DE HEILIGE KERKGESCHIEDENIS VAN
DE HEILIGE KERKGESCHIEDENIS VAN
XXXXXXXX XXXXXXXX
UITGEGEVEN DOOR HET HAAGSCH GENOOTSCHAP TOT VERDEDIGING VAN de CHRISTELIJKE GODSDIENST, ONDER
REDACTIE VAN DR. H. U. MEYBOOM, Hoogleraar te Groningen
BEWERKT DOOR DR. H. U. MEYBOOM.
Oud-Christelijke Geschriften in Nederlandse Vertaling
LEIDEN. - A. W. XXXXXXXX'x 1908.
STICHTING DE GIHONBRON MIDDELBURG
2016
INHOUD
INTRODUCTIE
1. Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxx,
2. Geschriften
3. Kroniek
4. Xxxxx xxx Xxxxxxxxxxx
5. Kleinere historische werken
6. Apologetische en dogmatische werken
7. Exegetische en diverse werken
8. Beoordeling van Xxxxxxxx standpunt over de Heilige Drie-eenheid
9. Geschiedenis van de kerk; Xxxxxxxxxx en zijn strijd tegen Xxxxx
10. INLEIDING voor de uitgave van 1908. Door H. U. MEYBOOM.
Eerste boek van de Kerkelijke geschiedenis door Xxxxxxxx Xxxxxxxx. Blz. 32
1.1. Plan van het werk.
1.2. Beknopte schets, handelende over het vóórbestaan en, de tot God aanstelling, rakende onze Heiland en Heere Xxxxx Xxxxxxxx.
1.3. Hoe de Naam Xxxxx en zelfs die van Christus van oudsher bekend was en in aanzien bij de door God geïnspireerde profeten.
1.4. Hoe de aard der - van Zijnentwege aan al de volken verkondigde Godsverering - niet bijzonder nieuw is, noch vreemd.
1.5. Over de tijd van Zijn verschijning onder de mensen.
1.6 Xxxxxxx als eerste vreemdeling op de troon
1.7. Over het verschil tussen de evangeliën met betrekking tot het geslachtsregister van Christus
1.8 Xxxxxxx' wreedheid tegen de kinderen en zijn dood
1.9. Over de periode van Xxxxxxx.
1.10. Over de Hogepriesters bij de Joden, tijdens welke de Christus als leraar werkzaam was.
1.11. De getuigenissen aangaande Xxxxxxxx xx xxxxx en de Christus.
1.12. Over de leerlingen van onze Heiland.
1.13. Geschiedenis van de vorst van Odessa.
Het tweede boek van de Kerkelijke geschiedenissen, blz. 58
Voorwoord
2.1. Over het bedrijf der apostelen na de opneming van de Christus.
2.2. Hoe Xxxxxxxx ontroerd werd, toen hij door Xxxxxxx onderricht werd aangaande de Christus.
2.3. Op welke wijze de leer betreffende de Christus in korte tijd de gehele wereld doorliep.
2.4. Hoe na Xxxxxxxx Xxxxx Xxxxxxx tot koning der Joden aanstelt, na Xxxxxxx met eeuwige verbanning te hebben gestraft.
2.5. Hoe Philo ten behoeve van de Joden als gezant naar Gajus gezonden werd.
2.6. Wat alzo op de Joden neerkwam na het vergrijp aan de Christus.
2.7. Hoe Pilatus zichzelf van kant maakte.
2.8. Over de hongersnood, die tijdens Claudius ontstond.
2.9. Marteldood xxx xx xxxxxxx Xxxxxxx.
2.10. Hoe Xxxxxxx, die ook Xxxxxxx heette, na apostelen vervolgd te hebben weldra de Goddelijke vergelding gewaar werd.
2.11. Over Theudas de tovenaar.
2.12. Over Xxxxxx, de koningin der Osroënen (Adiabene).
2.13. Over Xxxxx de tovenaar.
2.14. Over de prediking xxx xx xxxxxxx Xxxxxx te Rome.
2.15. Over het Evangelie volgens Xxxxxx.
2.16. Hoe Xxxxxx als de eerste aan de Egyptenaren de op de Christus betrekking hebbende kennis verkondigde.
2.17. Wat Philo over de Asceten in Egypte verhaalt.
2.18. Welke geschriften van Xxxxx tot ons kwamen.
2.19. Welke rampen de Joden in Jeruzalem overkwamen op de dag van het Paasfeest
2.20. Wat er alzo ook tijdens Nero in Jeruzalem gebeurde.
2.21. Over de Egyptenaar, van wie ook de Handelingen der apostelen melding gemaakt hebben.
2.22. Hoe Xxxxxx, als gevangene uit Juda naar Rome gezonden, na zelfverdediging van alle schuld vrijgesproken werd.
2.23. Xxx Xxxxxxx, die de titel van broeder des Heeren voerde, de marteldood stierf.
2.24. Hoe na Xxxxxx als eerste bisschop van de gemeente der Alexandrijnen Xxxxxxxx werd aangesteld.
2.25. Over de vervolging onder Xxxx, tijdens wien te Rome Xxxxxx en Xxxxxx met het martelaarschap voor de vroomheid versierd werden.
2.26. Hoe de Xxxxx door ontelbare rampen omringd werden en hoe zij de laatste krijg tegen de Romeinen ondernamen.
Derde boek van de Kerkelijke geschiedenis van Xxxxxxxx Xxxxxxxx. Blz. 84
3.1. Waar over de aarde de Apostelen de Christus verkondigd hebben.
3.2. Wie de eerste voorstander was van de gemeente te Rome
3.3. Over de brieven van de Apostelen.
3.4. Over de eerste opvolging van de Apostelen.
3.5. Over de laatste belegering van de Joden na Christus.
3.6. Over de hongersnood, die hen kwelde.
3.7. Over de voorspellingen van de Christus.
3.8. Over de tekenen vóór de oorlog.
3.9. Over Xxxxxxx en de geschriften die hij naliet.
3.10. Hoe Xxxxxxx van de Goddelijke boeken gewag maakt.
3.11. Hoe na Xxxxxxx, Xxxxxx de gemeente te Jeruzalem bestuurde.
3.12. Hoe Xxxxxxxxxxx verordineert dat afstammelingen van Xxxxx moeten worden opgespoord.
3.13. Hoe Anencletus de tweede bisschop der Romeinen was.
3.14. Xxx Xxxxxxx de tweede bisschop van Alexandrië was.
3.15. Xxx Xxxxxxx de derde bisschop der Romeinen was.
3.16. Over de brief van Xxxxxxx.
3.17. Over de vervolging tijdens Xxxxxxxxxx.
3.18. Over Xxxxxxxx xx xxxxxxx en zijn Openbaring.
3.19. Hoe Xxxxxxxxxx verordineert dat de lieden uit het geslacht van Xxxxx moeten worden uit de weggeruimd.
3.20. Over de verwanten van onze Heiland.
3.21. Xxx Xxxxx als derde de gemeente der Alexandrijnen bestuurt.
3.22. Xxx Xxxxxxxx xx xxxxxx (bisschop) was van de (gemeente) der Antiocheners.
3.23. Geschiedenis betreffende Xxxxxxxx xx xxxxxxx en bekering rover.
3.24. Over de volgorde der Evangeliën.
3.25. Over de algemeen als echt erkende Xxxxxxxxxx en de niet zodanige geschriften.
3.26. Over Menander de tovenaar.
3.27. Over de ketterij der Ebioneërs.
3.28. Over het ketterhoofd Cerinthus.
3.29. Over Xxxxxxxx en de naar hem genoemden.
3.30. Over de apostelen die in echtverbintenissen zijn aangetroffen.
3.31. Over het uiteinde van Xxxxxxxx en over de dochters van de Evangelist Xxxxxxxxx.
3.32. Xxx Xxxxxx, de bisschop van Jeruzalem, martelaar werd.
3.33. Hoe Xxxxxxxx belette dat de Christenen opgespoord werden.
3.34. Hoe Euarestus het vierde hoofd was van de gemeente der Romeinen.
3.35. Hoe als derde Justus de (gemeente) te Jeruzalem bestuurde.
3.36. Over Xxxxxxxx en zijn brieven.
3.37. Over de toenmaals nog uitmuntende Evangelisten.
3.38. Over de brief van Xxxxxxx en de valselijk tot hem teruggebrachte geschriften
3.39. Over de geschriften van Xxxxxx.
Vierde boek van de Kerkelijke geschiedenis van Xxxxxxxx Xxxxxxxx. Blz. 117
4.1. Wie tijdens de regering van Xxxxxxxx bisschoppen van Romeinen en Alexandrijnen geweest zijn.
4.2. Wat alzo de Xxxxx tijdens hem geleden hebben.
4.3. De (mannen) die tijdens Xxxxxxxxx verweerschriften geschreven hebben ten behoeve van het geloof.
4.4. De bisschoppen die tijdens dezelfde (Xxxxxxxxx) onder Romeinen en Alexandrijnen het ambt waargenomen hebben
4.5. De bisschoppen van Jeruzalem van de beginne af sinds de Heiland en tot aan de genoemde
tijden
4.6. De laatste belegering der Joden tijdens Xxxxxxxxx.
4.7. Wie omstreeks dat tijdperk hoofden der valselijk dusgenaamde wetenschap geweest zijn.
4.8. Welke kerkelijke schrijvers er waren
4.9. Brief van Xxxxxxxxx ten behoeve van (de erkenning) dat men ons niet onveroordeeld moet te lijf gaan.
4.10. Wie tijdens de regering van Xxxxxxxxx bisschoppen van Romeinen en Alexandrijnen geweest zijn.
4.11. Over de ketterhoofden tijdens hen.
4.12. Over het Verweerschrift van Xxxxxxxx aan Xxxxxxxxx.
4.13 Brief van Xxxxxxxxx aan het Aziatisch gemenebest betreffende de onder ons geldende leer.
4.14. Wat betreffende Polycarpus, de goede kennis der apostelen, vermeld wordt
4.15. Hoe tijdens Verus Polycarpus te gelijk met andere geloofsgetuigenis aflegde in de stad der Smyrnaërs.
4.16. Hoe Xxxxxxxx, de wijsgeer, de leer van Christus in de stad der Romeinen vertolkte en martelaar werd.
4.17. Over de martelaars waarvan Xxxxxxxx in zijn eigen geschrift melding maakt.
4.18. Welke van Xxxxxxxx' redevoeringen tot ons gekomen zijn. Blz 131
4.19. Wie tijdens de regering van Xxxxx aan het hoofd stonden van de gemeente der Romeinen en van die der Alexandrijnen.
4.20. Wie van de (gemeente) der Antiocheners opzieners waren
4.21. Over de in deze tijden lichtende kerkelijke schrijvers.
4.22. Over Xxxxxxxxxx en dingen waarvan hij melding maakt.
4.23. Over Xxxxxxxxx, de bisschop der Corinthiërs, en de brieven die hij schreef.
4.24. Over Xxxxxxxxxx, de bisschop der Antiocheners.
4.25. Over Xxxxxxxxx en Modestus.
4.26. Over Xxxxxx en de dingen waarvan hij melding maakt.
4.27. Over Apolinarius, de bisschop van de gemeente der Hiërapolitanen.
4.28. Over Xxxxxxx en (de boeken) die deze geschreven heeft.
4.29. Over de ketterij van Xxxxxxxx.
4.30. Over Bardesanes de Syriër en de verhandelingen die van hem in omloop zijn.
5 BOEK VIJF1 Blz. 147
Voorwoord
5.1 Wie er in Gallië voor het geloof leden
5.2 De martelaren nemen de afvalligen weer op
5.3 Het visioen dat Xxxxxxx de martelaar in een droom zag
5.4 De martelaren bevelen Xxxxxxxx aan bij Eleutherus
5.5 God zendt op de gebeden van onze broeders zegen uit de hemel voor keizer Xxxxxx Xxxxxxxx
5.6 Opzienerslijst van Rome
5.7 De wonderen die in die tijd door de gelovigen werden gedaan
5.8 Xxxxxxxx bericht over de heilige geschriften
5.9 De opzieners tijdens Commodus
5.10 De filosoof Xxxxxxxxx
5.11 Xxxxxxx xxx Xxxxxxxxxx
5.12 De opzieners van Jeruzalem
5.13 Rhodo en zijn verhaal over de onenigheid die ten aanzien van Xxxxxxx ontstond
5.14 De valse profeten van de Frygiërs
5.15 De scheuring van Blastus in Rome
5.16 De zaak van Xxxxxxxx en zijn valse profeten
5.17 Xxxxxxxxx en zijn werken
5.18 Apollonius bestrijdt de Frygische ketterij; degenen die hij verder vermeldt
5.19 Serapions mening over de ketterij van de Frygiërs
5.20 De geschriften van Xxxxxxxx tegen de mensen die scheuring in de kerk te Rome
1 Boek 5 t/m boek 10 werden overgenomen uit het voortreffelijk werk van Xxxxxxxx' Kerkgeschiedenis, vertaald, bewerkt en van aantekeningen voorzien door Dr. Chr. Fahner. Uitgave Boekencentrum Zoetermeer. 2000. Een aanrader!
veroorzaakten.
5.21 Xxxxxxxxxx' martelaarschap te Rome
5.22 De opzieners in deze tijd
5.23 De onenigheid over het Paasfeest
5.24 Onenigheid in de kerken in Klein-Azië
5.25 Overeenkomst aangaande het Paasfeest
5.26 Xxxxxxxx' voortreffelijke werken die nog bewaard zijn
5.27 Boeken van andere bekende schrijvers uit die tijd
5.28 De ketterij van Xxxxxxx; wie er eerst aan meededen, hoe ze zich naar hun aard gedroegen en hoe ze probeerden de schriften te vervalsen
6 BOEK ZES. Blz. 181
6.1 De vervolging tijdens Xxxxxxx
6.2 Hoe Origenes vanaf zijn vroege jeugd werd opgevoed
6.3 Hoe Origenes het Evangelie verkondigde toen hij nog erg jong was
6.4 De catechisanten van Xxxxxxxx die het martelaarschap ondergingen
6.5 Potamiaena, Basilides
6.6 Xxxxxxx xxx Xxxxxxxxxx
6.7 De historicus Judas
6.8 Origenes' kordate daad
6.9 Het wonder dat Xxxxxxxxx deed
6.10 De opzieners van Jeruzalem
6.11 Xxxxxxxxx
6.12 Xxxxxxxx en de werken die hem worden toegeschreven
6.13 De werken van Xxxxxxx
6.14 De boeken die Xxxxxxx vermeldt
6.15 Heraclas
6.16 Origenes' diepgaand onderzoek van de heilige Schrift
6.17 De vertaler Xxxxxxxxx
6.18 Xxxxxxxxx
6.19 Wat anderen van Origenes zeiden
6.20 Bewaarde werken van schrijvers uit die tijd
6.21 De in deze tijd bekende opzieners
6.22 De werken van Xxxxxxxxxx, die ons zijn overgebleven
6.23 Xxxxxxxx' ijver en zijn bevestiging in het ouderlingenambt
6.24 De uitgaven die Origenes in Alexandrië verzorgde
6.25 Origenes' overzicht van de totale Schrift
6.26 Heraclas wordt de volgende opziener te Alexandrië
6.27 De visie van de opzieners op Origenes
6.28 De vervolging tijdens Xxxxxxxxx
6.29 De wonderlijke wijze waarop Xxxxxxxx door Xxxxxxxxxx aanwijzing tot opziener van Rome benoemd werd
6.30 Origenes' leerlingen
6.31 Africanus
6.32 De Commentaren die Origenes in Palestina schreef
6.33 Beryllus' dwaling
6.34 Xxxxxx Xxxxxxxx
6.35 Xxxxxxxxx volgt Xxxxxxxx op als opziener
6.36 Andere werken van Xxxxxxxx
6.37 De onenigheid onder de Arabieren
6.38 De ketterij van de Helcesaieten
6.39 De vervolging onder Xxxxxx
6.40 Wat er met Xxxxxxxxx gebeurde
6.41 De martelaren in Alexandrië
6.42 Anderen die Xxxxxxxxx in zijn werk vermeldt
6.43 Novatus, zijn gedrag en zijn ketterij
6.44 Xxxxxxxxx' verhaal over Xxxxxxxx
6.45 Xxxxxxxxx' brief aan Xxxxxxx
6.46 Andere brieven van Xxxxxxxxx
Inleiding
7. BOEK ZEVEN. Blz. 215
7.1 De grote boosaardigheid van Xxxxxx en Gallus
7.2 De bisschoppen van Rome in deze tijd
7.3 Cyprianus en anderen willen de doop voor teruggekeerde afvalligen
7.4 De brieven van Xxxxxxxxx over deze kwestie
7.5 De vrede na de vervolging
7.6 De ketterij van Xxxxxxxxx
7.7 De verfoeilijke dwaling van de ketters, Xxxxxxxxx' Xxxxxxxxx visioen en de kerkelijke regel, die hij ontvangen had
7.8 Novatus' heterodoxie
7.9 De goddeloze doop van de ketters
7.10 Xxxxxxxxxx en de vervolging die hij begon
7.11 Het lijden van Xxxxxxxxx en de mensen in Egypte
7.12 De martelaren te Caesarea in Palestina
7.13 De vrede tijdens Xxxxxxxxx' regering
7.14 De bisschoppen in deze periode
7.15 Xxxxxxx' martelaarschap te Caesarea
7.16 Het bericht over Xxxxxxxx
7.17 De wonderen van onze Heiland te Paneas
7.18 Het standbeeld dat door de bloedvloeiende vrouw was opgericht
7.19 De opzienersstoel van Xxxxxxx
7.20 De vieringsbrieven van Xxxxxxxxx, waarin hij de Paasdatum vaststelde
7.21 De gebeurtenissen te Alexandrië
7.22 De pest in Alexandrië
7.23 Xxxxxxxxx' regering
7.24 De scheuring van Xxxxx
7.25 De Openbaring aan Xxxxxxxx
7.26 Xxxxxxxxx' brieven
7.27 Xxxxxx xxx Xxxxxxxx en de ketterij die hij in
7.28 De bsschoppen die naar Antiochië kwamen
7.29 Xxxxxx xxx Xxxxxxxx door ouderling Malchion, voormalig sofist, teruggewezen, waarna hij werd afgezet
7.30 De brief en de synode tegen Xxxxxx xxx Xxxxxxxx
7.31 De valse leer van de Manicheeërs, toen in ontwikkeling
7.32 Bekende kerkelijke schrijvers, die tot de recente vervolging van de kerken in leven waren
8 BOEK ACHT Blz. 245
Inleiding
8.1 De gebeurtenissen die aan de vervolging in onze tijd voorafgingen
8.2 De verwoesting van de kerken
8.3 Het geweld dat de martelaren te verduren hadden
8.4 De namen van Gods roemvolle getuigen; de verschillende martelaarskransen waarmee hun godsdienstigheid bekroond werd
8.5 De gebeurtenissen te Nicomedia
8.6 De mensen van het paleis
8.7 De Egyptenaren, die in Fenicië moesten lijden
8.8 Het lijden van de gelovigen in Egypte
8.9 Het lijden van de gelovigen in Thebe
8.10 Phileas' geschriften over de martelaren van Alexandrië
8.11 Wat er in Frygië gebeurde
8.12 De vele mannen en vrouwen, die op allerlei manieren te strijden hadden
8.13 De kerkelijke leiders die het handhaven van de ware godsdienst met hun bloed bezegelden
8.14 Het moreel gedrag van de vervolgers
8.15 Wat de heidenen overkwam
8.16 De verandering ten goede
8.17 De herroeping van het edict door de keizers
8.18 Aanhangsel bij boek acht
9 BOEK NEGEN. Blz. 265
9.1 De schijnbare verzachting van de vervolging
9.2 Het vervolg: de ommekeer ten kwade
9.3 De oprichting van het nieuwe standbeeld in Antiochië
9.4 Verzoekschriften van het volk tegen ons 3
9.5 De valse verslagen
9.6 De mensen, die in deze tijd het martelaarschap ondergingen
9.7 De maatregelen die tegen ons werden uitgevaardigd en wat er op de pilaren bevestigd werd
9.8 Wat er hierna gebeurde: hongersnood, pestilentie en oorlog
9.9 De dood van de tirannen; wat ze voor hun einde zeiden
9.10 De overwinning van de vrome keizers
9.11 De algehele vernietiging van de vijanden van de godsdienst
10 BOEK TIEN. Blz. 281
10.1 De vrede die ons door Gods hulp ten deel viel
10.2 Het herstel van de kerken
10.3 Overal worden de kerken in gebruik genomen
10.4 Dankrede over de verheugende omstandigheden en de bouw van de kerken, uitgesproken voor Xxxxxxxx, de bisschop van Tyrus
10.5 Afschriften van keizerlijke edicten
A. Afschriften van keizerlijke besluiten uit het Latijn
B. Afschrift van een ander besluit, dat de keizers uitvaardigden
C. Afschrift van een brief van de Keizer; waarin hij een vergadering van opzieners in Rome verordent om de eenheid en vrede van de kerk te bevorderen
D. Afschrift van de brief waarin de keizer opdracht geeft om nog een concilie te houden
10.6 De eigendommen van de christenen
10.7 Voorrechten en onschendbaarheid van de geestelijken
10.8 De boosaardigheid die Licinius tot zijn dood openbaarde
10.9 Xxxxxxxxxxxx overwint; de hele Romeinse wereld ontvangt onder zijn bewind vele zegeningen
INTRODUCTIE
1. Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxx
Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxx (Grieks: Xxxxxxxx x Xxxxxxxxxx) (circa 263-339?) was een uit Palestina afkomstige geleerde, en leerling van Xxxxxxxxxx in Caesaréa
Gewoonlijk wordt Xxxxxxxx genoemd de zoon van Xxxxxxxxxx. Hetzij dat hij werkelijk zijn zoon is geweest zoals de sommigen schrijven, óf zijn neef volgens de mening van anderen. Maar de meesten geloven dit vanwege de vriendschap die tussen hen beiden was. Is zijn jeugd had Xxxxxxxx het voordeel dat hij zich kon bedienen van de grote boekenverzameling die de martelaar Xxxxxxxxxx in Caesaréa, een bijzondere vriend en leraar van hem te Cesaréa had bijeen verzameld.
Xxxxxxxxxx was afkomstig van Beryte in Fenicië. Hij was priester te Cesaréa. Xxxxxxx was in die tijd presbyter te Cesaréa.
Xxxxxxxx maakte ook kennis met Xxxxxxxxx, een presbyter in Antiochië. Hij kreeg van hem catechetisch onderwijs.
Xxxxxxxx was van het gevoelen van Xxxxxxxx toegedaan; voor wie hij een verdediging heeft geschreven waarvan alleen een gedeelte in het Latijn is overgebleven onder de werken van Xxxxxxxx en Xxxxxxxxxx. Hij schreef dit werk in de gevangenis waarin hij in het jaar 307 werd geworpen onder de regering van keizer Xxxxxxx. In de gevangenis verliet Xxxxxxxx hem niet. Hij heeft alleen de eerste 5 boeken kunnen voltooien en werd belet om het werk verder te voltrekken. Vanwege het Evangelie heeft hij veel geleden; 2 jaar nadat hij in de gevangenis was geworpen werd hij dood gemarteld. Toen heeft Xxxxxxxx dat werk ten einde gebracht door het 6e boek daarbij te voegen wat hij na zijn dood in het licht heeft gegeven.
Evenals Xxxxxxxxxx was Xxxxxxxx een volgeling van Origenes.
Men schrijft dat hij daar xx xxxxxx Xxxxxxxxxxx heeft ontmoet in 296. Deze trok door de stad en vroeg hem dat hij enige gunst voor zijn kerk zou verzoeken. Xxxxxxxx verzocht de keizer hem te willen toestaan dat hij al de publieke registers mocht inzien om de namen van al de martelaren en de tijd van hun dood daarin te onderzoeken. Echter heeft hij vrij grote misslagen in de tijdrekening begaan, zoals Xxxxx Xxxxxxxx en zeer veel geleerde mannen hebben aangemerkt. En wel voornamelijk ten aanzien van de martelaren zoals de heer Xxxxxx niet lang geleden - 1688 - heeft getoond in zijn redevoering over het kleine getal der martelaren. Maar het was niet gemakkelijk dergelijke misslagen te voorkomen in een werk als de Kerkelijke historiën is. Deze
beschrijving was de eerste die over dit onderwerp werd ondernomen. Omdat de eerste christenen zeer weinig zorgen besteden aan de geschiedenissen van hun tijd.
Xxxxxxxx heeft tot een meester gehad Xxxxx, een priester van Alexandrië. (Niet Arius de ketter) Deze heeft ook het martelaarschap ondergaan. Hij was ook het gevoelen van Xxxxxxxx toegedaan; wiens naarstigheid en welsprekendheid hij volgde. Daardoor kreeg hij de naam van de 2e Origenes. Het is de moeite waard om enkele aantekeningen van Xxxxxxx hierbij te voegen over de mening die hij geeft over Xxxxx. "Hij stelt veel zaken verschillend van die welke tegenwoordig in de kerk zijn vastgesteld, mogelijk volgens de gewoonte der ouden. Echter spreekt hij op een godvruchtige wijze van de Vader en van de Zoon. Alleen verzekert hij dat ze 2 Wezens en 2 Naturen hebben. Hij bedient zich zoals blijkt uit hetgeen daar verder beschreven wordt, van de woorden Wezen en Natuur in plaats van Zelfstandigheid; maar hij doet het niet in de (dwaal)mening volgens de Arianen.
Echter spreekt hij van de Heilige Geest op een zeer gevaarlijke en goddeloze wijze. Want hij schrijft Xxx mindere eer toe dan de Vader en de Zoon. Evenwel was hij catechiseermeesters in Alexandrië onder de patriarch Xxxxxxx die in het jaar 282 was ingewijd.
Toen Xxxxxxxxx gestorven was ging Xxxxxxxx naar Xxxxxx xxxxxxxx van Xxxxx, zijn vriend. Daar is hij volgens hetgeen hijzelf zegt ooggetuige geweest van vele martelaren waarvan hij ons een verhaal heeft nagelaten in zijn boek van de Palestijnse martelaren.
Daar vandaan ging hij naar Egypte waar hij de vervolging nog zwaarder vond, Hij werd ook in de gevangenis werd geworpen. Maar deze vervolging beëindigd zijnde, werd hij ontslagen. Kort daarna, ca 313, werd hij tot bisschop van Cesaréa gekozen; na de dood van Xxxxxxx.
Men weet niet goed in de welk jaar deze verkiezing werd gedaan. Maar het is zeker dat hij al bisschop was toen Xxxxxx in de stad Tyrus een heerlijke tempel inwijdde, die hij had laten bouwen. Dit geschiedde in het jaar 316, het 10e jaar van keizer Xxxxxxxxxxx'x regering.
Want het was de gewoonte van de christenen zowel als van heidenen hun kerken in te wijden ten tijde van de 10-jarige feesten van de keizers of op enige andere plechtigheid. Xxxxxxxx vertelt een fraaie redevoering die bij de inwijding plaatsvond. Hoewel hij niet zegt dat hij zelf die heeft uitgesproken, echter de stijl van die redevoering en de zedige wijze waarop hij spreekt van hem die ze heeft gedaan, nodigen ons te geloven dat hij zijn naam alleen uit bescheidenheid heeft verzwegen. Men zou kunnen denken dat, hij toen nog priester was, indien we niet wisten dat het zeer raar was in die tijd, dat de priesters in het openbaar spraken als er bisschoppen tegenwoordig waren.
Het was in die tijd dat Xxxxxxxxx, bisschop van Alexandrië een geschil kreeg met een van zijn priesters Xxxxx genoemd over de godheid van Xxxxx Xxxxxxxx. Dit is de oorsprong een geweest van de grote dwalingen en zware strijd in de kerk en de politiek.
Omdat Xxxxxxxx veel deel heeft gehad in de geschillen van de Arianen kan men zijn levensbeschrijving niet te boek stellen zonder een verhaal over Xxxxx te doen. En om wel te begrijpen waarin die geschillen bestaan moeten we noodzakelijk hogerop klimmen en naspeuren de beginsels van de filosofie van welke men zich toen bediende onder de christenen. En hoe ze daar ingevoerd werd. Deze uitweiding is zo
nodig opdat dat de lezer de diverse meningen niet verkeerd zal opvatten. Zie Xxxx xx Xxxxx. Xxxxxx beschrijving van enige kerkvaderen, 1728.
Toen het eerste Concilie van Nicea op 14 juni 325 bijeenkwam, was Xxxxxxxx prominent aanwezig tijdens de beraadslagingen. Van aard geen natuurlijke leidersfiguur noch een theoloog, veeleer een zeer geleerd man en beroemd auteur die genoot van de bijzondere gratie van de keizer, trad hij onder de driehonderd leden van het concilie op de voorgrond. Het resultaat van de besprekingen was de Geloofsbelijdenis van Niceá. Xxxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxxx speelde hierin een voorname rol.
Xxxxxxxx was ook betrokken bij de verdere ontwikkeling van de Ariaanse strijd rondom de Godheid van Christus. In het dispuut met Xxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxx, die opkwam tegen de groeiende invloed van Xxxxxxxx en de allegorische exegese van de Bijbel als wortel van het Ariannisme, beschuldigde Xxxxxxxx, - als bewonderaar van Origenes, - Xxxxxxxxxx van de dwalingen van Xxxxxxxxx, als reactie op diens verwijt dat Xxxxxxxx afweek van het Niceaanse geloof.
Xxxxxxxxxx werd beschuldigd, veroordeeld en afgezet tijdens een synode in Antiochíë. Het volk van Antiochië kwam hiertegen in opstand, terwijl de tegenstanders van Xxxxxxxxxx Xxxxxxxx voordroegen als nieuwe bisschop, wat hij echter afwees.
Nadat Xxxxxxxxxx was afgezet, trokken Xxxxxxxx' aanhangers van leer tegen Xxxxxxxxxx, een man die zeer geijverd heeft tegen de Ariaanse dwalingen en de Godheid van de eeuwige Zoon van God verdedigd heeft met heldere Bijbelse woorden.
In 334 werd Xxxxxxxxxx opgeroepen voor een synode in Caesaréa; hij kwam niet opdagen. Het jaar nadien werd hij opgeroepen om te verschijnen voor de synode in Tyrus, wie door Xxxxxxxx werd voorgezeten. Xxxxxxxxxx, die de uitkomst voorzag, trok naar Constantinopel om zijn zaak voor de keizer te brengen.
Keizer Xxxxxxxxxxx ontbood de bisschoppen bij het hof, onder wie ook Xxxxxxxx. Xxxxxxxxxx werd eind 335 veroordeeld en verbannen. (Vijf keer werd hij gedwongen in ballingschap te gaan, in totaal twintig jaar. In 365 keerde hij terug uit zijn laatste ballingschap.)
Xxxxx is te Constantinopel rond 336 plotseling gestorven.
Helaas hebben de grote dwalingen die Arius in de kerk gebracht had, hem niet alleen overleefd, maar ze zijn ook bijzonder vruchtbaar geweest. De leden van de kerk in Alexandrië die het met Xxxxxxxxxx eens waren smeekten God in hun openbare gebeden om zijn wederkomst en hielden niet op met de keizer lastig te vallen, dat hij hem wilde terugroepen.
Hierdoor werd keizer Xxxxxxxxxxx genoodzaakt een brief van het volk van Antiochië te schrijven waarin hij hen van dwaasheid beschuldigt. Hij beveelt de leden van de kerk rustig te blijven en verklaard dat hij Xxxxxxxxxx niet zou terugroepen. Hij verklaarde hem voor 'een oproermaker die op de synode was veroordeeld'.
Hij schreef ook een antwoord aan Xxxxxxxx xx xxxxxxxxxx: "Dat hij het oordeel van de synode van Tyrus niet kon veroordelen omdat - verondersteld zijnde dat enigen van de bisschoppen te driftig waren geweest, - het echter niet gelooflijk is dat zo'n groot aantal wijze en verlichte bisschoppen die Xxxxxxxxxx hadden veroordeeld, zoiets onredelijk zouden hebben gedaan. Maar dat Xxxxxxxxxx een onbeschaamd en hoogmoedig mens was en een wargeest."
Xxxxxxxxxxx de schreef deze brieven kort voor zijn dood in het jaar 337.
Xxxxxxxx heeft het leven van Xxxxxxxxxxx beschreven. Echter is het meer een lofrede op de keizer dan een onpartijdig verhaal. Dat blijkt hierin, dat hij niet spreekt van de dood van de twee vrouwen en van de oudste zoon van de keizer, die hij uit jaloersheid of wraak heeft laten ombrengen.
Xxxxxxxx overleefde de keizer niet lang hij stierf in het jaar 340. (Of 339?) Een van zijn leerlingen Xxxxxxxx heeft het leven van zijn meester beschreven. Dit geschrift is niet meer voorhanden.
Gedurende het leven van Xxxxxxxx is hij altijd geweest aan de kant van de Arianen. Xxxxxxxxxx en Xxxxxxxxxx hebben hem beschuldigd, dat hij hun gevoelen deelde. 't Is ook inderdaad niet goed te begrijpen dat hij de Arianen zo zou hebben begunstigd en toegestemd tot het afzetten van Xxxxxxxxxx indien hij een rechtzinnig man was.
Echter heeft Xxxxxxxx getracht hem te rechtvaardigen door het bijbrengen van enige plaatsen waarin hij evenals de rechtzinnigen spreekt. Verscheiden hedendaagse schrijvers hebben dit ook gepoogd te doen zoals de heer Xxxx die zijn leven in het Latijn en het Engels heeft beschreven. 2
De laatstgenoemde schijnt geloofd hebben dat hij door de christelijke liefde daartoe was verplicht. (nl. om gunstig over Arius te oordelen)
Maar anderen geloven, dat de christelijke liefde - dat wil zeggen de liefde die men tot alle christenen moet hebben, - alle historieschrijvers verplichten de waarheid te spreken. Dat maakt geen verandering in de toestand van hen welke al overleden zijn en aan de levenden zeer veel dienst hebben gedaan; opdat men daaruit zou leren gezond van de zaken te oordelen.
Die voorgewende liefde welke zich niet verder uitstrekt dan tot de kerkvaders die men als rechtzinnige aanmerkt, heeft veroorzaakt dat we bijna niet anders dan lofreden over de oude kerkvaders hebben; waarin men gedurig hun gebreken heeft verzwegen als men ze niet met een momaanzicht van enige deugden, kon bedekken.
Xxxxxxxx, zoals blijkt uit zijn gedrag in die Niceense kerkvergadering, was een slim man die geen zwarigheid maakte om verwoordingen te onderschrijven die hem niet behaagden. Hij kon die niet uitleggen in een zin die met zijn gedachten overeenkwam. Hij kwam echter weinig overeen met hen die deze leerstukken vaststelden ter synode. Want men moet zijn ogen sluiten voor hetgeen hij zegt in zijn brief aan de kerk van Cesaréa, dat hij de bewoordingen der geloofsbelijdenis anders wilde uitleggen dan bijvoorbeeld Xxxxxxxxxx. Daarom moet men zo zeer geen acht geven op de woorden waarvan hij zich bedient om zich te schikken naar de beschaafde manier van spreken; want hij geloofde dat die woorden dubbelzinnig zijn. Maar wij moeten ook zien op de plaatsen waarin hij spreekt op een wijze die strijdig is tegen de aangenomen leer.
In zijn boeken van de Kerkelijke Godgeleerdheid verklaart hij zich op verscheiden plaatsen duidelijk, dat als men enige dubbelzinnige plaatsen daartegen wil stellen, niets kan worden bijgebracht dat men niet kan verdraaien.
Zie hoe hij spreekt in het 7e hoofdstuk van het 2e boek.
2 "Men kan de verhandeling van de xxxx X. Xxxx lezen, die staande hield, dat Xxxxxxxx rechtzinnig is geweest, hoewel hij erkent, dat hij soms harde uitdrukkingen gebruikt." Xxxxxxxxxx Xxxxxx, De Christelijke Godgeleerdheid, blz. 22.
"Gij zijt bang, zegt hij tegen Xxxxxx, dat gij 2 Zelfstandigheden toestaat, 2 Beginsels invoert en aldus de eenheid van een enig God onder de voet werpt.
Xxxx dan, dat er maar een enig God is, zonder teling en zonder begin; Die de Zoon heeft geteeld; dat er ook maar een enig Beginsel, een enige Monarchie en een enig Gebied is. Terwijl de Zoon het Gebied van Zijn Vader erkent. Want God is het Hoofd van Xxxxx Xxxxxxxx, volgens de apostel.
Maar gij vreest uitermate, zegt gij, dat zij die toestaan dat de Vader en de Zoon 2 Zelfstandigheden hebben ook verplicht zijn 2 Beginsels te erkennen.
Xxxx dan ook dat zij, die verzekeren dat er 2 Zelfstandigheden in God zijn, niet verplicht zijn 2 Vaders noch 2 Zonen te erkennen; maar dat ze alleen zullen toestaan dat de ene (Zelfstandigheid) van de Vader is en de andere van de Zoon.
Zo ook zij, die 2 Zelfstandigheden erkennen, moeten niet noodzakelijk bekennen dat er 2 Goden zijn. Want wij zeggen niet, dat ze evengelijk in ere zijn, noch dat Ze allebei geen begin hebben, of niet geteeld zijn, maar dat de Xxx is zonder teling en zonder begin en dat Andere is geteeld en de Vader tot Zijn Beginsel heeft.
Hierom noemt de Zoon Zijn Vader God, als Hij zegt: Ik vaar op tot Mijn God en tot uw God, enzovoort. Hierom verkondigt de kerk er maar Een, Die de God van de Zoon is."
Op die toon gaat hij verder en verklaart dat men die plaats en meer dergelijke niet kan verstaan van het vlees, of van de menselijke natuur van Xxxxx Xxxxxxxx.3
Deze grondstellingen zijn zeer ver af van die Athanasius verdedigt. Hij leerde 'dat er maar één God is ofschoon in Drie Personen bestaan; omdat de Drie Personen volkomen evengelijk zijn en dat er maar een enige Godheid in soort is.'
Om dan die plaatsen van Xxxxxxxx goed te verstaan, waarin hij de bewoordingen der rechtzinnigen gebruikt, moet men zich de regel te binnenbrengen die wij op een andere plaats hebben gegeven.
"Namelijk, dat het om de ware gedachten van een schrijver over een zaak te weten, is het niet genoeg de zin te vinden van zekere woordelijke uitdrukkingen die hij heeft gebruikt, maar dat men ook moet weten of hij spreekt als overtuigd zijnde van hetgeen hij zegt. Dan, of hij zich alleen schikt naar het gevoelen van zijn tijd; hetzij dat hij geen aanstoot aan sommigen wil geven, uit vrees van zich moeilijkheden op de hals te halen, hetzij dat hij zo spreekt om zichzelf te bevorderen; hetzij tenslotte, dat hij die gevoelens als 'middelmatig' aanmerkt, hen die deze volgen wil bewegen om iets prijselijks te doen door een bewijsreden ad hominem4; zoals de retorica spreekt."
Dit is een van de voornaamste zaken die men in het lezen van Xxxxxxxx' geschriften moet opmerken. Waarbij men nog moet voegen dat hij een leerling van Xxxxxxxx was; van wie men verscheiden gevoelens heeft kunnen zien in de beschrijving van het leven
3 De Schrift leert onderscheid tussen de eeuwige onveranderlijke Godheid van de Zoon, Eenswezens met Zijn Vader en tussen de Menswording van De Zoon, als Middelaar. Als Middelaar, dus God-Mens, is Christus geteeld van Zijn Vader en heeft de Heilige Geest ontvangen zonder maat. Zo is Hij bekwaam gemaakt om Middelaar te zijn, enz.
Xxxxxxxx spreekt over de teling van Christus als God, van eeuwigheid en zo ondergeschikt aan de Vader. Echter, als God is Hij niet ondergeschikt maar één met de Vader, maar als God-Mens is Hij minder dan de Xxxxx. En dat ontkent Xxxxxxxx.
4 Ad hominem is een begrip uit het Latijn en betekent "op de man". In een debat verstaat men onder een argumentum ad hominem een tegenwerping die betrekking heeft op de persoon die een bewering doet, en niet op de bewering zelf. Dergelijke argumenten worden als oneigenlijk beschouwd.
van Xxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxxx.
Xxxxxxxxxxx overleed 22 mei 337. Xxxxxxxx overleefde hem niet lang, waarschijnlijk stierf hij op 30 mei 339.
Zie Xxxx xx Xxxxx. Xxxxxx beschrijving van enige kerkvaderen, 1728.
2. Geschriften (zie Le Clerc en Wikipedia)
Van de uitgebreide literaire activiteit van Xxxxxxxx bleef een relatief groot gedeelte bewaard. De auteur kon putten uit het groot aantal boeken van de door Origenes gestichte bibliotheek van Caesarea. Hoewel men hem van Arianisme verdacht, heeft Xxxxxxxx zichzelf onmisbaar gemaakt door zijn werkwijze als auteur; zijn uitvoerige en zorgvuldige uittreksels uit oorspronkelijke bronnen bespaarden zijn opvolgers de moeizame arbeid van het opzoeken. Bovendien bleef dankzij de aanhalingen van Xxxxxxxx bovendien veel materiaal bewaard dat anders zou zijn verloren gegaan.
De literaire productie van Xxxxxxxx weerspiegelt in grote trekken zijn levensloop. Onder invloed van Xxxxxxxxx en waarschijnlijk ook Xxxxxxxxx van de School van Antiochië, hield hij zich aanvankelijk bezig met Bijbelkritische werken. Xxxxxxxxx vestigden de vervolgingen onder Xxxxxxxxxxxx en Xxxxxxxx zijn aandacht op de martelaren uit zijn eigen tijd en het verleden, en dit bracht hem tot de geschiedenis van de hele Kerk en uiteindelijk tot de wereldgeschiedenis, wat in zijn ogen slechts een voorbereiding was voor de kerkgeschiedenis.
Daarop volgde de periode van de Ariaanse controverse, en dogmatische kwesties traden op de voorgrond. Het christendom werd uiteindelijk door de Staat erkend, wat nieuwe problemen met zich meebracht; er moesten nu een ander soort apologieën worden voorbereid.
Ten slotte schreef Xxxxxxxx, als theoloog aan het keizerlijk hof, loftuitingen aan het adres van Xxxxxxxxxxx. Bij al deze activiteiten moeten nog een aantal diverse geschriften, redevoeringen, brieven en dergelijke gevoegd worden, evenals exegetische werken die zowel commentaren als traktaten op Bijbelse archeologie omvatten en die zich uitstrekken over zijn gehele leven.
Xxxxxxxxx en Xxxxxxxx hielden zich bezig met tekstkritiek van de Septuagint-tekst van het Oude Testament en vooral van het Nieuwe Testament. Xxxxxxxx had vermoedelijk al een editie van de Septuagint voorbereid, die volgens Xxxxxxxxxx bewerkt en verspreid werd door Xxxxxxxx en Pamphilus. Voor een beter overzicht van het materiaal van de vier evangelisten verdeelde Xxxxxxxx zijn uitgave van het Nieuwe Testament in paragrafen en voorzag ze van een synoptische tabel, zodat het gemakkelijker werd om de bij elkaar horende perikopen terug te vinden.
3. Kroniek
De twee grootste historische werken van Xxxxxxxx zijn zijn Kroniek en zijn Kerkgeschiedenis.
I. Eerstgenoemde, in het Grieks, Pantodape historia ("Algemene Geschiedenis"), is onderverdeeld in twee delen.
Het eerste deel (Grieks, Chronographia, "Annalen") is een kort overzicht van de wereldgeschiedenis, uit de bronnen en gerangschikt volgens naties. In het tweede deel (Grieks, Chronikoi kanones, "Chronologische Canons") wordt een synchroon
overzicht gegeven van historisch materiaal, gerangschikt in parallelle kolommen, vergelijkbaar met een tijdlijn.
Het originele integrale werk is verloren gegaan, maar het kan gereconstrueerd worden aan de hand van latere chronografisten van de Byzantijnse school die met niet aflatende ijver uittreksels uit de Kroniek maakten, in het bijzonder Xxxxxxxx Xxxxxxxxx.
De tabellen van het tweede deel zijn volledig bewaard in een Latijnse vertaling van Xxxxxxxxxx, en beide delen zijn nog voorhanden in een Armeense vertaling. Het verlies van het Griekse origineel heeft aan de Armeense vertaling een bijzonder belang gegeven, aangezien het eerste deel van Xxxxxxxx' Kroniek, waarvan slechts enkele fragmenten in het Grieks bestaan, volledig is overgeleverd in het Armeens. De Kroniek zoals hij bewaard gebleven is, loopt tot het jaar 325. Hij werd geschreven vóór de Kerkgeschiedenis.
In het 4e deel van de Bibliotheek der vaderen, staan enkele werkjes in het Latijn, toegekend van Xxxxxxxx. Tegen de Sabellianen; over de Opstanding en de Hemelvaart; over de onlichamelijke en onzienlijke God; over de onlichamelijke ziel; van het menselijk verstand; van de onlichamelijkheid van God de Vader; Wat Christus heeft gezegd, dat Hij niet gekomen is om vrede op aarde te brengen; over Xxxxx bevel om op de daken te preken; over de goede en kwade werken.
4. Xxxxx xxx Xxxxxxxxxxx
Xxxxxxxx' Xxxxx xxx Xxxxxxxxxxx (Xxxx Xxxxxxxxxxx) werd samengesteld na de dood van de keizer en de verkiezing van zijn drie zonen tot Augusti (337).
Door zijn stijl en keuze van de feiten is het werk meer een retorisch lofdicht op de keizer dan een historisch werk, en dus geen volwaardige voortzetting van de Kerkgeschiedenis. Niettemin is het van grote waarde omwille van de talrijke documenten die er in opgenomen werden.
Zoals de verschillende christelijke vervolgingedicten van Xxxxxxxxxxxx.
De historicus Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxx stelde bij de aanvang van zijn geschiedenis, die was bedoeld als voortzetting van Xxxxxxxx' werk, "Ook in de beschrijving van het leven van Xxxxxxxxxxx, heeft deze auteur slechts zijdelings zaken behandeld betreffende Xxxxx, aangezien hij meer begaan was met de retorische afwerking van zijn werk en de lofprijzingen van de keizer dan met de accurate weergave van feiten." Het werk was niet voltooid bij de dood van Xxxxxxxx.
5. Kleinere historische werken
Voordat hij zijn kerkgeschiedenis had samengesteld, publiceerde Xxxxxxxx een reeks martelaarslevens van de voorbije periode en een biografie van Xxxxxxxxx. Het martyrologium bleef niet als geheel bewaard, maar is bijna integraal overgeleverd in delen. Het bevatte:
Een brief van de congregatie van Smyrna betreffende het martelaarschap van Xxxxxxxxxx; de martelaarsakte van Xxxxxxx; de martelaarsakte van Xxxxxx, Papylus en Agathonike; de martelaarsakten in de gemeenschappen van Vienne en Lyon; de martelaarsakte van Xxxxxxxxxx.
Van de vita van Xxxxxxxxx bleef slechts een fragment bewaard. Een werk over de martelaren van Palestina in de tijd van Xxxxxxxxxxxx werd geschreven na 311; talrijke fragmenten zijn verspreid in legendenboeken die tot nog toe niet bij elkaar gebracht zijn.
6. Apologetische en dogmatische werken
In deze werken trachtte Xxxxxxxx voor een ontwikkeld lezerspubliek van christenen en niet-christenen de geschiedkundige onvermijdelijkheid en de redelijke vanzelfsprekendheid van de uiteindelijke christelijke overwinning te verklaren.
Zijn werken zijn geschreven in een duidelijk eschatologisch perspectief. Tot de categorie van apologetische en dogmatische werken behoren:
- De Apologie voor Xxxxxxxx, waarvan de eerste vijf boeken geschreven werden door Xxxxxxxxx tijdens diens gevangenschap en met de hulp van Xxxxxxxx, zoals Xxxxxxx duidelijk stelt.
- Praeparatio Evangelica ('Voorbereiding van het Evangelie'), algemeen bekend onder zijn Latijnse titel, waarin Xxxxxxxx xx xxxxxxxxxxxxxxxxxx van het Christendom tegenover elke heidense religie en filosofie wil aantonen. De Praeparatiobeslaat vijftien boekdelen die integraal bewaard gebleven zijn.
Xxxxxxxx beschouwde het werk als een introductie op het Christendom voor heidenen, maar de waarde voor vele latere lezers bestaat erin dat Xxxxxxxx de tekst heeft opgeluisterd met tal van fascinerende en levendige fragmenten van historici en filosofen die nergens anders bewaard werden. Alleen in dit werk is een samenvatting bewaard gebleven van de geschriften van de Fenicische priester Xxxxxxxxxxxxx, waarvan de nauwkeurigheid werd aangetoond dankzij de mythologische verslagen, aangetroffen op de tabletten van Ugarit, alleen hier vinden we het verslag van Xxxxxxxx Xxxxxxx' zesde boek over Xxxxxxxxx' wonderbare reis naar het eiland Panchaea waar Euhemerus voorgeeft zijn ware geschiedenis van de goden gevonden te hebben, en bijna nergens elders zijn er geschriften bewaard van de neoplatonistische filosoof Xxxxxxx, naast talrijke andere zaken.
- Demonstratio Evangelica ('Bewijs van de Waarheid van het Evangelie') is nauw verbonden met de Praeparatio en bestaat oorspronkelijk uit twintig boeken, waarvan er tien volledig bewaard gebleven zijn, evenals een fragment van het vijftiende boek. In dit werk behandelt Xxxxxxxx de persoon van Xxxxx Xxxxxxxx. Het werk was waarschijnlijk voltooid voor 311.
- Een ander werk dat tot stand kwam in de tijd van de vervolging, getiteld "Profetische Uittreksels" (Eklogai prophetikai). In vier boeken bespreekt het de Messiaanse teksten van de Schrift. Het werk is eigenlijk het deel (boeken 6-9) dat bewaard gebleven is van de Algemene basisinleiding op het Christelijk geloof, die verloren gegaan is.
- Het traktaat "Over de Goddelijke Openbaring" (Peri theophaneias), dat uit een veel latere periode dateert. Het handelt over de vleeswording van het Goddelijke, de Logos, en de inhoud is grotendeels identiek aan de Demonstratio Evangelica. In het Grieks bleven slechts fragmenten vertaald, maar een complete Syrische vertaling van de Theophania bleef bewaard in een vroegvijfde-eeuws manuscript.
het polemische traktaat "Tegen Marcellus," daterend van omstreeks 337;
- Een supplement bij het laatstgenoemde werk, onder de titel "Over de Theologie van de Kerk," waarin hij de Niceaanse doctrine over de Logos tegen de groep rond Xxxxxxxxxx verdedigde.
Verder zijn een aantal werken die tot deze categorie behoren, volledig verloren gegaan.
7. Exegetische en diverse werken
Alle exegetische werken van Xxxxxxxx hebben schade geleden bij hun overlevering. De meerderheid is slechts bekend aan de hand van lange uittreksels geciteerd in catena-commentaren. Deze uittreksels zijn echter behoorlijk uitgebreid. Nog voorhanden zijn: een enorme commentaar op de psalmen; een commentaar op Xxxxxx,
min of meer volledig aangetroffen in een manuscript in Firenze in het begin van de 20ste eeuw en 50 jaar later uitgegeven; kleine fragmenten van commentaren op Romeinen en Korinthiërs 1.
Xxxxxxxx schreef ook een werk "Over de Verschillen tussen de Evangeliën" (met oplossingen). Met dit werk had hij de bedoeling om tegenspraken in de verslagen van de verschillende evangelisten met elkaar in overeenstemming te brengen. Het werk overleefde tot in de 16de eeuw, maar geraakte toen verloren. In de 19e eeuw werd echter een lange samenvatting ontdekt en er zijn ook lange citaten in de Catena op Xxxxx xxx Xxxxxxx. Het origineel werd ook in het Syrisch vertaald, en er zijn ook lange citaten overgeleverd in een catena in die taal.
Xxxxxxxx schreef ook traktaten over Bijbelse archeologie: een werk over de Griekse equivalenten van Hebreeuwse geslachtsnamen; een beschrijving van het oude Judea met een verslag over de teloorgang van de tien stammen van toen; een plan van Jeruzalem en de Tempel van Xxxxxxx. Deze drie traktaten gingen verloren.
Een werk bekend als het Onomasticon, in het belangrijkste Griekse manuscript als volgt getiteld: "Betreffende de Plaatsnamen in de Heilige Schrift", bestaat nog steeds. Dit is een alfabetisch woordenboek van Bijbelse plaatsnamen, vaak voorzien van identificaties met plaatsen die bestonden in Eusebius' tijd.
Vermelden we verder de toespraken en preken, waarvan sommige bewaard bleven. Bijvoorbeeld een preek op de wijding van de kerk in Tyrus en een toespraak bij de dertigste verjaardag van de regering van Xxxxxxxxxxx (336).
Het merendeel van Xxxxxxxx' brieven is verloren gegaan. Zijn brieven aan Xxxxxxxxx en Flacillus zijn integraal bewaard gebleven, evenals fragmenten van een brief aan keizerin Xxxxxxxxxx.
In een misboek gedrukt in het jaar 1684, is een mis geplaatst van Xxxxxxxx.
8. Beoordeling van Xxxxxxxx standpunt over de Heilige Drie-eenheid
Vanuit dogmatisch standpunt steunt Xxxxxxxx volledig op Origenes en Arius. Net als Origenes vertrok hij vanuit de fundamentele idee van de absolute soevereiniteit (monarchia) van God. God is de Oorzaak van alle schepselen. Maar hij is niet slechts een Oorzaak; in Hem zit alle goed besloten, van Hem gaat alle leven uit en Hij is de Bron van alle deugd. God heeft Xxxxxxxx in de wereld gezonden opdat Die deel zou hebben aan de zegeningen die in Gods Wezen vervat zitten. Christus is God en is een straal van het eeuwige Licht; maar het beeld van de straal is door Xxxxxxxx dermate beperkt dat hij uitdrukkelijk het Zelfbestaan van Jezus benadrukt.
Xxxxxxxx was erop uit het onderscheid tussen de personen van de heilige Drievuldigheid en de ondergeschiktheid van de Zoon (Logos, of Woord) aan God te beklemtonen (hij noemt hem nooit Theos), want in alle tegengestelde pogingen vermoedde hij een vorm van polytheïsme of Sabellianisme.
• De Zoon (Xxxxx), zo stelde het Arianisme, is een Schepsel van God die volgens Xxxxxxxx voor alle tijd tot stand kwam. Xxxxx handelt als het orgaan, het instrument van God, de Schepper van het leven, het Beginsel van elke openbaring. God is Hij, die in zijn absoluutheid en transcendentie, troont boven de hele wereld.
• De Zoon is Logos, (het WOORD) afgeleid schepsel, en niet waarlijk God, zoals de Vader dat is. Als Xxxxx God zou zijn, kon God blijkbaar veranderen en dat kon volgens Xxxxxxxx niet: Xxxxxxxx ging er, zoals de meeste vroege theologen, van uit dat God onveranderlijk was. In Xxxxx nam God een menselijk lichaam aan zonder de onveranderlijke Goddelijke Vader te
wijzigen.
• De relatie van de Heilige Geest binnen de Drievuldigheid werd door Xxxxxxxx dan op een gelijkaardige manier verklaard als de relatie tussen de Zoon en de Vader.
Hoe kan met Gode betamelijk en Schriftgetrouw spreken over de onbegrijpelijke en onzienlijke God in relatie met de Zoon en de Heilige Geest?
Het is daarom begrijpelijk, dat de Christelijke gemeenten, voorgangers en schrijvers zich bezighielden met de precieze formulering van de heilige Drie-eenheid en de vereniging van de menselijke natuur met de eeuwige Zoon, de Tweede Getuige in de hemel.
Xxxxxxxx stond bij wijze van spreken midden in de christologische discussie van zijn tijd. Het ging niet zozeer over de verdediging van christelijk waarheden tegen de pogingen om de Drie-eenheid naar inhoud te bekritiseren. Dat gebeurde wel door Xxxxx en zijn felle aanhangers. De christelijke Apologeten hebben zich beijverd om die tegenstand af te weren. Een aantal deden dat vooral met wijsgerige middelen. Met die afweer kwam tegelijkertijd het Griekse wijsgerig systeem de kerk binnen, dat jammer genoeg, ook gebruikt werd om de eigen leerstellingen te formuleren. Zolang de verschillen tussen voorgangers besloten bleven binnen afzonderlijke gemeenten, was er daarbuiten niet zoveel van zichtbaar.
Maar toen de kerk een organisatorische eenheid werd, waren theologische verschillen en kerkelijke belangenstrijd oorzaken van verdeeldheid, die zelfs gevolgen konden hebben voor de politieke eenheid van de Romeinse samenleving. Nauwelijks had Xxxxxxxxxxx dan ook de alleenheerschappij verworven of hij riep het algemene concilie te Nicea bijeen, in 324, niet ver van de keizerstad Nikomedia.
De twist spitste zich toe op het conflict tussen bisschop Xxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxxx en de toenmalige ouderling Arius aldaar, die ook de befaamde school leidde. Nadat Xxxxx was afgezet, waren er van elders te hulp geroepen bisschoppen, die anders oordeelden. Ook Xxxxxxxx hoorde bij de opgeroepenen; dat was wellicht omdat Xxxxxxxx zich een scherp tegenstander had betoond van Xxxxxxxxx, over wie hij in de Kerkgeschiedenis als een ketter spreekt. Xxxxxxxxx, als monarchianist, sprak over één God, Die zich in diverse verschijningsvormen openbaarde; Xxxxxxxx verzette zich daar zeer tegen. Maar Xxxxx bleek als subordianist in feite de godheid van Christus te ontkennen door de Zoon als geschapen en dus 'ondergeschikt' aan de Vader te beschouwen; als adoptianist meende Xxxxx, dat Xxxxx als mens geboren werd en later door de Vader als Christus werd aangenomen. Om die reden werd Xxxxxxxx eind 324 zelfs voorlopig op non-actief gesteld.
Xxxxxxxxx hield staande, dat de Zoon van hetzelfde wezen was met de Vader, terwijl Xxxxx volhield, dat de Zoon een schepsel was. De term 'van hetzelfde wezen, 'homo- ousios', werd als onderdeel van de in Nicea geformuleerde overeenstemming ook door Xxxxxxxx ondertekend (Xxxxxx en Xxxxxx, s.v. Xxxxxxxx, 538).
Er waren in Nicea naast de bemiddelende groep, die Xxxxxxxx vertegenwoordigde, enerzijds de partij van Xxxxx-aanhangers (waaronder hoftheoloog Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxxx), anderzijds de partij rond Xxxxxxxxx, Xxxxxx (bisschop te Xxxxxxx en kort daarvoor door de keizer naar Alexandrië gestuurd om te bemiddelen), en Xxxxxxxxxx; de laatste was toen nog diaken te Alexandrië.
Toen het erop aankwam, stelde Xxxxxxxx zich achter de groep van Xxxxxxxxx en Xxxxxxxxxx. De formulering is ook nu nog te vinden in de 'Belijdenis des geloofs,
gesteld in de kerkvergadering van Nicea in het jaar 325 na de geboorte van Christus', zoals die in veel kerkbijbels is afgedrukt.
Na voor zijn ketterij bijna geëxcommuniceerd geweest te zijn door Xxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxxx, onderwierp Xxxxxxxx zich en verklaarde zich akkoord met de Geloofsbelijdenis van Nicéa tijdens het Eerste Concilie van Nicéa.
De in Nicea beleden wezenseenheid van de Zoon met de Xxxxx werd later overigens nog weer ter discussie gesteld door de formulering van Xxxxx op dit punt uit te leggen als 'homoi-ousios', d.w.z. 'van gelijkwaardig Wezen'.
Deze poging om het arianisme te redden werd o.a. gesteund door Xxxxxxxx' opvolger te Caesarea, Acacius. In later tijd heeft men nogal eens schampere opmerkingen gemaakt over de 'ene letter verschil' tussen Xxxxx en latere herinterpretaties, alsof dat nauwelijks over iets zou gaan. De classicus Bury merkte daarover op, 'dat de aanvaarding van het standpunt van Xxxxx 'de voortijdige verdwijning van het christendom' zou hebben betekend'.
Ook na Nicea hield Xxxxxxxx zich buiten scherp geformuleerde standpunten. Eén van de gevolgen daarvan was, dat hij de opdracht kreeg om het uiterst sterke anti- arianisme van Xxxxxxxxx xxx Xxxxxx te weerleggen. Hij deed dat in zijn werken Xxxxx Xxxxxxxxx en De theologie van de kerk.
Xxxxxxxx was groot geworden in de traditie van Xxxxxxxx, die hoewel uit Egypte afkomstig vanwege de vervolgingen een tijdlang in Caesaréa had gewerkt.
"Als kwekeling van de oudere (Origenistische) school moet hier nog genoemd worden, de geleerde en verdienstelijke geschiedvorser Xxxxxxxx xxx Xxxxxxx, de vader van de kerkgeschiedenis, een gematigd semi=Xxxxxx" [semie=half]. BEKNOPT LEERBOEK Van de KERKGESCHIEDENIS. XX. XXXXX XXXXXXXX XXXXX UTRECHT,
KEMINK en zoon. 1873.
Xxxxxxxx wordt vaak beschouwd als de eerste christelijke hoftheoloog in dienst van het Constantijnse Romeinse Rijk. Hij wist zeer weinig van de Westelijke kerk. Zijn historische werken zijn in werkelijkheid apologetisch van aard.
In zijn Kerkgeschiedenis, Vol. 8, hoofdstuk 2, schrijft hij zelf: "We zullen in deze geschiedenis slechts die gebeurtenissen ter sprake brengen die nuttig kunnen zijn voor onszelf en vervolgens voor het nageslacht", hoewel dit enkel verwijst naar de uittreksels uit zijn Geschiedenis van de Martelaren van Palestina die de rest van boek 8 omvat.
Zie voor een kort levensoverzicht van Xxxxxxxx de voorrede van Xx. X. Xxxxxx in de gedrukte versie van Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx; vertaald door Xxxxxx. Uitgave Boekencentrum, Zoetermeer. 2000.
Dit boek van de Kerkgeschiedenis heeft Xxxxxxxx opgedragen aan Xxxxxx xxxxxxxx van Tyrus, die men stelde onder de kerkvoogden die Xxxxx beschuldigden.
De netste druk die in het Grieks bestaat, is die van Xxxxxx Xxxxxxxx, 1544. En de beste vertaling werd geleverd door de heer Xxx Xxxxxx die met het Grieks in kolommen gedrukt werd te Parijs en Frankfurt. Evenwel is de vertaling van die geleerde man niet zonder fouten.
Xxxxx xxx Xxxxxxxx zegt, dat er meer vervalsingen voorkomen in de oude literatuur, die óf vervalst zijn door ketters, of door uitschrijvers.
Zie Levensbeschrijving der Kerkvaderen door Xxxx xx Xxxxx. Amsterdam 1728.
Bijlage.
Kerk paste belijdenis aan na komst islam Redactie kerk RD 12-10-2016
AMSTERDAM.
Leiders van de Syrische Kerk van het Oosten zochten in de zevende eeuw klaarblijkelijk naar formuleringen over Christus waarmee ook islamitische Arabieren konden leven. Uitspraken over de Goddelijkheid van Christus lijken in die tijd zeer gevoelig te zijn geweest.
Dat beeld rijst op uit het promotieonderzoek van xx. Xxxxxxx Xxxxxxxxx-Xxxxxxx. Xxxxxxx promoveerde zij aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op het onderwerp "Defining Christ". Daarvoor onderzocht ze uitspraken over Christus in de Kerk van het Oosten ten tijde van de opkomst van de islam. De hoogste leider - catholicos van de Kerk van het Oosten rond het jaar 650 - toen de islam zich verbreidde over het Midden-Oosten - was Isho'yahb III. Aan de hand van meer dan honderd brieven van deze kerkvorst reconstrueerde Xxxxxxxxx hoe weinig specifiek hij schreef over de relatie tussen God en Christus.
Minder aanstoot
Eenzelfde tendens is te zien bij de opvolger van Xxxx'xxxx XXX: catholicos Xxxxxx X. Het lijkt erop dat hij de Drie-eenheid zodanig uitlegde dat moslims in zijn omgeving er minder aanstoot aan zouden nemen. Beiden lijken "naar uitdrukkingen te hebben gezocht die zowel voor hun medechristenen als voor moslims acceptabel zouden zijn", schrijft dr. Metselaar in haar proefschrift.
Xxxx'xxxx XXX ging zelfs zo ver dat hij het geen probleem vond wanneer christenen de helft van hun bezittingen aan de Arabieren moesten betalen om hun geloof te kunnen behouden. Dat waren de christenen verschuldigd omdat de Arabieren de kerk "respecteerden en beschermden." Bovendien vond de kerkvorst dat onderwerping aan God automatisch onderwerping aan de Arabieren met zich meebracht, omdat, zij nu eenmaal de door God gegeven heersers waren geworden.
Bij sommige andere leiders van de Kerk van het Oosten is eveneens te zien dat de relatie met de nieuwe heersers gevoelig lag.
Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx X, die in 685 werd geïnstalleerd; veroordeelde Joden openlijk omdat ze ontkenden dat Xxxxx God was, maar veroordeelde moslims om datzelfde feit alleen op een bedekte manier.
De Syrische Kerk van het Oosten is een van de oudste kerken ter wereld en is vandaag bekend als de Assyrische of Nestoriaanse Kerk.
9. FACETTEN UIT DE KERKHISTORIE IN DE TIJD VAN XXXXXXXX0 Geschiedenis van de kerk, door Dr. F.W.C. Schutte. Kok, Kampen
Xxxxxxxxxx en zijn strijd tegen Xxxxx
… In 328 kwam er langzamerhand verandering in de houding van de keizer. In dit jaar is Xxxxxxxxx gestorven en Xxxxxxxxxx werd patriarch van Alexandrië. Waarschijnlijk door voorspraak van Xxxxxxxxxx bij haar broeder werden eerst Ariaanse bisschoppen, zoals Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxxx, 6die men wel de tweede vader van het Arianisme kan noemen, van hun ballingschap ontheven en op hun zetels hersteld, terwijl de plaatsvervangers werden afgezet. Evenzo Theognis in Nicea.
Xxxxxxxx wist van de keizer gedaan te krijgen, dat Xxxxxxxxxx bevel kreeg Xxxxx weer op te nemen in de kerkgemeenschap van Alexandrië. Toen Xxxxxxxxxx om des beginsels wil meende dit niet te mogen doen, bedreigde de keizer hem met verbanning. Allerlei zijdelingse beschuldigingen werden nu tegen Xxxxxxxxxx ingebracht, zoals samenzwering tegen de keizer, waartoe hij iemand een kistje met goud gegeven zou hebben.
Toen hij deze beschuldigingen weerlegd had, bracht men nieuwe in, waarbij men de keizer in zijn zwak tastte, dat namelijk Xxxxxxxxxx door zijn strijdlust alles in verwarring bracht. Daarbij werd deze nog van ongerijmde misdaden beschuldigd. Hij zou een tegenstander vermoord en het lijk een hand afgehouwen hebben, om daarmee toverijen te kunnen doen. Hij slaagde er echter in, die vermoorde in een klooster op te sporen, en levend te doen voorleiden.
Toen riep keizer Xxxxxxxxxxx de synode van Tyrus bijeen (335), waar Xxxxxxxxxx veroordeeld werd, omdat hij door te grote heftigheid en allerlei gewelddadigheid de kerkelijke vrede belemmerde, en door zijn Sabellianisme de bekeerde Xxxxxxx verhinderde zich weer bij de kerk te voegen.
Verder ook, omdat hij onwettig aangesteld zou zijn, en dan nog van een ernstig vergrijp tegen de zeden beschuldigd werd, waarvan echter de valsheid door de betreffende vrouw zelve werd erkend.
Xxxxxxxxxx ging persoonlijk naar de keizer te Constantinopel om zich te rechtvaardigen.
Doch nu kwamen de beide Eusebii [de een van Nicomedië en de ander van Caesarea] met een nieuwe beschuldiging: Xxxxxxxxxx zou gedreigd hebben de jaarlijkse uitvoer van koren uit Alexandrië naar Constantinopel te verhinderen. 16 november 335 werd hij naar Trier verbannen.
De zoon des keizers, Xxxxxxxxxxx, nam hem in bescherming en in bisschop Xxxxxxx vond hij een krachtige geestverwant. De tweejarige ballingschap, doorgebracht in het Westen, was voor het vervolg van groot gewicht.
Het volgende jaar wilden Xxxxxxxx [van Xxxxxxxxx] en zijn vrienden Xxxxx in een kerk te Constantinopel op schitterende wijze in zijn eer en waardigheid herstellen. Doch de dag vóór de zondag, waarop deze grootse plechtigheid was vastgesteld, stierf Xxxxx plotseling.
Krachtens de beschikkingen, door Xxxxxxxxxxx xx Xxxxx gemaakt, werd na zijn verscheiden het bestuur van het grote Romeinse rijk aldus onder zijn drie zonen
5 Geschiedenis van de kerk, door Dr. F.W.C. Schutte. Kok, Kampen
6 Niet te verwarren met Xxxxxxxx Xxxxxxxxx, xxx Xxxxxxxx, de schrijver van de kerkgeschiedenissen
verdeeld, dat Xxxxxxxxxxx XX, de oudste, de prefectuur over het westelijk gedeelte kreeg: Spanje, Gallië, Brittannië. Xxxxxxxx, de jongste, kreeg het midden: Italië, Illyrië, Afrika. Xxxxxxxxxxx, de tweede zoon, de door de vader meest geliefde van de drie, ontving Egypte en het Oosten. Xxxxxxxxxxx XX sneuvelde in 340 bij Aquileja in de oorlog tegen zijn broeder Xxxxxxxx, en deze laatste werd in 350 bij een militaire opstand in Gallië door Xxxxxxxxxx vermoord.
Na de dood van Xxxxxxxxxx (353) werd Xxxxxxxxxxx alleenheerser. In 361, toen hij uit Azië tegen Xxxxxxxx in Gallië wilde optrekken, bleef hij onderweg te Xxxxxxxxxxx plotseling dood, pas 45 jaar oud.
De zonen schijnen meer de fouten en zwakheden dan de talenten van hun vader geërfd te hebben. Dit geldt wel het meest van Xxxxxxxxxxx, die de bekwaamste der drie genoemd wordt. Toen hij vlak na de dood van zijn vader de alleenheerschappij in het Oosten had, liet hij al zijn elf bloedverwanten vermoorden; alleen zijn neven Xxxxxx en Xxxxxxxx ontkwamen aan het bloedbad.
Ook heeft Xxxxxxxxxxx zijn keizerlijke macht over de kerk sterker nog dan zijn vader doen gevoelen. Als Christen heeft hij de heidenen, en als Ariaan de orthodoxen vervolgd. Xxxxxxxxxxx XX was orthodoxgezind, doch hij heeft maar drie jaren geregeerd; ook Xxxxxxxx, die echter geen krachtige persoonlijkheid was, niet zelfstandig, en niet opgewassen tegen Xxxxxxxxxxx, heeft Xxxxxxxxxx en zijn geestverwanten zoveel hij kon gesteund.
Xxxxxxxxxxx was begonnen met de verbanning der bisschoppen op te heffen, waardoor ook Xxxxxxxxxx weer terug kon keren. Weldra kantte de keizer zich echter tegen de Niceense richting, en onder zijn regering ontstond er een doolhof van geloofsformules, waar wij ons doorheen moeten worstelen. Daar vooral Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxxx hierbij veel invloed uitoefende, spreekt men gemakshalve van Xxxxxxxxxx als men de gematigde Xxxxxxx bedoelt.
Ook gebeurden er dikwijls schokkende dingen bij de bezetting der bisschopszetels. Voor de Eusebianen waren de belangrijkste zetels in het Oosten: de oude metropolen met de door Nicea na de bisschop van Rome bovenaan geplaatste patriarchen, namelijk van Alexandrië en Antiochië. Na 381 kwamen hier nog Constantinopel en Jeruzalem bij. Onder de vijf patriarchen nam de bisschop van Rome al spoedig een zelfstandige plaats in, en hier had het Arianisme veel minder invloed dan in het Oosten.
In Constantinopel zette in 338 een synode de rechtzinnige bisschop Xxxxxx af en benoemde Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxxx in zijn plaats. In Alexandrië beschouwde men Xxxxxxxxxx nog als afgezet, en wijdde de Xxxxxx Xxxxxx. Maar deze was de Eusebianen toch te veel links; daarom lieten zij een zekere Xxxxxxxxx eerst te Antiochië tot bisschop van Alexandrië wijden, en hem daarna onder militaire dekking naar zijn nieuwe zetel geleiden. De bevolking was zeer verbitterd, en Xxxxxxxxxx verliet, vóór- dat er gewelddadigheden uitbraken, de stad (19 maart 340).
Dit werd zijn tweede verbanning. Hij ging naar Rome, waar hij onder bescherming van Xxxxxxxx kwam, en met xxxxxxxx Xxxxxx overlegde om een westerse synode bijeen te roepen. De Eusebianen zagen dit niet graag, daar zij scheuring vreesden. Op een synode van Antiochië (341) namen zij een meer verzoenende houding aan, en stelden formulieren óp, die zonder opzettelijke bestrijding de term homo-ousios uitsluiten en tegelijk het besliste Arianisme afwijzen.
Omstreeks diezelfde tijd kwam er weer hevige strijd in Constantinopel. Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxxx stierf in 341. De orthodoxen wilden de vroeger verdreven Xxxxxx terughebben, maar de anderen stelden de Xxxxxx Xxxxxxxxxx tegenover hem. De keizer zond soldaten om Xxxxxxxxxx te halen. Een dweepzieke volksmenigte
vermoordde de aanvoerder der troepen, waarbij een bloedbad werd aangericht. Nu wilde xx xxxxxx Xxxxxxxxxx weer niet erkennen, omdat hij zonder zijn toestemming benoemd was, doch toen spoedig daarop Xxxxxx opnieuw probeerde de bisschopszetel in te nemen, liet xx xxxxxx Xxxxxxxxxx met geweld binnenleiden. Het volk, dat er niets van wist, zag onverwachts Macedonius met de gouverneur der stad Xxxxxxxxx in diens open rijtuig, omringd door een militaire wacht met getrokken zwaard, naar de kerk rijden. Een grote menigte, Xxxxxxx en rechtzinnigen, drong op naar de kerk, om zo mogelijk zich een plaats te veroveren. Zo werd de straat door de samengepakte schare versperd. De soldaten trachtten ruim baan te maken, en toen dit niet gelukte, hakten zij als in een paniek op de volksmassa in; door de wapens en door hei gedrang vielen meer dan drie duizend mensen in de straten van Constantinopel.
Omstreeks diezelfde tijd vergrootte Xxxxxxxxxxx de door zijn vader gestichte Xxxxx- xxxx, en wijdde haar aan de Heilige Wijsheid. Dit was de Aya Sophia, die na de brand in 532 door keizer Xxxxxxxxxxx hernieuwd werd tot een der beroemdste bouwwerken van de wereld.
Inmiddels wenste men in het Westen een synode. Xxxxxxxx verkreeg hiertoe de toestemming van zijn broeder. De synode werd belegd in Sardica, in het laatst van 343, zij zette Xxxxxxxxxx, Xxxxxxxxx van, Xxxxxx en Xxxxxxxx xxx Xxxx af. Doch de Xxxxxxxx erkenden dit besluit niet, en ontweken naar Philippopolis. Sardica veranderde nu van koers, en sprak de afzetting uit van de voornaamste Eusebianen.
Nu greep xxxxxx Xxxxxxxxxxx in, en ging de oosterse bisschoppen, die voor Xxxxxxxxxx waren geweest, vervolgen.
Ook kwam er in 344 te Antiochië [oosterse kerk] een synode bijeen, hierom vooral belangrijk, omdat hier de "Lange Formule" werd vastgesteld, waarin staat de belijdenis, dat de Zoon de Vader in alles gelijk of gelijkvormig is en de nadruk wordt gelegd op de drie hypostasen of personen, welke echter niet drie goden zijn.
Zo wilde men door het homo-iousios het standpunt der middenpartij vasthouden, en tegelijk de Westersen bevredigen.
10. INLEIDING voor de uitgave van 1908.
Door H. U. MEYBOOM.
Nu voor de tweede maal onze landgenoten een Nederlandse vertaling van de Kerkgeschiedenis van Xxxxxxxx aangeboden wordt, dient weer over de auteur en diens arbeid en over de bewerking die ondernomen werd een enkel woord vooraf te gaan.
Over Xxxxxxxx zelf kan men in Encyclopaedieën, theologische en algemene, ook in Historiografieën van de Kerkgeschiedenis, het nodige vinden, het meeste en jongste in Pauly-Wissowa, van de hand van Xxxxxxxx.
Zijn geboorte zal tussen 260 en 264 hebben plaats gehad en zijn dood werd reeds vroeg tussen 337 en 340 gesteld. Hij werd bijgenaamd 'Xxxxxxxx', d. w. z. (vriend) van Xxxxxxxxx, een geleerde presbyter te Caesarea, van wiens bibliotheek hij een dankbaar gebruik maakte en wiens nagedachtenis hij eerde door een, helaas verloren gegane, biografie in drie boeken, door Xxxxxxxxxx gekenschetst als 'libri elegantissimi'.
Ook met keizer Xxxxxxxxxxx stond hij op een goede voet, wat hem in de gelegenheid stelde voor zijn studiën over de rijksarchieven te beschikken. Voegt men hierbij, dat hij door de vrijgevigheid xxx xxxxxxxx Xxxxxxxxx het vrij gebruik had van diens te Jeruzalem ingerichte boekerij, dan behoeft het geen bevreemding te wekken, dat hij in zijn Kerkgeschiedenis menig officieel stuk kon opnemen niet alleen, maar ook dat die hem hebben nagerekend zijn gekomen tot een eindcijfer van zestig verschillende auteurs, uit wier werken hij tot de samenstelling van zijn Kerkgeschiedenis moet hebben geput.
In zekere periode van zijn leven trad hij op als bisschop van Caesarea. Vóór die tijd treffen wij hem achtereenvolgens te Antiochië, in Palestina, te Tyrus, in Egypte. Op het concilie te Nicea speelde hij een niet onbetekenende rol, heeft hij althans het openingsgebed te hebben uitgesproken.
Zijn sympathieën neigden tot Xxxxx en in de loop der uit diens optreden voortgekomen twisten kreeg hij onder de zogenaamde Semi-arianen een plaats. Wij zien hem dienovereenkomstig optreden tegen Xxxxxxxxxx en op de synoden bemiddelende voorstellen doen.
Desgelijks verdedigde hij Origenes tegen Xxxxxxxxxx van Antiochië. Zijn katholieke rechtzinnigheid was blijkbaar van een aard, als slechts in een overgangsperiode van de Kerk gelijk waarin hij verkeerde bestaanbaar was. Zij belette niet, dat Xxxxxxxxxxx bij herhaling door hem als feestredenaar zich verheerlijken liet.
Van zijn werken zijn de Historia ecclesiastica, het Chronicon en de Vita Xxxxxxxxxxx van algemene bekendheid. Ook de Praeparatio en de Demonstratio Evangelica worden daarmede allicht in één adem genoemd.
Daarentegen zullen er niet vele deskundigen zijn, wier geheugen hen niet in de steek laat, als het er op aankomt de volledige lijst van Xxxxxxxx' geschriften op te sommen. Xxxxxxx in zijn 'Geschichte der altchristlichen Litteratur' noemt ze ten getale van achtenveertig, waarop hij nog 'Zweifelhaftes und Unechtes' laat volgen.
Zij worden in historische, apologetische, exegetische en dogmatische geschriften, redevoeringen en brieven onderverdeeld. Wij zullen er hier niet over uitweiden, maar ons bepalen tot het een werk, dat wij onder handen hebben.
Xxxxxxxx draagt de eernaam van 'Historiae ecclesiasticae parens'.
Wat Xxxxxxxxx was voor de geschiedenis in het algemeen, was hij voor de kerkgeschiedschrijving. Heeft men gemeend op de schrijver van het boek der Handelingen en op Hegesippus als op voorlopers te mogen wijzen, Xxxxx Xxxxxxxx, in zijn 'Programm zur Rektoratsfeier der Universitat Basel' van het jaar 1892, handelende Ueber die Anfange der Kirchengeschichtsschreibung', heeft zijn aanspraken op de roemrijke titel glansrijk gehandhaafd. Xxxxxxxx zelf vermocht van voorgangers niet het minste spoor te ontdekken, tenzij dan enkele verhalers, die fragmentarische mededelingen deden, als fakkels uit de verte' hem voorgehouden, als van verren afstand en van een wachttoren roepende en wenkende in welke richting men moet gaan'.
Daarentegen hebben andere na hem op zijn werk als op een solide basis voortgebouwd. Xxxxxxx vertaalde en vermeerderde hem, Xxxxxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxxxxxxxxx, Xxxxxxxxxxxxx, Xxxxxxxx, knoopten aan zijn of aan elkaars arbeid aan en zetten die in denzelfden trant voort.
Te Bader openden zij het tijdperk van kerkelijke historiografie, dat uitliep op Xxxxxxxxxx Xxxxxxxx, in de veertiende eeuw, en door ter Haar gekenmerkt wordt als staande ponder de invloed der oud-Griekse en Romeinse beschaving.
Xxxxxxxx had er de toon voor aangegeven en de weg bereid. De Historia ecclesiastica, die ons hier bezighoudt, is bewaard gebleven in minstens dertig Handschriften. Men kan ze bij Harnack opgesomd en beschreven vinden.
Zij onderscheiden zich in een viertal soorten, al naar gelang zij een fragment de martyribus Palaestinae' uitlaten, dan wel het inlassen in het dertiende hoofdstuk van het achtste boek, er een plaats aan geven na het einde van dat boek, of als slot van het gehele werk het laten volgen. Excerpten uit Eusebius bestaan in een zestal Handschriften.
Daarboven bestaat er behalve de Latijnse vertaling van Xxxxxxx, die in het oneindige werd gekopieerd, een Syrische, die evenwel niet volledig is, en een Armenische, daarnaar vervaardigd, waar- uit zij kan worden aangevuld. Een enkel hoofdstuk van het vierde boek bestaat ook in het Koptisch. Nieuwere uitgaven zijn die van Schwegler, 1852, Lämmer, 1858-62, en Bright, 1872, alle overschaduwd, ook wat aangaat de kostprijs, door de uitgave van de Berlijnse commissie voor Patristiek, in Griekse tekst door Xxxxxx Xxxxxxxx, in de Latijnse vertaling van Xxxxxxx door Xxxxxx Xxxxxxx bewerkt, 1903 en 1907.
Ten einde het recht verstand van wat deze Historia ecclesiastica biedt te bevorderen, zullen wij aan de hand van Xxxxxxxx'x bovengenoemd Programm het een en ander mededelen aangaande inrichting en vermoedelijke wijze van ontstaan.
Xxxxx vroeg is de apologie van het Christendom er op uit geweest om, door de hogen ouderdom van de nieuwen Godsdienst te bewijzen, hem aannemelijker te doen voorkomen. Gnostieke secten werden als nieuwigheden verwerpelijk geacht in vergelijking met het dusgenaamd apostolisch traditioneel geloof. Door zijn betrekking met Israël en het Oude Testament heette de wijsheid der Christenen hoger op te klimmen dan die van Grieken, Egyptenaren en Babyloniërs. Betogen van die strekking: Xxxxxxxx, Orat. ad Graec. c. 31, Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxx, Strom. I 21, Xxxxxxxxxx, ad Autol. III 16 - 31, zijn van algemene bekendheid.
De excepties die Tertullianus pleit: 'veritatis, principalitatis en proprietatis', in zijn de 'praescriptione haeretica', desgelijks.
Het gold de vraag naar de oudste rechten. Zij leidde tot chronologische studiën, als waarvan misschien reeds Xxxxxx Xxxxxxxxx, maar in elk geval Xxxxxxxx zelf
veelomvattende proeven gaf.
In het chronologisch raam der wereldgeschiedenis namen zij de chronologische gegevens der Bijbelse en Kerkelijke historie op, en dat met de apologe- tische bedoeling, boven omschreven. Zo ontstond het 'Chronicon, de Chronographie' en de Tijdrekenkundige tafels' van Xxxxxxxx, waarin als parallellen van de dynastieën, de oorlogen, de om- wentelingen en de beroemde mannen der wereldgeschiedenis de bisschopslijsten, de vervolgingen, de ketterijen en de godgeleerden der Christenheid op de elk toekomende chronologische plaats werden opgenomen. De Historia ecclesiastica nu is volgens Xxxxxxxx 'nichts anderes als eine Art zweiter erweiterter Ausgabe des Kirchenhistorischen Theils der eusebianischen Chronik'.
Het Christenvolk werd als een volk op zichzelf beschouwd en naar de trant van alle andere volken historisch-chronologisch behandeld Een zekere vordering moest daartoe eerst de ontwikkeling des Christendoms gemaakt hebben en de vereiste hoogte was ten tijde van Xxxxxxxx bereikt. De Kerkgeschiedenis kon als een zelfstandig geheel treden uit het raam der wereldgeschiedenis, waarin de apologie het had opgenomen. Door die vrijwording kreeg zij een eigen leven en gewenste ruimte van beweging, maar de sporen van haar oorsprong nam zij mee.
Deze laatsten zijn sterk merkbaar aan wat het hoofdbestanddeel van de Kerkgeschiedenis van Xxxxxxxx mag heten: de boeken II-VII. Die behandelen het Christenvolk als één geheel, naar de in het Chronicon gevolgde methode.
Het episcopaat vertegenwoordigt er de dynastie. De diadochen van Rome, Antiochië, Alexandrië, worden zorgvuldig opgeteld. Vermaarde bisschoppen elders worden niet uit het oog verloren. De worstelstrijd der martelaren onder de vervolgingen nam de plaats in der krijgsbedrijven.
Als viri illustres traden de kerkelijke schrijvers op. Leergeschillen en ketterijen vervingen de plaats der omwentelingen. Behalve dat zodanige zelfstandige behandeling der stof gelegenheid gaf haar naar wens uit te breiden, citaten bij menigte in te lassen, bijzonder gewaardeerde mannen, als Origenes, meer eigenaardig in het voetlicht te plaatsen, opende zij ook de mogelijkheid om hei aantal groepen te vermeerderen. Zo werden ook de laatste lotgevallen van het Joodse volk, als voortgevloeid uit zijn ver- houding tot Christus en Christendom, in ogenschouw genomen.
Zo kondigde de auteur in het derde hoofdstuk van het derde boek een nieuwe rubriek aan over het gebruik van de canonieke boeken door de mannen van de Kerk. Het geheel leidde hij in met beschouwingen en betogen, samengesteld uit een 'mythische Entstehungsgeschichte des Christenvolks' uit zijn 'heros eponymos' - het drietal hoofdstukken (c. I 2 - 4), dat Xxxxxxxx kenmerkt als 'die lange Pfahlwurzel, mit welcher die K.G. des Eus. am tiefsten in de alten Boden zurückreicht, auf welchem sie gewachsen ist' -, enige notae chronologicae der Evangelische geschiedenis als uitgangspunt voor het vervolg, en enige mededelingen betreffende de keuze der apostelen als grondleggers der christelijke dynastie (I 5-13).
Het programma van het veel omvattend werk formuleerde hij terstond bij het begin, in het eerste hoofdstuk van het eerste boek. Intussen schijnt het traditionele schema hem te meer benauwd te hebben, naarmate hij verder vorderde. Als hij onder de indruk komt van de tijd die hijzelf beleeft, slaat hij breder zijn wieken uit. Bij de belofte in de voorrede om de martelaarschappen van zijn eigen tijd te verhalen (I. 1, 2) is hij niet gebleven. Wel schijnt hij VII 32, 32 daartoe te willen overgaan, en stukken als 'de martyribus Palaestinae' zouden na die VI aankondiging niet misplaatst geweest zijn.
Maar in plaats daarvan laat hij in de boeken VIII-X een historiografie van een geheel nieuw gehalte volgen, gestemd op een veel hogere toon. Omvatten de eerste zeven boeken een tijdperk van driehonderd jaren, de laatste drie boeken beperken zich tot twintig. Hadden de eerste zeven plaats voor stof in zes rubrieken, de laatste drie weten ternauwernood van meer dan een enkele: de krijgsgeschiedenis.
Raadpleegde de schrijver voor de eerste bibliotheken en litteratuur, voor het zevende boek toch reeds ingekrompen tot de brieven van Xxxxxxxxx alleen, voor de laatste was het staatsarchief zijn bron. Was hij waar het de eerste drie eeuwen gold een betrekkelijk objectief verhaler, in de periode die hijzelf beleeft bedroeft hem de 'verslapping en de traagheid', die hij zich verplicht ziet met de mantel der liefde te bedekken (VIII 1, 7-9; 2, 3), en brengt de overwinning van de Kerk onder Xxxxxxxxxxx hem in verrukking.
Onder de indruk van deze gewaarwordingen stelde het heden tegenover het verleden zich min of meer als een contrast. Sehr begreiflich, dass bei solcher Einsicht in die Umstande die Aufgabe einer allgemeinen Geschichte der Kirche in der Breite, in welcher sie Eus. mit de 7 ersten Büchern seines Werkes unternommen hat, Air ihn keinen Reiz mehr haben konnte, ja sozusagen gar nicht mehr innerhalb seines Berufs als Kirchenhistoriker stand.'
Zijn streven was van de 'aanbeginne ein panegyrisches Denkmal' voor de Christelijke kerk te stichten, en door wat hij ter zijde laat en door wat hij opneemt in zijn laatste boeken, zowel als door de toon die hij aanslaat, draagt hij zorg dat geheel zijn arbeid uitloopt op en de indruk achterlaat van een Panegyricum.
Aldus ongeveer, wat de hoofdzaken betreft zeker wel terecht, Xxxxx Xxxxxxxx. Xxxx ursprünglicher Zusammenhang' tussen de boeken II-VII en VIII-X, maar toch geenszins ontbreken des 'inneren Zusammenhanges' tussen beide delen, was zijn conclusie.
Zij liet ruimte voor vragen, als: of Eusebius de martelaarsgeschiedenis der tijdgenoten, die hij in zijn voorrede beloofde en aan het slot van het zevende boek scheen aan te kondigen, ook werkelijk geschreven heeft; zo ja, of daarvan misschien in de VII drie laatste boeken het een en ander een plaats heeft gevonden; of Xxxxxxxx zelf achtereenvolgens verschillende redactiën van zijn Kerkgeschiedenis heeft tot stand gebracht, gelijk men reeds vroeger het tiende boek als van jonger datum van de negen andere had gescheiden.
Xxxxxxxx gaat op een beantwoording dezer vragen niet nader in.
Te ernstiger hebben andere zich er in verdiept. Zo Xxxxx Xxxxx0, een lic. Theoloog die in 1896 over 'Die Entstehung der Kirchengeschichte des Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxx' schreef. Volgens hem een 'erster Entwurf': de eerste zeven boeken en de capita 2: 4- 13: 7 van boek VIII, en daarin latere invoegsels; een 'Anhang': het tractaat de martyribus Palaestinae, eerst beraamd, daarna uitgevoerd na de ommekeer van het jaar 313, met wijziging nog weer van het plan; een 'Fortsetzung': de boeken VIII en IX, bestaande uit 'Geschichtsstoffen des ersten Entwurfs; ferner aus solchen, welche dem Tract. de M. Pal. zugedacht waren, und endlich aus eigens concipirten Bestand theilen,' - alles samen de eerste editie vormende, die op haar vroegst in 315 verscheen; en eindelijk toevoeging van een tiende boek, tien jaren later, waardoor het overigens onveranderde geheel werd omgestempeld tot een tweede editie, de enige die te onzer kennis gekomen is.
Een paar jaren later, in 1898, nadat Xxxxxx kennis gemaakt had met Xxxxxxx'x 'Della composizione della Bist. Eccl. di Eusebio Caesariense in de Studi storici' van 1897, p.
269 ff., alsmede met een werk van Xxxxxx Xxxxxx 'De Eusebii Caesariensis etc.' van 1893, en een van Xxxxx Xxxxxx, 'Die palastinensischen Martyrer des Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxx, in de Texte u. Unterss.' van Xxxxxxxx en Harnack XIV 4, 1896. Hij noemt ook Xxxxxxx auteur van Beitreige zur Geschichte und Erklärung des N. T. I, 1891 - ging hij nader op de kwestie in en berekende hij, dat Xxxxxxxx in 311 over de Palestijnse martelaars geschreven en tegelijk een kerkgeschiedenis onder handen gehad zou hebben, omvattende de boeken I-VII en VIII 2, 14-13, 7, die hij in 312 of 313 voltooide.
Ogenblikkelijk daarna zou hij een 'Zeitgeschichte' te boek gesteld en daarin zijn martelaarsgeschiedenis opgenomen VIII hebben tussen de verdere bestanddelen VIII 1-2, 3 en VIII 13, 9-17; IX, samen bedoeld als een achtste boek, dat evenwel later werd gesplitst.
Een en ander zou het licht hebben gezien als een eerste editie in 315, waarbij reeds het fragment over de martelaars en een aanhangsel van VIII 17 uit het verband werd losgemaakt, om tien jaren later, in 325, uit de tweede editie, waaraan nog boek X werd toegevoegd, geheel te worden verwijderd.
Ter voorkoming van verlies zou Xxxxxxxx aan zijn martelaarsverhaal als een zelfstandig werk meerdere uitbreiding hebben gegeven, weshalve het in redactiën van verschillenden omvang circuleert. Aldus Xxxxx Xxxxxx in zijn studie: 'Die palistinensischen Martyrer des Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxx in ihrer zweifachen Form.'
Ook Xxxxxxxx beloofde in het derde deel van zijn tekstuitgave een volledige be- handeling van het vraagstuk en deelde van zijn resultaten in Pauly's Real- Encyclopadie de grove omtrekken mee. Oorspronkelijk plan zal geweest zijn na de zeven eerste boeken in een achtste de strijd en de overwinning der laatste dagen te schetsen.
Het liep uit op het tolerantie-edict van Xxxxxxxx en werd geschreven tussen 311 en
313. Een beschrijving van de martelaars in Palestina, als onderdeel van een door Xxxxxxxx gewenste al de provinciën omvattende martelaarsgeschiedenis, vormde een aanhangsel. Toen daarna in 313 het edict was uitgebreid, in 314 Xxxxxxxxx het onderspit gedolven had, en weldra Xxxxxxxx met Xxxxxxxxxxx de heerschappij onweersproken deelde, voelde Xxxxxxxx zich genoopt de stukken tussen VIII 13, 8 en 16, 1 en boek IX aan zijn werk toe te voegen.
Weer later werden vermoedelijk wijzigingen daarin aangebracht en de akte-stukken X 5-7 in het verband opgenomen. Als eindelijk een tiende boek aan het voorafgaande wordt gehecht, krijgen bedoelde acten ten slotte daarin haar tegenwoordige plaats.
Aan deze zo langdurige en ingewikkelde wordingsgeschiedenis van het gehele werk beantwoordt de verscheidenheid der handschriften in origineel of in vertalingen. Betogen als de hier bedoelde zijn uit de aard der stof te zwaar om er verder op in te gaan. Wij maakten slechts melding van de IX resultaten, om de lezer enig denkbeeld te geven van de aard der problemen, die in de Kerkgeschiedenis van Xxxxxxxx besloten liggen, en van de verschillende wijzen, waarop zij met toepassing van zekere vrijmoedigheid kunnen worden opgelost.
In dit verband mag ook even gewag gemaakt worden van de karakteristiek, die Baur van de Historia ecclesiastica geeft in zijn 'Epochen der kirchlichen Geschichtschreibung'. Hij wijst op het dualisme, dat de gehele voorstelling van zaken bij Xxxxxxxx beheerst.
Tegenover het Goddelijk karakter van de Kerk, dat spreekt uit haar oorsprong uit een bovennatuurlijke tot Gods eigen wezen behorende macht en uit de waarheid die zij verkondigt en de wonderwerken die zij te aanschouwen geeft, staat er een aan al het
goede vijandige macht, die de ketterijen doet optreden en de vervolgingen in 't leven roept, aan de waarheid in de weg staat en noodlottige rampen baart. 'Der ganze Inhalt der Geschichte ist hier keine immanente, durch verschiedene sich gegenseitig bedingende Momente hindurchgehende Entwicklung, es ist nur ein Kampf und Widerstreit feindlicher Mächte, zwischen welchen keine Versöhnung und Ausgleichung, kein fließender, durch die innere Natur der Sache selbst sich vermittelnder Übergang möglich ist; die beiden Prinzipien treffen nur dazu zusammen, um sich gegenseitig abzustoßen.'
Nu eens doet de ene, dan weer de andere zich op overwegende wijze gelden. Maar het Goddelijke heeft natuurlijk de overhand. Het is zich van zijn macht bewust en zeker van zijn zaak. Ja, dezelfde rampen, die het een ogenblik als gewrochten van de Satan worden getekend, treden het andere ogenblik in het licht der Goddelijke gerechtigheid op als tuchtmiddelen Gods. 'Ihren innersten Pragmatismus hat die Geschicht- schreibung des Xxxxxxxx in der steten Veranschaulichung der Wahrheit, dass alles Gottgefällige belohnt, alles Gottwiderstehende bestraft wird.'
Vandaar dat het gehele tafereel op zo eigenaardige wijze gekroond wordt met het succes en de verheerlijking van Xxxxxxxxxxx. In en door hem eindigt de strijd van drie eeuwen in een enkele catastrofe met de roemrijkste overwinning.
Van dit glorierijk einde terugziende op zijn X werk voelt de geschiedschrijver zich gelukkig in het besef een resultaat bereikt te hebben, dat ternauwernood te wensen overlaat. Het geheel is afgerond door het meest bevredigend slot.
'Diere Einheit des Ganzen gibt dem Werke des Xxxxxxxx ein ästhetisches Interesse, das kein anderes der filterten Zeit mit ihm teilen kann.' Aldus Baur.
In het geconstateerde feit vindt hij tevens de verklaring van de omstandigheid, dat geen andere de eersten kerkhistoricus zijn werk hebben verbeterd of nagedaan. Het beantwoordde volkomen aan de eisen en beschouwingen des tijds. Men kon slechts aanvullen en voortzetten. Der Gegen- stand der Geschichtschreibung war erschöpft'.
Ten slotte nog een woord over de vertalingen.
Wij hebben de hier gebodene de tweede Nederlandse genoemd. In het jaar 1748 verscheen een eerste, in twee lijvige kwartijnen, van de hand xxx Xxxxxxx Xxxxx xxx xxx Xxxxxxx, met een voorrede van de Utrechtse hoogleraar Voget. Genoemde Xxx xxx Xxxxxxx was remonstrants predikant, en een man van ruime vrijzinnigheid en grote geleerdheid. Hij voorzag zijn tekst van aantekeningen, die van grote belezenheid en nauwgezette studie getuigden.
Het Chronicon nam hij mede in zijn vertaling op en aan chronologische becijferingen liet hij het voorts niet ontbreken. Zo kwamen de beide kwartijnen vol, die, door de omvang wat onhandig misschien en wetenschappelijk grotendeels verouderd, alle betekenis nog niet verloren hebben. Dienden hier de noten niet ter toelichting alleen, maar ook tot aanvulling, ten behoeve van weetgierige belangstellenden in de kerkgeschiedenis, enige Duitse commentatoren hebben eveneens bij hun bewerking blijkbaar meer aan leken dan aan deskundigen gedacht.
Zo August C1oss, in het jaar 1839, die evenwel binnen veel enger afmetingen bleef. Hij gaf een smakelijke vertaling, getuigende van recht verstand van de tekst, maar in zijn streven om die verstaanbaar te maken voor zijn Duitse lezers gebruikte hij meer vrijheid, dan bij de vertolking van klassieken pleegt aangewend te worden.
Ook ging hij in die richting onwillekeurig van stap tot stap verder, zodat het laatste gedeelte schier weinig meer is dan een vrije reproductie van het origineel.
Zo ook Xxxxxxx Xxxxxxxxx, in de 'Catholieke Bibliothek der Kirchenvater', anno 1880. Tussen des laatstgenoemden vertaling en die van Closs bestaat een eigenaardig verband. Men zou geneigd zijn de woordelijke overeenkomst hier en daar, en ook de overeenkomst in de keuze en de formulering der aantekeningen, een enkele maal zelfs in het gebruik van een onjuist cijfer bij een citaat, voor te groot te houden om haar zonder de onderstelling van rechtstreeks gebruik verklaarbaar te achten, hoewel van rechtstreekse verwijzing, zelfs van het noemen van de naam, nergens sprake is. Intussen gaf Xxxxxxxxx ook de vertaling van de 'Martyribus Palaestinae', die bij Closs achterwege bleef. Hij volgde de tekstuitgave van de Catholiek Lammer en week in aansluiting aan deze wat de kapittelindeling betreft van zijn voorgangers en ook van de editie van Schwegler hier en daar af.
Een Engelse vertaling ten slotte bezorgde in 1890 Mc. Giffert. Zij vormt met het leven van Xxxxxxxxxxxx en het Panegyricum op die keizer het eerste deel der tweede reeks van A select library of Nicene and Post-Nicene Fathers of the Xxxxxxxxx Xxxxxx. Zij kan op één lijn gesteld worden met die van Xxx xxx Xxxxxxx ten onzet, in zover zij niet alleen een zo volledig mogelijk commentaar levert op Xxxxxxxx, maar ook diens Kerkhistorie bezigt als een voertuig voor een veel breder kerkhistorisch onderricht. Daarbij heeft zij natuurlijk op haar evenbeeld voor, dat zij gebruik kon maken van de latere litteratuur. Met name had de bewerker de massieve 'dictionary of christian biography, literature, sects and doctrines' tot aan de achtste eeuw, xxx Xxxxx and Wace, bij zijn arbeid steeds ter hand.
Wat de aard der vertaling betreft, de auteur is vol lof over wat geleverd werd door Xxxxx en roemt hem boven al de andere om zijn bewonderenswaardige stijl. Maar, zegt hij, 'pure German idiom is sometimes secured at the expense of faithfulness'. Voor te grote vrijheid wil hij op zijn beurt zich wachten. Wat niet belet dat hij, op het hellend vlak zich bewegende dat van een letterlijke vertaling naar reproductie in zuiver Engels loopt, zelf soms wat al te ver zich verwijdert van het oorspronkelijke.
Intussen leverde hij een zorgvuldig bewerkt geheel, dat wie met Xxxxxxxx voor studie zich bezighoudt bezwaarlijk ontberen kan.
Bij mijn eigen vertaling heb ik mij ver gehouden van het streven, dat vooral Closs kenmerkte, om de oude Xxxxxxxx weer te geven in moderne taal en stijl. Juist het voorbeeld van Xxxxx leerde, hoe ver men langs die weg afglijdt van het door Xxxxxxxx gegevene. Daarom heb ik omgekeerd getracht het origineel zo getrouw mogelijk te bewaren. Als ik hier van een voor verwezenlijking vatbaar ideaal kon spreken, zou het zijn een Nederlandse Eusebius te leveren, waaruit bij getrouwe weervertaling als van zelf de Griekse Xxxxxxxx weer voor de dag zou komen.
Niet om een verbeterde editie van Xxxxxxxx was het mij te doen, maar om de werkelijke Xxxxxxxx met al zijn eigenaardigheden. Daarbij heb ik minder gedacht aan leken, die gelijk misschien naar de Xxxxxxx Xxxxxxx xxx Xxxxxxx zo naar een smakelijk te lezen Nederlandse Eusebius zouden willen grijpen, maar veelmeer aan theologen, voor wie enige handleiding bij het gebruik van de Historia ecclesiastica niet onwelkom is.
Overeenkomstig dit een en ander heb ik getracht dezelfde Griekse woorden zoveel mogelijk door dezelfde Nederlandse te vervangen. Slechts onbehoorlijk lange volzinnen heb ik niet in hun geheel durven laten. Splitsing was soms dringend noodzakelijk. Voor drastische uitdrukkingen voorts heb ik naar corresponderende Nederlandse gezocht. Naar vermogen heb ik woorden met afgeleide betekenis vervangen door andere, waaruit ongeveer dezelfde grondgedachte ook in het
Nederlands klonk. Een en ander is niet bevorderlijk geweest aan de schoonheid en gekuistheid van het geheel.
Men zou mijn vertaling een realistische kunnen noemen. Wat Nestle schreef, toen hij de Syrische Xxxxxxxx vertaalde, zou ik hier kunnen herhalen: 'Eine solche mögligst wörtliche Ubersetzung ist ja fur de, der sie niederzuschreiben, wie für de, der sie zu lesen hat, ein unerquickliches Geschaft.'
In dit geval, wil ik hopen, een niet al te 'unerquickliches'.
Intussen dient deze opmerking daar en hier om de lezer in te lichten aangaande wat hij al of niet te verwachten heeft. De tekstuitgave van Xxxxxxxxx diende als grondslag der vertaling. Ook van die der opschriften, die de verschillende Handschriften met elkaar gemeen hebben en die men dus geneigd is af te leiden van Xxxxxxxx zelf.
Daar evenwel tussen de tijd der vertaling en die van de druk de verschijning viel van de nieuwe Berlijnse uitgave, heb ik mij de moeite moeten getroosten de beide gedrukte teksten met elkaar te vergelijken. De punten van verschil zal de lezer in de noten aangegeven vinden, voor zover zij namelijk op de vertaling van merkbare invloed zijn.
Bij duistere plaatsen heb ik de door vroegere vertalers geleverde overzettingen ter verduidelijking of ter keuze mee opgenomen. Waar de kapittelindeling bij Stigloher in aansluiting aan de editie van Lammer afwijkt, is dit aangegeven. Evenzo waar de paragrafen bij Mc. Giffert enigszins anders geteld worden.
De cijfers die van de door Schwegler aangegeven verschillen werden tussen haakjes geplaatst. Bij de aantekeningen heb ik mij bepaald tot de nodige verwijzingen, enkele toelichtingen, en hier en daar aanhaling van de meest voor de hand liggende litteratuur die op het onderwerp betrekking heeft.
Geen onderwijs in kerkgeschiedenis aan de hand van Xxxxxxxx werd beoogd en tegen bezwarende omhaal van geleerdheid werd zorgvuldig gewaakt.
Xxxxxxxx rangschikte zijn materiaal volgens de regeringen van de Romeinse keizers, en gaf het weer zoals hij het in zijn bronnen aantrof. De inhoud is als volgt:
Boek I: gedetailleerde inleiding op Xxxxx Xxxxxxxx
Xxxx XX: de geschiedenis van de tijd der apostelen tot de verwoesting van Jeruzalem door Xxxxx
Xxxx XXX: de daaropvolgende tijd tot Trajanus Boeken IV: de tweede eeuw
Boeken V: de tweede eeuw
Boek VI: het periode van Xxxxxxxxx Xxxxxxx tot Decius
Boek VII: strekt zich uit tot het uitbreken van de vervolging onder Xxxxxxxxxxxx Xxxx XXXX: meer over deze vervolging
Xxxx XX: geschiedenis tot de overwinning van Xxxxxxxxxxx op Xxxxxxxxx in het Westen en op Xxxxxxxxx in het Oosten
Boek X: Het herstel van de kerken en de rebellie door en overwinning op Xxxxxxxx.
H. U. MEYBOOM.
Eerste boek van de Kerkelijke geschiedenis van Xxxxxxxx Xxxxxxxx.
1.1. Plan van het werk.
1 Nu ik voornemens ben te boek te stellen: wat alzo na de heilige Apostelen is gevolgd, 1) in verband met de tijden die van onze Heiland af tot ons reiken, alsmede hoeveel en hoe belangrijke dingen op het gebied van de Kerkgeschiedenis beweerd worden voorgevallen te zijn, en hoeveel (mannen) dezer (historie) in de meest aanzienlijke parochiën bij uitnemendheid in achting waren en het bestier voerden, en hoeveel tijdens elke generatie mondeling of schriftelijk de belangen van het woord Gods behartigd hebben, en wie en hoeveel, door revolutiegeest veelal verleid, de dwaling tot het uiterste drijvende, zich als verkondigers ener valselijk dusgenaamde wetenschap 2) hebben kenbaar gemaakt, als geduchte wolven zonder verschoning de kudde van Christus verscheurende, en wanneer (zij dit deden).
1) Over de zin van het woord diathè veel strijd gevoerd is, en zie Fr. Xxxxxxxx, Die Bischofslisten and die apostolische Nachfolge in der Kgs. des Eus. 1898, S. 8 ff.
2) 1 Tim. 6: 20.
2 Daarenboven ook, wat het gehele volk der Joden wegens de aanslag op onze Heiland al spoedig overkomen is; voorts, hoezeer en hoe verschrikkelijk en onder welke tijdsomstandigheden van de zijde der heidenen tegen het Woord Gods strijd 1) Gevoerd is en hoeveel bij verschillende gelegenheden om zijnentwil onder bloed en kwellingen de worsteling hebben volgehouden, en vooral ook de martelaarschappen tijdens ons zelf, en de boven alles genadige en barmhartige tegemoetkoming van onze Heiland - nu wil ik bij niets anders de aanvang maken, dan bij de heils- regeling Gods met betrekking tot onze Heiland en Heere Xxxxx Xxxxxxxx 1).
3 Maar hier vraagt xxxxxxxx reeds mijn verhaal de toegevendheid der welgezinden 2), bij de erkenning dat het ons vermogen te boven gaat de belofte in haar geheel en zonder tekortkomingen te vervullen, naardien wij door het eerst het onderwerp te aanvaarden als het ware ondernomen hebben een woest en onbetreden pad te bewandelen, waarbij wij wel smeken God als gids en de kracht des Heeren tot hulp te hebben, maar van mensen die dezelfde weg als wij bewandeld hebben zelfs niet het minste spoor vermogen te ontdekken - tenzij dan enige kleinigheden, die deze en gene in verloop van tijd broksgewijs verhalende heeft nagelaten, hun uitingen als fakkels uit de verte ons voorhoudende en uit de hoogte als van verren afstand en van een wachttoren roepende en wenkende in welke richting men moet gaan en hoe men de gang van het verhaal zonder afdwaling en veilig kan richten.
4 Voor zover wij dan gemeend hebben dat het voor het onderhavige plan bevorderlijk zou zijn, zullen wij, het door hen hier en daar vermelde verzamelende en als uit geestelijke weiden de bruikbare uitspraken der vroegere schrijvers gelijk bloemen pluk- kende, trachten ze in een historisch verhaal te belichamen, tevreden als wij, zo dan niet van allen, dan toch van de meest doorluchtige der apostelen van onze Heiland, de opvolgingen in de meest voortreffelijke en ook nu nog met ere genoemde gemeenten (in de herinnering) bewaren.
1) Sommige Hss. nog: 'Gods'.
2) St.: wohlwollende Nachsicht'.
5 Daarom vooral acht ik het aller-noodzakelijkst aan het plan mijn krachten te wijden, omdat ik tot nu toe geen van de Kerkelijke schrijvers xxx, die op dit deel van beschrijving zich toegelegd heeft. Ook verwacht ik dat het blijken zal aller-dienstigst te zijn voor degenen die bijzonder gesteld zijn op volledige historiekennis.
6 Wel heb ik reeds vroeger in de Tijdrekenkundige tafels 1), die ik vervaardigde, een schets tot stand gebracht, maar voor het tegenwoordige ben ik uitgetogen om er een zo volledig mogelijk verhaal van op te stellen.
7 En, gelijk ik zeide, mijn geschiedenis zal beginnen bij de heilsregeling en de tot God aanstelling 2), rakende de Heiland Christus, die van verhevener en machtiger denkvermogen getuigt dan het menselijke.
8 Immers wie de historie (die de inhoud is) van het kerkelijk verhaal wil te te boek stellen, moet noodzakelijk van boven af beginnen bij de eerste heilsregeling ten opzichte van Xxxxxxxx zelf, die Goddelijker van aard is dan wat de grote menigte beraamt, alleen reeds omdat wij waardig gekeurd zijn aan hem onze naam te ontlenen.
1) Nl. het Chronicon.
2) Over de zin van het Griekse woord zie Suicerus, in voce. I. 2: 2 -5
1.2. Beknopte schets, handelende over het vóórbestaan en, de tot God aanstelling, rakende onze Heiland en Heere Xxxxx Xxxxxxxx.
1 Daar Hij een dubbele bestaanswijze heeft, waarvan de een met het hoofd van het lichaam te vergelijken is - voor zover hij als God erkend wordt - en de andere met de voeten overeenkomt - voor zover hij ter wille van onze eigen zaligheid de menselijke voor ons lijden vatbare natuur heeft aangedaan -, zou het plan voor ons volgend (werk) eerst dan volledig zijn, indien wij de gehele hem betreffende geschiedenis begonnen te verhalen bij wat het meest het Woord als Hoofd en Heere doet kennen. Daardoor zal tevens de oudheid en het Gode waardige van het langdurig bestaan der Christenen duidelijk gemaakt worden aan degenen, die onderstellen dat het nieuw en vreemd, van gisteren en niet eerder aan de dag gekomen is.
2 Eigenlijk is geen taal bij machte het geslacht, de voortreffelijkheid, het ware Wezen en (de echte) natuur van Christus onder woorden te brengen. Daarom zegt ook de Goddelijke geest in de profetieën: 'Wie zal zijn geslacht verhalen?' 1), daar immers niemand de Vader gekend heeft, dan de Zoon, noch ook iemand naar waardigheid de Zoon kan kennen, dan alleen de Xxxxx, die hem gegenereerd heeft. 2)
3 Wie toch behalve de Vader zou zuiver begrip hebben van het voorwereldlijk licht en de verstandige en waarachtige wijsheid van vóór eeuwen en het Goddelijk Woord dat leeft en in de beginne bij de Vader was? Het eerste en enig schepsel Gods, vóór elke schepping en formering van zichtbare en onzichtbare dingen, de hoofdaanvoerder van het geestelijk en onsterfelijk heir des hemels, de verkondiger van het grote raadsbesluit, de medewerker van 's Vaders onuitsprekelijk bedoelen, met de Vader bouwmeester van het heelal, na de Vader tweede oorzaak van (het bestaan) aller dingen, de waarachtigen en eniggeboren Zoon van God, Heere en god en koning van al het geschapene, die met de Goddelijkheid en de macht en de eer tevens van de Vader de heerschappij en de macht ontvangen heeft, immers volgens de diepzinnige Goddelijke uitspraken der Schriften hem betreffende: In de beginne was het Woord en
het Woord was bij God en het Woord was God; alles is door hem geworden en buiten hem is niet één (ding) geworden'? 3)
4 Evenzo leraart ook de grote Mozes, tevens de oudste van alle profeten, als hij door de Goddelijke geest de wording en de formering van het heelal beschrijft, dat de Wereldschepper en Formeerder van alle dingen aan de Christus zelf en uit de aard aan niemand anders dan aan zijn eigen Goddelijk en eerstgeboren Xxxxx het maken van de lagere dingen heeft afgestaan, en met hem overleg gepleegd heeft bij de generatie van de mens. Want,' zegt hij, God zeide: laat ons de mens maken naar ons beeld en naar (onze) gelijkenis.' 4)
1) Jer. 53: 8.
2) Matth. 11: 27. (verg. Iren. c. Haer. II 14. 7; Tort. adv. Xxxx. II 27); Luc. 10: 22. 3) Joh. 1: 1, 3.
4) Gen. 1: 26. 5
5 Deze uitspraak 1) waarborgt ook een ander der profeten, die ergens in (de) lofzangen aldus orakelt: Hij sprak en (de dingen) ontstonden, hij gebood en zij werden geschapen,' 1) (aldus) de Vader en Schepper voorstellende als de hoofdleider, die met vorstelijke wenk beveelt, en het Goddelijk Woord dat aan hem ondergeschikt is, hetzelfde dat ook onzerzijds verkondigd wordt, als dienstbaar aan de vaderlijke verordeningen.
6 Hem hebben ook van de eerste mensenformatie af allen, zoveel gezegd worden in gerechtigheid en voortreffelijke godvrezendheid gewandeld te hebben, zowel die in de omgeving van de groten dienaar Mozes, als vóór hem in de eerste plaats Xxxxxxx, voorts diens kinderen en zoveel later als rechtvaardigen en profeten opgetreden zijn, met zuivere geestesogen hem zich voorstellende, gekend, en zij hebben hem de aan Gods Zoon toekomende hulde bewezen.
7 En zelf in geen enkel opzicht tekortkomend in piëteit voor zijn Vader is hij voor allen tot leermeester in kennis des Vaders aangesteld. De Heere God althans wordt gezegd als een gewoon mens verschenen te zijn aan Xxxxxxx, terwijl hij zat bij de eik van Mambre. 2) En deze, terstond ter aarde vallende, ofschoon hij met zijn ogen een mens zag, aanbidt hem als God en smeekt van hem als van de Heere; ook bekent hij wel te weten wie Hij is, als hij met even zoveel woorden zegt: Xxx Xxxxx, die de gehele aarde richt, zult gij geen recht doen?' 3)
8 Indien dan generlei redelijkheid zou veroorloven het ongeschapen en onveranderlijk wezen van God de Almachtige te veranderen in de gestalte van een man, noch ook (aan te nemen) dat het door het schijnbeeld van xxxx geschapen (wezen) de blik van die het aan- schouwen zoude misleiden, noch dat de Schrift valselijk dergelijke dingen verdichtte, wie anders zou dan kunnen zijn aangeduid als God en Heere die de gehele aarde richt en recht doet, zich vertonende in de gedaante van een mens, als alleen - daar het niet geoorloofd is de eerste oorzaak aller dingen (aldus) voor te stellen - zijn van de aanvang af bestaand Woord, betreffende hetwelk ook
1) Ps. 33: 9. 2) Gen. 18: 1. 3) Gen. 18: 25. 12: 8-12.
in de Psalmen gezegd is: 'Hij zond Zijn Woord en het genas hen en verloste hen uit hun verderf?''1)
9 Als tweede Heere na de Xxxxx duidt Xxxxx hem zeer duidelijk aan, als hij zegt: Xx Xxxxx deed op Sodom en Gomorra zwavel en vuur regenen vanwege de Heere.' 2) Hem duidt ook de Goddelijke Schrift aan als God die aan Xxxxx verschijnt, weerom in
de gedaante van een man, en tot Xxxxx zegt: Uw naam zal niet meer Xxxxx genaamd worden, maar Israel zal uw naam zijn, omdat gij sterk geweest zijt (in de strijd) met God.' 3) Xxxxxx noemde ook Xxxxx de naam van die plaats Aanblik Gods', zeggende: Want ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn ziel is behouden gebleven.' 4)
10. Maar het is zonder twijfel evenmin geoorloofd de in de Schrift voorkomende Godsopenbaringen van ondergeschikte engelen en dienaren Gods te verstaan. Immers wanneer van de zodanigen iemand aan de mensen verschijnt, pleegt de Schrift het ook niet verborgen te houden, daar zij met name zegt, dat niet God, noch ook de Heer, maar engelen handelend optreden, gelijk gemakkelijk door ontelbare getuigen aannemelijk gemaakt kan worden.
11 Hem noemt ook Xxxxx' opvolger Xxxxx, in hoedanigheid van hoofd der hemelse engelen en aartsengelen en der bovenwereldse machten en in hoedanigheid van b) stedehouder des Vaders, bekleed met de tweede waardigheid in het koninkrijk en met de heerschappij over alles, de hoofdaanvoerder van de (krijgs)macht des Heeren, terwijl hij hem op geen andere wijze dan alweer in de gedaante en gestalte van een mens aanschouwd heeft.
12 Immers er staat geschreven: En het geschiedde, toen Xxxxx in Jericho was, dat hij opziende een mens zag, die tegenover hem stond, en een uitgetrokken zwaard was in zijn hand. En toetredende zei Xxxxx: Behoort gij tot ons of tot de tegenpartij? En hij zei tot hem: Ik ben als de hoofdaanvoerder van de (krijgs)macht des Heeren u op dit ogenblik verschenen. En Jozua viel op zijn aangezicht ter aarde en zei tot hem: Gebieder, wat beveelt gij uw dienstknecht? En de hoofdaanvoerder des
1) Ps. 107: 20. 2) Gen. 19: 24. 8) Gen. 32: 28. 4) Gen. 32: 30. 5) Andere Hss. nog: 'de kracht en de wijsheid'. Zo ook Xxxxxxxx.
Heere zei tot Jozua: Ontbind het schoeisel van uw voeten, want de plaats waarop gij staat is een heilige plaats.' 1)
13 Voorts kunt gij uit deze zelfde woorden weten, dat deze niet een ander was dan die met Xxxxx onderhandelde, 2) want met dezelfde woorden als hier zegt de Schrift: Toen de Heere zag dat hij naderbij trad om te zien, riep de Heere hem uit de braamstruik en zeide: Xxxxx! Mozes! En deze sprak: Wat is er? En hij zeide: Xxxxx hier niet; ontbind het schoeisel van uw voeten, want de plaats waarop gij staat is heilige grond. Voorts zei hij tot hem: Ik ben de God van uw vaderen, de God van Xxxxxxx en de God van Xxxxx en de God van Xxxxx.' 3)
14 En dat er een levend en werkelijk bestaand vóórwereldlijk wezen is, een dat de Vader en God des heelals dienstbaar was tot de formering van alle geschapen dingen, Woord Gods en werkzame 4) Xxxxxxxx, kan men behalve uit de aangevoerde bewijzen nog van de eigen persoon der Wijsheid zelf horen, als zij zo helder mogelijk door Xxxxxx aldus betreffende zich zelf in diepzinnige taal spreekt: 5) 'Ik, de Wijsheid, heb beleid en kennis doen wonen en inzicht heb ik ten voorschijn geroepen; door mij regeren de koningen en schrijven de machthebbenden gerechtigheid; door mij verheffen zich de groten en door mij beheersen de vorsten de aarde.' 6)
15 Waaraan zij toevoegt: De Heere schiep mij in het begin van Zijn wegen tot zijn werken; vóór de eeuwigheid heeft Hij Mij gegrondvest in de beginne, voordat Hij de aarde maakte, vóórdat de bronnen der wateren ten voorschijn kwamen, vóórdat de bergen bevestigd werden, en vóór alle heuvelen genereerde Hij Mij. Toen Hij de hemel toebereidde, was ik bij Hem, en toen hij de bronnen van (het gebied) 7) onder
de hemel zeker stelde, was Ik bij hem, ze aan elkaar passende; ik was het in wie hij zich verheugde; dagelijks verlustigde ik mij vóór zijn aangezicht bij iedere gelegenheid, als hij zich verlustigde bij het voltooien der bewoonde wereld.'
1) Joz. 5: 13-15. 2) Verg. Just. Trypho 62. 3) Exod. 3: 4-6; verg. Just. Trypho 63. 4) St.: 'ordnende'. 5) Cl.: 'Geheimnisse von sich bekannt macht.' 6) Spr. 8: 12, 15, 16, 22, 31. 7) Xxxxxxx: 'de bronnen'.
16 Dat derhalve het Goddelijk Woord van te voren bestond, en aan wie het verschenen is, zo dan niet aan allen, dit merken wij aan als ons beknopt gezegd.
17 Waarom evenwel (dat Woord) nog niet, gelijk tegenwoordig, zo ook reeds eerder vroeger aan alle mensen onder alle volken verkondigd werd, moge uit het volgende duidelijk worden. 1) Het vroegere leven der mensen was niet in staat de al-wijze en al- deugdzame lering van de Christus te vatten.
18 Xxxxxxxx toch in het begin na het eerste leven in zaligheid verviel de eerste mens, om het Goddelijk gebod zich minder bekommerende, tot het tegenwoordige sterfelijke en vergankelijke leven en kreeg hij de tegenwoordige vervloekte aarde voor de vroegere Goddelijke overvloed in de plaats, en zijn afstammelingen, die onze gehele (aarde) vulden, namen, na zich op een enkelen en een tweeden na veel slechter betoond te hebben, een dierlijk gedrag aan en een leven dat geen leven heten mocht. 19 Ja zelfs staatsleven en beschaving, kunsten en wetenschappen, namen zij niet in hun geest op, aan wetten en rechtsinstellingen en zelfs deugd en wijsbegeerte hadden zij niet eens bij name deel, maar als nomaden in wilder- nissen verkeerden zij gelijk wilden en woestelingen, het hun van nature toekomende verstand en de geestelijke en zachtere kiemen der menselijke ziel door overmaat van vrij willige boosheid ver- dervende, aan allerlei gruweldaden zich geheel overgevende, zodat zij nu eens elkaar te gronde richtten, dan weer elkaar vermoordden, een ander maal menseneters waren, krijg tegen God en de algemeen beruchte strijd tegen reuzen waagden, bedachten de aarde tot een bolwerk tegen de hemel te maken, door de waanzin van een ontaarde gezindheid zich aangordden om tegen God de Allerhoogste zelf 2) krijg te voeren. 3)
1) Verg. Eus. Dem. evang. VIII pro-oem. 2) Xxxxxxxx: tegen Hem die over allen is.' 3) Ver. Gen. 11: 1-9; Eus. Dem. evang. Ix 14. 9
20 Naardien zij nu op zodanige wijze zich gedroegen, achtervolgde de alziende God hen met overstromingen en branden, als waren zij een woest bos, over de gehele aarde uitgebreid, 1) en maaide hen weg door aanhoudende hongersnoden en pesten, alsmede oorlogen en bliksemschichten van boven, als het ware een verschrikkelijke en aller- bedenkelijkste zielsziekte met nog heftiger tuchtmiddelen te keer gaande.
21 Daarna evenwel, toen de overmaat 2) van ellende over allen schier was uitgestort, alsof een verschrikkelijke dronkenschap de zielen van bijna alle mensen benevelde en verduisterde, openbaarde zich hun, uit overmaat van menslievendheid, de eerst- geborene en eerstgeschapen Wijsheid Gods, in eigen persoon het vóórbestaand Xxxxx, nu eens door engelenverschijning aan zijn onderdanen, dan weer in hoedanigheid van Gods eigen zaligmakende kracht aan deze en genen der God liefhebbende mannen in de oudheid, maar steeds in de gedaante van een mens, omdat het op andere wijze niet mogelijk was.
22 En toen daardoor reeds de zaden der vroomheid onder een menigte mannen waren uitgestrooid, en dit gehele volk, 3) dat op de vroomheid zich toelegde, van afstamming uit de Hebreeën 4) was tot stand gekomen, gaf hij aan dezen, als aan schaar die reeds van de oude levenswijze waren afgeweken, 5) door de profeet Xxxxx afbeeldingen en
zinnebeelden van zekere geheimzinnige sabbat en van een besnijdenis en opleidingen tot andere geestelijke aanschouwingen, maar de verklaring van de geheimenissen zelf gaf hij hun niet duidelijk.
23 En toen de onder hen geldende wetgeving ruchtbaar werd en als een liefelijke geur zich aan alle mensen meedeelde, toen dientengevolge sinds ook onder de meeste
1) letterlijk: uitgestort. 2) Xxxxxxxx: Verbijstering.' 3) Xxxxxxxx: pop aarde.' 4) Xxxxxxxx: 'uit de Hebreeën vanouds.' 5) Cl.: pals einem noch durch seine Lebensweise verwanten Haufen.' St.: pda es noch an de alten Gewohnheiten hangende Mensen waren.' v. d. M.: pals aan een volk dat nog naar die oude bedorven levenswijze geleefd had.'
volken door de allerwege (optredende) wetgevers en wijsgeren 1) de gezindheden verzacht werden, terwijl de woeste en ruwe dierlijkheid in zachtheid verkeerd werd, zodat zij kalme vrede en vriendschap en onderling verkeer hadden, toen verscheen tijdens het begin van het Romeinse keizerrijk aan alle overige mensen en aan de volken over de (gehele) bewoonde wereld, als reeds bij voorbaat beweldadigd en reeds geschikt ge- worden om de kennis des Vaders te erlangen, weerom diezelfde Leermeester der onuitsprekelijke dingen, 2) de medewerker des Vaders in alle goede dingen, het Goddelijk en hemels Woord Gods, in een menselijk lichaam, dat in wezen van onze gesteldheid in geen enkel opzicht verschilde; en hij deed en leed zodanige dingen, als strookten met de profetieën, die te voren hadden aangekondigd, dat iemand die tegelijk mens en God was in het leven zou verkeren als verrichter van wonderwerken, en voor alle volken zich betonen als een leermeester van de vrome verering des Vaders, alsmede (aangekondigd) zijn buitengewone geboorte en zijn nieuwe leer en zijn wonderwerken, voorts de wijze van zijn sterven, zijn opstanding uit de doden en zijn Goddelijke weerherstelling in de hemelen voor aller oog.
24 Zijn eindelijke heerschappij voorts, die hij door Goddelijke Geest aanschouwde, heeft Xxxxxx de profeet op de volgende wijze geopenbaard, terwijl hij het Goddelijk gezicht in meer menselijke vormen beschreef: 'Want ik zag toe', zei hij, totdat tronen geplaatst werden en een oude van dagen ging zitten. En zijn kleding was wit als sneeuw en het haar van zijn hoofd was als zuivere wol, zijn troon was een vuurvlam, diens raderen gloeiend vuur. Een stroom van vuur trok vóór hem uit. Duizenden duizendtallen dienden hem en tienduizenden der tienduizenden stonden vóór hem. Het gericht nam plaats en de boeken werden geopend.'
Naar de oud-christelijke onderstelling, dat o. a, de Grieken hun wijsheid aan Israel ontleenden; verg. Just. Apol. I 59 vgg.; Clem. A 1. Coh. ad gentes 6; Tert. Apol. 47; Eus. Praep. evang. Ix,
X. 2) Xxxxxxxx: der deugden.'
25 En verder: Ik zag toe', zei hij, en zie, met de wolken des hemels kwam 1) niemand als de Zoon eens mensen en Hij spoedde zich naar de Oude van dagen en werd vóór hem gebracht. En Hem werd gegeven de heerschappij en de eer en het koninkrijk, en alle volken, stammen, tongen, dienen hem. Zijn macht is een eeuwige macht, die niet voorbij zal gaan, en Zijn koninkrijk zal niet vernietigd worden.' 1)
26 Dit zou men blijkbaar op niemand anders kunnen toepassen, dan op onze Heiland, het Goddelijk Woord, dat in de beginne bij God was, en wegens de eindelijke menswording de naam Zoon des mensen draagt.
27 Daar wij evenwel de profetische aanhalingen betreffende onze Heiland Xxxxx Xxxxxxxx in bijzondere gedenk- schriften bijeen gebracht, het betreffende hem geopenbaarde elders meer afdoend samengesteld hebben 2), zo zullen wij ons voor het
tegenwoordige met het gezegde tevreden stellen.
1) Dan. 7: 9, 10, 13, 14. 2) In zijn 'Demonstratio Evangelica' en zijn 'Eclogae propheticae'.
1.3. Hoe de naam Xxxxx en zelfs die van Christus van oudsher bekend was en in aanzien bij de door God geïnspireerde profeten.
1 Het is hier de gelegenheid aan te tonen, dat de Naam zelf van Xxxxx, alsmede die van de Christus, bij de oude van God geliefde profeten in ere was 3).
2 Mozes zelf allereerst, die erkend heeft dat de naam Christus' in de hoogste mate eerbiedwaardig en luisterrijk is, doet, als hij overeenkomstig de Godsspraak, die tot hem zeide: 'Zie toe dat gij alles maakt overeenkomstig het voorbeeld dat u op de berg getoond is,' 4) de typen en symbolen der hemelse dingen en de zinrijke beelden overlevert, na de overpriesters Gods zoveel maar mogelijk was als mens te hebben
3) Verg. Dem. evang. IV 17. 4) Exod. 25: 40.
aangeduid, deze kennen als Christus. 1) Die eigen waardigheid van het Hogepriesterschap, die bij hem elke vooraanzitting onder de mensen te boven gaat, bekleedt hij tot eer en heerlijkheid met de naam Christus'.
3 Zo goed begreep hij dus dat Xxxxxxxx een Goddelijk iets is. En terwijl hij evenzo de benaming Xxxxx' zeer goed door de Goddelijke Geest voorziet, keurt hij voorts ook deze een uitnemend voorrecht waardig. Mozes gaf namelijk de benaming Xxxxx', die nooit eerder met het oog op mensen was uitgesproken voordat Xxxxx bekend was geworden, als eersten en enigen aan hem, van wien hij naar type en symbool alweer erkend had, dat hij na zijn eigen dood de heerschappij over allen zou overnemen.
4 Zo spreekt hij dan zijn opvolger, die niet vroeger de benaming Xxxxx gebruikt had, maar met een andere naam Ausea2 (Jozua) die zijn ouders hem gegeven hadden genoemd werd, 3) als Jezus aan, als een kostbaar geschenk, veel groter dan enig koninklijk diadeem, hem de naam vererende, daar deze eigen Jezus, de zoon van Xxxx, 4) het beeld van onze Heiland droeg, die alleen na Mozes en de voleinding van de door hem overgeleverde symbolische eredienst het begin van de waarachtige en zuiverste vroomheid aanvaardde.
5 Zo geeft Xxxxx op deze wijze aan de twee mensen, die in zijn tijd door deugd en heerlijkheid boven het gehele volk uitsteken, aan de Hogepriester en aan die na hem zelf het opperbevel zal voeren, de benaming van onze Heiland Xxxxx Xxxxxxxx als een hoogste eerbewijs.
6 Duidelijk kondigen ook de profeten na hem bij name van te voren de Christus aan, zo wel de ontvangst die door het volk der Joden hem bereid zal worden, als de roeping der heidenen door hem van te voren betuigende; nu eens Xxxxxxx, als hij aldus spreekt: De bezieling vóór ons aangezicht 5), Christus de Heere, is gevangen in hun verderf, hij, van wien wij gezegd hebben;
1) Verg. Lev. 4: 5, 16; 6: 22. 2) Enige Hss.: Nave'. 3) Verbastering van Xxxxx; verg. Num. 13: 16; Tert. adv. Xxxx. III 16; adv. Jud. 9. 4) Verg. Num. 13: 9. 5) Cl.: 'der uns beseelte'. St.: unseres Mundes adem'. v. d. M.: 'de adem onzer neuzen'. Mc. G.: the spirit before our face'.
'in Zijn schaduw zullen wij leven onder de heidenen' 1); dan weer Xxxxx in zijn verlegenheid, met deze woorden: Waarom woeden de heidenen en bedenken de volken ijdele dingen? De koningen der aarde schoolden samen en de overheden verenigden zich tegen de Heere en tegen Zijn Christus', waaraan hij vervolgens
toevoegt bij monde van Christus zelf: 'De Heere zei tot Mij: Xxx xxxx Xxxx zoon, heden heb Ik U gegenereerd. Vraag van Mij en Ik zal u de heidenen tot Uw erfenis geven en tot Uw bezitting de einden der aarde.' 2)
7 Maar niet slechts degenen die met het hogepriesterschap vereerd en ter wille van het zinnebeeld met toebereide olie gezalfd waren versierde bij de Hebreeën de naam 'Christus', maar ook de koningen, die de profeten, ze eveneens op Goddelijke wenk zalvende, tot zekere figuurlijke christussen gemaakt hebben, naardien zij in zichzelf de beelden droegen van de koninklijke en vorstelijke macht van de enigen waarachtigen Christus, het over allen heersend Goddelijk Woord.
8 Xxxxx hebben wij vernomen, dat van de profeten zelf sommigen door zalving in figuurlijken zin christussen geweest zijn, zodat deze allen in betrekking staan tot de waarachtige Christus, het Goddelijk en hemels Woord, dat uitsluitend de Hogepriester des heelals en uitsluitend de Koning der gehele schepping en alleen de Aartsprofeet van des Vaders profeten is.
9 Het bewijs hiervan is, dat geen enkele dergenen die oudtijds bij wijze van symbool gezalfd werden, noch der priesters, noch der koningen, noch der profeten, zo grote kracht van Xxxxxxxxxx deugd bezeten heeft, als onze Heiland en Heere Xxxxx, de enige en waarachtige Christus, betoond heeft.
10 En niemand heeft ooit de onderdanen der zodanigen, hoezeer zij ook door achting en ere boven hoeveel geslachten ook uitblonken bij de hunnen, ter wille van de figuurlijke Christus-benaming die zij droegen Christenen' genoemd. Ja, ook geen Goddelijke verering gewerd een der zodanigen van de zijde hunner onderdanen. Evenmin na de dood zo grote toewijding, dat men bereid was te sterven ter wille van de vereerde. Ook had er ten opzichte van geen der vroegere een zo grote
1) Klaagl. 4: 20. 2) Ps. 2: 1, 2, 7, 8.
beweging van al de volken over de bewoonde wereld plaats, naardien de kracht van het symbool niet bij machte was onder hen zoveel werking uit te oefenen, als de bevestiging der waarheid, betoond door onze Heiland
11 die, zonder symbolen en typen van het hogepriesterschap van iemand te aanvaarden, ook zonder wat het lichaam betreft zijn geslacht van gewijde (personen) af te leiden, en zonder door een lijfwacht van mannen in het koningschap te zijn binnengeleid, of profeet te zijn op dezelfde wijze als de ouden, of over 't geheel waardering of enige ereplaats bij de Joden erlangd te hebben, toch met dat alles, indien dan al niet met de symbolen er van, zoveel te meer met de werkelijkheid zelf vanwege de Vader werd versierd.
12 Zonder dan dergelijke dingen als wij daareven noemden erlangd te hebben, wordt hij toch meer dan die allen als Christus aangesproken. Gelijk hij voorts zelf alleen en waarachtig de Christus Gods is, heeft hij de gehele wereld met zijn werkelijk eerwaardige en heilige benaming Christenen overdekt, terwijl hij niet meer typen noch beelden, maar de eigen naakte deugden en het hemelse leven met de leringen der waarheid zelf aan Zijn gemeentenaren aanbood.
13 Ook niet de zalving die lichamelijk bereid wordt, maar de Godewaardige door de Goddelijke Geest ontving hij, door deelgenootschap aan de ongeschapen Goddelijkheid des Vaders. Juist dit leert weer Xxxxxx, als hij bij monde van Xxxxxxxx zelf ergens aldus uitroept: 'De Geest des Heeren is op mij, daarom heeft Hij Mij gezalfd; Hij heeft Mij gezonden om aan de armen het Evangelie te verkondigen, om aan gevangenen te verkondigen loslating en aan blinden het gezichtsvermogen.' 1)
14 En niet alleen Xxxxxx, maar ook Xxxxx spreekt in Zijn Naam, als hij zegt: 'Uw troon,
o God, is tot in eeuwigheid der eeuwigheid; een staf van gerechtigheid is de staf van Uw koninkrijk, gerechtigheid hebt Gij liefgehad en onwettigheid hebt Gij gehaat; daarom, God, heeft Uw God U gezalfd met vreugdeolie boven Uw medegenoten.' 2)
1) Jes. 61: 1. 2. 2) Ps. 45: 7, 8. 15
In deze woorden duidt het (Schrift)woord in de eerste regel Hem als God aan en in de tweede vereert het Hem met een Koninklijke scepter.
15 Xxx gaat het vervolgens verder en stelt het na de Goddelijke en koninklijke macht hem in de derde plaats voor als Christus geworden door zalving met olie, niet uit lichamelijke stof, maar met de Goddelijke vreugde(olie), waardoor het te kennen geeft, dat hij meer uitnemend en veel beter is dan en hoog uitsteekt boven degenen, die oudtijds vrij lichamelijk zinnebeeldig gezalfd zijn.
16 En ergens anders openbaart hetzelfde (Schriftwoord) aldus de dingen die hem betreffen, zeggende: 'De Heere zei tot mijn Heere: zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden zal gesteld hebben tot een voetbank Uwer voeten.' 1) En: 'Eerder dan de morgenster heb Ik U uit (Mijn) schoot voortgebracht; de Heere heeft gezworen en het zal hem niet berouwen: 'gij zijt priester tot in eeuwigheid naar de ordening van Melchizédek.'
17 Deze Melchizédek nu wordt in de heilige (Schrift)woorden ten tonele gevoerd als priester van God de Allerhoogste, 2) zonder door enige toebereide zalfolie aangewezen te zijn, ja, zelfs zonder door geslachtsopvolging tot het hogepriesterschap bij de Hebreeën te behoren. Daarom wordt onze Heiland met bijvoeging van een eed verklaard Xxxxxxxx en priester te zijn naar diens ordening, maar niet naar de (ordening) der andere, die symbolen en typen hebben aangenomen.
18 Xxxxxxx dat de geschiedenis ook niet verhaalt dat hij lichamelijk bij de Joden gezalfd is, noch ook dat hij uit een stam van gewijde (personen) geboren is, maar dat hij uit God zelf in het aanzijn getreden is, vóór de morgenster, d. w. z. vóór de grondlegging der wereld, en het Hoge priesterschap onsterfelijk en onverouderlijk bezit tot in de eindeloze eeuwigheid.
19 Maar het grote en duidelijke bewijs van de onlichamelijke en Goddelijke zalving die hem ten deel viel is, dat hij alleen uit allen die er ooit geweest zijn tot nu toe bij alle mensen over de gehele wereld 'Christus' genoemd wordt, bij allen onder deze benaming erkenning en getuigenis erlangt, bij Grieken en barbaren in gedachtenis is, en tot nu toe over de gehele bewoonde wereld
1) Ps. 110: 1, 3, 4. 2) Gen. 14: 18; Hebr. 5: 6, 10; 6: 20.
door zijn gemeentenaren geëerd wordt als een koning, meer dan een profeet bewonderd, verheerlijkt als de waarachtige en enige Hogepriester Gods 1), en boven dit alles als het Woord Gods, dat v66rbestond en vroeger dan alle eeuwen in het aanzijn trad en van de Vader de eer der Goddelijke hulde verkreeg en als God aan- beden wordt.
20 Maar het wonderlijkste van alles is, dat wij, die ons aan Hem gewijd hebben, niet slechts met klanken en geluid van woorden hem eren, maar ook met de gehele gesteldheid der ziel, zodat wij aan het martelaarschap in Zijn Naam de voorkeur geven boven ons eigen leven zelf.
1.4. Hoe de aard der - van Zijnentwege aan al de volken verkondigde Godsverering - niet bijzonder nieuw is, noch vreemd.
l. Dit een en ander moest ik noodzakelijk hier aan mijn geschiedenis laten voorafgaan, opdat niemand moge menen dat onze Heiland en Heere Xxxxx Xxxxxxxx wat heel jong is, wegens de tijd van zijn verkeer in het vlees. 2)
Maar opdat niet ook iemand mene dat zijn leer nieuw en vreemd is, als tot stand gebracht door een (prediker) die nieuw is en in geen enkel opzicht van de overige mensen verschilt, welaan, laat ons korte ook daarover uitweiden. 2)
Nadat nog pas, gelijk van algemene bekendheid is, 3) de tegenwoordigheid van onze Heiland Xxxxx Xxxxxxxx als iets nieuws voor alle mensen had geschenen, vertoonde zich plotseling, gelijk mede van algemene bekendheid is, op onuitsprekelijk voorbeschikten tijd een nieuw volk, niet klein, 4) noch ergens in een hoek der aarde gevestigd, maar het zielenrijkste en vroomste van alle volken, 5)
1) Verg. Dem. evang. IV 15. 2) Mc. Xxxxxxx begint pas hier het vierde hoofdstuk. 3) Xxxxxxxx laat dit weg. 4) Xxxxxxxx nog: 'noch zwak.' 5) Verg. Tert. Apol. 37.
en wat de 'Naam Christen' wil aanduiden, dat een man door de kennis en de leer van Xxxxxxxx uitmunt in kuisheid en rechtvaardigheid, en ingetogenheid van leven en kloeke deugd, en in de vrome belijdenis van de éne en enigen allesheersende God, dit alles werd door hen niet minder dan onder ons behartigd.
2. Korte tijd nadat het verschijnen van onze Heiland Xxxxx Xxxxxxxx aan alle mensen was bekend gemaakt, ontstond er plotseling een nieuw volk. Dit volk was niet klein of zwak, het woonde niet in een verre uithoek van de aarde. Het was integendeel het grootste en meest godsdienstige van allemaal. Dit volk was zo onverwoestbaar en onoverwinnelijk, omdat het altijd door Gods kracht ondersteund werd. Dit volk is ontstaan op een moment, dat door Gods ondoorgrondelijk besluit van tevoren is bepaald. Het volk wordt bij allen met naam van Christus geëerd.
3. Eén van de profeten voorzag met het oog van Gods Geest wat er stond te gebeuren en riep in verbazing uit Jesaja 66:8: "Wie heeft zulks gehoord? Wie heeft iets dergelijks gezien? Zou een land kunnen geboren worden op één dag? Zou een volk kunnen geboren worden in één keer?"
Dezelfde profeet geeft een aanwijzing met betrekking tot de naam die gebruikt zou worden Jesaja 65: 15: "Zijn knechten zal Hij met een andere naam noemen; zodat wie zich zegenen zal op aarde, die zal zich zegenen in de God der waarheid."
4. Inderdaad zijn wij een nieuw volk. En de nieuwe naam van christenen is niet zo lang geleden aan alle volken bekend geworden. Maar, wat het leven van dit volk en hun handel en wandel, en hun godsdienstige beginselen betreft, dat alles is geen nieuwe uitvinding van ons. We kunnen wel zeggen, dat deze dingen zijn vastgelegd in wat het natuurlijk verstand van vrome mensen in het verleden vanaf de oorsprong van de mensheid, heeft gezegd. Dat dit zo is zal ik in het volgende nader onderbouwen.
5. Het volk van de Hebreeën is befaamd wegens zijn ouderdom. Iedereen weet dat het niet van recente datum is. De geschreven literatuur van dit volk gaat over mensen van de oudheid, slechts weinig in getal maar onder wie er uitmuntten in vroomheid, rechtvaardigheid en allerlei deugden. Zelfs vóór de vloed waren er sommigen vermaard wegens hun deugd; daarna kwamen weer anderen, zonen en nakomelingen van Xxxxx. Van hen noem ik in het bijzonder Xxxxxxx, die door de Hebreeën zelf als voorvader en stichter van hun volk in ere gehouden wordt.
6. Men kan eigenlijk wel zeggen dat al degenen van wie de rechtvaardigheid betuigd is, van Xxxxxxx terug tot de eerste mens, in feite christenen waren; ze heetten zo niet, maar wie dat zou zeggen, spreekt niet bezijden de waarheid.
7. Want de naam van christen dragen wil zeggen, dat men door de kennis en de leer van Xxxxxxxx een aantal dingen in praktijk brengt: verstandigheid en rechtvaardigheid, zelfbeheersing en sterke deugdzaamheid, en de vrome verering van de enig ware God van alles. Als de naam christen dat soort dingen aangeeft, kunnen we zeggen, dat die mensen vanouds dat niet minder onderhielden dan wij.
8 Om besnijdenis des lichaams bekommerden zij zich niet, evenmin als wij om onderhouding der sabbatten zomin als wij; maar ook niet om onthouding van deze en gene voedingsmiddelen, noch onderscheiding van andere dingen, als aan de latere Mozes het eerst van allen begon op te dragen om in symbolen te betrachten, zomin als nu de Christenen dergelijke dingen (in acht nemen). Maar zij zagen wel helder in, dat hij de Christus Gods was, gelijk dan ook reeds boven werd aangetoond, 1) dat hij aan Xxxxxxx verschenen is, aan Xxxx openbaringen gaf, sprak met Xxxxx, en met Mozes en de profeten na hem verkeerde.
9 Van daar uitgaande zoudt gij kunnen bevinden, dat die Godsvrienden zelf de bijnaam van de Christus zijn waardig gekeurd, overeenkomstig de stem die betreffende hen zegt: 'Gij zult mijn christussen (gezalfden) niet aanroeren en doet geen kwaad aan mijn profeten.' 2)
10 Dus moet men blijkbaar voor de eerste en aller-oudste en oor spronkelijkste houden de uitvinding der vroomheid van die god vrezende mannen zelf in de omgeving van Xxxxxxx, die nu onlangs door de leer van de Christus aan alle volken verkondigd is.
11 Of men al beweert, dat Xxxxxxx eerst langen tijd daarna het gebod der besnijdenis ontvangen heeft, toch wordt hij gezegd daar vóór het getuigenis der gerechtigheid door het geloof verkregen te hebben, daar aldus ergens de Goddelijke Schrift zegt: 'Xxxxxxx geloofde in God en het werd hem tot gerechtigheid aangerekend.' 3)
12 Aan hem voorts, die reeds vóór de besnijdenis zodanig iemand was, werd door God, die zich aan hem openbaarde deze was Christus, het Woord Gods, zelf een Godsspraak verkondigd betreffende degenen die in latere tijden op dezelfde wijze als hij gerechtvaardigd zouden worden, (een Godsspraak)
1) c. 3. 2) Kron. 16: 22; Ps. 105: 15. 3) Gen. 15: 6.
die met even zoveel woorden zeide: 'In u zullen alle stammen der aarde gezegend worden,' gelijk ook: Het zal tot een groot en talrijk volk worden en daarin zullen alle volken der aarde gezegend worden.' 1) Het ligt voor de hand er (de aandacht) op te vestigen, dat deze (profetie) in ons vervuld is. 2)
13. Hij toch werd door het geloof in Christus, het Woord Gods, dat hem verschenen was, gerechtvaardigd, daar hij afstand gedaan had van de voorvaderlijke afgoderij en de vroegere levensdwaling, en de een aller-hoogste God beleden en hem met werken der deugd, en niet met de dienstbaarheid der latere wet van Mozes, gediend had. Tot zodanig iemand werd gezegd, dat al de stammen der aarde en al de volken in hem zouden gezegend worden.
14. Maar tegenwoordig blijkt die wijze van Godsverering van Xxxxxxx, met werken die krachtiger zijn dan woorden, over de gehele bewoonde wereld slechts door de Christenen beoefend te worden.
15. Welk beletsel zou er dan nog overblijven om te erkennen, dat een en dezelfde levenswijze en manier van vroomheid ons, die naar Christus heten, en die
Godsvrienden vanouds gemeen is? Xxxxxxxx is openbaar, dat de door Xxxxxxxx' leer overgeleverde inrichting der vroomheid niet nieuw en vreemd, maar, als men de waarheid moet zeggen, oorspronkelijk en enig en waarachtig is. Dit weinige moge hier volstaan.
1) Gen. 22: 18; 18: 18. 2) Duistere constructie.
1.5. Over de tijd van Zijn verschijning onder de mensen.
1 Welaan, laat ons nu verder na de vereiste voorbereiding van de ons voorgestelde Kerkelijke geschiedenis aanvatten bij de verschijning van onze Heiland in het vlees, als gold het een reis.
Nu begin ik dan met het eigenlijke verhaal, dat betrekking heeft op het verschijnen van onze Heiland als mens. Ik roep God, de Vader van het Woord, en Xxxxx Xxxxxxxx zelf, die als onze Heiland en Heere geopenbaard is en het hemelse Woord van God is, aan om mij te helpen en mee te werken, zodat ik de waarheid eerlijk zal uiteenzetten.
2. Onze Heere en Heiland werd volgens de voorzegging van de profetieën in Bethlehem in Judea geboren in het 42e jaar van de regering van Xxxxxxxx. Het was toen 28 jaar geleden dat Egypte werd onderworpen en -Xxxxxxxx en Xxxxxxxxx omkwamen; hun dood betekende het einde van het koningshuis van de Ptolemaeën. In dat zelfde jaar werd de eerste belastinginschrijving uitgevoerd; Xxxxxxxxx was toen de bestuurder van Syrië.
3. Deze belasting-inschrijving tijdens Quirinius wordt vermeld door Xxxxxxx Xxxxxxx, die bij de Hebreeën een zeer befaamd historicus was. Hij vertelt tevens een verhaal over de partij van de Galileeërs, die omstreeks dezelfde tijd opkwam. Ook onze Xxxxx vermeldt die beweging in zijn boek Handelingen (Han. 5.37):
Na hem stond op Xxxxx de Galileeër, in de dagen der beschrijving, en maakte veel volks afvallig achter zich; en deze is ook vergaan en allen die hem gehoor gaven, zijn verstrooid geworden.
4. In het 18e boek van zijn geschrift Joodse Oudheden (Joodse Oudh. 18, 1; 759 heeft Xxxxxxx het daar ook over en zegt vervolgens): 'Cyrenius, Romeins Raadsheer, en man van grote verdienste, die langs al de trappen van eer tot de burgemeesterlijke waardigheid was gestegen, was door Xxxxxxxx tot Landvoogd van Syrië aangesteld, met bevel om een overslag van al de middelen der ingezetenen te maken.'
5. Kort daarop schrijft Xxxxxxx (Joodse Oudh. 18, 1;759): Enige tijd daarna waagde zekere Xxxxx, een Gaulaniter (Galileeër], uit de stad Gamala, het om, bijgestaan door een Farizeeër geheten Sadok, het volk tot een opstand aan te porren, zeggende dat zulk een opschrijving een klaar bewijs was, dat men hen tot slavernij zocht te brengen.
6. Over dezelfde man schrijft Xxxxxxx ook in het tweede boek van zijn Geschiedenis van de Joodse oorlog (Joodse Oorlogen 2, 12, 153): 'Gedurende zijn (= Xxxxxxxx') regering bracht zekere Galileeër genaamd Xxxxx, de Joden tot een afval, en hield hen voor, dat zij met schatting aan de Romeinen te betalen de mensen Gode gelijk stelden, naardien zij hen daardoor zo wel voor Meesters erkenden als hem.'
1.6 Xxxxxxx als eerste vreemdeling op de troon
1. In die tijd was Xxxxxxx koning; hij was de eerste vreemdeling die over het Joodse volk regeerde. Zo werd de profetie vervuld die Mozes had opgeschreven (Gen. 49.10):
De scepter zal van Juda niet wijken, noch de wetgever van tussen zijn voeten, totdat Xxxx komt, en denzelve zullen de volken gehoorzaam zijn.
Van deze zelfde Persoon is ook gezegd, dat Hij door de volken verwacht werd.
2. Zolang de Joden de mogelijkheid hadden om onder hun eigen inheemse heersers te leven, was die voorzegging nog niet uitgekomen; van Xxxxx' tijd tot de regering van Xxxxxxxx hadden zij hun eigen leiders.
Tijdens Xxxxxxxx' bewind echter kreeg Xxxxxxx als eerste vreemdeling uit handen van de Romeinen de regering over de Joden toebedeeld. Volgens Xxxxxxx was Xxxxxxx van vaders zijde een Idumeeër, van moeders kant een Arabier. Maar Africanus, toch niet de eerste de beste, schrijft:
Xxxxxxx was de zoon van Xxxxxxxxx, zoals nauwkeurige schrijvers meedelen. Xxxxxxxxx was weer de zoon van xxx Xxxxxxx uit Askalon, als tempelslaven bij de Apollo-tempel in die stad.
3 Deze Antipatros, als kind door Idumeesche rovers gevangen genomen, bleef bij hem, doordien zijn vader, die arm was, geen losgeld voor hem kon bijeen brengen. Zo opgevoed in hun zeden werd hij later geliefd bij Hyrkanus, de hogepriester der Joden.
1) Aan deze werd ten tijde van onze Heiland een zoon Xxxxxxx geboren.
4 Toen dus op hem het koninkrijk der Joden overging, was reeds overeenkomstig de profetie de verwachting der heidenen vóór de deur, daar immers van hem af ontbraken die sinds Mozes zelf in (geregelde) opvolging bij hen geheerst en geregeerd hadden.
5 Vóór hun gevangenschap nl. en hun overplaatsing naar Babylon werden zij door Koningen bestuurd, beginnende bij Xxxx als eersten, en Xxxxx. En vóór de koningen bestuurden hen heersers, die Richteren genoemd worden, die op hun beurt begonnen waren na Mozes en diens opvolger Xxxxx.
6 En na hun terugkeer uit Babylon genoten zij voortdurend een aristocratische staatsinrichting met oligarchie. Immers de Hogepriesters 2) stonden aan het hoofd der zaken, totdat Pompejus, de veldheer der Romeinen, nadert en Jeruzalem met geweld verovert, en het heiligdom bezoedelde, door tot in het binnenste van de tempel door te dringen, 3) en na de koning, tevens hogepriester Xxxxxxxxxxx was zijn naam , die in (geregelde) opvolging sinds zijn voorouders tot op dat tijdstip reikte , tegelijk met zijn kinderen geboeid naar Rome gezonden te hebben, aan zijn broeder Xxxxxxxx het hogepriester schap overgeeft en bij hem te beginnen het gehele volk der Joden schatplichtig stelde aan de Romeinen.
7 Nadat evenwel reeds spoedig ook Xxxxxxxx, bij wien ten laatste de (geregelde) opvolging der hogepriesters bleef steken, door de Parthen gevangen genomen is, 4) krijgt als eerste vreemdeling, gelijk ik zeide, Xxxxxxx door de Senaat der Romeinen en keizer Xxxxxxxx het volk der Joden in handen.
1) Verg. c. 7 en Jos. Ant. XIV 1, 3. 2) Xxxxxxxx: 'priesters'. 3) Ant. XIV 4, 4. 4) Verg. Ant. XIV 13-16.
8 Daar tijdens hem de verschijning van de Christus blijkbaar nabij was, volgde ook overeenkomstig de profetie 1) het verwachte heil en de roeping der Heidenen. Van die tijd af aan, toen de heersers en overheden uit Juda ik bedoel die uit het volk der Joden ophielden, stortte vermoedelijk terstond ook met hen de (voortgang) van het Hogepriesterschap, dat van de voorouders af geleidelijk op de naaste opvolgers geslachtsgewijze overging, ineen.
9 Ook hiervan hebt gij een geloofwaardig getuige in Joséfus, die mededeelt 2) hoe Xxxxxxx, vanwege de Romeinen met het koninkrijk belast, niet meer de hoge priesters
3) uit het oude geslacht aanstelt, maar aan zekere onbekende grootheden de
waardigheid toedeelde, en dat hetzelfde als Xxxxxxx op 't punt van de aanstelling der hogepriesters zijn zoon Xxxxxxxxx deed, en dat na hem Romeinen het bestuur over de Joden erlangden.
10 Dezelfde (Joséfus) deelt voorts ook mee 4) hoe Xxxxxxx, na eerst zelfs het gewijde kleed der hogepriesters te hebben opgesloten, het onder zijn persoonlijk zegel stelde en niet meer aan de hoge priesters toeliet het in eigen beheer 5) te houden. Ook dat na hem Archelaüs en na deze de Romeinen hetzelfde deden.
11 Dit moesten wij opmerken ten bewijze, dat nog een andere profetie tijdens de verschijning van onze Heiland Xxxxx Xxxxxxxx in vervulling gegaan is. De Schrift profeteert nl. in Xxxxxx, 6) als zij zeer duidelijk een zeker aantal weken tot aan de heerschappij van Christus met name omvat heeft waarover wij elders hebben uitgeweid 7), dat na de voleinding daarvan de zalving bij de Joden zal te niet gedaan worden. Het blijkt duidelijk, dat tijdens de geboorte van onze Heiland Xxxxx Xxxxxxxx dit vervuld is.
Dit moesten wij noodzakelijk ter bevestiging van de juistheid der tijdsbepaling 8) eerst opmerken.
1) Jes. 9: 2; 42: 6; 49: 6, enz. 2) Xxx. XX 00. 0) Xxxxxxxx: 'priesters'. 4) Ant. XV 11, 4; XVIII 4, 3; XX 1. 5) Dan. 9: 26. 7) Dem. evang. VIII 2 sq.; Ecl. propte. III 45. 8) Letterlijk: de waarheid der tijden'.
1.7. Over het verschil tussen de evangeliën met betrekking tot het geslachtsregister van Christus
1. De evangelieschrijvers Xxxxxxxx en Xxxxx hebben ons het geslachtsregister van Christus verschillend overgeleverd; velen denken daarom, dat ze elkaar tegenspreken; en vele gelovigen hebben op hun beurt geprobeerd die zaak uit te pluizen, hoewel ze de waarheid niet kenden. En kom, laat ik dus ook het verhaal over deze kwestie door- geven dat Africanus in een brief aan Xxxxxxxxx verteld, heeft; even tevoren heb ik al van Africanus melding gemaakt; en de bedoelde brief gaat over de overeenstemming tussen de geslachtsregisters in de evangeliën. Africanus verwerpt de ideeën van de anderen als geforceerd en bedrieglijk; het verhaal dat hij zelf accepteert geeft hij in de volgende woorden weer:
2. De namen van de geslachten werden onder Israël geteld naar de natuurlijke of wettelijke afkomst; natuurlijk als het kind een wettige opvolger was, en naar de wet, wanneer iemand anders een kind kreeg op naam van een kinderloos gestorven broer; want hoop op de opstanding is nooit zo expliciet gegeven, en daarom bootsten ze de nog te komen opstanding na in een soort sterfelijke herrijzenis - dan zou de naam van de overledene tenminste blijven bestaan.
3. Sommigen werden dus in het geslachtsregister opgenomen als natuurlijke opvolger van hun vader, maar anderen werden door iemand verwekt, terwijl ze niet onder de naam van hun verwekker maar onder een andere naam ingeschreven werden; van beiden werd de herinnering bewaard, zowel van de natuurlijke zonen als van de zogenaamde zonen.
4. Daarom is geen van beide evangeliën leugenachtig; want ze rekenen zowel de natuurlijke als de wettelijke opvolging mee; en zo zijn de geslachten met elkaar in de war geraakt. Dat geldt zowel voor het geslacht van Xxxxxx als voor dat van Xxxxxx: kinderlozen verrezen als het ware door de naar hen genoemde kinderen, er waren tweede huwelijken, anderen werden door eigen kinderen opgevolgd. Met recht kan
men zo op de gedachte komen, dat dezelfde personen, op verschillende plaatsen in de geslachtslijst, van andere voorouders afstammen, de ene keer van zogenaamde vaders,. de andere keer van werkelijke vaders. De gegevens van beide evangeliën zijn dus echt waar; want ze komen beide precies op Xxxxx uit, zij het wel op een beetje ingewikkelde manier.
5. Om duidelijk te maken wat ik zei, zal ik nu het wederzijds in elkaar raken van de geslachten uitleggen. Als je van Xxxxx via Salomo de geslachten nagaat, vind je als derde van onderen de naam Xxxxxxx; deze verwekte Xxxxx, de vader van Xxxxx. Maar bij Xxxxx vind je uitgaande van Xxxxxx zoon Xxxxxx als derde van onderen de naam Xxxxxx; want Xxxxx was de zoon van Xxxx, die weer van Xxxxxx afstamde.
6. Het gaat ons om Xxxxx, en we moeten laten zien, hoe elk van de twee - Xxxxx uit Xxxxxx'x geslacht, en Xxxx uit Xxxxxxx geslacht - beide als vader van Xxxxx genoemd kunnen worden. Eerst echter, moet ik laten zien dat Xxxxx en Xxxx broers waren; maar nog daarvoor hoe hun xxxxxx, Xxxxxxx en Xxxxxx, hoewel van verschillende geslachten, op hun beurt toch beiden opa van Xxxxx xxxxxxxx te zijn.
7. Zowel Xxxxxxx als Xxxxxx trouwden, na elkaar, dezelfde vrouw; en ze kregen kinderen, die eigenlijk broers waren, omdat ze dezelfde moeder hadden; de wet verbiedt immers niet, dat een vrouw die alleen is komen te staan, hetzij verlaten door haar man, hetzij na de dood van haar man, met een ander mag trouwen.
8. De vrouw om wie het hier, gaat heette volgens de traditie Xxxxx. Eerst krijgt Xxxxxxx, die zijn geslachtslijn van Xxxxxx afleidde, bij haar een kind, Xxxxx; na het sterven van Xxxxxxx xxx Xxxxxx, die zijn geslachtslijn op Xxxxxx terugvoerde, de weduwe Xxxxx tot vrouw; hij was wel van dezelfde stam, maar van een ander geslacht, zoals ik al zei; Xxxxxx nu had Xxxx als zoon. 1)
9. We vinden dus, dat Xxxxx en Xxxx wel van twee verschillende geslachten waren, en toch broers, uit één moeder geboren. Van die twee stierf Xxxx kinderloos; Xxxxx nam de weduwe tot vrouw en kreeg bij haar als derde kind Xxxxx dat klopt met het woord, dat zegt: 'En Xxxxx bracht Xxxxx voort'. 2) Maar volgens de wet was hij Xxx'x zoon, want Xxxxx, die zijn broeder was, verwekte hem kroost.
10. Daarom zal niet ijdel verklaard worden de hem betreffende geslachtslijst, waarmede de Evangelist Xxxxxxxx rekening houdt, als hij zegt: 'En Xxxxx bracht Xxxxx voort'.
Xxxxx daarentegen (schrijft): 'die een zoon was, naar men meende' 3) want dat voegt hij er aan toe van Xxxxx (de zoon) van Xxx, (de zoon) van Xxxxxx. 4)
De geboorte volgens de wet namelijk kon men niet duidelijker te kennen geven. En de (uitdrukking) bracht voort' bij een dergelijke zoonstelling verzweeg hij tot aan het eind toe, nadat hij de opklimming gemaakt had tot aan Xxxx, de (zoon) Gods, in omgekeerde orde. 5)
11 Dit is intussen niet onbewezen of uit de lucht gegrepen. De vleselijke verwanten van de Heiland althans, hetzij dan om vertoning te maken, hetzij om eenvoudig lering te verstrekken, maar in elk geval waarheid sprekende, hebben ook 6) het volgende overgeleverd: dat Idumeesche rovers, die Askalon, een stad van Palestina, overvielen, uit het heiligdom van Xxxxxx, dat tegen de muren gebouwd was, behalve de verderen buit, Antipater, de zoon van zekere tempelslaaf Herodes, als gevangene wegvoerden, en dat Xxxxxxxxx, doordien de priester 7) geen losprijs ten behoeve van zijn zoon kon bijeenbrengen, in de zeden der Idumeeërs opgevoed, later bevriend werd met Xxxxxxxx, de hogepriester van Judea. 8)
1) Spitta en Mc. Giffen lezen bij gissing in aansluiting aan Xxxxxxx: 'en zoon'. 2) Matth. 1:16.
3) Beschouwingen over de betekenis in het verband zie Mc. Giff, p. 92. 4) Xxx. 3: 10. 5) St.:
'aufwarts steigend'. 6) Over Xxxxxx'x gissing, dat dit ook door Xxxxxxxx in de tekst van Africanus is ingelast tengevolge van het onjuist beweren in no. 1 (verg. no. 15), zie Mc. Giff.
p. 92. 7) Blijkbaar tevens tempelslaaf. 8) Verg. c. 6, 3. 27
12. En na bij Pompejus ten behoeve van Hyrkanus een zending volbracht en het koninkrijk, dat door zijn broeder Xxxxxxxxxxx besnoeid was, voor hem vrij gemaakt te hebben, was hijzelf zo gelukkig als bestuurder van Palestina met een staatsbetrekking bekleed te worden. Deze Xxxxxxxxx, die uit nijd wegens zijn groeten voorspoed verraderlijk vermoord werd, 1) volgde zijn zoon Xxxxxxx op, (dezelfde) die later door Xxxxxxxx en Xxxxxxxx op een senaatsbesluit verkoren werd om koning te zijn over de Joden. 2) Diens zonen waren Xxxxxxx en de andere tetrarchen. 3) Dit een en ander komt overeen met de geschiedverhalen der Grieken 4).
13 Terwijl tot dusverre de geslachten der Hebreeën in de archieven opgeschreven waren 5) en de aartsproselieten 6) opklommen tot Achior de Ammoniet 7) en Xxxx xx Xxxxxxxxxxxx en de uit Egypte mede uitgetrokkenen, heeft Xxxxxxx, daar het geslacht der Israëlieten hem niets bijbracht, en gehinderd door het besef van zijn vreemde afkomst, 8) de beschrijvingen van hun geslachten verbrand, in de mening van hoge geboorte te schijnen, doordien niemand anders met behulp van de openbare beschrijving zijn geslacht kon opvoeren tot de aartsvaders of de proselieten, de zogenaamde bijgemengde vreemdelingen. 9)
14. Enige weinigen evenwel dergenen die zich om bijzondere beschrijvingen voor zichzelf bekommerden, 't zij dat ze de namen zich herinner de of op een andere wijze uit afschriften ze bezaten, deden er zich te goed op, dat hun hoge afkomst in de herinnering bewaard was.
Onder hen waren ook de mensen over wie ik eerder schreef door hun verbinding met het geslacht van de Heiland werden ze Desposuners (Mensen van de Meester) genoemd. 10) Ze kwamen uit de Joodse dorpen Nazara en Kochaba en hadden zich over de rest van het land verspreid; ze hadden voor zover mogelijk hun geslachtsregister overgeschreven uit het boek De Woorden van de Dagen (Kronieken).
1) Zie Xxx. Ant. XIV 11, 4. 2) Verg. c. 6, 1. 3) Xxxxxxxxx, Xxxxxxx Xxxxxxx en Xxxxxxx Xxxxxxxxx XX. 4) Dio Cass. XXXVII 15 ss. Strabo XVI 2, 46. 5) Verg. Jos. de vita 1; c. Apion I 7. 6) Andere lezing: 'tot proselyten.' Mc. Giff.: 'as well as of those who traced their lineage back to proselytes, such as', enz. 7) Een veldheer van Xxxxxxxxxx in het boek Xxxxxx, zie Jud. 5: 5. 8) Rufinus en de Syrische tekst voegen nog in: 'alle'. Verg. evenwel Jos. de vita 1. 9) Zie Exod. 12: 19, 38. 10) Nl. de verwanten des Heeren naar het vlees, zie no. 11.
15. Of de gegeven uitleg nu waar is, of dat er een andere zou zijn, niemand kan een betere verklaring bedenken; elk verstandig mens zal het daarmee eens zijn, wij ook. En hoewel er verder geen getuigenis van is, moet deze ook maar voor ons gelden; er is geen betere of meer waarheidsgetrouwe aan te geven. Trouwens, het evangelie spreekt altijd de waarheid.
16. Aan het einde van diezelfde brief schrijft Xxxxxxxxx ook nog: Xxxxxxx, de afstammeling van Xxxxxx, verwekte Xxxxx; na Xxxxxxx dood kreeg Xxxxxx, die van Xxxxxx afstamt, bij dezelfde vrouw ook een zoon: Xxxx. Xxxx en Xxxxx waren dus broers, geboren uit dezelfde moeder. Toen Xxxx kinderloos gestorven was, kreeg Xxxxx een nakomeling door Xxxxx te verwekken; dat was weliswaar zijn natuurlijke zoon, naar volgens de wet was hij een zoon van Xxxx: Xxxxx was dus een zoon van allebei. Hoewel Xxxxx nog twee namen noemt tussen Xxxx en Xxxxxx (Lukas 3:24).
17. Tot zover Africanus. Nu het geslachtsregister van Xxxxx duidelijk is, weten we zeker dat behalve hij ook Xxxxx uit dezelfde stam afkomstig was. Want volgens de wet van Xxxxx was het niet toegestaan om met iemand uit een andere stam te huwen. De wet had bevolen, dat je moest trouwen met iemand uit je eigen stam en vaderlijnige groep; anders zou het erfdeel van een geslacht kunnen overgaan van de ene stam op een andere. Dat lijkt mij voldoende.
1.8 Xxxxxxx' wreedheid tegen de kinderen en zijn dood
1. Xxxxxxxx werd geboren in Bethlehem in Judea zoals in de profetieën was voorzegd, op de gezette tijd. Toen Xxxxxxx dit vernam was hij niet zo weinig geschrokken.
Hij liet onderzoeken waar de koning der Joden geboren moest worden, toen de Magiërs uit het oosten hem daarover bevroegen. Want deze wijze Magiërs hadden Zijn ster gezien en waren daardoor aan een lange reis begonnen: ze begeerden vurig het kind als God te aanbidden. Xxxxxxx was geschokt, omdat hij dacht dat zijn eigen koningschap gevaar liep. Hij ondervroeg de wetgeleerden van het volk waar ze verwachtten dat Christus geboren zou worden. Ze verzekerden hem dat dit volgens de profetie van Xxxxx in Bethlehem zou zijn. Xxxxxxx rekende precies de tijd uit die hij van de Magiërs gehoord had en gaf toen bevel dat alle jongetjes van twee jaar en daaronder gedood moesten worden; dat gold voor Bethlehem en de buurt eromheen. Hij dacht, en dat leek waarschijnlijk genoeg, dat hij in ieder geval Xxxxx met diens leeftijdsgenoten zou laten omkomen.
2. Maar het kind ontkwam. Zijn ouders werden door de verschijning van een engel ingelicht over wat er ging gebeuren. Daarom namen ze Hem mee naar Egypte.
Deze gebeurtenissen worden ook in de heilige evangelietekst vermeld.
3. Het is de moeite waard om te zien welke beloning Xxxxxxx incasseerde voor zijn misdadige vermetelheid tegen Xxxxxxxx en de andere kinderen.
Direct daarna werd hij aan het Goddelijk gericht onderworpen. En wat hij nog tijdens zijn leven meemaakte, was het voorspel van de straf die hem na zijn dood wachtte.
4. Ik heb er geen behoefte aan om te vertellen hoe Xxxxxxx de gelukkigste momenten uit zijn regeerperiode ontluisterde door de rampspoed in zijn familie, de moord op zijn vrouw en kinderen, en anderen van zijn verwanten, die met hem door nauwe en tedere banden verbonden waren.
Dit hele gebeuren, dat elk treurspel in de schaduw stelt, is uitvoerig door Xxxxxxx in diens geschiedenis meegedeeld. 1)
5 Maar hoe terstond na de aanslag op onze Heiland en de andere onmondigen een door God gezwaaide gesel hem aangreep en ten dode dreef, kan men het best (vernemen door te) luisteren naar de mededelingen van de schrijver, die in het zeventiende boek der Joodse oudheden 2) zijn levensuiteinde woordelijk op de volgende wijze beschrijft:
6 'De ziekte werd bij Xxxxxxx bij toeneming heftiger, doordien God wraak oefende voor zijn wanbedrijven. Want het was een sluipende koorts, die niet zozeer aan die hem betastten een erge brand kenbaar maakte, als wel in zijn binnenste de kwaal verergerde; voorts een verschrikkelijke begeerte om iets tot zich te nemen, die hij noodzakelijk moest inwilligen; ook een verettering van de ingewanden, en vooral hevige pijnen in de darm, en een vochtig en doorschijnend slijm in de buurt van de voeten;
7 Van gelijke aard was ook de ziekte in de streek van de onderbuik; ja zelfs was er bederf aan de schaamdelen, dat maden teweeg bracht, en (een bezwaarlijke) ademhaling, waartoe hij rechtop moest zitten, die hoogst onaangenaam was door het
pijnlijke van de uitademing en de hevigheid van de benauwdheid; 3) voorts was er kramp door al zijn leden, die er een ondragelijke stijfheid bijzette.
8 Nu werd door de zieners en door degenen, die in het bezit waren van wijsheid om dergelijke dingen bij voorbaat te verklaren, beweerd, dat God deze boete van de koning eiste voor zijn grote goddeloosheid.'
Dit een en ander geeft de bovenvermelde (Xxxxxxx) te kennen in het genoemde geschrift.
1) Ant. XV 3, 7; XVI 3, enz. 2) c. 6, 5. 3) Van de laatste regels zijn zeer verschillende vertalingen mogelijk en geleverd.
9 En in het tweede boek der Historiën 1) levert hij betreffende dezelfde (Herodes) gelijksoortige dingen over, daar hij ergens aldus schrijft: De ziekte, die vandaar zijn gehele lichaam aantastte, overdekte hem met veelsoortige kwalen. Er was niet alleen een heftige 2) koortsigheid, en een ondragelijke jeukte over zijn gehele oppervlakte, en aanhoudende pijnen in de darm, en aan de voeten zwellingen als van een waterzuchtige, en vloeiing van de onderbuik, en bederf van de schaamdelen, dat maden voortbracht; daarenboven moeilijke ademhaling en ademnood, 3) en krampen in al de leden, zodat de zieners zeiden dat de ziekten een boete waren. 4)
10 Maar ofschoon worstelende met zo hevige kwalen klemde hij zich toch aan het leven vast, hoopte op behoud en genezing. Derhalve stak hij de Jordaan over en gebruikte de warme baden te Kalirrhoë. 5) Deze lopen uit in de Asfaltzee 6) en zijn tamelijk zoet en drinkbaar.
11 Daar waren de doktoren van zins zijn gehele lichaam te verwarmen met hete olie, (maar) nadat het in een badkuip vol olie tot ontspanning gekomen 7) was, liet hij de ogen zinken en verdraaide ze, als ware hij gestorven. 8) Toen daarop de dienaren in ontsteltenis geraakten, kwam hij op het geschreeuw 9) weer bij; maar daar hij voor het vervolg zijn redding opgaf, beval hij aan elk der soldaten vijftig drachmen uit te delen en grote sommen aan de aanvoerders en aan zijn vrienden.
12 Terwijl hij intussen zelf naar Jericho terugkeerde, bleef hij daar, en sinds zwartgallig en bijna pralende met de dood zelf ging hij over tot het ondernemen van een gruwelijk bedrijf. De meest uitstekende mannen nl. van ieder vlek uit geheel Judea liet hij in de dusgenaamde paardenbaan bijeen brengen en beval die (daarin) op te sluiten.
10) 1) X. X. X 00, 0. 0. 0) Xxxxxxxx: 'een lauwe'. 8) St.: 'Schweres nur in aufrechter Stellung mögliches Athmen'. 4) Bij Joséfus volgens sommigen hier nog: 'wegens de sofisten'. 5) Ten Oosten van de Dode zee. 6) Dezelfde benaming voor de Dode zee: Diod. Sic. II, 48; XIX, 98.
7) Andere: 'gesetzt'. 8) Xxxxxxxx: 'ontbonden'. 9) Xxxxxxxx: 'op de slag'. 10) Xxxxxxxx: 'Xxxxxx'.
13. en zei toen tot zijn zuster Xxxxxx en haar man Xxxxxxxxx: 'Ik weet dat de Xxxxx zich zeer over mijn dood verheugen zullen, maar indien gij mijn begeerte wilt nakomen, dan zullen zij er tranen om storten, en mijn uitvaart zal zeer vermaard zijn. Hetgeen ik derhalve van ulieden begeer, is dat gij, zodra ik de geest zal gegeven hebben, allen die ik in het renpark heb doen insluiten, door mijn soldaten laat omringen en doden, zodat alle huizen in Judea oorzaak tot rouwklachten mogen hebben.'
14. Kort daarna zegt Xxxxxxx (Joodse Oorlogen I, 21, 134b, pag. 558):
Maar zijn pijnen nevens een zware hoest overvielen hem daarna weer met zulk een geweld, dat hij die niet kunnende uitstaan, voornam zich door de dood daarvan te
verlossen. Naardien hij gewoon was zelf te snijden hetgeen hij at, eiste hij
een appel met een mes, en rondom kijkende of er ook iemand was die zijn opzet zou kunnen verhinderen, lichtte hij zijn hand op om het uit te voeren.
15. Dezelfde Xxxxxxx voegt daarbij dat hij voor zijn levenseinde nog één van zijn zonen liet doden. Dat was de derde die in zijn opdracht werd vermoord. Onmiddellijk daarna blies hij onder hevige pijnen zijn laatste adem uit.
16. Zo was dus het einde van Xxxxxxx. Hij onderging daarmee de rechtvaardige straf voor zijn misdaden, in het bijzonder voor de moord op de kinderen rond Bethlehem, die hij beraamde om onze Heiland uit de weg te ruimen.
Hierna verscheen er een engel aan Xxxxx in een droom. Die was toen nog in Egypte. De engel beval hem met het kind en zijn moeder terug te keren naar Judea; want degenen die het kind het leven wilden benemen waren zelf dood.
De evangelist voegt daaraan toe (Matth. 2:22): Maar als hij hoorde dat Archelaüs in Judea koning was in de plaats van zijn vader Xxxxxxx, vreesde hij daarheen te gaan; maar door Xxxxxxxxxx openbaring vermaand in de droom, is hij vertrokken in de delen van Galiléa.
1.9. Over de periode van Xxxxxxx.
1 Met deze aanstelling in de regering van Xxxxxxxxx na Xxxxxxx komt ook de bovengenoemde geschiedkundige overeen, als hij de wijze beschrijft 1), waarop hij krachtens testament van zijn vader Xxxxxxx en besluit van keizer Xxxxxxxx het koningschap over de Joden aanvaardde, en hoe, toen hij na een tijdperk van achttien jaren van de regering verviel, zijn xxxxxxxx Xxxxxxxxx en de jongere Xxxxxxx 2) tegelijk met Xxxxxxxx 3) hun eigene tetrarchen bestuurden. 4) 2 Dezelfde (Xxxxxxx) meldt ook in het achttiende (boek) der Archeologie, 5) dat tijdens het twaalfde jaar der regering van Xxxxxxxx 6) deze zou nl. de heerschappij over het geheel aanvaard hebben zevenenvijf tig jaren nadat Xxxxxxxx zich van het opper bestuur had meester gemaakt
7) Xxxxxxx Xxxxxxx met Xxxx belast is geworden en daar gedurende tien volle jaren bijna tot aan het einde van Xxxxxxxx zelf gebleven is. 3 (2) Mitsdien is duidelijk weerlegd het verdichtsel dergenen, die gisteren en kort geleden gedenkschriften ten nadele van onze Heiland verbreid hebben, 8) naardien de eerste tijd zelf van de verkeerde aanduiding
9) de leugen der verflichters weerlegt.
4 (3) Immers wat betreffende het lijden van de Heiland daarin roekeloos beweerd wordt houdt in, dat het tijdens het vierde consulaat van Xxxxxxxx, dat in het zevende jaar van zijn regering viel, (zou hebben plaats gehad), omstreeks welken tijd Xxxxxxx blijkt nog niet aan het hoofd van Xxxx te hebben gestaan, indien men althans gebruik moet maken van
1) Ant. XVII 8, 9; B. J. I 33, 9. 2) Antipas. 3) Door Eusebius ten onrechte uit Luc. 3:1 toegevoegd; verg. Xxx. XX 0, 0. 0) Xxx Xx., als in de ed. Xxxxxx, begint pas hier het negende hoofdstuk. 5) 3, 2. 6) 14-37. 7) Mits men rekent van de dood van Xxxxxx Xxxxxx, niet van de slag van Actium. Verg. c. 5, 2. 8) Verg. c. 11, 9; IX 5, de Acta Pilati. 9) Mc. Giff.: 'the very date given in them', met de toelichting: the designation of the time which was customarily prefixed to Acts'. 3 19.
Xxxxxxx als getuige, die in zijn vermeld geschrift duidelijk aldus te kennen gaf, dat Xxxxxxx in het twaalfde jaar der regering van Xxxxxxxx tot landvoogd van Juda door Xxxxxxxx werd aangesteld. 1)
1.10. Over de Hogepriesters bij de Joden, tijdens welke de Christus als leraar werkzaam was.
1 In die tijd nu, toen volgens de Evangelist 2) keizer Xxxxxxxx het vijftiende jaar beleefde en het bestuur van Xxxxxxx Xxxxxxx het vierde, 3) en over het verdere Juda Herodes en Lysanias en Xxxxxxxxx als viervorst regeerden, 4) kwam onze Heiland en Heere Xxxxx, de Christus Gods, terwijl hij ongeveer dertig jaren bereikt had, tot de doop van Xxxxxxxx en maakte toen het begin met de verkondiging in zake het Evangelie. 5) 2 De Goddelijke Schrift zegt, dat hij de gehelen leertijd heeft ten einde gebracht tijdens de hogepriesters Xxxxx en Kájafas, 6) daar zij te kennen geeft dat geheel zijn leertijd begrensd was in de jaren tussen de bediening dezer mannen. Naardien hij begon tijdens het hogepriesterschap van Xxxxx en duurde tot aan het bestuur van Kájafas, bedraagt de tussentijd geen volle vier jaren. 3 Daar toch van toen af reeds tot de Wet behorende bepalingen ter zijde gesteld waren, werd vrijgelaten degene, wien levenslang en door opvolging van voor- ouders de Xxxxxxxxxx bediening toekwam, maar wie door de Romeinse overheden beurtelings met het hogepriesterschap werden belast bleven daarin niet langer dan één jaar.
4 Xxxxxxx nu verhaalt, dat er na Xxxxx tot aan Xxxxxxx vier elkaar opvolgende hogepriesters geweest zijn, als hij in hetzelfde boek der Archeologie ergens het volgende zegt: 7)
1) Ant. XVIII 2, 2; verg. Schürer 4 I, S. 488. 2) Luc. 3: 1, 2. 3) Als zodanig bij Xxxxx niet genoemd. 4) Verg. c. 9, 1. 5) Bij St. begint pas hier het tiende hoofdstuk. 6) Verg. Matth. 26: 57; Luc. 3: 2; Joh. 11: 49, 51; 18: 13, 24. 7) Ant. XVIII 2, 2. 35
5 Na Xxxxxx met het priesterschap te hebben doen ophouden, verklaarde Xxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxx, de zoon van Xxxxx, 1) tot hogepriester. En na kort daarop ook deze terzijde gesteld te hebben, wijst hij Xxxxxxx, de zoon van de hogepriester Xxxxxx, als hogepriester aan. Toen er een jaar verlopen was bood hij, na ook deze te hebben doen ophouden, aan Xxxxx 2) de zoon van Xxxxxxxx het hogepriesterschap aan. Maar ook voor hem, die niet meer dan een jaar de waardigheid had, verliep de tijd, en Joséfus, die ook Kájafas (heette), was zijn opvolger.'
6 Derhalve blijkt de gehele leertijd van onze Heiland niet volle vier jaren (geweest te zijn), terwijl gedurende vier jaren vier hogepriesters van af Xxxxx tot aan Kájafas de bediening met een aanstelling voor een jaar voleindden. Dat nu Kájafas waarschijnlijk hogepriester was van het jaar, waarin de lijdensgeschiedenis van de Heiland haar beslag kreeg, heeft het Evangeliegeschrift te kennen gegeven, volgens hetwelk de leertijd van de Christus niet afwijkend van bedoelde waarneming wordt aangegeven. 3)
7 Overigens riep onze Heiland en Heere niet lang na het begin van zijn prediking de twaalf apostelen, die hij ook alleen onder zijn verdere leerlingen bij wijze van uitnemend eerbetoon apostelen' noemde. 4) En bovendien wees hij zeventig andere aan, die hij eveneens uitzond, twee aan twee voor zijn aangezicht, naar elke plaats en stad waar hij zou komen. 5)
1.11. De getuigenissen aangaande Xxxxxxxx xx Xxxxx en de Christus.
1 Hoe reeds spoedig Xxxxxxxx xx xxxxx door Xxxxxxx de jongere 6) het hoofd werd afgesneden, vermeldt de Goddelijke Schrift der Evangeliën. 7) Maar ook Xxxxxxx
verhaalt het mede, 8)
1) Andere handschriften: Baphi. 2) Niet nader bekend. 3) Matth. 26:57; Luc. 3: 2; Joh. 11:49; 18:24. 4) Xxx. 6:13. 5) Luc. 10:1. 6) Zie bij c. 9, 1. 7) Matth. 14: 1-12; Marc. 6: 17 vgg. 8) Ant. XVIII. 5, 2.
nadat hij met name xxxxxxx gemaakt heeft van Xxxxxxxx, en van hoe Xxxxxxx haar, die de vrouw van zijn broeder was, ten huwelijk voerde, 1) na de eerste hem wettig toekomende (echtgenote) - zij was de vrouw van Xxxxxx, de koning der Petraeërs, - 2) verstoten te hebben, en Xxxxxxxx van haar nog levenden man te hebben gescheiden.
2 Nadat hij om harentwil Xxxxxxxx uit de weg geruimd heeft, wordt hij in krijg gewikkeld met Xxxxxx, omdat hij diens dochter had gesmaad. Hij zegt dat, toen er in die krijg een gevecht plaats had, Xxxxxxx' gehele leger te gronde gericht werd, en dat hij dit geleden had wegens de aanslag die op Xxxxxxxx had plaats gehad.
3 Door te erkennen dat Xxxxxxxx xx Xxxxx tot de meest rechtvaardigen behoorde, getuigt deze zelfde Xxxxxxx mede met wat betreffende hem in het Evangeliegeschrift is opgetekend. Ook verhaalt hij, dat Xxxxxxx het koningschap verloor om deze zelfde Xxxxxxxx, en met haar zelfs naar de vreemde verdreven werd, veroordeeld om te Vienna 3) in Gallië te wonen.
4 Dit wordt nu door hem in het achttiende (boek) der Archeologie meegedeeld, waar hij met even zoveel lettergrepen betreffende Xxxxxxxx het volgende schrijft: 4)
"Aan sommigen scheen het toe, dat het leger van Xxxxxxx ver-delgd was door God, die zeer rechtvaardig strafte tot wraak van een dusgenaamde Xxxxxxxx xx Xxxxx.
5 Xxxxxxx toch had hem gedood, een goed man en die aan de Joden, die zich op de deugd toelegden en jegens elkaar rechtvaardigheid betoonden en jegens God vroomheid, aanried zich door de doop te verenigen, 5) daar immers de doop hem in deze zin aannemelijk voorkwam, niet ter afbidding van zekere gepleegde vergrijpen, maar ter reiniging van het lichaam, mits eerst de ziel door gerechtigheid gereinigd was.
1) Verg. 2 Cor. 11: 32. 2) Xxxxxxxx: 'gehuwde'. 3) Vergissing voor Lugdunum, 4) Jos. Ant. XVIII 7,1-2; B. J. II 9, 6; zie Xxxxxxx 4 I S. 448. Naar Vienna werd Archelaus verbannen, Ant. XVII 13, 2--3; B. J. II 7, 3; Dio Cass, LV 27. 4) 5, 2. Zie beneden bij II c. 4. 5) Zie Xxxxxxxx'x behandeling dezer plaats, Th. Ts. 1884, bl. 339 vg. 345.
6 En toen dan de andere samenstroomden - want zij genoten grotelijks bij het aanhoren van zijn redevoeringen - achtte Xxxxxxx, die zijn grote invloed op de mensen duchtte, het veel beter, opdat hij ze niet tot enige opstand mocht brengen - want allen schenen op zijn raad te handelen -, hem bij voorbaat te vatten en uit de weg te ruimen, eer er door hem iets al te ongewoons gebeurde, liever dan nadat er een omwenteling had plaats gehad in de feiten vervallen berouw te hebben. En om de verdenking van Xxxxxxx geboeid naar Machaerus, 1) de bovengenoemde vesting, gezonden, werd hij daar gedood."
7 Na dit betreffende Xxxxxxxx doorlopen te hebben, maakt hij in hetzelfde verhaal van het geschrift op deze wijze melding van onze Heiland: 2) "Omstreeks diezelfde tijd werd Xxxxx geboren, een wijs man, indien men hem een man mag noemen. Immers, hij was een dader van ongehoorde werken, een leermeester van mensen die met graagte de waarheid aannemen, en velen van de Joden en velen ook van het Griekse (volk) sleepte hij mee. Deze was de Christus.
8 En toen Xxxxxxx op aanwijzing van de eerste mannen onder ons hem naar het kruis
verwezen had, lieten degenen die hem het eerst hadden liefgehad niet af. Hij verscheen hun namelijk ten derden dage weer levend, terwijl de Goddelijke profeten dit en ontelbare andere wonderlijke dingen over hem gezegd hadden. En zelfs tot nu toe hield de stam der Christenen, die naar hem genoemd werden, niet op te bestaan." 3)
9 Nu oorspronkelijk een schrijver uit de Hebreeën zelf in zijn geschrift dit een en ander betreffende xx Xxxxx Xxxxxxxx en onze Heiland heeft overgeleverd, welke uitvlucht zou er nu nog overblijven, dat niet als onbeschaamd zou worden afgewezen degenen, die de gedenkschriften 4) ten zijn nadele verdicht hebben? Maar hierbij moge dit blijven.
1) Ten N. O. van de Dode zee. 2) Ant. XVIII 3, 3. 3) Litteratuur over de testimonia van Xxxxxxx betreffende Xxxxxxxx xx Xxxxx en Xxxxx, zie Meyboom, Het Christendom der tweede eeuw, 1897, bl. 291 v. 4) Verg. c. 9, 2 en IX 5.
1.12. Over de leerlingen van onze Heiland.
1 De benaming der apostelen van de Heiland is een iegelijk duidelijk uit de Evangeliën 1). Van de zeventig leerlingen 2) wordt evenwel generlei cataloog overgeleverd. Toch heet een van hen geweest te zijn Barnabas, van wien de Handelingen der apostelen op verschillende wijzen melding gemaakt hebben, 3) en niet het minst Xxxxxx, als hij aan de Galatiërs schrijft. 4) Ook zegt men, dat een hunner geweest is Xxxxxxxxx, die tegelijk met Xxxxxx naar de Corinthiërs een brief zond. 5)
2 Dit bericht (is te vinden) bij Xxxxxxx in het vijfde (boek) der Hypotyposen, 6) waarin hij tevens zegt dat Xxxxxx, betreffende wie Xxxxxx verzekert: 7) 'Toen Xxxxxx naar Antiochië kwam, weerstond ik hem in het aangezicht,' een der zeventig leerlingen geweest is, terwijl hij een naamgenoot was van Xxxxxx xx xxxxxxx. 8)
3 Ook houdt het verhaal in, dat Xxxxxxxx, die in plaats van Xxxxx tot de apostelen gerekend is, en degene die met hem bij gelijke stemming geëerd werd, 9) dezelfde roeping der zeventig waardig gekeurd werd. Ook beweert men, dat een van hen geweest is Xxxxxxxxx, 10) betreffende wie ik zeer spoedig aan een verhaal dat tot ons gekomen is zal plaats geven. 11)
4 En dat er meer leerlingen van de Heiland opgetreden 12) zijn dan de zeventig, zou ge bij nauwkeurig acht geven bevinden, zo gij Xxxxxx gebruikt als getuige, die beweert, 13) dat hij na zijn opwekking uit de doden eerst verschenen is aan Xxxxxx, vervolgens aan de twaalve, en daarna aan meer dan vijfhonderd broeders op éénmaal, waarvan hij verklaarde dat sommigen ontslapen waren,
1) Matth. 10: 2-4; Mc. 3: 16-19; Luc. 6: 14-16. 2) Luc. 10: 1. 3) Hand. 4: 36, enz. Verg. Clem.
A 1. Strom. II 20. 4) Gal. 2: 1, 9, 13. 5) 1 Cor. 1: 1. 6) Een verloren werk. Zie VI 13, 2. 7) Gal. 2: 11. 8) De overlevering schijnt ter vrijwaring van Xxxxxx-Xxxxxx een tweede Kephas verzonnen te hebben. 9) Xxxxxx Xxxxxxxx, Hand. 1: 23-26. 10) Verg. intussen Matth. 10: 3;
Markus 3: 18. 11) c. 13, verg. II 1. 12) 1 Cor. 15: 5-7.
maar de meesten ten tijde toen hij dit een en ander neerschreef nog in het leven verkeerden. 1)
5 Ook zegt hij, dat hij vervolgens aan Xxxxxxx verschenen is. En deze was tevens een der dusgenaamde broeders van de Heiland. 2) Daar er voorts behalve deze in navolging van de twaalve nog zeer vele apostelen waren, zoals Xxxxxx zelf er een was, voegt hij er bij, zeggende: 'Daarna werd Hij gezien door alle apostelen.' Tot zover nu
hierover.
En met de geschiedenis betreffende Thaddaeüs is het als volgt gesteld:
1.13. Geschiedenis van de vorst van Odessa.
1 De Goddelijkheid van onze Heere en Heiland Xxxxx Xxxxxxxx, wegens het vermogen om ongehoorde dingen te doen tot alle mensen uitgebazuind, trok ontelbaren uit de verst van Juda verwijderde vreemde streken aan, in hoop op genezing van ziekten en allerlei kwalen.
2 Zo werd koning Xxxxxxx, een zeer vermaard heerser van de volken over de Jordaan,
3) die te gronde gericht werd door een hevige en voor zover menselijk vermogen (reikt) ongeneeslijke lichamelijke ziekte, zodra hij van Xxxxx' grote Naam en Zijn eenstemmig door allen getuigde vermogens vernomen had, een smekeling bij hem, na door een brievenbesteller (bericht) gezonden te hebben, met verzoek bevrijding van ziekte te mogen erlangen.
3 Maar hij, zonder aan de roepstem dadelijk gehoor te geven, keurde hem althans een eigenhandig schrijven waard, waarin hij beloofde een van zijn leerlingen tot genezing der ziekte te zullen zenden en tevens de zaligheid van hem zelf en van al zijn ver- wanten (toezegde).
1) Xxxxxxxx:'volhardden'. 2) Verschillende hypothesen dienaangaande, zie Mc. Giffert p. 99.
3) Abgar Ucomo, een der vele heersers uit dat geslacht.
4 Niet al te lang daarna werd het beloofde aan hem vervuld. Na Zijn opstanding uit de doden namelijk en zijn opvaart naar de hemel zond Xxxxxx, 1) een der twaalf apostelen, op min of meer Goddelijke aandrift Thaddaeüs, die eveneens onder het getal der zeventig leerlingen van de Christus opgenomen was, 2) naar Odessa 3) als heraut en Evangelist der Christus betreffende leer, en door hem erlangde al het door onze Heiland beloofde vervulling.
5 Ook hiervan hebt gij een geschreven getuigenis, ontleend aan de archieven van de toenmaals door een koning bestuurde stad Odessa. Onder de openbare papieren namelijk aldaar, die de oude gebeurtenissen en die ten tijde van Xxxxxxx bevatten, bevinden zich ook de volgende, die sinds die tijd tot nu toe bewaard gebleven zijn. Het is niet kwaad de brieven zelf te beluisteren, aan de archieven voor ons ontleend en op de volgende wijze woordelijk uit het Syrische spraakgebruik overgezet. 4) Afschrift van de brief, aan Xxxxx geschreven door het plaatselijk hoofd Abgarus en hem naar Jeruzalem gezonden door de ijlbode Ananias. 5)
6 "Abgarus, het plaatselijk hoofd van Edessa, aan de goede Heiland Jezus, die verschenen is in de plaats Jeruzalem, heil! 6)
Ik heb gehoord van wat u betreft en uw genezingen, als geschied zonder geneesmiddelen en kruiden. Want naar het verhaal luidt doet gij blinden zien, kreupelen wandelen, en reinigt gij melaatsen, en werpt gij onreine geesten en demonen uit, en die door langdurige ziekte gekweld worden geneest gij, en doden wekt gij op.
7 Daar ik nu dit alles betreffende u gehoord heb, begreep 7) ik dat een van deze twee waar moet zijn: dat gij óf God zijt en van de hemel neergedaald deze dingen doet, óf Gods Zoon zijt in zover gij deze dingen doet.
1) Verg. III 1, 1. 2) Zie c. 12, 3. 3) Of, Edessa, in 't N. van Mesopotamië. 4) Verg. Lipsius, Die Edessenische Abgarsage, 1880; Curet on Ancient Syriac documents, 1864, p. 1. Over mogelijke hulp van een translator, zie Xxxx, Forsch. I, S. 19. Ontleding en kritiek van het geheel gaf Xxxxxxxx, Zs. f. N.T. Wiss., 0000 X. 00 ff. Verg. Burkitt Urchristenthum im Orient, 1907, S. 6 ff. 6) Volgens een legende een schilder, die vruchteloos beproefde de Christus in beeld te brengen, zie Xxxxx. H. E. 1V 27. 6) Xxxxxxxx nog: 'Uchama'. 7) katà noun èthènen
8 Daarom dan heb ik u schriftelijk verzocht u de moeite te doen van tot mij te komen
1) en de kwaal die ik heb te genezen. Immers ik heb gehoord, dat zelfs de Joden tegen u morren en u kwaad willen doen. Mijn stad nu is zeer klein en eerwaardig; zij kan voor (ons) beiden volstaan."
9 Dit schreef hij aldus, ofschoon tot die tijd het Goddelijke schijnsel hem (slechts) weinig verlichtte. Het loont de moeite ook de van Xxxxx' zijde hem door dezelfde briefbezorger toegezonden brief te beluisteren, van weinig regelen wel is waar, maar van veel kracht; deze op zijn beurt is van de volgende gesteldheid: 2)
Wat door Xxxxx door middel van de ijlbode Ananias aan het plaatselijk hoofd Abgarus geantwoord werd. (9)
"Zalig zijt gij, daar gij in Mij geloofd hebt zonder Xxx gezien te hebben. 3) Immers er staat aangaande Mij geschreven, dat die Mij gezien hebben niet in mij zullen geloven: en (dit) opdat die (mij) niet gezien hebben juist zullen geloven en leven. 4) Wat nu betreft dat gij Mij geschreven hebt tot u te komen, ik moet noodzakelijk (eerst) alles waartoe ik gezonden ben hier vervullen 5) en na dat vervullen evenzo opgenomen worden tot Dengene die Mij gezonden heeft. En nadat Ik opgenomen zal zijn, zal Ik u een van mijn leerlingen zenden, opdat hij uw ziekte geneze en u met de uwen het (eeuwige) leven verschaffen."
11 Aan deze brieven was voorts nog het volgende in het spraakgebruik der Syriërs toegevoegd: Nadat Xxxxx opgenomen was zond Xxxxx, die ook Xxxxxx (heette), 6) hem de apostel Xxxxxxxxx 7), een der zeventig.
1) C. en St.: 'dich zu mir bemuhen'. 2) Beide laatste volzinnen ontbreken in vele Handschriften. Xxxxxxxx laat ze weg. 3) Joh. 20: 29. 4) Verg. Jes. 6: 9; 52: 15; Jer. 5: 21; Ezech. 12: 2; Matth. 13: 13; Joh. 20: 29; Rom. 11: 7-8. 5) Verg. Xxxx. 1: 38. 6) Deze combinatie komt nog een paar malen voor in de oud-christelijke litteratuur. 7) In het Syrische origineel: Addai. I 13: 11-16.
Toen deze aangekomen was, nam hij zijn intrek bij Xxxxxx, de zoon van Xxxxxx. Zodra het gerucht aangaande hem verbreid was, werd aan Xxxxxxx te kennen gegeven: 'Hier is een apostel van Xxxxx aangekomen, gelijk deze u geschreven heeft,'
12 Thaddaeüs dan begon in de kracht Gods elke ziekte en zwakheid te genezen, zodat allen zich verwonderden. Maar toen Xxxxxxx hoorde van de grote dingen en wonderen, die hij deed, en hoe hij genezing aanbracht, kwam hij tot het vermoeden dat deze het was, betreffende wien Xxxxx gezonden had zeggende: 'Nadat Ik zal zijn opgenomen zal ik iemand van Mijn leerlingen zenden, die uw kwaal zal genezen.'
13 Derhalve ontbood hij Xxxxxx, bij wie hij vertoefde, en zei: 'Ik heb gehoord, dat zeker machthebbend man gekomen is en verblijf houdt in uw huis; breng die tot mij.' Xxxxxx nu, weer bij Xxxxxxxxx aangekomen, zei tot hem: 'Het plaatselijk hoofd Abgarus heeft mij ontboden en beval mij u bij hem te brengen, opdat gij zijn kwaal zoudt genezen.' En Thaddaeüs zeide: 'Ik zal gaan, daar ik toch nadrukkelijk tot hem
gezonden ben.'
14 Xxxxxx dan, na de volgende dag vroeg opgestaan te zijn en Thaddaeüs meegenomen te hebben, kwam tot Xxxxxxx. Nadat hij opgegaan was verscheen, terwijl zijn groten tegenwoordig waren en (er bij) stonden, aan Xxxxxxx terstond bij zijn binnentreden een groot gezicht aan het gelaat xxx xx xxxxxxx Xxxxxxxxx. 1) Xxxxx Xxxxxxx dit zag knielde hij voor Xxxxxxxxx xxxx, en verbazing beving alle omstanders. Zij zelf toch hadden het gezicht niet gezien, dat zich alleen aan Xxxxxxx vertoonde. 2)
15 Deze vroeg ook aan Xxxxxxxxx: 'Zijt gij waarlijk een leerling van Xxxxx, de Zoon Gods, die tot mij gezegd heeft: Ik zal u iemand van Mijn leerlingen zenden, die u zal genezen en u het (eeuwige) leven verschaffen'?
Thaddaeüs zei: Daar gij grotelijks geloofd hebt in dengene die mij gezonden heeft, daarom ben ik tot u gezonden, en wederom, indien gij in Hem zult geloofd hebben, zal u de bede uws harten geworden naardat gij geloofd zult hebben.'
1) Verg. Hand. 6: 15. 2) Verg. Hand. 9: 7. 43
16 Xxxxxxx wederom zei tot hem: Ik heb zozeer in Hem geloofd, dat ik zelfs mijn krijgsmacht zou willen meenemen en de Joden die hem gekruisigd hebben uitroeien, zo ik er niet door de heerschappij der Romeinen van weerhouden werd.' Daarop zei Xxxxxxxxx: Onze Heere heeft de wil van Zijn Vader volbracht en na die volbracht te hebben werd hij opgenomen bij de Vader.'
17 Xxxxxxx zei tot hem: "Ook ik geloof in Hem, zowel als in Zijn Vader.' En Thaddaeüs zeide: Daarom leg ik mijn hand op u in Zijn Naam.' 1)
Toen hij dit gedaan had, werd hij terstond genezen van de ziekte en de kwaal die hij had.
18 Xxxxxxx verwonderde zich dat, gelijk hem betreffende Jezus ter ore gekomen was, hij zo inderdaad ontvangen had, door diens leerling Xxxxxxxxx, die zonder genees- middel en kruiden hem genezen had. En (hem) niet alleen, maar ook Xxxxx, de zoon van Xxxxx, die podagra had; 2) deze, die eveneens toegetreden vóór zijn voeten neerviel, ontving (zegen)-beden door zijn hand en werd genezen. En vele andere medeburgers van hen genas hij eveneens, verwonderlijke en grote dingen doende en het woord van God verkondigende.
19 Daarna zei Xxxxxxx: Xxx, Xxxxxxxxx, doet deze dingen met de macht Gods en wij zelf hebben u bewonderd. Maar nu smeek ik u daarenboven, verhaal mij over de komst van Xxxxx, hoe die plaats had, en over Zijn macht, en in welke macht Hij deze dingen deed 3) die wij gehoord hebben.'
20 Thaddaeüs zeide: Heden zal ik zwijgen, daar ik gezonden ben om het woord te verkondigen, maar roep mij morgen al uw burgers bijeen en ik zal in hun tegenwoordigheid het woord Gods 4) verkondigen, en ik zal in hen het woord des levens zaaien en spreken over de komst van Xxxxx, gelijk die heeft plaats gehad, en over Zijn zending, en ter wille waarvan Hij door de Vader gezonden werd, en over de kracht van Zijn werken en de geheimenissen, die hij in de wereld gesproken heeft, en door welke macht Hij deze dingen deed, en betreffende zijn nieuwe verkondiging,
1) Verg. Hand. 8: 37. 2) Bij Mozes Chorenensis: 'Potagrus de zoon van Xxxxx'. Men heeft gemeend de mededeling uit naamsverwarring te moeten verklaren. 3) Verg. Matth. 21: 23. 4) Xxxxxxxx laat het object hier weg.
en betreffende Zijn geringheid en Zijn nederigheid, en hoe hij Zichzelf vernederde en
stierf 1) en Zijn Goddelijkheid verkleinde en gekruisigd werd, en nederdaalde in de Hades 2) en de omheining verscheurde die van eeuwigheid niet gescheurd was, en doden opvoerde. 3) Na toch alléén neergedaald te zijn wekte hij er velen mee op en daarna eerst voer hij op tot zijn Vader.' 4)
21 Xxxxxxx beval derhalve, dat de volgende morgen zijn burgers zouden samenkomen en de verkondiging van Xxxxxxxxx aanhoren, en daarna verordineerde hij, dat hem goud en ongemunt (metaal) gegeven zou worden. Maar hij nam het niet aan, zeggende: "Als wij onze (eigene bezittingen) in de steek gelaten hebben, 5) hoe zullen wij die van andere aannemen?''
22 Dit een en ander geschiedde in het driehonderdveertigste jaar, 6) en ik moge het niet ten onnutte uit het Syrisch spraakgebruik overgezet bij deze gelegenheid hier woordelijk hebben neergeschreven.
1) Xxxxxxxx: verworpen werd'. 2) Verg. Eféze 4: 9, 10; 1 Xxxxxx 3: 19; 4: 6. 3) Zie Ev. x. Xxxxx. 20-24. 4) Andere Hss.: 'Hij daalde alleen af en voer met een grote menigte op tot Zijn Vader'. Zo ook Xxxxxxx en Xxxxxxxx. 5) Verg. 19: 27-29.
6) Nl. volgens de Edesseensche tijdrekening (zie Eus. Chronicon, ed. Xxxxxxx XX p. 116) = het tweede, of, volgens de Armeniërs het derde jaar van de 117de Olympiade = het jaar 2048 na Abraham = het jaar 32 n. Chr. [ ca. 2000 jaar na de geboorte van Xxxxxxx; Red. Gihonbron ]
Einde van het eerste boek van de Kerkelijke geschiedenis.
Het tweede boek van de Kerkelijke geschiedenissen
Voorwoord
1 Wat van de kerkelijke geschiedenis in een inleiding moest uiteengezet worden en over de tot-god-verklaring 1) betreffende het Zaligmakend Woord, en de oud- verklaring 2) van de stellingen onzer leer en over de oudheid der Evangelische leefwijze volgens de Christenen, gelijk ook wat betreffende zijn onlangs plaats gehad hebbende verschijning, 3) wat voorts over 4) het lijden 5) en wat over de uitverkiezing der apostelen 6) (gezegd moest worden), dat hebben wij in het hieraan voorafgaande (boek) ter hand genomen, met besnoeiing van de aanwijzingen.
2 Welaan, in het onderhavige (boek) willen wij de dingen na zijn opneming beschouwen, terwijl wij sommige uit de Goddelijke Schriften kenbaar maken, en andere van elders er bij verhalen uit gedenkschriften, die wij te gelegener tijde zullen vermelden. 7)
2.1. Over het bedrijf der apostelen na de opneming van de Christus.
1 Als eerste dan wordt in plaats van de verrader Xxxxx tot het apostelschap gekozen Xxxxxxxx, die ook zelf, gelijk te kennen gegeven werd, 8) een van de discipelen des Heeren was. 9)
1) theoaoyías,zie I 1, 7. 2) dexacoAoyías,, zie I 4, 1-15. 3) Zie c. 1, 5. 4) Xxxxxxxx: 'vóór'.
5) Zie c. 9, 10. 6) Zie c. 12. 7) St. neemt deze inleiding in het eerste hoofdstuk op. 8) I c. 12. 9) Hand. 1: 26.
Voorts worden er door bede en handoplegging der apostelen tot hulp aangesteld, ten behoeve van de dienst der gemeenschap, de beproefde mannen ten getale van zeven 1) in de omgeving van Xxxxxxxx, 2) die zelf als de eerste na de Heere xxxxxxxx bij zijn verkiezing, als ware hij juist daartoe op de voorgrond gebracht, door de moordenaren des Heeren met stenen ten dode getroffen wordt, en daardoor als de eerste der roemzuchtige martelaren van de Christus de aan zijn naam beantwoordende kroon wegdraagt. 3)
2 Men verhaalt met zekerheid, dat toenmaals ook aan Xxxxxxx, de dusgenoemde broeder des Heeren 4) - deze toch werd even- eens een zoon van Xxxxx genoemd; 5) Xxxxx was de vader van de Christus; met hem verloofd werd de maagd, nog eer zij met elkaar gemeenschap hadden, bevonden zwanger te zijn uit de Heiligen geest, gelijk de Heilige Schrift der Evangeliën leert 6) - dat (zeg ik) deze Xxxxxxx, die de ouden ook met een bijnaam de Rechtvaardige noemen 7) wegens de voorrang van zijn deugd, het eerst de zetel van het episcopaat der gemeente in Jeruzalem werd in handen gegeven. 3 In het zesde (boek) der Hypotyposen 8) stelt Xxxxxxx schrijvende aldus: 'Men zegt nl. dat Xxxxxx en Xxxxxxx en Xxxxxxxx na de opneming van de Heiland, als reeds door de Heere hoog geëerd, geen aanspraak maakten op heerlijkheid, maar Xxxxxxx de rechtvaardige tot bisschop van Jeruzalem kozen.' 9)
4 En in het zevende (boek) van dezelfde verhandeling zegt hij nog dit betreffende hem: 'Aan Xxxxxxx de rechtvaardige en Xxxxxxxx en Xxxxxx gaf de Heere na de opstanding de kennis, deze gaven haar aan de overige apostelen, en de overige apostelen aan de zeventig, waarvan ook Xxxxxxxx een was.' 10)
5 Maar er zijn twee Jacobussen geweest, 11) de een de rechtvaardige,
1) Verg. VI 43, 11; Iren. c. Haer.; I 26, 3; III 12, 10; IV 15, I; Cypr. Ep. 64, 3. 2) Hand. 6: 5.
3) Hand. 7: 59. 4) Verg. I 12, 4. 5) Verg. Orig. in Matth. 13: 55. 6) Matth. 1: 18. 7) Verg. c.
23, 4. 8) Zie I 12, 2; VI 13, 2. 9) Andere lezing: 'geworden is'. 10) Verg. I 12, 1. 11) Verg. c.
23, 4.
die van de tinne (des tempels) naar beneden geworpen en door het hout van een voller ten dode getroffen werd, 1) en de andere die onthoofd werd. 2)
Van deze rechtvaardige maakt ook Xxxxxx xxxxxxx, als hij schrijft: 'Maar een ander der apostelen zag ik niet, behalve Xxxxxxx de broeder des Heeren.' 3)
6 In deze (tijd) erlangde ook het door onze Heiland aan de koning der Osroënen beloofde vervulling. Xxxxxx zond althans op min of meer Goddelijke aandrift Thaddaeüs naar Edessa als heraut en Evangelist der leer betreffende de Christus, gelijk wij kort te voren 4) uit het ter plaatse gevonden handschrift hebben openbaar gemaakt.
7 Hij nu, in die streken opgetreden, genas Abgarus door het woord van de Christus en ontzette allen te dier plaatse door het ongehoorde van zijn wonderen, en na hen door zijn werken op geschikte wijze te hebben voorbereid en gebracht tot ontzag voor de macht van de Christus, stelde hij ze tot leerlingen van de zaligmakende leer. Van toen af tot nu toe is geheel de staat der Edesseners gehecht aan de benaming van de Christus, en wordt zij niet toevallig aangehaald als een bewijs van de weldadigheid onzes Heilands ook jegens hen.
8 Laat dit evenwel uit de geschiedenis der ouden gezegd zijn en gaan wij weerom over tot de Goddelijke Schrift. Nadat dan tijdens het martelaarschap van Xxxxxxxx de eerste en grootste vervolging van de zijde der Joden zelf tegen de gemeente in Jeruzalem had plaats gehad en alle leerlingen, met uitzondering van de twaalve alleen, door Juda en Samaria verspreid waren, 5) hebben sommigen, naar de Goddelijke Schrift zegt, 6) doorgegaan tot Fenicië en Cyprus en Antiochië - zij waren nog niet zover, dat zij het waagden de Heidenen de leer des geloofs mee te delen - haar aan de Joden alleen verkondigd.
9 In die tijd woedde Xxxxxx nog steeds tegen de gemeente, waarbij hij de huizen der gelovigen binnenging en mannen zowel als vrouwen voortsleepte enter gevangenis overleverde.
1) Vermoedelijk ook aan Xxxxxxx ontleend, zie II 23, 3 en ed. Xxxxxxxx; verg. Jos. Xxx. XX 0, 1. 2) Zie II 9; Hand. 12: 2. 3) 1 Gal. 1: 19. 4) I 13; verg. Burkitt S 9. 5) Hand. 8: 1. 6) Hand. 11: 19.
10. Daarentegen ging Xxxxxxxxx, een der tegelijk met Xxxxxxxx tot het diaconaat gekozenen, die onder de ver- strooiden was, naar Samaria en verkondigde van Xxxxxxxxxx kracht vervuld aan de lieden daar het eerst het Woord. 2) En zo grote Goddelijke genade werkte met hem mee, dat zelfs Xxxxx de tovenaar met wie weet hoe velen door zijn woorden werd meegesleept. 8)
11 Zo zeer had de in die tijd beruchte Xxxxx door toverij macht over de misleiden, dat hij geacht werd de grote kracht Gods te zijn. 4) Toen sloop deze, verplet ten gevolge van de door Xxxxxxxxx met Xxxxxxxxxx macht volbrachte ongehoorde daden, bedekt binnen en veinsde het geloof in Christus tot aan de doop toe. 5)
12. Tot nu toe bestaat deze reden om zich te verwonderen bij degenen, die nog altijd deel hebben aan de van hem afstammende 6) aller-onreinste ketterij, daar zij, naar de wijze van hun stamvader de gemeente als het ware met een pestachtige, schurftachtige ziekte verraderlijk besmettende, het meest woeden tegen degenen, die zij in staat zijn
met het in hen verborgen ongeneeslijk en lastig vergif te bezoedelen. Evenwel werden de meesten hunner reeds, doorzien als wat zij waren naar slechtheid, verstoten, gelijk ook Xxxxx zelf van de zijde van Xxxxxx, betrapt op wat hij was, de straf leed. 7)
13. Terwijl intussen de zaligmakende verkondiging dagelijks in wasdom vorderde, voerde zeker bestier ook een machthebbende aan, afkomstig van de koningin der Ethiopiërs aldaar, 8) daar het volk tot nu toe nog naar zekere voorvaderlijke gewoonte door een vrouw geregeerd werd. De Schrift houdt in, dat deze, die het eerst van de zijde van Xxxxxxxxx door een openbaring aan de mysteriën van het Goddelijk woord deel erlangde en de eersteling was van de gelovigen in de bewoonde wereld, naar zijn vaderlijk land teruggekeerd,
1) Hand. 8: 3. 2) Hand. 8: 5. 3) Hand. 8: 13. 4) Hand. 8: 10; verg. Clem. Horn. II 22; Rec. II 7; Just. Apol. I 26; Iren. c. Haer I 23, 1. 5) Hand. 8: 18-24. 6) Verg. Ir en. c. Haer. I 27, 4. 7) Hand, 8: 20-23; Hippol. Philos. VI 9. 8) Verg. P 1 in Hist. Nat. VI 35; Dio Cass. LIV 5; Strabo Geogr. XVII 1, 54. Xxxxxxxx: 'uit het land der Aethiopiërs, van' enz.
daar het eerst de kennis van de God des Heelals en het levendmakend verblijf van onze Heiland onder de mensen als Evangelie gepredikt heeft, 1) zodat inderdaad door hem de profetie vervuld is die inhoudt: Ethiopië zal Gode het eerst haar hand reiken. 2)
14 Na dit (alles) wordt Xxxxxx, het vat der uitverkiezing, niet van mensen, noch door mensen, maar door openbaring van Xxxxx Xxxxxxxx zelf 3) en van God de Vader die hem uit de doden heeft opgewekt, bewezen apostel te zijn, der roeping door een gezicht en der hemelse stem ter gelegenheid van de openbaring waardig gekeurd. 4)
2.2. Hoe Xxxxxxxx ontroerd werd, toen hij door Xxxxxxx onderricht werd aangaande de Christus.
1 Toen de ongehoorde opstanding van onze Heiland en zijn op- neming in de hemelen reeds bij de meesten tot vermaardheid gekomen was, deelde Pilatus - daar de oude gewoonte gold voor de beheersers der heidenen van wat er bij hen aan nieuws werd opgesneden kenbaar te maken aan dengene die het keizerlijk beheer in de macht had, opdat niets van wat er gebeurde hem mocht ontkomen - aan keizer Xxxxxxxx mee wat betrekking had op de opstanding uit de doden van onze Heiland Xxxxx Xxxxxxxx, 5) reeds bij allen door geheel Palestina vermaard;
2 en deze, die ook van zijn andere wondertekenen vernam, en (hoorde) hoe hij, na Zijn dood uit de doden opgestaan, reeds bij velen werd aangemerkt als een God, zou het aangebracht hebben bij de Senaat; deze zou evenwel het gerucht verworpen hebben, zegt men, 6) schijnbaar omdat hij dit niet eerst had goedgekeurd, daar een oude wet gold dat op geen andere wijze iemand bij de Romeinen tot god gemaakt mocht worden,
1) Hand. 8: 26-40; Iren. c. Haer. III 12, 8. 2) Ps. 67(68): 31. 3) Gal. 1: 1. 4) Hand. 9; 22: 1-16;
26: 9-18; verg. Gal. 1: 16; 1 Cor. 15: 8-10. 5) Verg. Tert. Apol. 21. 6) Xxxxxxxx herhaalt hier het subject Xxxxxxxx.
dan na stemming en besluit van de Senaat, maar in werkelijkheid, omdat de zaligmakende leer der Goddelijke verkondiging de beslissing en bevestiging van mensen niet van node had.
3 Ofschoon dan op die wijze de raad der Romeinen het betreffende onze Heiland
verkondigde gerucht 1) verworpen had, zou Xxxxxxxx, de mening die hij aanvankelijk koesterde handhavende, niets onvoegzaams tegen de leer van de Christus bedacht hebben.
4 Dit stelde Xxxxxxxxxxxx, een man die nauwkeurig bekend was met de wetten der Romeinen, en ook in andere opzichten beroemd en een der te Rome 2) meest vermaarden, te boek in de door hem in het spraakgebruik der Romeinen geschrevene, maar in de Griekse taal overgezette Apologie ten behoeve van de Christenen, waarin hij woordelijk op de volgende wijze verhaalt: 3)
5 "Maar opdat wij bij de wording van dergelijke wetten beginnen te verhalen: er was een oud besluit, dat niemand door de koning als god geheiligd mocht worden, eer het door de Senaat was goedgekeurd. 4) Aldus deed Xxxxxx Xxxxxxxx betreffende zekere afgod Xxxxxxxx. 5) Dit nu is geschied ten behoeve van onze leer, daar bij ulieden op menselijk goedvinden de Goddelijkheid verleend wordt. Indien een god de mens niet behaagt, wordt hij geen god. Dientengevolge komt het er dus toe, dat een mens goed- gunstig is jegens God.
6 Xxxxxxxx dan, tijdens wien de naam der Christenen in de wereld kwam, deelde, toen hem dit leerstuk uit Palestina, waar het het eerst begon, geboodschapt was, het de Senaat mede, waarbij het hun openbaar werd dat hij welbehagen had in het leerstuk. Maar de Senaat verwierp het, omdat het niet aan zijn goedkeuring was onderworpen. Hij daarentegen volhardde bij zijn verklaring, de dood dreigende tegen de aanklagers der 'Christenen,' daar de hemelse voorzienigheid naar een beschikking hem dit in de zin gaf, opdat de leer des Evangelies, na een begin genomen te hebben, onbelemmerd in alle richtingen de aarde zou doorlopen."
1) Cl.: Bericht'. 2) Verg. Tert. de cultu fem. 17. 8) Apol. 5. De vertaling uit het Latijn is vrij. Verg. over de onjuistheid der voorstelling Fr. Overbeck, Studiën zur Gesch. d. alten Kirche, 1875, S. 142. 4) Zie Mommsen, Staatsr. 2 II 602. 5) Van elders onbekend. Verg. Tert. adv. Xxxx. I, 18. Men heeft gedacht aan een god der Carni in de Alpen.
2.3. Op welke wijze de leer betreffende de Christus in korte tijd de gehele wereld doorliep.
Zo verlichtte dan de zaligmakende leer door hemelse kracht en medewerking als een zonnestraal geheel de bewoonde wereld ') (en) ging terstond, overeenkomstig de Goddelijke Schriften, 2) de stem van de Goddelijke Evangelisten en apostelen over de gehele aarde voort en (gingen) hun woorden tot de uiterste einden der bewoonde wereld.
2 Door al de steden en vlekken toch verrezen, een volle schuur gelijk, plotseling de meest talrijke en uitgebreide gemeenten, en de lieden, die door opvolging van voorgeslachten en de hun van oudsher aanklevende dwaling door de oude ziekte der verering van afgoden naar de zielen geboeid waren, versmaadden, vanwege de macht van de Christus door de Leer van zijn volgelingen en niet minder door hun ongehoorde werken als het ware van vreselijke tirannen verlost en bevrijding gevonden hebbende van de meest bezwaarlijke ketenen, het gehele demonische poly- theïsme, en beleden, dat er één God was, de bouwmeester aller dingen, en deze uitsluitend vereerden zij naar de inzettingen ener waarachtige vroomheid door middel van een Goddelijke en ingetogen dienst, die door onze Heiland in het leven der mensen was geplant.
3 Toen namelijk de Goddelijke genade ook over de verdere volken was uitgegoten, en als eerste in Palestijns Caesarea Xxxxxxxxx met zijn gehele huis door een min of meer
Goddelijke verschijning en medewerking van Xxxxxx het geloof in Christus had aangenomen, 3) en voorts zeer vele andere Grieken 4) in Antiochié,
1) Verg. Col. 1: 6. 2) Ps. 19: 5. 3) Hand. 10. 4) Eusebius schijnt dus Hand. 11: 20 'Hellenen' en niet Hellenisten' gelezen te hebben.
aan wie de tijdens de vervolging van Xxxxxxxx verstrooiden ge- predikt hadden, (bekeerd waren), zodat de gemeente te Antiochië bloeide en talrijk werd, ') terwijl tevens een groot aantal van de profeten uit Jeruzalem en met hen Xxxxxxxx en Xxxxxx en een andere menigte van broederen daarenboven daar aanwezig waren 2), werd toen daar ter plaatse het eerst als uit een overvloedige, vrucht- bare bron 8) de benaming Christenen' aan de hand gedaan. 4) En Agabus, een der profeten die daar met hen waren, doet een voor- spelling betreffende een hongersnood die er wezen zal, 5) en Xxxxxx en Barnabas worden uitgezonden om dienstbaar te zijn in de dienst der broederen. 6)
2.4. Hoe na Xxxxxxxx Xxxxx Xxxxxxx tot koning der Joden aanstelt, na Xxxxxxx met eeuwige verbanning te hebben gestraft.
1 Na omstreeks tweeëntwintig jaren geregeerd te hebben stierf Xxxxxxxx 7), en Xxxxx, die na hem het opperbestuur aanvaardde, 8) bekleedde terstond Xxxxxxx 9) met het diadeem der heerschappij over de Joden, door hem tot koning aan te stellen over de tetrarchie van Xxxxxxxxx en van Lysanias, boven welke hij hem korten tijd daarna ook de tetrarchie van Xxxxxxx 10) geeft, na om een grote menigte redenen Xxxxxxx - deze was het, die tijdens het lijden van de Heiland (regeerde) 11) - tegelijk met zijn vrouw Xxxxxxxx met een eeuwige verbanning te hebben gestraft. 12) Xxxxxxx is getuige hiervan. 13)
1) Hand. 11: 19-21. 2) Hand. 11: 22-25. 3) Andere lezing: 'aarde'. 4) Hand. 11: 26. Zie Theol.
Tijdschr. 1881, bl. 236. 5) Hand. 11: 28; 21: 10. Evenwel eerst onder Xxxxxxxx, zie c. 8. 6)
Hand. 11: 29, 30. 7) Verg. I: 9. 8) Bijgenaamd Xxxxxxxx, 37-41. 9) Xxxxxxx Xxxxxxx X. Zie
Schürer 4 I S. 549 ff. 10) Herodes Antipas. 11) Luc. 23: 11 vg. 12) Naar Lyon volgens Xxx.
Ant. XVIII 7, 2; naar Spanje volgens X. X. XX 0, 00. 00) Xxx. XVIII, 6, 10; 7, 2. Zie boven bij I
c. 11, 3. Verg. Jos. B. J. II, 9.
2 Tijdens deze (Gajus) werd Xxxxx bekend, volgens zeer velen de meest merkwaardige man, niet alleen van de onze, maar ook van degenen die uit de uitheemse beschaving zijn voortgekomen. 1) Wat zijn geslacht betreft was hij van afkomst een Hebreeër, maar niets minder dan de hoogste doorluchtigen te Alexandrië.
3 Wat namelijk de Goddelijke en voorvaderlijke leringen aangaat, is het inderdaad aan allen bekend, hoeveel en hoe grote moeite hij zich daarvoor gegeven heeft. En wat aangaat de wijsbegeerte en de vrije (wetenschappen) der uitheemse beschaving, is het volstrekt niet nodig te zeggen hoedanig iemand hij was, naardien verhaald wordt dat hij door vooral op de Platonische en Pythagoreesche leerwijze zich toe te leggen boven al zijn tijdgenoten zich verheven heeft.
2.5. Hoe Philo ten behoeve van de Joden als gezant naar Gajus gezonden werd.
1 Deze Xxxxx deelde ons in vijf boeken 2) mee wat tijdens Gajus de Joden overkwam, terwijl hij tevens de verdwaasdheid van Xxxxx behandelde, die zichzelf voor een god verklaarde en ontelbare smadelijke dingen deed op 't punt van zijn regering, en hij
deelde ons mee de ellende die de Joden tijdens hem te verduren hadden, en welke zending Xxxxx 3) zelf, naar de stad Rome gezonden, ten behoeve van zijn volksgenoten te Alexandrië volbracht, en hoe hij, toen hij vóór Xxxxx stond ten behoeve van zijn voorvaderlijke wet- ten, niets meer dan gelach en gemompel wegdroeg en op het punt was van zelfs levensgevaar te verduren.
2 Ook hiervan maakt Xxxxxxx melding in het achttiende boek der Archaelogie 4), als hij woordelijk het volgende schrijft:
1) Zie Schürer 2 II S. 831 ff. 2) Hoogstens twee boeken, nl. III, Adversus Flaccum, en IV, Legatio ad Gajum, zijn daarvan bewaard gebleven. Een andere titel was ook De virtutibus, zie c. 6, 3; 18, 8. Verg, Schürer 2 II S. 856 ff. 3) Xxxxxxxx laat hier de naam weg. 4) c. 8, 1.
"Toen er te Alexandrië geschil ontstaan was tussen de Joden die er wonen en de Grieken, werden er uit elke partij drie 1) afgezanten gekozen, die zich naar Gajus begaven.
3 Een van de Alexandrijnsche gezanten was Apion, die de Joden grotelijks belasterde, onder andere ook zeggende dat zij de eerbewijzen voor de keizer uit het oog verloren. Terwijl namelijk allen, zoveel onderworpen waren aan de heerschappij der Romeinen, voor Gajus altaren en tempels oprichtten en ook verder in elk opzicht hem als de goden aannamen, zouden deze alleen het schandelijk achten aan mensenbeelden eer te bewijzen en de naam des keizers voor een eed te gebruiken.
4 Nadat nu Apion vele en bezwarende dingen gezegd had, waardoor hij hoopte en het natuurlijk was dat Xxxxx geprikkeld zou worden, 2) was Xxxxx, het hoofd van het gezantschap der Joden, een alleszins vermaard man en die broeder was van de Alabarch Xxxxxxxxx 3) en niet onbekwaam in de filosofie, gereed om tot verdediging van de beschuldigden over te gaan.
5 Doch Xxxxx sneed hem af, hem bevelende zich uit de voeten te maken, en het was blijkbaar dat hij in toorn ontstoken op het punt was hun iets vreselijks aan te doen. Maar Xxxxx ging zeer beledigd heen en zei tot de Joden die bij hem waren dat zij moed moesten houden, daar Gajus op hen vertoornd was, maar inderdaad juist God tot vergelding uitdaagde."
Aldus Joséfus.
6 Ook Xxxxx zelf maakt in 'de Zending', die hij schreef, 4) stuk voor stuk wat hem toen aangedaan werd in bijzonderheden bekend, Xxxxxxx zal ik met voorbijgang van het meeste slechts dat te boek stellen, waardoor de lezers een duidelijke openbaring kan geworden van wat tevens de Joden, en reeds spoedig, overkwam wegens hetgeen waartoe zij zich tegen de Christus verstout hadden.
7 Vooreerst dan verhaalt hij, dat tijdens Xxxxxxxx in de stad der Romeinen Xxxxxxx, de meest invloedrijke van degenen die toen bij de keizer waren, zich er ijverig op toelegde om het gehele
1) Volgens Philo vijf. 2) Cl. en St.:' erbittern'. 3) Zie Schiff rer S. 832. 4) Legatio ad Gajum § 24 p. 569; § 38 p. 589.
volk te enenmale te verdelgen, en dat in Juda Pilatus, tijdens wien het vergrijp aan de Heiland ondernomen werd, ten opzichte van het toenmaals nog in Jeruzalem bestaande heiligdom iets 1) ondernam in strijd met wat bij de Joden voor geoorloofd gold en ze grotelijks in ontroering bracht.
2.6. Wat alzo op de Joden neerkwam na het vergrijp aan de Christus.
l Zodra hij dan na de dood van Xxxxxxxx de heerschappij over- genomen had, zou Xxxxx velen nog vele andere smaadheden aan- gedaan hebben en allermeest het gehele volk der Joden niet weinig nadeel berokkend hebben. Men kan dat beknopt vernemen door middel van zijn 2) uitspraken, waarin hij woordelijk het volgende schrijft: 3)
2 Zo groot was op zedelijk gebied de afwijking van Gajus jegens allen, en in 't bijzonder jegens het volk der Joden, bij hetwelk hij zich geducht gehaat maakte door, beginnende bij die te Alexandrië, de bedehuizen ook in de overige steden zich toe te eigenen en te vullen met beeltenissen en standbeelden van zijn eigen gestalte - want door toe te laten dat andere ze oprichtten plaatste hij ze eigenlijk zelf - en de tempel in de heilige stad, die overigens nog onaangetast was en voor geheel onschendbaar gehouden werd, anders in te richten en te vervormen tot zijn eigen heiligdom, opdat het zou staan op naam van de zichtbaar geworden Zeus, Gajus de jongere'. 4)
3 Dezelfde (Xxxxx) verhaalt voorts in een tweede geschrift, 't welk hij betitelde 'Over de deugden', 5) dat ontelbare andere vreselijke en alle beschrijving te boven gaande dingen te Alexandrië de Joden tijdens genoemden (keizer) overkomen zijn. 6)
Ook Xxxxxxx stemt met hem overeen, daar hij eveneens te kennen geeft,
1) Zie c. 6. 2) Nl. Xxxxx'x. 3) Leg. ad Gaj. § 43, p. 596 Mang. 4) Ter onderscheiding van C. Jul. Caesar. 5) Zie c. 5, 1 en Schürer 2 II, S. 859. 6) Vermoedelijk in een verloren gedeelte.
dat de rampen, die over het gehele volk gekomen zijn, na de tijden van Xxxxxxx en de vergrijpen jegens onze Heiland een aanvang genomen hebben. 1)
4 Hoor namelijk wat ook hij in het tweede (boek) van de Joodse oorlog met even zoveel lettergrepen mededeelt, als hij zegt: 2) "De door Xxxxxxxx naar Juda gezonden landvoogd Xxxxxxx smokkelde bij nacht omsluierde beelden van de keizer Jeruzalem binnen. Zij worden (veld)tekenen genoemd. Dit verwekte toen het dag geworden was onrust onder de Joden. Die in de buurt waren toch werden op het gezicht ontzet, daar hun wetten vertreden waren. Zij achten het namelijk volstrekt niet geoorloofd dat er in de stad een beeld geplaatst wordt."
5 Als gij dit vergelijkt met het geschrift der Evangeliën, zult gij erkennen dat hun dit overkwam ten naastenbij omstreeks de (tijd van de) kreet, waarin zij tegen Xxxxxxx uitbarstten, toen zij uitriepen dat zij geen andere koning hadden dan de keizer alleen. 3)
6 Xxx verhaalt dezelfde schrijver dat vervolgens nog een andere ramp hun overkwam, in deze woorden: 4)
"Later bracht hij nog een andere stoornis teweeg, door de heilige schat - hij heet Korban 5) - voor een waterleiding te besteden. Zij kwam driehonderd stadiën 6) ver. Hierover ontstond verwoedheid bij de menigte.
7 En toen Xxxxxxx te Jeruzalem was, hieven zij een geschreeuw aan, staande rondom de rechterstoel. 7) Maar hij - want hij had hun ontroering voorzien - had gewapende soldaten, door burgerlijke kleding onkenbaar gemaakt, onder de menigte gemengd, 7 en nadat hij hen had belet van het zwaard gebruik te maken, maar bevolen met stokken de schreeuwers te slaan, gaf hij een teken van zijn rechterstoel.
1) Conclusie van Xxxxxxxx zelf. 'Post ergo non propter'. 2) II 9, 2. 3) Duistere constructie. Joh. 19: 15. Het voorval had volgens Xxxxxxx, Ant. XVIII 3, 2, plaats vóór het optreden van Xxxxx Xx-Giff. vertaalt: 'before there came upon them the penalty for.' Cl.: dass die Strafe für jenen
Ausruf vor Pilatus... bald genug sie erreichte.' 4) B. J. II 9, 4. 5) Verg. Matth. 27: 6. 6) Bij Xxxxxxx 'vierhonderd,' en Ant. XVIII 3, 2 tweehonderd stadiën. 7) Xxxxxxxx maakt van dit gestoelte geen melding.
Toen nu de Joden geslagen werden, kwamen velen door de slagen om het leven, maar velen ook doordien zij door huns gelijken tijdens de vlucht vertreden werden, en ontzet wegens de ramp die de slachtoffers getroffen had kwam de menigte tot bedaren."
8 Dezelfde (Xxxxxxx) geeft te kennen dat daarenboven ontelbare andere omwentelingen te Jeruzalem teweeg gebracht zijn, als hij te boek stelt dat van die tijd af oproeren en oorlogen en wederzijdse boze aanslagen de stad en geheel Juda niet meer verlieten, totdat het aller-laatst de belegering tijdens Xxxxxxxxxxx hun overkwam. 1)
Zo hebben dan in dit opzicht de Goddelijke strafgerichten de Joden wel degelijk achterhaald voor wat zij tegen de Christus hebben durven ondernemen.
2.7. Hoe Pilatus zichzelf van kant maakte.
Het is de moeite waard er ook niet onbekend mee te zijn, hoe de overlevering inhoudt dat diezelfde Xxxxxxx, de tijdgenoot 2) van de Heiland ten tijde van Xxxxx wiens tijden wij doorlopen, in zo grote rampen vervallen is, dat hij noodzakelijk zijn eigen moordenaar en eigenhandig wreker moest worden, zodat blijkbaar het Goddelijk gericht hem maar al te spoedig achterhaalde. 3) Dit verhalen degenen die de Olympiaden der Grieken met al wat er in de verschillende tijdperken gebeurde beschreven hebben. 4)
1) Zie B. J. II 10, 12. vgg. 2) Cl.: 'welcher unsern Erlöser zum Tode verurteilt hat.' 3) Verg. Jos. Ant. XVIII 4, 2; Xxxxxxx 4 I S. 492 f. 4) In zijn Chronicon noemt Xxxxxxxx ze 'de Romeinse geschiedschrijvers.' Ze zijn niet nader aan te wijzen. 118:1-9:3.
2.8. Over de hongersnood, die tijdens Claudius ontstond.
1 Nadat voorts Xxxxx nog niet volle vier jaren het bewind in handen gehad had, 1) volgde Xxxxxxxx hem als alleenheerser op. 2) Daar tijdens hem een hongersnood de bewoonde wereld teisterde - ook dit hebben degenen, die buitenaf de lotgevallen van de onder ons geldende leer beschreven hebben, in hun verhalen overgeleverd 3) -, erlangde de voorzegging van de profeet Xxxxxx, volgens de Handelingen der apostelen, 4) betreffende een hongersnood die er over de gehele bewoonde wereld zijn zou, vervulling. 5)
2 Xxxxx nu, na in de Handelingen de hongersnood tijdens Xxxxxxxx te hebben aangeduid, en verhaald, hoe de broederen te Antiochië door bemiddeling van Xxxxxx en Xxxxxxxx aan die in Juda gezonden hadden naar elk hunner gelegen kwam, 6) gaat voort, zeggende: 7)
2.9. Marteldood xxx xx xxxxxxx Xxxxxxx.
l 'Omstreeks die tijd' - het was blijkbaar tijdens Xxxxxxxx - xxxx koning Xxxxxxx 8) de handen uit om sommigen dergenen die tot de gemeente behoorden te mishandelen en hij doodde Xxxxxxx, de broeder van Xxxxxxxx, met het zwaard.' 2 Over deze zelfden Xxxxxxx schreef ook Xxxxxxx in het zevende boek der Hypotyposen een geschiedenis neer, die der vermelding waard is, daar hij, als uit overlevering van ouderen dan hij, beweert 9) dat degene die hem naar het gerechtshof voerde, bewogen doordien hij
hem getuigenis zag afleggen, ook zelf beleed dat hij een christen was.
1) Zie c. 4, 1. 2) 41-54. 3) Verg. o. a. Jos. Xxx. XX 0, 6; 5, 2; Xxx Xxxx. LX 11; Tac. Ann. XII
13. 4) Hand. 11: 28. 5) Bij St. begint hier het 9de hoofdstuk. 6) Hand. 11: 29, 30. 7) Hand. 12: 1, 2. 8) Xxxxxxx X. Zie bij c. 4, 1. 9) ed. Klotz IV p. 73.
3 Zij werden die ten gevolge beiden weggevoerd, zegt hij, en onderweg smeekte hij, dat het hem door Xxxxxxx mocht vergeven worden. En deze zeide, na een weinig geaarzeld te hebben, 'vrede zij u', en kuste hem. En zo werden zij beiden te gelijk onthoofd.
4 Toenmaals, gelijk de Xxxxxxxxxx Schrift zegt, (Hand. 12: 3.) sloeg Xxxxxxx, daar hij ter gelegenheid van het ter dood brengen van Xxxxxxx zag dat het gebeurde de Joden tot genoegen was, ook aan Xxxxxx (de hand), en na hem tot de boeien overgeleverd te hebben zou hij weldra de moord aan hem ten uitvoer gelegd hebben, indien hij niet door een Goddelijke verschijning van een engel, die 's nachts bij hem stond, op ongehoorde wijze van zijn boeien bevrijd was en vrijgelaten tot de bediening der (Evangelie)verkondiging. Een dergelijke beschikking hadden Xxxxxx' (lotgevallen).
2.10. Hoe Xxxxxxx, die ook Xxxxxxx heette, na apostelen vervolgd te hebben weldra de Goddelijke vergelding gewaar werd.
1 De (straf) evenwel voor 's konings vergrijp aan de apostelen werd niet lang uitgesteld, maar de wrekende dienaar der Goddelijke gerechtigheid achterhaalde hem terstond na de aanslag op de apostelen - gelijk het geschrift der Handelingen verhaalt (Hand. 12: 20.) -, toen hij naar Caesarea opgebroken was en daar op een luisterrijken feestdag, met een schitterend koninklijk kleed versierd, hoog vóór zijn troon een redevoering hield voor het volk. Terwijl namelijk het gehele volk de rede toejuichte, als gold het een stem Gods en niet eens mensen, zou hem, verhaalt de Schrift, plotseling een engel des Heeren getroffen hebben en hij door wormen verteerd geworden de geest gegeven hebben.
2 Voorts is het de moeite waard het verhaal van Xxxxxxx te bewonderen, om de overeenstemming met de Xxxxxxxxxx Schrift ook in deze ongehoorde zaak, als hij daarin blijkbaar der waarheid mede getuigenis geeft in het negentiende deel der Archaeologie, waar hij met even zoveel letters op de volgende wijze het wonder verhaalt: 1)
3 "Het derde jaar dat hij over geheel Juda regeerde was vervuld, toen hij naar de stad Caesarea ging, die vroeger de toren van Straton genoemd werd. Daar bracht hij schouwspelen tot stand ter ere van de keizer, in de wetenschap dat enig feest daar ten behoeve van diens welzijn (ingesteld was). 2) Daartoe verenigde zich een menigte ook van degenen, die in de eparchie tot de hoogste waardigheid waren opgeklommen.
4 Op de tweede dag der schouwspelen nu deed hij een geheel uit zilver vervaardigd gewaad aan, een weefsel dat te bewonderen was, en verscheen bij de aanvang des dags in het theater. Zodra het zilver door het eerste treffen der zonnestralen beschenen werd, glansde het op verwonderlijke wijze, ontzagwekkend flikkerend, zelfs huiveringwekkend voor die er sterk naar keken.
5 En terstond verhieven de vleiers allerwegen schreeuwend hun stemmen, geenszins hem ten voordele, terwijl zij hem als een god aanspraken met: 'Wees ons genadig!' en er aan toevoegden: 'Hebben wij tot nu toe u als mens gevreesd, van nu af aan zullen wij u als van hoger dan sterfelijke natuur erkennen.'
6 De koning maakte hun daar geen verwijt van, noch weerde hij de goddeloze vleierij af. Maar toen hij kort daarna naar boven blikte, zag hij een engel 3) boven zijn hoofd zitten. Terstond begreep hij, dat deze een oorzaak van ramp wezen zou, gelijk hij het eens van goede dingen geweest was, 4) en hij kreeg een pijn die hem door het hart sneed.
7 En een plotselinge pijn in het lijf kwam er hem bij, die met hevigheid begon. Zijn vrienden aanziende, zei hij toen:
"Terwijl ik ulieden een god toeschijn, ontvang ik juist bevel het leven prijs te geven, zodat het Noodlot reeds terstond de mij pas toegevoegde woorden als leugenachtig weerlegt. Door ulieden onsterfelijk genoemd, word ik terstond weggevoerd om te sterven.
1) Xxx. XXX 0, 0. 0) Xxx Xxx. XVI 5, 1; verg. XV 8, 1; X. X. X 00, 0. 0) Xxx Xxxxxxx 'een uil op een koord, die (naar de profetie Ant. XVIII 6, 7) een ongeluksengel' was. 4) Nl. van bevrijding uit ketenen, zie Ant. XVIII 6, 7.
Maar men moet de beschikking aanvaarden, naar God het gewild heeft. Immers ik heb niet armelijk geleefd, maar in zaliggeprezen luister." 1)
8 Terwijl hij dit zeide, werd hij door het toenemen der smart overweldigd. Daarom werd hij haastig naar het koninklijk paleis gebracht, en het gerucht drong door tot allen dat hij in elk geval zeer binnenkort zou sterven. Xxxxxxxx zat de menigte met vrouwen en kinderen in zakken gehuld neer, volgens de voorvaderlijke wet, en smeekte God voor de koning, en alles was vervuld van jammer en weegeklag. Maar de koning, die neerlag in zijn hoog vertrek en hen beneden voorovergebogen ter aarde gevallen zag, bleef ook zelf niet zonder tranen.
9 Gedurende vijf dagen nu aanhoudend door de pijn in de buik uitgeput, legde hij het leven af, na sinds zijn geboorte het vierenvijftigste, sinds zijn regering het zevende jaar doorleefd te hebben. Vier jaren voorts regeerde hij tijdens keizer Xxxxx, waarvan hij drie jaren over de tetrarchie van Xxxxxxxxx heerste en in het vierde ook die van Herodes 2) overnam, terwijl hij nog drie (jaren) van de alleenheerschappij van keizer Xxxxxxxx toekreeg."
10 Ik bewonder Xxxxxxx, dat hij op dit punt gelijk op andere punten in overeenstemming met de Goddelijke Schriften waarheid spreekt. Mocht intussen iemand menen, dat hij betreffende de naam des konings niet (met de Schrift) in overeenstemming is, 8) dan toont toch de tijdsbepaling en het gebeurde aan, dat dezelfde bedoeld wordt, hetzij dan dat de naam door de een of andere schrijffout veranderd is, hetzij dat betreffende hem, gelijk betreffende velen, een dubbele naam in gebruik was. 4)
2.11. Over Theudas de tovenaar.
l Daar verder Xxxxx in de Handelingen ter gelegenheid van het onderzoek betreffende de Apostelen 5) Xxxxxxxx (sprekende) invoert,
1) Andere Hss.: 'zaligheid.' Xxxxxxxx: (auf Hoffnung) langer Seligkeit. 2) Antipas, zie bij 4, 1. 3) Bij Joséfus: Xxxxxxx; in Hand.: Herodes. 4) Verg. het opschrift. 5) Hand. 5: 36.
Zegt, dat omstreeks de genoemde tijd 1) Theudas opstond, bewerende dat hij iemand (van betekenis) was - die niettemin te gronde ging, gelijk allen die op hem vertrouwd
hadden verstrooid werden -, welaan, zo willen wij ook wat Xxxxxxx over deze schreef te boek stellen. Hij verhaalt namelijk in het nog pas van hem vermelde boek woordelijk het volgende: 2)
2 "Terwijl Phadus landvoogd was over Juda, 3) overreedde zeker man die tovenaar was, met name Theudas,.een overtalrijke menigte om de bezittingen mee te nemen en hem te volgen naar de rivier de Jordaan. Want hij beweerde een profeet te zijn en verklaarde door op zijn bevel de rivier te verdelen hun een gemakkelijke doorgang te zullen verschaffen.
3 Door zo te spreken verleidde hij velen. Evenwel liet Xxxxxx (Fades) niet toe dat zij voordeel hadden van hun dwaasheid, maar hij zond een drom ruiters op hen af, die onverwachts hen overvallende velen doodde, maar velen ook levend greep. Toen zij Theudas zelf levend gevangen genomen hadden, hieuwen zij hem het hoofd af en brachten het naar Jeruzalem."
Daarna maakt hij vervolgens melding van de hongersnood, die tijdens Claudius ontstond, op de volgende wijze: 4)
2.12. Over Xxxxxx, de koningin der Osroënen (Adiabene).
1 "Tijdens deze 5) trof het, dat voorts de grote hongersnood 6) te Juda plaats had, tijdens welken ook de koningin Xxxxxx voor veel geld koorn uit Egypte kocht en het uitdeelde onder de behoeftigen."
2 U zult bevinden dat ook dit overeenstemt met het geschrift van de Handelingen der apostelen, 't welk inhoudt 7) dat de leerlingen te Antiochië besloten naardat elk hunner welgesteld was tot ondersteuning te zenden aan de inwoners van Juda, en dit ook deden, daar zij aan de oudsten zonden door de hand van Xxxxxxxx en Xxxxxx.
1) Hand.: 'vóór die dagen'. Xxxxxxxx denkt aan die van Xxxxxxx'x dood. 2) Xxx. XX 0,
1. 3) Onder Xxxxxxxx, na Xxxxxxx'x dood. De schrijver van Handelingen plaatst het voorval onder Xxxxxxxx, zie Xxxxxxx 4 I S. 566. 4) Xxx. XX 0, 2. 5) Cuspius Fadus en Xxxxxxxx Xxxxxxxxx. 6) Verg. Xxx. XX 0, 0. 0) Xxxx. 11: 29, 30.
3 Van deze Xxxxxx voorts, waarvan de schrijver xxxxxxx maakte, worden tot nu toe doorluchtige zuilen getoond in de voorsteden van het tegenwoordige Aelia. 1) Zij werd gezegd geheerst te hebben over het volk der Adiabeners. 2)
2.13. Over Xxxxx de tovenaar.
l Toen het geloof in onze Heiland en Heere Xxxxx Xxxxxxxx reeds tot alle mensen verbreid was, 3) voerde evenwel de vijand van der mensen zaligheid, die beraamde zich bij voorbaat van de regerende stad 4) meester te maken, de boven reeds vermelden Xxxxx daar binnen, en door de handige toverijen van de man te ondersteunen won hij velen van de inwoners van Rome voor de dwaling.
2 Dit deelt Xxxxxxxx mede, die korten tijd na de Apostelen in de onder ons geldende leer uitblonk, (Xxxxxxxx), betreffende wien ik ter gelegener tijd het behoorlijke zal te boek stellen. 5) Men neme en leze diens geschrift, 6) als hij in de eerste ten behoeve van het onder ons geldende leerstuk tot Xxxxxxxxx gerichte Apologie 7) schrijvende het volgende zegt: 8)
3 "Na de opneming van de Heere in de hemel deden de demonen zekere mensen voortkomen, die beweerden dat zij goden waren. Deze werden niet alleen door ulieden
niet vervolgd, maar zelfs eerbewijzen waardig gekeurd. Zo (zonden zij) zekere Xxxxx, een Samaritaan uit n een vlek, genaamd Xxxxxx, 9) die tijdens keizer Xxxxxxxx 10)
1) Pausanias Arcad. 16; Jos. Xxx. XX 0, 3. Xxx Xxxxxxxxx tot Xxxxxxxxxxx de naam van Jeruzalem. 2) Verg. Ant. XX 2. Over Adiabene zie Plin. H. N. VI 12; Amm. Xxxx. XXIII 6. 3) Verg. c. 3, 1. 4) Nl, Rome. 5) Zie IV 8, 11, 16-18. 6) Xxxxxxxx laat deze aanhef weg. 7) Zie IV 18, 2. 8) Apol. I 26. 9) Nabij Xxxxxx Xxxxxxxx. Verg. Jos. Xxx. XX 0, 0: 'een Cypriër van afkomst', waarbij men denkt aan de stad Kition. 10) Andere overlevering: tijdens Nero.
door de kunstvaardigheid van in hem werkende demonen toverachtige krachttoeren deed en in uw stad, het vorstelijke Rome, voor een god gehouden werd en bij u als een god met een standbeeld vereerd werd, in de rivier de Tiber tussen de beide wallen, 1) (een stand- beeld) dat het volgende Romeinse opschrift had: 'Simoni deo sancto', 't welk betekent: 'Aan Xxxxx xx xxxxxxx xxx'. 0)
0 Xxxxx al de Samaritanen - maar slechts weinigen onder de andere volken -, aanbidden hem daar zij hem erkennen als de eerste god. En een zekere Xxxxxx, die met hem rondtrok in die tijd, na eerst in een bordeel in Tyrus van Fenicië verblijf gehouden te hebben, 3) beweren zij dat de uit hem voortgekomen eerste gedachte is.'
5 Aldus deze (Xxxxxxxx). Met hem stemt ook Xxxxxxxx overeen, die in zijn eerste (boek) tegen de ketterijen 4) tevens beschrijft wat betrekking heeft op deze man en zijn goddeloze, onreine leer. Deze hier op te halen zou voor het tegenwoordige overbodig zijn, daar zij die het begeren in de gelegenheid zijn zelfs van de ketterhoofden die na hem geweest zijn stuk voor stuk het eerste optreden en de levens en de stelsels hunner leugenachtige leringen en de oogmerken van hun aller streven te leren kennen, daar het alles in het vermelde boek van Xxxxxxxx, en geenszins als een bijzaak, is overgeleverd.
6 Wij hebben dan vernomen dat Xxxxx het eerste hoofd der gehele ketterij was. Van hem af tot nu toe zelfs worden de deelgenoten der naar hem genoemde secte, ofschoon zij de kuise en wegens de zuiverheid van leven bij allen befaamde wijsbegeerte der Christenen huichelen, desniettemin betrapt op de afgoderij met beelden - al wanen zij ook daarvan vrij te zijn -, daar zij neervallen voor tekeningen en beelden van Xxxxx zelf en van de genoemde Xxxxxx met hem, en het ondernemen met wierook en offers en plengoffers hen te vereren.
1) Nl. op de insula Tiberiana. 2) Verg. Just. Apol. I 56; Iren. c. Haer. I 23, 1; Tert. Apol. 13. Over de hier heersende verwarring zie Xxxxxxxxxx, Ketzergeschichte, 1884,
S. 171. 3) Verg. Iren. c. Haer. I 23; Hippo 1. Phil. VI 15. Verg. H i 1 g. Ketzergesch. S. 174 f. 4) c. 23.
7 Wat de meer geheime dingen dan deze onder hen betreft, waarvan men beweert dat iemand die ze het eerst aanhoort er door ontstellen en krachtens een geschreven verhandeling bij hen in verbazing geraken zal, die zijn vol van verwonderlijk- heden, zó zelfs, dat men er van buiten zijn zinnen en in razernij geraakt. Zij zijn nl. van zodanige aard, dat zij niet alleen niet geschikt zijn om schriftelijk te worden overgeleverd, maar zelfs door kuise mannen niet met de lippen kunnen worden uitgesproken, juist om de overmaat van ontuchtigheid en schanddaad.
8 Want wat maar onreiner als het aller-schandelijkste bestaan kan of 1) bedacht kan worden, dat alles heeft de aller-vuilste ketterij dezer lieden, die met de rampzalige en met allerlei van het meest werkelijke kwaad belaste vrouwen ontucht bedrijven, overtroffen.
2.14. Over de prediking xxx xx xxxxxxx Xxxxxx te Rome.
1 De vader en bouwmeester van zo grote slechtheden, Xxxxx, heeft om die tijd de boze macht, die het goede haat en der mensen zaligheid belaagt, als de groten tegenstander ook van de grote door God bezielde apostelen van onze Heiland doen optreden.
2 De Goddelijke en meer dan hemelse genade evenwel is haar dienaren te hulp gekomen en heeft door hun verschijning en tegenwoordigheid zo spoedig mogelijk de ontstoken vlam des kwaads geblust, daar zij elke hoogheid die zich verheft tegen de kennis Gods door hen vernederde en louterde.
3 Daarom kon gedurende diezelfde apostolische tijden noch van Xxxxx, noch van een ander der toenmaals tierenden, enige krijgslist stand houden. De glans der waarheid toch overwon en overmocht ze allen, het Goddelijk Xxxxx zelf, dat pas van Godswege over de mensen was aangelicht, reeds op aarde in bloei stond en burgerrecht had in zijn eigen apostelen.
4 De genoemde tovenaar, terstond 2) als door Xxxxxxxxx en ongehoord
1) Xxxxxxxx laat dit eerste weg. 2) Mc. Giff. verklaart dit min of meer bevreemdende terstond' uit invloed van een bron. Verg. 'evenwel zo spoedig mogelijk' in no. 2.
geflikker aan de ogen des eerstands getroffen, ging, nadat hij eerst in Juda van de zijde xxx xx xxxxxxx Xxxxxx op het kwaad dat hij deed betrapt was, 1) een zeer grote en overzeese reis ondernemen, vluchtende van het Oosten naar het Westen, in de waan dat hij slechts daar naar zijn zin zou kunnen leven.
5 Nadat hij de stad Rome betreden had 2), bereikte hij, doordien de daar zetelende Macht hem grotelijks behulpzaam was, in korten tijd zo zeer het doel van zijn onderneming, dat hijzelf door de oprichting van een standbeeld door de lieden daar, als ware hij een god, vereerd werd. 3)
6 Evenwel had hij hierin niet lang succes. 4) De algoede en aller-menslievendste Voorzienigheid aller dingen toch voerde op slag, nog tijdens de regering van Xxxxxxxx, de kloeke en grote der apostelen, die wegens zijn voortreffelijkheid de woord- voerder van alle overigen was, namelijk Xxxxxx, naar Rome, 5) als tegen de zo geduchte Verderver der levenden, en deze bracht als een echte veldheer Gods, door Goddelijke wapenen beschermd, de hooggeschatte waar van het geestelijk licht uit het Oosten aan de Westerlingen, daar hij het licht zelf en het zaligmakend woord der zielen, de verkondiging van het Koninkrijk der hemelen, als Evangelie predikte.
1) Hand. 8: 9 vgg., waar evenwel sprake is van Samaria (zie vs. 14 en 25), niet van Xxxx. 2) Verg. Clem. Rec. III 63; Const. Apost. VI 7-9. 3) Verg. c. 13, 3. 4) St. laat pas hier het 14 áe hoofd stuk beginnen. 5) Verg. Hiër. de vir. ill. 1; Hippo 1. Phil. VI 15. Arnobius II 12.
2.15. Over het Evangelie volgens Xxxxxx.
1 Nadat dan zo het Goddelijk Xxxxx onder hen was komen wonen, werd de macht van Xxxxx uitgeblust, en ging zij terstond, en met haar de man zelf, te niet. Zozeer flikkerde de vlam der vroomheid in de breinen van Xxxxxx' toehoorders op, dat zij niet in staat waren zich tevreden te stellen met éénmaal aanhoren, noch met de ongeschreven leer der Goddelijke verkondiging, maar bij Xxxxxx - van wien het Evangelie van die naam gezegd wordt te zijn; die een volgeling van Xxxxxx was - met velerlei smekingen aanhielden, dat hij hun ook schriftelijk een gedenkstuk van de door het Woord overgeleverde leer mocht achterlaten, en niet eerder aflieten, voor zij de
man bewogen hadden en daardoor oorzaak geworden waren van het naar Xxxxxx genoemd Evangeliegeschrift.
2 Ook zegt men dat de apostel, toen hij wist wat er gebeurd was, doordien de Geest het hem had geopenbaard, zich verheugde over de welwillendheid der mannen en het geschrift bekrachtigde ten gebruike voor de gemeenten 1) - Xxxxxxx geeft aan het verhaal een plaats in het zesde boek der Hypotyposen, 2) en de bisschop van Hiërapolis, met name Xxxxxx, bevestigt het getuigenis 3) -; voorts (zegt men) dat Xxxxxx van deze Xxxxxx melding maakt in de eersten brief, die men beweert dat hij in Rome zelf opstelde, en dat hij, terwijl hij op min of meer figuurlijke wijze de stad Babylon noemt, hem in eigen persoon aanduidt, in deze woorden: 4) U groet de uitverkorene in Babylon, en Xxxxxx mijn zoon.
2.16. Hoe Xxxxxx als de eerste aan de Egyptenaren de op de Christus betrekking hebbende kennis verkondigde.
1 Men zegt dat deze Xxxxxx, naar Egypte gezonden, 5) het Evangelie, dat hij ook op schrift bracht, het eerst verkondigd en te Alexandrië zelf het eerst gemeenten gevestigd heeft.
2 En zo groot een menigte van gelovige mannen en vrouwen ontstond daar van de eersten aanslag af, met de meest wijsgerige en krachtige ascese, dat Xxxxx het de moeite waard achtte hun bezigheden en samenkomsten, hun maaltijden en hun verdere gehele levenswijze, te beschrijven. 6)
1) Zie de afwijkende voorstelling van het origineel Eus. H. E. VI 14, 6. 2) ed. Klotz IV p. 87.
S) Eus. X. X. XXX 00; xxxx. X 0, 0 (x Xxxx.x. Haer. III 11, 1). 4) 1 Petr. 5: 13. 5) Verg. Epiph. Haer. LI 6; Hiër. de vir. ill. 8. 6) Zie c. 17.
2.17. Wat Philo over de Asceten in Egypte verhaalt.
1 De overlevering houdt ook in, dat hij 1) ten tijde van Xxxxxxxx naar Rome kwam ten einde omgang te hebben met Xxxxxx, 2) die toen daar predikte. Dit zou niet onwaarschijnlijk zijn, daar zijn geschrift waarvan wij spreken, dat later en na geruime tijd door hem vervaardigd is, onmiskenbaar de tot nu toe door ons in acht genomen gemeenteregelen bevat.
2 Maar daar hij ook het leven der asceten onder ons zo nauwkeurig mogelijk verhaalt, moet het wel zeer duidelijk zijn dat hij de apostolische mannen van zijn tijd niet alleen gekend heeft, maar ze ook als zodanig liet gelden, ze verheerlijkende en roemende, terwijl zij blijkbaar van Hebreeuwse afkomst waren en daarom te meer Judaïstisch de meeste der oude gewoonten handhaafden.
3 Na eerst verzekerd te hebben namelijk dat hij niets bezijden de waarheid uit eigen middelen en uit zichzelf zal toevoegen aan wat hij op het punt is van te gaan verhalen, zegt hij in het boek dat hij schreef Over het beschouwende leven of over de smekelingen 3) dat deze zelf Therapeuten en de vrouwen die zij hebben Therapeutriden genoemd worden, terwijl hij als oorzaak van een dergelijke benaming opgeeft, hetzij dat zij de zielen dergenen die tot hen toetraden van de kwalen der boosheid, als door geneesmeesters ze bevrijdende, herstelden en genazen, hetzij dat zij uitmuntten 4) in de zuivere en smetteloze dienst en verering in zake de godheid.
4 Of hij evenwel uit zichzelf hun deze benaming toevoegde, zodat hij de naam neer- schreef overeenkomstig de leefwijze der mannen, dan wel of werkelijk de eersten in den beginne hen zo genoemd hadden, daar de benaming 'Christenen' nog geenszins
aan alle plaatsen bekendheid gekregen had, daarover is het nu niet nodig het ons moeilijk te maken.
1) Philo. 2) Evenzo Hiër. vir. ill. 11; Photius 105. 3) De vita contemplativa seu supplicum virtutibus. Over de onechtheid, zie Xxxxxxx 2 II S. 863 f. 4) Gebrekkige constructie.
5 Intussen getuigt hij 1) dat zij in de eerste plaats afstand deden van hun vermogen, terwijl hij beweert dat, als zij begonnen te filosoferen, zij aan hun verwanten hun bezittingen afstonden, en vervolgens, na zich van alle beslommeringen des levens ontslagen te hebben, buiten de muren gingen en in eenzame landstreken en hoven hun verkeer inrichtten, daar zij wel wisten dat vermenging met ongelijksoortigen nutteloos en schadelijk was; terwijl zij dat in die tijd blijkbaar volbrachten met een hartgrondig en aller-warmst geloof, zich er op toeleggende de profetische levenswijze na te volgen.
6 Immers ook in de als echt erkende Handelingen der apostelen wordt vermeld, 2) dat al de aanhangers der apostelen hun bezittingen en hun vermogens verkochten en verdeelden onder allen, naardat elk behoefte had, zodat er onder hen niemand was die gebrek leed. Zo velen namelijk bezitters waren van landerijen of huizen, verkochten die, naar het verhaal zegt, 3) en legden de prijs der verkochte goederen vóór de voeten der apostelen, zodat uitgedeeld werd aan een iegelijk, naardat iemand behoefte had.
7 Terwijl hij gelijke dingen als de hier vermelde getuigt, voert Xxxxx ze met even zoveel lettergrepen aldus ten tonele, als hij over hen het volgende zegt: 4)
"Op vele plaatsen der bewoonde wereld bestaat dit geslacht. Immers zowel Griekenland als het land der barbaren moest aan het volmaakt goede deel hebben. Vooral zijn zij menigvuldig in Egypte in elke der dusgenaamde Weidestreken, 5) en het meest in de buurt van Alexandrië.
8 De voortreffelijksten van allerwegen rusten zich uit ter kolonisatie, als naar (een kolonie) van het vaderland 6) der Therapeuten, naar een bijzonder geschikte landstreek, die boven het meer Xxxxx 7) is, op een ietwat lage heuvelreeks zeer geschikt gelegen, zowel vanwege veiligheid als vanwege goede luchtgesteldheid."
1) de vita contempl. § 1. ed. Mangey. 2) Hand. 2: 45. 3) Hand. 4: 34. 4) de vita contempl. § 3.
5) Nomoi, districten van Aegypte ten getale van zesendertig, zie Mommsen, Die Prov. des rom. Reichs S. 555. 6) Nl. de bewoonde wereld, zie n°. 7. 7) Xxxxxxxx, in het N. van de Delta.
9. Als hij dan vervolgens beschrijft hoedanige hun woonverblijven waren, zegt hij over de door het land (verstrooide) gemeenten het volgende: "In iedere woning is een heilig verblijf, dat het gewijde oord en de monnikskluis genaamd wordt, waarin zij in afzondering de geheimenissen der gewijde levenswijze volbrengen, zonder iets mee te nemen, geen drank, geen spijs, noch iets van wat verder voor de behoeften des lichaams onmisbaar is, slechts wetten en door profeten geopenbaarde leringen en lofzangen en waardoor verder wetenschap en vroomheid wassen en volmaakt worden."
10 Later weer zegt hij: "De gehele tijdsruimte van de vroegen morgen tot de avond is hun (tot) een oefening. Al lezende toch in hun heilige geschriften leggen zij zich toe op de voorvaderlijke wijsheid, terwijl zij een geestelijke verklaring zoeken, daar zij de (woorden) der uitgedrukte gedachte houden voor symbolen van een verborgen wezen, dat in zinnebeelden is aangeduid.
11 Ook hebben zij geschriften van oude mannen, die de grondleggers hunner secte
waren en die vele gedenkstukken van de in figuren gehulde gedachte hebben nagelaten; door daarvan als van voorbeelden gebruik te maken bootsen zij de manieren van de aanvankelijke secte na."
12 Dit schijnt gezegd te zijn door een man, die toehoorder was terwijl zij de heilige Schriften uitlegden. Het is hoogst waarschijnlijk, dat de geschriften die zij zeggen dat van hun ouden afkomstig zijn de Evangeliën waren, en de geschriften der apostelen, en zekere uitlegkundige verhandelingen, vermoedelijk van de oude profeten, zoals de brief aan de Hebreeën en verscheiden andere brieven van Xxxxxx xx bevatten. 1)
1) Xxxxxxxx vergeet, dat hij over een tijdgenoot van Xxxxx spreekt. Zie evenwel 17, 1.
13 Xxx schrijft hij er vervolgens weer over, dat zij nieuwe psalmen vervaardigden, op de volgende wijze: "Zodat zij niet alleen bespiegelingen, maar ook zangen en lofdichten op God maakten in allerlei maten en wijzen, die zij noodzakelijkerwijze kenmerkten door meer statige melodieën." 1)
14 Voorts loopt hij nog allerlei andere dingen, waarover het boek handelt, daarin door, maar het scheen (mij) noodzakelijk, dat (daarvan slechts het een en ander) bijeen gelezen werd, waardoor het kenmerkende van het bedrijf der gemeente op de voorgrond treedt.
15. Mocht het nu iemand toeschijnen dat het gezegde niet bijzonder eigen is aan de gedragslijn naar het Evangelie, maar ook bij andere behalve de vermelde (Therapeuten) kan passen, die moge overtuigd worden uit zijn 2) verdere uitspraken, waarin hij, ingeval hij van goeden wil is, een onweersprekelijk getuigenis dienaangaande zal vinden. Hij schrijft nl. aldus: 3)
16 "Terwijl zij de zelfbeheersing als 't ware ten grondslag leggen voor de ziel, bouwen zij daarop de verdere deugden. Xxxxx en drank toch zou niemand hunner vóór zonsondergang willen nemen, daar zij het zoeken van wijsheid des lichts waardig achten, maar de lichaamsbehoeften der duisternis, weshalve zij aan het eerste de dagen, maar aan de laatsten daarentegen een klein gedeelte van de nacht besteedden. 17 Xxxxxxxx zelfs denken pas na drie dagen aan voedsel, daar in hun schatting het verlangen naar wetenschap veel hoger staat; 4) ja sommigen genieten en zwelgen zozeer, onthaald door de wijsheid die hun rijkelijk en mild de leringen aanbrengt, dat zij het een dubbel zolange tijd uithouden en ternauwernood om de zes dagen het noodzakelijke voedsel nuttigen." 5)
Wij hebben gemeend dat deze beweringen van Xxxxx duidelijk en onweersprekelijk doelen op de onder ons geldende (praktijken).
1) Xxxxxxxx: getallen'. St.: bedienen sich... erhabener Masze'. Cl.: 'erhabener Versasten'. v. d. M.: 'welken ze op een deftige toon schrijven'. 2) Nl. Xxxxx'x. 3) § 4. 4) Cl.: welche inbrunstiger nach Weisheit streben'. St.: 'derven ein grësserer Durst nach Weisheit inne wohnt'. v. d. M.: alzo ze door ene veel groter begeerte tot wetenschap gedreven worden'. 5) Hier volgt nog: 'gewoon zijnde', wat in het origineel slechts zin heeft door de er bij behorende woorden: 'naar men zegt, om even als het geslacht der krekels zich met lucht te voeden.'
18 Mocht hierna nog iemand bij tegenspraak xxxxxxxxx, dan moge ook hij van zijn ongeloof bevrijd worden door gehoor te geven aan nog duidelijker verklaringen, die niet bij de eersten de besten, maar uitsluitend bij de dienst der Christenen volgens het Evangelie te vinden zijn. 1)
19 Hij 2) zegt namelijk, dat met de lieden over wie het geschrift handelt ook vrouwen samenleven die merendeels bejaarde maagden zijn, 3) en dat zij niet uit nooddwang, gelijk sommige der priesteressen bij de Grieken, de kuisheid bewaard hebben, maar
naar vrijwillige gezindheid, uit ijver voor en begeerte naar wijsheid, terwijl zij uit verlangen om met haar in gemeenschap te leven de lichamelijke genietingen voor niets achten, daar zij geen sterfelijk, maar onsterfelijk nakroost begeren, zoals slechts de Godminnende ziel in staat is ze uit zich zelf ter wereld te brengen."
20 Daarna voortgaande zet hij vrij nadrukkelijk het volgende uiteen: 4)
"De uitleggingen nu der Heilige schriften hebben bij hen plaats door gissingen in geestelijke verklaringen. De gehele wetgeving toch dunkt deze mannen te gelijken op een levend wezen, dat de uitgedrukte lezingen 5) tot lichaam heeft, en tot ziel de in de lezingen opgesloten liggende onzichtbare betekenis.
Bij de bespiegeling dezer (laatste) is meer bijzonder deze eredienst 6) begonnen, daar die als in de spiegel der naamwoorden de uitnemende schoonheden der gedachten weerkaatst zag."
21 Waartoe zou ik hierna nog spreken van de bijeenkomsten en de afzonderlijke verrichtingen daarin van de mannen afzonderlijk en van de vrouwen afzonderlijk, en van de oefeningen die ouder gewoonte tot nu toe bij ons volbracht worden, die wij vooral tijdens het feest van het lijden des Heilands in vasten en nachtwaken en overdenkingen der Goddelijke woorden gewoon zijn te volbrengen?
22 De (genoemde schrijver) heeft reeds vrij nauwkeurig deze wijze van doen, die tot nu toe alleen bij ons gehandhaafd wordt, aangeduid en in zijn bijzonder geschrift overgeleverd. En vooral 7) de nachtwaken van het grote feest en de daarin (plaats hebbende) oefeningen (duidt hij aan),
1) Verg. § 8. 2) Philo. 3) Ook nu vergeet Xxxxxxxx dat hij een tijdgenoot van Xxxxx sprekend invoert. 4) § 10. 5) Xxxxxxxx: 'verordeningen'. 6) Xxxxxxxx: 'dit huis'. 7) Xxxxxxxx laat dit weg.
als hij verhaalt 1) dat de bij ons in zwang zijnde lofzangen worden aangeheven, en hoe, terwijl één sierlijk in de maat er bij speelt, de overigen in stilte luisterende het slot der lofliederen mee aanheffen, en hoe zij gedurende de bedoelde dagen op strozakken neerliggen en in het geheel geen wijn proeven, gelijk hij met even zoveel woorden heeft geschreven, maar ook niets waar bloed in is, daar uitsluitend water hun tot drank dient, en hun toespijs bij het brood in zout en hysop bestaat.
23 Daarenboven beschrijft hij 2) de wijze van beheer dergenen die de leiding van de gemeentelijken dienst ter hand genomen hebben, de diaconieën 3) en de vooraanzittingen van het allen te boven gaand episcopaat. 4) Xxxxxx in wien begeerte is naar nauwkeurige bevestiging van deze dingen moge ze leren kennen uit 's mans vermeld verhaal.
24 Dat Xxxxx dit schreef met het oog op de eerste verkondigers der leer volgens het Evangelie en de van oudsher vanwege de apostelen overgeleverde gewoonten, zal ieder duidelijk zijn. 5)
1) § 9. Bij Philo het Pinksterfeest, door Xxxxxxxx van het Paasfeest verstaan. 2) § 8-10. 3) Bij Philo de tafeldienaars bij de maaltijden. 4) Bij Philo de leider van het Schriftonderzoek. Mc. Giff. meent dat van bisschoppen en diakenen sprake is. 5) Nl. in geval van miskenning der anachronismen en misverstanden. Een poging om, zoal niet de echtheid van De vita comtemplativa, dan toch de oorsprong er van in Xxxxx'x tijd, te redden deed Xxxxxxxxxxx, Zur Entstehungsgeschichte des Christenthums, 1894, S. 59 ff. 70. 6) Zie Schürer 4 III S. 501
2.18. Welke geschriften van Xxxxx tot ons kwamen.
1 Daar hij rijk was aan woorden en breed van begrip en hoog en verheven in zijn beschouwingen op het gebied der Heilige schriften, heeft hij veelkleurige en veelvormige melding gemaakt van de heilige leringen, en wel deels naar regelmaat en volgorde, als hij de gebeurtenissen in Genesis doorloopt, in geschriften die hij betitelde Allegorieën der heilige wetten, 1) deels, als hij stuksgewijze uiteenzettingen van voorname in de Schriften behandelde vraagstukken, tegenwerpingen en oplossingen maakt, boven welke hij intussen dienovereenkomstig ook de titel plaatst van 'Vraagstukken en oplossingen in Genesis en Exodus.'
2 Behalve deze zijn er van hem in 't bijzonder uitgewerkte studiën over sommige problemen, 2) als daar zijn twee 'Over de 1andbouw', en even zoveel over de dronkenschap, en enige andere die verschillende en passende titels waardig gekeurd zijn, zoals een 'Over wat een nuchter verstand verlangt en verfoeit' en een 'Over de samenvloeiing der tongvallen', en een 'Over de ontvluchting en hervatting', en een Over natuur en vinding, 3) en een 'Over de samenkomst voor de wetenschappen', en 'Over de vraag wie de erfgenaam der goddelijke dingen is' en 'Over het doorsnijden in gelijke tegen elkaar overgestelde delen', 4) en nog een 'Over de drie deugden die Mozes met de overigen beschreven heeft.'
3 Daarenboven een 'Over degenen wier namen veranderd zijn, en waarom zij veranderd werden', waarin hij verklaart iets 'Over de verbonden', een eerste en een tweede (boek), te hebben ingelast. 5)
4 Voorts bestaat er van hem (een werk) Over de verhuizing van Xxxxxxx en (Over) het leven van de wijze, die naar de gerechtigheid volmaakt is, of (Over) ongeschreven wetten. 6) Dan nog Over reuzen, en Over de onwankelbaarheid van het Goddelijke en Ten bewijze dat volgens Xxxxx de dromen door God gezonden worden een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde (boek). Dit nu zijn de (werken) die tot ons gekomen zijn van die betrekking hebben op Genesis. 7)
1) Zie Schürer 4 III S. 494 f. 2) Meest allen onderdelen van eerstgenoemd werk, zie Xxxxxxx
S. 503 ff, waar nog enige hier niet voorkomende genoemd worden, S. 504 f. Zie verder hier niet genoemde titels: S. 511 f. 522, 523 f. 530, 532 f. 538 f. 3) De beide laatste titels zijn verbasteringen van een enkelen titel, die van de vlucht en het weervinden (van Hagar) sprak. Zie Schürer S. 509. Xxxxxxxx laat de eerste weg. 4) Een zelfde werk, door Xxxx. vir. ill. ten onrechte gesplitst. 5) Xxxxxxx S. 510. 6) Xxxxxxx S. 514. 7) Verg. Schürer S. 505. 75 II 18: 5-9.
5 En op Exodus kennen wij van hem een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde (boek) van 'Vraagstukken en oplossingen' verder 'Over de tent' (der samenkomst), 1) en een 'Over de tien woorden', en 'Over wat in de vorm van wetten in aansluiting aan de daarop uitlopende hoofdgeboden der tien woorden geleverd is' (boek) 1, 2, 3 en 4. 2) Voorts 'Over de dieren voor de heiligen dienst en welke soorten van offers er zijn'. Ook een 'Over de kampprijzen, die in de wet voor de goeden zijn weggelegd, en de straffen en vervloeking en voor de slechten'. 3)
6 Buiten deze allen zijn er nog van hem in omloop werken in één boek, zoals 'Over de Voorzienigheid', 4) en het geschrift dat hij 'Over de Joden' 5) heeft samengesteld, en 'De staatsman' (Xxxxx). 6) Dan nog: 'Xxxxxxxxx of over (het feit) dat de redeloze dieren rede hebben',7) een 'Ten bewijze dat elke slechtaard een slaaf is', waarop een volgt met het betoog 'Dat elke ijveraar vrij is'. 8)
7 Benevens deze staat op zijn lijst het werk 'Over het bespiegelende leven' of 'over de
smekelingen', waaraan wij de bijzonderheden over het leven der apostolische mannen ontleend hebben. 9) Ook beweert men dat de 'Verklaringen der Hebreeuwse namen in Wet en Profeten 10) vruchten van zijn vlijt zijn.
8 Deze man nu, die tijdens Gajus naar Rome kwam, heeft, naar men zegt, het door hem geschreven werk over 'De godvergetenheid van Xxxxx', dat hij karakteristiek en ironisch 'Over de deugd en betitelde, 11) tijdens Xxxxxxxx in tegenwoordigheid van de gehele Senaat der Romeinen doorgelopen, met dit gevolg dat zijn bewonderd geschrift de plaatsing in de bibliotheek waardig gekeurd werd. 12)
9 Omstreeks die tijd, 13) terwijl Xxxxxx zijn rondreis van Jeruzalem tot aan Illyrië volbracht, dreef Xxxxxxxx xx Xxxxx uit Rome, en
1) Volgens Xxxxxxx S. 523 een onderdeel van 'Het leven van Xxxxx.' 2) Xxxxxxx S. 516 ff. 3) S. 522. 4) S. 531. 5) S. 533. 6) S. 515. 7) 532. 8) S. 524. 9) c. 17. 10) Onecht, zie Xxxxxxx S.
540. 11) Zie Schürer S. 530. 12) Bij St. begint hier het 19 de hoofdstuk. 13) Xxxxxxxx: 'toenmaals'.
Aquila en Priscilla, die met de andere Joden uit Rome vertrokken waren, belandden in Azië, en hadden daar verkeer met de apostel Xxxxxx, die daar de grondslagen der gemeenten bevestigde, kort te voren door hem gelegd. Ook hieromtrent onderricht ons de Heilige schrift der Handelingen. 1)
2.19. Welke rampen de Joden in Jeruzalem overkwamen op de dag van het Paasfeest
1 Terwijl nog Xxxxxxxx 2) het keizerrijk bestuurde, 3) is het voorgekomen dat in Jeruzalem zo groot een beroering en verwarring plaats had, dat alleen reeds door het met geweld samendringen in de buurt van de uitgangen van het heiligdom drie myriaden 4) Joden, door elkaar vertreden, om het leven kwamen, en het feest tot een rouw werd voor het gehele volk en tot een klaaglied in ieder huis. Ook dit deelt woordelijk Joséfus mee. 5)
2 Xxxxxxxx stelde voorts Xxxxxxx, 6) de zoon van Xxxxxxx (X), tot koning over de Joden aan, en zond Xxxxx als landvoogd over het gehele land Samaria en Galilaea en daarenboven over het zogenaamde Xxxxx. 7) En na zelf gedurende dertien jaren en acht maanden het opperbewind gevoerd te hebben, stierf hij, terwijl hij Xxxx 8) als opvolger in de regering achterliet. 9)
1) Hand. 18: 2. 2) Bij Xx. x. 00. 0) Xxx x. 0. 0) Xxxxxxx spreekt in B. J. II 12, 1 van meer dan tienduizend en in Xxx. XX 0, 0 van twintigduizend. 5) Xxx. XX 0, 0; X. X. XX 00, 0. 0) Xxxxxxx Agrippa II. 7) Verg. Xxx. XX 0, 0; 7, 1. Bij St. vormt de laatste volzin het 21ste hoofdstuk. 8) 54-68. 9) Xxx. XX 0, 0-0.
2.20. Wat er alzo ook tijdens Nero in Jeruzalem gebeurde.
1 Het oproer van de priesters tegen elkaar, 1) terwijl Xxxxx tijdens Nero landvoogd was over Juda, beschrijft wederom Xxxxxxx met even zoveel woorden op de volgende wijze in het twintigste boek der Archeologie: 2)
2 "Ook ontbrandde er een oproer van de overpriesters tegen de priesters en de eersten van de menigte der Jeruzalemmers, en elk hunner was aanvoerder na zich een bende van de stoutste en meest revolutionaire mensen verzameld te hebben. Toen zij samentroffen scholden zij elkaar uit en wierpen zij elkaar met stenen. Er was niet een
die (het oproer) dempte, maar als in een stad zonder hoofd geschiedden deze dingen vrijelijk.
3 Zo grote onbeschaamdheid en driestheid greep de overpriesters aan, dat zij zich verstoutten dienstknechten naar de dorsvloeren te zenden om de h aan de priesters toekomende tienden weg te nemen. Het ging zo ver, dat men de noodlijdenden onder de priesters van gebrek zag omkomen. Zo vergreep zich de geweldenarij van de oproermakenden aan alle recht."
4 Voorts zegt dezelfde schrijver 3) "dat omstreeks diezelfde tijden te Jeruzalem een soort rovers opwies, die op klaarlichte dag', zoals hij zegt, en midden in de stad vermoordden die zij tegenkwamen;
5 dat zij namelijk vooral door zich op de feesten onder de menigte te mengen en korte zwaarden onder de klederen te verbergen de aanzienlijken daarmee doorboorden, waarna zij bij 't vallen (der slachtoffers) zelf deel uitmaakten van degenen die verwoed waren op de moordenaars, en mitsdien in 't geheel niet te vinden waren doordien men ze betrouwbaar waande; dat zodoende als eerste door hen Xxxxxxxx xx xxxxxxxxxxxx geslacht werd, 4) en dat na hem dagelijks vele (andere) uit de weg geruimd werden, en dat de vrees voor de ongevallen vrij verschrikkelijk was, daar ieder dagelijks als in de oorlog de dood verwachtte."
1) St. c. 22. Van nu aan blijft een verschil van twee cijfers tot C. 23 slot. 2) Xxx. XX 0, 8. 8) X. X. XX 00, 0. 0) Xxx. XX 8, 5.
2.21. Over de Egyptenaar, van wie ook de Handelingen der apostelen melding gemaakt hebben.
1. Vervolgens voegt hij na andere dingen hieraan (het volgende) toe, als hij zegt:1) "Maar met een nog grotere plaag dan deze kwelde de Joden de Egyptische valse profeet. Een zeker toverkundig mens namelijk verscheen in het land, en doordien hij zichzelf de betrouwbaarheid van een profeet bijgelegd had, vergaderde hij omstreeks dertigduizend der misleiden, en na hen uit de woestijn naar de zogenaamde Olijfberg gevoerd te hebben, was hij op het punt van daarvandaan op Jeruzalem aan te trekken en (de stad) te bedwingen en na van de Romeinse bezetting zich meester gemaakt te hebben ook over het volk alleenheerschappij te voeren, 2) waarbij hij zich van de mede-invallers als lijfwacht bediende.
2 Xxxxx evenwel voorkwam zijn aanslag door hem met de Romeinse wapenknechten tegemoet te gaan. Ook nam het gehele volk deel aan het verweer, zodat, toen een treffen plaats had, de Egyptenaar met enige weinigen ontkwam, maar de meeste dergenen die met hem waren te gronde gingen en levend gevangen genomen werden." 3 Dit verhaalt Xxxxxxx in het tweede (boek) der Historiën. Maar het is de moeite waard naast het hier aangaande de Egyptenaar meegedeelde te stellen wat in de Handelingen der apostelen (te lezen staat). 3) Daar wordt door de chiliarch in Jeruzalem tijdens Xxxxx, op het ogenblik dat de menigte der Joden tegen hem in opstand is, tot Xxxxxx gezegd: "Zijt gij dan niet de Egyptenaar, die vóór deze dagen oproer gemaakt heeft en in de woestijn de vierduizend 4) mannen der sicariers 5) bijeenbracht?"
Maar tot zo ver over Xxxxx.
1) B. J. II 13, 5; verg. Xxx. XX 0, 0. 0) Xxxxxxxx construeert hier met een bijwoord. 3) Hand. 21: 38. 4) Bij Joséfus 30.000, waarvan evenwel Xxx. XX 0, 0 'slechts 600 verloren gaan, tegen de meesten' in B. J. 13, 5. 5) Zie Schürer 4 I S. 574.
2.22. Hoe Xxxxxx, als gevangene uit Juda naar Rome gezonden, na zelfverdediging van alle schuld vrijgesproken werd.
1 Als diens opvolger wordt door Xxxx Xxxxxx gezonden, tijdens wien Xxxxxx na zijn rechtvaardigingsrede gehouden te hebben geboeid naar Rome gevoerd wordt. 1) Xxxxxxxxxxx nu was met hem; vermoedelijk noemt hij die (daarom) ergens in zijn brieven 2) een medegevangene. Xxxxx, die de Handelingen der apostelen in geschrift overgeleverd heeft, besluit verder zijn verhaal hiermee, dat hij te kennen geeft hoe Xxxxxx volle twee jaren te Rome als vrij man verblijf hield en het woord Gods onbelemmerd verkondigde. 3)
2 De overlevering houdt in, dat de apostel daarna, na zichzelf verdedigd te hebben, weer tot de dienst der verkondiging is uitgezonden, en na andermaal dezelfde stad betreden te hebben door het martelaarschap zijn einde gevonden heeft. 4) Terwijl hij onder die omstandigheden in boeien gehouden werd, stelde hij de tweeden brief aan Xxxxxxxxx op, waarin hij tevens doelde op de vorige door hem gehouden zelf verdediging en zijn ophanden zijnd einde.
3 Xxxxxxx zijn getuigenissen ook dienaangaande: "Bij mijn eerste zelfverdediging', zegt hij, 5) was niemand bij mij tegenwoordig, maar allen hadden mij verlaten het worde hun niet aangerekend; maar de Heere stond mij bij en sterkte mij, opdat de verkondiging door mij vervuld mocht worden en alle volken haar mochten horen; en ik werd gered uit de muil van de leeuw."
4 Duidelijk bevestigt hij met deze woorden dat hij de eerste maal gered werd uit de muil van de leeuw waarmee hij blijkbaar Xxxx aanduidt wegens diens wreedaardig gemoed opdat de verkondiging door hem vervuld mocht worden.
1) Hand. 27 enz. 2) Col. 4: 10. 3) Hand. 28: 30, 31. 4) Oudste bericht dienaangaande. 5) 2 Tim. 4: 16, 17.
5 Maar hij voegt er niet iets dergelijks aan toe als: "Hij zal mij redden uit de muil van de leeuw'. Want hij zag in de geest het einde dat hem binnen kort wachtte. Daarom voegt hij aan de woorden 'en ik werd gered uit de muil van de leeuw' het volgende toe en zegt: 1)
"De Heere zal mij redden van alle boos bedrijf en zal mij behouden voor Zijn hemels koninkrijk". Waarmee hij doelt op zijn aanstaand martelaarschap, dat hij nog duidelijker in hetzelfde geschrift voorspelt, als hij zegt: 2) "Want ik word reeds geplengd en de tijd mijner ontbinding is op handen."
6 Voorts geeft hij in de tweedenvan zijn brieven aan Xxxxxxxxx te kennen 3) dat alleen Xxxxx met hem samen was toen hij schreef, maar bij zijn vorige zelfverdediging zelfs deze niet. 4) Waarom Xxxxx vermoedelijk de Handelingen der apostelen juist in die tijd afschreef, nadat hij de geschiedenis verhaald had tot zover als hij met Xxxxxx samen was.
7 Dit een en ander moge ons gezegd zijn ter bevestiging dat het martelaarschap van Xxxxxx niet volbracht werd tijdens zijn verblijf te Rome, 't welk Xxxxx beschreven heeft.
8 Ook is het waarschijnlijk dat Xxxx, toen hij in de beginne zachter gestemd was, gemakkelijker de zelfverdediging ten behoeve van Xxxxxx' leerstuk aannam, maar dat hij na tot gruwelijke roekeloosheden te zijn voortgegaan met andere (vergrijpen) ook die tegen de apostelen ter hand genomen heeft.
2.23. Xxx Xxxxxxx, die de titel van broeder des Heeren voerde, de marteldood stierf.
1 Toen Xxxxxx zich op de keizer beroepen had en door Xxxxxx naar de stad der Romeinen gezonden was, wendden de Joden, teleurgesteld in de hoop krachtens welke zij zich tot de aanslag op hem hadden toegerust, zich tegen Xxxxxxx xx xxxxxxx des Heeren, 5) die vanwege de apostelen de zetel van het episcopaat te Jeruzalem in handen gekregen had. 6) Zij verstoutten zich jegens hem tot het volgende:
2 "Na hem naar het midden gevoerd te hebben eisten zij (van hem) de verloochening van het geloof in de Christus in tegenwoordigheid van het gehele volk.
1) 2 Tim. 4: 18. 2) vs. 6. 3) 4: 11. 4) 4: 16. 5) Zie bij 112, 4. 6) Zie c. 1, 3.
Toen hij evenwel tegen aller mening met onbelemmerde spraak en meer dan zij verwacht hadden vrijmoedig sprak, en beleed dat onze Xxxxxxx en Heere Xxxxx Gods zoon is, en zij niet meer in staat waren 's mans getuigenis te verdragen, doordien hij ook wegens de hoge mate waarin hij zijn hele leven door deel had aan wijsbegeerte en vroomheid bij allen voor de meest rechtvaardige gehouden werd, doodden zij (hem), waarbij zij als gelegenheid tot dit eigenmachtig handelen de regeringloosheid aangrepen, daar door het sterven van Xxxxxx (als landvoogd) over Juda omstreeks deze tijd het (gebied) van het bewind aldaar onbeheerd en zonder landvoogd was."
3 De wijze van Xxxxxxx' uiteinde hebben reeds eerder meegedeeld de aangehaalde uitspraken van Xxxxxxx, 1) die verhaalde dat hij van de tinne (des tempels) geworpen werd en met een (stuk) hout doodgeslagen. Maar bijzonder nauwkeurig verhaalt Xxxxxxxxxx, 2) die tijdens de eerste opvolging der apostelen leefde, deze hem betreffende dingen, in het vijfde (boek) van zijn Gedenkwaardigheden, waar hij op de volgende wijze spreekt: 8)
4 "Onder de apostelen neemt Xxxxxxx, de broeder des Heeren, die van af de tijden des Heeren tot aan de onze door allen de Rechtvaardige genoemd werd, de gemeente op zich. Er worden namelijk vele Xxxxxxxxxx genoemd.
5 Maar deze was van af de schoot van zijn moeder heilig. Wijn en sterke drank dronk hij niet, noch at hij iets bezields. Een scheermes ging niet over zijn hoofd, hij zalfde zich niet met olie en gebruikte geen bad.
6 Hem alleen was het geoorloofd het heilige binnen te gaan. Want hij droeg geen wollen kleed, maar lijnwaden. En hij ging alleen de tempel binnen en werd er aangetroffen op zijn knieën liggende en vergiffenis smekende ten behoeve van het volk, zodat zijn knieën vereelt waren als die van een kameel, door het voortdurend
1) c. 1, 5. 2) Zie IV, 22. 3) Een poging om de aan Xxxxxxxx overgeleverde tekst te verbeteren waagde X. Xxxxxxx, Zs. f. n. t. Wiss. 1903 S.
buigen van de knieën in het gebed tot God en het vergiffenis smeken voor het volk.
7 Wegens de overmaat van zijn gerechtigheid werd hij 'Rechtvaardige en Oblias 1) genoemd, wat in het Grieks betekent Omheining des volks en Gerechtigheid, gelijk de Profeten betreffende hem openbaren. 2)
8 Sommigen voorts der zeven ketterijen die er onder het volk waren, in de Gedenkwaardigheden door mij beschreven, 8) vroegen hem wat de deur van Xxxxx was. 4) Hij zei dat deze de Heiland was.
9 Sommigen dezer geloofden dat Xxxxx de Christus was. Maar de bovengenoemde ketterijen geloofden niet, noch in opstanding, 5) noch dat er iemand komen zou om
een iegelijk te vergelden naar zijn werken. 10 Zoveel nog geloofden, (deden het) om Xxxxxxx. Daar nu ook vele der oversten geloofden, ontstond er beroering van de Joden en Schriftgeleerden en Farizeeën, die zeiden dat het gehele volk gevaar liep Xxxxx de Christus te verwachten. Daarom zeiden zij, met Xxxxxxx vergaderende: "Wij smeken u, weerhoud het volk, daar het in dwaling verkeert op het punt van Xxxxx, alsof die de Christus ware. Wij smeken u allen die tot de dag van het pascha komen te overtuigen betreffende Xxxxx. Want wij allen stellen in u vertrouwen. Immers wij en het gehele volk geven u getuigenis dat gij rechtvaardig zijt en dat gij aan aanneming des persoons u niet schuldig maakt. 6)
11. Overreed gij dan de menigte om betreffende Jezus niet te dwalen. Want het gehele volk en wij allen geven u gehoor. Ga dan staan op de tinne des heiligdoms, 7) opdat gij van boven af zichtbaar zijt en uw woorden voor het gehele volk goed te verstaan zijn. Ter wille van het pascha toch zijn alle stammen en met hen de heidenen bijeengekomen."
12. Zo stelden dan voornoemde Schriftgeleerden en Farizeeën Xxxxxxx op detinne des tempels en riepen zij hem toe en zeiden:
1) Een duistere term, vermoedelijk verbastering van een Hebreeuws woord, achtereenvolgens met toren, de verwonderlijke, de weeklagende en in 't geheel niet vertaald. 2) Verg. Jes. 3: 10.
3) Verg. Eus. H. E. IV 22. 4) Verg. Matth. 7: 13, 14. 5) Xxxxxxx: 'in Zijn opstanding'. 6) Verg. Matth. 22: 16. 7) Zie Matth. 4: 5. Andere Hss.: 'des tempels'.
"Rechtvaardige, aan wie wij allen moeten gehoor geven, verkondig ons, daar het volk afdwaalt achter Xxxxx de gekruiste, welke de deur van Jezus 1) is."
13 Daarop antwoordde hij met luide stem: Wat vraagt gij mij betreffende Xxxxx, de Zoon des mensen? Hij zit immers in de hemel ter rechterhand der Grote kracht en zal komen op de wolken des hemels." 2)
14 Toen velen daardoor ten volle verzekerd waren en op grond van het getuigenis van Xxxxxxx (Xxxxx) verheerlijkten en zeiden: Hosanna de zone Davids', toen »zeiden dezelfde Schriftgeleerden en Farizeeën weer tot elkaar: 'Wij hebben verkeerd gedaan met zulk een getuigenis aan Xxxxx te verschaffen. Maar laat ons opgaan en hem naar beneden werpen, opdat zij bang geworden ophouden met in hem te geloven.'
15 En zij riepen, zeggende: 'Ach! ach! zelfs de Rechtvaardige geraakte van 't spoor!' en zij vervulden de Schrift die in Jesaja geschreven staat: 3) "Laat ons de Rechtvaardige uit de weg ruimen, 4) omdat hij ons tot niets nut is; evenwel zullen zij de vruchten hunner werken eten.'
16 Naar boven gegaan wierpen zij daarom de Rechtvaardige naar beneden en zeiden tot elkaar: 'Laat ons Xxxxxxx de Rechtvaardige stenigen!'
17 Toen begonnen zij hem te stenigen, daar hij naar beneden geworpen niet gestorven was, maar zich omgewend hebbende de knieën had gebogen, zeggende: Ik smeek u, Heere, God, Xxxxx, 5) vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen!' 6)
Terwijl zij hem nu zo stenigden, riep een der priesters, 7) van de zonen van Xxxxxx, de zoon van Xxxxxxxxx, 8) aangaande wie door de profeet Xxxxxxx getuigd is, 9) zeggende: Xxxxx op! wat doet gij? de Rechtvaardige bidt voor u!'
18 Doch iemand uit hen, een der vollers, nam het hout, waarmede hij de klederen uitwrong, en richtte het op het hoofd van de Rechtvaardige. Zo stierf hij de marteldood.
1) Andere Hss. weer: de gekruiste'. 2) Matth. 26: 64; Marc. 14: 62. Jes. 3: 10. 4) Xxxxxx J u s
t. Dial. 136; Tert. adv. Xxxx. III 22. De LXX en J u s t. Dial. 17 en 133: binden.' 5) Mc. Giff.: 'Lord God, our Father'. 6) Xxx. 23: 34. 7) E p i p h. Haer. LXXVIII 14 legt deze woorden in de
mond van Xxxxxx, de zoon van Xxxxxx. 8) Verg. 2 Chron. 2: 55. 9) Jer. 35: 18, 19.
En zij begroeven hem op de plek bij de tempel, en zijn grafzuil houdt nog stand 1) bij de tempel. Deze is een waarachtige getuige geworden voor Joden zowel als voor Grieken dat Xxxxx de Christus is. Spoedig daarna belegerde hen Xxxxxxxxxxx."
19 In dit alles stemt Xxxxxxxxxx volledig met Xxxxxxx overeen. 2) Xxxxxx nu was Xxxxxxx een voorwerp van bewondering en bij alle andere op grond van rechtvaardigheid befaamd, dat de verstandigen onder de Joden van mee ping waren dat dit de reden was van de belegering van Jeruzalem zo terstond na zijn marteldood, en dat die (belegering) om niets anders hun overkomen was dan om de zoenwaardige daad waartoe zij zich jegens hem verstout hadden.
20 Althans ook Xxxxxxx verzuimt niet zonder aarzeling ook aangaande ditzelfde schriftelijk getuigenis af te leggen in deze woorden die hij zegt: 3) "Deze dingen overkwamen de Joden ter vergelding van Xxxxxxx xx Xxxxxxxxxxxxx, die een broeder was van Jezus, bijgenaamd Xxxxxxxx, daar de Joden hem gedood hadden, ofschoon hij ten hoogste rechtvaardig was."
21 Deze zelfde (schrijver) maakt in het twintigste boek der Archeologie ook melding van zijn dood, in deze woorden: 4)
"Na de dood van Xxxxxx vernomen te hebben zond xx Xxxxxx Xxxxxxx tot landvoogd over Juda. Maar de jongere Xxxxxx, van wie wij gezegd hebben dat hij het Hogepriesterschap overnam, 5) was stout in zijn wijze van doen en bijzonder roekeloos, en hij had deel aan de ketterij der Sadduceeën, die boven alle Joden ruw zijn in hun rechtspraak, zoals wij reeds hebben te kennen gegeven. 6)
22 Daar nu Xxxxxx zodanig iemand was, liet hij, menende een geschikte gelegenheid te hebben, daar Xxxxxx gestorven en Xxxxxxx nog onder weg was, een synedrium van rechters zitting nemen,
1) Het bezwaar hiertegen in de verwoesting van Jeruzalem heeft men getracht door vernuftige gissingen uit de weg te ruimen. 2) Vermoedelijk doordien de laatste uit de eerste putte. Verg. Clem. Rec. I. 66-71.
3) In onze Joséfus-handschriften niet te vinden, wel enige malen aangehaald door Xxxxxxxx. Zie Schürer 2 II S. 487. 4) Xxx. XX 0, 0. 5) In het onmiddellijk aan het citaat voorafgaande. 6) Niet te vinden.
en toen hij daarvóór de broeder van Xxxxx bijgenaamd de Christus, 1) met name Xxxxxxx, en nog enige andere gevoerd had, gaf hij ze, na een beschuldiging ingebracht te hebben als hadden zij de wet overtreden, over om gestenigd te worden.
23 Maar zo velen de meest billijken der stadsbewoners schenen te zijn en nauwgezet ten opzichte van de wetten, waren hierover zeer verstoord en zonden heimelijk tot de koning, hem smekende aan Xxxxxx het bevel te zenden dergelijke dingen niet meer te doen, want dat hij ook dat eerste niet te recht gedaan had. Ja, sommigen van hen gingen zelfs Xxxxxxx tegemoet, toen hij van Alexandrië de reis ondernam, en onderrichtten hem dat het Xxxxxx niet vrij stond zonder zijn toestemming een synedrium zitting te doen nemen. 2)
24 Xxxxxxx nu, gehoor gevende aan het gesprokene, schreef in toorn aan Xxxxxx, met de bedreiging straf van hem te zullen eisen. Koning Xxxxxxx ontnam hem hierom het Hogepriesterschap, nadat hij drie maanden het bewind gevoerd had, en stelde Xxxxx de zoon van Xxxxxxxx 8) aan." 4)
25 Tot zover wat Xxxxxxx xxxxxxx, van wien de eerste der dusgenaamde Katholieke brieven heet te zijn. Men moet evenwel weten dat deze voor onecht gehouden wordt
6); - niet velen toch van de ouden hebben er melding van gemaakt, gelijk evenmin van de dusgenaamde Xxxxx-brief, 6) die eveneens tot de zeven zogenaamde Katholieke brieven behoort -; maar toch weten wij dat ook deze met de overigen in zeer vele gemeenten in algemeen gebruik zijn.
2.24. Hoe na Marcus 7) als eerste bisschop van de gemeente der Alexandrijnen Xxxxxxxx werd aangesteld.
Terwijl Xxxx het achtste jaar van zijn regering beleefde 8) nam als eerste na Xxxxxx xx Xxxxxxxxxx 9) Annianus de bediening van de parochie in Alexandrië over.
1) Over de vermoedelijk christelijke interpolatie dezer woorden, aan Xxxxxxxx nog onbekend, zie Xxxxxxx 2 II S. 486 f.; M e y b oom Tweede eeuw, bl. 293 vg. 2) Verg. Schürer S. 169 ff.
3) Niet nader bekend. 4) St. telt hier c. 26. 5) Verg. III 25, 3. 6) Verg. III 25, 3. 7) St. c. 27. Ontbreekt in sommige Handschriften. 8) Zie c. 19. 9) Zie c. 16.
2.25. Over de vervolging onder Xxxx, 1) tijdens wien te Rome Xxxxxx en Xxxxxx met het martelaarschap voor de vroomheid versierd werden.
1 Toen de heerschappij van Xxxx genoeg bevestigd was, gordde hij zich, tot goddeloze ondernemingen vervallen, zelfs aan tegen de vrome verering van de God des Heelals.
2 Te beschrijven hoedanig iemand deze (keizer) geweest is, wat aangaat zijn verdorvenheid, zou niet voegen in het onderhavige werk. Daar namelijk velen in zeer nauwkeurige verhalen de hem betreffende dingen hebben overgeleverd, 2) is ieder wien zulks lief is in de gelegenheid zich daaruit een voorstelling te vormen van de afschuwelijkheid van 's mans buitengewone razernij, waardoor hij, na de ondergang van ettelijke myriaden bewerkt te hebben, op redeloze wijze tot zo grote moorddadigheid gedreven werd, dat hij zichzelf van de meest verwante en bevriende (personen) niet onthield, maar zonder onderscheid moeder en broeders en vrouw met ontelbare andere in geslacht hem nabestaanden naar de wijze van vijanden en bestrijders met de bontste verscheidenheid van moordwijzen verdeed.
3 Bij dit alles ontbrak nog slechts, dat ook dit op zijn rekening gesteld werd, dat hij onder de alleenheersers werd aangewezen als de eerste bestrijder van de vrome gezindheid jegens de Godheid.
4 Dit brengt wederom de Romein Xxxxxxxxxxxx in herinnering, als hij aldus ongeveer spreekt: 3)
"Leest in uw gedenkschriften. Daar zult gij bevinden dat alleen Xxxx, die na het gehele Oosten onderworpen te hebben toenmaals te Rome het meest wreed was jegens allen, dit leerstuk heeft vervolgd. Op zulk een eersten beginner van onze kwelling beroemen wij ons. Want wie hem kent vermag in te zien, dat slechts enig groots en goeds door Xxxx veroordeeld werd."
1) St. c. 28. 2) Tac. Ann. 13, 14; Suet. Xxxx; Dio Cass 61-63. 3) Verg. Apol. 5: 'dat het eerst Nero tegen deze secte, die toen vooral te Rome opkwam, met een keizerlijk zwaard gewoed heeft'.
5 Terwijl deze (Nero) nu op zulk een wijze als de eerste bestrijder Gods onder de ergsten werd bekend gemaakt, werd hij mede tot de slachting der apostelen vervoerd. Men verhaalt namelijk, dat tijdens hem Xxxxxx in Rome zelf onthoofd en Xxxxxx eveneens gekruisigd werd, en het opschrift van Xxxxxx en Xxxxxx, dat tot nu toe op de graven aldaar stand gehouden heeft, maakt het verhaal betrouwbaar.
6 En niet minder ook een kerkelijk man, met name Xxxxx, die geleefd heeft tijdens Xxxxxxxxxx, de bisschop der Romeinen, 1) en die, als hij voor Xxxxxxx, 2) het hoofd der (leer)mening volgens de Phrygiërs, 3) schriftelijk deze zelfde dingen beredeneert, betreffende de plaatsen waar de heilige omhulsels der genoemde apostelen zijn bijgelegd 4) zegt: "Ik vermag u evenwel de zegetekenen der apostelen te wijzen.
7 Wanneer gij namelijk naar het Vaticaan wilt gaan, of naar de weg naar Ostia, zult gij de zegetekenen vinden van hen die deze gemeente hebben gegrondvest."
8 En dat beiden bij dezelfde gelegenheid geloofsgetuigenis hebben afgelegd, bevestigt Xxxxxxxxx xx xxxxxxxx der Corinthiërs, als hij schriftelijk de Romeinen toespreekt, 5) op de volgende wijze: "Mitsdien hebt gij door zo krachtige vermaning de van Xxxxxx en Xxxxxx opgewassen planting van Romeinen en Corinthiërs verenigd. Immers beiden hebben ons op gelijke wijze onderricht, toen zij in ons Corinthe geplant hadden. Evenzo hebben zij, naar Italië gegaan om desgelijks te leren, bij dezelfde gelegenheid geloofsgetuigenis afgelegd."
Dit opdat het verhaalde te meer betrouwbaar zij.
2.26. Hoe de Joden 6) door ontelbare rampen omringd werden en hoe zij de laatste krijg tegen de Romeinen ondernamen.
1 Voorts vermeldt Xxxxxxx, als hij zo volledig mogelijk het ongeluk dat geheel het volk der Joden trof doorlopen heeft, behalve zeer vele andere dingen,
1) Zie V 28, 7. 2) Zie Pseudo-Tert. adv. omn. haer. 7. Verg. Tert. adv. val. 5. 3) Zie V 14 vgg. 27; V 16 vgg. 4) Zie VI 20, 3. 5) Verg. IV 23. 6) St. c. 29.
woordelijk, 9 dat ontelbaren 2) van de aanzienlijken onder de Joden, met geselen mishandeld, in Jeruzalem zelf door Xxxxxx gekruisigd zijn. Voorts, dat deze (Florus) landvoogd van Juda was, toen het gebeurde dat het begin van de oorlog ontbrandde, in het twaalfde jaar van het opperbewind van Xxxx.
2 Vervolgens zegt hij, 3) 'dat van geheel Syrië wegens de afval der Joden een geduchte verwarring zich heeft meester gemaakt, daar allerwegen de lieden van het (Joodse) volk door de bewoners der steden, als waren zij vijanden, onbarmhartig omgebracht werden, zodat men de steden vol onbegraven lijken zag, en grijsaards met kinderen dood zag liggen, en vrouwen die het bedeksel der schaamte niet gelaten was, en de gehele landvoogdij vol van onbeschrijfelijke rampen, en nog groter gevaar voor de bedreigden dan de allerwegen gepleegde roekeloosheden.'
Dit verhaalt Joséfus woordelijk.
Zo nu was het toenmaals met de Joden gesteld.
1) B. J. II 14, 9, 2) Volgens Xxxxxxx 3600. 3) B. 7, II 18, 2.
Einde van het tweede boek van de Kerkelijke geschiedenis.
Derde boek van de Kerkelijke geschiedenis van Xxxxxxxx Xxxxxxxx
3.1. Waar over de aarde de Apostelen de Christus verkondigd hebben.
1 Zo dan 1) was het in die (tijden) met de Joden gesteld. Nadat nu de heilige apostelen en leerlingen van onze Heiland over de gehele bewoonde wereld verstrooid waren, kreeg Xxxxxx, naar de overlevering inhoudt, Parthië tot zijn deel, en Xxxxxxx Xxxxxxx, Xxxxxxxx Xxxx, en na onder hen verkeerd te hebben stierf hij in Eféze.
2 Xxxxxx voorts schijnt in Pontus en Galatië en Bithynië, Cappadocië en Azië (het Evangelie) verkondigd te hebben aan de Joden in de verstrooiing. 2) Ten laatste te Rome aangeland werd hij met het hoofd omlaag gekruisigd, aldus ook zelf waardig gekeurd te lijden.
3 Waartoe is het nodig van Xxxxxx te spreken, die na van Jeruzalem tot aan Illyrië het Evangelie van Christus vervuld te hebben ten laatste in Rome tijdens Xxxx geloofsgetuigenis heeft afgelegd? Dit alles is door Xxxxxxxx in het derde deel der uitleggingen op Genesis gezegd. 3)
1) Zie Lipsius, Die apokryphen Apostelgeschichten, 1883, I S. 25 ff. en de uitvoerige noten bij Mc. Giffen. 2) 1 Xxxxxx 1: 1. 3) Slechts uit Xxxxxxxx bekend, zie ed. de La Rue II 24.
3.2. Wie de eerste voorstander was van de gemeente te Rome
Over de gemeente der Romeinen verwerft als eerste na het martelaarschap van Xxxxxx en Xxxxxx het episcopaat Xxxxx. Van deze maakt Xxxxxx xxxxxxx, als hij uit Rome naar Xxxxxxxxx schrijft, volgens de groet aan het eind van de brief. 1)
3.3. Over de brieven van de Apostelen.
1 Van Xxxxxx wordt een brief, zijn zogenoemde eerste, als echt erkend. Van deze maken ook de oude presbyters in hun eigen geschriften als van een onbetwijfeld gebruik. Maar van de op zijn naam staande tweeden hebben wij vernomen, dat hij niet in het Verbond thuis behoort. Evenwel werd hij, als aan velen nuttig toegeschenen, met de andere ijverig gebruikt.
2 Voorts weten wij, dat de naar hem genoemde Handelingen, en het op zijn naam staand Evangelie, 2) en de Verkondiging die van hem heet te zijn, en de zogenaamde Openbaring in het geheel niet onder de Catholieke (geschriften) zijn overgeleverd, daar geen kerkelijk schrijver, noch der ouden, noch van onze tijdgenoten, van getuigenissen daaruit gebruik gemaakt hebben. 3)
3 Bij het voortzetten der Historie zal ik er mijn werk van maken, met wat (na de Apostelen) is gevolgd 4) ook aan te duiden, welke van de kerkelijke schrijvers der verschillende tijden gebruik maken van de weersproken (geschriften), en hoedanig (gebruik), en wat alzo door hen over de in het Verbond opgenomen en als echt erkende geschriften en wat over de niet daartoe behorende geschriften gezegd is.
1) 2 Tim. 4: 21. Dezelfde combinatie bij Iren. c. Haer. III 3, 3 en I g n. Trall. 7. Een deel der Hss. nog: zeggende: 'U groet Eubulus, en Pudens, en Xxxxx, en Xxxxxxx.' 2) Verg. VI 12, 2-6; III 25, 6. Xx. xxx Xxxxx 1893; idem v. d. Xxxxx Xxxxxxxxx. K. A. IX 329 vgg. Zie overigens betreffende deze geschriften de Handboeken over O. Chr. letterkunde. 3) Zie intussen VI 14,1 en Fragm. Mur. lin. 70. 4) Zie bij I 1.
4 Wat intussen de naar Xxxxxx genoemden betreft, waarvan ik slechts één brief als echt en door de vroegere presbyters als zodanig aangenomen leerde kennen, zij dit genoeg.
5 Xxx Xxxxxx verder zijn de veertien (brieven) bekend en onmiskenbaar. Het is evenwel niet billijk er onkundig van te zijn dat sommigen de brief aan de Hebreeën ter zijde gesteld hebben, met de bewering dat hij van de zijde der gemeente der Romeinen, als niet van Xxxxxx zijnde, weersproken werd. Wat over deze (brief) door de lieden voor ons gezegd is, zal ik te gelegener tijd ook mededelen. Voorts heb ik niet vernomen dat zijn zogenaamde Handelingen 1) onder de onbetwijfelde (geschriften) behoren.
6 Daar deze apostel in de begroetingen aan het eind van de (brief) aan de Romeinen 2) naast de andere ook melding maakt van Xxxxxx, van wien men zegt dat het boek van de Xxxxxx is, dient men te weten, dat ook dit van de zijde van sommigen weersproken wordt, om wie hij niet onder de als echt erkende zou moeten gesteld worden, maar door andere aller-noodzakelijkst geoordeeld is, vooral voor degenen die een inleidende vooroefening behoeven. Vandaar dat wij weten, dat het reeds onder de gemeenten openlijk gebruikt wordt, en ik vernomen heb, dat enigen der oudste schrijvers er gebruik van gemaakt hebben.
7 Dit een en ander zij gezegd ter bevestiging van de onweersproken en van de bij allen als echt erkende Xxxxxxxxxx schriften.
1) Verg. xxx Xxxxx Xxxxxx X bl. 96 vgg. 2) Rom. 16: 14.
3.4. Over de eerste opvolging van de Apostelen.
1 Dat Xxxxxx door (het Evangelie) te verkondigen aan de (lieden) uit de Heidenen van Jeruzalem en rondom tot aan Illyrië toe de grondslagen der gemeenten gelegd heeft, zou duidelijk kunnen worden uit zijn eigen uitspraken, 1) en ook uit hetgeen Xxxxx verhaalde in de Handelingen. 2)
2 In hoeveel provinciën ook Xxxxxx door aan de (lieden) uit de besnijdenis het Evangelie te verkondigen de leer des Nieuwen Verbonds heeft overgeleverd, dit zou uit diens eigene woorden duidelijk kunnen zijn uit zijn als echt erkenden brief waarvan wij gesproken hebben, 3) waarin hij schrijft aan degenen die in de verstrooiing uit de Hebreeën zijn, in Pontus en Galatië, Cappadocië en Azië en Bithynië. 4)
3 Maar hoeveel en wie, voor zover zij echte ijveraars waren, geschikt gekeurd zijn de door hen gevestigde gemeenten te hoeden, zou niet gemakkelijk te zeggen zijn, tenzij men dan ze zo goed mogelijk uit de uitspraken van Xxxxxx bijeen las.
4 Ontelbaren toch zijn diens medewerkers en gelijk hij ze zelf noemde, xxxxxxxxxxxxxxxxxx 5) geweest, en de meesten van hen zijn een onvergetelijke vermelding zijnerzijds waardig gekeurd, daar hij een blijvend getuigenis aangaande hen in zijn eigen brieven heeft opgehoopt. Maar ook Xxxxx, die in de Handelingen zijn bekenden opsomt, maakt met name van hen gewag. 6)
5 Xxx Xxxxxxxxx wordt verhaald dat hij als de eerste het episcopaat der gemeente in Eféze tot zijn deel gekregen heeft, 7) gelijk ook Xxxxx (dat) van de gemeenten op Creta. 8)
6 Xxxxx, die naar het geslacht van Antiochië was 9) en naar zijn wetenschap geneesmeester, die meestentijds samen was met Xxxxxx en ook met de overigen der apostelen niet vluchtig omgang had, heeft ons van de geneeskunst der zielen, die hij van hen verwierf, in twee door God bezielde boeken ons voorbeelden nagelaten, en wel in het Evangelie, waarvan hij tevens getuigt dat hij het gegrift heeft naar hem
hadden overgeleverd degenen die van de beginne ooggetuigen
1) Rom. 15: 19. 2) Hand. 13 enz. 3) c. 3, 1. 4) 1 Petr. 1: 1. 5) Xxxxxxx. 2:25; Philem. 2. 6)
Hand. 9:27; 12:25; 13:13; 15:37, 39; -15: 40; -16:1; 18:2; 19: 29; 20:4; 27:2; 21:29. 7) Verg. 1
Tim. 1: 3; Const. Apost. VII 46; Niceph. H. E. III 11. 8) Verg. Tit. 1: 5. 9) Misschien
verwarring met Xxxxxx, zie Hand. 13: 1. Verg. evenwel Col. 4: 14; Philem. 24; 2 Tim. 4: 11.
en dienaren des Woords waren, welke hij allen ook beweert van de eersten af gevolgd te zijn, 1) en in de Handelingen der Apostelen, die hij samenstelde na ze niet door het gehoor, maar met eigen ogen vernomen te hebben.
7 Men zegt dat Xxxxxx van het naar hem (genoemd) Evangelie placht melding te maken, zo vaak hij als over zeker eigen Evangelie schrijvende zeide: 'volgens mijn Evangelie.' 2)
8 Van de overige volgelingen van Xxxxxx wordt aangaande C r e s c e n s door hem getuigd dat hij naar Gallië gereisd is, 3) en aangaande Xxxxx, van wie hij in de tweede brief aan Xxxxxxxxx melding maakt als van een die met hem te Rome samen is, 4) werd reeds eerder 5) verklaard dat hij de eerste na Xxxxxx het episcopaat over de gemeente der Romeinen tot zijn deel gekregen heeft.
9 Maar ook Xxxxxxx, eveneens aangesteld als derde 6) bisschop der gemeente, erlangde van hem het getuigenis dat hij Xxxxxx' medewerker en medeworstelaar geweest is. 7)
10 Daarenboven verhaalt een der ouden, een andere Dionysius, een herder van de parochie der Corinthiërs, 8) dat ook die bekende Areopagiet, Xxxxxxxxx was zijn naam, van wie Xxxxx in de Handelingen opgetekend heeft dat hij na de door Xxxxxx op de Areopagus tot de Atheners gehouden volksvoordracht het eerst geloofde 9) de eerste bisschop der gemeente te Athene geweest is.
11 Maar als wij voortgaan op onze weg, zal te gelegener tijd van de opvolging in de tijden der apostelen het nodige door ons gezegd worden. Nu willen wij overgaan tot het vervolg der historie.
1) Luc. 1: 2. 2) Rom. 2:16; 2 Tim. 2: 8. 3) 2 Tim. 4:10; volgens een andere lezing: Xxxxxx x. 4) 2 Tim. 4: 21. 5) c. 2. 8) Zie L i p s i u s, Chronologie der Römischen Bischöfe, 1869, S. 147 ff. 7) Xxxxxxx. 4: 3. 8) In een brief aan de Atheners, zie H. E. IV 23, 2. 9) Hand. 17: 34.
3.5. Over de laatste belegering van de Joden na Christus.
l Nadat Xxxx dertien jaren het bewind in handen gehad had 10) en de omgeving van Galba 11) en Otho 12) een jaar en zes maanden doorgebracht had,
10) Zie II 19, 2. 11) Juni 68-Jan. 69. 15) 69 Jan.-April; idem Vitellius.
werd Xxxxxxxxxxx, 1) die door zijn krijgsverrichtingen tegen de Joden in het oog viel, in Juda zelf als keizer aangewezen, daar hij van de zijde der heirlegers daar tot opperbewindvoerder werd uitgeroepen. Dientengevolge reisde hij terstond naar Rome en stelde de krijg tegen de Joden in handen van zijn zoon Xxxxx.
2 Toen na de opneming van onze Heiland de Joden behalve het roekeloos vergrijp aan hem ook reeds tegen zijn apostelen de meest mogelijke aanslagen beraamd hadden, daar als eerste Xxxxxxxx door hen met stenen uit de weg geruimd was, 2) en vervolgens na hem Xxxxxxx, die een zoon was van Xxxxxxxx en een broeder van Xxxxxxxx, was onthoofd, 3) en boven dat alles Xxxxxxx, die de zetel van het episcopaat aldaar als
eerste na de opneming van onze Heiland tot zijn deel verkreeg, 4) op de boven 5) vermelde wijze verscheiden was, en de overige apostelen ontelbare levensgevaarlijke aanslagen verduurd hadden en uit het land van Juda verdreven waren en zij de tocht naar al de heidenen ter lering van de (Evangelie)verkondiging aanvaard hadden met de mogendheid van Christus die tot hen hen gezegd had: 'Gaat heen en onderricht alle volken in Mijn Naam.' 6)
3 Ja toen ook reeds het volk der gemeente te Jeruzalem bij monde van zekere Godspraak, die aan de bevoegden aldaar door openbaring gegeven was, 7) bevel ontvangen had vóór de oorlog zich van de stad te verwijderen en een zekere stad van Xxxxx zij noemen haar Pella 8) te gaan bewonen, (toen, zeg ik, dit alles geschied was), achterhaalde op een ogenblik dat die in Christus geloofden van Jeruzalem verhuisd waren, zodat de heilige mannen de vorstelijke hoofdstad der Joden zelf en het gehele land Juda volkomen verlaten hadden, doordat de Goddelijke gerechtigheid hen, daar zij zoveel onwettigs tegen de Christus en zijn apostelen bedreven hadden, en deed ze het geslacht van die goddelozen te enenmale uit de mensen verdwijnen.
1) 69-76. 2) Hand. 7: 59, 60. 3) Hand. 12: 2. 4) Zie II 1, 2. 5) II 23. 6) Verg. Matth. 28: 19, 20.
7) Slechts uit deze plaats van Xxxxxxxx bekend. 8) Jos. B. J. III 3, 3; I 4, 8; Plin. V 18; zie Schürer 2 II s. 99 ff.
4 Hoeveel rampen dan toenmaals op allerlei plaatsen op het gehele volk samengestroomd zijn; hoe vooral de bewoners van Juda tot het uiterste van ellende gedreven zijn; hoeveel myriaden voorts van mannen met vrouwen en kinderen door zwaard en honger en ontelbare andere soorten van dood gevallen zijn; hoeveel en hoedanige belegeringen van steden der Joden er hebben plaats gehad; en dan ook hoeveel verschrikkelijke en meer dan verschrikkelijke dingen de lieden gezien hebben die tot Jeruzalem zelf als tot de hoogst sterke moederstad hun toevlucht genomen hebben; alsmede de wijze waarop de gehele oorlog gevoerd is en al de afzonderlijk daarin voorgevallen gebeurtenissen; en hoe ten laatste de van de zijde der profeten aangekondigde gruwel der verwoesting stond op Gods vanouds befaamd heiligdom, 1) dat de algehele ondergang en de laatste vernietiging door het vuur moest lijden wien het lief is staat het vrij (dit alles) nauwkeurig in de door Xxxxxxx geschreven geschiedenis na te lezen. 2)
5 Hoe deze zelfde (auteur) met even zoveel woorden verhaalt dat een menigte van omstreeks driehonderd myriaden 3) van de uit geheel Juda in de dagen van het Paasfeest vergaderden te Jeruzalem als in een kerker waren opgesloten, moet noodzakelijk worden aangeduid.
6 Het betaamde namelijk dat in dezelfde dagen, waarin zij over aller Heiland en Beweldadiger, de Christus Gods, de dingen van zijn lijden beschikt hadden, zij als in een kerker opgesloten het hen achterhalend verderf van de Goddelijke gerechtigheid in ontvangst namen.
7 Met voorbijgang intussen van wat in bijzonderheden hen overkomen is, van hoe met zwaarden en op andere wijzen de hand aan hen gelegd is, acht ik het noodzakelijk slechts de rampen die door de hongersnood (hen troffen) te boek te stellen, opdat zij die dit geschrift lezen aan een onderdeel mogen kunnen weten, hoe reeds spoedig de tuchtiging Gods hen achterhaalde wegens hun wetsovertreding tegen de Christus Gods.
1) Dan. 9: 27; Matth. 24: 15. 2) B. J. II 17 enz., V 2 enz. 3) Jos. B. J. VI 9, 3 noemt 2.700.000,
en II 14, 3 telt 3.000.000. Xxxxxxx spreekt van 600.000. Nieuwere gissingen komen tot hoogstens 60.000 of 70.000.
3.6. Over de hongersnood, die hen kwelde.
1 Welaan, doorloop nu, terwijl gij het vijfde (boek) der Historiën (van Xxxxxxx) weerom ter hand neemt, het treurspel van de toenmaals gebeurde dingen.
"De welgestelden, zegt hij, stond te blijven gelijk met ondergang. Immers onder voorwendsel van een overloper te zijn werd iemand om zijn vermogen uit de weg geruimd. Door de honger voorts bereikte de waanzin der oproerlingen het toppunt en dagelijks ontbrandden beide verschrikkelijke dingen te erger.
2 Koorn was nergens verkrijgbaar, maar binnenstormende doorzochten zij de huizen, en als zij dan (iets) vonden, martelden zij (de bewoners) als die het geloochend hadden, en als zij niets vonden, dan kwelden zij ze als die het maar al te zorgvuldig verborgen hadden. Bewijs van het hebben en het niet (hebben) waren de lichamen der ongelukkigen, waarvan de ene, die nog in goede staat waren, overvloed van voedsel schenen te hebben, maar die reeds wegkwijnden werden voorbijgegaan, daar het onredelijk scheen te doden die weldra van gebrek zouden sterven.
3 Velen verruilden in het geheim hun bezittingen voor een enkele maat weit, als zij toevallig meer vermogend waren, tarwe, als zij tot de meer behoeftigen behoorden. Daarna sloten zij zich op in het binnenste hunner woningen en aten sommigen uit scherpen honger het koren onbewerkt en bakten andere het, naar noodzakelijkheid of vrees het aan de hand deed.
4 Een tafel werd nergens meer aangerecht, daar zij de spijzen nog ongaar uit het vuur trokken en wegsleepten. Deerniswaardig was het voedsel en tranen waard het schouwspel, daar de sterkeren naar zich toehaalden en de zwakken jammerden.
5 De honger overstemt alle aandoeningen, maar niets doet hij zo vergaan als het ontzag. Want wat anders waard is ontzien te worden, wordt tijdens de (honger) gering geschat. Vrouwen althans roofden mannen en zonen hun vaders; en, wat het akeligste is, moeders (roofden) zuigelingen de voedingsmiddelen zelfs uit hun monden, en terwijl hun liefsten in hun handen wegteerden, ontzagen zij zich niet (hun) de druppels waarvan zij moesten leven te ontnemen.
6 Maar zelfs als zij op die wijze de kost vonden, bleven zij toch niet verborgen. Overal namelijk drongen de oproerlingen binnen, met roof zelfs van zulke (goederen). Zo vaak zij toch een woning gesloten zagen, was dit neen teken dat de (lieden) daar binnen voedsel tot zich namen. Terstond dan de deuren openbrekende drongen zij binnen en droegen de beten weg, slechts uit hun slokdarmen ze niet uitpersen.
7 En ouden, die zich aan de spijzen vastklemden, werden geslagen, en aan vrouwen, die verborgen wat zij in handen hadden, werd het haar uitgerukt. Er was zelfs geen deernis met een grijs (hoofd), noch met zuigelingen, maar de zuigelingen, die zich vastklemden aan de brokken, namen zij op en slingerden zij naar de grond. Doch jegens degenen die bij hun binnenkomen hun te vlug af geweest waren en het geroofde eerst hadden opgegeten waren zij, als door hen verongelijkt, nog wreder.
8 Verschrikkelijke manieren van kwellingen bedachten zij om voedsel op het spoor te komen, met erwten de ongelukkigen de ingangen der schaamdelen verstoppende, met scherpe roeden de zitvlakken prikkelende. Dingen te vreselijk om aan te horen onderging iemand tot de bekentenis van een enkel brood en om een enkele handvol verborgen gerstemeel aan te wijzen.
9 Toch leden de kwellers geen honger - immers die door nood gedwongens waren, zijn minder wreedaardig -, maar oefenden hun waanzin en verschaften zich van te voren leeftocht voor de volgende dag.
10 Dengenen ook die des nachts naar buiten slopen naar de wachtpost der Romeinen ter verzameling van wilde groenten en om kruiden gingen zij tegemoet, als zij juist
meenden de vijanden ontkomen te zijn, en ontrukten hun het binnengebrachte, en schoon zij dikwijls smeekten en op het geduchtste de Naam Gods aanriepen om hun een deel mee te geven van wat zij met levensgevaar hadden gehaald, deelden zij hun in 't geheel niets mee. Ja, zij moesten nog blij zijn, als zij na beroofd te zijn niet nog daarenboven werden omgebracht."
11. Hieraan voegt hij na andere dingen toe, zeggende: 1)
"De Joden was met de uitgangen alle hoop op behoud afgesneden. Al heviger geworden 2) weidde de honger bij huisgezinnen en geslachten het volk af. De daken waren gevuld met machteloze vrouwen en kinderen, de straten met dode grijsaards.
12 Opgezwollen knapen en meisjes sleepten als beelden zich voort over de markten en vielen neer waar maar de kwaal iemand aangreep. De uitgeputten waren niet in staat hun aanverwanten te begraven, en wat wèl kracht had aarzelde wegens de grote menigte van doden en de onzekerheid ten opzichte van zichzelf. Velen althans stierven met de door hen begravenen en velen kwamen reeds als bij voorbaat tot de groeven, eer het voorbeschikte uur was aangebroken.
13. Er was noch geween bij de ongevallen, noch weegeklag, maar de honger deed de aandoeningen te niet. Met droge ogen 3) zagen de langzaam wegstervenden op degenen die hen voorgekomen waren in het ter ruste gaan.
14. Diepe stilte omvatte de stad, en nacht vol van dood. Xxxxx voorts dan deze dingen waren de rovers. Terwijl zij namelijk inbraken in de woningen, die als graven waren, plunderden zij de lijken, en na de bedeksels der lichamen verwijderd te hebben gingen zij lachende heen, en de scherpten der zwaarden beproefden zij in de gevallenen, ja sommigen der bezwekenen doorboorden zij terwijl ze nog leefden ter beproeving van het staal, en degenen die smeekten rechterhand en zwaard hun ten dienste te stellen lieten zij minachtend aan de honger over. Elk dergenen die de laatsten adem uitbliezen staarde onafgebroken naar de tempel, terwijl hij de oproerlingen levend achterliet.
15. Dezen, die de reuk niet konden verdragen, bevalen eerst de doden uit de openbare schat te begraven. Daarna, toen zij er niet mee uit kwamen, wierpen zij ze van de muren in de afgronden. Toen Xxxxx bij zijn omgang die zag, opgevuld met doden, en een diepe bloedstroom van onder de in ontbinding verkerende lijken zag wegvloeien, zuchtte hij, en de handen opheffende betuigde hij bij God dat het zijn werk niet was."
1) B. J. V 12, 3. 4a. 2) letterlijk: zich verdiept hebbende. 3) Bij Joséfus nog: 'en met wijd geopende mond.'
16 Na hieraan inmiddels iets te hebben toegevoegd, vervolgt hij zeggende: 1)
"Ik zou niet willen aarzelen te zeggen wat de aandoening mij beveelt. Ik ben van oordeel dat, als de Romeinen getalmd hadden tegen de heiligschenders, de stad àf door een kloof zoude verslonden zijn of door een vloed overstroomd, of de bliksems van Sodom zou » gekregen hebben. Want een veel goddelozer geslacht dan die deze dingen te lijden hadden zou zij hebben voortgebracht, of minstens door de waanzin dezer lieden het gehele volk mede te gronde gegaan zijn."
17 En in het zesde boek schreef hij aldus: 2)
"Een onmetelijke menigte van degenen die door de honger verdorven werden ging in de stad te gronde en onbeschrijfelijk lijden kwam over hen. In ieder huis, waar maar een zweem van voedsel zichtbaar werd, was gevecht; die elkaars liefsten waren werden handgemeen, terwijl zij elkaar de armzalige leeftocht ontroofden.
18 Xxxxx van stervenden wilde men niet geloven dat zij niets hadden, ja de rovers
doorzochten zelfs degenen die de adem uitbliezen, of soms iemand voedsel onder zijn borst verborg en zijn dood slechts veinsde. Andere, die van honger geeuwden, sprongen op en liepen rond als dolle honden, en tegen de deuren aanvallende op de wijze van beschonkenen en uit radeloosheid sprongen zij twee of driemaal in een enkel uur dezelfde huizen binnen.
19 De nood bracht allerlei dingen tussen de tanden en terwijl men opzamelde wat zelfs de vuilste der redeloze dieren niet aanstond, was men in staat het te eten. Ten laatste althans onthield men zich niet van gordels en schoenen en men trok de huiden van de schilden af en kauwde er op. Voor sommigen waren ook stukken van oud hooi voedsel. Enkelen toch verzamelden de spiervezeltjes en verkochten het geringste gewicht voor vier Attische (drachmen 3).
1) X. X. X 00, 0. '') B. J. VI 3, 3. 4. 3) Een kleine twee gulden
20 Maar waartoe zal ik spreken van het gemis van afkeer 'van onbezielde voorwerpen'? Ik ben namelijk van plan een voorbeeld mee te delen, zoals noch bij de Grieken, noch bij de barbaren n een verhaald wordt, afgrijselijk om te zeggen, ongelooflijk om aan te horen. Ik voor mij zou niet graag aan de latere mensen toeschijnen stukjes te vertellen en daarom graag het geval laten rusten, indien ik niet onder mijn tijdgenoten ontelbare getuigen had. Ook zou ik anders mijn vaderland een weinig warme dienst bewijzen, als ik het verhaal achterwege liet van wat het in werkelijkheid heeft geleden.
21 Een vrouw uit de bewoners van het Overjordaanse, met name Xxxxx, van een vader Xxxxxxx, uit het vlek Balthezor dit betekent 'Hysop-huis 1) -, naar geslacht en vermogen aanzienlijk, werd, daar zij met de overige menigte naar Jeruzalem gevlucht was, mede belegerd.
22 Haar verder bezit, zoveel zij uit Xxxxx samengepakt en naar de stad meegenomen had, hadden de geweldenaars geroofd, en de overblijfsels der kostbaarheden en wat er nog aan voedsel te bedenken was roofden lijfwachten, die dagelijks binnendrongen. Een verschrikkelijke verstoordheid besloop het vrouwspersoon en menigmaal zette zij lasterende en vervloekende de rovers tegen zich op.
23 Maar daar noch uit verbittering ,noch uit barmhartigheid iemand haar uit de weg ruimde en het haar verdriette voor andere spijze te vinden, en het vinden allerwegen reeds zo bezwaarlijk was, en de honger door ingewanden en merg drong, en het gemoed nog meer dan de honger brandde, nam zij behalve de noodzakelijkheid de toorn tot raadsman en ging tegen de natuur in, en na haar kind zij had een zuigende knaap gegrepen te hebben, zei zij:
24 'Ongelukkig wicht, onder krijg en hongersnood en oproer, waartoe zal ik u bewaren? Bij de Romeinen is slavernij, ook al blijven wij huns ondanks leven, maar de honger komt eerder dan de slavernij, en de oproerlingen zijn lastiger dan beiden. Welaan dan, wees mij tot spijs en de oproerlingen tot vergelding, en voor de levenden tot een fabel 2) als alleen aan de rampen der Joden nog ontbreekt.'
Terwijl zij dit zeide, doodde zij tevens haar zoon.
1) Als stond er Bethezob. De Handschriften van Xxxxxxx hebben Batechor of Bathezor. 2) Nl. de zielen na de dood.
25 Daarna braadde zij hem en at er de helft van op, maar het overige dekte zij toe en bewaarde het. Weldra nu verschenen de oproerlingen, en toen zij de misdadige walm insnoven, dreigden zij haar op staande voet te zullen vermoorden, indien zij niet liet
zien wat zij toebereid had. Daarop zei zij dat zij een mooi stuk voor hen bewaard had en ontdekte de overblijfselen van het kind.
26 Maar ontzetting en zinsverbijstering maakte zich terstond van hen meester en op het gezicht stonden zij als vastgenageld. Doch zij zeide: 'Dit is mijn eigen kind en mijn werk. Eet, want ik heb ook gegeten. Weest niet weker dan een vrouw en niet meewariger dan een moeder. Indien gij evenwel te vroom zijt en mijn offer versmaadt, dan heb ik voor u gegeten en blijve het overige voor mij.'
27 Daarop gingen zij rillende heen, tot dit éne toch te zwak, schoon zij node dit voedsel aan de moeder lieten. Weldra was de gehele stad van de gruwel vervuld en elk stelde zich het aandoenlijk geval vóór ogen en huiverde als ware het door hem zelf gewaagd.
28 Verder was het verlangen der hongerenden naar de dood, en gelukkig werden geprezen die waren omgekomen alvorens dergelijke dingen te hebben gehoord of aanschouwd. Een zodanige was de vergelding voor het onwettig bedrijf en de goddeloosheid der Joden jegens de Christus Gods.
3.7. Over de voorspellingen van de Christus.
1 Doch het is de moeite waard de onbedrieglijke voorzegging van onze Heiland hieraan toe te voegen, waarin Hij dezelfde dingen bekend maakt door aldus te voorspellen:
Maar wee de zwangeren en de zogenden in die dagen. 'Bidt dat ulieder vlucht niet in de winter plaats hebbe, noch op sabbat. Immers er zal dan een grote verdrukking zijn, gelijk er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe, noch ook wezen zal.' 1)
2 Als voorts de schrijver 2) het gehele getal der uit de weg geruimden samenvat, zegt hij, 3) dat honderd-en-tien myriaden (10.000) door honger en zwaard 4) omgekomen zijn, en dat de verderen, oproermakers en rovers, na de inneming (der stad) door elkaar aangewezen, uit de weg geruimd zijn; dat van de jongelingen de best opgeschotenen en door lichaamsschoonheid meest uitmuntenden voor een triomftocht bewaard zijn; dat van de overige menigte de meer dan zeventienjarigen geboeid naar de werken 5) in Egypte gezonden zijn, en nog groter getal over de provinciën verdeeld om bij de schouwspelen door staal en wilde dieren om te komen, maar de minder dan zeventienjarigen als gevangenen weggevoerd zijn om verkocht te worden, en dat van deze alleen het getal tot negen myriaden 6) mannen werd opgevoerd.
3 Dit alles geschiedde op deze wijze in het tweede jaar der regering van Xxxxxxxxxxx,
7) overeenkomstig de toekomstkundige voorzeggingen van onze Heere en Heiland Xxxxx Xxxxxxxx, die het door Goddelijke macht vooruit zag als reeds aanwezig, en die er tranen bij stortte en er om weende, volgens de Schrift der heilige Evangelisten, die zelfs zijn eigen gezegden te boek stelden; (vermeldende) hoe hij toen als tot Jeruzalem zelf sprak: 8)
4 'Mocht gij nog op deze dag erkennen wat tot uw vrede dient! Maar nu is het voor uw ogen verborgen. Want er zullen dagen over u komen, dat uw vijanden palissaden om u zullen oprichten en u zullen omsingelen en van alle zijden u in 't nauw zullen brengen en u en uw kinderen ter aarde zullen werpen.'
5 Daarna weer als betreffende het volk: 9) 'Want er zal een grote nood over het land zijn en toorn jegens dit volk. En zij zullen vallen door de mond van het zwaard en zij zullen gevankelijk worden weggevoerd naar alle volken. Jeruzalem zal vertreden worden door de heidenen, totdat de tijden der volken vervuld zijn.'
1) Matth. 24: 19. 2) Nl. Joséfus. 8) B. J. VI 9, 2.3. 4) Toevoeging van Xxxxxxxx. 5) Nl. de steengroeven. 6) Bij Jos.: 97.000. 7) Verg. B. J. VI 8, 5; 10, 1. 8) Xxx. 19: 42, 43. 9) Xxx. 21: 23, 24.
En wederom: 1) 'Wanneer gij dan Jeruzalem door krijgslieden omringd ziet, weet dan dat hare verwoesting nabij gekomen is.'
6 Hoe zou nu iemand, die de gezegden van onze Heiland met de overige verhalen van de schrijver over de hele oorlog vergelijkt, zich niet verwonderen bij de erkenning dat de vóórwetenschap zowel als de voorzegging van onze Heiland waarlijk Goddelijk en bovennatuurlijk ongehoord was?
7 Over hetgeen voorts na het lijden des Heilands en na die uitroepen, waarmee de menigte der Joden de rover en moordenaar van de dood vrijbad, maar smeekte dat de overste Leidsman des Levens uit hun midden mocht weggenomen worden, 2) het gehele volk overkwam, zou het niet nodig zijn aan de verhalen (van Xxxxxxx) iets toe te voegen.
8 Slechts zou het billijk kunnen heten er nog bij te vermelden, wat als bewijs van de mensenliefde der algoede Voorzienigheid dienst zou kunnen doen, hoe zij na het roekeloos vergrijp aan de Christus het tegen hen beraamde verderf volle veertig jaren uitstelde; hoe gedurende deze (jaren) de meesten der apostelen en leerlingen, o. a. Xxxxxxx zelf, de eerste bisschop in deze (stad), die de titel van broeder des Heeren voerde, nog in leven waren en in de stad der Jeruzalemmers zelf verkeerden,
9 dienst doende als het ware voor de plaats als een allersterkst bolwerk, terwijl het Goddelijk oppertoezicht nog steeds lankmoedig bleef, voor 't geval dat zij soms, door berouw te hebben over hetgeen zij bedreven, vergiffenis en behoud deelachtig konden worden, en hoe het behalve zo grote lankmoedigheid ongehoorde Goddelijke vóórtekenen verschafte van wat hun zou overkomen, indien zij zich niet bekeerden. Het is gepast dit een en ander, dat door de genoemden schrijver der vermelding waardig gekeurd is, de lezers van dit geschrift voor te leggen.
1) Luc. 21: 20. 2) Matth. 27: 21, 22; Hand. 3: 14. III 8: 1-5.
3.8. Over de tekenen vóór de oorlog.
1 Neem aan en lees wat in het zesde (boek) der Historiën door hem wordt meegedeeld in de volgende woorden: 1)
"De misleiders namelijk en de leugenaars tegen God 2) overreedden toenmaals het rampzalige volk, maar op de duidelijke en van te voren de verwoesting die plaats zou hebben aanduidende tekenen letten zij niet, noch vertrouwden zij, maar als waren zij overdonderd en hadden zij ogen noch ziel, verwaarloosden zij te luisteren naar de verkondigingen Gods.
2 Zo onder meer, toen er boven de stad een ster stond, aan een zwaard gelijk, en een komeet die bijna een jaar volhield; zo verder, toen vóór de afval en de beweging tot de krijg, terwijl het volk vergaderd was tot het feest der ongezuurde broden, op de achtsten der maand Xanthicus 3) des nachts te negen uur een zo groot licht het altaar en de tempel omstraalde, dat het heldere dag scheen te zijn. Dit hield bijna een half uur aan. de onervarenen leek het iets goeds te zijn, maar door de heilige schriftgeleerden werd het terstond onderkend als een voorteken van wat ook werkelijk gebeurd is.
3 Omstreeks hetzelfde feest bracht een koe, die door de overpriester ten offer aangevoerd was, midden in het heiligdom een lam ter wereld.
4 De Oosterpoort van het meer naar binnen gelegen (deel), die van koper was en
uiterst massief en tegen de middag door twintig mannen met moeite gesloten werd en gesteund was door met ijzer belegde dwarsbalken en zeer diepgaande grendels had....
4) werd des nachts te zes uur uit eigen beweging geopend gezien )
5 En na het feest, niet vele dagen later, de eenentwintigsten der maand Xxxxxxxxxx, 6) werd een demonische verschijning gezien, te groot om te geloven.
1) B. J. VI 5, 3. 2) Mc. Giff.: 'false prophets.' 3) Nl. der Macedoniërs = April. 4) Bij Jos. hier nog: die in de uit één steen bewerkten dorpel neergelaten werden.' 5) Bij Jos. hier nog het een en ander over de indruk, die het feit maakte. 6) Nl. der Macedoniërs = Mei.
Het zou kunnen schijnen een gezichtsbedrog te zijn wat verteld zal worden, indien het niet ook van wege ooggetuigen verhaald werd en de er op volgende rampen zulke tekenen waardig waren. Vóór zonsondergang namelijk werden in de lucht over het gehele land krijgswagens gezien en gewapende slagorden, die door de wolken stormden en de steden omringden.
6 Tijdens het feest dat Pentecoste (Pinksterfeest) genoemd wordt verklaarden de priesters, die des nachts het heiligdom ingingen voor de liturgie, zoals zij gewoon waren, dat zij eerst beweging en geruis vernamen en daarna de veelstemmige uitroep: 'Laat ons van hier gaan!' 1)
7 Maar meer ontzagwekkend dan deze (tekenen) is (het volgende). Zekere Xxxxx namelijk, een zoon van Xxxxxxx, een landbewoner onder de eenvoudigen, die vier jaren vóór de oorlog, toen de stad de diepste vrede genoot en welvoer, tot het feest kwam waarop het gewoonte was dat allen in de buurt van het heiligdom Gode tenten maakten, 2) begon plotseling uit te roepen: 'Een stem uit het Oosten, een stem uit het Westen, een stem uit de vier windstreken, een stem tot Jeruzalem en de tempel, een stem tot bruidegoms en bruiden, een stem tot geheel het volk!'
Dag en nacht ging hij zo roepende alle stegen door.
8 Sommigen van de aanzienlijke burgers, verstoord over het onheilspellend geroep, grepen de man en pijnigden hem met vele slagen. Maar hij, die noch ter wille van zichzelf enig geluid gaf, noch in 't bijzonder tot de aanwezigen, 3) ging voort de zelfde kreten uit te schreeuwen als te voren.
9 Omdat de overheden van oordeel waren, gelijk ook werkelijk zo was, dat die beroering van de man meer van demonische aard was, brachten zij hem tot de stadhouder bij de Romeinen. 4) Daar met geselen tot op het gebeente gestriemd, smeekte noch weende hij, maar zijn stemgeluid zo weeklagend mogelijk buigend antwoordde hij op iedere slag: 'Wee, wee over Jeruzalem!'
1) Andere lezing: Wij gaan van hier.' 2) de 15de der 7de maand. 3) Volgens een andere lezing: 'zijn beulen.' 4) Nl. Xxxxxxx
10 Dezelfde schrijver verhaalt iets dat nog ongehoorder is, als hij zegt 1) dat er een Godsspraak in de Heilige schriften te vinden is, 2) die inhoudt dat omstreeks die tijd iemand hunner, uit dat land (voortgekomen), over de bewoonde wereld zou heersen; 't welk (Xxxxxxx) zelf opvat als in Vespasianus te zijn vervuld.
11 Maar deze heerste niet over de gehele (wereld), maar slechts over het aan de Romeinen onderworpen deel. Het zou dus met meer recht op de Christus worden toegepast, tot wien door de Vader gezegd is: 3) 'Bid van Mij en Ik zal U de volkeren tot Uw erfdeel geven en tot Uw bezitting de uiterste einden der aarde.' Juist op datzelfde tijdstip toch ging de stem van zijn heilige apostelen over de gehele aarde 4) en gingen hun woorden tot aan de uiterste einden der bewoonde wereld.
3.9. Over Xxxxxxx en de geschriften die hij naliet.
1 Na dit alles is het de moeite waard, dat men ook niet onbekend zij met Xxxxxxx zelf, die voor het verhaal dat wij onderhanden hebben zoveel (bestanddelen) geleverd heeft, (en wist) van waar en uit welk geslacht hij opstond. Hij maakt ons wederom ook dit bekend door het volgende te zeggen: 5)... 'Xxxxxxx, een zoon van Xxxxxxxxxx... 1) uit Jeruzalem, een priester, die eerst zelf de Romeinen beoorloogde en uit noodzaak de latere gebeurtenissen bijwoonde.'
2 Van de Joden omstreeks dat tijdstip was hij niet alleen bij zijn volksgenoten, maar ook bij de Romeinen een hoogst zeer aanzienlijk man, zodat hijzelf geëerd werd door de oprichting van een standbeeld 1) in de stad der Romeinen, en de door hem vervaardigde boeken (plaatsing) in de bibliotheek werden waardig gekeurd. 3)
1) B. J. VI 5, 4, verg. III 8, 9. 2) Dan. 2: 44? 8: 23. Verg. Xxxxxxx Hist. V 13; Xxxxxxxxx in Vespas. 4. 3) Ps. 2: 8. 4) Verg. Ps. 19: 5. 5) B. J. I profetieën. 6) Jos. heeft hier nog: van afkomst een Hebreeër.' 7) Van elders niet bekend. 8) Verg. Leven van Joséfus c. 65.
3 Hij stelde namelijk de gehele Joodse archeologie in volle twintig schrifturen te boek, en de Geschiedenis van de Joodse oorlog in zijn tijd in zeven delen, waarvan hijzelf zich het getuigenis geeft, dat hij ze niet alleen in het spraakgebruik der Hellenen, (Grieken) maar ook in dat van zijn vaderen heeft overgeleverd, 1) terwijl hij om het overige wel waard is geloofd te worden. 2)
4 En nog twee andere (boeken) van hem die belangstelling waard zijn worden vermeld, handelende over de oudheid der Joden, waarin hij zowel tegen Apion de taalkundige, die toenmaals een verhandeling tegen de Joden had opgesteld, tegenspraak verheft, als ook tegen andere, 3) die eveneens beproefd hadden het vaderland van het volk der Joden te belasteren.
5 In het eerste van deze (boeken) stelt hij het getal der canonieke geschriften van het dusgenaamde Oude (verbond), en leert hij, met even zoveel woorden als uit oude overlevering, op de volgende wijze welke de bij de Hebreeën onweersproken (boeken) zijn.
3.10. Hoe Xxxxxxx van de Goddelijke boeken gewag maakt.
l "Bij ons dan zijn geen myriaden boeken, 4) die onderling niet overeenstemmen en tegen elkaar strijden, maar slechts tweeëntwintig 5) boeken, die de beschrijving bevatten van de hele tijd en met recht geacht worden Goddelijk te zijn.
2 Daarvan zijn vijf van Mozes. Zij bevatten de wetten en de overlevering aangaande de schepping der mensen tot aan zijn uiteinde.
3 Deze tijd is weinig minder dan drieduizend jaren. Vanaf Mozes tot aan Xxxxxxxxxx, die na Xerxes koning der Perzen was, hebben de profeten na Mozes - het gedurende hun tijden gebeurde - beschreven in dertien boeken.
De overige vier 6) bevatten lofliederen aan God en voor der mensen grondslagen voor het leven.
1) B. J. Iprobemium 1. 2) Verg. Scharer I 4 S. 93 ff. 3) Nl. 'in dezelfde twee boeken'. 4) c. Apion. 18. 5) Litteratuur over deze telling zie Xxxxxxx I 4 S. 103. Verder Wildeboer Het ontstaan van de kanon des O. V. 3 1900, bl. 42 vgg. 6) Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied.
4 Vanaf Xxxxxxxxxx tot op onze tijd zijn wel de bijzonderheden beschreven, maar zij
zijn niet een gelijk geloof waardig geacht als de vroegere (beschrijvingen), omdat er geen nauwkeurige opvolging der profeten plaats had. Ook is het blijkbaar uit een feit, hoe wij aan onze eigen geschriften gehecht zijn.
5 Terwijl er toch reeds zulk een lang tijdperk is voorbijgegaan, heeft niemand het gewaagd noch er iets aan toe te voegen, 1) noch iets te veranderen, maar allen Joden is het terstond van de eerste wording af ingeplant het er voor te houden dat het Goddelijke leerstukken zijn, en daarbij te blijven, en daarvoor graag vals het wezen moet te sterven.'"
Deze (mededelingen) van de schrijver mogen hier ten nutte een plaats gekregen hebben.
6 Ook werd (door Xxxxxxx) 2) nog een ander geenszins onvoortreffelijk studiewerk vervaardigd Over de oppermachtige rede, dat sommigen het boek der Maccabeën betiteld hebben, omdat het de worstelingen van de zich manmoedig gedragende Hebreeën ten behoeve van de vrome gezindheid jegens de Godheid in de aldus genaamde Maccabeesche boeken bevatte.
7 Tegen het einde van het twintigste (boek) der Archeologie geeft dezelfde (auteur) te kennen, 8) dat hij voornemens is in vier boeken overeenkomstig de voorvaderlijke meningen der Joden te schrijven over God en diens Wezen, en over de wetten, waarom volgens hen sommige (dingen) te doen geoorloofd zijn en andere verhinderd worden. 4) Dat nog andere (studiewerken) door hem vervaardigd zijn, vermeldt dezelfde (auteur) in zijn eigen verhandelingen. 5)
8 Bovendien is het redelijk de uitspraken aan te halen, die juist aan het eind van de Archeologie 6) een plaats vonden, ter bekrachtiging van het getuigenis der van hem ons nagelaten (werken).
1) Jos. nog: noch er iets af te nemen'. Zo ook Xxxxxxxx. 2) Evenwel niet van deze schrijver, zie Xxxxxxx I 4 S. 89; III 3 S. 393 ff. 8) Xxx. XX 00, 0. 0) Xxx onuitgevoerd gebleven plan; zie Xxxxxxx S. 87. 6) Zie Scharer S. 92. 6) de vita sua 65. 109 III 10: 8-11.
Na namelijk Xxxxxx xxx Xxxxxxxx, die even als hij beproefd heeft de (gebeurtenissen) gedurende zijn tijden te beschrijven, 1) beschuldigd te hebben, als had hij geen waarheid geschreven, en vele andere aanklachten tegen de man te hebben ingebracht, voegt hij er met even zoveel woorden het volgende aan toe: 2)
9 "Ik heb voorzeker niet op dezelfde wijze als gij betreffende mijn eigen geschrift vrees gekoesterd, maar ik heb de boeken aan de alleenheersers 3) zelf overhandigd, toen de werkelijkheid bijna nog te zien was. Ik was er mij namelijk van bewust de overlevering der waarheid bewaard te hebben, waarbij ik niet gefaald heb in mijn verwachting getuigenissen machtig te worden. 10 Ook aan vele andere heb ik de Historie overhandigd, waarvan sommigen zelfs bij de krijg tegenwoordig geweest waren, zoals koning Xxxxxxx (XX) en sommigen van zijn verwanten."
11. Want de alleenheerser Xxxxx heeft xxxxxx bedoeld uit die (boeken) alleen de kennis der feiten aan de mensen over te leveren, dat hij de boeken met eigen hand gewaarmerkt heeft en verordend dat ze openbaar gemaakt zouden worden. En de koning Xxxxxxx gaf getuigenis aan de overlevering der waarheid, door twee en zestig brieven te schrijven, aan twee van welke (Xxxxxxx) ook een plaats gaf. 4)
Naar wat deze (Joséfus) betreft zij slechts dit een en ander meegedeeld, zodat wij tot het volgende mogen overgaan.
3.11. Hoe na Xxxxxxx, Xxxxxx de gemeente te Jeruzalem bestuurde.
1. De overlevering houdt in, dat na de marteldood van Xxxxxxx 0) en de spoedig daarop plaats gehad hebbende inneming van Jeruzalem de nog in leven overgeblevenen der apostelen en leerlingen van de Heere van alle zijden bijeen kwamen, tegelijk met des Heeren verwanten naar het vlees want ook van deze waren nog verscheidenen in leven; en dat allen terstond overleg pleegden over (de vraag), wien men de opvolging van Xxxxxxx moest waardig keuren;
1) Zie Schürer I 4 S. 58 if. 2) Verg. c. Apion. I 9. 3) Xxxxxxxxxxx en Titus. 4) de vita sua 65. 5) Zie II: 23.
2. en dat allen éénstemmig van oordeel geweest zijn dat Xxxxxx, de zoon van Xxxxxx, van wien ook het Evangeliegeschrift melding maakt, 1) de zetel der parochie aldaar waardig was; daar hij, naar men beweert, een neef was van de Heiland.
Xxxxxxxxxx toch verhaalt, dat Xxxxxx een broeder van Xxxxx was. 2)
3.12. Hoe Xxxxxxxxxxx verordineert dat de afstammelingen van Xxxxx moeten worden opgespoord.
Daarenboven (bericht Xxxxxxxxxx) 3) hoe Xxxxxxxxxxx na de inneming van Jeruzalem verordineerd heeft dat allen die uit het geslacht van Xxxxx waren zouden worden opgespoord, opdat bij de Joden niemand zou overblijven dergenen die van koninklijken stam waren, en dat uit die oorzaak voor de Joden weerom een zeer grote vervolging voortkwam. 4)
3.13. Hoe Anencletus de tweede bisschop der Romeinen was.
Nadat Xxxxxxxxxxx tien jaren geregeerd had, volgde zijn zoon Xxxxx 5) hem als alleenheerser op. Tijdens het tweede jaar van diens regering gaf Xxxxx, 6) de bisschop van de gemeente der Romeinen, na twaalf jaren de liturgie in handen gehad te hebben, haar aan Anencletus over. 7) Xxxxx weer volgde diens broeder Xxxxxxxxxx 8) op, nadat hij twee jaren en een gelijk aantal maanden geregeerd had. 9)
1) Matth. 13: 55; Joh. 19: 25. 2) Verg. H. E. IV 22, 4. 3) Verg. c. 19. 4) Verg. c. 17 in fine. 5)
79-81. 6) H. E. III c. 2; 21, 3; V 6, 1. 7) Zie c. 15 en Lipsius, Chronologie S. 146. 8) 81-96. 9)
Beter gezegd: zes maanden, nl. van 24 Juni '79 - 13 Dec. '81.
3.14. Xxx Xxxxxxx de tweede bisschop van Alexandrië was.
In het vierde jaar voorts van Xxxxxxxxxx stierf Xxxxxxxx, 1) de eerste (bisschop) der parochie te Alexandrië, nadat hij tweeëntwintig jaren vol gemaakt had, en als tweede volgt hem Xxxxxxx op. 2)
3.15. Xxx Xxxxxxx de derde bisschop der Romeinen was.
In het twaalfde jaar derzelfde hegemonie volgde Xxxxxxx Xxxxxxxxxx op, nadat deze twaalf jaren over de gemeente der Romeinen het opzienerschap gevoerd had. 3) Dat deze zijn medewerker geweest is, leert de apostel (Xxxxxx) als hij aan de Xxxxxxxxxxxx een brief schrijft en zegt: met Xxxxxxx en mijn overige medewerkers, wier namen in
het boek des levens staan.' 4)
3.16. Over de brief van Xxxxxxx.
Van deze Xxxxxxx 5) voorts wordt één algemeen als echt erkende brief vermeld, 6) groot en bewonderenswaardig, die hij als van de gemeente der Romeinen aan die der Corinthiërs opstelde, daar er toen ten tijde te Corinthe geschil was. Wij weten, dat deze (brief) in de meeste gemeenten over het gemenebest verbreid was, 6) vroeger en in onze eigenen tijd. Dat in bedoelden tijd het geschil der Corinthiërs in gang gekomen was, daarvan is een geloofwaardig getuige Xxxxxxxxxx. 8)
1) Zie II 24. 2) Misschien beter: Xxxxxxx. Verg. c. 21, 1 en Const. Ap. VII 46. 3) Zie c. 13 en Lipsius S. 147 ff. 4) Xxxxxxx. 4: 3. 5) Xxxxxxxx laat hier de eigennaam weg. 6) Verg. c. 38, 1; V 23, 11. 7) Zie X. X. XX 00, 00; verg. VI 1, 3, 6. 8) Zie H. E. IV 22, waar evenwel over bedoeld geschil niets voorkomt.
3.17. Over de vervolging tijdens Xxxxxxxxxx.
Nadat Xxxxxxxxxx jegens velen grote wreedheid betoond had, geen geringe menigte van goede patriotten en uitnemende mannen te Rome gedood had zonder beredeneerd vonnis, en ontelbare andere doorluchtige mannen zonder grond met verbanning over de grenzen en prijsgeving van hun vermogen gestraft had, stelde hij ten laatste zichzelf tot erfgenaam van Xxxx'x vijandschap en strijd tegen God. Hij bracht namelijk als tweede de vervolging tegen ons in gang, 1) ofschoon zijn vader Xxxxxxxxxxx niets onbehoorlijks tegen ons bedacht had. 2)
3.18. Over Xxxxxxxx xx xxxxxxx en zijn Openbaring.
l De overlevering houdt in, dat in deze (vervolging) de apostel en tevens Evangelist Xxxxxxxx, die nog in leven verkeerde, wegens zijn getuigenis ten opzichte van de Goddelijke leer veroordeeld werd op het eiland Patmos te wonen.
2 Xxxxxxxx xxxxxxx, als hij schrijft over de berekening der in de op naam van Xxxxxxxx staande Openbaring vermelde benaming voor de Antichrist, zegt met even zoveel lettergrepen in het vijfde der (boeken) tegen de ketterijen over Xxxxxxxx het volgende: 3 Indien zijn naam in de tegenwoordigen tijd openlijk verkondigd moest worden, zou hij uitgesproken zijn door dengene, die ook de Openbaring zag. Want die werd niet langen tijd geleden gezien, maar ten naastenbij tijdens onze generatie, tegen het einde der regering van Xxxxxxxxxx.
4 Zozeer blonk omstreeks de genoemde (tijden) de leer van ons geloof uit, dat zelfs de ver van de onder ons geldende lering verwijderde schrijvers niet aarzelen in hun historiën de vervolging en de daarin voorkomende martelaarschappen over te leveren,
1) Verg. Tert. Apol. 5. 2) Verg. c. 12. 8) c. Haer V 30, 3; verg. Eus. H. E. V 8, 5. 6. 4) Verg. Dio Cass. LXVII 14; Suetonius Domitianus 15. Eus. Chron. ad ann. Abr. 21.10 (Bruttius).
terwijl ze ook nauwkeurig het tijdstip hebben aangewezen door te verhalen dat in het vijftiende jaar van Xxxxxxxxxx met zeer vele andere ook Xxxxxxx Xxxxxxxxx, geboren uit een zuster van Xxxxxxx Xxxxxxx, een der toenmalige consuls te Rome, 1) wegens het geloofsgetuigenis met betrekking tot de Christus tot straf naar het eiland Pontia 2) verwezen is.
3.19. Hoe Xxxxxxxxxx verordineert dat de lieden uit het geslacht van Xxxxx moeten worden uit de weg geruimd.
Een oude overlevering houdt in dat, toen deze zelfde Xxxxxxxxxx verordineerd had dat de lieden van het geslacht van Xxxxx uit de weg geruimd zouden worden, 3) sommigen van de ketters de afstammelingen van Xxxxx 4) - die een broeder naar het vlees van de Heiland heet- te zijn beschuldigden als te zijn uit het geslacht van Xxxxx en als zelfs verwantschap met de Xxxxxxxx zelf te dragen. Dit deelt namelijk Xxxxxxxxxx mee, als hij woordelijk het volgende zegt:
3.20. Over de verwanten van onze Heiland.
1 "Als van het geslacht des Heeren waren nog in wezen kleinzonen van Xxxxx, die zijn broeder naar het vlees genoemd werd. Aangaande hen gaven verklikkers aan, dat zij uit het geslacht van Xxxxx waren. Een evocatus 5) voerde hen naar keizer Xxxxxxxxxx. Deze vreesde namelijk de verschijning van de Christus, evenals Xxxxxxx. 6)
2 Hij vroeg hun of zij uit Xxxxx waren, en zij erkenden dat. Toen vroeg hij hun hoeveel bezittingen zij hadden en hoeveel geld zij beheerden.
1) Zie L i p s i us Chron. S. 152 ff. 2) Volgens Dio Xxxxxxx naar Pandateria. 3) Verg. c. 12. 4) Verg. Judas 1; Matth. 13: 55. 5) Een weer in dienst getreden reserve-veteraan. 6) Matth. 14: 2.
Beiden verklaarden dat zij slechts negenduizend denariën 1) bezaten en dat aan ieder hunner de helft toekwam.Ook beweerden zij dat zij dit niet in zilverstukken hadden, maar in waarde van land van slechts negenendertig plethrons, 2) waaruit zij de belastingen opbrachten, en dat zij zelf als handwerkers zich onderhielden. 3)
3 Daarop toonden zij zelfs hun handen, als getuigenis van hun arbeid de verharding des lichaams en de door het aanhoudend werken in hun handen afgedrukte eeltknobbels leverende.
4 Gevraagd voorts betreffende de Christus en diens koninkrijk, hoedanig een het was en waar en wanneer het verschijnen zou, hadden zij rekenschap gegeven dat het niet werelds, noch aards, maar hemels en engelachtig was, en bij de voleinding der eeuw er wezen zou, als wanneer hij komende in heerlijkheid levenden en doden zou oordelen en een iegelijk vergelden naar zijn verrichtingen.
5 Op deze (mededelingen) had Xxxxxxxxxx hen geenszins veroordeeld, maar daar hij ze als eenvoudige lieden gering schatte ze vrij laten gaan, en door een bevel de vervolging tegen de kerk doen ophouden.
6 Maar de in vrijheid gestellen bestierden de gemeenten, daar zij tegelijk geloofsgetuigen en uit het geslacht des Heeren waren, en terwijl er vrede was bleven zij tot aan de tijd van Xxxxxxxx in leven." Tot zover Hegesippus.
7 Evenwel maakt ook Xxxxxxxxxxxx van Xxxxxxxxxx op dezelfde wijze gewag. 4) Eertijds beproefde ook Xxxxxxxxxx hetzelfde te doen als hij, daar hij aandeel aan Xxxx'x wreedheid had, maar hij hield er zo spoedig mogelijk mee op, ik denk omdat hij enig doorzicht had, 5) en riep degenen die hij had verbannen terug.
8 Toen Xxxxx, nadat Xxxxxxxxxx vijftien jaren heerschappij gevoerd had, de regering had overgenomen, 6) besloot de vergaderde raad der Romeinen dat de eretitels van Xxxxxxxxxx zouden worden opgeheven en de onbillijk verdrevenen
1) Ongeveer een franc. 2) Stukken van 240 bij 120 voeten. 3) Volgens sommigen eindigt hier het citaat en is het verdere vrije reproductie; verg. c. 32, 6. 4) Xxxx. 0. 0) Xxx Xxxxxxxxxxxx:
naardien hij ook een mens was.' 6) 96-98; zie c. 13.
naar hun huizen terug keren, 1) na daarenboven ook hun vermogens terug ontvangen te hebben. Dit verhalen zij die de (gebeurtenissen) dier tijden in geschrifte hebben overgeleverd. 2)
9 De overlevering der ouden bij ons deelt mee dat toen dan ook xx xxxxxxx Xxxxxxxx, uit zijn verbanning naar het eiland (teruggekeerd), weer zijn verblijf te Eféze herkregen heeft. 3)
3.21. Xxx Xxxxx als derde de gemeente der Alexandrijnen bestuurt.
Nadat Xxxxx weinig meer dan een jaar geregeerd had, 4) volgde T r a j a n u s 5) hem op. Diens eerste jaar was dat, waarin Xxxxx Xxxxxxx opvolgde, nadat hij dertien jaren de parochie te Alexandrië bestierd had. 6) Hij was de derde dergenen die aldaar na Annianus, de eersten, aan het hoofd stonden. 7) In die (tijd) bestuurde Xxxxxxx nog de Romeinen, terwijl hij eveneens de derden rang innam onder degenen die daar na Xxxxxx en Xxxxxx bisschoppelijk toezicht gevoerd hadden. Xxxxx was de eerste en na hem (regeerde) Anencletus. 8)
3.22. Xxx Xxxxxxxx xx xxxxxx (bisschop) was van de (gemeente) der Antiocheners.
Nadat Evodius 9) als de eerste over de (gemeenteleden) te Antiochië gesteld geweest was, kende men voorts in genoemde (tijden) als tweede Xxxxxxxx. 10) Xxxxxx had eveneens als tweede na de broeder van onze Heiland tijdens deze (mannen) de liturgie der gemeente Jeruzalem in handen. 11)
1) Hier op last van Xxxxx, volgens Xxxx. en Heges. op last van Xxxxxxxxxx. 2) Plin. ad Traj. 58; Dio Cass. LXVIII 1, 1. 2; Suet. Domit. 23; Lact. de morte pers. 3. 3) Verg. Hiër. de vir. ill.
9. Over de legende zie Xxxxxxx Einl. I S. 217 ff. 4) Zie c. 20. 5) 98-117. 6) Zie c. 14. 7) Verg.
c. 14. 8) Verg. c. 13; 15. 9) Niet eerder vermeld. Verg. Const. Ap. VII 46. 10)
St. begint hierna een nieuw hoofdstuk, waardoor al de andere tot aan het einde van het boek een nummer opschuiven. Verg. c. 11, 2.
3.23. Geschiedenis betreffende Xxxxxxxx xx xxxxxxx en bekering rover.
1 Tijdens deze (mannen) bestuurde in Azië dezelfde nog in leven geblevene die Xxxxx liefhad, 1) de apostel en tevens Evangelist Xxxxxxxx, de gemeenten aldaar, omdat hij na het uiteinde van Xxxxxxxxxx teruggekeerd was uit de verbanning naar het eiland. 2) 2 Dat hij tot die (tijden) toe nog in leven was, kan door het woord van twee getuigen geloofwaardig genoeg gemaakt worden. Als betrouwbaar mogen toch wel deze (mannen) gelden, die pleitbezorgers geweest zijn van de kerkelijke rechtzinnigheid, indien althans Xxxxxxxx en Xxxxxxx xx Xxxxxxxxxxx zodanigen waren.
3 De eerste dezer in het tweede van zijn (boeken) tegen de ketterijen schrijft woordelijk aldus: 3)
"Al de presbyters die in Azië met Xxxxxxxx, de leerling des Heeren, ontmoetingen gehad hebben getuigen dat Xxxxxxxx heeft overgeleverd..."
4 En in het derde (boek) van hetzelfde opstel deelt hij hetzelfde mee in deze (woorden): 4)
"Maar ook de gemeente in Eféze, die door Xxxxxx gegrondvest is, terwijl Xxxxxxxx onder hen verblijf hield tot aan de tijden van Trajanus, is een waarachtige getuige van de overlevering der apostelen."