1.5.7, 2.1.5.8, 2.2.4.16 en 2.2.4.16 bepaalde kan de netbeheerder de aangeslotene aanschrijven tot het treffen van zodanige voorzieningen dat de ontoelaatbare hinder ophoudt, dan wel voor een door hem te bepalen aantal uren de aangeslotene verbieden om door hem aan te wijzen toestellen en motoren te gebruiken.
2.1.5.6 Indien de aangeslotene geen nadere contractuele afspraken heeft gemaakt met de netbeheerder daaromtrent, varieert de momentane arbeidsfactor voor de gehele elektrische installatie tussen 0,85 (inductief) en 1,0, tenzij sprake is van kortstondige afwijkingen en van perioden met zeer lage belasting.
2.1.5.7 De in een elektrische installatie opgenomen machines, toestellen, materialen en onderdelen voldoen aan de voor de handel daarin of het gebruik daarvan vastgestelde wettelijke voorschriften.
2.1.5.8 De aangeslotene toont aan dat de machines, toestellen, materialen en onderdelen in elektrische installaties of aangesloten op elektrisch installaties waarvan de elektromagnetische comptabiliteit niet is vastgelegd in een wettelijke regeling, voldoen aan de voorschriften ter zake van elektromagnetische compatibiliteit die door de netbeheerder zijn vastgesteld.
a. Voor apparatuur met een vermogen groter dan 11 kVA zijn de "Richtlijnen voor toelaatbare har- monische stromen geproduceerd door apparatuur met een vermogen groter dan 11 kVA" d.d. januari 1996 uitgegeven door EnergieNed van toepassing.
b. Voor de aansluiting van éénfasige tractievoedingen op hoogspanningsnetten is de “ Richtlijn voor harmonische stromen en netspanningsasymmetrie bij éénfasige 25 kV-voedingen” d.d. maart 1999, uitgegeven door EnergieNed van toepassing.
2. 2 Aanvullende voorwaarden voor op laagspanningsnetten aangeslotenen
2.2.1 De aansluiting
2.2.1.1 Voor de toepassing van de in 2.2.1.2 bedoelde voorschriften of bepalingen geldt dat de netbeheerder zal aangeven of het laagspanningsnet van de netbeheerder al dan niet is aangelegd volgens een systeem waarbij voldoende is verzekerd, dat de nul onder normale omstandigheden ongeveer aardpotentiaal houdt.
2.2.1.2 De netbeheerder bepaalt of het distributienet, of een gedeelte ervan, in aanmerking komt als TN- stelsel te worden gebruikt ten behoeve van de aardingsvoorziening van elektrische installaties en welke aanvullende voorwaarden daartoe op de aansluiting van toepassing zijn.
2.2.1.3 Het gebruik van objecten van de netbeheerder als aardingsvoorziening voor elektrische installaties of gedeelten daarvan is niet toegestaan, tenzij anders met de netbeheerder is overeengekomen.
2.2.1.4 Aansluitingen waar naar het oordeel van de netbeheerder geen grotere gelijktijdige schijnbare belasting dan 5,5 kVA, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde, kan worden verwacht, worden als éénfase-aansluiting uitgevoerd, tenzij de aan te sluiten elektrische installatie verbruikende toestellen of motoren bevat die ingevolge het bepaalde in 2.2.1.7, 2.2.1.8 en 2.2.1.9 op drie fasen moeten worden aangesloten, dan wel de netbeheerder om vergelijkbare technische redenen een driefasen-aansluiting verlangt.
2.2.1.5 Aansluitingen waar naar het oordeel van de netbeheerder een grotere gelijktijdige schijnbare belasting dan 5,5 kVA, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde, kan worden verwacht, worden, behoudens ontheffing van de netbeheerder, als drie- fasen-aansluiting uitgevoerd. Daarbij zorgt de aangeslotene voor een zo veel mogelijk gelijke verdeling van de belasting over de drie fasen.
2.2.1.6 Voor de bepaling van de gelijktijdige schijnbare belasting op een aansluiting wordt het schijnbare vermogen per aansluitpunt gesteld op de werkelijke waarde of, indien deze niet bekend is, op een minimum van 50 VA per lichtpunt en 200 VA per contactdoos. Een meervoudige contactdoos wordt als één contactdoos aangemerkt. Bij de bepaling van de gelijktijdige schijnbare belasting wordt rekening gehouden met de te verwachten gelijktijdigheidfactor.
2.2.1.7 Machines met een nominaal vermogen groter dan 2 kW, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde, zijn in de regel op drie fasen aangesloten.
2.2.1.8 Vermogenselektronische omzetters met een nominaal vermogen groter dan 5 kW, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde, zijn in de regel op drie fa- sen aangesloten.
2.2.1.9 Lastoestellen met een schijnbaar vermogen groter dan 2,5 kVA, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde, worden tussen twee fasen aangesloten en zijn derhalve ingericht voor een nominale spanning van 400V.
2.2.2 De omgeving van de aansluiting
2.2.2.1 In percelen waar de elektrische installatie door middel van een in de grond gelegde kabel wordt aangesloten, worden voorzieningen getroffen voor het gemakkelijk en gasbelemmerend binnenleiden van deze kabel, waaronder in ieder geval een beschermbuis waarvan de netbeheerder het materiaal en de afmetingen bepaalt, tenzij de netbeheerder uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven zulks niet noodzakelijk te achten. In het geval een leidinginvoerput wordt aangebracht, voldoet deze aan NEN 2768:1998 “ Meterkasten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen voor leidingaanleg in woningen".
2.2.2.2 In woonhuizen met individuele meting wordt voor het onderbrengen van alle tot de aansluiting en meetinrichting behorende apparatuur een kast ter beschikking gesteld, die voldoet aan de eisen, gesteld in NEN 2768:1998 “ Meterkasten en bijbehorende bouwkundige voorzieningen voor leidingaanleg in woningen”. In geval de meteropname van buitenaf kan geschieden of het overdrachtspunt van buitenaf bereikbaar is, kan de netbeheerder ten aanzien van deze kast nadere eisen stellen.
2.2.2.3 Bij andere aansluitingen dan bedoeld in 2.2.2.2 wijst de netbeheerder, na overleg met de aangeslotene de ter beschikking te stellen ruimten aan voor het onderbrengen van de tot de aansluiting en de meetinrichting behorende apparatuur. De netbeheerder stelt de eisen vast waaraan deze ruimten moeten voldoen.
2.2.2.4 De aangeslotene stelt voor de aansluiting van een tijdelijke installatie een stevige, deugdelijk afsluitbare kast of ruimte ter beschikking aan de netbeheerder, waarvan de netbeheerder de afmetingen en constructie bepaalt, voor het opstellen van de tot de aansluiting behorende apparatuur.
2.2.3 De beveiliging
2.2.3.1 Behoudens in bijzondere gevallen, ter beoordeling van de netbeheerder, bedraagt het gezamenlijke nominale vermogen van motoren in een installatie die niet van afzonderlijke of gemeenschappelijke nulspanningsbeveiliging zijn voorzien niet meer dan 10 kW, dan wel een met de netbeheerder in individuele gevallen overeengekomen hogere waarde. De netbeheerder kan in gevallen van gemeenschappelijke nulspanningsbeveiligingen verlangen dat inschakeling niet kan plaatsvinden dan nadat alle desbetreffende motoren zijn uitgeschakeld.
2.2.4 De elektrische installatie
2.2.4.1 Elektrische installaties voldoen, onverminderd het in deze regeling bepaalde, aan de vastgestelde of vast te stellen wettelijke voorschriften of bepalingen met betrekking tot elektrische installaties.
2.2.4.2 Elektrische installaties voor lage spanning voldoen, onverminderd het overigens in deze regeling bepaalde, aan:
a. NEN 1010-0:1997 “ Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties, Voorwoord en introductie”,
b. NEN 1010-1:1996 “ Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties, Onderwerp, toepassingsgebied en fundamentele uitgangspunten”,
c. NEN 1010-2:1996 “ Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties, Termen en definities”,
d. NEN 1010-3:1996 “ Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties Algemene kenmerken”,
e. NEN 1010-4:1996 “ Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties, Beschermingsregelingen” ,
f. NEN 1010-5:1996 “ Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties, Keuze en installatie van elektrisch materieel”,
g. NEN 1010-6:1997 “ Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties, Inspectie”,
h. NEN 1010-7:1996 “ Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties, Aanvullende en bijzondere bepalingen”,
i. NEN 1010-8: “ Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties, Aanvullende Nederlandse bepalingen” opgenomen in de delen NEN 1010-2, NEN 1010-4 en NEN 1010-5.
2.2.4.3 Elektrische installaties in medisch gebruikte ruimten voldoen, onverminderd het overigens in deze regeling bepaalde, aan NEN 3134:1992 “ Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties in medisch gebruikte ruimten”.
2.2.4.4 Schrikdraadinstallaties voldoen, onverminderd het overigens in deze regeling bepaalde, aan NEN 5237:1995 “ Veiligheidsbepalingen voor elektrische schrikdraadinstallaties”.
2.2.4.5 Het hoogspanningsgedeelte van neoninstallaties voldoet, onverminderd het overigens in deze regeling bepaalde, aan NEN 50107:1998 “ Veiligheidsvoorschriften voor neontoestellen en neoninstallaties met een nullastspanning van meer dan 1 kV maar niet hoger dan 10 kV”.
2.2.4.6 Elektrische installaties voor liften en roltrappen, niet vallend onder 2.2.4.1, voldoen, onverminderd het overigens in deze regeling bepaalde, aan de desbetreffende veiligheidsbepalingen die door het Nederlandse Instituut voor Lifttechniek zijn of zullen worden vastgesteld en die door het Nederlands Normalisatie Instituut zijn of zullen worden gepubliceerd.
2.2.4.7 Elektrische installaties in ruimten met gasontploffingsgevaar voldoen, onverminderd het overigens in deze regeling bepaalde, aan NEN 3410:1987 “ Veiligheidsbepalingen voor hoog- en laagspanningsinstallaties in ruimten met gasontploffingsgevaar”.
2.2.4.8 Bij aanleg van nieuwe elektrische installaties, alsmede bij uitbreiding, wijziging of vernieuwing van bestaande elektrische installaties waarbij de aansluiting dan wel de meetinrichting moet worden uitgebreid of gewijzigd, geeft de aangeslotene de netbeheerder zo spoedig mogelijk schriftelijk, op de door de netbeheerder aangegeven wijze, op:
a. zijn naam, volledige adres en telefoonnummer;
b. het volledige adres en de bestemming van het perceel, waarin of waarop de werkzaamheden zullen worden verricht;
c. de naam, het volledige adres en het telefoonnummer van xxxxxx die de werkzaamheden verricht, alsmede diens hoedanigheid (erkende installateur, gecertificeerde installateur, ander).
2.2.4.9 Indien naar het oordeel van de netbeheerder redelijke twijfel bestaat of een elektrische installatie voldoet aan de van toepassing zijnde bepalingen van de technische voorwaarden, toont de aangeslotene aan dat zijn elektrische installatie aan deze bepalingen voldoet. Wanneer de aangeslotenen in gebreke blijft is de netbeheerder bevoegd om de elektrische installatie zelf te onderzoeken of te laten onderzoeken. Indien een elektrische installatie naar het oordeel van de netbeheerder niet voldoet aan het bepaalde in deze regeling, herstelt de aangeslotene de gebreken, zo nodig onmiddellijk. De netbeheerder kan door de aangeslotene daarbij in acht te nemen aanwijzingen geven. De netbeheerder heeft echter geen verplichting om na te gaan of aan het in de regeling bepaalde is voldaan.
2.2.4.10 De netbeheerder mag een elektrische installatie of een uitbreiding van een elektrische installatie die niet voldoet aan de voorwaarden neergelegd in dit hoofdstuk als een tijdelijke installatie aanvaarden en de tijdsduur van de aansluiting daarvan bepalen. Behoudens bijzondere gevallen, bedraagt deze tijdsduur niet meer dan één jaar.
2.2.4.11 De netbeheerder kan met betrekking tot een tijdelijke installatie nadere eisen stellen.
2.2.4.12 Tussen de elektrische installatie achter een meetinrichting en de elektrische installatie achter een andere meetinrichting mag geen verbinding bestaan, tenzij de netbeheerder anders bepaalt.
2.2.4.13 De netbeheerder behoudt zich het recht voor een nieuwe elektrische installatie slechts aan te sluiten en bij uitbreiding, wijziging of vernieuwing van een bestaande elektrische installatie de transportdienst slechts dan te handhaven indien de aanleg, uitbreiding, wijziging of vernieuwing voldoet aan de van toepassing zijnde bepalingen in de technische voorwaarden.
2.2.4.14 Ten minste drie volle werkdagen voor het gereedkomen van een nieuwe elektrische installatie respectievelijk van de uitbreiding, wijziging of vernieuwing van een bestaande elektrische installatie waarbij de aansluiting dan wel de meetinrichting moet worden uitgebreid of gewijzigd, moet de aangeslotene hiervan de netbeheerder schriftelijk op de door de netbeheerder aangegeven wijze in kennis stellen.
2.2.4.15 Onverminderd het bepaalde in 2.2.4.14 worden uitbreidingen, wijzigingen of vernieuwingen van een elektrische installatie geacht gereed te zijn, indien deze geheel of gedeeltelijk is aangesloten.
2.2.4.16 De aangeslotene onderhoudt de elektrische installatie naar behoren.
2.2.4.17 Op de aansluiting worden geen spanningsveranderingen groter dan 2 % van de nominale netspanning veroorzaakt.
2. 3 Aanvullende voorwaarden voor op hoogspanningsnetten aangeslotenen
2.3.1 De omgeving van de aansluiting
2.3.1.1 Indien een elektrische installatie op een net van hoge spanning wordt aangesloten:
a. stelt de aangeslotene een locatie ter beschikking aan de netbeheerder ten behoeve van de plaatsing van een compact-station, of
b. stelt de aangeslotene een ruimte ter beschikking aan de netbeheerder ten behoeve van door de netbeheerder op te stellen apparatuur. Deze ruimte, waarvan de plaats na overleg met de aanvrager door de netbeheerder wordt vastgesteld, voldoet qua afmeting, constructie en inrichting aan de door de netbeheerder gestelde eisen. De ruimte is vanaf de openbare weg toegankelijk. De ruimte is afgesloten door een of meerdere deuren en een door een door de netbeheerder ter beschikking gesteld slot.
2.3.1.2 De ruimte waarin de meetinrichting is opgesteld, is voorzien van een doeltreffende verlichtingsinstallatie.
2.3.2 De beveiliging
2.3.2.1 De aangeslotene dient bij de netbeheerder in drievoud een staffelplan met betrekking tot de beveiligingsmiddelen in. De netbeheerder stelt na beoordeling en indien noodzakelijk na aanpassing één gewaarmerkt exemplaar aan de aangeslotene of diens installateur ter beschikking.
2.3.3 De elektrische installatie
2.3.3.1 Onverminderd het in deze regeling bepaalde voldoen hoogspanningsinstallaties aan NEN 1041:1992 “ Veiligheidsbepalingen voor hoogspanningsinstallaties”.
2.3.3.2 De hoogspanningsinstallatie is bestand tegen het ter plaatse optredende kortsluitvermogen.
2. 4 Aanvullende voorwaarden voor op laagspanningsnetten aangesloten productie-eenheden
2.4.1 De aansluiting
2.4.1.1 Het parallel schakelen dient automatisch te verlopen.
2.4.1.2 In afwijking van het bepaalde in 2.1.5.6 mag de arbeidsfactor van de productie-eenheid, eventueel in combinatie met de vermogenselektronische netkoppeling, liggen tussen 0,9 capacitief en 0,9 inductief.
2.4.1.3 De generatorinstallatie met een vermogen boven 5 kVA is in ieder geval voorzien van:
a. een meetinrichting voor de afgegeven stroom;
b. een signalering of de generator al dan niet parallel is geschakeld met het openbare net.
2.4.2 De beveiliging
2.4.2.1 De beveiligingen zijn selectief ten opzichte van de beveiligingen in het net van de netbeheerder. De netbeheerder kan verlangen dat hiervan een berekening wordt gemaakt.
2.4.2.2 De beveiliging van de generator en een vermogenselektronische omzetter met een vermogen groter dan 5 kVA zijn in ieder geval op drie fasen voorzien van:
a. een onderspanningsbeveiliging met een aanspreeksnelheid van 2 seconden bij 80% van de nominale spanning én van 0,2 seconden bij 70% van de nominale spanning;
b. een overspanningsbeveiliging met een aanspreeksnelheid van 2 seconden bij 106% van de nominale spanning;
c. een maximum-stroomtijdbeveiliging; bij een vermogenselektronische omzetter een overbelastingsbeveiliging;
d. een frequentiebeveiliging met een aanspreeksnelheid van 2 seconden bij een afwijking van 2 Hz; deze beveiliging mag éénfasig zijn;
e. een inschakelvertraging na uitschakeling: 2 minuten.
2.4.2.3 De beveiliging van een vermogenselektronische omzetter met een vermogen kleiner dan 5 kVA is in ieder geval voorzien van:
a. een onderspanningsbeveiliging met een aanspreeksnelheid van 0,1 seconde bij 80% van de nominale spanning;
b. een overspanningsbeveiliging met een aanspreeksnelheid van 0,1 seconde bij 106% van de nominale spanning;
c. een frequentiebeveiliging met een aanspreeksnelheid van 2 seconden bij een afwijking van ±2 Hz;
d. een overbelastingsbeveiliging.
De spanningsbeveiligingen zijn éénfasig uitgevoerd, tenzij de vermogenselektronische omzetter driefasig is, in welk geval zij eveneens driefasig zijn uitgevoerd.
2.4.2.4 De installatie met een synchrone generator is voorzien van een inrichting die binnen 0,2 seconden een scheiding met het openbare net bewerkstelligt in geval de netspanning daalt in één of meer fasen tot 70 % van de nominale waarde, tenzij uit een berekening van de kritische kortsluittijd een snellere uitschakeling noodzakelijk blijkt.
2.4.3 Sterpuntsbehandeling
2.4.3.1 Het sterpunt van een generator die zowel in eilandbedrijf als in parallelbedrijf kan functioneren, is deugdelijk geaard.
2.4.3.2 Maatregelen worden in ieder geval genomen in geval door harmonischen in de installatie de grootte van de nulleiderstroom in dezelfde orde als die van de fasestroom zal komen.
2.4.4 Installaties met roterende machines, direct aangesloten op het net
2.4.4.1 Bij generatorinstallaties die slechts enkele malen per dag starten, respectievelijk parallel schakelen, dient de aanloopstroom zodanig te worden beperkt dat de spanningsdaling in het openbare net - ter plaatse van de meest nabij gesitueerde aangeslotene - ten hoogste 5% bedraagt.
2.4.4.2 De generator moet een stabiel gedrag vertonen. Als een plotselinge verandering van het mechanische aandrijfkoppel optreedt, mogen geen ontoelaatbare elektrische slingeringen plaatsvinden.
2.4.4.3 De aandrijvende machine moet een rustig gedrag vertonen.
2.4.4.4 In ieder geval wanneer meer productie-eenheden op een beperkt gedeelte van het net parallel draaien, gaat de netbeheerder op basis van berekeningen na of en zo ja welke maatregelen nodig zijn teneinde de bijdrage van een draaistroommachine aan het kortsluitvermogen op het net waarop zij is aangesloten tot een minimum te beperken.
2.4.4.5 Wanneer compensatiecondensatoren worden toegepast, wordt de omvang daarvan, en het aantal stappen waarin deze worden geschakeld, in overleg met de beheerder van de productie-eenheid door de netbeheerder bepaald.
2.4.4.6 De installatie dient te zijn voorzien van een inrichting die na het wegvallen van de netspanning de installatie uitschakelt; het inschakelcommando moet met ten minste enkele minuten na terugkeer van deze spanning vertraagd worden. Installaties met een vermogen kleiner dan 5 kVA mogen direct weer worden ingeschakeld.
2.4.4.7 Generatoren voldoen ten aanzien van de productie van harmonische stromen aan de in NEN 3173:1991 “ Roterende elektrische machines - Kengegevens en eigenschappen” gestelde grenzen.
2.4.5 Installaties met vermogenselektronische netkoppelingen
2.4.5.1 Wanneer compensatiecondensatoren worden toegepast, wordt de omvang daarvan, en het aantal stappen waarin deze worden geschakeld, in overleg met de beheerder van de productie-eenheid door de netbeheerder bepaald.
2.4.5.2 Bij een piekvermogen kleiner dan 5 kVA mag, indien de netspanning buiten de gestelde grenzen genoemd in 2.4.2 komt en de omzetter zich van het elektriciteitsnet heeft vrijgeschakeld, de omzetter direct na het terugkeren van de spanning weer parallel schakelen.
2.4.5.3 Bij een piekvermogen groter dan 5 kVA mag parallelschakeling eerst enkele minuten nadat de netspanning weer aanwezig is, plaatsvinden.
2. 5 Aanvullende voorwaarden voor op hoogspanningsnetten aangesloten productie-eenheden
2.5.1 Algemeen
2.5.1.1 Laagspanningsproductie-eenheden die via een machinetransformator verbonden zijn met het hoogspanningsnet worden gerekend te zijn aangesloten op dat hoogspanningsnet.
2.5.1.2 Bij opstelling van verscheidene productie-eenheden op één locatie gelden de in deze paragraaf genoemde voorwaarden voor elke productie-eenheid afzonderlijk.
2.5.1.3 De regeling geldt voor het gedrag van de productie-eenheid in zijn totaliteit en de eigen bedrijfsinstallatie van de productie-eenheid mag daar dan ook geen beperking aan opleggen. De aan de productie-eenheid gestelde eisen worden in acht genomen bij het ontwerp van de onderdelen van de productie-eenheid, zoals:
a. de ketel
b. de aandrijfmachine
c. de generator
d. de elektrotechnische voorzieningen
e. de meet- en regeltechnische voorzieningen
f. de beveiligingsvoorzieningen
g. de automatiseringsvoorzieningen.
2.5.2 Bedrijfsmetingen
2.5.2.1 De productie-eenheden zijn voorzien van een bedrijfsmeting.
2.5.2.2 De vereiste nauwkeurigheid van alle metingen is klasse 2, tenzij anders met de netbeheerder is overeengekomen.
2.5.3 De beveiliging
2.5.3.1 De beveiligingen zijn selectief ten opzichte van de beveiligingen in het net van de netbeheerder. De producenten dragen zorg en zijn verantwoordelijk voor adequate beveiligingen van de productie- eenheden tegen zowel storingen die ontstaan in het net als extreme afwijkingen van spanning en frequentie.
2.5.3.2 De netbeheerder stelt standmeldingen en spanning- en stroommetingen ter beschikking die voor een adequate beveiliging van het productiemiddel bij storingen vanuit het net noodzakelijk zijn
2.5.3.3 De netbeheerder stelt standmeldingen ter beschikking zodat op een juiste wijze gesignaleerd kan worden of een productie-eenheid met het net is verbonden.
2.5.4 De spanningsregeling
2.5.4.1 Alle productie-eenheden met synchrone generator, waarvan de beheerder met de netbeheerder is overeengekomen dat de desbetreffende productie-eenheid bijdraagt aan de spannings- en blindvermogenshuishouding van het desbetreffende net, zijn uitgerust met een spanningsregeling die tijdens een spanningsverandering actief is of automatisch geactiveerd kan worden. De netbeheerder kan op basis van de locale situatie voor productie-eenheden beneden een bepaald vermogen een cos( φ)-regeling eisen of toestaan.
2.5.4.2 Productie-eenheden aangesloten op netten met een spanningsniveau van 50 kV en hoger, waarvan de beheerder met de netbeheerder is overeengekomen dat de desbetreffende productie-eenheid bijdraagt aan de spannings- en blindvermogenshuishouding van het desbetreffende net, kunnen bedrijf voeren met een arbeidsfactor tussen 1,0 en 0,8 (inductief) gemeten op de generatorklemmen.
2.5.4.3 Alle productie-eenheden aangesloten op netten met een spanningsniveau lager dan 50 kV, waarvan de beheerder met de netbeheerder is overeengekomen dat de desbetreffende productie-eenheid bijdraagt aan de spannings- en blindvermogenshuishouding van het desbetreffende net, kunnen bedrijf voeren met een arbeidsfactor tussen 1,0 en 0,85 (inductief) gemeten op de generatorklemmen.
2.5.4.4 Over de grenswaarden van de arbeidsfactor zoals genoemd in 2.5.4.2 en 2.5.4.3 vindt tijdig overleg plaats met de netbeheerder, zodat in overleg besloten kan worden tot afwijkende waarden, zodat ook capacitief draaien mogelijk is.
2.5.4.5 De beschikbare capaciteit aan blindvermogen op het aansluitpunt zowel voor het opnemen uit als het leveren aan het net wordt eenmalig vastgesteld.
2.5.4.6 De productie-eenheden zoals bedoeld in 2.5.4.2 en 2.5.4.3 dienen bij verlaagde netspanning de met de netbeheerder afgesproken maximale hoeveelheid blindvermogen te kunnen leveren, gedurende de volgende tijdsperioden:
Spanningsdaling | Tijdsperiode | |
Netten ≥ 110 kV | Un ≥ U ≥ 0.9 Un 0.9 Un > U ≥ 0.85 Un 0.85 Un > U ≥ 0.7 Un | Onbeperkt 15 minuten 10 seconden |
Netten < 110 kV | Un ≥ U ≥ 0.95 Un 0.95 Un > U ≥ 0.85 Un 0.85 Un > U ≥ 0.8 Un | Onbeperkt 15 minuten 10 seconden |
2.5.4.7 De spanningsstatiek van de spanningsregeling is instelbaar tussen 0 % en 10 %.
2.5.5 Sterpuntsbehandeling
2.5.5.1 De behandeling van het sterpunt van de productie-eenheid wordt bepaald door de netbeheerder in overleg met de beheerder van de productie-eenheid.
2.5.6 Kortsluitvermogen
2.5.6.1 In overleg met de netbeheerder wordt door berekeningen nagegaan of en zo ja door welke maatregelen, de bijdrage aan het kortsluitvermogen door de productie-eenheid redelijkerwijs kan worden beperkt.
2.5.7 De uitvoering van de installatie
2.5.7.1 De aandrijvende machine vertoont een rustig gedrag.
2.5.7.2 Indien de productie-eenheid niet direct is aangesloten op het net van de netbeheerder, is de bij het ontwerp aan de generator of de machinetransformator toe te kennen spanning afgestemd op de te verwachten gemiddelde bedrijfsspanning op het aansluitpunt en het gemiddelde spanningsverlies tussen de generator en het aansluitpunt. De spanningsafwijking ter plaatse van de generator is een afgeleide van de spanningsafwijking op het aansluitpunt.
2.5.7.3 Indien door de netbeheerder wordt verwacht dat de gemiddelde bedrijfsspanning in de toekomst beduidend zal wijzigen wordt hiermede bij het ontwerp van de installatie rekening gehouden.
2.5.7.4 Ten behoeve van – eventueel toekomstige – stabiliteitsberekeningen worden de volgende gegevens van generatoren bij levering overgelegd:
a. het toegekende schijnbaar vermogen,
b. de toegekende spanning,
c. de toegekende arbeidsfactor.
2.5.7.5 Bij productie-eenheden met een vermogen groter dan 2 MW wordt daarenboven de volgende informatie ter beschikking gesteld:
a. de synchrone (langs- en dwars-) impedantie (alleen bij synchrone generatoren),
b. de transiënte impedantie(s) en bijbehorende tijdconstante(n),
c. de subtransiënte impedantie(s) en bijbehorende tijdconstante(n),
d. de statorstrooi-impedantie(s),
e. regelbereik en tijdconstanten van het bekrachtigingscircuit (alleen bij synchrone generatoren),
f. het traagheidsmoment (inclusief dat van de aandrijvende machine),
g. de overdrachtsfunctie en de instelparameters van de spanningsregeling,
h. de overdrachtsfunctie en de instelparameters van de turbineregeling.
2. 6 Aanvullende voorwaarden voor op laagspanningsnetten aangesloten particuliere netten
2.6.1 De op een particulier net zoals bedoeld in 2.6, aangesloten elektrische installaties, voldoen aan de voorwaarden uit 2.1.5en 2.2.4. In deze artikelen dient dan in plaats van ‘netbeheerder’ gelezen te worden ‘beheerder van het particuliere net’.
2.6.2 Indien op een particulier net zoals bedoeld in 2.6, productie-eenheden worden aangesloten, voldoen deze aan de aanvullende voorwaarden voor de aansluiting van productie-eenheden op laagspanningsnetten, zoals genoemd in 2.5. In deze artikelen dient dan in plaats van ‘netbeheerder’ gelezen te worden ‘beheerder van het particuliere net’.
2. 7 Aanvullende voorwaarden voor op hoogspanningsnetten aangesloten particuliere netten
2.7.1 Particuliere netten, aangesloten op hoogspanningsnetten voldoen ten minste aan de voorwaarden in 2.8, voor zover van toepassing op het spanningsniveau waarop het particuliere net aangesloten is op het net van de netbeheerder. In deze artikelen dient dan in plaats van ‘de netbeheerders’ gelezen te worden ‘de beheerder van het particuliere net en de netbeheerder’.
2.7.2 Elektrische installaties aangesloten op een particulier net zoals bedoeld in 2.7, voldoen tenminste aan de voorwaarden in 2.3.3.2 en 2.3.3.2. In deze artikelen dient dan in plaats van ‘netbeheerder’ gelezen te worden ‘beheerder van het particuliere net’.
2.7.3 Productie-eenheden aangesloten op een particulier net zoals bedoeld in 2.7, voldoen afhankelijk van het spanningsniveau waarop ze worden aangesloten, aan de aanvullende voorwaarden voor de aansluiting van productie-eenheden, zoals genoemd in 2.5 en 2.5. In deze artikelen dient dan in plaats van ‘netbeheerder’ gelezen te worden ‘beheerder van het particuliere net’.
2.7.4 Aansluitingen op een particulier net zoals bedoeld in 2.7, waarop één of meer verbruikers of producenten zijn aangesloten die hun programmaverantwoordelijkheid hebben ondergebracht bij een andere partij dan waar de beheerder van het particuliere net zijn programmaverantwoordelijkheid heeft ondergebracht, voldoen tevens aan de voorwaarden uit 2.1.3.
2.7.5 Indien op een particulier net zoals bedoeld in 2.7, één of meer verbruikers of producenten zijn aangesloten die hun programmaverantwoordelijkheid hebben ondergebracht bij een andere partij dan waar de beheerder van het particuliere net zijn programmaverantwoordelijkheid heeft ondergebracht, vindt de datacollectie plaats door een netbeheerder in de zin van de Elektriciteitswet 1998.
2. 8 Aanvullende voorwaarden voor netbeheerders onderling
2.8.1 Algemeen
2.8.1.1 De paragrafen 2.1.4 en 2.1.5 zijn niet van toepassing op aangesloten netbeheerders.
2.8.1.2 De netbeheerders bepalen in onderling overleg welke documentatie aan elkaar ter beschikking wordt gesteld.
2.8.1.3 De netbeheerders bepalen in onderling overleg op welke wijze toegang tot elkanders terrein of installatie geregeld wordt.
2.8.2 Metingen ten behoeve van de blindvermogenshuishouding
2.8.2.1 Op het aansluitpunt tussen twee netten wordt blindvermogen gemeten, tenzij de betrokken netbeheerders na onderling overleg anders overeenkomen.
2.8.2.2 Indien de gekoppelde netten van verschillend spanningsniveau zijn, wordt gemeten aan de laagspanningszijde van de transformator.
2.8.3 Bedrijfsmetingen
2.8.3.1 Op het aansluitpunt van twee netten van verschillend spanningsniveau is het transformatorveld voorzien van een bedrijfsmeting.
2.8.3.2 De vereiste nauwkeurigheid van alle metingen is klasse 0,5 tenzij anders door de netbeheerders is overeengekomen. De nauwkeurigheid is betrokken op de primaire meetwaarde. De MW en Mvar metingen moeten uitgevoerd zijn met een vierleider meetsysteem met ongelijk belaste fase.
2.8.4 Beveiliging
2.8.4.1 Bij onderlinge aansluiting van netten stellen de netbeheerders na onderling overleg de toe te passen beveiligingsconcepten vast.
2.8.4.2 Het beveiligingsconcept van de transformator wordt bepaald door de beheerder van de transformator. De netbeheerders stellen elkaar de uitschakelcommando’s voor het uitschakelen van de vermogenschakelaars aan weerszijden van de transformator ter beschikking. De voor het overbrengen van deze commando’s benodigde verbindingen met toebehoren zijn eigendom van de eigenaar van de transformator.
2.8.4.3 Instellingen van de beveiligingen, het type beveiliging en de inschakelvoorwaarden worden in de aansluitovereenkomst vastgelegd.
2.8.4.4 De inschakelvoorwaarden worden vastgelegd in het aansluitcontract.
2.8.5 Sterpuntsbehandeling
2.8.5.1 De behandeling van het sterpunt en de eventuele regeling van de blusspoelinstelling wordt door de betrokken netbeheerders in onderling overleg bepaald.
2.8.6 Standmeldingen en vergrendeling
2.8.6.1 Ter voorkoming van schade ten gevolge van bedieningsfouten worden elektrische of mechanische vergrendelingen tussen scheiders en aarders en de vermogenschakelaars aangebracht.
2.8.6.2 De netbeheerders stellen elkaar op verzoek alle benodigde standmeldingen voor het realiseren van de vergrendelingen beschikbaar.
3 De transportdienst
3. 1 Het recht op transport
3.1.1 De aangeslotene heeft recht op transport van elektriciteit door heel Nederland tot een hoeveelheid ter grootte van het op de aansluiting gecontracteerde en beschikbaar gestelde vermogen.
3.1.2 Op de aansluiting stelt de netbeheerder transportcapaciteit ter beschikking in de vorm van:
a. éénfase-wisselstroom van lage spanning met een nominale frequentie van 50 Hertz en een nominale spanning van 230 volt tussen fase en nul of tussen twee fasen;
b. driefasen-wisselstroom van lage spanning met een nominale frequentie van 50 Hertz en een nominale spanning van 400 volt tussen de fasen en van 230 volt tussen fasen en nul;
c. driefasen-wisselstroom van lage spanning met een nominale frequentie van 50 Hertz en een nominale spanning van 230 volt tussen de fasen;
d. éénfase-wisselstroom van hoge spanning met een nominale frequentie van 50 Herz, waarbij de nominale spanning is bepaald op basis van artikel 2.1.1.1 of 2.1.1.2 en wordt vastgelegd in het aansluitcontract;
e. driefasen-wisselstroom van hoge spanning met een nominale frequentie van 50 Hertz, waarbij de nominale spanning is bepaald op basis van artikel 2.1.1.1 en 2.1.1.2 en wordt vastgelegd in het aansluitcontract.
3. 2 De kwaliteit van de transportdienst
3.2.1 Voor aangeslotenen, niet zijnde netbeheerders, op netten in de normale bedrijfstoestand is de kwaliteit van de geleverde transportdienst tenminste zoals vermeld in onderstaande tabel en voor het overige zoals gesteld in de norm NEN-EN 50160:1995 “ Spanningskarakteristieken in openbare elektriciteitsnetten”, alsmede de in 1999 geratificeerde amendementen daarop: prAA, prAB, prAC, met dien verstande dat voor aangeslotenen op netten met een spanningsniveau hoger dan 35 kV de in de norm genoemde waarden voor aangeslotenen op netten van 35 kV van toepassing zijn.
Kwaliteitsaspect | Criterium |
Frequentie | • 50 Hz +/- 1 % gedurende 99,5 % van enig jaar • 50 Hz + 4 % / - 6 % gedurende 100 % van de tijd |
Langzame spanningsvariatie | Voor laagspanningsnetten: • Un +/- 10 % voor 95 % van de over 10 minuten gemiddelde waarden gedurende 1 week • Un + 10 / - 15 % voor alle over 10 minuten gemiddelde waarden Voor hoogspanningsnetten: • Un +/- 10 % voor 95 % van de over 10 minuten gemiddelde waarden gedurende 1 week • Un + 10 / - 15 % voor alle over 10 minuten gemiddelde waarden Voor productie-eenheden aangesloten op een hoogspanningsnet kunnen andere waarden worden overeengekomen volgens artikel 2.5.4.6 en 5.2.2.1 |
Snelle spanningsvariatie | Voor laagspanningsnetten: • Un +/- 10 % • Plt ≤ 1 gedurende 99,5% van de week Voor hoogspanningsnetten: • Un +/- 6 % • Plt ≤ 1 gedurende 99,5% van de week |
Asymmetrie | • De inverse component van de spanning ligt tussen o en 2 % van de normale component gedurende 99,5% van de tijd. |
Harmonischen | • THD ≤ 8 % voor alle harmonischen tot en met de 40e • De relatieve spanning per harmonische is kleiner dan het in de norm genoemde percentage voor 99,5% van de over 10 minuten gemiddelde waarden. Voor harmonischen die niet vermeld zijn geldt de kleinst vermelde waarde uit de norm. |
3.2.2 De betrouwbaarheid van de geleverde transportdienst bij aangeslotenen op netten met een span- ningsniveau hoger dan 50 kV wordt mede bepaald door de toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de planning van hoogspanningsnetten, beschreven in 4.1.4.
3. 3 De bewaking van de kwaliteit van de transportdienst
3.3.1 De netbeheerder bewaakt de betrouwbaarheid van de transportdienst met behulp van een door de gezamenlijke netbeheerders onderling ontwikkeld en vastgesteld power quality monitoring-systeem. Met dit systeem worden tenminste de volgende kwaliteitskengetallen bepaald:
a. de onderbrekingsfrequentie,
b. de gemiddelde onderbrekingsduur,
c. de jaarlijkse uitvalduur.
De gezamenlijke netbeheerders bepalen onderling welke kwaliteitsaspecten aanvullend bewaakt worden.
3.3.2 De netbeheerder brengt tenminste eenmaal per jaar een verslag uit met betrekking tot de kwaliteit van de geleverde transportdienst in zijn net. Dit verslag is openbaar.
4 Voorwaarden met betrekking tot de planning
4 . 1 Lange termijn-planning
4.1.1 Voorwaarden voor verbruikers
4.1.1.1 Verbruikers, aangesloten op een spanningsniveau van 10 kV en hoger, met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld vermogen van meer dan 2 MW, stellen jaarlijks in de eerste week van de maand februari aan de netbeheerder voor de komende periode van zeven jaar vanaf het in werking treden van de regeling een zo goed mogelijke schatting van de volgende gegevens beschikbaar:
a. ontwikkeling van het maximaal af te nemen vermogen (MW/ Mvar) op jaarbasis
b. beschrijving van het patroon van het af te nemen werkzaam vermogen
c. de verwachte trendbreuken.
4.1.2 Voorwaarden voor productie-eenheden
4.1.2.1 Beheerders van productie-eenheden met een vermogen van meer dan 2 MW stellen jaarlijks in de eerste week van de maand februari aan de netbeheerder voor de komende periode van zeven jaar een zo goed mogelijke schatting van de volgende gegevens ter beschikking:
a. plaats, capaciteit, technische gegevens, operationele grenzen en regelgedrag van de afzonderlijke productie-eenheden,
b. plaats, data, technische gegevens, operationele grenzen en regelgedrag van de in bedrijf te stellen productie-eenheden,
c. plaats van te amoveren productie-eenheden en de datum van amovering,
d. een revisieplanning per productie-eenheid (aan te geven periode en duur in weken).
4.1.2.2 Beheerders van productie-eenheden, niet zijnde beschermde afnemers in de zin van de wet, waarvan de productie-eenheden zijn aangesloten op een net met een spanningsniveau van 10 kV-niveau of hoger stellen bovendien jaarlijks in de eerste week van de maand februari aan de netbeheerder een zo goed mogelijke schatting van het verwachte draaiplan per productie-eenheid in tijdsperioden van minimaal 1 week voor de komende periode van zeven jaar ter beschikking in de vorm van een aanduiding hoe de productie-eenheid zal draaien, zoals:
a. basislast;
b. middenlast;
c. pieklast;
d. niet regelbaar vermogen;
e. draaiende reserve / regeleenheid;
f. stilstaande reserve;
g. stilstand.
4.1.3 Voorwaarden voor op hoogspanningsnetten aangesloten particuliere netten
4.1.3.1 Het bepaalde in 4.1.4.1is tevens van toepassing op particuliere netten aangesloten op hoogspanningsniveau.
4.1.4 Voorwaarden voor de netbeheerders onderling
4.1.4.1 Bij gekoppelde netten stellen de desbetreffende netbeheerders jaarlijks in de maand april aan elkaar de in 4.1.4.4, 4.1.4.4 en 4.1.4.4 genoemde gegevens ter beschikking (bij parallel bedrijf voor het samenstel van de aansluitpunten).
4.1.4.2 De belastinggegevens:
a. de ontwikkeling van de wintermaxima, de zomermaxima en de dalbelasting op jaarbasis voor een periode van zeven jaar (MW/ Mvar);
b. een beschrijving van het belastingpatroon (bijvoorbeeld standaard dagcurve voor een werkdag, zaterdag en zondag);
c. de verdeling over de relevante stations (MW/ Mvar).
4.1.4.3 De productiegegevens:
a. de revisieplanning van de productie-eenheden groter dan 60 MW, die zijn aangesloten op het betreffende net;
b. het samengestelde draaiplan van de productie-eenheden, die zijn aangesloten op het betreffende net voor een periode van zeven jaar.
4.1.4.4 De netgegevens:
a. de technische gegevens en de transportcapaciteiten van de verbindingen en transformatoren van het 380/ 220/ 150/ 110 kV net;
b. opgesteld compensatievermogen;
c. invoedend kortsluitvermogen;
d. topologie en standaard schakeltoestand.
4.1.4.5 Het netontwerp van het 380/ 220 kV-net inclusief de hiermee verbonden transformatoren naar de 150/ 110 kV-netten wordt getoetst aan de hand van de volgende criteria:
a. Bij een volledig in bedrijf zijnd net moeten de door de aangeslotenen gewenste leveringen respectievelijk afnamen kunnen worden gerealiseerd onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve;
b. Bij het voor onderhoud niet beschikbaar zijn van een willekeurig circuit, dan wel een willekeurige transformator, dan wel een willekeurige productie-eenheid, dan wel een grote verbruiker, moeten de door de aangeslotenen gewenste leveringen dan wel afnamen kunnen worden gerealiseerd onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve. Hierbij hoeft alleen rekening te worden gehouden met de als gevolg van de leveringen dan wel afnamen optredende belastingen tijdens de onderhoudsperiode;
c. Bij de hoogste belasting en bij het uit bedrijf zijn van een willekeurig circuit, dan wel een willekeurige transformator, dan wel twee willekeurige productie-eenheden, dan wel een grote verbruiker, moet door een aangepaste productieverdeling of door andere (vooraf overeengekomen) maatregelen de enkelvoudige storingsreserve kunnen worden gewaarborgd.
4.1.4.6 Het netontwerp van hoogspanningsnetten met een spanningsniveau van 110 kV en 150 kV wordt getoetst aan de hand van de volgende criteria:
a. Bij een volledig in bedrijf zijnd net moeten de door de aangeslotenen gewenste leveringen dan wel afnamen kunnen worden gerealiseerd onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve. Bij een enkelvoudige storing is een onderbreking van maximaal 10 minuten met een maximale belasting van 100 MW toegestaan;
b. Bij het voor onderhoud niet beschikbaar zijn van een willekeurig circuit, dan wel willekeurige transformator, dan wel een willekeurige productie-eenheid kunnen de door de aangeslotenen gewenste leveringen dan wel afnamen worden gerealiseerd onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve. Hierbij hoeft alleen rekening te worden gehouden met de als gevolg van de leveringen dan wel afnamen optredende belastingen tijdens de onderhoudsperiode. Afwijking hiervan is toelaatbaar indien de onderbrekingsduur beperkt blijft tot 6 uur en 100 MW.
4.1.4.7 Het netontwerp van zowel het 380/ 220 kV-net als van de 110/ 150 kV-netten wordt bovendien getoetst aan de hand van het volgende criterium:
Bij alle belastingstoestanden en bij een volledig in bedrijf zijnd net kan, na uitval van een willekeurige productie-eenheid, de dan benodigde bedrijfsreserve volledig worden ingezet onder handhaving van de enkelvoudige storingsreserve.
4.1.4.8 Het netontwerp van netten met een spanningsniveau van 50 kV en lager wordt getoetst aan de criteria voor de kwaliteit van de netspanning, zoals gedefinieerd in NEN-EN 50160.
4.1.4.9 Bij het voorbereiden en realiseren van investeringen informeren netbeheerders elkaar en werken zij samen, teneinde de netten doelmatig en betrouwbaar met elkaar te verbinden.
4.1.4.10 Netbeheerders van netten van 110 kV en hoger informeren de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet omtrent de inhoud van hun tweejaarlijkse capaciteitsplannen.
4 . 2 Middellange termijn-planning
4.2.1 Voorwaarden voor alle aangeslotenen
4.2.1.1 Verbruikers en producenten met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld vermogen van meer dan 60 MW zijn verplicht om tegen vooraf met de netbeheerder overeengekomen voorwaarden een bijdrage te leveren aan het oplossen van transportbeperkingen.
4.2.2 Voorwaarden voor productie-eenheden
4.2.2.1 De in 4.1.2.1, sub d bedoelde revisieperioden worden voor het eerstvolgende jaar in overleg met de netbeheerder beoordeeld en vastgelegd en zijn daarmee maatgevend voor de middellange termijn en de dagelijkse bedrijfsvoering.
4.2.3 Voorwaarden voor op hoogspanningsnetten aangesloten particuliere netten
4.2.3.1 Het in 4.2.4 bepaalde is tevens van toepassing op particuliere netten aangesloten op hoogspanningsniveau.
4.2.4 Voorwaarden voor netbeheerders onderling
4.2.4.1 De in 4.1.4.1 genoemde gegevens worden in onderling overleg beoordeeld en vastgelegd en zijn daarmee maatgevend voor de middellange termijn en de dagelijkse bedrijfsvoering.
5 Voorwaarden met betrekking tot de bedrijfsvoering
5. 1 Voorwaarden voor alle aangeslotenen
5.1.1 Algemeen
5.1.1.1 Aangeslotenen op een hoogspanningsnet met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld vermogen van 2 MW, dan wel een hoger door de netbeheerder te bepalen vermogen, of meer leveren, eventueel via hun programmaverantwoordelijke, transportprognoses in overeenkomstig de specificaties die de netbeheerder dienaangaande heeft opgesteld en bekendgemaakt.
5.1.1.2 Ten behoeve van de aangeslotenen op laagspanningsnetten alsmede de aangeslotenen op hoogspanningsnetten met een gecontracteerd en beschikbaar gesteld vermogen kleiner dan 2 MW, dan wel een hoger door de netbeheerder te bepalen vermogen, levert de programmaverantwoordelijke op de door de netbeheerder vastgestelde verzamelpunten transportprognoses in overeenkomstig de specificaties die de netbeheerder dienaangaande heeft opgesteld en bekendgemaakt.
5.1.1.3 De in 5.1.1.1 en 5.1.1.2 bedoelde transportprognoses worden dagelijks voor de volgende dag of een afgesproken periode van opeenvolgende dagen ingeleverd en bestaan uit MW-waarden per uur en voor netbeheerders uit MW- en Mvar-waarden per uur.
5.1.1.4 Het aanleveren en wijzigen van transportprognoses geschiedt tijdig door middel van het centrale postbussysteem, conform het dan geldende en door de netbeheerder bekend gestelde tijdschema. Daarbij worden de benodigde procedures, richtlijnen, voorzorgsmaatregelen en mogelijke protocollen met betrekking tot de geautomatiseerde elektronische data-uitwisseling in acht genomen of uitgevoerd.
5.1.1.5 De netbeheerder informeert de aangeslotenen en voor zover van toepassing de programmaverantwoordelijke tijdig omtrent:
a. de te gebruiken berichtspecificaties voor de berichtenuitwisseling,
b. de geldende procedures en specificaties van het te gebruiken centraal postbussysteem voor de geautomatiseerde berichtenuitwisseling,
c. de mogelijke communicatieprotocollen voor de dagelijkse informatie-uitwisseling,
d. de specificaties waaraan de transportprognoses moeten voldoen,
e. het tijdschema waarbinnen het aanleveren en wijzigen van transportprognoses geschiedt.
5.1.1.6 De netbeheerders controleren of op basis van de ingediende transportprognoses, transportproblemen te verwachten zijn. De netbeheerders hanteren daarbij bedrijfsvoeringscriteria voor de veilig toelaatbare transporten.
5.1.1.7 In geval van koppeling tussen twee netten controleren beide betrokken netbeheerders of er transportbeperkingen te verwachten zijn.
5.1.1.8 Indien in de operationele planning (dagelijkse voorbereiding) een transportprobleem wordt geconstateerd treft de netbeheerder maatregelen om het transportprobleem op te lossen. De netbeheerder hanteert daarbij de volgende procedure:
a. De netbeheerder bepaalt de te nemen maatregelen en verifieert de effectiviteit van deze maatregelen door een (loadflow)analyse uit te voeren op de betrouwbaarheid van het transport van elektriciteit. De netbeheerder tracht het transportprobleem tegen laagste kosten op te lossen.
b. De netbeheerder stemt bij maatregelen die de netten van andere netbeheerders beïnvloeden de voorgenomen acties met de desbetreffende netbeheerders af. Indien maatregelen worden gevraagd in een net van een andere netbeheerder, dan is daarvoor instemming van de netbeheerder van het desbetreffende net nodig.
c. De netbeheerder stuurt verzoeken aan de desbetreffende aangeslotenen om meer respectievelijk minder te produceren of af te nemen (indien andere maatregelen niet afdoende zijn om het transportprobleem op te heffen) en geeft aan waar en hoe lang de gevraagde acties duren.
d. De netbeheerders maken onderling afspraken over eventuele wederzijdse ondersteuning.
e. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet coördineert indien nodig de te nemen maatregelen.
5.1.1.9 Indien in de uitvoering of de (actuele bedrijfsvoering) een probleem ontstaat, hanteren de netbeheerders in principe een zelfde procedure als genoemd in 5.1.1.8.
5.1.1.10 In geval van dreigende grootschalige storingen is de netbeheerder bevoegd om belasting af te schakelen of om opdracht te geven om meer of minder te produceren of om een aangesloten netbeheerder te verplichten de transportvraag te verminderen.
5. 2 Aanvullende voorwaarden voor producenten
5.2.1 Algemeen
5.2.1.1 De beheerders van productie-eenheden aangesloten op netten van 10 kV en hoger, melden onverwijld aan de betrokken netbeheerders wanneer een productie-eenheid groter dan 60 MW in onderhoud is, dan wel om andere redenen niet inzetbaar is.
5.2.1.2 De beheerders van productie-eenheden met een vermogen groter dan 60 MW werken mee aan de uitvoering van de in 5.5.1.1 bedoelde activiteiten
5.2.2 Spannings- en blindvermogensregeling
5.2.2.1 De netbeheerder bepaalt overeenkomstig de afspraken die de netbeheerder hierover met de beheerder van de productie-eenheid, aangesloten op of parallel draaiend aan het net, heeft gemaakt, de instelling van de spannings- en blindvermogensregeling.
5.2.3 Uit te wisselen gegevens
5.2.3.1 De beheerders van productie-eenheden aangesloten op netten van 10 kV en hoger stellen aan de netbeheerder de volgende informatie ter beschikking:
a. Netto vermogen (MW) met richting,
Bij productie-eenheden met een vermogen groter dan 2 MW dient daarenboven de volgende informatie ter beschikking te worden gesteld:
b. Blindvermogen (Mvar) met richting,
c. Standmelding (waarbij ‘in’ betekent dat één of meer generatoren van de productie-eenheid parallel met het net is of zijn).
5. 3 Aanvullende voorwaarden voor verbruikers en producenten
5.3.1 Bedrijfsvoering met de hoogspanningsinstallatie
5.3.1.1 In geval van een onverwachte onderbreking van de transportdienst die haar oorzaak vindt in de hoogspanningsinstallatie van de netbeheerder, kan zonder voorafgaande waarschuwing van de aangeslotene de levering worden hervat.
5. 4 Aanvullende voorwaarden voor op hoogspanningsnetten aangesloten particuliere netten
5.4.1 Spannings- en blindvermogenshuishouding
5.4.1.1 Het in 5.5.4 bepaalde is tevens van toepassing op particuliere netten aangesloten op hoogspanningsniveau. In deze artikelen dient dan in plaats van ‘de netbeheerders’ gelezen te worden ‘de beheerder van het particuliere net en de netbeheerder’.
5.4.2 Bij gekoppelde netten uit te wisselen gegevens
5.4.2.1 Het in 5.5.5 bepaalde is tevens van toepassing op particuliere netten aangesloten op hoogspanningsniveau. In deze artikelen dient dan in plaats van ‘de netbeheerders’ gelezen te worden ‘de beheerder van het particuliere net en de netbeheerder’.
5. 5 Aanvullende voorwaarden voor netbeheerders onderling
5.5.1 Algemeen
5.5.1.1 De netbeheerder stelt een draaiboek op en organiseert trainingen met de netbeheerders van de aan zijn net gekoppelde netten en met de beheerders van de op zijn net aangesloten productie-eenheden met een vermogen groter dan 60 MW teneinde grootschalige storingen effectief te voorkomen en te herstellen.
5.5.1.2 Het in 5.5.1.1 bedoelde draaiboek bevat tenminste de procedures, de oefeningen, de uit te wisselen informatie en de andere benodigde middelen teneinde grootschalige storingen effectief te voorkomen en te herstellen.
5.5.1.3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet coördineert de in 5.5.1.1 bedoelde activiteiten en stelt jaarlijks een evaluatie op, die tot uitdrukking brengt in welke mate maatregelen zijn getroffen teneinde grootschalige storingen effectief te voorkomen en te herstellen.
5.5.2 Bij met het landelijk hoogspanningsnet gekoppelde netten te hanteren bedrijfsvoeringscriteria
5.5.2.1 De netbeheerders hanteren enkelvoudige storingsreserve voor alle betrokken bedrijfsmiddelen met uitzondering van uitlopers, transformatoren en railsystemen in regionale netten.
5.5.2.2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beschouwt de uitval van één 380 kV of 220 kV- railsysteem in normale omstandigheden wel als een enkelvoudige storing. Er wordt geen rekening gehouden met de uitval van het laatste in een station in bedrijf zijnde railsysteem.
5.5.2.3 In verband met het bepaalde in 5.5.2.1 en 5.5.2.2 leggen de netbeheerders voor de netkoppelingselementen vooraf vast wat aanvaardbaar is met betrekking tot:
a. het maximale toegestane transport
b. de maximale toegestane spanningsafwijking ten opzichte van de nominale spanning
c. de maximale toegestane spanningsverandering
d. de tijd waarin na een enkelvoudige storing weer aan de hierboven genoemde criteria dient te worden voldaan.
5.5.2.4 In geval van dreigende grootschalige storingen heeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voorrang boven de overige netbeheerders ten aanzien van het aanspreken van producenten ten behoeve van productieverschuiving of andere beschikbare middelen.
5.5.2.5 Indien in het net van een netbeheerder zich een transportbeperking voordoet met potentieel schadelijke gevolgen voor de levering van transportdiensten in andere netten, is de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, met het oog op de bescherming van de aangeslotenen in de overige netten, bevoegd tot het loskoppelen van het landelijk hoogspanningsnet van het net van de desbetreffende netbeheerder. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan een termijn stellen, waarbinnen de desbetreffende netbeheerder de transportbeperking moet hebben opgelost.
5.5.2.6 De netbeheerders spreken met elkaar af, wie de koppelverbinding sluit. Wanneer het een aansluiting betreft op het landelijk hoogspanningsnet wordt de transformator door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet onder spanning gebracht, de gekoppelde netbeheerder schakelt parallel.
5.5.3 Transport van elektriciteit ten behoeve van de inkoop of levering van systeemdiensten
5.5.3.1 Elke netbeheerder is verantwoordelijk voor voldoende capaciteit voor het transport ten behoeve van de systeemdiensten in het eigen net.
5.5.3.2 Indien in het net van een netbeheerder zich een transportbeperking voordoet met potentieel schadelijke gevolgen voor de levering van systeemdiensten in andere netten, is de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, met het oog op de bescherming van de aangeslotenen in de overige netten, bevoegd tot het loskoppelen van het landelijk hoogspanningsnet van de het net van de desbetreffende netbeheerder. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan een termijn stellen, waarbinnen de desbetreffende netbeheerder de transportbeperking moet hebben opgelost.
5.5.3.3 Indien zich een transportbeperking voordoet in het landelijk hoogspanningsnet, zal de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maatregelen treffen om de levering van de systeemdiensten voor zoveel mogelijk aangeslotenen in andere netten te handhaven.
5.5.4 Spannings- en blindvermogenshuishouding
5.5.4.1 De netbeheerder is verantwoordelijk voor de spannings- en blindvermogenshuishouding in het eigen net.
5.5.4.2 De netbeheerders hebben onderling afspraken over het handhaven van het spanningsniveau en de blindvermogensuitwisseling op de netkoppelingen.
5.5.4.3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet coördineert de regeling van de trapstanden van de 380/ 220 kV-transformatoren voor de op de 380/ 220 kV-netten aangesloten overige netbeheerders.
5.5.4.4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet hanteert bij normaal bedrijf voor de landsgrensoverschrijdende verbindingen de UCTE-afspraak m.b.t. blindvermogensuitwisseling (cos φ = 1). Na een enkelvoudige storing mag tijdelijk blindvermogen met een afwijkende cos φ over de landsgrensoverschrijdende verbindingen worden betrokken.
5.5.5 Bij gekoppelde netten uit te wisselen gegevens
5.5.5.1 Ten behoeve van de operationele taken van de betrokken netbeheerders worden ten minste de in
5.5.5.2 en 5.5.5.3 genoemde procesgegevens uitgewisseld, voor zover van toepassing op het spanningsniveau waarop de aansluiting tussen de netten plaatsvindt.
5.5.5.2 Ten behoeve van de operationele planning en de (dagelijkse bedrijfsvoering) aanvullend op de transportprognoses die door de netbeheerders onderling op de aansluitpunten worden uitgewisseld conform 5.1:
a. de transportprognoses van alle productie-eenheden groter dan 60 MW (incl. wijzigingen, op uurbasis),
b. Σproductie in het deelnet (op uurbasis),
c. de belasting per deelnet (op uurbasis),
d. de belastingverdeelfactoren voor de stationsbelastingen (op uurbasis),
e. de cos( φ) van de belasting,
f. schakelsituatie net (status), inclusief aansluitpunten tussen deelnetten (op uurbasis).
5.5.5.3 Ten behoeve van de uitvoering on line (actuele bedrijfsvoering):
a. Σproductie in het deelnet,
b. productie van alle productie-eenheden groter dan 60 MW,
c. schakelsituatie net (status), belasting en spanningen op: aansluitpunten met het bovenliggende net, belangrijke maascircuits en aansluitpunten tussen deelnetten.
5.5.5.4 De netbeheerders stellen aan elkaar op verzoek de navolgende bedrijfsmetingen in het transformatorveld ter beschikking:
a. 1* Ug gekoppelde spanning primaire zijde
b. 1* If fasestroom, primaire zijde
c. MW primaire zijde met richting
d. Mvar primaire zijde met richting
e. MW secundaire zijde met richting
f. Mvar secundaire zijde met richting
g. MW tertiaire zijde met richting
h. Mvar tertiaire zijde met richting.
5.5.5.5 Bij koppeling op gelijk spanningsniveau stellen de betrokken netbeheerders elkaar op verzoek de stationsspanning ter beschikking.
5. 6 Buitenlandtransporten (reeds vastgesteld bij besluit van 12 november 1999, nr. 99-005)
5.6.1
a. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt jaarlijks voor 15 november de verwachte veilig beschikbare landgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor elektriciteit voor het volgende kalenderjaar op uurbasis kenbaar aan marktpartijen.
b. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt de methode volgens welke de onder
a. genoemde veilig beschikbare landgrensoverschrijdende transportcapaciteit wordt bepaald, openbaar.
c. De directeur DTe kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verzoeken de onder
b. genoemde methode integraal als onderdeel van de Netcode op te nemen.
d. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt eventuele wijzigingen van de onder
a. genoemde veilig beschikbare landgrensoverschrijdende transportcapaciteit zo spoedig mogelijk openbaar.
5.6.2
a. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet reserveert op de landgrensoverschrijdende verbindingen de benodigde ruimte voor noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten.
b. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt jaarlijks voor 15 november openbaar wat de grootte van de onder a. genoemde reservering voor het volgende kalenderjaar bedraagt.
c. De directeur DTe kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verzoeken om de onder b. genoemde reservering als onderdeel van de Netcode op te nemen.
5.6.3
a. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is gehouden om jaarlijks voor 1 juni na overleg met relevante marktpartijen een voorstel voor de methode voor het contracteren en toewijzen van de veilig beschikbare landgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor het daarop volgende kalenderjaar ter vaststelling voor te leggen aan de directeur DTe.
b. Het onder a. bedoelde voorstel maakt na vaststelling door de directeur DTe deel uit van de technische voorwaarden ex artikel 26 Elektriciteitswet 1998.
c. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt de methode als bedoeld onder a. zo spoedig mogelijk nadat de directeur DTe deze heeft vastgesteld en de vaststelling heeft bekendgemaakt, openbaar.
5.6.4 Voor transport van elektriciteit over de landgrensoverschrijdende elektriciteitstransportverbindingen in het jaar 2000 worden voor de methode voor het contracteren en toewijzen van de veilig beschikbare landgrensoverschrijdende transportcapaciteit de volgende categorieën transporten onderscheiden:
a. transporten voortkomend uit de importverplichtingen van de N.V. Sep krachtens overeenkomsten als bedoeld in artikel 35 van de Elektriciteitswet 1989 en alleen voorzover die overeenkomsten voor het tijdstip van intrekking van die wet krachtens artikel 35 van die wet door de Minister van Economische Zaken zijn goedgekeurd en alleen voorzover krachtens die overeenkomsten elektriciteit moet worden afgenomen of betaald, hierna te noemen ‘Sep- transporten’.
b. jaartransporten, te weten transporten met een looptijd van 1 januari tot en met 31 december, waarbij de volgende tijdsperioden worden onderscheiden:
– transporten gedurende werkdag-daguren, te weten transporten gedurende bovengenoemde looptijd met een vast volume gedurende alle uren op maandagen, dinsdagen, woensdagen, donderdagen en vrijdagen, met uitzondering van nieuwjaarsdag, tweede paasdag, koninginnedag, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, eerste kerstdag en tweede kerstdag, van
7.00 uur tot 23.00 uur en op de overige uren een volume gelijk aan nul.
– transporten gedurende weekend-daguren, te weten transporten gedurende bovengenoemde looptijd met een vast volume gedurende alle uren op zaterdagen en zondagen en nieuwjaarsdag, tweede paasdag, koninginnedag, hemelvaartsdag. tweede pinksterdag, eerste kerstdag en tweede kerstdag van 7.00 uur tot 23.00 uur en op de overige uren een volume gelijk aan nul.
– transporten gedurende nachturen, te weten transporten gedurende bovengenoemde looptijd met een vast volume gedurende alle uren op alle dagen van 23.00 uur tot 7.00 uur de daaropvolgende dag en op de overige uren een volume gelijk aan nul.
c. spotmarkttransporten, met een looptijd van tenminste één klokuur en maximaal één kalenderdag.
5.6.5
a. Aanvragen voor Sep-transporten als bedoeld onder 5.6.4 sub a. voor het jaar 2000 kunnen bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden ingediend. De aanvragen dienen voor 19 november 1999 18.00 uur door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te zijn ontvangen.
b. In de onder a. genoemde aanvragen dient de gevraagde capaciteit gespecificeerd te worden naar transporten gedurende de onder 5.6.4 sub b. genoemde tijdsperioden, te weten werkdag- daguren, weekend-daguren en nachturen, waarbij de gevraagde capaciteit gedurende het hele jaar voor elk van de genoemde tijdsperiode een vast volume dient te omvatten.
c. De onder a. genoemde aanvragen worden alleen in behandeling genomen indien de onder 5.6.4 sub a. bedoelde overeenkomsten die betrekking hebben op de aanvraag en de daarbij behorende goedkeuring van de Minister van Economische Zaken, bij de aanvraag voor transportcapaciteit aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden overlegd.
d. De toewijzing van transportcapaciteit voor de onder 5.6.4 sub a. genoemde Sep-transporten wordt geëffectueerd op het moment dat de aanvrager een schriftelijke overeenkomst dienaangaande met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is aangegaan, hieronder te noemen: het transportcontract.
e. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zendt zo spoedig mogelijk na toewijzing van transportcapaciteit aan de onder a. genoemde aanvragen een afschrift van de onder a. genoemde aanvragen, alsmede van de onder c. genoemde overeenkomsten en goedkeuring van de Minister van Economische Zaken, alsmede van de onder d. genoemde transportcontracten aan de directeur DTe.
5.6.6
a. Aanvragen voor jaartransporten voor het jaar 2000 als bedoeld onder 5.6.4 sub b. kunnen bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden ingediend. De aanvragen dienen tussen 1 oktober 1999 0.00 uur en 19 november 1999 18.00 uur door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te zijn ontvangen en dienen aan te geven voor welke onder 5.6.4 sub
b. genoemde tijdsperioden, te weten werkdag-daguren, weekend-daguren en nachturen, welke hoeveelheid transportcapaciteit wordt aangevraagd.
b. De onder a. genoemde aanvragen worden alleen in behandeling genomen indien de leveringsovereenkomst(en) die betrekking hebben op de aanvraag, bij de aanvraag voor transportcapaciteit aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden overlegd.
c. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zal de transportcapaciteit aan de aanvragen toewijzen conform de procedure van artikel 5.6.7.
d. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt de aanvragers voor 1 december 1999 ervan op de hoogte welke hoeveelheid transportcapaciteit aan de aanvraag is toegewezen.
e. De toewijzing van transportcapaciteit voor de onder 5.6.4 sub b. genoemde jaartransporten wordt geëffectueerd op het moment dat de aanvrager een schriftelijke overeenkomst dienaangaande met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is aangegaan, hieronder te noemen: het transportcontract.
5.6.7 Bij de methode voor het contracteren en toewijzen van de beschikbare landgrensoverschrijdende transportcapaciteit voor het jaar 2000 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
a. Ten hoogste 2300 MW van de beschikbare transportcapaciteit ten behoeve van import komt ter beschikking van de transporten genoemd in 5.6.4 sub a en b.
b. Voor de in 5.6.4 sub c genoemde spotmarkttransporten is beschikbaar de veilig beschikbare transportcapaciteit als bedoeld in 5.6.1 verminderd met de in 5.6.2 genoemde reservering ten behoeve van onderlinge hulp en bijstand en verminderd met de toegewezen onder a. genoemde capaciteit voor Sep-transporten en jaartransporten, voor zover deze conform artikel 5.6.11 genomineerd zijn.
c. De onder a. genoemde transportcapaciteit voor import wordt over de verzoekers verdeeld volgens de volgende procedure:
i. als eerste wordt importcapaciteit toegewezen aan de Sep-transporten als bedoeld in 5.6.4 sub a, met inachtneming van het gestelde onder 5.6.5.
ii. de onder a. genoemde capaciteit verminderd met de aan Sep-transporten toegewezen
capaciteit, komt beschikbaar voor de jaartransporten als bedoeld in 5.6.4 sub b, met inachtneming van het gestelde onder 5.6.6.
iii. de onder ii. genoemde capaciteit wordt afzonderlijk verdeeld over de aanvragen voor
transporten in de verschillende onder 5.6.4 sub b genoemde tijdsperioden, te weten: werkdag- daguren, weekend-daguren en nachturen.
iv. Wanneer de capaciteit in een onder iii. genoemde onderscheiden tijdsperiode onvoldoende is
om alle aanvragen voor jaartransporten in die tijdsperiode te honoreren, worden de aanvragen op basis van het onder v tot en met viii bepaalde naar evenredigheid verminderd en toegewezen. Deze toewijzing dient evenwel zodanig te geschieden dat alle beschikbare capaciteit voor jaartransporten in die tijdsperiode benut wordt.
v. De evenredige toewijzing van transportcapaciteit vindt per tijdsperiode plaats op basis van de gemaximeerde waarden van de aanvragen.
vi. De gemaximeerde waarde wordt per aanvrager bepaald. Daarvoor worden alle aanvragen van dezelfde rechtspersoon voor transportcapaciteit in een bepaalde tijdsperiode bij elkaar opgeteld en wordt volgens het hieronder in vii en viii gestelde de gemaximeerde waarde bepaald.
vii. Indien de onder vi. genoemde som van de aanvragen van een rechtspersoon groter is dan de onder ii genoemde beschikbare transportcapaciteit voor jaartransporten in die tijdsperiode, wordt de gemaximeerde waarde van de aanvragen van die rechtspersoon gelijk gesteld aan de onder ii genoemde beschikbare transportcapaciteit voor jaartransporten in die tijdsperiode.
viii. Indien de onder vi. genoemde som van de aanvragen van een rechtspersoon kleiner is dan of gelijk is aan de onder ii genoemde beschikbare transportcapaciteit voor jaartransporten in die tijdsperiode, is de gemaximeerde waarde van de aanvragen van die rechtspersoon gelijk aan de onder vi. genoemde som van de aanvragen van een rechtspersoon.
d. De onder b. genoemde capaciteit wordt toegewezen aan de Amsterdam Power Exchange N.V., die deze capaciteit integraal ter beschikking dient te stellen aan partijen die op de day ahead markt van de Amsterdam Power Exchange N.V. willen handelen.
e. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet maakt dagelijks voor 10.00 uur de onder b. genoemde capaciteit voor spotmarkttransporten voor de volgende dag, op uurbasis vastgesteld, aan marktpartijen bekend.
f. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningnet maakt dagelijks schattingen van de beschikbare capaciteit voor spotmarkttransporten als genoemd onder b. op uurbasis bekend voor een periode van 30 dagen daaropvolgend.
g. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de Amsterdam Power Exchange N.V. dienen een overeenkomst aan te gaan om te verzekeren dat deze partijen hun uit deze voorwaarden voortvloeiende verplichtingen kunnen nakomen.
5.6.8 Verzoeken voor transit worden beschouwd en behandeld als een verzoek voor import en een verzoek voor export, met dien verstande dat de toegewezen capaciteit voor de import gelijk is aan die voor de export.
5.6.9 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet toetst of verzoeken voor import, export en transit gehonoreerd kunnen worden op basis van bepalingen uit de wet, in het bijzonder ingevolge de artikelen 24, 24a en 30 Elektriciteitswet 1998, en het bepaalde dat in de technische voorwaarden ex artikel 26 Elektriciteitswet 1998 is vastgelegd.
5.6.10 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stemt de programma’s voor import, export en transit af met de relevante buitenlandse netbeheerders. De marktpartijen zijn zelf verantwoordelijk voor het contracteren van transportcapaciteit bij de buitenlandse netbeheerders.
5.6.11
a. Dagelijks geeft iedere marktpartij met een transportcontract als bedoeld in 5.6.5 sub d. en 5.6.6 sub e. (eventueel via zijn programmaverantwoordelijke) aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor 9.30 uur op of, en zo ja voor welk deel van de genoemde transportcontracten men gebruik wil maken voor de volgende dag (hieronder te noemen: de nominatie).
b. Toegewezen transportcapaciteit die niet conform het onder a. gestelde is genomineerd, wordt geacht niet te worden benut en komt beschikbaar voor spotmarkttransporten.
c. De als gevolg van de nominatie vrijkomende transportcapaciteit op de landgrensoverschrijdende verbindingen wordt door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beschikbaar gesteld voor spotmarkttransporten.
d. Elk recht van partijen met toegewezen transporten in de onder 5.6.4 sub a en b genoemde categorieën op de vrijkomende transportcapaciteit ten gevolge van het onder b. en c. gestelde, vervalt na het moment van nominatie.
5.6.12 Indien er in het jaar 2000 onvoorziene transportbeperkingen optreden waardoor de beschikbare veilige transportcapaciteit vermindert, handelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet als volgt:
a. de onder 5.6.7 sub b. genoemde beschikbare capaciteit voor spotmarkttransporten kan tot 10.00 uur op de dag voorafgaand aan fysieke levering verminderd worden.
b. wanneer de onder a. genoemde beschikbare capaciteit voor spotmarkttransporten tot nul gereduceerd is, maar de transportbeperkingen een verdere reductie van de beschikbare veilige transportcapaciteit vereisen, dienen de Sep-transporten en jaartransporten, als genoemd in 5.6.4 sub a en b. en toegewezen conform de procedure van artikel 5.6.7 sub c., naar evenredigheid verminderd te worden.
c. wanneer de onder 5.6.7 sub b. genoemde beschikbare capaciteit voor spotmarkttransporten reeds aan marktpartijen is bekendgemaakt conform het gestelde in artikel 5.6.7 sub e., dienen bij een noodzakelijke vermindering van de beschikbare transportcapaciteit als eerste de Sep- transporten en jaartransporten, als genoemd in 5.6.4 sub a en b. en toegewezen conform de procedure van artikel 5.6.7 sub c., naar evenredigheid verminderd te worden.
5.6.13 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is gerechtigd af te wijken van de bovenstaande procedure indien de maatregelen die in verband met de millenniumovergang worden getroffen, dat noodzakelijk maken.
5.6.14 Op de transporten op de landgrensoverschrijdende verbindingen zijn artikel 5.1.1.8 tot en met 5.1.1.13 van de Netcode en artikel 2.2.3 van de Systeemcode van toepassing.
6 Bijzondere bepalingen
6 . 1 Onvoorzien
6.1.1 Indien er zich situaties voordoen die niet zijn voorzien in de bepalingen van deze regeling, bepaalt de netbeheerder welke maatregelen nodig zijn, rekening houdend met de technische hoedanigheden van de installatie van de desbetreffende aangeslotene en de belangen van alle aangeslotenen.
6 . 2 Afwijkingen
6.2.1 In individuele gevallen waarin deze regeling tot kennelijk onaanvaardbare resultaten leidt, kan de netbeheerder besluiten om van een of meer bepalingen af te wijken.
6.2.2 Het in 6.2.1genoemde besluit dient door de netbeheerder binnen 5 werkdagen gemeld te worden bij de directeur DTe onder overlegging van een schriftelijke verklaring van de noodzaak tot afwijking.
6.2.3 De Directeur van de Dienst kan met terugwerkende kracht de afwijking, volgens het in 6.2.1 genoemde besluit, teniet doen.
6 . 3 Overgangs- en slotbepalingen
6.3.1 In gevallen waarin aan een of meer bepalingen van deze regeling op het tijdstip van inwerkingtreding ervan niet wordt voldaan, en de netbeheerder daardoor zijn wettelijke taken niet kan uitvoeren, treedt de netbeheerder met de betrokkene, of treden de gezamenlijke netbeheerders onderling, in overleg teneinde vast te stellen welke aanpassingen noodzakelijk zijn en binnen welke termijn deze dienen te zijn doorgevoerd.
6.3.2 Bij renovaties en modificaties van bestaande aansluitingen, installaties of productie-eenheden zal door de netbeheerder na overleg met de aangeslotene worden vastgesteld in hoeverre zoveel als technisch en economisch mogelijk aan deze regeling kan worden voldaan.
6.3.3 Voor zover in deze code wordt verwezen naar technische normen geldt dat indien een nieuwe versie daarvan wordt vastgesteld die nieuwe norm geldt. Indien deze norm wordt neergelegd in een wettelijke regeling dan wordt deze toegepast zodra deze van kracht wordt.
6.3.4 Deze regeling wordt aangehaald als: “ NetCode” .
II. Systeemcode
Voorwaarden als bedoeld in artikel 26, lid 1, sub c van de Elektriciteitswet 1998
Vastgesteld door de directeur DTe
bij besluit van 12 april 2000, nummer 00-011 en
bij besluit van 12 november 1999, nummer 99-005
1 Werkingssfeer en definities
1. 1 Werkingssfeer
1.1.1 Paragraaf 2.1 is van toepassing ten aanzien van de wijze waarop de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet enerzijds en aangeslotenen en de overige netbeheerders anderzijds zich gedra- gen met betrekking tot de systeemdiensten die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uitvoert om het transport van elektriciteit over alle netten op een veilige en doelmatige wijze te waarborgen.
1.1.2 Paragraaf 2.2 is van toepassing ten aanzien van de wijze waarop de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet enerzijds en aangeslotenen en de overige netbeheerders anderzijds zich gedra- gen met betrekking tot de systeemdiensten die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uitvoert om de energiebalans op alle netten te handhaven.
1.1.3 Paragraaf 2.3 is van toepassing ten aanzien van de wijze waarop de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet enerzijds en aangeslotenen en de overige netbeheerders anderzijds zich gedragen met betrekking tot de systeemdiensten die de netbeheerder van het landelijk hoogspan- ningsnet uitvoert om grootschalige storingen van het transport van elektriciteit op te lossen.
1.1.4 Hoofdstuk 3 is van toepassing ten aanzien van de wijze waarop de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet enerzijds en aangeslotenen en de overige netbeheerders anderzijds zich gedra- gen met betrekking tot programma-verantwoordelijkheid.
1. 2 Definities
1.2.1 De in deze regeling gebruikte begrippen die ook in de Wet worden gebruikt, hebben de betekenis die daaraan in de Wet is toegekend.
1.2.2 Van de overige in deze regeling gebruikte begrippen is de betekenis vastgelegd in een door de gezamenlijke netbeheerders opgestelde en centraal beheerde begrippenlijst.
2 De systeemdiensten
2. 1 Veiligheid en doelmatigheid van het transport van elektriciteit
2.1.1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bevordert dat een enkelvoudige storing in het elektriciteitsvoorzieningsysteem zich niet uitbreidt tot een grootschalige storing, dan wel leidt tot een totale uitval (black-out) van dat systeem.
2.1.2 Voor productie-eenheden met een nominaal vermogen groter dan 5 MW en aangesloten op netten met een spanning groter dan of gelijk aan 1 kV gelden de technische eisen die:
a. met betrekking tot de primaire regeling zijn neergelegd in de artikelen 2.1.3 tot en met 2.1.12;
b. met betrekking tot de robuustheid van de productie-eenheid zijn neergelegd in de artikelen 2.1.13 tot en met 2.1.17;
c. met betrekking tot de toetsing en beproeving zijn neergelegd in de artikelen 2.1.18 tot en met 2.1.26.
2.1.3 Van deelname aan de primaire regeling zijn uitgezonderd productie-eenheden die uitsluitend afhankelijk zijn van een of meer niet regelbare energiebronnen.
2.1.4 Indien een productie-eenheid geïntegreerd is in een industrieel productieproces, met dien verstande dat het afgegeven vermogen niet kan worden gewijzigd zonder verstoring van het productieproces, is het toegestaan om de primaire reactie te relateren aan het in de aansluitingen resulterende vermo- gen.
2.1.5 De primaire reactie dient:
a. automatisch plaats te vinden,
b. te voldoen aan de karakteristieken die zijn opgenomen in bijlage 1,
c. na activering gedurende ten minste 15 minuten gehandhaafd te blijven.
2.1.6 Indien ten gevolge van een frequentieverstoring het volledige primaire reservevermogen gevraagd wordt, moet deze binnen 30 seconden na het begin van de frequentieverstoring gerealiseerd zijn (bijlage 2).
2.1.7 Indien de gevraagde primaire bijdrage tussen 50% en 100% van de primaire reserve bedraagt, moet deze binnen een evenredige tijd tussen 15 en 30 seconden na het begin van de frequentieverstoring gerealiseerd zijn (bijlage 2).
2.1.8 Indien de gevraagde primaire bijdrage 50% of minder van de primaire reserve bedraagt, moet deze binnen 15 seconden na het begin van de frequentieverstoring gerealiseerd zijn (bijlage 2).
2.1.9 Een frequentieverstoring is gelijk aan de afwijking ten opzichte van de richtfrequentie.
2.1.10 Een dode band voor een productie-eenheid met Pn > 60 MW is uitsluitend toegestaan indien deze dode band gecompenseerd wordt door andere productie-eenheden van de desbetreffende aangeslotene.
2.1.11 De primaire reserve wordt per categorie van productie-eenheden vastgesteld door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet volgens artikel 2.2.20 en bedraagt maximaal 3% van het nominale vermogen voor productie-eenheden uit categorie 1, genoemd in bijlage 1 en maximaal 5% van het nominale vermogen voor productie-eenheden uit categorie 2, genoemd in bijlage 1.
2.1.12 De productie-eenheden moeten in staat zijn om aan alle technische eisen met betrekking tot de primaire regeling te voldoen bij de maximale waarden van de primaire reserve die in 2.1.11 zijn genoemd.
2.1.13 Een productie-eenheid moet in staat zijn om overeenkomstig de vier gebieden die in bijlage 3 zijn gedefinieerd voor productie-eenheden die zijn aangesloten op netten met een nominale spanning lager dan 110 kV onderscheidenlijk productie-eenheden die zijn aangesloten op netten met een nominale spanning hoger dan of gelijk aan 110 kV:
a. nominaal vermogen te leveren gedurende een onbeperkte tijd;
b. nominaal vermogen te leveren gedurende 15 minuten, vervolgens in parallelbedrijf te gaan gedurende onbeperkte tijd;
c. tenzij de productie-eenheid ingevolge onderdeel b reeds in uitsluitend parallelbedrijf is gegaan, 90% van nominaal vermogen te leveren gedurende 10 seconden en vervolgens in parallelbedrijf te gaan gedurende onbeperkte tijd;
d. parallel aan het net in bedrijf te blijven.
2.1.14 Een productie-eenheid moet in staat zijn om in de in bijlage 3 gedefinieerde gebieden het blindvermogen te leveren die overeenkomstig het bepaalde in de NetCode met de netbeheerder op wiens net die productie-eenheid is aangesloten, is overeengekomen.
2.1.15 Indien een productie-eenheid uitgerust is met meerdere generatoren die invoeden op netten met verschillende spanningsniveaus gelden de eisen die van toepassing zijn voor het hoogste span- ningsniveau waarop de productie-eenheid invoedt.
2.1.16 In geval van kortsluitingen in een net geldt:
a. Voor productie-eenheden die zijn gekoppeld aan netten met een nominale spanning lager dan 110 kV, is ontkoppeling toegestaan bij een spanningsdip, waarbij de restspanning een waarde heeft tussen 0,8 Un en 0,7 Un, na 300 ms. Indien de restspanning een waarde heeft < 0,7 Un mag ontkoppeld worden na 300 ms of na 90% van de kritische kortsluittijd (KKT) indien 300 ms
> 0.9 KKT.
b. Voor productie-eenheden die zijn gekoppeld aan netten met een nominale spanning van 110 kV en hoger is ontkoppeling toegestaan bij een spanningsdip, waarbij de restspanning een waarde heeft < 0,7 Un, na 300 ms of na 90% van de kritische kortsluittijd (KKT) indien 300 ms > 0.9 KKT.
c. Indien een productie-eenheid door een kortsluiting in het net van het net gescheiden wordt, dient de productie-eenheid binnen 30 minuten nadat de kortsluiting opgeheven is, stabiel bedrijf te kunnen voeren parallel aan het net met alle generatoren in bedrijf. Dit geldt niet indien het we- derkeren van de netspanning langer duurt dan één uur.
2.1.17 Indien de in 2.1.16, onderdeel c genoemde periode van 30 minuten technisch niet mogelijk is, dient desbetreffende producent dit aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet toe te lichten. Tevens dient vermeld te worden aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet binnen welke tijd het in 2.1.16, onderdeel c genoemde stabiel bedrijf in dat geval mogelijk is.
2.1.18 Indien het feitelijke gedrag van een productie-eenheid met een nominaal vermogen groter dan 5 MW tijdens een storingssituatie daartoe aanleiding geeft, kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan de betrokken aangeslotene verzoeken aan te tonen dat de productie-eenheid voldoet aan de in 2.1.3 tot en met 2.1.17 neergelegde technische eisen.
2.1.19 Indien een verzoek als bedoeld in 2.1.18 is gedaan, moet binnen twee maanden daarna zijn aangetoond dat de productie-eenheid voldoet aan de in 2.1.3 tot en met 2.1.17 neergelegde technische eisen.
2.1.20 Op verzoek van de aangeslotene kan de landelijk netbeheerder een langere termijn vaststellen dan de in 2.1.19 genoemde termijn en kan hij de in 2.1.19 genoemde termijn of de met toepassing van dit artikel vastgestelde langere termijn verlengen.
2.1.21 De aangeslotene met een productie-eenheid met een nominaal vermogen groter dan 60 MW toont voorafgaand aan de aansluiting van die productie-eenheid en voorts telkens wanneer het primaire- regelgedrag van een productie-eenheid een wijziging ondergaat, door middel van beproeving ten genoege van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan dat de productie-eenheid voldoet aan de in 2.1.3 tot en met 2.1.12 neergelegde technische eisen.
2.1.22 De beproeving, bedoeld in 2.1.21, wordt telkens na een periode van 8 jaar na de laatste beproeving herhaald.
2.1.23 De aangeslotene met een productie-eenheid die is aangesloten op een net met een nominale spanning groter dan of gelijk aan 110 kV toont voorafgaand aan de aansluiting en voorts telkens wanneer de eigen bedrijfsinstallatie van een productie-eenheid een belangrijke wijziging ondergaat door middel van beproeving ten genoege van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan dat de productie-eenheid voldoet aan de in 2.1.13 tot en met 2.1.17 neergelegde technische eisen.
2.1.24 De beproevingen, de wijze van uitvoering daarvan alsmede de wijze van rapporteren over en de beoordeling door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet van de beproevingen zijn beschreven in bijlage 4.
2.1.25 Indien uit de beproevingsresultaten blijkt dat een productie-eenheid niet aan de eisen voldoet, ver- plicht de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de aangeslotene om maatregelen te ne- men. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt, na de aangeslotene daarover te hebben gehoord, een termijn voor het uitvoeren van de maatregelen vast. Nadat de maatregelen genomen zijn, wordt de beproeving herhaald.
2.1.26 De in de artikelen 2.1.21tot en met 2.1.25 bedoelde beproevingen worden uitgevoerd door en op kosten van de aangeslotene.
2. 2 Handhaven van de energiebalans
2.2.1 Een samenvatting van de relevante UCTE afspraken waarnaar in deze paragraaf verwezen wordt en eventuele wijzigingen daarop zullen door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet openbaar gemaakt worden door middel van publicatie op de internetpagina van TenneT (xxx.xxxxxx.xxx). Tevens zal aan ieder op diens verzoek een kopie toegezonden worden.
2.2.2 De in 2.2.1 genoemde UCTE afspraken zullen door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet niet toegepast worden indien deze er toe leiden dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de taken als genoemd in artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 en de voorwaarden als bedoeld in artikel 26e van de Elektriciteitswet 1998 niet (meer) kan ui tvoeren.
2.2.3 Met de hem ter beschikking staande middelen bewaakt, handhaaft dan wel herstelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op elk moment het evenwicht tussen aanbod en vraag van elektrisch vermogen in Nederland.
2.2.4 In geval van storingen herstelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de uitwisseling met het buitenland met inachtneming van de in UCTE-verband vastgestelde tijdsperiode.
2.2.5 In geval van onbalans tussen vraag en aanbod in Nederland neemt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, na automatische activering van de primaire reserve, maatregelen volgens onderstaande volgorde:
a. hij activeert het hem ter beschikking staande secundaire reservevermogen;
b. indien naar zijn oordeel het beslag op het hem ter beschikking staande secundaire reservevermogen daartoe aanleiding geeft, maakt hij ten behoeve van het herstel van de n-1- reserve gebruik van geëigend vermogen, indien en voor zover dit op de markt wordt aangeboden; de andere netbeheerders en programma-verantwoordelijken wordt onverwijld bericht dat deze situatie is ontstaan;
c. indien de onder a. en b. genoemde maatregelen niet tot herstel van de balans leiden en naar zijn oordeel een verstoorde bedrijfstoestand ontstaat of dreigt te ontstaan, draagt hij producenten met productie-eenheden die zijn aangesloten op het landelijk hoogspanningsnet, dan wel aan een of meer andere netbeheerders op wier netten productie-eenheden zijn aangesloten, op om productie-eenheden met een vermogen dat groter is dan 60 MW, waarvan het vermogen niet op de markt wordt aangeboden, op te (doen) regelen of in bedrijf te (doen) nemen, een en ander met inachtneming van het bepaalde in 2.2.6 tot en met 2.2.12.
d. indien de onder a. tot en met c. genoemde maatregelen niet tot herstel van de balans leiden, schakelt hij belasting af dan wel draagt hij een of meer andere netbeheerders op om belasting af te schakelen, een en ander met inachtneming van het bepaalde in 2.2.13 tot en met 2.2.19.
2.2.6 Het is de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet niet toegestaan de hem in 2.2.5, onderdeel c, gegeven bevoegdheid aan te wenden tot het herstel van de n-1-reserve, als bedoeld in 2.2.5, onderdeel b.
2.2.7 Ten behoeve van het bepaalde in 2.2.5, onderdeel c, beschikken de netbeheerders over actuele bedrijfsinformatie van op hun net aangesloten productie-eenheden met een vermogen dat groter is dan 60 MW.
2.2.8 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet geeft een opdracht als bedoeld in 2.2.5, onderdeel c, telefonisch.
2.2.9 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kondigt de opdracht tevoren aan en verstrekt daarbij een toelichting.
2.2.10 Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de opdracht niet tevoren kan aankondigen, licht hij de opdracht en de reden voor het achterwege laten van een voorafgaande aankondiging achteraf alsnog toe.
2.2.11 De opregeling onderscheidenlijk inbedrijfname dient binnen de tijd die technisch mogelijk is te zijn uitgevoerd.
2.2.12 Indien de opdracht is gegeven aan een of meer andere netbeheerders, ontvangt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een telefonische terugmelding van hetgeen door de andere netbeheerder of netbeheerders is gedaan ter uitvoering van de opdracht.
2.2.13 Het is de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet niet toegestaan de hem in 2.2.5, onderdeel d, gegeven bevoegdheid aan te wenden tot het herstel van de n-1-reserve, als bedoeld in 2.2.5, onderdeel b.
2.2.14 De netbeheerders beschikken over onderling afgestemde afschakelplannen en herstelplannen. Deze plannen liggen ter inzage bij de netbeheerder. Elke netbeheerder dient, ook na eventuele wijzigingen, een afschrift van de plannen naar de Directeur van de Dienst te sturen.
2.2.15 De in 2.2.5, onderdeel d, bedoelde afschakeling geschiedt handmatig en wordt, in geval van een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan een andere netbeheerder opgedragen afschakeling, telefonisch opgedragen.
2.2.16 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kondigt een opdracht tot afschakeling tevoren aan en verstrekt daarbij een toelichting.
2.2.17 Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een opdracht tot afschakeling niet tevoren kan aankondigen, licht hij de opdracht en de reden voor het achterwege laten van een voorafgaande aankondiging achteraf alsnog toe.
2.2.18 Tenzij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een tijdsperiode noemt waarbinnen de opdracht tot afschakeling moet zijn uitgevoerd, wordt de opdracht onverwijld uitgevoerd nadat zij is verstrekt.
2.2.19 Indien een of meer andere netbeheerders opdracht tot afschakeling is gegeven, ontvangt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een telefonische terugmelding van hetgeen door de andere netbeheerder of netbeheerders is gedaan ter uitvoering van de opdracht.
2.2.20 In overeenstemming met de terzake in UCTE-verband vastgestelde regels stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet met betrekking tot de primaire regeling per categorie van productie- eenheden vast, welke statiek moet worden ingesteld, alsmede de minimale primaire reserve in procenten van het nominale vermogen.
2.2.21 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ziet erop toe dat de vereiste primaire reserve automatisch en binnen de in UCTE-verband afgesproken tijd wordt geactiveerd.
2.2.22 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verwerft reservevermogen ten behoeve van de secundaire regeling.
2.2.23 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft tot taak de energiebalans met het bui- tenland te bewaken, in voorkomend geval te herstellen en verwerft het daarvoor benodigde vermo- gen.
2.2.24 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ziet erop toe dat de afwijking van de uit- wisseling met het buitenland ten opzichte van de geplande uitwisseling, onder normale omstan- digheden, beperkt blijft tot een door hem vastgestelde grens.
2.2.25 In geval van frequentiedalingen tot 49,0 Hz en lagere waarden, doen de overige netbeheerders door middel van het frequentierelais automatisch een deel van de belasting afschakelen volgens het volgende schema:
x. eerste afschakeling: bij 49,0 Hz 15% belasting afschakelen;
b. tweede afschakeling: bij 48,7 Hz 15% belasting afschakelen;
c. derde afschakeling: bij 48,4 Hz 20% belasting afschakelen. De genoemde percentages moeten worden gecumuleerd.
2.2.26 Bij de bepaling van de af te schakelen belasting wordt rekening gehouden met eventueel mee af te schakelen productie-eenheden.
2.2.27 Het frequentierelais is zodanig ingesteld, dat:
a. binnen 100 ms na het overschrijden van de in 2.2.25 genoemde frequentiegrenzen een uitschakelbevel volgt;
b. de werking van het relais wordt geblokkeerd als de meetspanning daalt tot beneden 70% van de nominale spanning.
2.2.28 De meetonnauwkeurigheid van het relais mag maximaal 10 mHz bedragen.
2.2.29 De storingsgevoeligheid van het relais is afgestemd op de installatie waarin het wordt toegepast, maar voldoet ten minste aan IEC 1000-4 klasse 3.
2. 3 Het oplossen van grootschalige storingen in het transport van elektriciteit
2.3.1 Wederinschakeling van,
a. door middel van frequentierelais afgeschakelde belasting,
b. handmatig afgeschakelde belasting, voor zover de afschakeling valt onder de coördinatie van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet,
vindt uitsluitend plaats met toestemming van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.
2.3.2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verwerft black-startvoorzieningen in een door hem te bepalen omvang. Hij bepaalt welke eisen daaraan worden gesteld en waar zij bij voorkeur gelokaliseerd moeten zijn.
3 Programma-verantwoordelijkheid
3. 1 Het uitoefenen van programma-verantwoordelijkheid
3.1.1 Tot het uitoefenen van programma-verantwoordelijkheid voor een aansluiting laat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet slechts natuurlijke en rechtspersonen toe aan wie hij op de voet van 3.2 een volledige erkenning als programma-verantwoordelijke heeft verleend.
3.1.2 Een aangeslotene, niet zijnde een beschermde afnemer, die de programma-verantwoordelijkheid voor zijn aansluiting niet zelf uitoefent, draagt die programma-verantwoordelijkheid over aan een in
3.1.1 bedoelde natuurlijke of rechtspersoon.
3.1.3 Netbeheerders, daaronder begrepen de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, dragen hun programma-verantwoordelijkheid voor de compensatie van netverliezen over aan een in 3.1.1 genoemde natuurlijke of rechtspersoon.
3.1.4 Een aangeslotene, niet zijnde een beschermde afnemer, die de programma-verantwoordelijkheid voor zijn aansluiting niet zelf uitoefent, meldt schriftelijk aan de netbeheerder op wiens net hij is aangesloten aan welke programma-verantwoordelijke met volledige erkenning hij zijn programma- verantwoordelijkheid heeft overgedragen.
3.1.5 Bij de in 3.1.4 bedoelde melding is een verklaring van de erkende programma-verantwoordelijke - gevoegd waarin hij bevestigt dat de aangeslotene zijn programma-verantwoordelijkheid aan hem heeft overgedragen, bij gebreke waarvan de netbeheerder de melding niet aanvaardt.
3.1.6 Met betrekking tot de programma-verantwoordelijkheid van een netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, voor de compensatie van netverliezen is het in
3.1.4 en 3.1.5 bepaalde van toepassing, met dien verstande dat de daarin bedoelde verplichtingen gelden jegens de netbeheerder van het net op een hoger spanningsniveau waarop het net van die andere netbeheerder is aangesloten.
3.1.7 Van een voornemen zijn programma-verantwoordelijkheid over te dragen aan een andere erkende programma-verantwoordelijke dan de erkende programma-verantwoordelijke die tot dan toe programma-verantwoordelijkheid voor hem heeft uitgeoefend, stelt een aangeslotene de netbe- heerder die het aangaat tenminste vijf werkdagen voor de beoogde ingangsdatum schriftelijk in kennis.
3.1.8 Artikel 3.1.5 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de erkende programma- verantwoordelijke aan wie de aangeslotene zijn programma-verantwoordelijkheid heeft overgedragen.
3.1.9 Een netbeheerder doet aan de erkende programma-verantwoordelijke die tot aan de in 3.1.7 bedoelde overdracht de programma-verantwoordelijkheid van de aangeslotene uitoefent onverwijld mededeling van het feit dat hem een kennisgeving als bedoeld in 3.1.7 heeft bereikt en door hem is aanvaard.
3.1.10 Met betrekking tot de programma-verantwoordelijkheid van een netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, voor de compensatie van netverliezen is het in
3.1.7 tot en met 3.1.9 bepaalde van toepassing, met dien verstande dat de in kennis te stellen netbeheerder de netbeheerder is van het net op een hoger spanningsniveau waarop het net van de eerstgenoemde netbeheerder is aangesloten.
3.1.11 Onverwijld nadat een natuurlijke of rechtspersoon als bedoeld in 3.1.1 zijn hoedanigheid van programma-verantwoordelijke met volledige erkenning heeft verloren, stelt de desbetreffende beheerder van het net de aangeslotenen die aan die persoon hun programma-verantwoordelijkheid hadden overgedragen bij aangetekende brief van dat feit op de hoogte.
3.1.12 De in 3.1.11 bedoelde aangeslotenen dragen hun programma-verantwoordelijkheid binnen tien werkdagen na de dag die volgt op de dag waarop de in 3.1.11 genoemde brief is verzonden over aan een andere programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning.
3.1.13 Iedere netbeheerder sluit met een programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning een overeenkomst op grond waarvan in een geval als bedoeld in het 3.1.11 de programma- verantwoordelijkheid van de betrokken aangeslotenen van rechtswege door die programma-ver- antwoordelijke wordt uitgeoefend totdat de betrokken aangeslotenen hun programma-verantwoor- delijkheid op de voet van 3.1.12 hebben overgedragen.
3.1.14 Met betrekking tot de programma-verantwoordelijkheid van een netbeheerder, niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, voor de compensatie van netverliezen is het in
3.1.11 tot en met 3.1.13 bepaalde van toepassing, met dien verstande dat de in 3.1.11 en 3.1.13 bedoelde netbeheerder de netbeheerder is van het net op een hoger spanningsniveau waarop het net van de eerstgenoemde netbeheerder is aangesloten.
3. 2 Erkenning als programma-verantwoordelijke
3.2.1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan aan een natuurlijke of rechtspersoon op aanvraag een erkenning als programma-verantwoordelijke verlenen. De erkenning kan zijn:
a. een volledige erkenning;
b. een handelserkenning.
3.2.2 De programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning heeft het recht:
a. programma-verantwoordelijkheid voor de eigen aansluitingen uit te oefenen, tenzij hij beschermde afnemer is;
b. de uitoefening van programma-verantwoordelijkheid voor de aansluitingen van derden aan te bieden als dienst;
c. energieprogramma’s in te dienen
d. transactiepartij te zijn in energieprogramma’s
3.2.3 De programma-verantwoordelijke met een handelserkenning heeft uitsluitend het recht, genoemd in de onderdelen c. en d. van3.2.2.
3.2.4 De in 3.2.2 en 3.2.3 genoemde rechten zijn niet overdraagbaar.
3.2.5 De erkende programma-verantwoordelijke mag de in 3.2.2 en 3.2.3 genoemde rechten uitoefenen met ingang van de dag die volgt op de dag waarop hij als zodanig in het PV-register, bedoeld in 3.3.1, is ingeschreven.
3.2.6 De aanvraag om een erkenning als programma-verantwoordelijke wordt schriftelijk ingediend bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet volgens een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uit te geven model.
3.2.7 Bij het verlenen van erkenningen als programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning neemt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet hetgeen de Directeur heeft bepaald op grond van artikel III, derde lid, van de Wet van 3 juni 1999 (Stb 260) in acht.
3.2.8 Uitsluitend een in Nederland gevestigde natuurlijke of rechtspersoon komt in aanmerking voor er- kenning als programma-verantwoordelijke.
3.2.9 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beslist binnen 30 dagen na ontvangst van het aanvraagformulier of de aanvrager voor erkenning als programma-verantwoordelijke in aanmerking kan worden gebracht.
3.2.10 Indien bij de aanvraag niet alle benodigde gegevens zijn verstrekt, wordt de in 3.2.9 genoemde termijn opgeschort totdat is voldaan aan het verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet om vestrekking van de ontbrekende gegevens.
3.2.11 Onverminderd het overigens bij of krachtens de Wet bepaalde, wordt een erkenning verleend, nadat:
a. de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zich ervan heeft vergewist dat de aanvrager beschikt over de deskundigheid en over de technische, administratieve en organisatorische faciliteiten die vereist zijn om programma-verantwoordelijkheid te kunnen uitoefenen, en
b. de aanvrager zich jegens de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet in een eenvor- mige overeenkomst heeft verbonden tot naleving van de voorwaarden voor het uitoefenen van programma-verantwoordelijkheid, welke voorwaarden betrekking hebben op de door de aanvrager, tenzij hij vergunninghouder in de zin van de wet is, te verstrekken financiële zekerheden, op de naleving van de krachtens artikel 26 van de Wet door de Directeur vastgestelde voorwaarden, op de betaling van op grond van de overeenkomst verschuldigd geworden bedragen en op de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de overeenkomst eindigt of kan worden beëindigd.
3.2.12 De in 3.2.11 bedoelde financiële zekerheid wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie overeenkomstig een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uit te geven model, al dan niet, naar keuze van de programma-verantwoordelijke, aangevuld met een bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aangehouden deposito. Met betrekking tot de vaststelling en de wijziging van de omvang van de te stellen financiële zekerheid geldt het bepaalde in bijlage 5.
3.2.13 Wanneer een eerdere erkenning van de aanvrager is ingetrokken, willigt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de aanvraag niet in dan nadat hij zich ervan heeft vergewist dat de redenen die tot intrekking van de eerdere erkenning hebben geleid niet meer aanwezig zijn en geen grond bestaat voor het vermoeden dat deze redenen zich opnieuw zullen voordoen.
3.2.14 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet doet een beslissing tot verlening van een erkenning als programma-verantwoordelijke zo spoedig mogelijk in de Staatscourant publiceren, waarbij worden vermeld:
a. naam, adres en woonplaats van de erkende programma-verantwoordelijke;
b. of sprake is van een volledige erkenning dan wel van een handelserkenning.
3.2.15 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan in de in artikel 3.2.11 onder b genoemde overeenkomst geen andere voorwaarden stellen voor erkenning als programma-verantwoordelijke dan in deze paragraaf zijn opgenomen.
3. 3 Het PV-register en het aansluitingenregister
3.3.1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beheert een register, hierna te noemen het PV- register, waarin de namen, adressen, telefoon- en faxnummers alsmede de gegevens ten behoeve van computermatige communicatie zijn vermeld van de in 3.1.1 bedoelde natuurlijke en rechtspersonen en waarin voorts is aangetekend of sprake is van een volledige erkenning dan wel van een handelserkenning.
3.3.2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet deelt aan de erkende programma-verant- woordelijke de datum van zijn inschrijving in het PV-register mee.
3.3.3 Een erkende programma-verantwoordelijke heeft het recht het PV-register in te zien en hem betreffende onjuistheden daarin te doen corrigeren.
3.3.4 Wijzigingen in het PV-register geeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet onverwijld door aan de andere netbeheerders en erkende programma-verantwoordelijken.
3.3.5 De netbeheerders beheren elk voor het eigen net een register, hierna te noemen het aansluitingenregister, waarin per aansluiting is vastgelegd:
a. de capaciteit van de aansluiting;
b. welke natuurlijke of rechtspersoon op enig moment voor die aansluiting programma- verantwoordelijke is.
3.3.6 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet heeft het recht de door de andere netbeheerders beheerde aansluitingenregisters in te zien. Hij kan de andere netbeheerders verzoeken hem gegevens met betrekking tot een individuele erkende programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning te verstrekken.
3.3.7 De netbeheerders zien erop toe dat uitsluitend (rechts)personen als programma-verantwoordelijken in het aansluitingenregister zijn ingeschreven die als programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning zijn vermeld in het PV-register. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verleent de andere netbeheerders daartoe desgevraagd inzage in het PV-register.
3.3.8 Een programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning heeft het recht het aansluitingen- register in te zien voor zover het aansluitingen betreft waarvoor hij programma-verantwoordelijkheid draagt. Hij heeft het recht hem betreffende onjuistheden daarin te doen corrigeren.
3. 4 Verplichting tot het uitoefenen van programma-verantwoordelijkheid
3.4.1 Een programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning is jegens de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet steeds verplicht programma-verantwoordelijkheid uit te oefenen met betrekking tot de aansluitingen waarvoor hij in het aansluitingenregister op enig moment als programma-verantwoordelijke is vermeld.
3.4.2 Ten aanzien van de verplichting van een programma-verantwoordelijke om met betrekking tot een aansluiting programma-verantwoordelijkheid uit te oefenen, mag de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet afgaan op hetgeen in het aansluitingenregister omtrent de programma- verantwoordelijkheid voor die aansluiting is vermeld, onverminderd het recht van die programma- verantwoordelijke op correctie van een onjuiste vermelding en onverminderd zijn aanspraak jegens de desbetreffende netbeheerder tot vergoeding van de kosten die door een aan die netbeheerder toe te rekenen onjuiste vermelding zijn veroorzaakt.
3. 5 Einde erkenning
3.5.1 Een natuurlijke of rechtspersoon als bedoeld in 3.1.1 verliest zijn erkenning als programma- verantwoordelijke met ingang van de datum waarop de in3.2.11, onderdeel b, bedoelde overeen- komst is geëindigd, ongeacht of zijn inschrijving in het PV-register op die datum is doorgehaald en het verlies van zijn erkenning is gepubliceerd, een en ander als bedoeld in 3.5.2 en3.5.3.
3.5.2 Wanneer een natuurlijke of rechtspersoon zijn erkenning als programma-verantwoordelijke heeft verloren, stelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de andere netbeheerders en erkende programma-verantwoordelijken daarvan onverwijld in kennis en haalt hij de desbetreffende inschrijving in het PV-register door.
3.5.3 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet doet een verlies van een erkenning als pro- gramma-verantwoordelijke zo spoedig mogelijk in de Staatscourant publiceren, onder vermelding van naam, adres en woonplaats van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon alsmede van de datum waarop hij zijn erkenning heeft verloren en van de datum waarop zijn inschrijving in het PV- register is doorgehaald.
3. 6 Energieprogramma’s
3.6.1 Een erkende programma-verantwoordelijke dient dagelijks vóór 9.30 uur of een door de gezamenlijke netbeheerders in onderling overleg te bepalen ander tijdstip bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een planning in van importen, exporten en transits van elektriciteit voor de volgende dag (“ IET-planning” ), die voortvloeien uit eerder verkregen toestemming van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor importen, exporten en transits voor meer dan één dag.
3.6.2 Uiterlijk een half uur na het tijdstip waarop de in 3.6.1 bedoelde planning moet zijn ingediend bericht de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aan de programma-verantwoordelijke welke in de planning opgenomen importen, exporten en transits hij, rekening houdend met de beschikbare capaciteit van de landsgrensoverschrijdende verbindingen voor de volgende dag heeft toegewezen en welke ruimte ten behoeve van de spotmarkt voor de volgende dag beschikbaar is op de landsgrensoverschrijdende verbindingen.
3.6.3 Indien de toewijzing, bedoeld in3.6.2, niet overeenstemt met de planning, bedoeld in3.6.1, dient de programma-verantwoordelijke bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vóór 12.00 uur op dezelfde dag een bijgestelde planning in.
3.6.4 Indien de IET-planning of bijgestelde IET-planning voor de volgende dag niet vóór het in 3.6.1 onderscheidenlijk 3.6.3 bedoelde tijdstip is ingediend, wijst de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet geen capaciteit op landsgrensoverschrijdende verbindingen ten behoeve van de in die planning opgenomen transporten toe.
3.6.5 Een programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning dient dagelijks vóór 12.00 uur bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet met betrekking tot aansluitingen waarvoor hij programma-verantwoordelijke is een energieprogramma in, waarin mede een IET-planning is opgenomen.
3.6.6 Een programma-verantwoordelijke met een handelserkenning dient dagelijks vóór 12.00 bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een energieprogramma met betrekking tot ener- gietransacties voor de volgende dag in, waarin mede een IET-planning is opgenomen.
3.6.7 Voor zover in de in 3.6.5 en 3.6.6 bedoelde energieprogramma’s andere importen, exporten en transits zijn opgenomen dan de importen, exporten en transits die overeenkomstig 3.6.1 tot en met
3.6.4 zijn toegewezen, bericht de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uiterlijk een half uur na het in 3.6.5 en 3.6.6 genoemde tijdstip welke van die importen, exporten en transits hij, rekening houdend met de beschikbare capaciteit van de landsgrensoverschrijdende verbindingen, heeft toegewezen.
3.6.8 In geval de toewijzing, bedoeld in3.6.7, niet overeenstemt met het in 3.6.5 en 3.6.6 bedoelde energieprogramma, dient de programma-verantwoordelijke bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vóór 14.00 uur een met betrekking tot de IET-planning bijgesteld energieprogramma in.
3.6.9 Artikel 3.6.4 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de planning van de in 3.6.7 en 3.6.8 bedoelde importen, exporten en transits.
3.6.10 Indien een toewijzing van transportcapaciteit als bedoeld in 3.6.2 of 3.6.7 niet vóór 16.00 uur op dezelfde dag wordt bevestigd door de beheerder van dat deel van de desbetreffende landsgrensoverschrijdende verbinding dat niet in Nederland is gelegen, vervalt de toewijzing.
3.6.11 Zo spoedig mogelijk nadat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de programma-ver- antwoordelijke die het aangaat heeft ingelicht dat zich het in 3.6.10 bedoelde geval heeft voorgedaan, dient deze programma-verantwoordelijke een wijziging van het energieprogramma in waarin het vervallen van de toewijzing is verwerkt en waarbij het bepaalde in 3.6.17 in acht is genomen.
3.6.12 De in 3.6.5 en 3.6.6 genoemde energieprogramma’s behoeven de goedkeuring van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet Behoudens bijzondere omstandigheden bericht de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet uiterlijk om 16.00 van de dag waarop het energieprogramma is ingediend aan de programma-verantwoordelijke of hij het ingediende energieprogramma goedkeurt.
3.6.13 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet onthoudt zijn goedkeuring aan een energieprogramma, indien dat programma niet voldoet aan de eisen van interne en externe consis- tentie, waarbij wordt verstaan onder:
a. interne consistentie:
– indien het gaat om een programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning: per programma-tijdseenheid zijn de afname, verkoop en export van energie enerzijds in evenwicht met de invoeding, inkoop en import van energie anderzijds;
– indien het gaat om een programma-verantwoordelijke met een handelserkenning: per programma-tijdseenheid zijn de verkoop en export van energie in evenwicht met de inkoop en import van energie,
b. externe consistentie: hetgeen per programma-tijdseenheid omtrent een energietransactie is vermeld, strookt met hetgeen omtrent diezelfde transactie is vermeld in het energieprogramma van enige andere erkende programma-verantwoordelijke.
3.6.14 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet onthoudt voorts zijn goedkeuring aan een energieprogramma, indien dat programma, gelet op de bij de netbeheerder van het landelijk hoog- spanningsnet ingediende transportprognoses, de verwachting wettigt dat zich transportproblemen op de aankoppelingspunten met het landelijk hoogspanningsnet zullen voordoen.
3.6.15 Aanstonds nadat hij van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bericht heeft ontvangen dat goedkeuring aan zijn energieprogramma is onthouden, dient de programma- verantwoordelijke een verbeterd energieprogramma in, dat opnieuw de goedkeuring van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet behoeft.
3.6.16 Een goedgekeurd energieprogramma gaat in op 0.00 uur van de dag waarop het betrekking heeft.
3.6.17 In het in 3.6.11 bedoelde geval, of in geval van een annulering van importen, exporten of transits dient een programma-verantwoordelijke een wijziging op het energieprogramma in die zodanig is dat daardoor het evenwicht wordt hersteld dat door het vervallen van de toewijzing van capaciteit voor onderscheidenlijk de annulering van importen, exporten of transits verloren is gegaan.
3.6.18 In de volgende gevallen kan een programma-verantwoordelijke, met inachtneming van de eisen van interne en externe consistentie, een wijziging op een goedgekeurd energieprogramma indienen:
a. de programma-verantwoordelijke constateert of verwacht een netto-afname of –invoeding op de aansluitingen waarvoor hij programma-verantwoordelijke is die afwijkt van het energie- programma en wenst dat programma zodanig te wijzigen dat de bedoelde afwijking zoveel mogelijk wordt teniet gedaan;
b. de programma-verantwoordelijke wenst om redenen van commerciële of contractuele aard de in het energieprogramma opgenomen energietransacties te wijzigen.
3.6.19 Programmawijzigingen worden tenminste twee uur voor het beoogde tijdstip van ingang ingestuurd. Wijzigingen kunnen slechts ingaan op het in 3.6.16 genoemde tijdstip en vervolgens elk tweede hele klokuur daarna.
3.6.20 In afwijking van 3.6.19 kan een wijziging van een goedgekeurd energieprogramma op elk heel klokuur dat volgt op het moment van indiening ingaan wanneer de wijziging is ingegeven door:
a. een door de desbetreffende netbeheerder aan de erkende programma-verantwoordelijken en aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet als zodanig gemelde netstoring als gevolg waarvan de belasting van het desbetreffende net met meer dan 25 MW afneemt;
b. een annulering van importen, exporten of transits door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, of door de beheerder van het in het buitenland gelegen deel van de des- betreffende landsgrensoverschrijdende verbinding, vanwege transportproblemen met betrekking tot die verbinding.
3.6.21 Een programma-verantwoordelijke is aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet geen kosten verschuldigd voor de behandeling van een energieprogramma en van programmawijzigingen tot een maximum van vijftienhonderd wijzigingen per kalenderjaar.
3.6.22 Met betrekking tot iedere programmawijziging waarmee het in 3.6.21 genoemde aantal in een kalenderjaar wordt overschreden, is de programma-verantwoordelijke aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een bedrag van EUR 200 ter zake van behandelingskosten verschuldigd.
3. 7 Uitwisseling van meetgegevens
3.7.1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de andere netbeheerders verzamelen met betrekking tot de aansluitingen op hun netten per erkende programma-verantwoordelijke de meetwaarden per vijf minuten-periode op de aansluitingen waarvoor die programma-verant- woordelijke blijkens het aansluitingenregister programma-verantwoordelijkheid uitoefent.
3.7.2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de andere netbeheerders leggen de in 3.7.1 bedoelde gegevens in dagrapporten, gebaseerd op vijf minuten-perioden, vast en verstrekken de aldus verzamelde gegevens de volgende werkdag aan de erkende programma-verantwoordelijke die deze gegevens aangaan. De andere netbeheerders verstrekken de door hen verzamelde gegevens, gesommeerd per erkende programma-verantwoordelijke, de volgende werkdag aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.
3.7.3 Wanneer de in 3.7.2 bedoelde gegevens een voorlopig karakter hebben, wordt daarvan bij de in 3.7.2 bedoelde verstrekking melding gemaakt. In dat geval verstrekt de desbetreffende netbeheerder de definitieve gegevens uiterlijk op de tiende werkdag na de dag waarop die gegevens betrekking hebben.
3.7.4 Wanneer in het geval, bedoeld in3.7.3, een andere netbeheerder niet is staat is definitieve gegevens aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te verstrekken, treft hij met de erkende programma-verantwoordelijke die het aangaat een regeling omtrent de te gebruiken meetwaarden. Deze meetwaarden worden geacht definitief te zijn en worden aan de desbetreffende programma- verantwoordelijke en aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt.
3.7.5 Iedere werkdag ontvangt de programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning met be- trekking tot het direct voorafgaande etmaal de volgende gegevens van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet:
a. het bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet ingediende en door hem goedgekeurde energieprogramma, met inbegrip van eventuele wijzigingen daarvan;
b. de op aansluitingen gemeten leveringen en afnames van energie;
c. de vastgestelde afwijking ten opzichte van de goedgekeurde energieprogramma’s;
d. de onbalansprijs voor elke programmatijdseenheid;
e. het totaalbedrag terzake van de onbalans.
3.7.6 Wanneer de in 3.7.5 bedoelde werkdag volgt op een weekeinde of een algemeen erkende feestdag, betreft de in 3.7.5 bedoelde gegevensverstrekking dat weekeinde onderscheidenlijk die feestdag of - dagen en het etmaal dat daaraan is voorafgegaan.
3.7.7 In geval het gaat om de programma-verantwoordelijkheid voor de aansluiting of aansluitingen van een producent met wie de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een overeenkomst met betrekking tot de terbeschikkingstelling van regelvermogen heeft gesloten, houdt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bij de vaststelling van de in 3.7.5, onder c, bedoelde afwijking rekening met de hoeveelheid vermogen die onder die overeenkomst is op- of afgeregeld.
3.7.8 De erkende programma-verantwoordelijke controleert de gegevens die hij ingevolge de artikelen 3.7.1 tot en met 3.7.7 heeft ontvangen.
3.7.9 Verzoeken van een erkende programma-verantwoordelijke tot correctie van de in 3.7.8 genoemde gegevens neemt de netbeheerder aan wie het verzoek is gericht niet in behandeling wanneer meer dan vijf dagen zijn verstreken na de dag waarop hij de gegevens aan die erkende programma- verantwoordelijke heeft verzonden, tenzij de programma-verantwoordelijke de fout waarvan hij correctie verzoekt redelijkerwijs niet binnen die termijn heeft kunnen opmerken.
3.7.10 Indien een programma-verantwoordelijke verantwoordelijk is voor aansluitingen kleiner dan 2MW en deze aansluitingen niet door middel van een op afstand uitleesbare 5 minuten meting onderscheidenlijk zijn van overige aansluitingen op het net van de desbetreffende netbeheerder treffen deze netbeheerder en de programma-verantwoordelijken die verantwoordelijk zijn voor dit soort niet adequaat bemeten aansluitingen een regeling die ten minste voldoet aan de volgende eisen:
a. de regeling bevat een methodiek om de afgenomen en opgenomen energie te verdelen over de desbetreffende programma-verantwoordelijken,
b. de resultaten van de onder a) genoemde verdeling worden als meetwaarden gehanteerd overeenkomstig artikel 3.7.1 tot en met 3.7.9,
c. deze waarden worden als definitief beschouwd met uitzondering van die gevallen waarbij correcties aangebracht worden op meetwaarden van aansluitingen die voorzien zijn van op afstand uitleesbare 5 minuten metingen en waarbij die correcties gevolgen hebben voor het onder
a) bedoelde te verdelen totaal,
d. bij de onder a) genoemde methode wordt bij voorkeur gebruikt gemaakt van:
– profielen;
– referentiemeting;
– meting van een grootheid waaraan het gebruik of invoeding gerelateerd is.
3. 8 Uitvoeringsregels met betrekking tot 3.6 en 3.7
3.8.1 In verband met het in 3.6 en 3.7 bepaalde stellen de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en de overige netbeheerders in onderling overleg regels vast ten aanzien van hetgeen tussen de netbeheerders onderling alsmede tussen hen en erkende programma- verantwoordelijken geldt omtrent:
a. berichtspecificaties voor de (elektronische) berichtenuitwisseling;
b. procedures en specificaties van het te gebruiken centrale postbussysteem voor de geautomatiseerde berichtenuitwisseling;
c. communicatieprotocollen voor de dagelijkse informatie-uitwisseling;
d. specificaties waaraan de energieprogramma’s en daarmee verband houdende berichten moeten voldoen.
3.8.2 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet stelt iedere erkende programma- verantwoordelijke op de hoogte van de 3.8.1 bedoelde regels door toezending daarvan.
3. 9 Prijs van onbalans en restitutiemethode
3.9.1 De artikelen 3.9.2 tot en met 3.9.4 en de artikelen 3.9.7 tot en met 3.9.22 zijn van toepassing zolang de in artikel 77, tweede lid, van de Wet bedoelde Protocol-overeenkomst in stand blijft.
3.9.2 Het in deze paragraaf bepaalde vindt geen toepassing ten aanzien van de aangewezen vennootschap in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1989 en de vergunninghouders in de zin van artikel 3, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1989, zolang zij partij zijn bij de Protocol-overeenkomst.
3.9.3 In deze paragraaf wordt onder “ swing-contract” verstaan een overeenkomst tussen een programma- verantwoordelijke met volledige erkenning en een partij bij de Protocol-overeenkomst
(“ swingleverancier”) op grond waarvan een afname door de programma-verantwoordelijke die meer of minder bedraagt dan is voorzien in zijn leveringsafspraken met anderen dan de swingleverancier wordt aangemerkt als een levering van onderscheidenlijk aan de swingleverancier.
3.9.4 Uiterlijk met ingang van de datum waarop de in 3.9.1 genoemde overeenkomst ophoudt te gelden stelt de Directeur met toepassing van artikel 26e van de Wet bepalingen vast die in de plaats treden van het in deze paragraaf geregelde. Hiertoe zullen de gezamenlijke netbeheerders voor 1 juni 2000 een voorstel indienen.
3.9.5 Indien het door een programma-verantwoordelijke met volledige erkenning ingediende energieprogramma voor de aansluitingen waarvoor hij programma-verantwoordelijke is, afwijkt van de op die aansluitingen daadwerkelijk afgenomen en ingevoede energie, wordt de ten belope van de afwijking aan het systeem onttrokken dan wel in het systeem ingevoede energie met de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verrekend tegen een prijs per kWh, hierna te noemen de onbalansprijs.
3.9.6 Indien een programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning of met handelserkenning in zijn energieprogramma een energietransactie heeft opgenomen die niet strookt met hetgeen omtrent die transactie is opgenomen in het energieprogramma van een andere programma-
verantwoordelijke en deze inconsistentie niet vóór het tijdstip van ingang van dat energieprogramma is weggenomen, wordt het aldus niet-verantwoorde deel van de energietransactie door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet bij beide betrokken programma- verantwoordelijken in rekening gebracht tegen de onbalansprijs die behoort bij de van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet afgenomen energie.
3.9.7 De onbalansprijs bestaat uit:
a. een kWh-prijs waarvoor energie geacht wordt van de netbeheerder van het landelijk hoogspan- ningsnet te zijn afgenomen onderscheidenlijk aan deze netbeheerder te zijn geleverd
(“ energiecomponent”);
b. een vast bedrag per kWh waarmee de prijs voor afname wordt verhoogd en waarmee de prijs voor levering wordt verlaagd (“ prikkelcomponent”).
3.9.8 De in onderdeel a van 3.9.7 bedoelde component is niet verschuldigd door de programma- verantwoordelijke die een swing-contract heeft gesloten, mits hij in zijn energieprogramma, voor zover het energietransacties betreft, slechts energietransacties heeft opgenomen met programma- verantwoordelijken die eveneens een swingcontract hebben afgesloten.
3.9.9 De programma-verantwoordelijke die zich erop beroept dat hij op grond van 3.9.8 de energiecomponent niet verschuldigd is, legt een afschrift van het door hem en de swingleverancier ondertekende swing-contract aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet over.
3.9.10 Met betrekking tot de in artikel3.9.7, onderdeel a, genoemde energiecomponent geldt het in 3.9.11 tot en met 3.9.14 bepaalde.
3.9.11 Voor energie-afname bedraagt de energiecomponent per kWh:
a. voor de dagperiode het bedrag dat overeenkomt met de op grond van de Protocol-overeenkomst eens per kwartaal vastgestelde kWh-prijs voor de pieklast gedurende de dagperiode;
b. voor de nachtperiode het bedrag dat overeenkomt met de op grond van de Protocol-over- eenkomst eens per kwartaal vastgestelde kWh-prijs voor de basislast gedurende de nachtperiode.
3.9.12 Voor energielevering bedraagt de energiecomponent per kWh:
a. voor de dagperiode het bedrag dat overeenkomt met de op grond van de Protocol-overeenkomst eens per kwartaal vastgestelde kWh-prijs voor de basislast gedurende de dagperiode;
b. voor de nachtperiode EUR 0,00.
3.9.13 Indien in enige kalenderweek de in 3.9.5 bedoelde afwijkingen gedurende de dagperiode zodanig zijn dat gemiddeld over die week sprake is van invoeding van energie in het systeem, wordt de energiecomponent voor energielevering voor de dagperiode met ingang van de eerste dag van de daarop volgende kalenderweek verminderd tot EUR 0,00. De in de eerste volzin genoemde prijs wordt gehandhaafd tot de eerste dag van een kalenderweek die volgt op een kalenderweek gedurende welke de in 3.9.5 bedoelde afwijkingen gedurende de dagperiode niet zodanig zijn dat gemiddeld over die week sprake is van invoeding van energie in het systeem.
3.9.14 Indien de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet vermoedt dat aan een afwijking als bedoeld in 3.9.5 die leidt tot invoeding van energie in het systeem een opzettelijk onjuiste vermelding in het energieprogramma van de betrokken programma-verantwoordelijke ten grondslag ligt, kan hij, in afwachting van de resultaten van nader onderzoek of vooruitlopend op de beëindiging van de in 3.2.11, onderdeel b, bedoelde overeenkomst, de energiecomponent voor energielevering met onmiddellijke ingang op EUR 0,00 stellen.
3.9.15 Met betrekking tot de in3.9.7, onderdeel b, genoemde prikkelcomponent geldt het in 3.9.16 tot en met 3.9.19 bepaalde.
3.9.16 De prikkelcomponent bedraagt ten minste EUR 0,001 per kWh.
3.9.17 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet kan de hoogte van de prikkelcomponent aanpassen, afhankelijk van de gebleken effectiviteit van de prikkel op de veroorzaking van onbalans, in overleg met een representatieve vertegenwoordiging van de overige netbeheerders en een representatieve vertegenwoordiging van de programmaverantwoordelijken aanpassen, waarbij de systeemonbalans in de jaren 1997 en 1998 richtsnoer is.
3.9.18 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet beoordeelt iedere twee weken of grond bestaat voor een verhoging van de prikkelcomponent met inachtneming van de in 3.9.17 genoemde richtsnoer. De prikkelcomponent wordt met niet meer dan EUR 0,005 per keer verhoogd, tenzij de ernst van de onbalansveroorzaking naar het oordeel van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet een verhoging met grotere stappen wenselijk maakt.
3.9.19 Onverminderd 3.9.16 beoordeelt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet eens per maand of grond bestaat tot een verlaging van de prikkelcomponent met inachtneming van de in
3.9.16 genoemde richtsnoer.
3.9.20 Verrekening van onbalans blijft achterwege:
a. indien sprake is geweest van automatische afschakeling van belasting als bedoeld in 2.2.25, of
b. indien sprake is geweest van handmatige afschakeling in opdracht van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet als bedoeld in 2.2.13 tot en met 2.2.19, of
c. indien sprake is geweest van een transportbeperking op de aansluiting,
in alle gevallen voor dat deel van de onbalans dat door de afschakeling of transportbeperking is veroorzaakt.
3.9.21 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet restitueert de uit hoofde van de prikkelcomponent geïnde bedragen ten minste eens per maand aan programma-verantwoordelijken met een volledige erkenning, doch uitsluitend voor zover het gaat om de prikkelcomponent van de onbalansprijs die met die programma-verantwoordelijken is verrekend op grond van 3.9.5.
3.9.22 De restitutie vindt plaats overeenkomstig een verdeelsleutel die wordt bepaald door de formule:
SOM (bijdrage op aansluitpunten van PV X)
Restitutie PV X = -------------------------------------------------------------- * SOM (geïnde prikkelcomponent) SOM (totaal geïnde bedragen wegens het tarief voor systeemdiensten)
waarbij:
a. “ Restitutie PV X” staat voor de restitutie-aanspraak van de desbetreffende programma- verantwoordelijke met een volledige erkenning over de desbetreffende periode;
b. “ SOM (bijdrage op aansluitpunten)” staat voor de bedragen die op de aansluitpunten waarvoor de programma-verantwoordelijke in die periode programma-verantwoordelijkheid draagt ter zake van het verrichten van systeemdiensten in die periode zijn geïnd;
c. “ SOM (totaal geïnde bedragen wegens het tarief voor systeemdiensten)” staat voor het totaal van de bedragen die ten laste van de aangeslotenen ter zake van systeemdiensten in die periode zijn geïnd;
d. “ SOM (geïnde prikkelcomponent)” staat voor het totaal van de uit hoofde van de prikkelcomponent bij programma-verantwoordelijken met een volledige erkenning in die periode geïnde bedragen, doch uitsluitend voor zover het gaat om de prikkelcomponent van de onbalansprijs die met die programma-verantwoordelijken is verrekend op grond van 3.9.5.
4 Overige bepalingen
4 . 1 Elektronische gegevensuitwisseling
4.1.1 Registraties van berichten die in verband met het bepaalde in deze regeling zijn verzonden overeenkomstig de door de netbeheerders in onderling overleg vastgestelde regels voor be- richtenspecificaties en berichtenuitwisseling leveren, behoudens tegenbewijs, bewijs op van de in die berichten vervatte gegevens.
4.1.2 Een bericht behoeft slechts met ontvangstbevestiging te worden verzonden wanneer de in 4.1.1 genoemde regels dat voorschrijven, in welk geval die regels tevens de procedure voor de verzending met ontvangstbevestiging en de verzending van het ontvangstbericht voorschrijven.
4.1.3 Indien de in 4.1.1 genoemde regels verzending van een bericht met ontvangstbevestiging voorschrijven, is een dergelijk bericht ongeldig indien de ontvangst ervan niet binnen de in die regels daartoe gestelde termijn wordt bevestigd en de verzender de geadresseerde daarvan in kennis heeft gesteld, tenzij in overeenstemming met die regels een herstelprocedure in gang is gezet, bij gebreke of falen waarvan het bericht ongeldig is vanaf het moment waarop de eerder genoemde termijn is verstreken.
4.1.4 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verstrekt overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in de regels, bedoeld in 4.1.1, een toegangscode en versleutelingsmethode aan degenen die gebruik maken van het in die regels bedoelde Centraal Postbus-Systeem (CPS).
4.1.5 Gebruikers van het CPS zijn gehouden tot de uitvoering en instandhouding van beveiligingsproce- dures en -maatregelen om berichten te beschermen tegen verlies en tegen ongeautoriseerde kennisneming, wijziging of vernietiging.
4.1.6 De in 4.1.5 bedoelde procedures en maatregelen hebben mede betrekking op de verificatie van de oorsprong en de volledigheid van een bericht.
4.1.7 Indien beveiligingsprocedures of –maatregelen leiden tot de afwijzing van een bericht of een fout in het bericht aan het licht brengen, stelt de ontvanger de verzender hiervan in overeenstemming met de het daaromtrent bepaalde in de regels, bedoeld in 4.1.1, op de hoogte. De ontvanger geeft aan het bericht geen gevolg totdat hij door de verzender is geïnstrueerd. In geval de verzender het bericht opnieuw verzendt, is daarbij ondubbelzinnig aangegeven dat het een gecorrigeerd bericht betreft.
4.1.8 De inhoud van de in deze paragraaf bedoelde berichten is vertrouwelijk en mag slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij worden verzonden, tenzij de daarin vervatte gegevens algemeen toegankelijk zijn.
4.1.9 Van berichten die via het CPS zijn uitgewisseld wordt door iedere ontvanger en verzender een tegen verlies, tenietgaan of wijziging beschermde chronologische registratie bi jgehouden, met inacht- neming van een termijn die op grond van de regels, bedoeld in 4.1.1, of op grond van enige wettelijke bepaling aangewezen is.
4.1.10 De verzender bewaart door hem verzonden berichten in het formaat van verzending. De ontvanger bewaart de ontvangen berichten in het formaat van ontvangst.
4 . 2 Slotbepalingen
4.2.1 In individuele gevallen waarin deze regeling tot kennelijk onaanvaardbare resultaten leidt, kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet besluiten om van een of meer bepalingen af te wijken.
4.2.2 Het in 4.2.1 genoemde besluit dient door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet binnen 5 werkdagen gemeld te worden bij de directeur DTe onder overlegging van een schriftelijke verklaring van de noodzaak tot afwijking.
4.2.3 De Directeur van de Dienst kan met terugwerkende kracht de afwijking, volgens het in 4.2.1 genoemde besluit, teniet doen.
4.2.4 In gevallen waarin aan een of meer bepalingen van hoofdstuk 4.2.1 van deze regeling op het tijdstip van inwerkingtreding ervan niet wordt voldaan, en de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet daardoor zijn wettelijke taken niet kan uitvoeren, treedt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet met de betrokkene, of treden de gezamenlijke netbeheerders onderling, in overleg teneinde vast te stellen welke aanpassingen noodzakelijk zijn en binnen welke termijn deze dienen te zijn doorgevoerd.
4.2.5 Deze regeling wordt aangehaald als: “ SysteemCode” .
Bijlage 1: Karakteristieken t.b.v. primaire reactie
Categorie Nominaal vermogen
Statiek
1
5 MW < Pn ≤ 60 MW
10 %
Maximaal toelaatbare
dode band
± 150 mHz
2
Pn > 60 MW
Instelbaar tussen
4 en 20 %
0 mHz behoudens art.
2.1.10
Maximaal toelaatbare
ongevoeligheid
n.v.t. (dode band is inclusief ongevoeligheid)
± 10 mHz
Bijlage 2: Relatieve primaire bijdrage ten opzichte van de primaire reserve
Bijdrage in % van de primaire reserve
100
50
15 30
Tijd (s)
Bijlage 3: Bedrijfssituaties waarbij de generator gekoppeld dient te blijven met het net van de netbeheerder.
Productiemiddelen aangesloten op netten lager dan 110kV
0,9Pn gedurende 10 seconden, vervolgens parallel gedurende onbeperkte tijd
U[% van de gemiddelde spanning]
1.05
Pn gedurende 15 minuten,
vervolgens parallel gedurende onbeperkte tijd
1.01
0.95
48
48.5
49.5
49.85
50.15
51
f [Hz]
parallel gedurende onbeperkte tijd
Pn gedurende onbeperkte tijd
0.87
0.85
0.82
0.80
Productiemiddelen aangesloten op netten gelijk aan of hoger dan 110kV
0,9Pn gedurende 10 seconden, vervolgens parallel gedurende onbeperkte tijd
U[% van de nominale spanning]
1.10
1.05
Pn gedurende 15 minuten, vervolgens parallel gedurende onbeperkte tijd
47.5
48.5
49.5
49.85
50.15
51
f [Hz]
parallel gedurende onbeperkte tijd
Pn gedurende onbeperkte tijd
0.90
0.87
0.85
Figuur 2
0.72
Robuustheid bij afwijkende spanning en/of
0.70
frequentie
Bijlage 4: Beproevingen
I Beproeving primaire regeling (sprongproeven)
{ TC \ l2 "5.1 Beproeving primaire regeling (sprongproeven).}
1. Voor de vaststelling van de vermogensinstellingen moet de productie-eenheid gedurende twee aaneengesloten uren het maximum-netto-vermogen leveren. Het gedurende deze periode geleverde netto vermogen wordt op vijf minuten-basis geregistreerd en vervolgens per half uur gemiddeld. De kleinste waarde van de halfuur-waarden is bepalend voor de vermogensinstellingen voor de hieronder vermelde sprongproeven.
2. Bij een drietal vermogenspunten in het traject tussen minimum-netto-vermogen en het onder 1. vastgestelde maximum-netto-vermogen moet een sprongsgewijze vermogenstoename van 5 % van het netto-vermogen binnen 30 seconden blijvend worden gerealiseerd bij een ingestelde statiek van 8
% en een gesimuleerde frequentieverstoring van -200 mHz.
3. Bij een drietal vermogenspunten in het traject tussen minimum-netto-vermogen en het onder 1. vastgestelde maximum-netto-vermogen moet een sprongsgewijze vermogenstoename van 2,5 % van het netto-vermogen binnen 15 seconden blijvend worden gerealiseerd bij een ingestelde statiek van 8
% en een gesimuleerde frequentieverstoring van -100 mHz.
4. Eén van de onder 2. en 3. genoemde vermogenspunten is 90 % van het onder 1. vastgestelde maximum-netto-vermogen. De overige twee vermogenspunten worden evenredig verdeeld in het traject tussen minimum-netto-vermogen en 90 % van het onder 1. vastgestelde maximum-netto- vermogen.
5. De vermogenssprongen moeten worden bewerkstelligd via de primaire regeling. Hiertoe zal een signaal dat overeenkomt met de vereiste frequentieverandering in het regelsysteem ingevoerd worden.
6. Een dode band is niet toegestaan.
7. Na elke sprongproef dient de eenheid gedurende tenminste 10 minuten het tijdens de sprong bereikte hogere vermogen te leveren.
8. De proeven moeten worden uitgevoerd met alle generatoren in bedrijf.
9. De proeven worden onder toezicht van een door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet aangewezen onafhankelijke instantie uitgevoerd. Deze instantie brengt aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet verslag uit over de beproevingsresultaten.
10. In het verslag worden ten minste vermeld:
• het maximum-netto-vermogen, herleid naar nominale omgevingscondities;
• de vermogensinstellingen waarbij de proeven zijn uitgevoerd, herleid naar nominale condities;
• de ingegeven frequentieverstoring;
• de procentuele vermogenstoename na 15 respectievelijk 30 seconden.
11. De landelijke netbeheerder beoordeelt de beproevingsresultaten en zendt de beoordeling tezamen met het beproevingsverslag aan de betrokken aangeslotene.
II Beproeving van de robuustheid bij verlaagde spanning{ TC \ l2 "5.2 Beproeving van de robuustheid bij verlaagde spanning.}
1. De productie-eenheid moet bij 85% van de nominale eigenbedrijfsspanning gedurende 15 minuten (of korter in het geval dat de productie-eenheid is voorzien van een automatisch geregelde eigen bedrijfstransformator) het vastgestelde maximum-netto-vermogen, bedoeld onder I.1, leveren bij de toegekende arbeidsfactor.
2. Aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden gerapporteerd:
• tijdstip van aanvang en beëindiging;
• spanning eigen bedrijfsrail als functie van de tijd;
• netto vermogen als functie van de tijd.
III Beproeving van de robuustheid bij kortsluitingen in het net { TC \ l2 "5.3 Beproeving van de robuustheid bij kortsluitingen in het net.}
1. Bij levering van tenminste 80% van het vastgestelde maximum-netto-vermogen, bedoeld onder I.1, bij de arbeidsfactor die is overeengekomen met de netbeheerder op wiens net de productie-eenheid is aangesloten, wordt de hoofdschakelaar van de eigen bedrijfsinstallatie geopend.
2. Na een periode van tenminste1,5 seconden, ingaande op het moment dat de restspanning op de hoofdrails van het eigen bedrijf lager is dan 70% van de nominale waarde, wordt de schakelaar weer gesloten. Gedurende deze tijd mag de productie-eenheid niet door de beveiliging van het eigen bedrijf van het net worden gescheiden of tot stilstand komen.
3. De onder 2. genoemde tijd van 1,5 seconde is een sommatie van:
• de maximale kortsluitduur (300 ms);
• hersteltijd van de netspanning tot 85% na afschakeling van de kortsluiting;
• detectietijd van het minimum-spanningsrelais bij terugkerende spanning;
• tijdvertraging minimum spanningsrelais;
• schakeltijd van de schakelaar waarmee de eenheid van het net wordt gescheiden;
• hersteltijd van de generatorspanning.
4. Aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden gerapporteerd:
• tijdstip van aanvang en beëindiging.
• spanning eigen bedrijfsrail als functie van de tijd.
• netto vermogen als functie van de tijd.
IV Beproeving van parallelschakeling na een kortsluiting in het net { TC \ l2 "5.4 Beproeving van parallelschakeling na een kortsluiting in het net.}
1. Bij levering van tenminste 85% van het onder vastgestelde maximum-netto-vermogen, bedoeld onder I.1, bij de toegekende arbeidsfactor, wordt de productie-eenheid met de netschakelaar van het net gescheiden. Na één uur wordt de productie-eenheid parallel geschakeld met het net. Vervolgens dient de productie-eenheid na 30 minuten gedurende 1 uur stabiel minimum-vermogen aan het net te kunnen leveren.
2. Aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden gerapporteerd:
• tijdstip openen netschakelaar;
• netto-vermogen als functie van de tijd;
• tijdstip synchronisatie per generator.
V Overige rapportageverplichtingen
1. Aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet worden in aanvulling op de onder II.2, III.4 en IV.2 genoemde gegevens tevens gerapporteerd:
• elektrisch schema eigen bedrijfsinstallatie;
• datum dan wel data van uitvoering:
• beschrijving van de bedrijfssituatie voorafgaand aan de proeven;
• beschrijving van de uitvoering;
• overzicht van de schakelhandelingen;
• totaal opgenomen vermogen van het eigen bedrijf voor, na en tijdens de proeven;
• overzicht van de belangrijkste in bedrijf zijnde installaties van het eigen bedrijf (> 100 kVA).
Bijlage 5: Bepaling van de omvang van de financiële zekerstelling, vereist voor het uitoefenen van programmaverantwoordelijkheid.
I Handelserkenning
1. De omvang van de door een programma-verantwoordelijke met een handelserkenning te stellen zekerheid wordt afgeleid van het hoogste netto-transactievolume in MWh van die programma-ver- antwoordelijke met enige andere programma-verantwoordelijke gedurende één etmaal.
2. De eerste maal is de omvang van de te stellen zekerheid gebaseerd op het door de programma-ver- antwoordelijke verwachte hoogste netto-transactievolume als onder 1 bedoeld, met een ondergrens van 50 MW.
3. De onder 1 bedoelde omvang wordt vermenigvuldigd met de factor 2, waarna het product wordt ver- menigvuldigd met de gemiddelde marktprijs van energie over een periode van drie maanden vooraf- gaand aan de bepaling van de omvang van de te stellen zekerheid. Het aldus resulterende bedrag is het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld.
4. Indien wordt vastgesteld dat het hoogste netto-transactievolume waarop de omvang van de ze- kerstelling is gebaseerd meer dan incidenteel wordt overschreden, verhoogt de programma-verant- woordelijke de zekerstelling op eerste schriftelijke verzoek van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, waarbij de nieuwe omvang zal worden gebaseerd op het hoogste netto-transac- tievolume dat in de zes voorafgaande weken gedurende één etmaal is vastgesteld.
5. Indien wordt vastgesteld dat het daadwerkelijk hoogste netto-transactievolume op etmaalbasis
structureel lager is dan het hoogste netto-transactievolume waarop de omvang van de zekerstelling is gebaseerd, verleent de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op schriftelijk verzoek van de programma-verantwoordelijke toestemming tot verlaging van de zekerstelling, waarbij de nieuwe omvang zal worden gebaseerd op het gemiddelde van de hoogste dagelijkse netto- transactievolumes in de zes voorafgaande weken, met een ondergrens van 50 MW.
II Volledige erkenning
1. De omvang van de door een programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning te stellen zekerheid wordt afgeleid van
a. het hoogste netto-transactievolume in MWh van die programma-verantwoordelijke met enige andere programma-verantwoordelijke gedurende één etmaal, en;
b. de totale transportcapaciteit van de aansluitingen van afnemers, niet zijnde beschermde afne- mers, waarvoor hij programma-verantwoordelijkheid draagt.
2. Het voor de programma-verantwoordelijke met een handelserkenning onder I bepaalde is van
overeenkomstige toepassing op de vaststelling van het onder II.1, onderdeel a, bedoelde element voor de bepaling van de omvang van de te stellen zekerheid, behoudens dat de onder I.3 genoemde vermenigvuldiging met de factor 2 niet wordt toegepast. Het resulterende bedrag wordt onder II.7 aangeduid met de letter ‘A’.
3. De transportcapaciteit, bedoeld onder II.1, onderdeel b, wordt bepaald aan de hand van de opgave door de andere netbeheerders aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, waarbij de andere netbeheerders per programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning eens per maand aangeven hoeveel aansluitingen vallen in de klasse:
a. 2-10 MW;
b. 11-25 MW;
c. 26-50 MW;
d. groter dan 50 MW, met vermelding van de capaciteit per aansluiting in deze klasse.
4. Per programma-verantwoordelijke wordt voor de onder II.3, onderdelen a-c, genoemde klassen per klasse het aantal aansluitingen in die klasse vermenigvuldigd met de laagste capaciteit van die klas- se. Voor de onder II.3, onderdeel d, genoemde klasse wordt uitgegaan van het totaal van de feitelijke capaciteit van de aansluitingen in die klasse.
5. Het onder II.1, onder a, bedoelde element voor de bepaling van de omvang van de door een programma-verantwoordelijke te stellen zekerheid is gebaseerd op de overeenkomstig II.3 en II.4 bepaalde capaciteit voor die programma-verantwoordelijke, vermenigvuldigd met 24, met een ondergrens van 50 MW.
6. Het onder II.5 bedoelde product wordt vermenigvuldigd met de gemiddelde marktprijs van energie over een periode van drie maanden voorafgaand aan de bepaling van de omvang van de te stellen zekerheid. Het resulterende bedrag wordt onder II.8 aangeduid met de letter ‘B’.
7. Indien en zolang de programma-verantwoordelijke met volledige erkenning slechts de prik- kelcomponent van de onbalansprijs verschuldigd is, wordt, in afwijking van het onder II.6 bepaalde, het onder II.5 bedoelde product vermenigvuldigd met het actuele bedrag van de prikkelcomponent, waarbij evenwel geldt dat het bedrag van de te stellen zekerheid nooit lager wordt gesteld dan EUR 25.000, ongeacht of de berekening volgens II.8 op een lager bedrag uitkomt.
8. Het bedrag waarvoor de programma-verantwoordelijke met een volledige erkenning zekerheid dient te stellen wordt vervolgens aldus bepaald:
a. indien geldt (2 * A) > B, bedraagt het bedrag van de te stellen zekerheid: 2 * A;
b. indien geldt (2 * A) < B, bedraagt het bedrag van de te stellen zekerheid: A + B.
Het bepaalde onder I.4 en I.5 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het daar bepaalde zowel betrekking heeft op de transactievolumes van de programma-verantwoordelijke als op de transportcapaciteit van de aansluitingen waarvoor hij programma-verantwoordelijkheid draagt, terwijl bovendien geldt dat indien in enige maand de totale capaciteit van de aansluitingen waarvoor de programma- verantwoordelijkheid bestaat met meer dan 50 MW wordt uitgebreid, de programma-verantwoordelijke gehouden is daarvan onverwijld mededeling te doen aan de netbeheerder van het landelijk hoog- spanningsnet.
III. Meetcode
Voorwaarden als bedoeld in artikel 26, lid 1, sub b van de Elektriciteitswet 1998
Vastgesteld door de directeur DTe
bij besluit van 12 april 2000, nummer 00-011
1 Algemene bepalingen
1. 1 Werkingssfeer en definities
1.1.1 Deze regeling bevat de voorwaarden met betrekking tot de wijze waarop netbeheerders en aangeslotenen alsmede netbeheerders zich jegens elkaar gedragen ten aanzien van het meten van gegevens betreffende het transport van elektriciteit en de uitwisseling van meetgegevens.
1.1.2 In deze regeling wordt verstaan onder:
a. de Wet: de Elektriciteitswet 1998;
b. Primair gedeelte van de meetinrichting: het deel van de meetinrichting vanaf en met inbegrip van de aansluitklemmen waarop de meetinrichting op de netspanning is aangesloten tot en met de secundaire wikkelingen van de meettranformatoren;
c. Secundair gedeelte van de meetinrichting: het deel van de meetinrichting vanaf en met inbegrip van de aansluitklemmen van de secundaire wikkelingen van de meettransformatoren tot en met de kWh-meters en de kvarh-meters.
1.1.3 De in deze regeling gebruikte begrippen die ook in de Wet worden gebruikt, hebben de betekenis die daaraan in de Wet is toegekend.
1.1.4 Van de overige in deze regeling gebruikte begrippen is de betekenis vastgelegd in een door de gezamenlijke netbeheerders opgestelde en centraal beheerde begrippenlijst.
1. 2 Commissie van Toelating
1.2.1 De gezamenlijke netbeheerders stellen een commissie in van 3 tot 5 personen, die in het volgende wordt aangeduid met Commissie van Toelating.
1.2.2 De kosten gemoeid met de oprichting en de personele bezetting van de Commissie van Toelating en voorts alle kosten gemoeid met de uitvoering van haar werkzaamheden worden door de netbeheerders gezamenlijk gedragen.
1.2.3 De Commissie van Toelating heeft tot taak te beslissen over de in 1.3.1 en volgende bedoelde toelating en opschorting of intrekking daarvan.
1. 3 Certificering en toelating
1.3.1 De op grond van deze regeling te verrichten werkzaamheden, met inbegrip van de werkzaamheden die worden uitgevoerd ter voldoening aan de in hoofdstuk 2 genoemde kwaliteitseisen van de meetinrichting, kunnen uitsluitend worden uitgevoerd door of uitbesteed aan een netbeheerder of een derde die beschikt over een schriftelijk vastgelegd kwaliteitssysteem voor de werkzaamheden dat voldoet aan ISO 9001 en die tot het verrichten van die werkzaamheden door de Commissie van Toelating is toegelaten.
1.3.2 Het kwaliteitssysteem is gecertificeerd door een instelling die daartoe is geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie of door een gelijkwaardige buitenlandse accreditatie-instelling.
1.3.3 De Commissie van Toelating laat de gecertificeerde netbeheerder of derde toe tot het verrichten van de in 1.3.1genoemde werkzaamheden.
1.3.4 De Commissie van Toelating kan een netbeheerder of derde een tijdelijke toelating voor maximaal 2 jaar verlenen indien de netbeheerder of derde in afwachting is van de in 1.3.2 bedoelde certificering.
1. 4 Schorsing of intrekking
1.4.1 De Commissie van Toelating kan de toelating van de netbeheerder of derde schorsen of intrekken indien de netbeheerder of derde zijn certificering verliest of de in 1.3.1 bedoelde werkzaamheden niet naar behoren verricht.
1.4.2 De Commissie van Toelating verleent alvorens de toelating te schorsen of in te trekken de netbeheerder of derde een redelijke termijn de geconstateerde tekortkomingen te herstellen, tenzij dat gelet op de aard van de tekortkoming niet mogelijk is.
1.4.3 In geval van een schorsing, alsdan voor de duur daarvan, of een intrekking als in 1.4 bedoeld, wijst de Commissie van Toelating een andere door haar toegelaten netbeheerder of derde aan die de werkzaamheden uitvoert van de netbeheerder of derde wiens toelating is geschorst of ingetrokken.
1. 5 Commissie van Beroep
1.5.1 De gezamenlijke netbeheerders stellen een commissie in, die in het volgende wordt aangeduid met de Commissie van Beroep.
1.5.2 De Commissie van Beroep bestaat uit drie leden, één lid benoemd door de gezamenlijke netbeheerders, één lid benoemd door FME-CWM en een onafhankelijke voorzitter, die voldoet aan de vereisten voor de benoeming tot rechter in een arrondissementsrechtbank, benoemd door de gezamenlijke netbeheerders en FME-CWM gezamenlijk.
1.5.3 Tegen een weigering tot toelating als bedoeld in 1.3.3 alsmede tegen schorsing en intrekking van de toelating als bedoeld in 1.4.1 kunnen de desbetreffende netbeheerder en derde uiterlijk binnen twee weken na kennisgeving van de weigering, schorsing of intrekking beroep instellen bij de Commissie van Beroep.
1.5.4 De Commissie van Beroep zal overeenkomstig haar reglement bij wijze van bindend advies uitspraak doen.
1.5.5 Het instellen van beroep tegen schorsing of intrekking van de toelating als bedoeld in 1.4.1 schort de inwerkingtreding van de schorsing of intrekking op, tenzij de voorzitter van de Commissie van Beroep uit het oogpunt van de gewenste veilige, ongestoorde, betrouwbare en/ of kwalitatieve elektriciteitsvoorziening anders beslist.
2 Bepalingen omtrent comptabele meetinrichtingen voor elektrische energie en blindenergie
2. 1 De IJkwet
2.1.1 Inzoverre een meetinrichting onder de IJkwet valt, is deze regeling niet van toepassing ten aanzien van een onderwerp dat voor die meetinrichting in de IJkwet wordt geregeld.
2. 2 Verzegeling
2.2.1 De meetinrichting is verzegeld.
2.2.2 De verzegeling dient zodanig te zijn dat niet in de meetinrichting kan worden ingegrepen zonder de verzegeling te verbreken.
2. 3 Storingen
2.3.1 Behoudens een afwijkende regeling in een aansluit- of leveringsovereenkomst dient een storing in de meetinrichting bij de meting of bij de in hoofdstuk 3 bedoelde data-overdracht binnen 24 uur nadat de storing is opgemerkt, verholpen te zijn.
2.3.2 Behoudens een afwijkende regeling in een aansluit- of leveringsovereenkomst dient een storing als bedoeld in 2.3.1bij uitval van hetzij de hoofdmeting hetzij de controlemeting in een meetinrichting die geheel of gedeeltelijk dubbel is uitgevoerd binnen 72 uur nadat zij is opgemerkt, verholpen te zijn.
2.3.3 Indien als gevolg van overmacht de storing niet binnen de in 2.3.1 of 2.3.2 genoemde periode kan worden verholpen, neemt de eigenaar alle noodzakelijke maatregelen teneinde het verlies van meetgegevens zoveel mogelijk te beperken en stelt hij, wanneer hij niet de netbeheerder is, de netbeheerder onverwijld op de hoogte.
2.3.4 Indien in het geval van een dubbel uitgevoerde meetinrichting de hoofdmeting uitvalt, doch de controlemeting blijft functioneren, wordt verrekend op basis van de controlemeting.
2. 4 Onderhoud
2.4.1 De meetinrichting wordt zodanig onderhouden, dat zij voortdurend aan de in deze regeling opgenomen eisen voldoet.
2. 5 De nauwkeurigheid van de voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting: aansluiting op hoogspanningsniveau
2.5.1 In geval van een aansluiting op hoogspanningsniveau mag de onnauwkeurigheid van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting, ongeacht of deze meetinrichting op het spannings- niveau van de aansluiting is aangesloten, de in bijlage 1 en 2 genoemde foutgrenzen niet overschrijden.
2.5.2 In geval van een aansluiting op hoogspanningsniveau mag de onnauwkeurigheid van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting ten behoeve van eigen opwekking niet de in bijlage 3 genoemde foutgrenzen overschrijden.
2. 6 De nauwkeurigheid van de voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting: aansluiting op laagspanningsniveau
2.6.1 In geval van een aansluiting op laagspanningsniveau mag de onnauwkeurigheid van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting aangesloten via stroomstransformatoren de in bijlage 4 genoemde foutgrenzen niet overschrijden.
2.6.2 In geval van een direct aan te sluiten kWh-meter mag de onnauwkeurigheid van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting niet de in bijlage 5 genoemde foutgrenzen overschrijden.
2.6.3 In geval van een aansluiting op laagspanningsniveau mag de onnauwkeurigheid van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting ten behoeve van eigen opwekking niet de in bijlage 6 genoemde foutgrenzen overschrijden.
2. 7 De nauwkeurigheid van een meetinrichting in gebruik: aansluiting op hoogspanningsniveau
2.7.1 In geval van een aansluiting op hoogspanningsniveau mag de onnauwkeurigheid van een in gebruik zijnde meetinrichting, ongeacht of deze meetinrichting op het spanningsniveau van de aansluiting is aangesloten, de in bijlage 7 en 8 genoemde foutgrenzen niet overschrijden.
2.7.2 In geval van een aansluiting op hoogspanningsniveau mag de onnauwkeurigheid van een in gebruik zijnde meetinrichting ten behoeve van eigen opwekking de in bijlage 9 genoemde foutgrenzen niet overschrijden.
2. 8 De nauwkeurigheid van een meetinrichting in gebruik: aansluiting op laagspanningsniveau
2.8.1 In geval van een aansluiting op laagspanningsniveau mag de onnauwkeurigheid van een in gebruik zijnde meetinrichting die is aangesloten via stroomstransformatoren de in bijlage 10 genoemde foutgrenzen niet overschrijden.
2.8.2 In geval van een direct aan te sluiten kWh-meter mag de onnauwkeurigheid van een in gebruik zijnde meetinrichting de in bijlage 11 genoemde foutgrenzen niet overschrijden.
2.8.3 In geval van een aansluiting op laagspanningsniveau mag de onnauwkeurigheid van een in gebruik zijnde meetinrichting ten behoeve van eigen opwekking de in bijlage 12 genoemde foutgrenzen niet overschrijden.
2. 9 Condities
2.9.1 De in 2.5 tot en met 2.8 genoemde maximaal toelaatbare foutgrenzen gelden onder de navolgende omstandigheden:
a. de temperatuur in de ruimte waarin de kWh-meter(s) en eventuele kvarh-meter(s) zich bevinden is niet lager dan -10 °C en niet hoger dan 45 °C;
b. de afwijking van de netfrequentie van de nominale waarde bedraagt ten hoogste 1%;
c. de afwijking van de netspanning van de nominale waarde bedraagt ten hoogste 10%.
2.9.2 Bij aansluitingen op laagspanningsniveau is de in 2.9.1, onderdeel c, genoemde nominale waarde van de netspanning 230 V.
2.9.3 Bij aansluitingen op hoogspanningsniveau is de in 2.9.1, onderdeel c, genoemde nominale waarde van de netspanning de door de netbeheerder toegekende nominale waarde.
2. 10 Vereiste nauwkeurigheid
2.10.1 In geval de eigenaar van de meetinrichting niet de netbeheerder is, toont hij desgevraagd jegens de netbeheerder aan dat de onnauwkeurigheid van de meetinrichting niet de in 2.5 tot en met 2.8 genoemde maximaal toelaatbare foutgrenzen overschrijdt met dien verstande dat:
a. aan het bepaalde in 2.5en 2.6 is voldaan indien de meetinrichting is ontworpen en geïnstalleerd overeenkomstig het “ Voorschrift bij MeetCode” van 17 augustus 1999 (concept), uit te geven door EnergieNed, of het daarvoor in de plaats tredende voorschrift;
b. aan het bepaalde in 2.7 en 2.8 is voldaan indien de meetinrichting is gecontroleerd overeenkomstig het “ Voorschrift bij MeetCode” van 17 augustus 1999 (concept), uit te geven door EnergieNed, of het daarvoor in de plaats tredende voorschrift.
2.10.2 In andere dan de in 2.10.1 genoemde gevallen, toont de eigenaar op andere wijze aan dat de onnauwkeurigheid van de meetinrichting de in 2.5 tot en met 2.8 genoemde foutgrenzen niet overschrijdt.
2. 11 Energie, blindenergie, vermogen en blindvermogen
2.11.1 De energie, de blindenergie, het vermogen en het blindvermogen van de meetinrichting worden vastgesteld overeenkomstig de formules genoemd in bijlage 13.
2. 12 De administratie
2.12.1 De netbeheerder of een door de netbeheerder daarmee belast meetbedrijf legt de volgende gegevens van de meetinrichting vast in zijn administratie en houdt deze gegevens actueel:
a. fabrikaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde apparatuur;
b. kalibratiecertificaten van de verschillende meetmiddelen van de meetinrichting;
c. de overzetverhoudingen van de spannings- en stroomtransformator;
d. de overzetverhoudingen van de spannings- en stroomtransformatoren die in gebruik zijn;
e. het jaar waarin de meters voor het laatst zijn gereviseerd;
f. de nominale en maximale stroom;
g. de nominale hulpspanning;
h. de meterconstanten;
i. de impulswaarde van het zendcontact of van de impulsuitgang;
j. de vermenigvuldigingsfactor voor elk telwerk en voor de gegevens opgeslagen in de databuffers;
k. het soort zegel waarmee de meter is verzegeld;
l. het jaar waarin de meter voor het laatst is gecontroleerd;
m. de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles.
In geval de eigenaar van de meetinrichting niet de netbeheerder is, verstrekt de eigenaar van de meetinrichting op verzoek van de netbeheerder of het meetbedrijf de in 2.12.1 genoemde gegevens.
3 Overdracht enz. van data
3. 1 Toepasselijkheid
3.1.1 De bepalingen van hoofdstuk 3 zijn van toepassing op:
a. meetinrichtingen in de verzamelpunten tussen twee elektriciteitsnetten;
b. meetinrichtingen bij aangeslotenen die zelf programma-verantwoordelijke zijn;
c. meetinrichtingen bij aangeslotenen die hun programma-verantwoordelijkheid hebben overgedragen en waarvan het gecontracteerde vermogen 0,1 MW of meer bedraagt.
3.1.2 Voor de in 3.1.1 genoemde meetinrichtingen worden meetperioden van 5 minuten gehanteerd bij gecontracteerde vermogens van 1 MW en meer, en meetperioden van 30 minuten bij gecontracteerde vermogens van 0,1 tot 1 MW.
3.1.3 In afwijking van 3.1.1zijn de bepalingen van hoofdstuk 3 niet van toepassing op aangeslotenen met een aansluiting achter een verzamelpunt, mits wordt aangetoond dat de onnauwkeurigheid waarmee per programmaverantwoordelijke de som wordt vastgesteld van de energie die wordt uitgewisseld met die aangeslotenen, binnen de foutgrenzen ligt vermeld in bijlage 7.
3. 2 Te registreren data
3.2.1 Een meetinrichting registreert per meetperiode de volgende data:
a. per kWh-meter: de uitgewisselde energie;
b. de, al dan niet gecodeerde, aanduiding van de meetperiode.
3.2.2 Indien zulks is overeengekomen, registreert de meetinrichting voorts de blindenergie, in welk geval de meetinrichting is uitgerust met één of meer kvarh-meters.
3. 3 Synchronisatie
3.3.1 Een meetperiode is gerelateerd aan het tijdstip 00:00:00 volgens de nationale standaard-tijd.
3.3.2 De afwijking van de start en stoptijden van de meetperiode mag niet groter zijn dan vijf seconden in de reguliere tijd tussen twee uitlezingen van de databuffers van de meetinrichting.
3.3.3 In afwijking van het 3.3.2 is bij uitval van het synchronisatiesysteem de afwijking van de start- en stoptijden van de meetperiode minder dan tien seconden gedurende een periode van maximaal een week.
3. 4 Energierichting
3.4.1 Bij de registratie van de in 3.2.1, onderdeel a, genoemde uitgewisselde energie wordt onderscheid gemaakt naar de energie die de aangeslotene ontvangt en naar de energie die de aangeslotene levert.
3.4.2 Bij de registratie van de in 3.2.2 genoemde blindenergie wordt onderscheid gemaakt tussen het in de zin van bijlage 13 leveren en ontvangen van blindenergie.
3. 5 Datacollectie
3.5.1 De netbeheerder verzamelt op elektronische wijze de in 3.2 genoemde data in zijn datacollectiepunt.
3.5.2 Aan de in 3.5.1 genoemde data-verzameling voegt de netbeheerder de volgende gegevens toe:
a. de locatie van het energie-overdrachtspunt of
b. de naam van de aangeslotene waarmee de energie c.q. blindenergie is uitgewisseld en
c. de locatie van de meetinrichtingen, indien een aangeslotene op meer locaties energie afneemt met op elke locatie een separate meetinrichting.
3.5.3 De in 3.5.1 bedoelde verzameling geschiedt overeenkomstig het dataprotocol dat de netbeheerder voorschrijft.
3.5.4 De verzameling van data moet zodanig plaats vinden dat de resolutie van de data daardoor niet wordt beïnvloed.
3. 6 Dataoverdracht
3.6.1 Onverminderd hetgeen is bepaald in een aansluitovereenkomst of leveringsovereenkomst geeft de netbeheerder, nadat de in 3.5genoemde data zijn verzameld, deze data door op de wijze bepaald in 3.6, met inachtneming van hetgeen omtrent deze doorgifte in de SysteemCode of enige andere ingevolge de Wet tot stand gebrachte regeling is bepaald.
3.6.2 De netbeheerder geeft de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de uitgewisselde energie per meetperiode van iedere programma-verantwoordelijke door.
3.6.3 De netbeheerder geeft aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet per deelnet de som van alle, via dat net uitgewisselde energie door.
3.6.4 De netbeheerder geeft aan de andere met hem gekoppelde netbeheerders per verzamelpunt per meetperiode de tussen hem en die netbeheerders uitgewisselde energie door.
3.6.5 Voor zover overeengekomen, geeft een netbeheerder aan een andere met hem gekoppelde netbeheerder per verzamelpunt per meetperiode de tussen hem en die andere netbeheerder uitgewisselde blindenergie door.
3.6.6 De netbeheerder geeft aan de andere op het verzamelpunt aangesloten netbeheerders de meetgegevens ten behoeve van de verrekening van de transportdiensten door.
3.6.7 De netbeheerder geeft aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de meetgegevens ten behoeve van de verrekening van de systeemdiensten door.
3.6.8 De netbeheerder geeft iedere programma-verantwoordelijke de uitgewisselde energie per meetperiode per aansluiting door waarvoor de programma-verantwoordelijkheid bestaat.
3.6.9 De netbeheerder geeft aan iedere programma-verantwoordelijke per aansluiting waarvoor de programma-verantwoordelijkheid bestaat jaarlijks of zoveel vaker als overeengekomen de kWh- meterstanden door.
3.6.10 De netbeheerder geeft aan de aangeslotenen, met uitzondering van de netbeheerders, de kWh- meterstanden door.
3. 7 Datavaststelling
3.7.1 De netbeheerder maakt bij het vaststellen van de gegevens die volgens 3.6 worden doorgegeven, gebruik van de gegevens geregistreerd door de meetinrichtingen bij de aangeslotenen en in de verzamelpunten met andere netten.
3.7.2 In afwijking van 3.7.1lid gaat de netbeheerder voor het vaststellen van de gegevens bedoeld in 3.6.2 en 3.6.7 bij een aangeslotene die zijn programma-verantwoordelijkheid heeft overgedragen en waarvan het gecontracteerde vermogen minder dan 0,1 MW bedraagt, uit van het belastingprofiel dat overeenkomstig 4.1.1voor de categorie aangeslotenen waartoe de betreffende aangeslotene behoort, is vastgesteld.
3. 8 Wijze van dataoverdracht
3.8.1 De in 3.6 bedoelde overdracht van data geschiedt overeenkomstig een door de gezamenlijke netbeheerders opgestelde standaard die per categorie van door te geven data of ontvangers van die data kan verschillen.
3. 9 Verschillen
3.9.1 Wanneer de data die zijn uitgelezen en opgeslagen door de datacollector verschillen van de data die zijn opgeslagen in de databuffers van de meetinrichting gelden de laatstbedoelde data.
3.9.2 Onverminderd hetgeen voortvloeit uit een aansluitovereenkomst of andere overeenkomst zijn de netbeheerder en de aangeslotene over en weer verplicht elkaar onverwijld kennis te geven van door hen geconstateerde verschillen in de opgeslagen data van de meetinrichting enerzijds en de uitgelezen data in het datacollectiepunt anderzijds. Indien deze kennisgeving mondeling is gedaan, wordt zij schriftelijk bevestigd.
3.9.3 Wanneer zich een geval als bedoeld in 3.9.2 voordoet, stelt de netbeheerder de data in de databuffers veilig en stelt hij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet hieromtrent op de hoogte.
3. 10 Opslag van data
3.10.1 De in 3.2 genoemde data worden opgeslagen in niet-vluchtige databuffers.
3.10.2 Een storing in de afstandsuitlezing van de databuffers moet uiterlijk worden gesignaleerd tijdens de eerstvolgende poging tot afstandsuitlezing na het optreden van die storing.
3.10.3 Wanneer afstandsuitlezing van de databuffers als gevolg van een storing niet mogelijk is, leest de netbeheerder de databuffers ter plaatse uit.
3.10.4 De werkwijze van de netbeheerder voorziet in een maximale tijdsduur tussen het tijdstip dat een storing als bedoeld in 3.10.2 wordt geconstateerd en het tijdstip van uitlezing ter plaatse. Bij het vaststellen van die tijdsduur houdt de netbeheerder rekening met de opslagcapaciteit van de in artikel 3.10.1bedoelde databuffers.
3. 11 Beveiliging en archivering van data
3.11.1 De data zijn beveiligd tegen wijziging ervan en tegen kennisneming door anderen dan de netbeheerder, een door de netbeheerder ingeschakeld meetbedrijf of degene die deze data aangaan.
3.11.2 De netbeheerder bewaart de data bedoeld in 3.2 gedurende een periode van 5 jaar.
4 Bijzondere bepalingen
4 . 1 Belastingprofielen
4.1.1 De gezamenlijke netbeheerders stellen categorieën vast waarin aangeslotenen die hun programma- verantwoordelijkheid hebben overgedragen en waarvan het gecontracteerde vermogen minder dan 0,1 MW bedraagt, qua belastingprofiel worden ingedeeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
a. aangeslotenen met een gecontracteerd vermogen kleiner dan 0,1 MW, maar met een aansluitwaarde van ten minste 3* 80 A bij aansluitingen op laagspanningsniveau
b. aangeslotenen met een aansluitwaarde van minder dan 3* 80 A bij aansluitingen op laagspanningsniveau.
4.1.2 De gezamenlijke netbeheerders bepalen jaarlijks voor elk van de categorieën bedoeld in 4.1.1 het belastingprofiel dat in het daaropvolgende jaar van toepassing zal zijn.
4.1.3 De netbeheerder deelt iedere aangeslotene bedoeld in 4.1.1 in bij één van de categorieën bedoeld in datzelfde artikel.
4.1.4 De netbeheerder controleert jaarlijks voor iedere aangeslotene of de indeling bedoeld in 4.1.3 nog correct is en brengt zonodig wijzigingen aan.
4 . 2 Bewerking van de meetgegevens voor verrekeningsdoeleinden
4.2.1 De netbeheerder bewerkt de data bedoeld in 3.2.1 en 4.1.2 op de wijze zoals aangegeven in bijlage 14.
4 . 3 Afwijkingen van de MeetCode
4.3.1 In individuele gevallen waarin deze regeling tot kennelijk onaanvaardbare resultaten leidt, kan de netbeheerder besluiten om van een of meer bepalingen af te wijken.
4.3.2 Het in 4.3.1 genoemde besluit dient door de netbeheerder binnen 5 werkdagen gemeld te worden bij de directeur DTe onder overlegging van een schriftelijke verklaring van de noodzaak tot afwijking.
4.3.3 De Directeur van de Dienst kan met terugwerkende kracht de afwijking, volgens het in 4.3.1 genoemde besluit, teniet doen.
4 . 4 Overgangs- en slotbepalingen
4.4.1 De netbeheerder beslist na overleg met de aangeslotene over de toelaatbaarheid van de bestaande meetinrichting die voor de inwerkingtreding van deze regeling is geïnstalleerd en die niet aan de in hoofdstuk 2 genoemde eisen voldoet. Indien de bestaande meetinrichting geheel of gedeeltelijk niet toelaatbaar wordt geoordeeld, stelt de netbeheerder een termijn waarbinnen de meetinrichting alsnog aan de eisen genoemd in hoofdstuk 2 moet voldoen.
4.4.2 De in 4.4.1 genoemde termijn bedraagt voor het secundaire gedeelte van de meetinrichting maximaal zes maanden, gerekend vanaf het moment waarop aangeslotene vrij is in zijn keuze van leverancier.
4.4.3 De in 4.4.2 genoemde termijn geldt niet als het wijzigen van het secundaire gedeelte van de meetinrichting teneinde aan de eisen genoemd in hoofdstuk 2 te voldoen alleen economisch zinvol of technisch mogelijk is in combinatie met de aanpassing van het primaire deel van de meetinrich- ting. In dat geval dient het secundaire gedeelte uiterlijk tegelijk met het primaire gedeelte te worden toegepast.
4.4.4 Indien bij een bestaande installatie voor eigen opwekking geen meetinrichting, zoals bedoeld in 2.5.2, 2.6.3, 2.7.2 of 2.8.3 aanwezig is, wordt deze aangebracht uiterlijk één jaar nadat deze regeling in werking is getreden.
4.4.5 Binnen twee weken na vaststelling van deze regeling dienen de gezamenlijk netbeheerders een voorstel in bij de directeur DTe betreffende een methodiek en/ of profielen voor het vaststellen van de onbalans bij aangeslotenen conform artikel 1, lid 2 van de Elektriciteitswet 1998 waarvan het totaal opgesteld transportvermogen meer bedraagt dan 2 MW.
4.4.6 Deze regeling wordt aangehaald als ´MeetCode´.
Bijlage 1: Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting voor elektrische energie bij een aansluiting op HS-niveau als functie van het gecontracteerde vermogen.
Gecontracteerd vermogen | Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |||||||
1,5 - 7,5% Ic PF=1 | 7,5 - 120% Ic 1 | 3 - 7,5% Ic 0,5 ind. | 7,5 - 15% Ic 0,5 ind. | 15 - 120% Ic 0,5 ind. | 3 - 7,5% Ic 0,8 cap. | 7,5 - 15% Ic 0,8 cap. | 15 - 120% Ic 0,8 cap. | |
≥ 2 MW en < 5 MW ≥ 5 MW | 1,25**) 0,60**) | 0,85 0,40 | 1,75**) 1,20**) | 1,75 1,20 | 1,40 0,95 | 1,55**) 0,85**) | 1,55 0,85 | 1,25 0,65 |
Gecontracteerd vermogen | Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |||||||
3 - 7,5% Ic PF=1 | 7,5 - 120% Ic 1 | 3 - 7,5% Ic 0,5 ind. | 7,5 - 15% Ic 0,5 ind. | 15 - 120% Ic 0,5 ind. | 3 - 7,5% Ic 0,8 cap. | 7,5 - 15% Ic 0,8 cap. | 15 - 120% Ic 0,8 cap. | |
< 2MW | 1,95**) | 1,50 | 3,25 | 2,45 | 2,45 | 1,95 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ± ) zijn vermeld.
* * ) Geldt alleen als de gemiddelde belasting kleiner is dan 30% van het gecontracteerde vermogen. PF = arbeidsfactor
Ic = stroomsterkte berekend uit het gecontracteerde vermogen (Pc) bij nominale netspanning (Unom). Er geldt: Ic=Pc/ (1,73* Unom)
ind. = inductief cap. = capacitief
Bijlage 2 : Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een voor de eerste maal in gebruikte te nemen meetinrichting voor elektrische blindenergie bij een aansluiting op HS-niveau als functie van het gecontracteerde vermogen.
Gecontracteerd vermogen | Xxxxxxxx toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en waarden van sin φ | |||||
3 - 7,5% Ic sin φ = 1 | 7,5 - 120% Ic 1 | 7,5 - 15% Ic 0,5 ind. | 15 - 30% Ic 0,5 ind. | 30 - 120% Ic 0,5 ind. | 30 - 120% Ic 0,25 ind. | |
< 2MW ≥ 2 MW | 3,30**) 3,25**) | 2,90 2,85 | 4,05 | 4,25 3,70 | 4,00 3,70 | 8,90 8,25 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ± ) zijn vermeld.
* * ) Geldt alleen als de gemiddelde belasting kleiner is dan 30% van het gecontracteerde vermogen.
Ic = stroomsterkte berekend uit het gecontracteerde vermogen (Pc) bij nominale netspanning (Unom). Er geldt: Ic=Pc/ (1,73* Unom)
ind. = inductief
Bijlage 3: Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting voor elektrische energie geleverd door eigen opwekking bij een aansluiting op HS-niveau als functie van het maximale vermogen van de eigen opwekking.
Maximaal vermogen van de eigen opwekking | Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |
10 - 120% Iwkk PF = 1 | 20 - 120% Iwkk 0,5 ind. | |
< 2MW | 2,70 | 4,70 |
≥ 2 MW en < 5 MW | 2,00 | 4,35 |
≥ 5 MW | 1,80 | 3,30 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ±) zijn vermeld. PF = arbeidsfactor
Iwkk = stroomsterkte berekend uit het maximale vermogen van de eigen opwekking (Pwkk,max) bij nominale netspanning (Unom). Er geldt: Iwkk=Pwkk,max/ (1,73* Unom)
ind. = inductief
Bijlage 4: Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting voor elektrische energie bij een aansluiting op LS-niveau via stroomtransformatoren.
Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |||
1,5 - 7,5% Ic PF=1 | 7,5 - 120% Ic 1 | 7,5 - 15% Ic 0,5 ind. | 15 - 120% Ic 0,5 ind. |
3,30**) | 2,90 | 5,25 | 4,30 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ± ) zijn vermeld.
* * ) Geldt alleen als de gemiddelde belasting kleiner is dan 30% van het gecontracteerde vermogen. PF = arbeidsfactor
Ic = stroomsterkte berekend uit het gecontracteerd vermogen (Pc) in het betreffende
leverpunt bij nominale netspanning (Unom). Er geldt: Ic=Pc/ (1,73* Unom) ind. = inductief
Bijlage 5: Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting voor elektrische energie bij een aansluiting op LS-niveau, bij een direct aangesloten kWh- meter die niet onder de IJkwet valt
Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |||
1 - 5% Ib PF=1 | 5% Ib - Imax 1 | 5 - 10% Ib 0,5 ind. | 10% Ib - Imax 0,5 ind. |
2,5*) | 2,0 | 2,5 | 2,0 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ± ) zijn vermeld.
* * ) Geldt alleen als de gemiddelde afgenomen stroom kleiner is dan 20% van de basisstroom Ib. PF = arbeidsfactor
Ib = de basisstroom van de kWh-meter, zoals die door de fabrikant op de meter is vermeld Imax = de maximale stroom van de kWh-meter, zoals die door de fabrikant op de meter is
vermeld
ind. = inductief
Bijlage 6: Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een voor de eerste maal in gebruik te nemen meetinrichting voor elektrische energie geleverd door eigen opwekking bij een aansluiting op LS-niveau.
Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |
10 – 120% Iwkk PF = 1 | 20 - 120% Iwkk 0,5 ind. |
3,15 | 6,55 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ± ) zijn vermeld. PF = arbeidsfactor
Iwkk = stroomsterkte berekend uit het maximale vermogen van de eigen opwekking (Pwkk,max) bij nominale netspanning (Unom). Er geldt: Iwkk=Pwkk,max/ (1,73* Unom)
ind. = inductief
Bijlage 7: Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een in gebruik zijnde meetinrichting voor elektrische energie bij een aansluiting op HS-niveau als functie van het gecontracteerde vermogen.
Gecontracteerd vermogen | Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |||||||
1,5 - 7,5% Ic PF=1 | 7,5 - 120% Ic 1 | 3 - 7,5% Ic 0,5 ind. | 7,5 - 15% Ic 0,5 ind. | 15 - 120% Ic 0,5 ind. | 3 - 7,5% Ic 0,8 cap. | 7,5 - 15% Ic 0,8 cap. | 15 - 120% Ic 0,8 cap. | |
≥ 2 MW en < 5 MW ≥ 5 MW | 2,15**) 0,90**) | 1,20 0,55 | 2,45**) 1,50**) | 2,45 1,50 | 1,75 1,05 | 2,30**) 1,20**) | 2,30 1,20 | 1,60 0,85 |
Gecontracteerd vermogen | Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |||||||
3 - 7,5% Ic PF=1 | 7,5 - 120% Ic 1 | 3 - 7,5% Ic 0,5 ind. | 7,5 - 15% Ic 0,5 ind. | 15 - 120% Ic 0,5 ind. | 3 - 7,5% Ic 0,8 cap. | 7,5 - 15% Ic 0,8 cap. | 15 - 120% Ic 0,8 cap. | |
< 2MW | 3,25**) | 2,30 | 4,15 | 3,00 | 3,55 | 2,60 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ± ) zijn vermeld.
* * ) Geldt alleen als de gemiddelde belasting kleiner is dan 30% van het gecontracteerde vermogen. PF = arbeidsfactor
Ic = stroomsterkte berekend uit het gecontracteerde vermogen (Pc) bij nominale netspanning (Unom). Er geldt: Ic=Pc/ (1,73* Unom)
ind. = inductief
cap. = capacitief
Bijlage 8 : Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een in gebruik zijnde meetinrichting voor elektrische blindenergie bij een aansluiting op HS-niveau als functie van het gecontracteerde vermogen.
Gecontracteerd vermogen | Xxxxxxxx toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en waarden van sin φ | |||||
3 - 7,5% Ic sin φ = 1 | 7,5 - 120% Ic 1 | 7,5 - 15% Ic 0,5 ind. | 15 - 30% Ic 0,5 ind. | 30 - 120% Ic 0,5 ind. | 30 - 120% Ic 0,25 ind. | |
< 2MW ≥ 2 MW | 5,45**) 5,40**) | 4,50 4,50 | 5,90 | 6,10 5,05 | 5,30 5,05 | 15,05 14,65 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ± ) zijn vermeld.
* * ) Geldt alleen als de gemiddelde belasting kleiner is dan 30% van het gecontracteerde vermogen.
Ic = stroomsterkte berekend uit het gecontracteerde vermogen (Pc) bij nominale netspanning (Unom). Er geldt: Ic=Pc/ (1,73* Unom)
ind. = inductief
Bijlage 9: Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een in gebruik zijnde meetinrichting voor elektrische energie geleverd door eigen opwekking bij een aansluiting op HS-niveau als functie van het maximale vermogen van de eigen opwekking.
Maximale vermogen van de eigen opwekking | Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |
10 - 120% Iwkk PF = 1 | 20 - 120% Iwkk 0,5 ind. | |
< 2MW | 4,35 | 5,85 |
≥ 2 MW en < 5 MW | 2,65 | 4,70 |
≥ 5 MW | 2,50 | 3,75 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ± ) zijn vermeld. PF = arbeidsfactor
Iwkk = stroomsterkte berekend uit het maximale vermogen van de eigen opwekking (Pwkk,max) bij nominale netspanning (Unom). Er geldt: Iwkk=Pwkk,max/ (1,73* Unom)
ind. = inductief
Bijlage 10 : Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een in gebruik zijnde meetinrichting voor elektrische energie bij een aansluiting op LS-niveau via stroomtransformatoren.
Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |||
1,5 - 7,5% Ic PF=1 | 7,5 - 120% Ic 1 | 7,5 - 15% Ic 0,5 ind. | 15 - 120% Ic 0,5 ind. |
5,45**) | 4,50 | 6,80 | 5,55 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ± ) zijn vermeld.
* * ) Geldt alleen als de gemiddelde belasting kleiner is dan 30% van het gecontracteerde vermogen. PF = arbeidsfactor
Ic = stroomsterkte berekend uit gecontracteerde vermogen (Pc) in het betreffende leverpunt
bij nominale netspanning (Unom). Er geldt: Ic=Pc/ (1,73* Unom) ind. = inductief
Bijlage 11: Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een in gebruik zijnde meetinrichting voor elektrische energie bij een aansluiting op LS-niveau, bij een direct aangesloten kWh-meter die niet onder de IJkwet valt.
Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |||
1 – 5% Ib PF=1 | 5% Ib - Imax 1 | 5 - 10% Ib 0,5 ind. | 10% Ib - Imax 0,5 ind. |
5,0**) | 4,0 | 5,0 | 4,0 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ± ) zijn vermeld.
* * ) Geldt alleen als de gemiddelde afgenomen stroom kleiner is dan 20% van de basisstroom Ib. PF = arbeidsfactor
Ib = de basisstroom van de kWh-meter, zoals die door de fabrikant op de meter is vermeld Imax = de maximale stroom van de kWh-meter, zoals die door de fabrikant op de meter is
vermeld
ind. = inductief
Bijlage 12 : Maximaal toegestane onnauwkeurigheid * ) van een in gebruik zijnde meetinrichting voor elektrische energie geleverd door eigen opwekking bij een aansluiting op LS-niveau.
Maximaal toegestane onnauwkeurigheid (in %) bij de volgende stromen en arbeidsfactoren | |
10 - 120% Iwkk PF = 1 | 20 - 120% Iwkk 0,5 ind. |
4,70 | 7,40 |
* ) De 99%-betrouwbaarheidsgrenzen ( ± ) zijn vermeld. PF = arbeidsfactor
Iwkk = stroomsterkte berekend uit het maximale vermogen van de eigen opwekking (Pwkk,max) bij nominale netspanning (Unom). Er geldt: Iwkk=Pwkk,max/ (1,73* Unom)
ind. = inductief
Bijlage 13: Definities van de begrippen energie, vermogen, blindenergie en blindvermogen, waarvan in deze regeling is uitgegaan
Energie en vermogen
Voor de begrippen "te meten energie" c.q. "te meten vermogen" wordt uitgegaan van de internationaal aanvaarde fysische definities voor de grootheden elektrische energie (W) en elektrisch vermogen (P), vastgelegd door de volgende formules:
t2 1 T
W (t2 − t1 ) = ∫ u.i.dt
t1
P = .∫u.i.dt
T
0
Hierin is:
u de momentane waarde van de wisselspanning i de momentane waarde van de wisselstroom
t1 het begin van de periode gedurende welke de elektrische energie wordt gemeten t2 het einde van de periode gedurende welke de elektrische energie wordt gemeten T de periodetijd van de wisselspanning en -stroom
Na splitsing van spanning en stroom in het frequentiedomein door middel van Fourieranalyse (waardoor deze grootheden worden ontbonden in harmonische componenten), kan voor P worden geschreven:
∞
P = ∑Un .In .cosφn
n=1
.......... (1)
met n = het ranggetal van de te onderscheiden harmonische componenten.
In het geval het gemiddelde vermogen over een bepaalde periode lopende van de tijdstippen τ1 tot τ2 dient te worden gemeten (waarbij τ2 - τ1 bijvoorbeeld 15 minuten is), dan geldt hiervoor:
1 τ 2
W (τ
− τ )
P = .∫ u.i.dt = 2 1
1
τ1 −τ2 τ τ2 − τ1
Blindenergie en blindvermogen
Met betrekking tot de te hanteren definities van de begrip blindenergie en -vermogen geldt het volgende. Het blindvermogen (Q) wordt in het algemene geval van een niet-sinusvormige wisselspanning en -stroom met een periodetijd T gedefinieerd als:
S 2 − P 2
Q = (2)
Hierin is:
S: het schijnbaar vermogen, waarvoor geldt: S = U.I (U en I zijn de effectieve waarden van de wisselspanning respectievelijk wisselstroom)
P: het vermogen gedefinieerd volgens (1)
De algemene definitie voor blindvermogen (2) geldt ook in het bijzondere geval, dat spanning en stroom niet vervormd, dat wil zeggen sinusvormig zijn, en gaat dan over in:
S 2 − P 2
(U .I ) 2 − (U .I.cosφ)2
Q = = = U .I .sin φ
Als algemene definitie voor de arbeidsfactor (PF) geldt:
PF = P
S
Voor het bijzondere geval dat spanning en stroom onvervor md (sinusvormig) zijn, gaat deze definitie over in:
PF = U .I.cos φ = cosφ
U .I
Voor verrekeningsdoeleinden wordt onderscheid gemaakt tussen de begrippen energie leveren en energie ontvangen. Deze begrippen hebben de volgende betekenis:
- energie leveren: vanuit het elektriciteitsnet wordt energie aan een aangeslotene geleverd
- energie ontvangen: een aangeslotene levert energie aan het elektriciteitsnet.
Analoog met deze begrippen wordt ook gesproken over blindenergie leveren en blindenergie ontvangen. Onder verwijzing naar (1) moet daaraan de volgende betekenis worden toegekend:
- blindenergie leveren:
. de aangeslotene ontvangt energie vanuit het elektriciteitsnet, waarbij de grondharmonische in de stroom naijlt op de grondharmonische in de spanning
. de aangeslotene levert energie aan het elektriciteitsnet, waarbij de grondharmonische in de stroom voorijlt op de grondharmonische in de spanning
- blindenergie ontvangen:
. de aangeslotene ontvangt energie vanuit het elektriciteitsnet, waarbij de grondharmonische in de stroom voorijlt op de grondharmonische in de spanning
. de aangeslotene levert energie aan het elektriciteitsnet, waarbij de grondharmonische in de stroom
naijlt op de grondharmonische in de spanning.
Bijlage 14: Door netbeheerder uit te voeren bewerkingen van meetgegevens ten behoeve van verrekeningen met programma-verantwoordelijken (PV’s).
Te onderscheiden soorten meetgegevens:
1. Meetgegevens van meetinrichtingen in verzamelpunt(en) van net. Op afstand uitleesbare databuffers. Meetperioden: 5’.
2. Meetgegevens van meetinrichtingen bij aangeslotenen op net die zelf programma-verantwoordelijk zijn. Op afstand uitleesbare databuffers. Meetperioden voor aangeslotenen met een gecontracteerd vermogen groter of gelijk 1 MW: 5’. Meetperioden bij overige aangeslotenen: 30’.
3. Meetgegevens van meetinrichtingen bij aangeslotenen die hun programma-verantwoordelijkheid hebben overgedragen en waarvan het gecontracteerde vermogen groter of gelijk 1 MW is. Op afstand uitleesbare databuffers. Meetperioden: 5’.
4. Meetgegevens van meetinrichtingen bij aangeslotenen die hun programmaverantwoordelijkheid hebben overgedragen en waarvan het gecontracteerde vermogen groter of gelijk is aan 0,1 MW, maar kleiner dan 1 MW. Op afstand uitleesbare databuffers. Meetperioden: 30’.
5. Meetgegevens van meetinrichtingen bij aangeslotenen die hun programmaverantwoordelijkheid hebben overgedragen en waarvan het gecontracteerde vermogen kleiner is dan 0,1 MW. Geen databuffers / geen meetperioden. Indeling van aangeslotenen in categorieën. Verrekening op basis van belastingprofielen per categorie.
6. Meetgegevens bij aangeslotenen volgens artikel 1, lid 2 van de wet, bij wie een afwijkende meetmethodiek wordt toegepast.
De volgende bewerkingen worden door netbeheerder (datacollector) uitgevoerd (de nummers verwijzen naar de hierboven gebruikte nummering van de soorten metingen):
data A =
(data 1) minus
Σ(data 2) minus
Σ(data 3) minus
Σ(data 4) a); data herleid naar 5’-waarden minus
Σ(data 6) e); data herleid naar 5’-waarden minus
(netverliezen); op basis van gegevens van netbeheerder, te herleiden naar 5’-waarden.
data B =
Σ(data 5) b); ontleend aan belastingprofielen per categorie; data herleid naar 5’-gemiddelde
data PV =
ΣPV(data 3) plus
ΣPV(data 4) c); data herleid naar 5’-waarden plus
Σ PV (data 6); data herleid naar 5’-waarden plus
A/ B * ΣPV(data 5) d); ontleend aan belastingprofielen per categorie; data herleid naar 5’-gemiddelde
Toelichting:
a) Σ(data 4); data herleid naar 5’-waarden betekent: voor elke betreffende aangeslotene per meetperiode van een halfuur de 5’-waarden voor de zes 5’-perioden binnen dat halfuur uitgerekend (door te delen door 6).
b) Σ(data 5 ontleend aan belastingprofielen per categorie); Σdata herleid naar 5’-gemiddelde betekent: voor elke te onderscheiden categorie aangeslotenen is voor elk halfuur in een jaar een profiel vastgelegd (op grond van historische statistische gegevens). Per categorie wordt ieder halfuurprofiel vermenigvuldigd met het aantal aangeslotenen behorend tot die categorie. Per halfuur worden de resultaten worden gesommeerd. Uitgaande van deze som per halfuur worden de 5’-waarden voor de zes 5’-perioden binnen dat halfuur uitgerekend (door te delen door 6).
c) ΣPV(data 4); data herleid naar 5’-waarden betekent: voor elke betreffende aangeslotene worden per meetperiode van een halfuur de 5’-waarden voor de zes 5’-perioden binnen dat halfuur uitgerekend (door
te delen door 6).
d) ΣPV (data 5 ontleend aan belastingprofielen per categorie); Σdata herleid naar 5’-gemiddelde betekent: voor elke te onderscheiden categorie aangeslotenen is voor elk halfuur in een jaar een profiel vastgelegd (op grond van historische statistische gegevens). Per PV en per categorie wordt ieder halfuurprofiel van die categorie vermenigvuldigd met het aantal aangeslotenen van die PV en behorend tot die categorie. Per
halfuur en per PV worden de resultaten van de verschillende categorieën gesommeerd. Uitgaande van deze som per halfuur worden de 5’-waarden voor de zes 5’-perioden binnen dat halfuur uitgerekend (door te delen door 6).
e) ΣPV(data 6); data herleid naar 5’-waarden betekent: voor aangeslotene volgens artikel 1, lid 2 van de wet kunnen de 5’-waarden worden bepaald volgens een nog nader vast te stellen methodiek.
IV. Samenwerkingsregeling
Regeling van samenwerking als bedoeld in artikel 26, lid 1, sub e van de Elektriciteitswet 1998
Reeds vastgesteld door de directeur DTe
bij besluit van 12 november 1999, nummer 99-005
Artikel 1 Definities
De begrippen die in deze regeling en/ of de NetCode, MeetCode, SysteemCode en TarievenCode waarnaar in deze regeling wordt verwezen, worden gehanteerd, worden uitgelegd conform de als bijlage 1 bij deze regeling gevoegde lijst met begripsomschrijvingen.
Artikel 2 Doel regeling / algemene verplichtingen netbeheerders
Met deze regeling wordt beoogd een optimale afstemming te bereiken tussen de netbeheerders, teneinde te bewerkstelligen dat iedere netbeheerder zijn wettelijke taken en verplichtingen kan nakomen.
Daartoe is iedere netbeheerder gehouden om bij het nemen van besluiten en het verrichten van handelingen rekening te houden met de gevolgen daarvan voor de uitvoering van de wettelijke taken door andere netbeheerders.
Voorts zijn de netbeheerders gehouden om daar waar dit aan dit doel bijdraagt elkaar zo nodig en zo spoedig mogelijk te informeren en, afhankelijk van het onderwerp, met elkaar in overleg te treden en/ of samen te werken. In het bijzonder zullen de netbeheerders ingeval er voor een adequate elektriciteitsinfrastructuur verschillende opties met aanzienlijk uiteenlopende kosten bestaan, zo mogelijk die optie realiseren die maatschappelijk gezien de laagste integrale kosten met zich meebrengt.
Artikel 3 Gebiedsomschrijvingen
Het door iedere netbeheerder beheerde net is in bijlage 2 bij deze regeling zodanig weergegeven dat daarop ten minste per spanningsniveau de verbinding van ieder net van een netbeheerder met een net van een andere netbeheerder is aangegeven. Onverminderd het bepaalde in artikel 12 van de Elektriciteitswet 1998 zijn de netbeheerders gehouden wijzigingen ter zake met inachtneming van nader af te spreken criteria en format aan elkaar door te geven.
Mochten er onverhoopt in de door de Minister van Economische Zaken goedgekeurde gebieden overlappingen of hiaten zijn, dan zullen de betrokken netbeheerders met elkaar in overleg treden en, onverminderd het wettelijke aansluitrecht van afnemers, voor zover mogelijk tezamen afspreken wie in het betreffende gebied aansluit. Voor zover ter zake niet binnen een redelijke termijn in der minne overeenstemming wordt bereikt, kan de afnemer de Minister, gelet op zijn wettelijke instemmingsrecht ten aanzien van de aangewezen netbeheerders, om een uitspraak verzoeken.
Artikel 4 Aansluitovereenkomsten / algemene voorwaarden
De netbeheerders verbinden zich voor producenten, netbeheerders, particuliere neteigenaren en andere afnemers gezamenlijk de uitgangspunten of een model voor een overeenkomst voor aansluiting op de door hen beheerde netten (aansluitovereenkomst) en - voorzover van toepassing - algemene voorwaarden op te stellen.
Artikel 5 NetCode / MeetCode / SysteemCode/ TarievenCode
Iedere netbeheerder is gehouden producenten, netbeheerders, particuliere neteigenaren en andere afnemers uitsluitend op het door hem beheerde net aan te sluiten indien deze zich op hun beurt in of krachtens de aansluitovereenkomst verbinden de op hen van toepassing zijnde passages uit de NetCode, MeetCode, SysteemCode en TarievenCode volledig in acht te nemen en na te komen. Onverminderd de keuze- en afwijkingsmogelijkheden die de Codes zelf bieden, zal een netbeheerder in of krachtens de aansluitovereenkomst niet van een Code afwijken.
Artikel 6 Programmaverantwoordelijken
Onverminderd het elders in of krachtens deze regeling bepaalde erkent de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeenkomstig de SysteemCode programmaverantwoordelijken en sluit de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet zelf ter zake een overeenkomst met programmaverantwoordelijken.
De netbeheerders verbinden zich gezamenlijk voor laatstbedoelde overeenkomst een model op te stellen. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is gehouden alle bepalingen uit de aldus opgestelde modelovereenkomst die direct of indirect gevolgen voor andere netbeheerders kunnen hebben, ongewijzigd te hanteren. Laatstbedoelde andere netbeheerders zijn gehouden de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de noodzakelijke medewerking te verlenen bij de uitvoering van het systeem van programmaverantwoordelijkheid.
Artikel 7 Kwaliteitszorg
Iedere netbeheerder zal zodanig een systeem van kwaliteitszorg invoeren en instandhouden dat hij kan aantonen dat hij de kritische bedrijfsprocessen verband houdend met de uitvoering van zijn wettelijke taken en verplichtingen, goed beheerst.
Artikel 8 Onderzoek en ontwikkeling
Teneinde hun wettelijke taken en verplichtingen zo doelmatig mogelijk na te komen, en onverminderd ieders eigen verantwoordelijkheid ter zake, zullen de netbeheerders zich periodiek gezamenlijk beraden over gewenste c.q. mogelijke toekomstige ontwikkelingen ten aanzien van het elektriciteitsvoorzieningssysteem, zo mogelijk ter zake een gezamenlijke visie ontwikkelen en eventueel gezamenlijk projecten betreffende onderzoek en ontwikkeling (inclusief pilot-projecten) (doen) uitvoeren.
Artikel 9 Informatie- / Data-uitwisseling / Geheimhouding
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 59 van de Elektriciteitswet 1998 omtrent geheimhouding en onder de voorwaarde dat de gegevens uitsluitend mogen worden gebruikt voor het doel waarvoor ze verstrekt worden, zal iedere netbeheerder andere netbeheerders die gegevens verstrekken die laatstbedoelden redelijkerwijs nodig hebben om hun taken uit te voeren. Tenzij anders wordt overeengekomen, zal dit gratis geschieden.
Tot de gegevens die een netbeheerder andere netbeheerders dient te verstrekken, behoren in ieder geval de gegevens die conform de NetCode, MeetCode, SysteemCode en TarievenCode verstrekt moeten worden.
De netbeheerders zullen gezamenlijk het voor de onderlinge informatie-/ data-uitwisseling te hanteren communicatieprotocol vaststellen. In dit communicatieprotocol zal ook worden vastgelegd dat respectievelijk welke belangrijke communicatie (zoals een afschakelinstructie) zal worden geregistreerd.
Artikel 10 Calamiteiten (terroristische aanslagen, natuurrampen, oorlog etc.)
Iedere netbeheerder is verantwoordelijk voor het hebben van calamiteitenplannen. Indien en voor zover nodig zullen de netbeheerders deze individuele plannen uitwisselen, bespreken en afstemmen. Indien noodzakelijk zullen er door alle betrokken netbeheerders gemeenschappelijke plannen worden opgesteld.
Artikel 11 Wijziging / duur regeling
Deze regeling kan conform de Elektriciteitswet 1998 op verzoek van netbeheerders en ambtshalve door de Dienst toezicht en uitvoering Elektriciteitswet gewijzigd worden.
Onverminderd deze mogelijkheid, geldt de regeling voor onbepaalde tijd.
Artikel 12 Geschillenregeling voor geschillen tussen netbeheerders
Geschillen tussen netbeheerders betreffende het bepaalde in of krachtens deze regeling, de NetCode, de MeetCode, de SysteemCode en/ of de TarievenCode zullen zoveel mogelijk langs minnelijke weg worden opgelost. Op verzoek of met instemming van de betreffende netbeheerders kunnen de netbeheerders gezamenlijk één of drie terzake deskundige personen aanwijzen om dit te bevorderen.
Alle geschillen die niet in der minne kunnen worden opgelost, zullen uiteindelijk door arbitrage conform het reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut (N.A.I.) door drie arbiters worden beslecht, tenzij een der partijen binnen 10 werkdagen na ontvangst van een schriftelijke mededeling van de andere partij over te willen gaan tot arbitrage, schriftelijk de wens te kennen geeft het geschil door de bevoegde rechter te laten beslechten.
Artikel 13 Onvoorziene omstandigheden
Onverminderd het bepaalde in de Codes treden in de gevallen waarin in of krachtens deze regeling, de NetCode, de MeetCode, de SysteemCode en/ of de TarievenCode niet voorzien wordt, alle netbeheerders waarvoor het geval direct of indirect op welke wijze dan ook gevolgen kan hebben, met elkaar in overleg en beslissen zij ter zake gezamenlijk in de geest van deze regeling en Codes.
Indien de onvoorziene omstandigheid zich meer dan incidenteel voordoet/ voor zal doen, zullen de gezamenlijke netbeheerders de Dienst uitvoering en toezicht Elektriciteitswet ter zake ten aanzien van de regeling en/ of de betreffende Code wijzigingsvoorstellen ter vaststelling doen toekomen.
Artikel 14 Beheer en implementatie regeling, Codes en aanverwante stukken en behandeling van andere aangelegenheden in relatie tot de Dienst uitvoering en Toezicht Elektriciteitswet
14.1 De netbeheerders zijn gehouden mee te werken aan de oprichting en instandhouding van een samenwerkingsverband voor alle netbeheerders en onder andere:
• deze regeling, de NetCode, de MeetCode, de SysteemCode, de TarievenCode en aanverwante regelingen na te komen en waar nodig uitbreidingen en wijzigingen voor te bereiden;
• voor zover wettelijk vereist en/ of gewenst te overleggen met representatieve organisaties van partijen op de elektriciteitsmarkt en daartoe één of meer platforms in te stellen waaraan alle bedoelde representatieve organisaties kunnen deelnemen.
14.2 Met inachtneming van het bepaalde in artikel 16 lid 2 van de Elektriciteitswet 1998 neemt de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet deel aan het overleg in UCTE-verband en zal de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet binnen het in lid 1 bedoelde samenwerkingsverband overleg voeren en afstemmen over in UCTE-verband te maken afspraken en over de uitvoering van de aldus in UCTE-verband gemaakte afspraken.
V. Gebiedsindeling
Gebiedsindeling als bedoeld in artikel 26, lid 1, sub d van de Elektriciteitswet 1998
Reeds vastgesteld door de directeur DTe
bij besluit van 12 november 1999, nummer 99-005
1 Algemene bepalingen
1. 1 Werkingssfeer en definities
1.1.1 Deze regeling bevat de gebiedsindeling van de netbeheerders, zoals bedoeld in art. 26, lid 1, sub d van de Elektriciteitswet 1998.
1.1.2 In afwijking van wat in normen, wet- en regelgeving gebruikelijk is, worden in deze regeling de volgende aanduidingen gebruikt voor de verschillende netten:
a. het landelijk hoogspanningsnet: netten bestemd voor het transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 220 kV of hoger en die als zodanig worden bedreven, alsmede de landsgrensoverschrijdende verbindingen met een spanningsniveau van 0,5 kV of hoger,
b. het hoogspanningsnet: netten bestemd voor het transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 50 kV of hoger, maar lager dan 220 kV en die als zodanig worden bedreven,
c. het middenspanningsnet: netten bestemd voor het transport van elektriciteit op een spanningsniveau van 1 kV of hoger, maar lager dan 50 kV en die als zodanig worden bedreven,
d. het laagspanningsnet: netten bestemd voor het transport van elektriciteit op een spanningsniveau lager dan 1 kV en die als zodanig worden bedreven.
1.1.3 De in deze regeling genoemde grenzen zijn globale aanduidingen. De bij de melding van de aanwijzing tot netbeheerder conform artikel 12 van de Elektriciteitswet 1998 aangegeven grenzen voor het gebied zijn bepalend.
1.1.4 De in deze regeling genoemde (gemeente)grenzen zijn, tenzij anders vermeld, de grenzen per 31 december 1998.
2 Het landelijk hoogspanningsnet
2. 1 De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet
2.1.1 Het landelijk hoogspanningsnet wordt beheerd door: TenneT, Transmission System Operator B.V., gevestigd te Arnhem.
2. 2 De gebiedsaanduiding van het landelijk hoogspanningsnet
2.2.1 Het gebied van de in 2.1 genoemde netbeheerder omvat heel Nederland.
2. 3 De beschrijving van het landelijk hoogspanningsnet
2.3.1 Het net van de in 2.1 genoemde netbeheerder kan worden gekarakteriseerd met de volgende kengetallen:
Netbeheerder | Netlengte [km] | Aantal stations |
TenneT | 2651 | 28 |
2. 4 De aansluitingen met andere netten
2.4.1 Het net van de in 2.1 genoemde netbeheerder heeft de volgende aansluitingen met andere netten:
Netbeheerder | Aansluiting op het net van netbeheerder: |
TenneT | EDON Netwerk Continuon Netbeheer Noord West Net Transportnet Zuid-Holland DELTA Netwerkbedrijf PNEM Netwerk MEGA Limburg Netwerk |