VADEMECUM
Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen |
VADEMECUM
Bestrijding van
rundertuberculose: n ieuwe reglementering
Versie | V04 |
In toepassing vanaf | 01/02/2023 |
Bestemmelingen | ▪ Medewerkers van het FAVV; ▪ Veehouders; ▪ Dierenartsen; ▪ Erkende laboratoria in het kader van de bestrijding van rundertuberculose ▪ Gezondheidsadministratie van ARSIA/DGZ ▪ SCIENSANO |
INHOUDSOPGAVE
1. Doel
2. Toepassingsgebied
3. Referenties
4. Afkortingen
5. Werkgroepen
6. Bewaking
6.1. Inleiding
6.2. Elementen van het toezicht
6.2.1. Algemeenheden
6.2.2. Algemeen kader
7. Bestrijdingsmaatregelen
7.1. Verdenking
7.1.1. Verdenking in het slachthuis
7.1.2. Verdenking bij een levend rund
7.1.3. Bedrijf onder verdenking
7.2. Haard
7.2.1. Epidemiologisch onderzoek om de contactbedrijven te inventariseren
7.2.2. Bevel tot slachting
Instructies voor de exploitant van het slachthuis en de BMOAV Instructies voor de transporteur
7.3. Aanvullende procedure bij een indirecte diagnostische methode ter bevestiging van een verdacht geval
7.3.1. Algemeenheden
7.3.2. Principe
7.3.3. Richtlijnen
7.4. Specifieke instructies: veehouder – bedrijfsdierenarts – ARSIA/DGZ – laboratoria
7.4.1. Instructies voor de veehouder
Algemeenheden
Vergoedingen bij de slachting op bevel van runderen
7.4.2. Instructies voor de dierenarts
Algemeenheden Richtlijnen Vergoedingen
7.4.3. Instructies voor ARSIA en DGZ (gezondheidsadministratie)
Algemeenheden Praktische voorbereiding Vergoeding
7.4.4. Instructies voor de laboratoria
Algemeenheden
Transfer van de monsters van de laboratoria naar sciensano
8. Rol van Sciensano
9. Rol van het FAVV
9.1. Algemeenheden
9.2. Opvolging van de niet-conforme monsters
9.3. Opvolging van de niet-uitgevoerde taken
9.4. Contactgegevens van de LCE’s (primaire productiesector)
10. Bijlagen en bijbehorende documenten
1. Doel.
Deze procedure beschrijft de nieuwe bestrijdingsmaatregelen tegen rundertuberculose in de rundveestapel, verduidelijkt de regels en overeenkomsten die in dit kader zijn vastgesteld met de betrokken partijen en de stakeholders, en beschrijft de verantwoordelijkheden van elke actor.
2. Toepassingsgebied.
Bewakingsmaatregelen voor het behoud van het tuberculosevrije statuut van België, maatregelen bij een vermoeden en maatregelen bij een haard.
3. Referenties.
▪ Dierengezondheidswet van 24 maart 1987;
▪ Koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen;
▪ Koninklijk besluit van 17 januari 2021 betreffende de bestrijding van rundertuberculose (artikelen 9§3; 21; 25§3,2°; 32 tot 37; 61 en 62);
▪ Koninklijk besluit van 26 januari 2023 betreffende de bestrijding van rundertuberculose;
▪ Koninklijk besluit van 20 november 2009 betreffende de erkenning van dierenartsen;
▪ Koninklijk besluit van 20 mei 2022 betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels;
▪ Koninklijk besluit van 14/11/2003 betreffende autocontrole, meldingsplicht en traceerbaarheid in de voedselketen;
▪ Koninklijk besluit van 06 februari 2023 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis.
4. Afkortingen
▪ FAVV: Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;
▪ ARSIA: Association Régionale de Santé et d’Identification Animales asbl;
▪ DGZ: Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw;
▪ SCIENSANO: Nationaal referentielaboratorium, bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit van 3 augustus 2012 betreffende de erkenning van de laboratoria die analyses uitvoeren in verband met de veiligheid van de voedselketen;
▪ LCE: Lokale Controle Eenheid;
▪ IFNg : interferon-gammatest = een cellulaire immuniteitstest om de reactie van het immuunsysteem op het tuberculose-agens aan te tonen.
5. Werkgroepen
▪ Groep TUB Labo : groep die belast is met de technische/praktische aspecten van het nieuwe programma;
▪ Task Force opvolging: groep bestaande uit vertegenwoordigers van de rundveesector,
dierenartsen, Sciensano, de gezondheidsadministratie ARSIA/DGZ en de federale overheid, belast met de evaluatie van de uitvoering en de ontwikkeling van het nieuwe controleprogramma;
▪ Groep Communicatie : groep bestaande uit vertegenwoordigers van de federale overheid, de gezondheidsadministratie van DGZ en ARSIA en Sciensano, die verantwoordelijk zijn voor de identificatie van de communicatiebehoeften en de follow-up daarvan;
▪ Groep coördinatie uitbraak : groep bestaande uit vertegenwoordigers van het FAVV en van de verschillende laboratoria die erkend zijn om analyses uit te voeren in het kader van de bestrijding tegen tuberculose met het oog op het beheer van de verdeling van de monsters in geval van een uitbraak van tuberculose.
6. Bewaking
6.1. Inleiding.
Het doel van het toezicht is te zorgen voor de opvolging van risicobedrijven, met uitzondering van de mestkalverbedrijven en de mestbedrijven zoals gedefinieerd in het koninklijk besluit van 20 mei 2022 betreffende de identificatie en de registratie van bepaalde hoefdieren, pluimvee, konijnen en bepaalde vogels.
Waar mogelijk wordt de bemonstering tijdens de wintercampagne georganiseerd. De serologische screening op tuberculose wordt uitgevoerd op dezelfde monsters als deze die zijn afgenomen in het kader van het koninklijk besluit van 6 februari 2023 betreffende de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis, op voorwaarde dat zij voldoen aan de vereiste criteria.
Voor melkveebedrijven die testen uitvoeren op melk voor /verkrijgen/behoud van een vrij-statuut IBR, moet dus een bloedname worden gepland .
6.2. Elementen van de bewaking.
6.2.1. Algemeenheden
De bewaking op rundertuberculose bestaat uit 6 onderdelen. Een beslag kan slechts voor één onderdeel worden geselecteerd. De diagnostische methoden die bij het toezicht worden gebruikt, zijn de volgende niet-bacteriologische tests:
• De ELISA-test om de aanwezigheid van antilichamen tegen het rundertuberculose-agens aan te tonen;
• De IFNg-test om de reactie van het immuunsysteem op het tuberculose-agens aan te tonen.
Elk monster dat aan een ELISA-test wordt onderworpen en een niet-negatief resultaat oplevert, wordt getest met een Enferplex-test (aanvullende bevestigingsprocedure). Het FAVV analyseert de gecombineerde resultaten van de serologische en immunologische tests alvorens het rund eventueel als ‘verdacht’ te verklaren (zie punt 7.3).
Onderdeel 1 – Standaard bewakingsprogramma
▪ 1/5 van de bedrijven (buiten de bedrijven die reeds voor tuberculose worden opgevolgd);
▪ Willekeurige selectie van runderen van dieren van meer dan 12 maanden oud indien deze
categorie dieren minstens 50 % van het totale aantal runderen in het bedrijf uitmaakt. In de overige gevallen gebeurt de selectie uit het totale aantal runderen. Het aantal af te nemen monsters is afhankelijk van het totale aantal runderen dat volgens bemonsteringstabel A in het bedrijf aanwezig is. De identiteit van de te bemonsteren dieren wordt vastgesteld door de gezondheidsdienst van ARSIA/DGZ;
▪ BEMONSTERINGSTABEL A
Omvang van het beslag | Aantal te bemonsteren runderen |
>260 | 20 |
[80-260] | 19 |
[40-79] | 18 |
[20-39] | 16 |
[16-19] | 13 |
[14-15] | 12 |
[13] | 11 |
[12] | 10 |
[10-11] | 9 |
[1-9] | Alle dieren |
De ELISA-test moet worden uitgevoerd op een bloedmonster (indien mogelijk op het monster dat is afgenomen in het kader van de bestrijding van infectieuze boviene rhinotracheïtis). Voor melkveebedrijven die testen laten uitvoeren op melk voor het verkrijgen/behoud van het vrij-statuut IBR, moet dus om de vijf jaar een bloedname worden voorzien;
• Als de ELISA-test positief blijkt te zijn, wordt deze bevestigd door de Enferplex-test die bij Sciensano wordt uitgevoerd (zie punt 7.3).
• In geval van een bevestigde positieve ELISA-test worden alle runderen van het beslag die voor het eerst zijn bemonsterd + een aantal extra willekeurig geselecteerde runderen ouder dan zes maanden. De eerste 20 runderen worden alleen opnieuw getest met de IFNg-test. Extra runderen worden getest met zowel de Elisa-test als de IFNg-test. Het aantal te bemonsteren runderen is afhankelijk van het totale aantal runderen in het beslag volgens bemonsteringstabel B:
BEMONSTERINGSTABEL B
Omvang van het beslag | Defintief aantal te bemonsteren runderen |
>260 | 40 |
[80-260] | 39 |
[40-79] | 38 |
[20-39] | Alle dieren van meer dan 6 maanden |
[16-19] | Alle dieren van meer dan 6 maanden |
[14-15] | Alle dieren van meer dan 6 maanden |
[13] | Alle dieren van meer dan 6 maanden |
[12] | Alle dieren van meer dan 6 maanden |
[10-11] | Alle dieren van meer dan 6 maanden |
[1-9] | Alle dieren van meer dan 6 maanden |
De bedrijven en runderen worden geselecteerd door de gezondheidsdienst van DGZ/ARSIA (zie punt 7.4.3.1).
Dit onderdeel wordt momenteel niet geïmplementeerd vanwege een gebrek aan financiële middelen op het niveau van het Diergezondheidsfonds.
Onderdeel 2 – Bewakingsprogramma die van toepassing is voor runderen die afkomstig zijn uit een regio die niet officieel vrij is van tuberculose en voor nog levende runderen die in een haard hebben verbleven en zich in andere beslagen bevinden
Individueel: XXXXX +IFNG-testen op runderen van meer dan zes maanden oud die worden ingevoerd uit derde landen of die afkomstig zijn uit of geboren zijn in een lidstaat of een deel van een lidstaat dat niet officieel vrij is van tuberculose.
Deze testen dienen jaarlijks op deze runderen worden uitgevoerd gedurende de vijf jaar die volgen op hun aankomst op het nationale grondgebied.
De runderen worden geselecteerd door de gezondheidsdienst van DGZ/ARSIA (zie punt 7.4.3.1)
Onderdeel 3 – bewakingsprogramma die moet worden uitgevoerd in de bedrijven waarvoor een rund verdachte tuberculoseletsels bij de autopsie heeft vertoond of tijdens veterinaire expertise in het slachthuis
▪ Binnen 12 maanden na de autopsie van een verdacht rund moet het beslag waartoe het rund behoorde, worden onderworpen aan een serologisch onderzoek (ELISA-test).
▪ Selectie van runderen en tests : zie onderdeel 1.
Onderdeel 4 – Bewakingsprogramma dat moet worden uitgevoerd in bedrijven waar de verdenking van besmetting met het tuberculose-agens in het voorgaande jaar is opgeheven.
Selectie van runderen en tests : zie onderdeel 1 Zijn betrokken :
• De contactbedrijven van een haard in jaar n-1, die echter ook door IFNg worden getest;
• Bedrijf waar een aangetaste rund in het jaar n-1 minder dan 30 dagen heeft verbleven;
• Bedrijven waar een rund na een bevestigingsprocedure met een tweede test (ELISA + IFNg) in het kader van de bewaking in het jaar n-1 niet negatief is bevonden;
• Bedrijven waar een uit een risicoland ingevoerd rund in het jaar n-1 niet-negatief is getest.
De lijst van de bedrijven wordt door het FAVV aan de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA meegedeeld en de runderen worden door de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA geselecteerd (zie punten 7.4.3.1.)
Deze maatregelen hebben geen betrekking op vleeskalverhouderijen of ander vee dan vrouwelijk vee ouder dan vierentwintig maanden in afmestbeslagen.
Onderdeel 5 – Bewakingsprogramma dat moet worden uitgevoerd in vrijgegeven bedrijven nadat deze als haard werden verklaard
• Haarden die na volledige ruiming van de runderen zijn vrijgegeven:
Gedurende de 5 jaar na de herbevolking wordt het beslag bemonsterd voor een ELISA-test 🡪zie onderdeel 1 voor de selectie van de runderen).
• Haarden die na gedeeltelijke ruiming van de runderen zijn vrijgegeven:
ELISA-test + IFNg-test op alle runderen van meer dan 6 maanden oud gedurende 5 jaar na de vrijgave van de haard.
De lijst van de bedrijven wordt door het FAVV aan de gezondheidsadministratie van DGZ/XXXXX xxxxxxxxxx en de te bemonsteren runderen worden door de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA geselecteerd (zie punten 7.4.3.1.).
Onderdeel 6 – Bewakingsprogramma dat moet worden uitgevoerd in bedrijven die het voorwerp van een gedeeltelijke screeningbeoordeling hebben uitgemaakt met een gunstig resultaat
• Dit geldt voor beslagen bedoeld in de onderdelen 1 tot 5 die zijn bemonsterd voor een IFNg-test en waarvan het bemonsterde rund “niet-verdacht” bleek te zijn.
• In het jaar volgend op het serologisch onderzoek: ELISA-test die wordt uitgevoerd bij de runderen uit het beslag overeenkomstig de modaliteiten van onderdeel 1.
6.2.2. Algemeen kader.
- De bewaking heeft alleen betrekking op runderen en rundveebedrijven, met uitzondering van vleeskalverhouderijen;
- De bemonstering wordt uitgevoerd door de bedrijfsdierenartsen (of de plaatsvervangende bedrijfsdierenartsen).
De algemene taakverdeling is als volgt:
▪ De gezondheidsadministratie van ARSIA/DGZ is verantwoordelijk voor de praktische organisatie van het toezicht. Zij selecteert de te bemonsteren runderen uit de beslagen waarop het bewakingsprogramma betrekking heeft: zie punt 7.4.3.2). Zij deelt de bedrijfsdierenarts en de betrokken veehouder de identiteit van de te bemonsteren runderen, de uit te voeren testen en de periode waarin de bemonstering moet worden uitgevoerd, mee;
▪ De bedrijfsdierenartsen zijn verantwoordelijk voor de bemonstering, de kwaliteit van de monsters en de levering van de monsters aan de laboratoria op basis van het algemene document dat door de gezondheidsdienst van ARSIA/DGZ ter beschikking wordt gesteld;
▪ De veehouders zijn verantwoordelijk voor het tijdig contacteren van hun bedrijfsdierenarts en het verlenen van alle nodige hulp bij de uitvoering van de bemonstering.
▪ Een werkgroep ‘task force opvolging‘ komt meerdere keren per jaar bijeen, afhankelijk van de gezondheidssituatie om de opstelling en de ontwikkeling van het monitoringprogramma te beoordelen.
7. Bestrijdingsmaatregelen
7.1. Verdenking
7.1.1. Verdenking in het slachthuis
- Wanneer een dierenarts bij het onderzoek van een rund in het slachthuis tuberculose vaststelt of
xxxxxxxx, verwijdert hij bij dat dier alle abnormale lymfeklieren en letsels waarvan wordt vermoed dat ze door tuberculose zijn aangetast.
Wanneer het karkas van een rund dat in opdracht van het FAVV wordt geslacht geen letsels vertoont, moeten monsters worden afgenomen van de retrofaryngeale, bronchiale, mediastinale, retromammaire, mandibulaire, mesenterale, iliacale, parotide, inguïnale, hepatische en pancreatische lymfeklieren.
- De dierenarts stuurt de monsters naar het laboratorium van Sciensano voor een PCR-test en een kweek.
- Het statuut van het bedrijf van herkomst van het rund blijft ongewijzigd in afwachting van het resultaat van de PCR-test.
7.1.2. Verdenking bij een levend rund
- De ELISA-test + IFNg-test die moeten worden uitgevoerd op twee bloedmonsters van het verdachte rund. Een buisje voor de serologie ELISA (droge buis met rode dop), en een buisje voor de IFNg-test heparinized buis met groene dop);
- Bevestigingstest indien één van de twee oorspronkelijke tests niet negatief is (geen bevestigingsprocedure indien beide niet negatief zijn, want in dat geval wordt het rund rechtstreeks als verdacht beschouwd);
- Een bevel tot slachten voor het rund indien het resultaat van de twee IFNg- testen (PPDB et Mix EC) en de ELISA het mogelijk maakt om het rund verdacht te verklaren van getroffen te zijn volgens de beslissingstabel gevalideerd door de groep “TUB Labo” of als de runderen worden verdacht na aanvullende bevestigingstests (Enferplex positief ongeacht de resultaten van de IFNg-tests of als de IFNg PPDB- en Mix EC-tests positief zijn, ongeacht het resultaat van de ELISA-test).
7.1.3. Bedrijf onder verdenking
- Schorsing van het « vrije » statuut van het bedrijf
- ELISA-test + IFNg-test op alle runderen van meer dan 6 maanden oud die moeten worden uitgevoerd binnen 30 dagen na schorsing van het statuut;
- Geen verplaatsingen van runderen, behalve het rechtstreekse vervoer naar het slachthuis of het vervoer van kalveren jonger dan 6 weken naar een mestbedrijf die zijn ‘vrije’ status zal verliezen, onder voorbehoud van de toelating van het FAVV;
- Beperkingen voor de melk en melkproducten;
- Opheffing van het vermoeden:
• alle ELISA- en IFNg-testen zijn negatief (desgevallend, na de bevestigingsprocedure), en;
• alle verdacht aangetaste runderen werden op bevel geslacht en resultaat van de PCR-test of de kweek negatief.
7.2. Haard
- In Sanitel: Intrekking van het « vrije » statuut en melding van het statuut “haard”;
- ELISA-test + IFNg-test op alle runderen van meer dan 6 weken oud die moeten worden uitgevoerd binnen 30 dagen na intrekking van het statuut. In geval van een haard worden de ELISA- en INTg- tests door Sciensano uitgevoerd;
- Geen verplaatsingen, behalve voor het rechtstreekse vervoer naar het slachthuis;
- Bevel tot slachten voor alle runderen van de haard (geen aanvullende bevestigingsprocedure);
o Alternatief 1 : gedeeltelijke slachting mogelijk (slechts één keer) indien de testen voor de betrokken groep runderen negatief zijn en de gezondheidssituatie dit mogelijk maakt;
o Alternatief 2 : mogelijk doden in plaats van slachten, maar op kosten van de veehouder.
- Beperkingen voor de melk en melkproducten (Het is verboden om melk van runderen met een afslachting op bevel te verkopen, te laten ophalen of te gebruiken.);
- Reiniging en desinfectie van de installaties en apparatuur: nadien ter plaatse te controleren door de LCE’s;
- Vernietiging of verwerking van mest, drijfmest en gier (adviezen van het wetenschappelijke comité 06-2019 et 14-2022) ;
- Vrijgave van de haard:
Gedeeltelijke slachting :
• alle dieren ouder dan zes weken hebben negatief gereageerd op twee IFNg-testen, de eerste die niet eerder werd uitgevoerd dan 60 dagen na de datum waarop werd bevestigd dat alle runderen met een "bevel tot slachting" werden geslacht of gedood en de tweede test wordt tussen 2 en 12 maanden na de eerste uitgevoerd.
Totale slachting :
• alle runderen werden geruimd;
• het bedrijf is gereinigd en gedesinfecteerd: conform gecontroleerd door LCE;
• de plaats en de datum van de slachting worden door de LCE aan Sciensano meegedeeld.
7.2.1. Epidemiologisch onderzoek om de contactbedrijven te inventariseren
- FAVV voert een onderzoek uit waarbij de contactbedrijven worden geïdentificeerd en op een kaart worden aangegeven;
- Plaatsen van de contactbedrijven onder verdenking (zie punt 7.1.3);
- Sciensano ontvangt een kopie van deze kaart en roept een vergadering van de betrokken laboratoria bijeen;
- Ter voorbereiding op deze bijeenkomst stuurt Sciensano de kaart van de contactbedrijven naar de verschillende laboratoria die, elk volgens de dichtstbijzijnde afstandscriteria, een lijst opstellen van de bedrijven waarvoor zij de analyses kunnen uitvoeren;
- Organisatie van een videoconferentie van de FAVV-laboratoria (groep coördinatie uitbraak) zodra de lijst van contactbedrijven bekend is, om de capaciteit van de laboratoria voor het uitvoeren van IFNg- testen binnen 30 dagen na de schorsing van het vrije statuut te evalueren (zie punt 7.1.3). Afhankelijk van de resultaten, de planning van ELISA- en IFNg-tests of vergelijkende intradermale tuberculinatietests bij dieren ouder dan 6 weken, indien de termijn voor serologische tests meer dan 30 dagen bedraagt (zie punt 7.4.4.6).
7.2.2. Bevel tot slachting
- De lijst van de slachthuizen die runderen met een bevel tot slachting kunnen opvangen, wordt gepubliceerd op de website van het FAVV (Professionelen > Dierlijke productie > Dieren > Dierengezondheid > Algemeenheden);
- Slachting van de runderen binnen een termijn van 30 dagen;
- Rechtstreeks transport van runderen met een bevel tot slachting van het haard naar het toegelaten slachthuis: transport verzegeld door het FAVV;
- Het vervoersdocument en het bevel tot slachting worden door het FAVV (LCE) afgegeven voor de
vervoerder naar de dierenarts met opdracht van de toegelaten slachthuis.
Instructies voor de exploitant van het slachthuis dat is erkend en gemachtigd om dieren te slachten in het kader van aangifteplichtige dierziekten en de BMO AV (dierenarts met opdracht administratief verantwoordelijk)
▪ De exploitant van een toegelaten slachthuis die runderen met een "bevel tot slachting" in het kader van de bestrijding van tuberculose of runderen van een haard slacht, vermeldt de specifieke reden voor de slachting in het register van het slachthuis;
▪ De exploitant van het toegelaten slachthuis houdt de runderen met een "bevel tot slachting" gescheiden van de andere runderen en slacht ze uiteindelijk binnen 24 uur na hun aankomst;
▪ Voordat het dier wordt geslacht, controleert de BMO de juistheid van de documenten en voert de ante-mortem keuring van de runderen uit en codeert vervolgens de resultaten van de inspecties in Beltrace ;
▪ De aangewezen BMO van het toegelaten slachthuis bezorgt het ondertekende en ingevulde document van het bevel tot slachting en het transport terug aan de LCE die het document opgesteld heeft, nadat hij zijn deel heeft ingevuld en ondertekend;
▪ De exploitant van het toegelaten slachthuis laat de conforme reiniging en ontsmetting van het slachthuis na het slachten van de runderen met een “bevel tot slachting” door de BMO beoordelen voordat er een nieuwe slachtactiviteit plaatsvindt.
Instructies voor de transporteur
▪ De transporteur vervoert de runderen met een bevel tot slachting en een vervoersvergunning in zijn verzegelde voertuig rechtstreeks van het bedrijf naar het toegelaten slachthuis;
▪ De transporteur bevestigt dat hij kennis heeft genomen van de aard van het transport door het invullen en ondertekenen van zijn deel van het hem bezorgde vervoersdocument;
▪ De transporteur die de runderen met een "bevel tot slachting" naar het toegelaten slachthuis heeft vervoerd, laat de conforme reiniging en ontsmetting van het voertuig door de BMO van het Agentschap beoordelen voordat hij het slachthuis verlaat.
7.3. Aanvullende procedure bij een indirecte diagnostische methode ter bevestiging van een verdacht geval
7.3.1. Algemeenheden
Elk niet-bacteriologisch onderzoek (ELISA, IFNg) dat tot volgens de beslissingstabel in bijlage 3, gevalideerd door de groep “TUB Labo”, ertoe heeft geleid dat een rund als potentieel besmet is gedefinieerd, wordt onderworpen aan een aanvullende test voordat het Agentschap het betrokken dier als "verdacht rund" aanwijst.
In de volgende gevallen wordt echter geen aanvullende testen ingesteld: 1° indien het bedrijf waar het rund verblijft, als haard wordt gemeld;
2° als twee verschillende niet-bacteriologische tests (ELISA en IFNg) die tegelijkertijd op hetzelfde monster of op twee afzonderlijke monsters van hetzelfde rund worden afgenomen, beiden een niet-negatief resultaat opleveren (gebaseerd op de beslissingstabel gevalideerd door de groep “TUB Labo”).
7.3.2. Principe
Een positieve ELISA-test wordt bevestigd door een Enferplex-test die bij Sciensano wordt uitgevoerd (zie transportmodaliteiten punt 7.4.4.8).
Elk monster dat voor een IFNg-test wordt verzameld, wordt onderworpen aan een IFNg PPDB-test en een IFNg Mix EC-test. De resultaten worden parallel met de resultaten van de serologische tests onderzocht.
Voor elk rund dat potentieel besmet is verklaard (zie bijlage 3) wordt een tweede monster opnieuw getest met XXXXX en IFNg door hetzelfde laboratorium dat de eerste test heeft uitgevoerd.
7.3.3. Richtlijnen
In het geval van een niet-negatief ELISA-resultaat stuurt het laboratorium dat de test heeft uitgevoerd een bloedmonster naar Sciensano om de Enferplex-bevestigingstest uit te voeren.
Wanneer een rund potentieel besmet wordt verklaard na de resultaten van de eerste bemonsteringen, stuurt de gezondheidsadministratie ARSIA/DGZ een verzoek tot bemonstering naar de dierenarts van het betrokken bedrijf om de bevestigingstest uit te voeren. De gezondheidsadministratie ARSIA/DGZ is verantwoordelijk voor het drukken van de formulieren die alle administratieve gegevens bevatten die de administratieve behandeling door het laboratorium vergemakkelijken en waarin op gestandaardiseerde wijze de informatie en de redenen worden gespecificeerd die in het testrapport moeten worden vermeld en die aan de databank moeten worden meegedeeld.
7.4. Specifieke instructies: veehouder – bedrijfsdierenarts – ARSIA/DGZ - laboratoria
7.4.1. Instructies voor de veehouder
Algemeenheden.
Voor elk officieel programma wordt er – zoals ook wettelijk bepaald – van de veehouder als verantwoordelijke van het beslag verwacht dat hij de bedrijfsdierenarts oproept om de opdracht uit te voeren en de nodige schikkingen treft zodat de dierenarts zijn opdracht in optimale omstandigheden correct kan uitvoeren.
Dit betekent concreet dat verwacht wordt dat de veehouder:
▪ zijn bedrijfsdierenarts tijdig contacteert en afspraken maakt omtrent de uit te voeren monsternemingen en/of uitzonderlijk tuberculinaties (in geval van een overschrijding van de capaciteit van de laboratoria of vrijgave van de haard);
▪ alle vereiste hulp verleent, in het bijzonder om de dieren in bedwang te houden;
▪ zorgt dat alle dieren correct geïdentificeerd zijn;
▪ de dierenarts bijstaat wanneer deze de monsternemingen of uitzonderlijk tuberculinaties uitvoert of afleest;
▪ alle nodige administratieve informatie ter beschikking houdt van de dierenarts;
▪ indien de dierenarts weigert om de missie uit te voeren, dan zal de veehouder de LCE hiervan onmiddellijk schriftelijk (per mail of per fax) (zie punt 9.4) op de hoogte brengen;
▪ zijn runderen met een bevel tot slachting te laten slachten in een toegelaten slachthuis van zijn
keuze uit de lijst die beschikbaar is op de website van de FAVV het FAVV ter beschikking stelt, uiterlijk binnen 30 dagen na de kennisgeving door het FAVV;
▪ minstens 48 uur vóór het transport naar het aangewezen slachthuis telefonisch of elektronische een verzoek om vervoersdocumenten bij het LCE indient;
▪ het aangewezen slachthuis minstens 48 uur vóór het transport in kennis stelt van de aankomst van de runderen met een bevel tot slachting;
▪ vult zijn deel van het vervoersdocument in en bezorgt het aan de transporteur.
Indien de verantwoordelijke van het beslag weigert om de dierenarts op te roepen of bij te staan bij het uitvoeren van de bloedneming of de tuberculinatie, dan zal het beslag ambtshalve als verdacht of als haard worden beschouwd en zal het geblokkeerd worden tot de gevraagde opdracht uitgevoerd is (artikel 62 van het koninklijk besluit van 17-01-2021 betreffende de bestrijding van rundertuberculose).
Bovendien is deze weigering een strafbaar feit dat wordt bestraft met het opstellen van een proces-verbaal, dat eerst aan de commissaris voor administratieve boetes wordt toegezonden en vervolgens, als er geen schikking wordt getroffen, aan de procureur-generaal van de Koning wordt toegezonden (artikel 23, 3°, b) van de wet van 24 maart 1987 betreffende de dierengezondheid; artikel 3 van het koninklijk besluit van 22 februari 2001 houdende organisatie van de controles die worden verricht door het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen en tot wijziging van diverse wettelijke bepalingen).
Vergoedingen bij de slachting op bevel van runderen.
De persoon die de verantwoordelijke is voor de runderen die op bevel worden geslacht, ontvangt een vergoeding voor zijn runderen die door het Fonds wordt betaald.
De documenten met betrekking tot de evaluatie van runderen zijn beschikbaar op de website van de FOD Volksgezondheid: xxxxx://xxx.xxxxxx.xxxxxxx.xx/xx/xxxxxxxx
7.4.2. Instructies voor de dierenarts.
Algemeenheden.
De bedrijfsdierenarts (of een dierenarts aangesteld door en onder verantwoordelijkheid van de bedrijfsdierenarts”) is verantwoordelijk voor:
Voor de tuberculinaties:
- het minimum 24u op voorhand melden van de datum en tijdstip van de uit te voeren tuberculinaties aan de betrokken LCE;
- het uitvoeren van tuberculinaties, het aflezen ervan na 72 uur en het rapporteren van de resultaten aan de hand van het algemene document dat door de gezondheidsdienst van ARSIA/DGZ ter beschikking wordt gesteld. Elke positieve of twijfelachtige tuberculinereactie moet echter onmiddellijk worden gemeld aan de LCE van het beslag;
Voor de bloednames:
- Het uitvoeren van de geplande monsternemingen volgens de onderstaande instructies (onder voorbehoud dat hij tijdig door de veehouder werd uitgenodigd);
- In geval van screening (alleen bloedmonster voor ELISA-test) , is de dierenarts verantwoordelijk:
o Voor de afname van serum;
o voor de identificatie van het monster;
o voor de bewaring op de dierenartspraktijk onder optimale omstandigheden totdat het door het erkende laboratorium kan worden opgehaald;
o voor de conforme aflevering aan de ophaaldienst van DGZ/ARSIA binnen 8 dagen .
- In geval van dubbele staalname (voor een ELISA test en een IFNg test) is de dierenarts verantwoordelijk:
o voor de afname van serum en niet-gecoaguleerd bloed;
o voor de identificatie van het monster;
o voor de bewaring van de bloedstalen (IFNg) tussen 16° en 23° ; zeker niet aan 4°: tot het moment van de ophaling van het staal op het beslag;
o voor de voorafgaande afspraak met het laboratorium voor een IFNg-test minstens 3 werkdagen op voorhand.
Bij de introductie van runderen uit landen die niet officieel vrij zijn van tuberculose:
- zelf contact opnemen met het laboratorium om een afspraak te maken voor een IFNg-test;
- de bemonstering uitvoeren en het afgenomen monster binnen 8 uur na de afname naar het laboratorium vervoeren;
- een tweede bloedmonster te nemen dat zal dienen om een ELISA-test uit te voeren;
Elke dierenarts krijgt daartoe van de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA een lijst met te bemonsteren of te tuberculineren beslagen en de periode waarin de bemonsteringen/tuberculinaties moeten worden uitgevoerd. De gezondheidsadministratie van ARSIA/DGZ stelt hetzij een lijst met individueel te bemonsteren dieren, dan wel een lijst met dieren die behoren tot de te bemonsteren leeftijdscategorie en de passende instructies, ter beschikking.
De dierenarts controleert zijn dienstopdrachten na ontvangst:
• Indien hij meent in de onmogelijkheid te zijn om een bepaalde opdracht uit te voeren, dan verwittigt hij de LCE hiervan schriftelijk (per mail of per fax) (zie punt 9.4). Hij vermeldt daarbij de identificatie van het beslag, de reden van het niet kunnen uitvoeren van de monsterneming of de tuberculinatie, alsook de betrokken opdracht;
• Indien de LCE oordeelt dat de reden geldig is, dan brengt ze de veehouder, de dierenarts en de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA hiervan op de hoogte;
• Indien de LCE oordeelt dat de reden ongeldig is of onvoldoende gemotiveerd, dan zullen de monsterneming of de tuberculinatie alsnog binnen de gestelde periode moeten uitgevoerd worden. De veehouder, de dierenarts en de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA worden hiervan door de LCE op de hoogte gebracht;
• Indien het een “import risk” rund betreft dat ondertussen werd verkocht aan een ander beslag, dan stelt de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA een nieuwe opdracht op voor het beslag waar het rund zich nu bevindt;
• Indien blijkt dat onvoldoende dieren van de originele opdracht nog aanwezig zijn in het beslag, dan contacteert hij/zij de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA voor een actueel opdrachtenformulier (bemonsteringslijst);
• Als het aantal te nemen monsters te groot is of als de bemonstering niet in één dag kan worden uitgevoerd, kan de bedrijfsdierenarts een collega onder zijn verantwoordelijkheid inschakelen of de bemonstering in meerdere dagen splitsen.
Indien de bedrijfsdierenarts geconfronteerd wordt met een weigering van de verantwoordelijke van het veebeslag om de gevraagde monsterneming of tuberculinatie te laten uitvoeren, dan zal hij de LCE hiervan onmiddellijk schriftelijk (per mail of per fax) (zie punt 9.4) op de hoogte stellen.
Indien de bedrijfsdierenarts niet beschikbaar is, dan verzekert hij zich ervan dat zijn opdrachten worden uitgevoerd door de plaatsvervangende bedrijfsdierenarts.
Richtlijnen.
Monsters die worden afgenomen in het kader van serologische tests (ELISA) moeten worden afgenomen met buisjes die geen antistollingsmiddel (rode dop) bevatten. Monsters voor IFNg-tests moeten worden afgenomen uit buizen die antistollingsmiddelen bevatten - lithiumheparine (groene dop). Buizen met antistollingsmiddel moeten direct na de bloedafname worden omgekeerd en meerdere malen gezwenkt om een homogene verdeling van het antistollingsmiddel mogelijk te maken en zo stolselvorming te voorkomen.
Zoals aangegeven in punt 5.2.2, hangt het aantal te bemonsteren dieren af van het onderdeel van het toezicht of de reden. De onderstaande cijfers geven het aantal dieren aan dat voor de betrokken leeftijdscategorie dient bemonsterd te worden. Indien de groep minder dieren bevat, dan worden alle aanwezige dieren bemonsterd.
• Onderdeel 1 – Standaard bewakingsprogramma:
Categorie dieren van 12 maanden en ouder: 1 buisje gecoaguleerd bloed (zonder anticoagulans, rode dop).
Indien de eerste test (ELISA) bevestigd positief is: 1 buisje gecoaguleerd bloed (zonder anticoagulans, rode dop). en 1 buisje niet-gecoaguleerd bloed (met anticoagulans lithiumheparine, groene dop) dat moet meerdere malen gezwenkt worden;
• Onderdeel 2 – Bewakingsprogramma die van toepassing voor runderen die afkomstig zijn uit een regio die niet officieel vrij is van tuberculose of runderen die nog in leven zijn uit een haard en in een ander beslag verblijven: :
Runderen ouder dan 6 maanden die individueel aangeduid worden: gecoaguleerd bloed (buisje zonder anticoagulans - rode dop) en 1 buisje niet-gecoaguleerd bloed (met anticoagulans lithiumheparine, groene dop) meerdere malen te zwenken;
• Onderdeel 3 – Bewakingsprogramma dat moet worden uitgevoerd in de bedrijven waarvoor een rund verdachte tuberculoseletsels bij de autopsie heeft vertoond.
Runderen ouder dan 6 maanden: 1 buisje gecoaguleerd bloed (zonder anticoagulans, rode dop) en 1 buisje niet-gecoaguleerd bloed (met anticoagulans lithiumheparine, groene dop) meerdere malen te zwenken;
• Onderdeel 4 – Bewakingsprogramma dat moet worden uitgevoerd in bedrijven waar de verdenking van besmetting met het tuberculose-agens in het voorgaande jaar is opgeheven.
Runderen ouder dan 6 maanden: 1 buisje gecoaguleerd bloed (zonder anticoagulans, rode dop) en 1 buisje niet-gecoaguleerd bloed (met anticoagulans, groene dop) meerdere malen te zwenken
• Onderdeel 5 – Bewakingsprogramma dat moet worden uitgevoerd in vrijgegeven bedrijven nadat ze als haard zijn gemeld
- Indien totale eliminatie: runderen ouder dan 6 maanden:
1 buisje gecoaguleerd bloed (zonder anticoagulans, rode dop) en 1 buisje niet-gecoaguleerd bloed (met anticoagulans lithiumheparine, groene dop) meerdere malen te zwenken.
- Indien gedeeltelijke eliminatie: runderen ouder dan 6 maanden
1 buisje gecoaguleerd bloed (zonder anticoagulans, rode dop) en 1 buisje niet-gecoaguleerd bloed (met anticoagulans lithiumheparine, groene dop) meerdere malen te zwenken.
• Onderdeel 6 – Bewakingsprogramma dat moet worden uitgevoerd in bedrijven die het voorwerp van een gedeeltelijke screeningbeoordeling hebben uitgemaakt met een gunstig resultaat
Runderen ouder dan 6 maanden :
1 buisje gecoaguleerd bloed (zonder anticoagulans, rode dop) en 1 buisje niet-gecoaguleerd bloed (met anticoagulans lithiumheparine, groene dop) meerdere malen te zwenken.
• Vermoeden
Runderen ouder dan 6 maanden : (XXXXX +IFNg)
• Haard
- Runderen ouder dan 6 weken : ELISA + IFNg
• Introductie van een rund uit een niet-officieel tuberculosevrije zone
- Rund ouder dan 6 maanden: ELISA +IFNg
De dierenarts neemt zelf contact op met de gezondheidsdienst ARSIA/DGZ om hen te informeren over de uitvoering van tests op het (de) rund(eren) uit gebieden die niet officieel vrij zijn van tuberculose.
De bedrijfsdierenarts leeft de richtlijnen betreffende de monsternemingen en de tuberculinaties strikt na. In geval van overtreding kan zijn erkenning ingetrokken worden na een tuchtprocedure.
Praktisch:
- Alle monsternemingen en tuberculinaties dienen te worden uitgevoerd in het tijdsbestek dat door de centrale gezondheidsadministratie ARSIA/DGZ of door het FAVV is bezorgd;
- Bloedmonsters die in het kader van het toezicht IBR worden genomen, moeten worden afgeleverd of toekomen in het laboratorium overeenkomstig de bepalingen van het KB IBR of doorgegeven aan de verenigingslaboratoria of Lavetan voor het uitvoeren van de Xxxxx XXX-tests. Monsters die moeten dienen voor een IFNg-test moeten in het laboratorium binnen een termijn van maximaal 8 uur na de afname toekomen in overleg met het betrokkene laboratorium.
De monsternemingen en tuberculinaties dienen te gebeuren secundum artem.
- De monsterneming dient zo uitgevoerd te worden dat monsters van goede kwaliteit bekomen worden;
- De bloedbuisjes moeten ongeveer 8 ml bloed bevatten zodat na het verwerken van de monsters voldoende serum ter beschikking is voor de voorziene analyses en minstens 5 ml bloed met anticoagulans lithiumheparine. Indien het aangeleverde volume bloed onvoldoende is om dit te realiseren, dan wordt de monsterneming niet vergoed en er moet nog een monster worden genomen;
- Contaminatie van monsters en kruiscontaminatie tussen monsters dient voorkomen te worden;
- Tuberculinaties moeten zo uitgevoerd worden, dat zij correct kunnen afgelezen worden. Dit betekent dat de huid, waar de tuberculinatie zal gebeuren, moet worden geschoren (tondeuse, schaar of scheermes (opletten voor irritatie)) en gereinigd, dat de dosis tuberculine (niet-vervallen)
intradermaal wordt geïnjecteerd en de aanwezigheid van de injectieknobbel wordt gecontroleerd. Na 72 uur wordt de dikte van de huid op de injectieplaats gemeten.
- De monsters moeten zo snel mogelijk en in goede conditie worden afgeleverd aan het laboratorium.
✓ Zo snel mogelijk” betekent dat een monster bestemd voor een ELISA-test binnen de 8 kalenderdagen na de monsterneming aan het laboratorium moet afgeleverd zijn. Een monster dat dient voor een IFNg-test moet binnen 8 uur na de monsterneming aan het laboratorium afgeleverd zijn en vóór het door het betrokken laboratorium aangegeven tijdstip.
✓ "In goede conditie" betekent dat de dierenarts de monsters tot het afleveren in optimale omstandigheden dient te bewaren om kwaliteitsvermindering van de monsters te voorkomen. Voor wat betreft de buisjes met gecoaguleerd bloed betekent dit praktisch dat men het bloed gedurende enkele uren aan kamertemperatuur moet laten stollen en vervolgens moet bewaren aan ongeveer 4°C. Voor wat betreft de buisjes met anticoagulans voor de IFNg-test, moet de temperatuur voor het transport tussen 16°C en 23°C liggen, maar ze mogen vooral niet bij 4°C worden vervoerd.
De kwaliteit van de monsters zal door het laboratorium bij aankomst in het laboratorium geëvalueerd worden. zie punt 7.4.4.2.
De dierenarts leeft alle administratieve verplichtingen na:
- In het kader van het verkrijgen van zijn vergoeding dient de dierenarts de uitgevoerde opdrachten te melden aan de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA aan de hand van het overzichtsdocument dat zij ter beschikking stellen.
- In het kader van de MELDINGSPLICHT dient de dierenarts in geval van een positieve of twijfelachtige reactie na tuberculinatie eveneens onmiddellijk de LCE telefonisch te verwittigen en dit te bevestigen per fax of per e-mail (zie punt 9.4);
- Alle monsters worden correct geïdentificeerd. Waar deze meegeleverd worden met de opdracht, worden de identificatiemiddelen (stickers of lijsten) ter beschikking gesteld door de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA, gebruikt;
- De analyseaanvraagformulieren worden overeenkomstig de gebruikelijke richtlijnen correct ingevuld. Daarbij worden de motieven voor het onderzoek aangegeven.
Vergoedingen.
Het Fonds betaalt op basis van kostenstaten, die door de bedrijfsdierenarts of de dierenarts die onder zijn verantwoordelijkheid is aangesteld worden bezorgd, de volgende vergoedingen voor de monsterneming en de tuberculinaties. De onderstaande bedragen worden elk jaar vanaf 1 oktober geïndexeerd:
▪ Bloedmonsters (buiten de monsters bedoeld in het KB IBR):
- Wettelijke basis: KB van 26-01-2023 betreffende de bestrijding van rundertuberculose;
- Bedrijfsbezoek: 30,66 euro per beslag, per bezoek per dierenarts en per dag;
- Monsterneming: 3,05 euro per monster;
- 1,00 euro exclusief BTW per bemonsterd rund in geval van dubbele bloednamen, voor de
vergoeding van de bijhorende administratiekosten.
▪ Tuberculinaties:
- Wettelijke basis: KB van 26-01-2023 betreffende de bestrijding van rundertuberculose;
- Bedrijfsbezoek: 30,66 euro per beslag;
- Tuberculinatie: 5,97 euro per tuberculinatie.
Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd.
Het Fonds keert geen vergoeding uit in het kader van onderzoeken en nieuwe bemonsteringen in verband met de introductie van runderen uit gebieden die niet officieel vrij zijn van tuberculose. Deze kosten zijn ten laste van de verantwoordelijke.
Er wordt geen vergoeding betaald voor monsters indien de dierenarts een fout heeft gemaakt bij het nemen van het monster, of bij de identificatie ervan, of in geval van onjuiste opslag onder de verantwoordelijkheid van de dierenarts (= niet-conforme monsters vóór analyse: zie punt 7.4.4.3). Het laboratorium kan de ophalende dierenarts logistieke kosten in rekening brengen als alle monsters vóór analyse niet-conform zijn).
Indien een dierenarts meer monsters instuurt dan wordt gevraagd in de opdracht, dan worden deze extra monsters evenmin vergoed.
Ingeval fraude of herhaalde en vergaande slordigheden bij de monsternemingen of tuberculinaties worden vastgesteld, dan verliest de betrokken dierenarts, ongeacht de andere sancties die genomen worden, alle recht op vergoedingen. In dat kader is het belangrijk om te noteren dat het FAVV steekproefsgewijs DNA- onderzoek kan laten uitvoeren op stalen van willekeurig of gericht gekozen veebeslagen.
De vergoedingen worden volgens de gangbare procedures toegekend op basis van kostenstaten.
7.4.3. Instructies voor DGZ, ARSIA (gezondheidsadministratie).
Algemeenheden.
De gezondheidsadministratie van ARSIA/DGZ is verantwoordelijk voor de volgende taken:
- de selectie van de beslagen in het kader van het standaardtoezicht en de selectie van de te bemonsteren runderen in het kader van het toezicht op tuberculose (extractie van de identiteit van de runderen uit de SANITEL-inventaris van het beslag);
- de bedrijfsdierenarts en de betrokken veehouder inlichten over de selectie van het beslag met het oog op de bemonstering in het kader van het toezicht;
- de planning van de bemonstering in het kader van het monitoringprogramma (lijsten van de te bemonsteren dieren + soort(en) monster(s) die door de dierenarts moet(en) worden genomen + soort test die door het laboratorium moet worden uitgevoerd);
- de bedrijfsdierenarts in kennis stellen van de uit te voeren tests, de periode waarin de monsters moeten worden genomen, het aantal te nemen monsters en de identiteit van de te bemonsteren dieren/groepen dieren;
- de toezending aan de bedrijfsdierenarts van de bemonsteringsmodaliteiten naar gelang van het soort test;
- het afdrukken van de bemonsteringsopdrachten die alle administratieve gegevens bevatten die de administratieve behandeling door het laboratorium vergemakkelijken en waarin op
gestandaardiseerde wijze de informatie en de redenen worden gespecificeerd die in het testverslag moeten worden vermeld en aan de gegevensbank moeten worden meegedeeld.
- het opmaken van een totaallijst van de opdrachten die moeten worden uitgevoerd door de bedrijfsdierenartsen en de verzending van deze lijst naar XXX@xxxx-xxxxx.xx en naar de LCE’s (XXX.XXX@xxxx-xxxxx.xx) (zie punt 9.4). Deze lijst bevat minstens de volgende gegevens: beslagnummer, naam en adres van de veehouder, dierenarts, motief;
- het beheer van de databank voor tests die moeten worden uitgevoerd in het kader van de bestrijding van rundertuberculose;
- de verzending van een maandelijks overzicht van de uitgevoerde tests/uitgevoerde opdrachten naar het FAVV of om het FAVV toegang te geven tot deze gegevens;
- de maandelijkse verzending aan de FOD van het aantal / type tests die door elk erkend laboratorium worden uitgevoerd;
- het opmaken van de lijsten met de prestaties van de dierenartsen;
- het opstellen van een lijst van niet-uitgevoerde opdrachten (met uitzondering van bevestigingstests en monitoring van letsels in het slachthuis) in het kader van het KB en de verzending van deze lijst aan de LCE’s.
Praktische voorbereiding.
De gezondheidsadministratie van ARSIA/DGZ stelt de lijst op van de te bemonsteren beslagen in het kader van het monitoringprogramma tegen 1 december van het betrokken jaar:
• De lijst van de beslagen die in het kader van het standaardbewakingsprogramma moeten worden bemonsterd (1/5e van de beslagen met uitzondering van de beslagen die specifiek moeten worden opgevolgd) wordt opgesteld door de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA en is gebaseerd op de postcode;
• De bijkomende lijst van de beslagen die het voorwerp van een opvolging uitmaken en die in het toezichtsprogramma moeten worden opgenomen, wordt door het FAVV opgesteld en uiterlijk op 15 november van elk jaar aan de gezondheidsadministratie ARSIA /DGZ meegedeeld.
De gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA maakt aan de hand van de lijsten van de te bemonsteren en te tuberculineren beslagen een werkpakket over aan elke dierenarts. Dit werkpakket zal voor elk beslag aangeven:
- welke monsternemingen en tuberculinaties verwacht worden;
- de leeftijdscategorie en identificatie van de dieren die moeten bemonsterd worden (individuele selecties) of in aanmerking komen voor bemonstering (steekproef);
- desgevallend de individuele identificatie van de dieren die moeten getuberculineerd worden (individuele selectie);
- alle benodigde formulieren die de monsters moeten vergezellen naar het laboratorium;
- desgevallend alle benodigde documenten voor de aflezing en de melding van de resultaten van de uitgevoerde tuberculinaties;
- in geval van de gezondheidsadministratie van ARSIA, de nodige barcodes om te kleven op bloedmonsters;
- in geval van de gezondheidsadministratie van DGZ, worden er geltubes met dubbele barcode gebruikt, het tweede gedeelte van de barcode dient op het aanvraagformulier naast de identificatie van het dier gekleefd te worden.
De gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA bezorgt de formulieren voor de opdrachten op beslagen zonder bedrijfsdierenarts aan de betrokken LCE.
Vergoeding
De gezondheidsadministratie van ARSIA/DGZ worden voor hun werkzaamheden vergoed volgens de afspraken gemaakt in het contract met het FAVV (subcontracten 4 en 5)
7.4.4. Instructies aan de laboratoria
Algemeenheden
Sciensano bepaalt het niveau van validatie dat nodig is voor een laboratorium dat erkend is voor serologische tests voor dierziekten, maar niet geaccrediteerd is voor niet-bacteriologische tests voor de opsporing van tuberculose, om de analyses te kunnen uitvoeren waarin dit besluit voorziet.
Een laboratorium dat monsters ontvangt voor onderzoek in het kader van het KB voor de bestrijding van rundertuberculose kan beschikken over relevante informatie die van SANITEL afkomstig is over de runderen en de rundveebeslagen waarvan de monsters zijn genomen en, voor elk beslag, de contactgegevens van de verantwoordelijke persoon en de betrokken bedrijfsdierenarts. Het Agentschap stelt deze informatie die van SANITEL afkomstig is, op verzoek ter beschikking van elk erkend laboratorium.
De laboratoria bezorgen de beheerder van het Fonds tegen 1 februari van elk jaar de eenheidsprijzen die voor elke niet-bacteriologische (ELISA, Enferplex en IFNg) test worden toegepast, alsook de logistieke kosten die aan de IFNg tests verbonden zijn.
De modaliteiten met betrekking tot laboratoria zijn opgenomen in het document getiteld “Voorwaarden voor samenwerking waaraan de laboratoria moeten voldoen die eerstelijnsanalyses uitvoeren in het kader van de programma’s van het Fonds” dat naar de FOD Volksgezondheid wordt gestuurd.
Transfer van de monsters van de laboratoria naar sciensano
In geval van bevestiging van een niet-negatieve Xxxxx-test, wordt een monster van de afname naar Sciensano gestuurd ter bevestiging door de Enferplex-test.
Het monster zal met de Sciensano-camionnette worden verstuurd die dagelijks rondrijdt naar de laboratoria.
8. Rol van Sciensano
Sciensano is het nationale referentielaboratorium voor rundertuberculose. Sciensano is verantwoordelijk voor de volgende taken:
• het valideringsniveau vaststellen dat nodig is voor een laboratorium dat is erkend, maar niet geaccrediteerd is voor niet-bacteriologische tests om de analyses uit te voeren die gepland zijn in het kader van de bestrijding van tuberculose;
• de vaststelling van de test die voor de aanvullende bevestigingsprocedure moet worden gebruikt;
• bacteriologische analyses (PCR/kweek) op monsters van gestorven/geslachte runderen;
• de bemonsteringsmodaliteiten definiëren: type buisjes (1 buisje voor de ELISA-test en 1 buisje voor de IFNg-test), opslagvoorwaarden, bewaartemperatuur en voorwaarden voor het transport van de monsters;
• kits voor niet-bacteriologische tests valideren;
• een standaardbrief voor de dierenartsen met betrekking tot IFNg-tests opstellen;
• de uitvoering van bevestigingstests (Enferplex) op positieve serummonsters (zie punt 6.2.1, onderdeel 1 Standaardbewakingsprogramma);
• de uitvoering van serologische tests en IFNg-tests in beslagen waar een rund positief heeft getest op RT-PCR en/of kweek.
9. Rol van het FAVV.
9.1. Algemeenheden.
Het FAVV is verantwoordelijk voor de volgende taken:
▪ de voorbereiding, ondersteuning en verspreiding van algemene informatie;
▪ de mededeling aan laboratoria (Sciensano, ARSIA, DGZ, Lavetan) van lijsten van contactbeslagen tijdens een uitbraak, (PRI-taak);
▪ het leveren aan de gezondheidsdienst van ARSIA/DGZ van de lijsten van de beslagen die moeten worden getuberculineerd (= contactbeslagen als de laboratoriumcapaciteit voor IFNg-tests wordt overschreden staat niet toe dat binnen 30 dagen een analyseresultaat wordt verkregen) en die buiten het standaardbewakingsprogramma moeten worden bemonsterd (PRI-taak);
▪ het leveren aan de gezondheidsadministratie van ARSIA/DGZ van de "redenen" voor de analyses en de referentienummers in geval van meerdere haarden;
▪ het opleggen van bijkomende monsterneming aan de veehouders en aan de dierenartsen;
▪ het opvolgen in geval van een niet-negatief resultaat van een tuberculinatie of een analyse voor tuberculose;
▪ het doorsturen van de formulieren voor monsternemingen en tuberculinaties van beslagen zonder bedrijfsdierenarts, aan de aangeduide (bedrijfs)dierenartsen;
▪ het schriftelijk (mail) verwittigen van de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA van geannuleerde opdrachten;
▪ het schriftelijk (mail) verwittigen van de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA bij administratieve wijziging van de bedrijfsdierenarts van een geselecteerd beslag voor het toezichtsprogramma;
▪ indien de LCE een melding ontvangt van een conforme tuberculinatie, dan stuurt de LCE een mail/fax terug naar de dierenarts met de vermelding dat deze informatie naar de gezondheidsadministratie van DGZ/ARSIA verzonden moet worden in het kader van het verkrijgen van hun vergoeding;
o de codering in Sanitel van veranderingen in de tuberculosestatus van het beslag en de melding ervan aan de exploitant en zijn bedrijfsdierenarts ;
o de mededeling aan de exploitant van alle informatie over het blokkeren van de exploitatie ervan, het opheffen van maatregelen en meldingen van slachtingen;
▪ het beheren en bijwerken op internet van de lijst van erkende toegelaten slachthuizen die mogen
slachten in het kader van meldingsplichtige dierziekten zoals tuberculose;
▪ de communicatie met de om ervoor te zorgen dat positieve melk niet eindigt met gezonde melk (vermijd het verplaatsen van de vrachtwagen naar een positieve boerderij).
▪
9.2. Opvolging van de niet-conforme monsters.
Wanneer monsters van een beslag niet aan de gestelde kwaliteitseisen voldoen (zie punt 7.4.4.3), dan meldt het laboratorium dit onmiddellijk aan de exploitant, de dierenarts en de betrokken LCE. Deze kennisgeving wordt gedaan via de overeengekomen contactpunten van de LCE (per e-mail, zie punt 9.4) met vermelding van de identificatie van het beslag, van de dierenarts en de dieren waarvan de ‘vóór analyse’ niet-conforme monsters afkomstig zijn en de reden van non-conformiteit.
Afhankelijk van de algemene resultaten van het beslag, het epidemiologisch onderzoek:
- als er voor dat beslag meer dan 7% niet-analyseerbare resultaten zijn, kan het FAVV de bedrijfsdierenarts vragen om op eigen kosten een nieuw monster te nemen bij de betrokken runderen, volgens de door het laboratorium vastgestelde bemonsteringsmethoden. In dit geval zijn de kosten (logistiek, analyse, bezoek en bemonstering) ten laste
- van de dierenarts;
- indien er < of = 7% van de niet-analyseerbare resultaten voor dit beslag zijn, kan het FAVV de bedrijfsdierenarts vragen een nieuw monster te nemen van de betrokken runderen in overeenstemming met de bemonsteringsmethoden vastgelegd door het laboratorium. In dit geval zijn de kosten (logistiek, analyses, monsters, operationeel bezoek) ten laste van het Fonds.
De LCE zal deze opdracht ook schriftelijk bevestigen, met kopie aan het laboratorium. In geval van een IFNg-test zal de dierenarts een nieuwe afspraak moeten maken met het betrokken laboratorium.
9.3. Opvolging van de niet-uitgevoerde taken.
Elke LCE ontvangt vanwege de gezondheidsadministratie van DGZ en ARSIA een lijst met opdrachten die niet uitgevoerd werden. Voor elk beslag op deze lijst waarvoor geen melding is gebeurd van de onmogelijkheid om de opdracht uit te voeren, zal de LCE de nodige opvolging geven zoals voorgeschreven door het hoofdbestuur van het FAVV.
9.4. Contactgegevens van de lokale controle-eenheden (primaire productiesector).
LCE | Mailadres | Telefoonnummer | Faxnummer |
Waals-Brabant - Namen | 081/20.62.00 | 081/20.62.01 | |
Henegouwen | 065/40.62.11 | 065/40.62.10 | |
Luik | 04/224.59.11 | 04/224.59.01 | |
Luxemburg - Namen | 061/21.00.60 | 061/21.00.79 | |
Antwerpen | 03/202.27.11 | 03/202.27.93 | |
Oost-Vlaanderen – Vlaams-Brabant | 09/210.13.00 | 09/210.13.31 | |
Vlaams-Brabant - Limburg | 016/39.01.11 | 016/39.01.05 | |
West-Vlaanderen | 050/30.37.10 | 050/30.37.51 |
10. Bijlagen en bijbehorende documenten.
Bijlage 1: lijst met landen met risico op tuberculose Bijlage 2 : beslissingsbomen
Bijlage 3: Resultaten interpretatietabel
Bijlage 1 : lijst van landen met risico op tuberculose
LANDEN MET RISICO OP TUBERCULOSE: situatie op 01-09-2023
Deze lijst bevat de lidstaten die niet officieel vrij zijn van tuberculose op het ganse grondgebied van de lidstaat. Het wordt regelmatig bijgewerkt in EU-verordening 2021/620:
xxxxx://xxxx.xx.xxxxxx.xx/xxxxxxx/xxxxxx-xxxxxxxx/xxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxx-xxx-xxxxxxx-xxxx- status_en#maps-of-areas-with-disease-status-disease-free-or-under-eradication-programme
XXXXXXXXXXX | |
XX | Xxxxxxxxx |
XX | Xxxxxxx |
XX | Xxxxxx |
GR | Griekenland |
IE | Ierland |
IT | Italië |
PT | Portugal |
RO | Roemenië |
UK | Verenigde Koninkrijk |
HR | Kroatië |
MT | Malta |
Bijlage 2 : Beslissingsbomen
Zie : xxxxx://xxx.xxxxxx.xxxxxxx.xx/xx/xxxxxxxxxxxxxxxx-xxxxxxxxxxx
Bijlage 3: interpretatietabel van de resultaten
TESTS IN HET BEGIN VOORGESCHREVEN | Eerste monster - Resultaten | |||||
XXXXX XXX | Enferplex (systematisch na ELISA +) | IFN PPDB- PPDA | IFN MixEC | Interpretatie (diergezondheidsstatus) 1e bemonstering | Actie | |
Alleen ELISA Alleen ELISA Alleen ELISA | - | Niet verdacht | ||||
+ | - | Niet verdacht (ELISA = aspecifiek). | ||||
+ | + | mogelijk geïnfecteerd | Verenigingen schrijven "partial bilan" ELISA voor (alleen voor extra runderen) + IFN op alle | |||
ELISA + IFN | - | - | - | Niet-verdacht | ||
XXXXX + IFN ELISA + IFN | - | + | + | te bevestigen | Bevestigingsprocedure = > 2e monster alleen IFN | |
- | + | - | Niet verdacht | |||
ELISA + IFN | - | - | + | Niet verdacht | ||
ELISA + IFN | + | - | - | - | Niet supect (ELISA = aspecifiek) | |
ELISA + IFN | + | + | - | - | te bevestigen | Bevestigingsprocedure = > 2e monster alleen Xxxxx |
XXXXX + IFN | + | -/+ /"en cours" | + | + | Verdacht aangetast | Slachting |
XXXXX + IFN | + | + | + | - | te bevestigen | Bevestigingsprocedure = > 2e monster |
XXXXX + IFN | + | + | - | + | te bevestigen | Bevestigingsprocedure = > 2e monster |
ELISA + IFN | + | - | + | - | Niet verdacht | |
ELISA + IFN | + | - | - | + | Niet verdacht |
VOORGESCHREVEN TESTS VOOR BEVESTIGING | Tweede monster - resultaat | |||||
ELISA TUB | Enferplex (als ELISA +) | IFN PPDB- PPDA | IFN MixEC | Interprétation (statut rund) 2 monster | Actie | |
ELISA + IFN ELISA + IFN | + | - | + | - | Niet verdacht | |
- | + | - | Niet verdacht | |||
ELISA + IFN | - | - | + | Niet verdacht | ||
ELISA + IFN | + | - | - | - | Niet verdacht | |
ELISA + IFN | + | + | - | - | verdacht aangetast | Slachting |
ELISA + IFN | + | -/+ /"en cours | + | + | verdacht aangetast | Slachting |
ELISA + IFN | + | + | + | - | verdacht aangetast | Slachting |
ELISA + IFN | + | + | - | + | verdacht aangetast | Slachting |
ELISA + IFN | - | + | + | verdacht aangetast | Slachting |