Contract
<.. image(Document Cover Page. Document Number: 12481/23 ADD 1. Subject Codes: DRS 44 EF 262 ECOFIN 838 SUSTDEV 114 COMPET 823 DELACT 122. Heading: BEGELEIDENDE NOTA. Originator: de secretaris-generaal van de Europese Commissie, ondertekend door xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXX, directeur. Recipient: xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXXXX, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie. Subject: BIJLAGE bij Gedelegeerde Verordening (EU) …/... van de Commissie tot aanvulling van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad wat betreft standaarden voor duurzaamheidsrapportage. Commission Document Number: C(2023) 5303 final - ANNEX 1. Preceeding Document Number: Not Set. Location: Brussel. Date: 30 augustus 2023. Interinstitutional Files: 2021/0104(COD). Institutional Framework: Raad van de Europese Unie. Language: NL. Distribution Code: PUBLIC. GUID: 4912399346752232100_0) removed ..>
Raad van de Europese Unie
Interinstitutioneel dossier: 2021/0104(COD)
Xxxxxxx, 00 augustus 2023 (OR. en)
12481/23
ADD 1
DRS 44
EF 262
ECOFIN 838
SUSTDEV 114
COMPET 823
DELACT 122
BEGELEIDENDE NOTA
van: de secretaris-generaal van de Europese Commissie, ondertekend door xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXX, directeur
ingekomen: 21 augustus 2023
aan: xxxxxxx Xxxxxxx XXXXXXXX, secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie
nr. Comdoc.: C(2023) 5303 final - ANNEX 1
Betreft: BIJLAGE bij Gedelegeerde Verordening (EU) …/... van de Commissie tot aanvulling van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad wat betreft standaarden voor duurzaamheidsrapportage
Hierbij gaat voor de delegaties document C(2023) 5303 final - ANNEX 1.
Bijlage: C(2023) 5303 final - ANNEX 1
12481/23 ADD 1 ev
COMPET.2. NL
EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 31.7.2023
C(2023) 5303 final
ANNEX 1
BIJLAGE
bij
Gedelegeerde Verordening (EU) …/... van de Commissie
tot aanvulling van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad wat betreft standaarden voor duurzaamheidsrapportage
NL NL
BIJLAGE I
EUROPEAN SUSTAINABILITY REPORTING STANDARDS (ESRS)
ESRS 1 | Algemene vereisten |
ESRS 2 | Algemene toelichtingen |
ESRS E1 | Klimaatverandering |
ESRS E2 | Verontreiniging |
ESRS E3 | Water en mariene hulpbronnen |
ESRS E4 | Biodiversiteit en ecosystemen |
ESRS E5 | Materiaalgebruik en circulaire economie |
ESRS S1 | Eigen personeel |
ESRS S2 | Werknemers in de waardeketen |
ESRS S3 | Getroffen gemeenschappen |
ESRS S4 | Consumenten en eindgebruikers |
ESRS G1 | Zakelijk gedrag |
ESRS 1 ALGEMENE VEREISTEN
Inhoudsopgave
Doelstelling
1. Categorieën ESRS-standaarden, rapportagebieden en redactionele normen
1.1 Categorieën ESRS-standaarden
1.2 Rapportagebieden en inhoudelijke minimumrapportage-eisen over beleid, maatregelen, doelen en maatstaven
1.3 Algemene conventies over inhoud en opmaak
2. Kwalitatieve kenmerken van informatie
3. Dubbele materialiteit als grondslag voor duurzaamheidsrapportage
3.1 Stakeholders en hun rol bij de materialiteitsanalyse
3.2 Materiële thema’s en materialiteit van informatie
3.3 Dubbele materialiteit
3.4 Impact-materialiteit
3.5 Financiële materialiteit
3.6 Materiële impacts of risico’s voortkomend uit maatregelen om op duurzaamheidsthema’s te acteren
3.7 Mate van uitsplitsing
4. Due diligence
5. Waardeketen
5.1 Rapporterende onderneming en waardeketen
5.2 Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven
6. Tijdshorizonten
6.1 Rapportageperiode
6.2 Verbanden tussen verleden, heden en toekomst
6.3 Voortgangsrapportage ten opzichte van het basisjaar
6.4 Definitie van korte, middellange en lange termijn voor rapportagedoeleinden
7 Opstelling en presentatie van duurzaamheidsinformatie
7.1 Presentatie van vergelijkende informatie
7.2 Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten
7.3 Actualiseren van rapportage over gebeurtenissen na het einde van de
verslagperiode
7.4 Wijzigingen in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie
7.5 Rapportagefouten in voorgaande perioden
7.6 Geconsolideerde rapportage en vrijstelling voor dochterondernemingen
7.7 Gerubriceerde en gevoelige informatie, en informatie over intellectueel eigendom, knowhow of resultaten van innovatie
7.8 Rapportage over kansen
8. Structuur van de duurzaamheidsverklaring
8.1 Algemeen presentatievereiste
8.2 Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring
9. Verbanden met andere delen van bedrijfsrapportage en daarmee samenhangende informatie
9.1 Opname door middel van verwijzingen
9.2 Verbonden informatie en verbanden met de jaarrekening
10. Overgangsbepalingen
10.1 Overgangsbepaling betreffende entiteitspecifieke rapportage
10.2 Overgangsbepaling betreffende hoofdstuk 5 “Waardeketen”
10.3 Overgangsbepaling betreffende afdeling 7.1 “Presentatie van vergelijkende informatie”
10.4 Overgangsbepaling: Lijst van Rapportage-eisen die worden ingefaseerd Bijlage A: Toepassingsvoorschriften
− Entiteitspecifieke rapportage
− Dubbele materialiteit
− Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven
− Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring Bijlage B: Kwalitatieve kenmerken van informatie
Bijlage C: Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen
Bijlage D: Structuur van de ESRS-duurzaamheidsverklaring
Bijlage E: Beslisboom voor het opnemen van te rapporteren informatie Bijlage F: Voorbeeld van de structuur van de ESRS-duurzaamheidsverklaring Bijlage G: Voorbeeld van opname door middel van verwijzingen
Doelstelling
1. European Sustainability Reporting Standards (“ESRS”) hebben tot doel te bepalen welke duurzaamheidsinformatie een onderneming moet rapporteren overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad1, gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad2. Rapportage overeenkomstig ESRS ontslaat ondernemingen niet van andere verplichtingen die in Unierecht zijn vastgelegd.
2. Meer bepaald leggen ESRS vast welke informatie een onderneming moet rapporteren over haar materiële impacts, risico’s en kansen met betrekking tot duurzaamheidsthema’s op milieu-, sociaal- en governancegebied. Onder ESRS hoeven ondernemingen geen informatie te rapporteren over milieu-, sociale en governancethema’s (ESG-thema’s) die in ESRS aan bod komen wanneer de onderneming het betrokken thema als “niet materieel” heeft beoordeeld (zie Bijlage E van deze standaard “Beslisboom voor het opnemen van te rapporteren informatie”). Dankzij de informatie die overeenkomstig ESRS wordt gerapporteerd, kunnen gebruikers van de duurzaamheidsverklaring inzicht krijgen in de materiële impacts van de onderneming op mens en milieu en in de materiële effecten van duurzaamheidsthema’s op de ontwikkeling,
1 Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
2 Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Xxxxxxxxx 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EU, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (PB L 322 van 16.12.2022, blz. 15).
prestaties en positie van de onderneming.
3. Doelstelling van deze standaard (ESRS 1) is inzicht te geven in de opbouw van ESRS, de redactionele normen en gebruikte basisconcepten, en de algemene vereisten voor het opstellen en presenteren van duurzaamheidsinformatie overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU, gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2022/2464.
1. Categorieën ESRS-standaarden, rapportagebieden en redactionele normen
1.1 Categorieën ESRS-standaarden
4. Er zijn drie categorieën ESRS:
(a) dwarsdoorsnijdende standaarden;
(b) thematische standaarden (milieu-, sociale en governance (ESG) standaarden); en
(c) sectorspecifieke standaarden.
Dwarsdoorsnijdende standaarden en thematische standaarden zijn sector-agnostisch, d.w.z. zij gelden voor alle ondernemingen, ongeacht de sector(en) waarin de onderneming actief is.
5. De dwarsdoorsnijdende standaarden ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2 Algemene toelichtingen betreffen de duurzaamheidsthema’s die aan bod komen in thematische standaarden en sectorspecifieke standaarden.
6. Deze standaard (ESRS 1) beschrijft de architectuur van ESRS-standaarden, licht redactionele normen en basisconcepten toe en geeft algemene vereisten voor het opstellen en presenteren van duurzaamheidsinformatie.
7. ESRS 2 bepaalt Rapportage-eisen voor de informatie die de onderneming voor alle materiële duurzaamheidsthema’s op een algemeen niveau moet verschaffen over de rapportagegebieden governance, strategie, impact-, risico- en kansenbeheer en maatstaven en doelen.
8. Thematische ESRS behandelen een duurzaamheidsthema en zijn onderverdeeld in thema’s en subthema’s (en, waar nodig, ook sub-sub-thema’s). De tabel in Toepassingsvoorschrift 16 (TV 16) bij deze standaard geeft een overzicht van deze duurzaamheidsthema’s, -subthema’s en -sub-subthema’s (tezamen: “duurzaamheidsthema’s”) die in thematische ESRS aan bod komen.
9. Thematische ESRS kunnen specifieke vereisten bevatten die de algemene Rapportage-eisen van ESRS 2 aanvullen. ESRS 2, Bijlage C Rapportage-/Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn bevat een lijst van de aanvullende vereisten in thematische ESRS die de onderneming moet toepassen samen met de algemene rapportage-eisen van ESRS 2.
10. Sectorspecifieke standaarden zijn van toepassing op alle ondernemingen binnen een sector. Zij behandelen impacts, risico’s en kansen die waarschijnlijk materieel zullen zijn voor alle ondernemingen in een bepaalde sector en die niet, of onvoldoende, aan bod komen in thematische standaarden. In sectorspecifieke standaarden komen meerdere thema’s aan bod en zij behandelen de thema’s die het meest relevant zijn voor de betrokken sector. Sectorspecifieke standaarden zorgen voor een hoge mate van vergelijkbaarheid.
11. Naast de rapportage-eisen die in de drie categorieën ESRS zijn vastgesteld, verschaft de onderneming, wanneer zij tot de conclusie komt dat impacts, risico’s of kansen die niet of onvoldoende fijnmazig aan bod komen in een ESRS, maar die materieel zijn als gevolg van haar specifieke feiten en omstandigheden, additionele entiteitspecifieke rapportage zodat gebruikers inzicht krijgen in de duurzaamheidsimpacts, -risico’s of -kansen van de onderneming. De toepassingsvoorschriften TV 1 tot en met TV 5 bieden verdere houvast voor entiteitspecifieke rapportage.
1.2 Rapportagebieden en inhoudelijke minimumrapportage-eisen over beleid, maatregelen, doelen en maatstaven
12. De Rapportage-eisen in ESRS 2, in de thematische ESRS en in sectorspecifieke ESRS
bestrijken de volgende rapportagegebieden:
(a) Governance (GOV): de governanceprocessen, -controles en -procedures die worden gebruikt om impacts, risico’s en kansen te monitoren, te beheersen en te overzien (zie ESRS 2, hoofdstuk 2 Governance);
(b) Strategie (SBM): de wisselwerking tussen, enerzijds, strategie en businessmodel van de onderneming en, anderzijds, haar materiële impacts, risico’s en kansen, met inbegrip van de vraag hoe de onderneming op die impacts, risico’s en kansen acteert (zie ESRS 2, hoofdstuk 3 Strategie);
(c) Impact-, risico- en kansenmanagement (IRO): het (de) proces(sen) waarmee de onderneming:
i. impacts, xxxxxx’x en kansen in kaart brengt en op hun materialiteit beoordeelt (zie IRO-1 in afdeling 4.1 van ESRS 2);
ii. materiële duurzaamheidsthema’s beheerst via beleid en maatregelen (zie afdeling 4.2 van ESRS 2);
(d) Maatstaven en doelen (MT): de prestaties van de onderneming, met inbegrip van de doelen die zij zich heeft gesteld en de voortgang in de richting van het behalen van die doelen (zie ESRS 2, hoofdstuk 5 Maatstaven en doelen).
13. ESRS 2 bevat:
(a) in afdeling 4.2 Minimumrapportage-eisen betreffende beleid (MDR-P) en maatregelen
(MDR-A);
(b) in afdeling 5 Minimumrapportage-eisen betreffende maatstaven (MDR-M) en doelen
(MDR-T).
De minimumrapportage-eisen voor beleid, maatregelen, maatstaven en doelen worden door de onderneming toegepast samen met de overeenkomstige rapportage-eisen in thematische en sectorspecifieke ESRS.
1.3 Redactionele normen
14. In alle ESRS worden:
(a) met de term “impacts” positieve en negatieve duurzaamheidsimpacts bedoeld die verband houden met de activiteiten van de onderneming, zoals die in kaart zijn gebracht via een analyse van de impact-materialiteit (zie afdeling 3.4 Impact-materialiteit). Deze term verwijst naar zowel daadwerkelijke impacts als naar potentiële toekomstige impacts;
(b) met de termen “risico’s en kansen” de financiële duurzaamheidsrisico’s en -kansen van de onderneming bedoeld, met inbegrip van die welke voortkomen uit afhankelijkheden van natuurlijke, menselijke en sociale hulpbronnen, zoals die in kaart zijn gebracht via een analyse van de financiële materialiteit (zie afdeling 3.5).
Deze beide termen worden samen “impacts, risico’s en kansen” (IRO’s) genoemd. Zij geven het perspectief van “dubbele materialiteit” van ESRS weer dat in afdeling 3 wordt beschreven.
15. In alle ESRS zijn de termen die worden gedefinieerd in de lijst met begrippen (bijlage II), vet en cursief gedrukt, behalve wanneer een gedefinieerde term meer dan eens in dezelfde alinea wordt gebruikt.
16. ESRS structureren de informatie die op grond van openbaarmakingsvereisten (“Rapportage- eisen”) moet worden gerapporteerd. Iedere rapportage-eis bestaat uit een of meer afzonderlijke datapunten. Met de term “datapunt” kan ook een narratief subelement van een Rapportage-eis bedoeld zijn.
17. Naast Rapportage-eisen bevatten de meeste ESRS ook Toepassingsvoorschriften. Toepassingsvoorschriften onderbouwen de toepassing van Rapportage-eisen en hebben dezelfde status als de overige delen van een ESRS.
18. In de ESRS worden de volgende termen gebruikt om een onderscheid te maken tussen de verschillende mate van verplichting voor de onderneming om informatie te rapporteren:
(a) “rapporteert”: hiermee wordt bedoeld dat de bepaling wordt voorgeschreven door een
Rapportage-eis of datapunt;
(b) “kan rapporteren”: hiermee wordt vrijwillige rapportage bedoeld als aanmoediging van
goede praktijkvoorbeelden.
Daarnaast wordt in ESRS de term “houdt rekening met” gebruikt wanneer het gaat over thema’s, hulpbronnen of methodologieën waarvan wordt verwacht dat de onderneming (in voorkomend geval) daarmee rekening houdt of deze gebruikt bij het opstellen van een bepaalde rapportage.
2. Kwalitatieve kenmerken van informatie
19. Bij het opstellen van haar duurzaamheidsverklaring past de onderneming het volgende toe:
(a) de fundamentele kwalitatieve kenmerken van informatie, d.w.z. relevantie en getrouwe weergave; en
(b) de versterkende kwalitatieve kenmerken van informatie, d.w.z. vergelijkbaarheid, controleerbaarheid en begrijpelijkheid.
20. Deze kwalitatieve kenmerken van informatie worden gedefinieerd en beschreven in bijlage B bij deze standaard.
3. Dubbele materialiteit als grondslag voor duurzaamheidsrapportage
21. De onderneming rapporteert over duurzaamheidsthema’s op basis van het beginsel van
“dubbele materialiteit” zoals dat in dit hoofdstuk wordt gedefinieerd en toegelicht.
3.1 Stakeholders en hun rol bij de materialiteitsanalyse
22. Stakeholders zijn partijen die op de onderneming van invloed kunnen zijn of op wie de onderneming van invloed kan zijn. Er zijn twee grote groepen stakeholders:
(a) de getroffen stakeholders: personen of groepen van wie belangen – positief of negatief
– (kunnen) worden beïnvloed door de activiteiten van de onderneming en haar directe en indirecte zakelijke relaties binnen haar waardeketen; en
(b) gebruikers van duurzaamheidsverklaringen: primaire gebruikers van financiële rapportage voor algemeen gebruik (bestaande en potentiële beleggers, kredietverstrekkers en andere crediteuren, zoals assetmanagers, kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen), alsmede andere gebruikers van duurzaamheidsverklaringen, zoals zakenpartners van de onderneming, vakbonden en sociale partners, het maatschappelijke middenveld en niet-gouvernementele organisaties, overheden, analisten en mensen uit de academische wereld.
23. Sommige, maar niet alle stakeholders behoren misschien tot de beide in alinea 22 gedefinieerde groepen.
24. Het betrekken van de getroffen stakeholders is van cruciaal belang voor het doorlopende due-diligenceproces van de onderneming (zie hoofdstuk 4 Due diligence) en de materialiteitsanalyse op het gebied van duurzaamheid. Dit omvat de processen van de onderneming voor het in kaart brengen en beoordelen van daadwerkelijke en potentiële negatieve impacts, die dan worden meegenomen in de analyse om de materiële impacts te identificeren ten behoeve van de duurzaamheidsverslaggeving (“duurzaamheidsrapportage”) (zie afdeling 3.4 van deze standaard).
3.2 Materiële thema’s en materialiteit van informatie
25. De onderneming moet een materialiteitsanalyse uitvoeren (zie de afdelingen 3.4 Impact- materialiteit en 3.5 Financiële materialiteit) om de te rapporteren materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen.
26. De materialiteitsanalyse is het uitgangspunt voor duurzaamheidsrapportage op grond van ESRS. IRO-1 in afdeling 4.1 van ESRS 2 bevat algemene rapportage-eisen over het proces van de onderneming om impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en de materialiteit daarvan te analyseren. ESRS 2 SBM-3 bevat algemene rapportage-eisen voor de materiële impacts, risico’s en kansen zoals die blijken uit de materialiteitsanalyse van de onderneming.
27. De Toepassingsvoorschriften in bijlage A bij deze standaard bevatten een lijst van duurzaamheidsthema’s die aan bod komen in thematische ESRS, ingedeeld volgens thema, subthema en sub-subthema. Deze moeten de materialiteitsanalyse onderbouwen. Bijlage E Beslisboom voor het opnemen van te rapporteren informatie bij deze standaard illustreert de in deze afdeling beschreven materialiteitsanalyse.
28. Een duurzaamheidsthema is “materieel” wanneer het voldoet aan de criteria die zijn bepaald voor impact-materialiteit (zie afdeling 3.4 van deze standaard) of voor financiële materialiteit (zie afdeling 3.5 van deze standaard), of voor beiden.
29. Ongeacht de uitkomst van haar materialiteitsanalyse rapporteert de onderneming steeds de informatie voorgeschreven door: ESRS 2 Algemene toelichtingen (d.w.z. alle Rapportage- eisen en datapunten vermeld in ESRS 2) en de Rapportage-eisen (met inbegrip van de betrokken datapunten) in thematische ESRS met betrekking tot Rapportage-eis IRO-1 Beschrijving van de processen om materiële verontreinigingsimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren, zoals vermeld in ESRS 2 Bijlage C Rapportage-
/Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn.
30. Wanneer de onderneming, na haar materialiteitsanalyse, tot de conclusie komt dat een duurzaamheidsthema waarvoor ESRS 2 IRO-1, IRO-2 en SBM-3 rapportage-eisen hebben vastgesteld, materieel is, doet zij het volgende:
(a) zij rapporteert informatie overeenkomstig de Rapportage-eisen (met inbegrip van de Toepassingsvoorschriften) met betrekking tot dat specifieke duurzaamheidsthema in de betrokken thematische en sectorspecifieke ESRS; en
(b) zij rapporteert aanvullende entiteitspecifieke informatie (zie alinea 11 en TV 1 tot en met TV 5 van deze standaard) wanneer het materiële duurzaamheidsthema in een ESRS niet of onvoldoende fijnmazig aan bod komt.
31. De binnen een Rapportage-eis (met inbegrip van de betrokken datapunten) of binnen entiteitspecifieke rapportage voorgeschreven toepasselijke informatie, wordt gerapporteerd wanneer de onderneming deze informatie, in het kader van haar analyse van materiële informatie, relevant acht uit een of meer van de volgende perspectieven:
(a) het belang van de informatie voor het thema dat deze beoogt in beeld te brengen of toe te lichten; of
(b) de mate waarin die informatie kan voldoen aan de behoeften van gebruikers op het punt van besluitvorming (met inbegrip van de behoeften van primaire gebruikers van financiële rapportage voor algemeen gebruik zoals beschreven in alinea 48) en/of de behoeften van gebruikers die in de eerste plaats belang hebben bij informatie over de impacts van de onderneming.
32. Indien de onderneming tot de conclusie komt dat klimaatverandering geen materieel thema is
– en zij dus alle Rapportage-eisen in ESRS E1 Klimaatverandering weglaat –, verschaft zij een nadere toelichting bij de conclusies van haar materialiteitsanalyse op het punt van klimaatverandering (zie ESRS 2 IRO-2 Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming), met inbegrip van een prospectieve analyse van de omstandigheden die de onderneming tot de conclusie zouden kunnen brengen dat
klimaatverandering in de toekomst materieel is. Indien de onderneming tot de conclusie komt dat een ander thema dan klimaatverandering niet materieel is – en zij dus alle Rapportage- eisen in de betrokken thematische ESRS weglaat –, kan zij de conclusies van haar materialiteitsanalyse voor dat thema kort toelichten.
33. Wanneer de onderneming informatie rapporteert over beleid, maatregelen en doelen met betrekking tot een duurzaamheidsthema dat als materieel is beoordeeld, neemt zij de informatie op die wordt voorgeschreven door alle Rapportage-eisen en datapunten in de thematische en sectorspecifieke ESRS met betrekking tot dat thema en in de overeenkomstige Minimumrapportage-eis voor beleid, maatregelen en doelen zoals voorgeschreven door ESRS 2. Indien de onderneming niet de informatie voor beleid, maatregelen en doelen kan rapporteren die wordt voorgeschreven door hetzij de Rapportage- eisen en datapunten in de thematische of sectorspecifieke ESRS, hetzij de Minimumrapportage-eisen in ESRS 2 over beleid, maatregelen en doelen, omdat zij het betrokken beleid niet heeft aangenomen, de betrokken maatregelen niet heeft uitgerold of de betrokken doelen niet heeft bepaald, vermeldt zij dit. Zij kan ook rapporteren binnen welk tijdsbestek zij voornemens is over dit beleid en deze maatregelen en doelen te beschikken.
34. Wanneer de onderneming informatie rapporteert over maatstaven voor een materieel duurzaamheidsthema volgens de afdeling “Maatstaven en doelen” van de betrokken thematische ESRS, doet zij het volgende;
(a) zij neemt de door een Rapportage-eis voorgeschreven informatie op indien zij die informatie als materieel beoordeelt; en
(b) zij kan de door een datapunt van een Rapportage-eis voorgeschreven informatie weglaten, indien zij die informatie niet als materieel beoordeelt en zij tot de conclusie komt dat die informatie niet vereist is om de doelstelling van de Rapportage-eis te behalen.
35. Indien de onderneming de informatie weglaat die wordt voorgeschreven door een datapunt dat voortkomt uit andere EU-wetgeving vermeld in bijlage B bij ESRS 2, vermeldt zij uitdrukkelijk dat de betrokken informatie “niet materieel” is.
36. De onderneming bepaalt hoe zij criteria, met inbegrip van passende drempelwaarden, toepast om uit te maken:
(a) welke informatie zij rapporteert over maatstaven voor een materieel duurzaamheidsthema volgens de afdeling “Maatstaven en doelen” van de betrokken thematische ESRS, overeenkomstig alinea 34; en
(b) welke informatie als entiteitspecifieke rapportage wordt gerapporteerd.
3.3 Dubbele materialiteit
37. Dubbele materialiteit heeft twee dimensies: impact-materialiteit en financiële materialiteit. Tenzij anders vermeld, wordt met de termen “materieel” en “materialiteit” in alle ESRS de dubbele materialiteit bedoeld.
38. Analyses van impact-materialiteit en financiële materialiteit hangen onderling samen en er moet rekening worden gehouden met het feit dat deze beide dimensies onderling samenhangen. Algemeen gesproken is het uitgangspunt de analyse van de impacts, hoewel er ook materiële risico’s en kansen kunnen zijn die geen verband houden met de impacts van de onderneming. Een duurzaamheidsimpact kan financieel materieel zijn van bij het begin of kan financieel materieel worden, wanneer redelijkerwijs zou mogen worden verwacht dat die impact voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn van invloed is op haar financiële positie, financiële prestaties, kasstromen, haar toegang tot financiering. Impacts komen in beeld komen door de benadering uit oogpunt van impact-materialiteit, ongeacht of zij financieel materieel zijn.
39. Bij het in kaart brengen en beoordelen van de impacts, risico’s en kansen binnen de waardeketen van de onderneming om de materialiteit ervan te bepalen, kijkt de onderneming vooral naar sectoren waar deze impacts, risico’s en kansen zich, gelet op de
aard van de activiteiten, zakelijke relaties, geografische dimensies of andere betrokken factoren, naar verwachting zullen voordoen.
40. De onderneming gaat na hoe zij wordt geraakt door haar afhankelijkheden van de beschikbaarheid van natuurlijke, menselijke en sociale hulpbronnen tegen passende prijzen en van passende kwaliteit, ongeacht haar mogelijke impacts op die hulpbronnen.
41. De belangrijkste impacts, risico’s en kansen van een onderneming worden geacht dezelfde te zijn als de materiële impacts, risico’s en kansen die in beeld zijn gekomen op basis van het beginsel van “dubbele materialiteit” – en die dus worden gerapporteerd in haar duurzaamheidsverklaring.
42. De onderneming past de criteria uit de afdelingen 3.4 en 3.5 van deze standaard toe, met gebruikmaking van passende kwantitatieve en/of kwalitatieve drempelwaarden. Passende drempelwaarden zijn noodzakelijk om te bepalen welke impacts, risico’s en kansen door de onderneming als materieel worden geïdentificeerd en behandeld en om te bepalen welke duurzaamheidsthema’s materieel zijn voor rapportagedoeleinden. Sommige bestaande standaarden en kaders gebruiken de term “meest significante impacts” wanneer zij het hebben over de drempel die wordt gebruikt om de impacts te identificeren die in ESRS als “materiële impacts” worden beschreven.
3.4 Impact-materialiteit
43. Een duurzaamheidsthema is materieel uit oogpunt van impact wanneer het betrekking heeft op de materiële, daadwerkelijke of potentiële, positieve of negatieve impacts van de onderneming op mens of milieu op korte, middellange en lange termijn. Impacts omvatten impacts die verband houden met de eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten en diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Zakelijke relaties omvatten relaties in de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming en zijn niet beperkt tot directe contractuele relaties.
44. In dit verband omvatten impacts op mens of milieu impacts met betrekking tot ESG-thema’s.
45. De materialiteitsanalyse van een negatieve impact wordt geschraagd door het due- diligenceproces zoals dat is vastgelegd in de internationale instrumenten van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. Voor daadwerkelijke negatieve impacts is de materialiteit gebaseerd op de ernst van de impact, terwijl deze voor potentiële negatieve impacts gebaseerd is op de ernst en de waarschijnlijkheid van de impact. De ernst is gebaseerd op de volgende factoren:
(a) schaal,
(b) reikwijdte, en
(c) onomkeerbaar karakter van de impact.
In het geval van een potentiële negatieve impact op mensenrechten gaat de xxxxx van de impact voor op de waarschijnlijkheid ervan.
46. Voor positieve impacts is materialiteit gebaseerd op:
(a) de schaal en reikwijdte van de impact bij daadwerkelijke impacts; en
(b) de schaal, reikwijdte en waarschijnlijkheid van de impact bij potentiële impacts.
3.5 Financiële materialiteit
47. De reikwijdte van financiële materialiteit voor duurzaamheidsrapportage is een uitbreiding van de reikwijdte van materialiteit gebruikt bij het beantwoorden van de vraag welke informatie in de jaarrekening van de onderneming moet worden opgenomen.
48. De financiële materialiteitsanalyse stemt overeen met het identificeren van informatie die als materieel wordt beschouwd voor primaire gebruikers van financiële verslaggeving voor algemeen gebruik bij het nemen van beslissingen met betrekking tot het verschaffen van middelen aan de entiteit. Met name wordt informatie als materieel voor primaire gebruikers van financiële verslaggeving voor algemeen gebruik beschouwd indien redelijkerwijze mag worden verwacht dat weglating, onjuiste weergave of versluiering daarvan van invloed zal zijn op beslissingen die deze gebruikers nemen op basis van de duurzaamheidsverklaring van de onderneming.
49. Een duurzaamheidsthema is uit financieel oogpunt materieel indien het aanleiding geeft, of redelijkerwijze mag worden verwacht dat het aanleiding kan geven, tot materiële financiële effecten op de onderneming. Dit is het geval wanneer een duurzaamheidsthema risico’s of kansen genereert die voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn materiële invloed hebben (of redelijkerwijze zouden kunnen hebben) op haar ontwikkeling, financiële positie, financiële prestaties, kasstromen, toegang tot financiering of kapitaalkosten. Risico’s en kansen kunnen voortkomen uit gebeurtenissen uit het verleden of in de toekomst. De financiële materialiteit van een duurzaamheidsthema blijft niet beperkt tot thema’s waarover de onderneming de volledige controle heeft, maar omvat ook informatie over materiële risico’s en kansen die zijn toe te schrijven aan zakelijke relaties buiten de voor het opstellen van jaarrekeningen gebruikte consolidatiekring.
50. Afhankelijkheden van natuurlijke en sociale hulpbronnen zijn bronnen van financiële risico’s
of kansen. Afhankelijkheden kunnen op twee mogelijke wijzen effecten hebben:
(a) zij kunnen invloed hebben op de mogelijkheden van de onderneming om de voor haar bedrijfsprocessen vereiste hulpbronnen te blijven gebruiken of te verkrijgen, alsmede de kwaliteit en prijszetting van die hulpbronnen; en
(b) zij kunnen invloed hebben op de mogelijkheden van de onderneming om op acceptabele voorwaarden een beroep te doen op voor haar bedrijfsprocessen vereiste zakelijke relaties.
51. De materialiteit van risico’s en kansen wordt geanalyseerd op basis van een combinatie van de kans dat de financiële effecten optreden en de potentiële omvang daarvan.
3.6 Materiële impacts of risico’s voortkomend uit maatregelen om op duurzaamheidsthema’s te acteren
52. De materialiteitsanalyse van de onderneming kan leiden tot de identificatie van situaties waarin haar maatregelen om op bepaalde impacts of risico’s te acteren, of om bepaalde kansen met betrekking tot een duurzaamheidsthema te benutten, materiële negatieve impacts kunnen hebben of materiële risico’s kunnen veroorzaken met betrekking tot een of meer andere duurzaamheidsthema’s. Bijvoorbeeld:
(a) een actieplan om de productie koolstofvrij te maken dat inhoudt dat bepaalde producten niet meer worden gebruikt, kan materiële negatieve impacts hebben op het eigen personeel van de onderneming en kan materiële risico’s opleveren als gevolg van ontslagvergoedingen; of
(b) een actieplan waarbij een leverancier in de automobielsector inzet op de levering van elektrische auto’s, kan gestrande activa doen ontstaan voor de productie van onderdelen voor traditionele auto’s.
53. In dergelijke omstandigheden:
(a) rapporteert de onderneming het bestaan van materiële negatieve impacts of materiële risico’s samen met de maatregelen waardoor deze worden gegenereerd, met een kruisverwijzing naar het thema waarop de impacts of risico’s betrekking hebben; en
(b) geeft de onderneming een beschrijving van de wijze waarop de materiële negatieve impacts of materiële risico’s worden aangepakt binnen het thema waarop zij betrekking hebben.
3.7 Mate van uitsplitsing
54. Wanneer zulks voor een goed begrip van haar materiële impacts, risico’s en kansen
noodzakelijk is, splitst de onderneming de gerapporteerde informatie uit:
(a) naar land, wanneer er tussen landen aanzienlijke variaties zijn in materiële impacts, risico’s en kansen en wanneer het presenteren van meer geaggregeerde informatie de materiële informatie over impacts, risico’s of kansen zou versluieren; of
(b) naar significante bedrijfslocatie of naar significant activum, wanneer materiële impacts,
risico’s en kansen verband houden met een specifieke locatie of een specifiek activum.
55. Om voor de rapportage de passende mate van uitsplitsing te bepalen, houdt de onderneming rekening met de uitsplitsing waarvoor in haar materialiteitsanalyse is gekozen. Afhankelijk van de specifieke feiten en omstandigheden van de onderneming, kan een uitsplitsing naar dochteronderneming noodzakelijk zijn.
56. Wanneer data van verschillende niveaus, of meerdere locaties binnen een niveau, worden geaggregeerd, ziet de onderneming erop toe dat deze aggregatie het specifieke karakter en de context die voor de interpretatie van de informatie noodzakelijk zijn, niet versluiert. De onderneming aggregeert geen materiële posten die van karakter verschillen.
57. Wanneer de onderneming informatie uitgesplitst naar sector presenteert, hanteert zij de ESRS-sectorindeling uitgewerkt in een overeenkomstig artikel 29 ter, lid 1, derde alinea, punt ii), van Richtlijn 2013/34/EU vast te stellen gedelegeerde handeling van de Commissie. Wanneer een thematische of sectorspecifieke ESRS voorschrijft dat een specifieke mate van uitsplitsing wordt gehanteerd bij het opstellen van een specifiek informatie-element, heeft het vereiste in de thematische of sectorspecifieke ESRS voorrang.
4. Due diligence
58. De uitkomst van het duurzaamheids-due-diligence-proces van de onderneming (in de hierna vermelde internationale instrumenten “due diligence” genoemd) onderbouwt de beoordeling die de onderneming van haar materiële impacts, risico’s en kansen maakt. ESRS leggen geen gedragsvoorschriften op met betrekking tot due diligence; evenmin breiden zij de rol van bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen uit of wijzigen zij deze met betrekking tot het uitvoeren van due diligence.
59. Due diligence is het proces waarbij ondernemingen daadwerkelijke en potentiële negatieve impacts in kaart brengen, voorkomen en mitigeren, en zij verantwoorden hoe zij acteren op die impacts van hun activiteiten op mens en milieu. Deze omvatten negatieve impacts die verband houden met de eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Due diligence is een doorlopende praktijk die inspeelt op en aanleiding kan geven tot veranderingen in strategie, businessmodel, activiteiten, zakelijke relaties, bedrijfsactiviteiten, inkoop- en verkoopcontext van de onderneming. Dit proces wordt beschreven in de internationale instrumenten van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen.
60. Deze internationale instrumenten identificeren een aantal stappen in het due-diligenceproces, zoals het in kaart brengen en beoordelen van negatieve impacts die verband houden met de eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming, onder meer via haar producten of diensten, alsmede via haar zakelijke relaties. Wanneer de onderneming alle impacts niet in een keer kan aanpakken, biedt het due-diligenceproces ruimte om actie te prioriteren op basis van de ernst en waarschijnlijkheid van de impacts. Precies dit aspect van het due-diligenceproces onderbouwt de beoordeling van materiële impacts (zie afdeling 3.4 van deze standaard). Het in kaart brengen van materiële impacts helpt ook om materiële duurzaamheidsrisico’s en -kansen in kaart te brengen, die vaak een uitvloeisel zijn van die impacts.
61. De kernbestanddelen van due diligence komen direct tot uiting in Rapportage-eisen
beschreven in ESRS 2 en in de thematische ESRS, zoals uit het volgende mag blijken:
(a) due diligence integreren in governance, strategie en businessmodel3. Dit komt aan bod in:
i. ESRS 2 GOV-2: Informatie verschaft aan en omgang met duurzaamheidsthema’s door bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming;
ii. ESRS 2 GOV-3: Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen; en
iii. ESRS 2 SBM-3: Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel;
(b) betrekken van getroffen stakeholders4. Dit komt aan bod in:
i. ESRS 2 GOV-2;
ii. ESRS 2 SBM-2: Belangen en opvattingen van stakeholders;
iii. ESRS 2 IRO-1;
iv. ESRS 2 MDR-P; en
v. thematische ESRS: waarin de verschillende stadia en doelstellingen van stakeholdersbetrokkenheid doorheen het hele due-diligenceproces hun neerslag vinden;
(c) in kaart brengen en beoordelen van negatieve impacts op mens en milieu5. Dit komt aan bod in:
i. ESRS 2 IRO-1 (met inbegrip van Toepassingsvoorschriften met betrekking tot specifieke duurzaamheidsthema’s in de betrokken ESRS); en
ii. ESRS 2 SBM-3;
(d) maatregelen treffen om negatieve impacts op mens en milieu aan te pakken6. Dit komt aan bod in:
i. ESRS 2 MDR-A; en
ii. thematische ESRS: die het scala aan maatregelen weergeven, met inbegrip van
transitieplannen, om op impacts te acteren;
(e) monitoren van de effectiviteit van deze inspanningen7. Dit komt aan bod in:
i. ESRS 2 MDR-M;
ii. ESRS 2 MDR-T; en
iii. thematische ESRS: met betrekking tot maatstaven en doelen.
3 UN Guiding Principle 16 en de toelichting daarop; UN Interpretive Guide, vragen 21 en 25, alsmede OESO-richtlijnen, hoofdstuk II.Algemene beginselen voor bedrijfsbeleid (paragraaf A.10) en hoofdstuk IV.Mensenrechten (paragraaf 4, en paragraaf 44 van de toelichting); en OESO Due diligence-handreiking, onderdeel II (1.1 en 1.2) en Bijlage, V14 en V15.
4 UN Guiding Principle 18 en de toelichting daarop, UN Guiding Principle 20, toelichting bij UN Guiding Principles 21 en 29, en UN Guiding Principle 31(h) en de toelichting daarop; en UN Interpretive Guide, vragen 30, 33, 42 en 76, alsmede OESO- richtlijnen, hoofdstuk II.Algemene beginselen voor bedrijfsbeleid (paragraaf A.14, en paragraaf 25 van de toelichting); en OESO Due diligence-handreiking, onderdeel II (2.1.c, 2.3, 2.4a, 3.1.b en 3.1.f) en Bijlage, V8-V11.
5 UN Guiding Principles 17, 18 en 24 en de toelichting daarop, en de toelichting bij UN Guiding Principle 29; en UN Interpretive Guide, vragen 9, 12-13, 27-28, 36-42 en 85-89, en OESO-richtlijnen, hoofdstuk II.Algemene beginselen voor bedrijfsbeleid (paragrafen A.10-11, en paragraaf 14 van de toelichting) en hoofdstuk IV.Mensenrechten (paragrafen 1-2, en paragrafen 41-43 van de toelichting); en OESO Due diligence-handreiking, onderdeel II (2.1-2.4) en Bijlage, V3-V5 en V19-V31.
6 UN Guiding Principles 19, 22 en 23 en de toelichting daarop; en UN Interpretive Guide, vragen 11, 32, 46-47, 64-68 en 82- 83, en OESO-richtlijnen, hoofdstuk II.Algemene beginselen voor bedrijfsbeleid (paragraaf A.12 en paragrafen 18-22 van de toelichting) en hoofdstuk IV.Mensenrechten (paragraaf 3, en paragrafen 42-43 van de toelichting); en OESO Due diligence- handreiking, onderdeel II (3.1-3.2) en Bijlage, V32-V40.
7 UN Guiding Principles 20 en 31(g) en de toelichting daarop; en UN Interpretive Guide, vragen 49-53 en 80, en OESO Due diligence-handreiking, onderdeel II (4.1 en 5.1) en Bijlage, V41-V47.
5. Waardeketen
5.1 Rapporterende onderneming en waardeketen
62. Voor de duurzaamheidsverklaring is de rapporterende onderneming dezelfde als voor de jaarrekening. Indien de rapporterende onderneming bijvoorbeeld een moedermaatschappij is die geconsolideerde jaarrekeningen moet opstellen, zal de duurzaamheidsverklaring de groep betreffen. Dit vereiste is niet van toepassing wanneer de rapporterende onderneming geen jaarrekening hoeft op te stellen of wanneer de rapporterende onderneming geconsolideerde duurzaamheidsrapportage opstelt overeenkomstig artikel 48 decies van Richtlijn 2013/34/EU.
63. De informatie die in de duurzaamheidsverklaring over de rapporterende onderneming wordt verschaft, wordt uitgebreid zodat deze ook informatie bevat over de materiële impacts, risico’s en kansen die aan de onderneming verbonden zijn via haar directe en indirecte zakelijke relaties binnen de upstream- en/of downstreamwaardeketen (“informatie over de waardeketen”). Bij het verschaffen van de informatie over de rapporterende onderneming neemt de onderneming materiële impacts, risico’s en kansen op die verbonden zijn aan haar upstream- en downstreamwaardeketen:
(a) volgens de uitkomsten van haar due-diligenceproces en haar materialiteitsanalyse; en
(b) overeenkomstig specifieke vereisten in andere ESRS met betrekking tot de waardeketen.
64. Alinea 63 eist geen informatie over iedere speler binnen de waardeketen, maar alleen dat materiële informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen wordt opgenomen. Verschillende duurzaamheidsthema’s kunnen materieel zijn voor verschillende onderdelen van de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming. De informatie wordt uitgebreid zodat deze ook informatie over de waardeketen omvat, weliswaar alleen over de delen van de waardeketen die voor het thema materieel zijn.
65. De onderneming neemt materiële informatie over de waardeketen op wanneer dit noodzakelijk is om:
(a) gebruikers van duurzaamheidsverklaringen in staat te stellen inzicht te krijgen in de materiële impacts, risico’s en kansen van de onderneming; en/of
(b) een reeks informatie-elementen te verschaffen die voldoet aan de kwalitatieve kenmerken van informatie (zie bijlage B bij deze standaard).
66. Om te bepalen op welk niveau binnen haar eigen activiteiten en haar upstream- en downstreamwaardeketen een materieel duurzaamheidsthema speelt, maakt de onderneming gebruik van haar beoordeling van impacts, risico’s en kansen aan de hand van het beginsel van “dubbele materialiteit” (zie hoofdstuk 3 van deze standaard).
67. Wanneer geassocieerde deelnemingen of joint ventures die administratief worden verwerkt volgens de vermogensmutatiemethode of proportioneel worden geconsolideerd in de jaarrekening, onderdeel zijn van de waardeketen van de onderneming (bv. leveranciers), neemt de onderneming informatie over die geassocieerde deelnemingen of joint ventures op, overeenkomstig alinea 63 in overeenstemming met de benadering gehanteerd voor de overige zakelijke relaties binnen de waardeketen. In dat geval zijn, bij het bepalen van de impactmaatstaven, de data van de geassocieerde deelneming of joint venture niet beperkt tot het gehouden aandeel in het eigen vermogen, maar wordt daarmee rekening gehouden op basis van de impacts die verband houden met de producten en diensten van de onderneming via haar zakelijke relaties.
5.2 Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven
68. De mogelijkheden van de onderneming om de nodige informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen te verzamelen, kan verschillen afhankelijk van diverse factoren,
zoals de contractuele regelingen van de onderneming, de mate van zeggenschap die zij uitoefent over de activiteiten buiten de consolidatiekring, en haar kopersmacht. Wanneer de onderneming niet in staat is controle uit te oefenen over de activiteiten van haar upstream- en/of downstreamwaardeketen en haar zakelijke relaties, kan het verzamelen van informatie over de waardeketen een grotere uitdaging zijn.
69. In sommige omstandigheden kan het zijn dat de onderneming na alle redelijkerwijs te verwachten inspanningen niet de informatie kan verzamelen over haar upstream- en downstreamwaardeketen zoals voorgeschreven door alinea 63. In die omstandigheden schat de onderneming de informatie die over haar upstream- en downstreamwaardeketen moet worden gerapporteerd, daarbij gebruikmakend van alle redelijke en gefundeerde informatie, zoals data over sectorgemiddelden en indirecte maatstaven (“proxies”).
70. Informatie verzamelen over de waardeketen kan ook een uitdaging zijn voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) en andere entiteiten binnen de upstream- en/of downstreamwaardeketen die niet onder de scope vallen van de duurzaamheidsrapportage voorgeschreven door de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU (zie ESRS 2 BP-2 Rapportage met betrekking tot specifieke omstandigheden).
71. Wat beleid, maatregelen en doelen betreft, omvat de rapportage van de onderneming informatie over de upstream- en/of downstreamwaardeketen voor zover bij die beleidslijnen, maatregelen en doelen spelers binnen de waardeketen betrokken zijn. Wat maatstaven betreft, is het voor de onderneming in vele gevallen, en met name voor milieuthema’s waarvoor er indirecte maatstaven beschikbaar zijn, mogelijk de rapportage-eisen na te komen zonder dat data hoeven te worden verzameld bij de spelers binnen haar upstream- en downstreamwaardeketen, en met name het mkb, bijvoorbeeld bij het berekenen van de scope 3-emissies van de onderneming.
72. Het integreren van schattingen die gemaakt zijn aan de hand van data over sectorgemiddelden of andere indirecte maatstaven, mag geen informatie opleveren die niet aan de kwalitatieve kenmerken van informatie voldoet (zie hoofdstuk 2 en afdeling 7.2 Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten van deze standaard).
6. Tijdshorizonten
6.1 Rapportageperiode
73. De rapportageperiode voor de duurzaamheidsverklaring van de onderneming is in overeenstemming met die van haar jaarrekening.
6.2 Verbanden tussen verleden, heden en toekomst
74. De onderneming legt in haar duurzaamheidsverklaring de nodige verbanden tussen retrospectieve en prospectieve informatie (voor zover relevant), om bij te dragen aan een helder inzicht in de vraag hoe historische informatie zich verhoudt tot prospectieve informatie.
6.3 Voortgangsrapportage ten opzichte van het basisjaar
75. Een basisjaar is de historische referentiedatum of -periode waarvoor er informatie beschikbaar is en waarmee latere informatie in de tijd kan worden vergeleken.
76. Bij de rapportage over de ontwikkelingen en voortgang in de richting van een doelstelling presenteert de onderneming vergelijkende informatie ten opzichte van het basisjaar over bedragen die in de lopende periode worden gerapporteerd, tenzij de betrokken Rapportage- eis al bepaalt hoe voortgang wordt gerapporteerd. De onderneming kan ook historische informatie opnemen over mijlpalen behaald tussen het basisjaar en de rapportageperiode, wanneer dit relevante informatie is.
6.4 Definitie van korte, middellange en lange termijn voor rapportagedoeleinden
77. Bij het opstellen van haar duurzaamheidsverklaring hanteert de onderneming de volgende tijdsintervallen als het einde van de rapportageperiode:
(a) voor de tijdshorizon “korte termijn”: de periode die de onderneming in haar jaarrekening
als verslagperiode heeft gekozen;
(b) voor de tijdshorizon “middellange termijn”: van het einde van de in punt a) bepaalde
periode voor kortetermijnrapportage tot maximaal vijf jaar; en
(c) voor de tijdshorizon “lange termijn”: meer dan 5 jaar.
78. De onderneming hanteert voor de lange tijdshorizon een verdere uitsplitsing wanneer impacts of maatregelen worden verwacht in een periode langer dan vijf jaar, indien zulks noodzakelijk is om gebruikers van duurzaamheidsverklaringen relevante informatie te verschaffen.
79. Indien verschillende definities van middellange of lange tijdshorizonten vereist zijn voor te rapporteren specifieke informatie in andere ESRS, hebben de definities in die ESRS voorrang.
80. In sommige omstandigheden kan het gebruik van de middellange of lange tijdshorizonten zoals gedefinieerd in alinea 77 niet-relevante informatie opleveren, omdat de onderneming een verschillende definitie hanteert voor i) haar processen om materiële impacts, risico’s en kansen te identificeren en te beheersen, of ii) voor het vaststellen van haar maatregelen en het vastleggen van doelen. Deze omstandigheden kunnen te wijten zijn aan bedrijfstakspecifieke kenmerken, zoals kasstromen en conjunctuurcycli, de verwachte duur van kapitaalinvesteringen, de tijdshorizonten die de gebruikers van duurzaamheidsverklaringen hanteren bij hun beoordelingen of de planninghorizonten die doorgaans in de bedrijfstak van de onderneming bij besluitvorming worden gebruikt. In die omstandigheden kan de onderneming voor een andere definitie van middellange en/of lange tijdshorizonten kiezen (zie ESRS 2 BP-2, alinea 9).
81. Wanneer in ESRS sprake is van “korte termijn”, “middellange termijn” en “lange termijn” wordt daarmee de tijdshorizont bedoeld zoals de onderneming die overeenkomstig de alinea’s 77 tot en met 80 heeft vastgesteld.
7. Opstelling en presentatie van duurzaamheidsinformatie
82. Dit hoofdstuk bevat algemene vereisten die van toepassing zijn bij het opstellen en presenteren van duurzaamheidsinformatie.
7.1 Presentatie van vergelijkende informatie
83. De onderneming rapporteert ten aanzien van de voorafgaande periode vergelijkende informatie voor alle in de lopende periode gerapporteerde kwantitatieve maatstaven en geldbedragen. Wanneer dat relevant is om inzicht te krijgen in de duurzaamheidsverklaring van de lopende periode, verschaft de onderneming ook vergelijkende informatie voor narratieve rapportage.
84. Wanneer de onderneming vergelijkende informatie rapporteert die verschilt van de informatie gerapporteerd in de vorige periode, rapporteert zij:
(a) het verschil tussen het in de voorgaande periode gerapporteerde cijfer en het herziene vergelijkende cijfer; en
(b) de redenen voor de herziening van het cijfer.
85. Soms is het praktisch niet haalbaar om vergelijkende informatie voor een of meer voorgaande perioden aan te passen zodat deze kan worden vergeleken met informatie over de lopende
periode. Het kan bijvoorbeeld zijn dat data in de voorgaande periode(n) niet op een zodanige manier zijn verzameld dat deze de mogelijkheid bieden voor ofwel retroactieve toepassing van een nieuwe definitie van een maatstaf of doelstelling, ofwel retroactieve aanpassing om een fout in een voorgaande periode te corrigeren. Het kan ook praktisch niet haalbaar zijn om de informatie opnieuw samen te stellen (zie ESRS 2 BP-2). Wanneer het praktisch niet haalbaar is om vergelijkende informatie voor een of meer voorgaande perioden aan te passen, vermeldt de onderneming dit feit.
86. Wanneer een ESRS voorschrijft dat de onderneming voor een maatstaf of datapunt meer dan één vergelijkende periode presenteert, hebben de vereisten van die ESRS voorrang.
7.2 Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten
87. Wanneer kwantitatieve maatstaven en geldbedragen, met inbegrip van informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen (zie hoofdstuk 5 van deze standaard), niet direct kunnen worden gemeten en alleen kunnen worden geschat, kan meetonzekerheid ontstaan.
88. Een onderneming rapporteert informatie waarmee gebruikers inzicht kunnen krijgen in de meest significante onzekerheden die van invloed zijn op de kwantitatieve maatstaven en geldbedragen die in haar duurzaamheidsverklaring worden gerapporteerd.
89. Het gebruik van redelijke aannames en schattingen, met inbegrip van scenario- of gevoeligheidsanalyses, is een essentieel onderdeel van de uitwerking van duurzaamheidsinformatie en doet niets af aan de bruikbaarheid van die informatie, mits de aannames en schattingen nauwkeurig worden beschreven en toegelicht. Zelfs een hoge mate van meetonzekerheid hoeft niet noodzakelijk te betekenen dat die aanname of schatting geen nuttige informatie oplevert of niet voldoet aan de kwalitatieve kenmerken van informatie (zie bijlage B bij deze standaard).
90. Data en aannames die bij het opstellen van de duurzaamheidsverklaring worden gebruikt, zijn voor zover mogelijk consistent zijn met de overeenkomstige financiële data en aannames die in de jaarrekening van de onderneming worden gebruikt.
91. Sommige ESRS schrijven voor dat informatie wordt gerapporteerd, zoals toelichtingen over mogelijke toekomstige gebeurtenissen met een onzekere uitkomst. Bij het beoordelen van de vraag of informatie over die mogelijke toekomstige gebeurtenissen materieel is, laat de onderneming zich leiden door de criteria in hoofdstuk 3 van deze standaard en houdt zij rekening met:
(a) de potentiële financiële effecten van de gebeurtenissen (de mogelijke uitkomst);
(b) de xxxxx en de waarschijnlijkheid van materiële impacts op mens of milieu die voortkomen uit de mogelijke gebeurtenissen, rekening houdende met de in alinea 45 vermelde factoren van xxxxx; en
(c) het volledige scala aan mogelijke uitkomsten en de waarschijnlijkheid van de mogelijke uitkomsten binnen dat scala.
92. Bij het beoordelen van de mogelijke uitkomsten houdt de onderneming rekening met alle relevante feiten en omstandigheden, met inbegrip van informatie over weinig waarschijnlijke, maar impactvolle uitkomsten die, wanneer deze zich samen voordoen, materieel kunnen worden. De onderneming kan bijvoorbeeld zijn blootgesteld aan diverse impacts of risico’s, die elk hetzelfde soort ontwrichting kunnen veroorzaken, zoals ontwrichtingen van de toeleveringsketen van de onderneming. Informatie over een individuele bron van risico is misschien niet materieel indien het weinig waarschijnlijk is dat door die bron ontwrichting zal optreden. Informatie over het geaggregeerde risico op ontwrichting van de toeleveringsketen door alle bronnen kan echter wel materieel zijn (zie ESRS 2 BP-2).
7.3 Actualiseren van rapportage over gebeurtenissen na het einde van de verslagperiode
93. In sommige gevallen ontvangt de onderneming misschien informatie na de verslagperiode, maar voordat het bestuursverslag wordt goedgekeurd voor publicatie. Indien die informatie bewijzen of inzichten verschaft over omstandigheden aan het eind van de periode, actualiseert de onderneming, in voorkomend geval, schattingen en duurzaamheidsrapportage in het licht van de nieuwe informatie.
94. Wanneer die informatie bewijzen of inzichten verschaft voor materiële transacties, andere gebeurtenissen en omstandigheden die zich voordoen na het einde van de verslagperiode, geeft de onderneming, in voorkomend geval, narratieve informatie met vermelding van het bestaan, de aard en mogelijke gevolgen van deze gebeurtenissen die zich voordoen na het einde van het jaar.
7.4 Wijzigingen in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie
95. De vaststelling en berekening van maatstaven, met inbegrip van maatstaven om doelen te bepalen en de voortgang in de richting van die doelen te monitoren, is consistent in de tijd. Tenzij zulks praktisch niet haalbaar is (zie ESRS 2 BP-2), verschaft de onderneming aangepaste vergelijkende cijfers wanneer zij:
(a) een maatstaf of doel opnieuw heeft gedefinieerd of heeft vervangen;
(b) nieuwe informatie heeft geïdentificeerd met betrekking tot de geschatte cijfers die in de voorgaande periode zijn gerapporteerd, en de nieuwe informatie aanwijzingen verschaft over omstandigheden die zich in die periode voordeden.
7.5 Rapportagefouten in voorgaande perioden
96. De onderneming corrigeert materiële fouten voor voorgaande perioden door de gerapporteerde vergelijkende bedragen voor de voorgaande periode(n) aan te passen, tenzij zulks praktisch niet haalbaar is. Dit vereiste geldt niet voor rapportageperiodes voorafgaand aan het eerste jaar van toepassing van ESRS door de onderneming.
97. Fouten in voorgaande perioden zijn weglatingen uit of onjuiste weergaven in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming voor een of meer voorgaande perioden. Dit soort fouten kan voortkomen uit het niet of verkeerd gebruiken van betrouwbare informatie:
(a) die beschikbaar was op het moment waarop het bestuursverslag dat de duurzaamheidsverklaring voor die perioden bevat, werd goedgekeurd voor publicatie; en
(b) waarvan redelijkerwijs zou mogen worden verwacht dat deze werd verkregen en in aanmerking genomen bij het opstellen van de in die verslagen opgenomen duurzaamheidsinformatie.
98. Bij dergelijke fouten kan het onder meer gaan om de gevolgen van rekenfouten, fouten bij de toepassing van de definities voor maatstaven of doelen, vergissingen of de verkeerde interpretatie van feiten, en fraude.
99. Potentiële fouten met betrekking tot de verslagperiode die in deze periode worden ontdekt, worden gecorrigeerd voordat het bestuursverslag voor publicatie wordt goedgekeurd. Materiële fouten worden echter soms pas in een latere periode ontdekt.
100. Wanneer het praktisch niet haalbaar is om het effect van een fout op alle voorgaande gepresenteerde perioden te bepalen, past de entiteit de vergelijkende informatie aan om de fout te corrigeren vanaf het vroegste tijdstip waarop dit praktisch haalbaar is. Bij het corrigeren van rapportages voor een voorgaande periode maakt de onderneming geen gebruik van kennis achteraf, noch bij het maken van aannames over de voornemens die het management in een voorgaande periode zou hebben gehad, noch bij het schatten van de bedragen die in
een voorgaande periode zijn gerapporteerd. Dit vereiste geldt voor de correctie van zowel retrospectieve als prospectieve rapportage.
101. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de correctie van fouten en schattingswijzigingen. Schattingen moeten misschien worden herzien zodra meer informatie bekend raakt (zie ESRS 2 BP-2).
7.6 Geconsolideerde rapportage en vrijstelling voor dochterondernemingen
102. Wanneer de onderneming op geconsolideerd niveau rapporteert, voert zij haar beoordeling van materiële impacts, risico’s en kansen uit voor de volledige geconsolideerde groep, ongeacht haar juridische groepsstructuur. Zij ziet erop toe dat alle dochterondernemingen zodanig aan bod komen dat materiële impacts, risico’s en kansen onbevooroordeeld kunnen worden geïdentificeerd. Criteria en drempelwaarden om een impact, risico of kans als materieel te beoordelen, worden vastgesteld op basis van hoofdstuk 3 van deze standaard.
103. Wanneer de onderneming aanzienlijke verschillen constateert tussen materiële impacts, risico’s of kansen op groepsniveau en materiële impacts, risico’s of kansen van een of meer van haar dochterondernemingen, verschaft zij, in voorkomend geval, een adequate beschrijving van de impacts, risico’s en kansen van de betrokken dochteronderneming(en).
104. De onderneming kan bij het beoordelen van de vraag of de verschillen tussen materiële impacts, risico’s of kansen op groepsniveau en materiële impacts, risico’s of kansen van een of meer van haar dochterondernemingen significant zijn, rekening houden met uiteenlopende omstandigheden, zoals de vraag of de dochteronderneming(en) actief is (zijn) in een andere sector dan de rest van de groep, of de omstandigheden die aan bod komen in afdeling 3.7 Mate van uitsplitsing.
7.7 Gerubriceerde en gevoelige informatie, en informatie over intellectueel eigendom, knowhow of resultaten van innovatie
105. De onderneming hoeft geen gerubriceerde informatie of gevoelige informatie te rapporteren, zelfs als die informatie als materieel wordt beschouwd.
106. Wanneer de onderneming rapporteert over haar strategie, plannen en maatregelen, kan zij, wanneer een specifiek informatie-element dat intellectueel eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie vormt en van belang is voor het behalen van de doelstelling van een Rapportage-eis, die specifieke informatie toch weglaten indien:
(a) die informatie geheim is in die zin dat deze, in haar geheel dan wel in de precieze samenstelling en ordening van haar bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk is voor personen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met het desbetreffende soort informatie;
(b) die informatie commerciële waarde heeft omdat zij geheim is; en
(c) de onderneming redelijke stappen heeft ondernomen om die informatie geheim te houden.
107. Indien de onderneming gerubriceerde informatie of gevoelige informatie, of een specifiek informatie-element dat intellectueel eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie vormt, weglaat omdat die informatie aan de criteria in de vorige alinea voldoet, voldoet de onderneming aan de betrokken rapportage-eis wanneer zij alle overige vereiste informatie rapporteert.
108. De onderneming levert alle redelijke inspanningen om te voorkomen dat, afgezien van de weglating van de gerubriceerde informatie of gevoelige informatie, of het specifieke informatie-element dat intellectueel eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie vormt, de algehele relevantie van de betrokken rapportage in het gedrang komt.
7.8 Rapportage over kansen
109. Bij het rapporteren over kansen bestaat de informatie uit beschrijvende informatie die de lezer in staat stelt inzicht te krijgen in de kans voor de onderneming of de gehele bedrijfstak. Bij het rapporteren over kansen houdt de onderneming rekening met de materialiteit van de te rapporteren informatie. In dat verband houdt zij onder meer rekening met de volgende factoren:
(a) de vraag of de kans momenteel wordt xxxxx en is opgenomen in haar algemene strategie, in tegenstelling tot een algemene kans voor de onderneming of de sector; en
(b) de vraag of de opname van kwantitatieve maatstaven van beoogde financiële effecten passend is, gelet op het aantal aannames dat daarvoor mogelijk vereist is en de onzekerheid die daaruit voortkomt.
8. Structuur van de duurzaamheidsverklaring
110. Dit hoofdstuk dient als de grondslag om in het bestuursverslag van de onderneming de informatie over duurzaamheidsthema’s te presenteren die in overeenstemming met de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU is opgesteld (d.w.z. de duurzaamheidsverklaring). Die informatie wordt in een apart onderdeel van het bestuursverslag gepresenteerd dat als de duurzaamheidsverklaring wordt geïdentificeerd. Bijlage G Voorbeeld van de structuur van een ESRS-duurzaamheidsverklaring bij deze standaard bevat ter illustratie een voorbeeld van een duurzaamheidsverklaring die is gestructureerd volgens de vereisten van dit hoofdstuk.
8.1 Algemeen presentatievereiste
111. Duurzaamheidsinformatie wordt gepresenteerd:
(a) in zodanige vorm dat een onderscheid kan worden gemaakt tussen informatie waarvan de rapportage wordt voorgeschreven in ESRS, en andere informatie in het bestuursverslag; en
(b) volgens een structuur die gemakkelijk toegang biedt tot en inzicht verschaft in de duurzaamheidsverklaring in een formaat dat zowel voor mensen als door machines leesbaar is.
8.2 Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring
112. Afgezien van de mogelijkheid om informatie op te nemen overeenkomstig afdeling 9.1 Opname door middel van verwijzingen van deze standaard, rapporteert de onderneming alle toepasselijke rapportages die door ESRS zijn voorgeschreven op grond van hoofdstuk 1 deze standaard, in één afdeling van het bestuursverslag.
113. De onderneming neemt in haar duurzaamheidsverklaring de rapportages op overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad8 en de gedelegeerde verordeningen van de Commissie tot nadere bepaling van de inhoud en andere aspecten van die rapportage. De onderneming ziet erop toe dat deze te rapporteren informatie afzonderlijk te identificeren is binnen de duurzaamheidsverklaring. De rapportage met betrekking tot elk van de milieudoelstellingen die in de Taxonomieverordening zijn afgebakend, wordt gepresenteerd in een duidelijk te identificeren deel van de milieuafdeling van de duurzaamheidsverklaring. Op die rapportage zijn de bepalingen van
8 Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
ESRS niet van toepassing, met uitzondering van deze alinea en de eerste zin van alinea 115 van deze standaard.
114. Wanneer de onderneming in haar duurzaamheidsverklaring additionele rapportage opneemt die voortkomt uit i) andere wetgeving die de onderneming verplicht duurzaamheidsinformatie te verschaffen, of ii) algemeen aanvaarde standaarden en kaders voor duurzaamheidsrapportage, met inbegrip van niet-bindende en sectorale handreikingen, die worden gepubliceerd door andere normerende instanties (zoals technisch materiaal gepubliceerd door de International Sustainability Standards Board (ISSB) of het Global Reporting Initiative (GRI)), moeten die rapportages:
(a) duidelijk geïdentificeerd zijn met een passende verwijzing naar de betrokken wet- en regelgeving, standaard of handreiking (zie ESRS 2 BP-2, alinea 15);
(b) voldoen aan de vereisten voor kwalitatieve kenmerken van informatie vermeld in hoofdstuk 2 en bijlage B bij deze standaard.
115. De onderneming structureert haar duurzaamheidsverklaring in vier delen, in deze volgorde: algemene informatie, milieu-informatie (met inbegrip van rapportage overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852), sociale informatie en governance-informatie. Met inachtneming van het bepaalde in afdeling 3.6 Materiële impacts of risico’s voortkomend uit maatregelen om op duurzaamheidsthema’s te acteren van deze standaard kan de onderneming, wanneer informatie in een deel ook informatie bevat die in een ander deel moet worden gerapporteerd, in dat ene deel verwijzen naar de informatie gepresenteerd in het andere deel, om zo overlappingen te vermijden. De onderneming kan de gedetailleerde structuur toepassen zoals die in bijlage F bij deze standaard wordt geïllustreerd.
116. De rapportage die wordt voorgeschreven door sectorspecifieke ESRS, wordt gegroepeerd per rapportagebied en, in voorkomend geval, per duurzaamheidsthema. Zij wordt gepresenteerd samen met de op grond van ESRS 2 en de overeenkomstige thematische ESRS te rapporteren informatie.
117. Wanneer de onderneming materiële entiteitspecifieke rapportage ontwikkelt overeenkomstig alinea 11, rapporteert zij die informatie samen met de meest relevante sector-agnostische en sectorspecifieke rapportages.
9. Verbanden met andere delen van bedrijfsrapportage en daarmee samenhangende informatie
118. De onderneming verschaft informatie die gebruikers van haar duurzaamheidsverklaring in staat stelt inzicht te krijgen in de verbanden tussen de verschillende informatie-elementen in de verklaring, en de verbanden tussen de informatie in de duurzaamheidsverklaring en andere informatie die de onderneming rapporteert in andere onderdelen van haar bedrijfsrapportage.
9.1 Opname door middel van verwijzingen
119. Mits aan de voorwaarden van alinea 120 is voldaan, kan informatie die wordt voorgeschreven door een Rapportage-eis van een ESRS (met inbegrip van een door een Rapportage-eis voorgeschreven specifiek datapunt), in de duurzaamheidsverklaring worden opgenomen door te verwijzen naar:
(a) een andere afdeling van het bestuursverslag;
(b) de jaarrekening;
(c) de corporate governance-verklaring (als die geen onderdeel is van het bestuursverslag);
(d) het bezoldigingsverslag voorgeschreven door Xxxxxxxxx 2007/36/EG van het Europees
Parlement en de Raad9;
(e) het universele registratiedocument, als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) 2017/112910; en
(f) publieke rapportage op grond van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees parlement en de Raad11 (Pijler 3-openbaarmakingen). Indien de onderneming informatie uit Pijler 3-openbaarmakingen opneemt door middel van verwijzingen, ziet zij erop toe dat de informatie overeenstemt met de voor de duurzaamheidsverklaring gebruikte consolidatiekring en vult zij de opgenomen informatie desnoods aan met verdere elementen.
120. De onderneming kan informatie opnemen door te verwijzen naar de documenten (of delen van de documenten) vermeld in alinea 119, mits de door middel van verwijzing opgenomen te rapporteren informatie:
(a) afzonderlijke informatie vormt en deze in het betrokken document duidelijk wordt geïdentificeerd als informatie waarmee wordt voldaan aan de betrokken Rapportage-eis of het betrokken specifieke datapunt voorgeschreven door een Rapportage-eis;
(b) vóór of gelijktijdig met het bestuursverslag wordt gepubliceerd;
(c) in dezelfde taal is gesteld als de duurzaamheidsverklaring;
(d) daarvoor ten minste dezelfde mate van assurance geldt als de duurzaamheidsverklaring; en
(e) voldoet aan dezelfde technische digitaliseringsvereisten als de duurzaamheidsverklaring.
121. Mits aan de voorwaarden uit alinea 120 is voldaan, kan informatie die wordt voorgeschreven door een Rapportage-eis van een ESRS (met inbegrip van een specifiek datapunt voorgeschreven door een Rapportage-eis) in de duurzaamheidsverklaring worden opgenomen door middel van verwijzing naar het verslag van de onderneming dat is opgesteld overeenkomstig het EU-milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) van Verordening (EG) nr. 1221/200912. In dat geval ziet de onderneming erop toe dat de door middel van verwijzing opgenomen informatie wordt geproduceerd op dezelfde basis als die welke voor het opstellen van ESRS-informatie wordt gebruikt, met inbegrip van de consolidatiekring en de behandeling van informatie over de waardeketen.
122. Bij het opstellen van haar duurzaamheidsverklaring waarin informatie wordt opgenomen door middel van verwijzing, houdt de onderneming rekening met de algehele coherentie van de gerapporteerde informatie en ziet zij erop toe dat de opname door middel van verwijzing geen afbreuk doet aan de leesbaarheid van de duurzaamheidsverklaring. Bijlage G Voorbeeld van opname door middel van verwijzing bij deze standaard bevat ter illustratie een voorbeeld van opname door middel van verwijzing (zie ESRS 2 BP-2).
9.2 Verbonden informatie en verbanden met de jaarrekening
123. De onderneming beschrijft de relaties tussen de verschillende soorten informatie. Daarbij is het misschien nodig om narratieve informatie over governance, strategie en risicobeheersing te koppelen aan daarmee samenhangende maatstaven en doelen. Zo moet de onderneming,
9 Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen (PB L 184 van 14.7.2007, blz. 17).
10 Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PB L 168 van 30.6.2017, blz. 12).
11 Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
12 Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).
wanneer zij bijvoorbeeld verbonden informatie verschaft, misschien toelichten wat het (waarschijnlijke) effect van haar strategie is op haar jaarrekening of haar financiële plannen, of toelichten hoe haar strategie zich verhoudt tot maatstaven en doelen die worden gebruikt om de gemaakte voortgang af te zetten tegen prestaties. Voorts moet de onderneming misschien toelichten hoe haar gebruik van natuurlijke hulpbronnen en veranderingen binnen haar toeleveringsketen haar materiële impacts, risico’s en kansen kan vergroten, veranderen of verminderen. Misschien moet zij deze informatie in verband brengen met informatie over actuele of beoogde financiële effecten op haar productiekosten, op haar strategische respons om die impacts of risico’s te mitigeren, en op haar daarmee samenhangende investeringen in nieuwe activa. De onderneming moet misschien ook narratieve informatie in verband brengen met de betrokken maatstaven en doelen en met informatie in de jaarrekening. Informatie die verbanden beschrijft, is helder en beknopt.
124. Wanneer de duurzaamheidsverklaring geldbedragen of andere kwantitatieve datapunten bevat die een drempelwaarde van materialiteit overschrijden en die in de jaarrekening worden gepresenteerd (direct verband tussen informatie verschaft in de duurzaamheidsverklaring en informatie verschaft in de jaarrekening), neemt de onderneming een verwijzing op naar de betrokken alinea van haar jaarrekening waar de desbetreffende informatie te vinden is.
125. De duurzaamheidsverklaring kan geldbedragen of andere kwantitatieve datapunten bevatten die een drempelwaarde van materialiteit overschrijden en die hetzij een aggregatie van, hetzij een deel van, geldbedragen of kwantitatieve data zijn die in de jaarrekening worden gepresenteerd (indirect verband tussen informatie gerapporteerd in de duurzaamheidsverklaring en informatie verschaft in de jaarrekening). In dat geval licht de onderneming toe hoe deze bedragen of datapunten in de duurzaamheidsverklaring zich verhouden tot de meest relevante bedragen die in de jaarrekening worden gepresenteerd. Deze rapportage omvat dan een verwijzing naar de post en/of de betrokken alinea’s van haar jaarrekening waar de overeenkomstige informatie te vinden is. In voorkomend geval kan een aansluiting worden gegeven; deze kan in tabelvorm worden gepresenteerd.
126. In het geval van informatie die niet onder de alinea’s 124 en 125 valt, verklaart de onderneming, op basis van een drempelwaarde van materialiteit, dat in haar duurzaamheidsverklaring opgenomen significante data, aannames en kwalitatieve informatie consistent zijn met de overeenkomstige data, aannames en kwalitatieve informatie die in de jaarrekening zijn opgenomen. Dit kan het geval zijn wanneer de duurzaamheidsverklaring het volgende bevat:
(a) geldbedragen of andere kwantitatieve data die verband houden met geldbedragen of andere kwantitatieve data die in de jaarrekening worden gepresenteerd; of
(b) kwalitatieve informatie die verband houdt met kwalitatieve informatie gepresenteerd in de jaarrekening.
127. De in alinea 126 verlangde consistentie betreft het niveau van een individueel datapunt en omvat een verwijzing naar de betrokken post of alinea in de toelichtingen bij de jaarrekening. Wanneer significante data, aannames en kwalitatieve informatie niet consistent zijn, vermeldt de onderneming dit feit en licht zij de redenen daarvoor toe.
128. Voorbeelden van posten waarvoor de toelichting uit alinea 126 vereist is, zijn de volgende situaties:
(a) wanneer dezelfde maatstaf wordt gepresenteerd per de rapportagedatum in de jaarrekening en in prognoses voor toekomstige perioden in de duurzaamheidsverklaring; en
(b) wanneer macro-economische prognoses of bedrijfsprognoses worden gebruikt om maatstaven in de duurzaamheidsverklaring te ontwikkelen en deze ook relevant zijn voor het schatten van de realiseerbare waarde van activa, het bedrag aan verplichtingen of voorzieningen in de jaarrekening.
129. Thematische en sectorspecifieke ESRS kunnen eisen bevatten inzake het opnemen van aansluitingen of het illustreren van de consistentie van data en aannames voor specifieke Rapportage-eisen. In dat geval hebben de vereisten in die ESRS voorrang.
10 Overgangsbepalingen
10.1 Overgangsbepaling betreffende entiteitspecifieke rapportage
130. De mate waarin duurzaamheidsthema’s door ESRS worden behandeld, zal naar verwachting verder evolueren naar mate verdere Rapportage-eisen worden ontwikkeld. De behoefte aan entiteitspecifieke rapportage zal dus waarschijnlijk op termijn afnemen, met name doordat in de toekomst sectorspecifieke standaarden worden goedgekeurd.
131. Wanneer de onderneming haar entiteitspecifieke rapportage afbakent, kan zij kiezen voor overgangsmaatregelen bij het opstellen van informatie in de eerste drie jaarlijkse duurzaamheidsverklaringen. In dat geval kan haar prioriteit gaan naar:
(a) het in haar rapportage opnemen van de entiteitspecifieke informatie die zij in voorgaande perioden rapporteerde, indien die rapportage voldoet, of aangepast is om te voldoen, aan de kwalitatieve kenmerken van informatie als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze standaard; en
(b) het aanvullen van haar op basis van de thematische ESRS opgestelde rapportage met een passende set additionele rapportages over duurzaamheidsthema’s die materieel zijn voor de onderneming in haar sector(en), gebruikmakend van de beschikbare beste praktijkvoorbeelden en/of beschikbare kaders of rapportagestandaarden, zoals bedrijfstakspecifiek houvast in de IFRS en GRI-sectorale standaarden.
10.2 Overgangsbepaling betreffende hoofdstuk 5 “Waardeketen”
132. Gedurende de eerste drie jaar van haar duurzaamheidsrapportage volgens de ESRS legt de onderneming, indien niet alle vereiste informatie over haar upstream- en downstreamwaardeketen beschikbaar is, uit welke inspanningen zijn geleverd om de nodige informatie over haar upstream- en downstreamwaardeketen te verzamelen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verzameld en welke plannen zij heeft om in de toekomst de nodige informatie te verzamelen.
133. Gedurende de eerste drie jaar van haar duurzaamheidsrapportage volgens de ESRS, doet de onderneming, om rekening te houden met de moeilijkheden die ondernemingen kunnen ondervinden bij het verzamelen van informatie bij spelers binnen hun waardeketen en om de lasten voor mkb-bedrijven die onderdeel zijn van de waardeketen, te beperken, het volgende:
(a) zij kan, wanneer zij overeenkomstig ESRS 2 en andere ESRS informatie rapporteert over beleid, maatregelen en doelen, de informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen beperken tot intern beschikbare informatie, zoals data die al voor de onderneming beschikbaar zijn en publiek beschikbare informatie; en
(b) zij hoeft bij het rapporteren van maatstaven geen andere informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen op te nemen dan de datapunten die voortkomen uit andere EU-wetgeving, opgenomen in bijlage B bij ESRS 2.
134. De alinea’s 132 en 133 zijn van toepassing, ongeacht of de betrokken speler binnen de waardeketen een mkb-bedrijf is.
135. Vanaf het vierde jaar van haar rapportage volgens de ESRS neemt de onderneming overeenkomstig alinea 63 informatie over de upstream- en/of downstreamwaardeketen op. In dit verband gaat de informatie die op grond van ESRS bij mkb-bedrijven in de upstream- en/of downstreamwaardeketen moet worden verzameld, niet verder dan de inhoud van de toekomstige ESRS-standaard voor beursgenoteerde mkb-bedrijven.
10.3 Overgangsbepaling betreffende afdeling 7.1 “Presentatie van vergelijkende informatie”
136. Om de eerste toepassing van deze standaard te vergemakkelijken, hoeft de onderneming de vergelijkende informatie die wordt voorgeschreven door afdeling 7.1 Presentatie van vergelijkende informatie, niet te rapporteren in het eerste jaar dat de duurzaamheidsverklaring volgens de ESRS wordt opgesteld. Wat betreft rapportage-eisen vermeld in Bijlage C Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen, deze overgangsbepaling is van toepassing op het eerste jaar van de verplichte toepassing van de ingefaseerde rapportage- eis.
10.4 Overgangsbepaling: Lijst van Rapportage-eisen die worden ingefaseerd
137. Bijlage C Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen in deze standaard legt bepalingen vast voor het infaseren van Rapportage-eisen of datapunten van Rapportage-eisen in ESRS die kunnen worden weggelaten of die niet van toepassing zijn in het (de) eerste jaar (jaren) waarin de duurzaamheidsverklaring volgens de ESRS wordt opgesteld.
Bijlage A: Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
Entiteitspecifieke rapportage
TV 1. De entiteitspecifieke rapportage stelt gebruikers in staat inzicht te verwerven in de impacts, risico’s en kansen van de onderneming met betrekking tot milieu-, sociale of governancekwesties.
TV 2. Bij het uitwerken van entiteitspecifieke rapportage ziet de onderneming erop toe dat:
(a) de rapportage voldoet aan de kwalitatieve kenmerken van informatie zoals uiteengezet in hoofdstuk 2 Kwalitatieve kenmerken van informatie; en
(b) haar rapportage, in voorkomend geval, alle materiële informatie bevat met betrekking tot de rapportagebieden governance; strategie; impact-, risico- en kansenmanagement; en maatstaven en doelen (zie ESRS 2, hoofdstukken 2 tot en met 5).
TV 3. Om te bepalen in hoeverre het nuttig is maatstaven op te nemen in haar entiteitspecifieke rapportage, gaat de onderneming na of:
(a) haar gekozen prestatiemaatstaven inzicht bieden in:
i. de mate waarin haar praktijken effectief zijn om voor mens en milieu negatieve uitkomsten te verminderen en/of positieve uitkomsten te vergroten (voor impacts); en/of
ii. de waarschijnlijkheid dat haar praktijken bepaalde financiële effecten voor de onderneming zullen hebben (voor risico’s en kansen);
(b) de gemeten uitkomsten voldoende betrouwbaar zijn, d.w.z. dat deze geen buitensporig aantal aannames en onbekenden bevatten waardoor de maatstaven te arbitrair zouden worden om een getrouwe weergave te bieden; en
(c) zij voldoende contextinformatie heeft gegeven om de prestatiemaatstaven correct te interpreteren, en of variaties in die contextinformatie mogelijk een impact hebben op de vergelijkbaarheid van de maatstaven in de tijd.
TV 4. Bij het uitwerken van haar entiteitspecifieke rapportage vergewist de onderneming zich zorgvuldig van:
(a) de vergelijkbaarheid tussen ondernemingen, maar zorgt zij er wel voor dat de verschafte informatie relevant is, zich ervan bewust zijnde dat vergelijkbaarheid voor entiteitspecifieke rapportage beperkt kan zijn. De onderneming gaat na of de beschikbare en relevante kaders, initiatieven, rapportagestandaarden en - benchmarks (zoals technisch materiaal gepubliceerd door de International Sustainability Standards Board (ISSB) of het Global Reporting Initiative (GRI)) elementen bevatten die maximaal aan de vergelijkbaarheid kunnen bijdragen; en
(b) de vergelijkbaarheid in de tijd: consistentie van methodologieën en rapportage is een cruciale factor om tot vergelijkbaarheid in de tijd te komen.
TV 5. Verdere handvatten voor het ontwikkelen van entiteitspecifieke rapportage zijn te vinden door te kijken naar de informatie die moet worden verschaft op grond van thematische ESRS die over vergelijkbare duurzaamheidsthema’s gaan.
Dubbele materialiteit
Stakeholders en hun rol bij de materialiteitsanalyse
TV 6. Naast de in alinea 22 vermelde categorieën stakeholders zijn gebruikelijke categorieën stakeholders: werknemers en andere medewerkers, leveranciers, consumenten, klanten, eindgebruikers, lokale gemeenschappen en personen in kwetsbare situaties, en overheidsinstanties, zoals regelgevers, toezichthouders en centrale banken.
TV 7. De natuur kan als een “stille” stakeholder worden beschouwd. In dit geval kunnen ecologische data en data over de instandhouding van soorten de materialiteitsanalyse van de onderneming onderbouwen.
TV 8. In de materialiteitsanalyse wordt de dialoog met getroffen stakeholders meegenomen. De onderneming kan, naast gebruikers van duurzaamheidsrapportage en andere deskundigen, getroffen stakeholders of hun vertegenwoordigers (zoals werknemers of vakbonden) betrekken om input of feedback te geven over haar conclusies ten aanzien van haar materiële impacts, risico’s en kansen.
Analyse van de impact-materialiteit
TV 9. Bij de analyse van de impact-materialiteit en het bepalen van de te rapporteren materiële
thema’s houdt de onderneming rekening met de volgende drie stappen:
(a) inzicht krijgen in de context van haar impacts, met inbegrip van haar activiteiten, zakelijke relaties, duurzaamheidscontext en stakeholders;
(b) in kaart brengen van daadwerkelijke en potentiële (positieve én negatieve) impacts, onder meer door stakeholders en deskundigen te betrekken. In deze stap kan de onderneming gebruikmaken van wetenschappelijk en analytisch onderzoek naar impacts op duurzaamheidsthema’s;
(c) analyseren van de materialiteit van haar daadwerkelijke en potentiële impacts en bepalen welke thema’s materieel zijn. In deze stap stelt de onderneming drempelwaarden vast om te bepalen welke impacts in haar duurzaamheidsverklaring aan bod zullen komen.
Kenmerken van de ernst
TV 10. De ernst wordt bepaald door de volgende factoren:
(a) schaal: hoe zwaar is de negatieve impact of hoe gunstig is de positieve impact voor mens of milieu;
(b) reikwijdte: hoe breed gaan de negatieve of positieve impacts. In het geval van milieu-
impacts kan de reikwijdte worden begrepen als de omvang van milieuschade of een geografische perimeter. In het geval van impact op de mens kan de reikwijdte worden begrepen als het aantal mensen dat negatief wordt beïnvloed; en
(c) onomkeerbaar karakter: de vraag of en in hoeverre de negatieve impacts kunnen worden geremedieerd, d.w.z. het milieu of de getroffen personen in hun vroegere toestand kunnen worden hersteld.
TV 11. Een of meer van de drie kenmerken (schaal, reikwijdte en onomkeerbaar karakter) kan ervoor zorgen dat een negatieve impact ernstig is. In het geval van een potentiële negatieve impact op mensenrechten gaat de xxxxx van de impact voor op de waarschijnlijkheid ervan.
Met de onderneming verband houdende impacts
TV 12. Twee voorbeelden:
(a) indien de onderneming in haar producten kobalt gebruikt dat wordt gedolven met kinderarbeid, houdt de negatieve impact (d.w.z. kinderarbeid) verband met de producten van de onderneming via de “tiers” van zakelijke relaties binnen haar upstreamwaardeketen Deze relaties omvatten de smelterij, de mineralenhandelaar en de mijnbouwonderneming die gebruikmaakt van kinderarbeid; en
(b) indien de onderneming aan een bedrijf financiële leningen verstrekt voor bedrijfsactiviteiten die, in strijd met overeengekomen standaarden, leiden tot de verontreiniging van water en gronden in de buurt van haar activiteiten, dan houdt deze negatieve impact verband met de onderneming via haar relatie met het bedrijf waaraan zij de leningen verstrekt.
Analyse van de financiële materialiteit
TV 13. Hier volgen enkele voorbeelden die laten zien hoe impacts en afhankelijkheden bronnen van
xxxxxx’x of kansen zijn:
(a) wanneer het businessmodel van de onderneming afhangt van een natuurlijke hulpbron (bv. water), bestaat de kans dat zij wordt geraakt door veranderingen in de kwaliteit, beschikbaarheid en prijszetting van die hulpbron;
(b) wanneer de activiteiten van de onderneming tot negatieve impacts leiden – op bijvoorbeeld lokale gemeenschappen –, zouden voor die activiteiten strengere overheidsregels kunnen gaan gelden en/of zou de impact gevolgen kunnen hebben op het gebied van reputatie. Deze kunnen dan negatieve effecten hebben op de merknaam van de onderneming en kunnen de aanwervingskosten doen stijgen; en
(c) wanneer de zakenpartners van de onderneming te maken krijgen met duurzaamheidsrisico’s, zou ook de onderneming aan daarmee samenhangende gevolgen kunnen worden blootgesteld.
TV 14. Het in kaart brengen van risico’s of kansen die voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn invloed hebben (of redelijkerwijs zouden kunnen hebben) op haar financiële positie, financiële prestaties, kasstromen, toegang tot financiering of kapitaalkosten, is het uitgangspunt voor de analyse van de financiële materialiteit. In dit verband houdt de onderneming rekening met:
(a) het bestaan van afhankelijkheden van natuurlijke en maatschappelijke hulpbronnen als bronnen van financiële effecten (zie alinea 50);
(b) hun classificatie als bronnen van:
i. risico’s (die bijdragen aan negatieve afwijkingen van toekomstige verwachte kasinstromen of een toename van afwijkingen in toekomstige verwachte kasuitstromen en/of een negatieve afwijking van een verwachte verandering in kapitaal die niet in de jaarrekening zijn opgenomen); of
ii. kansen (die bijdragen aan positieve afwijkingen van toekomstige verwachte kasinstromen of een afname van afwijkingen in toekomstige kasuitstromen en/of
een positieve afwijking van een verwachte verandering in kapitaal die niet in de jaarrekening zijn opgenomen).
TV 15. Zodra de onderneming haar risico’s en kansen in kaart heeft gebracht, bepaalt zij welke daarvan materieel zijn voor rapportage. Deze keuze is gebaseerd op een combinatie van i) de waarschijnlijkheid dat deze risico’s en kansen zullen optreden, en ii) de potentiële omvang van financiële effecten bepaald op basis van passende drempelwaarden. In deze stap houdt zij rekening met de bijdrage van die risico’s en kansen aan financiële effecten op korte, middellange en lange termijn, gebaseerd op:
(a) scenario’s/prognoses die geacht worden zich waarschijnlijk voor te doen; en
(b) potentiële financiële effecten van duurzaamheidsthema’s die voortkomen uit ofwel situaties onder de drempel “waarschijnlijker wel dan niet” of activa/verplichtingen die (nog) niet in de jaarrekening tot uitdrukking zijn gebracht. Een en ander omvat:
i. potentiële situaties die door het optreden van toekomstige gebeurtenissen van invloed kunnen zijn op het potentieel om kasstromen te genereren;
ii. “kapitalen” die nog niet als activa zijn opgenomen uit oogpunt van boekhouding en financiële verslaggeving, maar die een significante invloed hebben op de financiële prestaties, zoals natuurlijk, intellectueel (organisatorisch), menselijk, sociaal en relationeel kapitaal; en
iii. mogelijke toekomstige gebeurtenissen die een invloed kunnen hebben op de evolutie van die vormen van kapitaal.
In de materialiteitsanalyse op te nemen duurzaamheidsthema’s
TV 16. Bij het uitvoeren van haar materialiteitsanalyse houdt de onderneming rekening met de onderstaande lijst van duurzaamheidsthema’s die in de thematische ESRS worden behandeld. Wanneer, als gevolg van de materialiteitsanalyse van de onderneming (zie ESRS 2 IRO-1), een bepaald duurzaamheidsthema in deze lijst als materieel wordt beoordeeld, rapporteert de onderneming overeenkomstig de betrokken Rapportage-eisen van de desbetreffende thematische ESRS. Het gebruik van deze lijst kan het proces van het bepalen van materiële thema’s niet vervangen. Deze lijst is een instrument om de onderneming te helpen bij haar materialiteitsanalyse. De onderneming moet nog steeds met haar eigen specifieke omstandigheden rekening houden om te bepalen welke thema’s voor haar materieel zijn. Ook moet de onderneming, waar nodig, entiteitspecifieke rapportage ontwikkelen voor materiële impacts, risico’s en kansen die niet aan bod komen in ESRS, zoals beschreven in alinea 11 van deze standaard.
Thema- tische ESRS | Duurzaamheidsthema’s behandeld in thematische ESRS | ||
Thematisch | Sub-thematisch | Sub-sub-thematisch | |
ESRS E1 | Klimaat- verandering | • Klimaatadaptatie • Klimaatmitigatie • Energie | |
ESRS E2 | Verontreiniging | • Luchtverontreiniging • Waterverontreiniging • Bodemverontreiniging • Verontreiniging levende organismen en voedselbronnen • Zorgwekkende stoffen • Zeer zorgwekkende stoffen • Microplastics |
Thema- tische ESRS | Duurzaamheidsthema’s behandeld in thematische ESRS | ||
Thematisch | Sub-thematisch | Sub-sub-thematisch | |
ESRS E3 | Water en mariene hulpbronnen | • Water • Xxxxxxx hulpbronnen | • Waterverbruik • Wateronttrekking • Waterlozing • Waterlozing in oceanen • Ontginning en gebruik mariene hulpbronnen |
ESRS E4 | Biodiversiteit en ecosystemen | • Directe drukfactoren biodiversiteitsverlies | • Klimaatverandering • Verandering in gebruik land, zoet water en zee • Directe exploitatie • Invasieve exoten • Verontreiniging • Overig |
• Impact op toestand soorten | Voorbeelden: • Populatiegrootte soort • Mondiaal risico uitsterven soort | ||
• Impact op omvang en toestand ecosystemen | Voorbeelden: • Landdegradatie • Verwoestijning • Bodemafdekking | ||
• Impacts op en afhankelijkheden van ecosysteemdiensten | |||
ESRS E5 | Circulaire economie | • Materiaalinstromen, incl. materiaalgebruik • Materiaaluitstromen m.b.t. producten en diensten • Afval(stoffen) | |
ESRS S1 | Eigen personeel | • Arbeidsvoorwaarden | • Baanzekerheid • Werktijden • Leefbaar loon • Sociale dialoog • Vrijheid van vereniging, het bestaan van ondernemingsraden, en de informatie-, consultatie- en participatierechten van werknemers • Collectieve onderhandelingen, incl. cao-dekkingsgraad werknemers • Werk-privébalans • Veiligheid en gezondheid |
• Gelijke behandeling en gelijke kansen voor iedereen | • Gendergelijkheid en gelijke beloning bij gelijkwaardig werk • Opleiding en ontwikkeling vaardigheden • Werkgelegenheid voor en inclusie van mensen met een beperking • Maatregelen tegen geweld en intimidatie op de werkvloer • Diversiteit |
Thema- tische ESRS | Duurzaamheidsthema’s behandeld in thematische ESRS | ||
Thematisch | Sub-thematisch | Sub-sub-thematisch | |
• Andere arbeidsrechten | • Kinderarbeid • Gedwongen arbeid • Adequate huisvesting • Privacy | ||
ESRS S2 | Werknemers in de waardeketen | • Arbeidsvoorwaarden | • Baanzekerheid • Werktijden • Leefbaar loon • Sociale dialoog • Vrijheid van vereniging, incl. bestaan ondernemingsraden • Collectieve onderhandelingen • Werk-privébalans • Veiligheid en gezondheid |
• Gelijke behandeling en gelijke kansen voor iedereen | • Gendergelijkheid en gelijke beloning bij gelijkwaardig werk • Opleiding en ontwikkeling vaardigheden • Werkgelegenheid voor en inclusie van mensen met een beperking • Maatregelen tegen geweld en intimidatie op de werkvloer • Diversiteit | ||
• Andere arbeidsrechten | • Kinderarbeid • Gedwongen arbeid • Adequate huisvesting • Schoon water en sanitair • Privacy | ||
ESRS S3 | Getroffen gemeen- schappen | • Economische, sociale en culturele rechten van gemeenschappen | • Adequate huisvesting • Voldoende te eten • Schoon water en sanitair • Impact op gronden • Impact op veiligheid |
• Burger- en politieke rechten van gemeenschappen | • Vrijheid van meningsuiting • Vrijheid van vergadering • Impacts op verdedigers mensenrechten | ||
• Rechten inheemse volken | • Vrijwillige, voorafgaande en geïnformeerde instemming • Zelfbeschikking • Culturele rechten | ||
ESRS S4 | Consumenten en eindgebruikers | • Impact op informatie voor consumenten en/of eindgebruikers | • Privacy • Vrijheid van meningsuiting • Toegang tot (kwalitatieve) informatie |
• Persoonlijke veiligheid consumenten en/of eindgebruikers | • Veiligheid en gezondheid • Veiligheid van een persoon • Bescherming kinderen | ||
• Sociale inclusie consumenten en/of eindgebruikers | • Non-discriminatie • Toegang tot producten en diensten • Maatschappelijk verantwoorde marketingpraktijken |
Thema- tische ESRS | Duurzaamheidsthema’s behandeld in thematische ESRS | ||
Thematisch | Sub-thematisch | Sub-sub-thematisch | |
ESRS G 1 | Zakelijk gedrag | • Bedrijfscultuur • Bescherming klokkenluiders • Dierenwelzijn • Verhouding met de politiek en lobbyactiviteiten • Beheer relaties met leveranciers, incl. betalingspraktijken | |
• Corruptie en omkoping | • Preventie en opsporing, incl. opleiding • Incidenten |
Schatting aan de hand van sectorgemiddelden en indirecte maatstaven
TV 17. Wanneer de onderneming, ondanks redelijke inspanningen, door alinea 63 voorgeschreven informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen niet kan verzamelen, maakt zij een schatting van de te rapporteren informatie aan de hand van alle redelijke en gefundeerde informatie die op de rapportagedatum en zonder ongerechtvaardigde kosten of inspanningen voor de onderneming beschikbaar is. Dit omvat, maar is niet beperkt tot, interne en externe informatie, zoals data uit indirecte bronnen, data over sectorgemiddelden, analyses van steekproeven, marktdata en data van peergroepen, andere indirecte maatstaven (“proxies”) of spend-based data.
Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring
TV 18. Ter illustratie van alinea 115 in afdeling 8.2 Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaring van deze standaard, kan de onderneming die milieu- en sociale thema’s binnen hetzelfde beleid behandelt, gebruikmaken van kruisverwijzingen. Dit betekent dat de onderneming over haar beleid kan rapporteren in de milieu-informatie die zij verschaft en daarbij kruisverwijzingen naar de betrokken sociale rapportage kan gebruiken, of omgekeerd. Geconsolideerde presentatie van beleid voor verschillende thema’s is toegestaan.
Bijlage B: Kwalitatieve kenmerken van informatie
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard. In deze bijlage worden de kwalitatieve kenmerken bepaald waaraan de informatie moet voldoen die wordt gepresenteerd in de duurzaamheidsverklaring die overeenkomstig ESRS worden opgesteld.
Relevantie
KK 1. Duurzaamheidsinformatie is relevant wanneer deze een verschil kan maken bij de beslissingen van gebruikers in een benadering van “dubbele materialiteit” (zie hoofdstuk 3 van deze standaard).
KK 2. Informatie kan een verschil maken bij een beslissing, zelfs indien sommige gebruikers ervoor kiezen om daarvan geen gebruik te maken of daarvan reeds kennis hebben uit andere bronnen. Duurzaamheidsinformatie kan een impact hebben op beslissingen van gebruikers indien deze informatie voorspellende waarde, bevestigende waarde of beide heeft. Informatie heeft voorspellende waarde indien deze kan worden gebruikt als input voor processen waarmee gebruikers toekomstige uitkomsten voorspellen. Duurzaamheidsinformatie hoeft geen voorspelling of prognose te zijn om voorspellende waarde te hebben, maar heeft juist voorspellende waarde indien gebruikers die benutten om hun eigen voorspellingen te doen.
KK 3. Informatie heeft bevestigende waarde indien deze feedback geeft (bevestigt of verandert) over eerdere evaluaties.
KK 4. Materialiteit is een entiteitspecifiek aspect van relevantie dat gebaseerd is op de aard of omvang, of beide, van de posten waarop de informatie betrekking heeft, zoals beoordeeld in de context van de duurzaamheidsrapportage van de onderneming (zie hoofdstuk 3 van deze standaard).
Getrouwe weergave
KK 5. Wil informatie nuttig zijn, dan moet zij niet alleen relevante verschijnselen weergeven, maar ook een getrouwe weergave zijn van het wezen van de verschijnselen die zij beoogt weer te geven. Getrouwe weergave vereist dat informatie i) volledig, ii) onpartijdig (neutraal) en iii) nauwkeurig is.
KK 6. Een volledig beeld van een impact, risico of kans bevat alle materiële informatie die de gebruikers nodig hebben om die impact, dat risico of die kans te begrijpen. Daarbij gaat het onder meer om de vraag hoe de onderneming haar strategie, risicobeheersing en governance heeft aangepast in reactie op die impact, dat risico of die kans, alsmede om de maatstaven die zijn geïdentificeerd om doelen vast te stellen en prestaties te meten.
KK 7. Een onpartijdig beeld is zonder vooringenomenheid bij de selectie of verschaffing van informatie. Informatie is onpartijdig indien deze niet tendentieus of gewogen is, meer of minder nadruk krijgt of op een andere wijze wordt gemanipuleerd om de kans te vergroten dat de gebruikers die informatie gunstig of ongunstig zullen onthalen. Informatie is ook evenwichtig, zodat zij gunstige/positieve en ongunstige/negatieve aspecten bestrijkt. Zowel negatieve en positieve materiële impacts uit oogpunt van impact-materialiteit als materiële risico’s en kansen uit oogpunt van financiële materialiteit moeten evenveel aandacht krijgen. Om een onpartijdig beeld te geven, behandelt informatie over duurzaamheidsambities, zoals doelen of plannen, zowel ambities als factoren die de onderneming kunnen beletten deze ambities waar te maken.
KK 8. Onpartijdigheid berust op het in acht nemen van voorzichtigheid, d.w.z. de nodige behoedzaamheid aan de dag leggen wanneer onder onzekere omstandigheden oordelen worden gevormd. Informatie wordt niet verrekend of gecompenseerd om deze onpartijdig te maken. Het voorzichtigheidbeginsel betekent dat kansen niet worden overschat en risico’s niet onderschat. Evenmin biedt het voorzichtigheidsbeginsel de mogelijkheid om kansen te onderschatten of risico’s te overschatten. De onderneming kan, naast brutowaarden, netto- informatie presenteren indien de gepresenteerde informatie geen relevante informatie versluiert en een duidelijke toelichting bevat over de effecten van de verrekening en de redenen voor de verrekening.
KK 9. Informatie kan nauwkeurig zijn zonder in alle opzichten volkomen nauwkeurig te zijn. Nauwkeurige informatie betekent dat de onderneming alle passende processen en interne controles heeft doorlopen om materiële fouten of materiële onjuiste weergaven te voorkomen. Schattingen worden dus gepresenteerd met een duidelijke beklemtoning van hun mogelijke beperkingen en daarmee samenhangende onzekerheid (zie afdeling 7.2 van deze standaard). Hoeveel precisie daarbij nodig en haalbaar is, en de factoren die informatie nauwkeurig maken, hangt af van de aard van de informatie en de aard van de thema’s waarover die gaat. Om nauwkeurig te zijn is het bijvoorbeeld nodig dat:
(a) feitelijke informatie vrij is van materiële fouten;
(b) beschrijvingen nauwkeurig zijn;
(c) schattingen, benaderingen en prognoses duidelijk als dusdanig worden geïdentificeerd;
(d) geen materiële fouten zijn gemaakt bij het selecteren en toepassen van een passend proces voor het ontwikkelen van een schatting, benadering of prognose en dat de inputs voor dat proces redelijk en gefundeerd zijn;
(e) beweringen redelijk zijn en gebaseerd zijn op informatie van voldoende kwaliteit en kwantiteit; en
(f) informatie over oordelen over de toekomst een getrouwe weergave zijn van zowel die oordelen als de informatie waarop deze zijn gebaseerd.
Vergelijkbaarheid
KK 10. Duurzaamheidsinformatie is vergelijkbaar wanneer deze kan worden vergeleken met informatie die de onderneming in voorgaande perioden heeft verschaft, en kan worden vergeleken met informatie verschaft door andere ondernemingen, en met name ondernemingen met vergelijkbare activiteiten of die binnen dezelfde bedrijfstak actief zijn. Als vergelijkingspunt kan een doel, een nulmeting, een sectorale benchmark, vergelijkbare informatie van andere ondernemingen of van een internationaal erkende organisatie enz. dienen.
KK 11. Consistentie houdt verband met, maar is niet hetzelfde als vergelijkbaarheid. Met consistentie wordt bedoeld dat de onderneming en andere ondernemingen, van periode op periode, dezelfde benaderingen of methoden gebruiken voor hetzelfde duurzaamheidsthema. Consistentie helpt de doelstelling van vergelijkbaarheid te bereiken.
KK 12. Vergelijkbaarheid betekent niet uniformiteit. Wil informatie vergelijkbaar zijn, dan moeten gelijke bestanddelen er gelijk uitzien en verschillende bestanddelen verschillend. Vergelijkbaarheid van duurzaamheidsinformatie wordt niet versterkt door ongelijke dingen er gelijk te laten uitzien, net zomin als door gelijke dingen er verschillend te laten uitzien.
Controleerbaarheid
KK 13. Controleerbaarheid helpt om gebruikers vertrouwen te geven dat informatie volledig, onpartijdig en nauwkeurig is. Duurzaamheidsinformatie is controleerbaar indien het mogelijk is die informatie zelf, of de gebruikte input waarvan deze is afgeleid, te bevestigen.
KK 14. Controleerbaarheid betekent dat diverse goed geïnformeerde en onafhankelijke waarnemers een consensus zouden kunnen bereiken, al is dat niet noodzakelijk volledige overeenstemming, dat een bepaald beeld een getrouwe weergave geeft. Duurzaamheidsinformatie wordt op zodanige wijze verschaft dat de controleerbaarheid ervan wordt versterkt, door bijvoorbeeld:
(a) informatie op te nemen die kan worden bevestigd door deze te vergelijken met andere, voor gebruikers beschikbare informatie over de activiteiten van de onderneming, over andere bedrijven of over de externe omgeving;
(b) informatie te verschaffen over inputs en berekeningsmethodes die zijn gebruikt om schattingen of benaderingen te produceren; en
(c) informatie te verschaffen die is geëvalueerd en goedgekeurd door de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen of de comités daarvan.
KK 15. Sommige duurzaamheidsinformatie zal de vorm hebben van toelichtingen of prospectieve informatie. Die rapportage kan gefundeerd zijn doordat zij op feitelijke basis een getrouwe weergave geeft van bijvoorbeeld de strategieën, plannen en risicoanalyses van de onderneming. Om gebruikers te helpen beslissen of zij die informatie gebruiken, geeft de onderneming een beschrijving van de onderliggende aannames en methodes voor het produceren van de informatie, alsmede van andere factoren waaruit blijkt dat deze informatie een weergave is van de daadwerkelijke plannen of beslissingen van de onderneming.
Begrijpelijkheid
KK 16. Duurzaamheidsinformatie is begrijpelijk wanneer zij helder en beknopt is. Dankzij begrijpelijke informatie moet iedere goed geïnformeerde gebruiker de gecommuniceerde informatie gemakkelijk kunnen begrijpen.
KK 17. Wil duurzaamheidsrapportage beknopt zijn, dan moet zij a) generieke “boilerplate”-informatie, die niet specifiek is voor de onderneming, vermijden; b) onnodige verdubbeling van informatie vermijden, met inbegrip van informatie die ook in de jaarrekening wordt verschaft; en c) heldere taal en goed gestructureerde zinnen en alinea’s gebruiken. Beknopte rapportage omvat uitsluitend materiële informatie. Aanvullende informatie die overeenkomstig alinea 113 wordt gepresenteerd, wordt zodanig verschaft dat versluiering van materiële informatie wordt vermeden.
KK 18. Helderheid kan worden versterkt door een onderscheid te maken tussen informatie over ontwikkelingen tijdens de rapportageperiode en “stabiele” informatie die betrekkelijk onveranderd blijft tussen twee perioden. Dit kan gebeuren door bijvoorbeeld de aspecten van de duurzaamheidsgovernance van de onderneming en haar riscobeheersingsprocessen die sinds de voorgaande rapportageperiode gewijzigd zijn, apart te beschrijven van de aspecten en processen die ongewijzigd zijn gebleven.
KK 19. De volledigheid, helderheid en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsrapportage berust telkens op het feit dat informatie wordt gepresenteerd als een coherent geheel. Wil duurzaamheidsrapportage coherent zijn, dan moet deze zodanig worden gepresenteerd dat deze de context en de verbanden tussen de betrokken informatie verklaart. Coherentie vereist ook dat de onderneming informatie op zodanige wijze verschaft dat gebruikers in staat zijn verbanden te leggen tussen duurzaamheidsimpacts, -risico’s en -kansen van de onderneming en informatie in de jaarrekening van de onderneming.
KK 20. Indien in de jaarrekening besproken duurzaamheidsrisico’s en -kansen implicaties hebben voor de duurzaamheidsrapportage, neemt de onderneming in de duurzaamheidsverklaring de informatie op die gebruikers nodig hebben om die implicaties te beoordelen, en presenteert zij de nodige verbanden met de jaarrekening (zie hoofdstuk 9 van deze standaard). Het niveau van informatie, fijnmazigheid en techniciteit wordt afgestemd op de behoeften en verwachtingen van gebruikers. Afkortingen worden vermeden en de meeteenheden worden gedefinieerd en toegelicht.
Bijlage C: Lijst van ingefaseerde Rapportage-eisen
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
ESRS | Rapportage- eis | Volledige naam van de Rapportage-eis | Datum infasering of ingangsdatum (incl. eerste jaar) |
ESRS 2 | SBM-1 | Strategie, businessmodel en waardeketen | De onderneming rapporteert de informatie voorgeschreven door ESRS 2 SBM-1 alinea 40(b) (uitsplitsing totale opbrengsten naar significante ESRS-sector) en alinea 40(c) (lijst van additionele significante ESRS-sectoren) vanaf de toepassingsdatum vermeld in de overeenkomstig artikel 29 ter, lid 1, derde alinea, punt ii), van Richtlijn 2013/34/EU vast te stellen gedelegeerde handeling van de Commissie. |
ESRS | Rapportage- eis | Volledige naam van de Rapportage-eis | Datum infasering of ingangsdatum (incl. eerste jaar) |
ESRS 2 | SBM-3 | Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel | De onderneming kan de door ESRS 2 SBM-3 alinea 48(e) (beoogde financiële effecten) voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. De onderneming kan aan ESRS 2 SBM-3 alinea 48(e) voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren indien het praktisch niet haalbaar is om kwantitatieve rapportage op te stellen. |
ESRS X0 | X0-0 | Xxxxx scope 1-, 2-, 3- emissies en totale broeikasgasemissies | Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de datapunten over scope 3-emissies en totale broeikasgasemissies weglaten voor het eerste jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. |
ESRS E1 | E1-9 | Beoogde financiële effecten van materiële fysieke en transitierisico’s en potentiële klimaatkansen | De onderneming kan de door ESRS E1-9 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. De onderneming kan aan ESRS E1-9 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren indien het praktisch niet haalbaar is om kwantitatieve rapportage op te stellen. |
ESRS E2 | E2-6 | Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft verontreiniging | De onderneming kan de door ESRS E2-6 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. Afgezien van de door alinea 40(b) voorgeschreven informatie over de operationele uitgaven en kapitaaluitgaven die in de rapportageperiode hebben plaatsgevonden in samenhang met majeure incidenten en deposities, kan de onderneming aan ESRS E2-6 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren. |
ESRS E3 | E3-5 | Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft water en mariene hulpbronnen | De onderneming kan de door ESRS E3-5 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring xxxxxxx.Xx onderneming kan aan ESRS E3-5 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren. |
ESRS E4 | Alle rapportage- eisen | Alle rapportage-eisen | Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS E4 vermelde informatie weglaten voor |
ESRS | Rapportage- eis | Volledige naam van de Rapportage-eis | Datum infasering of ingangsdatum (incl. eerste jaar) |
de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. | |||
ESRS E4 | E4-6 | Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft biodiversiteit en ecosystemen | De onderneming kan de door ESRS E4-6 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. De onderneming kan aan ESRS E4-6 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren. |
ESRS E5 | E5-6 | Beoogde financiële effecten van impacts, risico’s en kansen wat betreft materiaalgebruik en circulaire economie | De onderneming kan de door ESRS E5-6 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. De onderneming kan aan ESRS E5-6 voldoen door, voor de eerste drie jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt, alleen kwalitatieve informatie te rapporteren. |
ESRS S1 | Alle rapportage- eisen | Alle rapportage-eisen | Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S1 vermelde informatie weglaten voor het eerste jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. |
ESRS S1 | S1-7 | Kenmerken van medewerkers niet in loondienst onder het eigen personeel van de onderneming | De onderneming kan rapportage voor alle datapunten in deze Rapportage-eis weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 | S1-8 | Cao- dekkingsgraad en sociale dialoog | De onderneming kan deze Rapportage-eis weglaten wat betreft medewerkers niet in loondienst onder het eigen personeel in niet- EER-landen voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 | S1-11 | Sociale bescherming | De onderneming kan de door ESRS S1-11 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 | S1-12 | Percentage werknemers met een beperking | De onderneming kan de door ESRS S1-12 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 | S1-13 | Opleiding en ontwikkeling van vaardigheden | De onderneming kan de door ESRS S1-13 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 | S1-14 | Veiligheid en gezondheid | De onderneming kan de datapunten weglaten over gevallen van beroepsziekten en over aantal verzuimdagen als gevolg van letsel, arbeidsongevallen, sterfgevallen en beroepsziekten voor het eerste jaar dat zij |
ESRS | Rapportage- eis | Volledige naam van de Rapportage-eis | Datum infasering of ingangsdatum (incl. eerste jaar) |
haar duurzaamheidsverklaring opstelt. | |||
ESRS S1 | S1-14 | Veiligheid en gezondheid | De onderneming kan rapportage over medewerkers niet in loondienst weglaten voor het eerste jaar dat zij een duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S1 | S1-15 | Werk-privébalans | De onderneming kan de door ESRS S1-15 voorgeschreven informatie weglaten voor het eerste jaar dat zij haar duurzaamheidsverklaring opstelt. |
ESRS S2 | Alle rapportage- eisen | Alle rapportage-eisen | Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S2 vermelde informatie weglaten voor de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. |
ESRS S3 | Alle rapportage- eisen | Alle rapportage-eisen | Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S3 vermelde informatie weglaten voor de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. |
ESRS S4 | Alle rapportage- eisen | Alle rapportage-eisen | Ondernemingen of groepen met op hun balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar (op geconsolideerde basis, waar van toepassing) kunnen de in de rapportage-eisen van ESRS S4 vermelde informatie weglaten voor de eerste twee jaar waarin zij hun duurzaamheidsverklaring opstellen. |
Bijlage D: Structuur van de ESRS-duurzaamheidsverklaring
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 1 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard wat betreft rapportage in vier delen zoals geschetst in alinea 115.
Deel bestuursverslag | ESRS-codificatie | Titel |
1. Algemene informatie | ESRS 2 | Algemene toelichtingen, met inbegrip van informatie verschaft op grond van de Toepassingsvoorschriften van thematische ESRS vermeld in ESRS 2 Bijlage C. |
2. Milieu-informatie | (Niet van toepassing) | Rapportage overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 (Taxonomieverordening) |
ESRS E1 | Klimaatverandering |
ESRS E2 | Verontreiniging | |
ESRS E3 | Water en mariene hulpbronnen | |
ESRS E4 | Biodiversiteit en ecosystemen | |
ESRS E5 | Materiaalgebruik en circulaire economie | |
3. Sociale informatie | ESRS S1 | Eigen personeel |
ESRS S2 | Werknemers in de waardeketen | |
ESRS S3 | Getroffen gemeenschappen | |
ESRS S4 | Consumenten en eindgebruikers | |
4. Governance-informatie | ESRS G1 | Zakelijk gedrag |
Bijlage E: Beslisboom voor het opnemen van in het kader van ESRS te rapporteren informatie
37
Ja
Is het individuele datapunt (DP) materieel?
Is de rapportage- eis (RE) materieel?
De materialiteitsanalyse is het uitgangspunt voor duurzaamheidsrapportage op grond van ESRS. Deze bijlage geeft een niet-bindend voorbeeld van de impact- en financiële materialiteitsanalyse geschetst in hoofdstuk 3. IRO-1 in afdeling 4.1 van ESRS 2 bevat algemene rapportage-eisen (RE’s) over het proces van de onderneming om impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en de materialiteit daarvan te analyseren. SBM-3 van ESRS 2 bevat algemene rapportage-eisen voor de materiële impacts, risico’s en kansen zoals die blijken uit de materialiteitsanalyse van de onderneming. De onderneming kan alle rapportage-eisen in een thematische standaard weglaten indien zij het betrokken thema als niet materieel heeft beoordeeld. In dat geval kan zij een korte toelichting geven bij de conclusies van de materialiteitsanalyse voor dat thema, maar moet zij in het geval van ESRS E1 Klimaatverandering een gedetailleerde toelichting geven (IRO-2 ESRS 2). ESRS stellen rapportage-eisen vast – geen gedragsvereisten. Rapportage-eisen met betrekking tot actieplannen, doelen, beleid, scenarioanalyse en transitieplannen zijn evenredig omdat zij afhankelijk zijn van de vraag of de onderneming daarover beschikt, hetgeen kan afhangen van de grootte, capaciteit, middelen en vaardigheden van de onderneming. Opmerking: De onderstaande beslisboom geldt niet voor een situatie waarin de onderneming een duurzaamheidsthema als materieel beoordeelt, maar dit thema niet aan bod komt in een thematische standaard. In dat geval doet de onderneming aanvullende entiteitspecifieke rapportages (ESRS 1, alinea 30(b)).
Nee
Ja
Nee
Ja
Nee
Nee
Ja
Onderneming moet door DP voorgeschreven informatie rapporteren (ESRS 1, alinea 34(a))
Rapporteer DP’s uit thematische standaard in samenhang met betrokken RE’s van ESRS 2 (zie ESRS 2 bijlage C).
De onderneming hoeft DP niet te rapporteren (ESRS 1,
alinea 34(b))
De onderneming hoeft RE’s of daarmee samenhangende datapunten (DP’s) niet te rapporteren
Heeft onderneming voor het thema beleid vastgesteld, maatregelen genomen of doelen bepaald?
Voor
maatstaven
De onderneming moet rapporteren dat dit het geval is en kan rapporteren binnen welk tijdsbestek zij voornemens is daarover te beschikken (ESRS 1
alinea 33).
Is het door een thematische standaard behandelde thema materieel?
Voer de impactanalyse en financiële- materialiteitsanalyse uit (a.d.h.v. tabel in TV 16 in bijlage A)
De onderneming kan alle Rapportage-eisen van deze thematische standaard weglaten. Maar in het geval van ESRS E1 Klimaatverandering moet zij nader toelichten waarom klimaatverandering geen materieel thema is en kan zij een korte toelichting geven in het geval van andere thematische standaarden (ESRS 1 alinea 32).
Bijlage F: Voorbeeld van de structuur van een ESRS-duurzaamheidsverklaring
Deze bijlage vult ESRS 1 aan. Zij geeft een niet-bindend voorbeeld van de structuur van de duurzaamheidsverklaring geschetst in afdeling 8.2 van deze standaard. In dit voorbeeld is de onderneming tot de conclusie gekomen dat biodiversiteit en ecosystemen, verontreiniging en getroffen gemeenschappen geen materiële thema’s zijn.
Corporate-governanceverklaring
Beschrijving belangrijkste risico’s en onzekerheden
Verwachte toekomstige ontwikkelingen onderneming
Analyse ontwikkeling en prestatie activiteiten onderneming en haar positie
Bestuursverslag
Duurzaamheidsverklaring
1. Algemene informatie |
ESRS 2 Algemene toelichtingen Specifiek thematische RE uit thematische ESRS Additionele RE uit sectorspecifieke ESRS Lijst in acht genomen Rapportage- eisen Tabel met alle datapunten voortkomend uit andere EU-wetgeving |
2. Milieu-informatie |
Rapportage overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 (Taxonomieverordening) ESRS E1 Klimaatverandering RE Impact-, risico- en kansenmanagement en Maatstaven en doelen uit ESRS E1 Additionele RE uit sectorspecifieke ESRS Potentiële additionele entiteitspecifieke informatie ESRS E5 Materiaalgebruik en circulaire economie RE Impact-, risico- en kansenmanagement en Maatstaven en doelen uit ESRS E5 Additionele RE uit sectorspecifieke ESRS Potentiële additionele entiteitspecifieke informatie |
3. Sociale informatie |
ESRS S1 Eigen personeel RE Impact-, risico- en kansenmanagement en Maatstaven en doelen uit ESRS S1 Additionele RE uit sectorspecifieke ESRS Potentiële additionele entiteitspecifieke informatie ESRS S2 Werknemers in de waardeketen RE Impact-, risico- en kansenmanagement en Maatstaven en doelen uit ESRS S2 Additionele RE uit sectorspecifieke ESRS Potentiële additionele entiteitspecifieke informatie ESRS S4 Consumenten en eindgebruikers RE Impact-, risico- en kansenmanagement en Maatstaven en doelen uit ESRS S4 Additionele RE uit sectorspecifieke ESRS Potentiële additionele entiteitspecifieke informatie |
4. Governance-informatie |
ESRS G1 Zakelijk gedrag RE Impact-, risico- en kansenmanagement en Maatstaven en doelen uit ESRS G1 Additionele RE uit sectorspecifieke ESRS Potentiële additionele entiteitspecifieke informatie |
38
Bijlage G: Voorbeeld van opname door middel van verwijzingen
Deze bijlage vult ESRS 1 aan. Zij geeft niet-bindende voorbeelden van de wijze waarop informatie in de duurzaamheidsverklaring kan worden opgenomen door verwijzing naar een ander onderdeel van het bestuursverslag, zoals geschetst in afdeling 9.1 van deze standaard.
Bestuursverslag | |||
⮚ Strategie en activiteiten (ESRS 2 SBM-1 al - Strategie, businessmodel en waard … (afzonderlijke informatie-elementen - … | inea 38) eketen die duidelijk zijn geïdentificeerd als acterend op ESRS 2 SBM-1) … | ||
Duurzaamheidsverklaring | |||
1. Algemene informatie Rapportage opgenomen d.m.v. verwijzing Volgende informatie wordt opgenomen d.m.v. verwijzingen naar andere delen bestuursverslag: - Marktpositie, strategie, businessmodel en waardeketen – (ESRS 2 SBM-1 alinea 38) - … 2. Milieu-informatie 3. Sociale informatie 4. Governance-informatie | |||
ESRS 2 ALGEMENE TOELICHTINGEN
Inhoudsopgave
Doelstelling
1. Grondslag voor het opstellen van informatie
− Rapportage-eis BP-1 – Algemene grondslag voor het opstellen van
duurzaamheidsverklaringen
− Rapportage-eis BP-2 – Rapportage over specifieke omstandigheden
2. Governance
− Rapportage-eis GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen
− Rapportage-eis GOV-2 – Informatie verschaft aan en omgang met duurzaamheidsthema’s door bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming
− Rapportage-eis GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen
− Rapportage-eis GOV-4 – Due-diligenceverklaring
− Rapportage-eis GOV-5 – Risicobeheersing en interne controles voor duurzaamheidsrapportage
3. Strategie
− Rapportage-eis SBM-1 – Strategie, businessmodel en waardeketen
− Rapportage-eis SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
− Rapportage-eis SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking
daarvan met strategie en businessmodel
4. Impact-, risico- en kansenmanagement
4.1 Rapportage over het proces van de materialiteitsanalyse
− Rapportage-eis IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële impacts,
xxxxxx’x en kansen in kaart te brengen en te analyseren
− Rapportage-eis IRO-2 – Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming
4.2 Minimumrapportage-eis over beleid en maatregelen
− Minimumrapportage-eis – Beleid MDR-P – Beleid aangenomen voor het
managen van materiële duurzaamheidsthema’s
− Minimumrapportage-eis – Maatregelen MDR-A – Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s
5. Maatstaven en doelen
− Minimumrapportage-eis – Maatstaven MDR-M – Maatstaven voor materiële
duurzaamheidsthema’s
− Minimumrapportage-eis – Doelen MDR-T – Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen
Bijlage A: Toepassingsvoorschriften
1. Grondslag voor het opstellen van informatie
− Rapportage-eis BP-1 – Algemene grondslag voor het opstellen van de duurzaamheidsverklaring
2. Governance
− Rapportage-eis GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen
− Rapportage-eis GOV-2 – Informatie verschaft aan en omgang met duurzaamheidsthema’s door bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming
− Rapportage-eis GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen
− Rapportage-eis GOV-4 – Due-diligenceverklaring
− Rapportage-eis GOV-5 – Risicobeheersing en interne controles voor duurzaamheidsrapportage
3. Strategie
− Rapportage-eis SBM–1 – Strategie, businessmodel en waardeketen
− Rapportage-eis SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
− Rapportage-eis SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de
wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
4. Impact-, risico- en kansenmanagement
− Rapportage-eis IRO-2 – Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming
− Minimumrapportage-eis – Beleid MDR-P – Beleid aangenomen voor het
managen van materiële duurzaamheidsthema’s
− Minimumrapportage-eis – Maatregelen MDR-A – Maatregelen en middelen wat
betreft materiële duurzaamheidsthema’s
5. Maatstaven en doelen
− Minimumrapportage-eis – Doelen MDR-T – Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen
Bijlage B: Lijst van door EU-recht voorgeschreven datapunten in dwarsdoorsnijdende en thematische standaarden
Bijlage C: Rapportage-/Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn
Doelstelling
1. Deze ESRS stelt de rapportage-eisen vast die gelden voor alle ondernemingen, ongeacht de sector waarin zij actief zijn (d.w.z. sector-agnostische vereisten), en voor alle duurzaamheidsthema’s (d.w.z. dwarsdoorsnijdende vereisten). Deze ESRS behandelt de “rapportagegebieden” die zijn afgebakend in ESRS 1 Algemene vereisten afdeling 1.2 Dwarsdoorsnijdende standaarden en rapportagegebieden
2. Bij het voorbereiden van rapportage op grond van deze standaard past de onderneming de Rapportage-eisen (met inbegrip van de betrokken datapunten) toe die zijn vastgelegd in thematische ESRS, zoals vermeld in Bijlage C van deze standaard Rapportage-
/Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn bij deze standaard. De onderneming past de vereisten uit bijlage C toe:
(a) in alle gevallen: voor de vereisten in thematische standaarden met betrekking tot Rapportage-eis IRO-1 Beschrijving van de processen om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren; en
(b) voor alle overige vereisten in bijlage C: alleen indien het duurzaamheidsthema materieel is op basis van de materialiteitsanalyse van de onderneming (zie ESRS 1 hoofdstuk 3 Dubbele materialiteit als grondslag voor duurzaamheidsrapportage).
1. Grondslag voor het opstellen van informatie
Rapportage-eis BP-1 – Algemene grondslag voor het opstellen van de duurzaamheidsverklaring
3. De onderneming rapporteert de algemene grondslag voor het opstellen van haar duurzaamheidsverklaring.
4. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de wijze waarop de onderneming haar duurzaamheidsverklaring opstelt, met inbegrip van de consolidatiekring, de informatie over de upstream- en downstreamwaardeketen en, in voorkomend geval, de vraag of de onderneming van een van de opties in de punten (d) en (e) van de volgende alinea heeft gebruikgemaakt om informatie weg te laten.
5. De onderneming rapporteert de volgende informatie:
(a) of de duurzaamheidsverklaring is opgesteld op geconsolideerde dan wel individuele basis;
(b) voor geconsolideerde duurzaamheidsverklaringen:
i. een bevestiging dat de consolidatiekring dezelfde is als die voor de jaarrekening of, in voorkomend geval, een verklaring dat de rapporterende onderneming geen jaarrekening hoeft op te stellen of dat zij geconsolideerde duurzaamheidsrapportage opstelt overeenkomstig artikel 48 decies van Xxxxxxxxx
2013/34/EU; en
ii. (in voorkomend geval) een vermelding welke in de consolidatie opgenomen dochterondernemingen overeenkomstig artikel 19 bis, lid 9, of 29 bis, lid 8, van Richtlijn 2013/34/EU zijn vrijgesteld van individuele of geconsolideerde duurzaamheidsrapportage;
(c) in welke mate de duurzaamheidsverklaring de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming afdekt (zie ESRS 1 afdeling 5.1 Rapporterende onderneming en waardeketen);
(d) of de onderneming heeft gebruikgemaakt van de optie om specifieke informatie- elementen die intellectueel eigendom, knowhow of de resultaten van innovatie vormen, weg te laten (zie ESRS 1 afdeling 7.7 Gerubriceerde en gevoelige informatie en informatie over intellectueel eigendom, knowhow of resultaten van innovatie); en
(e) voor ondernemingen gevestigd in een EU-lidstaat die de mogelijkheid biedt om ophanden zijnde ontwikkelingen of kwesties waarover wordt onderhandeld, vrij te stellen van rapportage, zoals bepaald in artikel 19 bis, lid 3, en artikel 29 bis, lid 3, van Richtlijn 2013/34/EU: de vraag of de onderneming al dan niet van die vrijstelling heeft gebruikgemaakt.
Rapportage-eis BP-2 – Rapportage over specifieke omstandigheden
6. De onderneming rapporteert over specifieke omstandigheden.
7. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het effect van deze specifieke omstandigheden op het opstellen van de duurzaamheidsverklaring.
8. De onderneming kan deze informatie rapporteren samen met de rapportage waarop deze betrekking heeft.
Tijdshorizonten
9. Wanneer de onderneming is afgeweken van de middellange of lange tijdshorizonten bepaald door ESRS 1 afdeling 6.4 Definitie van korte, middellange en lange termijn voor rapportagedoeleinden beschrijft zij:
(a) haar definities van middellange of lange termijnhorizon; en
(b) de redenen voor het hanteren van die definities.
Schattingen van de waardeketen
10. Wanneer maatstaven data over de upstream- en/of downstreamwaardeketen bevatten die zijn geschat aan de hand van indirecte bronnen, zoals data over sectorgemiddelden of andere indirecte maatstaven (“proxies”), doet de onderneming het volgende:
(a) zij vermeldt de maatstaven;
(b) zij beschrijft de basis waarop die data zijn opgesteld;
(c) zij beschrijft de verkregen mate van nauwkeurigheid; en
(d) (in voorkomend geval) zij beschrijft de maatregelen die gepland zijn om de nauwkeurigheid in de toekomst te verbeteren (zie ESRS 1 hoofdstuk 5 Waardeketen).
Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten
11. Overeenkomstig ESRS 1 afdeling 7.2 Bronnen van schattingsonzekerheden en onzekere uitkomsten doet de onderneming het volgende:
(a) zij identificeert de door haar gerapporteerde kwantitatieve maatstaven en
geldbedragen die aan een hoge mate van meetonzekerheid onderhevig zijn;
(b) voor elk van de geïdentificeerde kwantitatieve maatstaven en geldbedragen:
i. rapporteert zij informatie over de bronnen van meetonzekerheid (bv. het feit dat het bedrag afhankelijk is van de uitkomst van een toekomstige gebeurtenis, een meettechniek of de beschikbaarheid en kwaliteit van data afkomstig van de upstream- en/of downstreamwaardeketen van de entiteit); en
ii. rapporteert zij de aannames, benaderingen en oordelen die de entiteit bij het meten daarvan heeft gehanteerd.
12. Wanneer de onderneming prospectieve informatie rapporteert, kan zij aangeven dat zij die informatie als onzeker beschouwt.
Wijzigingen in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie
13. Wanneer tegenover de voorgaande rapportageperiode(s) wijzigingen optreden in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie (zie ESRS 1 afdeling 7.4 Wijzigingen in de opstelling of presentatie van duurzaamheidsinformatie), doet de onderneming het volgende:
(a) zij licht de wijzigingen en de redenen daarvoor toe, met inbegrip van de redenen waarom de vervangen maatstaf informatie oplevert die nuttiger is;
(b) zij rapporteert aangepaste vergelijkende cijfers, tenzij zulks praktisch niet haalbaar is. Wanneer het praktisch niet haalbaar is om vergelijkende informatie voor een of meer voorgaande perioden aan te passen, vermeldt de onderneming dat feit; en
(c) zij rapporteert het verschil tussen het in de voorgaande periode gerapporteerde cijfer en het herziene vergelijkende cijfer.
Rapportagefouten in voorgaande perioden
14. Wanneer de onderneming op materiële fouten in voorgaande perioden stuit (zie ESRS 1 afdeling 7.5 Rapportagefouten in voorgaande perioden), rapporteert zij:
(a) de aard van de materiële fout in de voorgaande periode;
(b) voor zover praktisch haalbaar, voor elke voorgaande periode opgenomen in de duurzaamheidsverklaring; en
(c) indien correctie van de fout praktisch niet haalbaar is: de omstandigheden die tot die situatie geleid hebben.
Rapportage voortkomend uit andere wet- en regelgeving of algemeen aanvaarde uitspraken over duurzaamheidsrapportage
15. Wanneer de onderneming in haar duurzaamheidsverklaring informatie opneemt op basis van andere wet- en regelgeving die de onderneming verplicht om duurzaamheidsinformatie te rapporteren of op basis van algemeen aanvaarde standaarden en kaders voor duurzaamheidsrapportage (zie ESRS 1 afdeling 8.2 Inhoud en structuur van de duurzaamheidsverklaringen) vermeldt zij dit feit, naast de door ESRS voorgeschreven informatie. Bij gedeeltelijke toepassing van andere rapportagestandaarden of -kaders verschaft de onderneming een precieze verwijzing naar de alinea’s van de toegepaste standaard of het toegepaste kader.
Opname door middel van verwijzingen
16. Wanneer de onderneming informatie door middel van verwijzingen opneemt (zie ESRS 1 afdeling 9.1 Opname door middel van verwijzingen), geeft zij een lijst van ESRS-rapportage- eisen of de door een Rapportage-eis voorgeschreven specifieke datapunten die door middel van verwijzingen zijn opgenomen.
Gebruik van infaseringsbepalingen overeenkomstig bijlage C bij ESRS 1
17. Indien een onderneming of groep met op balansdatum gemiddeld niet meer dan 750 werknemers tijdens het boekjaar besluit om, overeenkomstig bijlage C bij ESRS 1, de informatie weg te laten die wordt voorgeschreven door ESRS E4, ESRS S1, ESRS S2, ESRS S3 of ESRS S4, rapporteert deze niettemin of de duurzaamheidsthema’s die worden behandeld door, respectievelijk, ESRS E4, ESRS S1, ESRS S2, ESRS S3 en ESRS S4, als materieel zijn beoordeeld op basis van de materialiteitsanalyse die de onderneming heeft gemaakt. Voorts doet de onderneming, indien een of meer van deze thema’s als materieel zijn beoordeeld, voor elk van deze materiële thema’s het volgende:
(a) zij rapporteert de lijst van thema’s (d.w.z. thema, subthema of sub-subthema) in TV 16 van bijlage A bij ESRS 1 die als materieel zijn beoordeeld, en de wijze waarop het businessmodel en de strategie van de onderneming rekening houden met de impacts van de onderneming met betrekking tot die thema’s. De onderneming kan het thema vermelden op het thema-, subthema- of sub-subthemaniveau;
(b) zij beschrijft kort termijngeboden doelen die zij heeft bepaald met betrekking tot de betrokken thema’s, de voortgang die is gemaakt bij het behalen van die doelen en de vraag of haar doelen met betrekking tot biodiversiteit en ecosystemen op overtuigend wetenschappelijk bewijs zijn gebaseerd;
(c) zij beschrijft kort haar beleid ten aanzien van de betrokken thema’s;
(d) zij beschrijft kort de maatregelen die zij heeft genomen om voor de betrokken thema’s daadwerkelijke en potentiële negatieve impacts in kaart te brengen, te monitoren, te voorkomen, te mitigeren, daarvoor herstel te bieden of deze te beëindigen, en de uitkomst van die maatregelen; en
(e) zij rapporteert maatstaven die voor de betrokken thema’s relevant zijn.
2. Governance
18. Dit hoofdstuk heeft tot doel rapportage-eisen vast te stellen die inzicht kunnen geven in de governanceprocessen, -controles en -procedures die zijn opgezet om duurzaamheidsthema’s te monitoren, te beheersen en te overzien.
Rapportage-eis GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen
19. De onderneming rapporteert de samenstelling van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, hun taken en verantwoordelijkheden en toegang tot deskundigheid en vaardigheden wat betreft duurzaamheidsthema’s.
20. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in:
(a) de samenstelling en diversiteit van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen;
(b) de taken en verantwoordelijkheden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen bij het uitoefenen van toezicht op het proces van het beheersen van materiële impacts, risico’s en kansen, met inbegrip van de rol van het management in deze processen; en
(c) de deskundigheid van haar bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen wat betreft duurzaamheidsthema’s of toegang tot die deskundigheid en vaardigheden.
21. De onderneming rapporteert de volgende informatie over de samenstelling en diversiteit van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen:
(a) het aantal uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders;
(b) vertegenwoordiging van werknemers en andere medewerkers;
(c) ervaring relevant voor de sectoren, producten en geografische locaties van de onderneming;
(d) percentage naar gender en andere diversiteitsaspecten waarmee de onderneming rekening houdt. De genderdiversiteit van de raad van bestuur13 wordt berekend als een gemiddelde verhouding tussen vrouwelijke en mannelijke bestuurders; en
(e) het percentage onafhankelijke bestuurders14. Voor ondernemingen met een monistisch bestuur stemt dit overeen met het percentage onafhankelijke niet-uitvoerende bestuurders. Voor ondernemingen met een dualistisch bestuur stemt dit overeen met het percentage onafhankelijke leden van het toezichthoudende orgaan.
22. De onderneming rapporteert de volgende informatie over de taken en verantwoordelijkheden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen:
(a) de identiteit van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen (zoals een bestuurscomité of dergelijke) of de persoon (personen) binnen een orgaan die belast is (zijn) met het toezicht op impacts, risico’s en kansen;
(b) hoe de verantwoordelijkheden van elk orgaan of elke persoon voor impacts, xxxxxx’x en kansen hun neerslag vinden in het referentiekader, het mandaat voor de raad van bestuur en ander daarmee samenhangend beleid van de onderneming;
(c) een beschrijving van de rol van het management in de governanceprocessen, -controles en -procedures die worden gebruikt om impacts, risico’s en kansen te monitoren, te beheersen en te overzien, zoals:
i. de vraag of die rol is gedelegeerd aan een specifieke functie of een specifiek comité op managementniveau, en hoe het toezicht op die functie of dat comité wordt uitgeoefend;
ii. informatie over de rapportagelijnen naar de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen.
iii. de vraag of specifieke controles en procedures worden toegepast op het impact-, risico- en kansenmanagement en, zo ja, hoe deze zijn geïntegreerd in andere interne functies; en
(d) hoe de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen en het topmanagement het bepalen van doelen voor materiële impacts, risico’s en kansen overzien en hoe zij de voortgang in de richting van die doelen monitoren.
23. De rapportage omvat een beschrijving van de wijze waarop de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen bepalen of de nodige vaardigheden en deskundigheid beschikbaar zijn, of zullen worden ontwikkeld, om duurzaamheidsthema’s te overzien, zoals:
(a) de deskundigheid op het gebied van duurzaamheid die de organen, als geheel, ofwel zelf bezitten of waarop deze invloed kunnen aanwenden, door bijvoorbeeld toegang tot deskundigen of opleiding; en
(b) de vraag hoe deze vaardigheden en deskundigheid zich verhouden tot de materiële impacts, risico’s en kansen van de onderneming.
13 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van: financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 13 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie van 6 april 2022 tot aanvulling van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Genderdiversiteit raad van bestuur”), en die van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad, volgens de indicator “Gewogen gemiddelde verhouding tussen vrouwelijke en mannelijke directieleden” in de onderdelen 1 en 2 van bijlage II.
14 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren op grond van Verordening (EU) 2020/1816, volgens de indicator “Gewogen gemiddeld percentage onafhankelijke directieleden” in onderdeel 1 van bijlage II.
Rapportage-eis GOV-2 – Informatie verschaft aan en omgang met duurzaamheidsthema’s door bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming
24. De onderneming rapporteert hoe de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden geïnformeerd over duurzaamheidsthema’s en hoe op deze thema’s is geacteerd tijdens de rapportageperiode.
25. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de wijze waarop bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden geïnformeerd over duurzaamheidsthema’s, alsmede welke informatie en thema’s tijdens de rapportageperiode aan bod komen. Een en ander geeft dan weer inzicht in de vraag of de leden van die organen adequaat zijn geïnformeerd en of zij in staat zijn hun taken te vervullen.
26. De onderneming rapporteert de volgende informatie:
(a) of, door wie en hoe vaak de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, met inbegrip van de betrokken comités, worden geïnformeerd over materiële impacts, risico’s en kansen (zie Rapportage-eis IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren van deze standaard), de implementatie van due diligence en de resultaten en effectiviteit van beleid, maatregelen, maatstaven en doelen die zijn vastgesteld om daarop te acteren;
(b) hoe de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen rekening houden met impacts, risico’s en kansen bij het overzien van de strategie van de onderneming, haar beslissingen over belangrijke transacties en haar proces voor risicobeheersing, met inbegrip van de vraag of zij rekening hebben gehouden met de uitruil die bij deze impacts, risico’s en kansen moet worden gemaakt; en
(c) een lijst van de materiële impacts, xxxxxx’x en kansen waarop de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, of hun betrokken comités, acteren tijdens de rapportageperiode.
Rapportage-eis GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen
27. De onderneming rapporteert over de integratie van haar duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen.
28. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de vraag of beloningsregelingen die leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen krijgen aangeboden, aan duurzaamheidsthema’s zijn gekoppeld.
29. De onderneming rapporteert de volgende informatie over de beloningsregelingen en het beloningsbeleid die aan duurzaamheidsthema’s zijn gekoppeld, voor de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen (voor zover die bestaan):
(a) een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de beloningsregeling;
(b) de vraag of prestaties worden getoetst aan specifieke duurzaamheidsdoelen en/of - impacts, en zo ja, welke;
(c) de vraag of en hoe prestatiemaatstaven inzake duurzaamheid als prestatiebenchmarks worden beschouwd of worden meegenomen in het beloningsbeleid;
(d) het aandeel variabele beloning dat afhankelijk is van duurzaamheidsdoelen en/of - impacts; en
(e) het niveau binnen de onderneming waar de voorwaarden van beloningsregelingen worden goedgekeurd en geactualiseerd.
Rapportage-eis GOV-4 – Due-diligenceverklaring
30. De onderneming verschaft een mapping van de informatie die in haar duurzaamheidsverklaring over het due-diligenceproces wordt gegeven.
31. Deze Rapportage-eis heeft tot doel een beter inzicht te geven in het due-diligenceproces van de onderneming wat betreft duurzaamheidsthema’s.
32. De belangrijkste aspecten en stappen van het due-diligenceproces waarvan sprake in ESRS 1 hoofdstuk 4 Due diligence houden verband met een aantal dwarsdoorsnijdende en thematische Rapportage-eisen in het kader van de ESRS. De onderneming verschaft een mapping die toelicht hoe en waar haar toepassing van de belangrijkste aspecten en stappen van het due-diligenceproces hun neerslag vinden in haar duurzaamheidsverklaring, zodat een beeld kan worden gegeven van de concrete praktijken van de onderneming op het gebied van due diligence15.
33. Deze rapportage-eis legt geen specifieke gedragsvereisten op wat betreft due- diligencemaatregelen en ziet ook niet op of houdt geen wijziging in van de rol van bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen die door andere wet- of regelgeving wordt voorgeschreven.
Rapportage-eis GOV-5 – Risicobeheersing en interne controles voor duurzaamheidsrapportage
34. De onderneming rapporteert de belangrijkste kenmerken van haar systeem voor risicobeheersing en interne controle wat betreft het proces voor duurzaamheidsrapportage.
35. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het proces voor risicobeheersing en interne controle van de onderneming wat betreft duurzaamheidsrapportage.
36. De onderneming rapporteert de volgende informatie:
(a) de reikwijdte, belangrijkste kenmerken en onderdelen van de systemen voor risicobeheersing en interne controle wat betreft duurzaamheidsrapportage;
(b) de benadering die bij de risico-inschatting wordt gevolgd, met inbegrip van de
methodologie om xxxxxx’x te prioriteren;
(c) de belangrijkste in kaart gebrachte risico’s en de strategieën om deze te mitigeren, met
inbegrip van daarmee samenhangende controles;
(d) een beschrijving van de wijze waarop de onderneming de bevindingen van haar risico- inschatting en interne controles op het gebied van duurzaamheidsrapportage integreert in de betrokken interne functies en processen; en
(e) een beschrijving van de periodieke rapportage over de in punt (d) bedoelde bevindingen van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen.
3. Strategie
37. Dit hoofdstuk stelt rapportage-eisen vast die inzicht kunnen geven in:
(a) de elementen van de strategie van de onderneming met betrekking tot of van invloed op
duurzaamheidsthema’s, haar businessmodel en haar waardeketen;
15 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 10 in tabel 3 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Ontbreken van due diligence”).
(b) de wijze waarop de belangen en opvattingen van de stakeholders van de onderneming in aanmerking worden genomen in de strategie en het businessmodel van de onderneming; en
(c) de uitkomst van haar beoordeling van materiële impacts, risico’s en kansen, met inbegrip van de wijze waarop die haar strategie en businessmodel schragen.
Rapportage-eis SBM-1 – Strategie, businessmodel en waardeketen
38. De onderneming rapporteert de elementen van haar strategie met betrekking tot of van
invloed op duurzaamheidsthema’s, haar businessmodel en haar waardeketen.
39. Deze Rapportage-eis heeft tot doel een beschrijving te geven van de belangrijkste elementen van de algemene strategie van de onderneming die verband houden met of van invloed zijn op duurzaamheidsthema’s en de belangrijkste elementen van het businessmodel en de waardeketen van de onderneming, om zo inzicht te geven in de blootstelling van de onderneming aan impacts, risico’s en kansen en waar die op terug te voeren zijn.
40. De onderneming rapporteert de volgende informatie over de belangrijkste elementen van haar algemene strategie die betrekking hebben op of van invloed zijn op duurzaamheidsthema’s:
(a) een beschrijving van:
i. significante groepen producten en/of diensten die worden aangeboden, met inbegrip van wijzigingen tijdens de rapportageperiode (nieuwe/verwijderde producten en/of diensten);
ii. significante groepen markten en/of klantengroepen die worden bediend, met inbegrip van wijzigingen tijdens de rapportageperiode (nieuwe/verwijderde markten en/of klantengroepen);
iii. het aantal werknemers per geografisch gebied; en
iv. in voorkomend geval en voor zover materieel, producten en diensten die op bepaalde markten verboden zijn;
(b) een uitsplitsing van de totale opbrengsten, zoals opgenomen in haar jaarrekening, naar significante ESRS-sectoren. Wanneer de onderneming in haar jaarrekening gesegmenteerde informatie rapporteert zoals voorgeschreven door IFRS 8 Operationele segmenten, wordt deze sectorale informatie over opbrengsten, zoveel mogelijk, aangesloten op IFRS 8-informatie;
(c) een lijst van de additionele significante ESRS-sectoren naast die welke op grond van alinea 40(b) zijn weergegeven, zoals activiteiten die aanleiding geven tot opbrengsten uit intercompany-transacties, waarin de onderneming significante activiteiten ontwikkelt, of waarin zij met materiële impacts in verband wordt gebracht of kan worden gebracht. De identificatie van deze additionele ESRS-sectoren is consistent met de wijze waarop de onderneming deze in aanmerking heeft genomen bij het uitvoeren van haar materialiteitsanalyse, en met de wijze waarop zij materiële sectorspecifieke informatie rapporteert;
(d) (in voorkomend geval) een verklaring waarin zij, samen met de betrokken opbrengsten, vermeldt dat de onderneming actief is in:
i. de sector fossiele brandstoffen (kolen, olie en gas)16 (d.w.z. dat zij inkomsten verkrijgt uit de exploratie, ontginning, winning, productie, verwerking, opslag, raffinage of distributie, inclusief vervoer, opslag en handel, van fossiele
16 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 4 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Blootstelling aan ondernemingen actief in de sector fossiele brandstoffen”).
brandstoffen in de zin van artikel 2, punt 62, van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad17), met inbegrip van een uitsplitsing van de inkomsten uit kolen, uit olie en uit gas, alsmede de inkomsten uit op de Taxonomie afgestemde economische activiteiten met betrekking tot fossiel gas, zoals voorgeschreven door artikel 8, lid 7, punt a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie18;
ii. de vervaardiging van chemische producten19, d.w.z. haar activiteiten vallen onder afdeling 20.2 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1893/2006;
iii. controversiële wapens20 (antipersoonsmijnen, clustermunitie, chemische wapens en biologische wapens); en/of
iv. de teelt en productie van tabak21;
(e) haar duurzaamheidsdoelstellingen in termen van significante groepen producten en diensten, categorieën klanten, geografische gebieden en relaties met stakeholders;
(f) een toetsing van haar bestaande significante producten en/of diensten en significante markten en groepen klanten aan haar duurzaamheidsdoelstellingen; en
(g) de elementen van de strategie van de onderneming die verband houden met of een impact hebben op duurzaamheidsthema’s, met inbegrip van de belangrijkste uitdagingen in het verschiet, kritieke oplossingen of projecten die zullen worden opgezet, voor zover relevant voor duurzaamheidsrapportage.
41. Indien de onderneming is gevestigd in een EU-lidstaat die de mogelijkheid biedt van een ontheffing voor het rapporteren van de in artikel 18, lid 1, punt a), van Richtlijn 2013/34/EU22 bedoelde informatie en indien de onderneming van die ontheffing heeft gebruikgemaakt, kan zij de door alinea 40(b) voorgeschreven uitsplitsing van opbrengsten naar significante ESRS- sector weglaten. In dat geval rapporteert de onderneming niettemin de lijst van ESRS-sectoren die significant zijn voor de onderneming.
42. De onderneming rapporteert een beschrijving van haar businessmodel en waardeketen, met inbegrip van:
(a) haar inputs en haar aanpak bij het verzamelen, uitwerken en beveiligen van die inputs;
(b) haar outputs en uitkomsten in termen van actuele en verwachte voordelen voor klanten, beleggers en andere stakeholders; en
(c) de belangrijkste aspecten van haar upstream- en downstreamwaardeketen en de positie
17 Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 00/00/XX, 00/00/XX, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
18 Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie van 6 juli 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door vaststelling van de inhoud en de presentatie van door aan artikel 19 bis of artikel 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU onderworpen ondernemingen te rapporteren informatie betreffende ecologisch duurzame economische activiteiten en door vaststelling van de methode om aan deze rapportageverplichting te voldoen (PB L 443 van 10.12.2021, blz. 9).
19 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 9 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Beleggingen in ondernemingen die chemicaliën produceren”).
20 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 14 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Blootstelling aan controversiële wapens (antipersoneelsmijnen, clustermunitie, chemische wapens en biologische wapens)”).
21 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van benchmarkbeheerders om ESG-factoren te rapporteren overeenkomstig artikel 12, lid 1, punt b), van Verordening (EU) 2020/1818.
22 Artikel 18, lid 1, punt a), van Richtlijn 2013/34/EU: “de netto-omzet gesplitst naar categorieën van bedrijfsactiviteiten en naar geografische markten, voor zover deze categorieën en markten vanuit het oogpunt van de organisatie van de verkoop van goederen en de verlening van diensten onderling aanzienlijke verschillen te zien geven”.
van de onderneming binnen haar waardeketen, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste zakelijke actoren (zoals cruciale leveranciers, klanten, distributiekanalen en eindgebruikers) en hun relatie met de onderneming. Wanneer de onderneming meerdere waardeketens heeft, bestrijkt de rapportage de belangrijkste waardeketens.
Rapportage-eis SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
43. De onderneming rapporteert hoe de belangen en opvattingen van haar stakeholders worden meegenomen in de strategie en het businessmodel van de onderneming.
44. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de wijze waarop de belangen en opvattingen van stakeholders worden meegenomen in de strategie en het businessmodel van de onderneming.
45. De onderneming rapporteert een samenvattende beschrijving van:
(a) haar stakeholderbetrokkenheid, met onder meer:
i. de belangrijkste stakeholders van de onderneming;
ii. de vraag of deze worden betrokken en voor welke categorieën stakeholders dit het geval is;
iii. hoe een en ander is georganiseerd;
iv. het doel daarvan; en
v. de vraag hoe de uitkomsten daarvan door de onderneming in aanmerking worden genomen;
(b) de wijze waarop de onderneming naar de belangen en opvattingen van haar belangrijkste stakeholders kijkt wat betreft de strategie en het businessmodel van de onderneming, voor zover deze werden geanalyseerd in het due-diligenceproces en/of de materialiteitsanalyse van de onderneming (zie Rapportage-eis IRO-1 van deze standaard);
(c) (in voorkomend geval) aanpassingen van haar strategie en/of businessmodel, zoals:
i. de wijze waarop de onderneming haar strategie en/of businessmodel heeft aangepast of denkt aan te passen om tegemoet te komen aan de belangen en opvattingen van haar stakeholders;
ii. verdere stappen die gepland staan en volgens welke tijdlijn; en
iii. de vraag of deze stappen waarschijnlijk de relaties met en opvattingen van stakeholders zullen wijzigen; en
(d) de vraag of en hoe de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden geïnformeerd over de opvattingen en belangen van getroffen stakeholders wat betreft de duurzaamheidsimpacts van de onderneming.
Rapportage-eis SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking
daarvan met strategie en businessmodel
46. De onderneming rapporteert haar materiële impacts, risico’s en kansen en de
wisselwerking daarvan met haar strategie en businessmodel.
47. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de materiële impacts, risico’s en kansen zoals die blijken uit de materialiteitsanalyse en hoe die zijn terug te voeren op en aanzetten tot aanpassing van de strategie en het businessmodel van de onderneming, met inbegrip van haar middelenallocatie. De informatie die moet worden gerapporteerd over de beheersing van de materiële impacts, risico’s en kansen van de onderneming, wordt voorgeschreven in thematische ESRS en in sectorspecifieke standaarden, die moeten worden
toegepast in samenhang met de Minimumrapportage-eisen over beleid, maatregelen en
doelen die in deze standaard worden vastgesteld.
48. De onderneming rapporteert de volgende informatie:
(a) een korte beschrijving van haar materiële impacts, risico’s en kansen zoals die blijken uit haar materialiteitsanalyse (zie Rapportage-eis IRO-1 van deze standaard), met inbegrip van een beschrijving van waar binnen haar businessmodel, haar eigen activiteiten en haar upstream- en downstreamwaardeketen deze materiële impacts, risico’s en kansen zijn geconcentreerd;
(b) de actuele en beoogde effecten van haar materiële impacts, risico’s en kansen op haar businessmodel, waardeketen, strategie en besluitvorming, en hoe zij heeft gereageerd, of voornemens is te reageren, op deze effecten, met inbegrip van wijzigingen die zij heeft aangebracht, of voornemens is aan te brengen, in haar strategie of businessmodel in het kader van haar maatregelen om op specifieke materiële impacts of risico’s te acteren, of om bijzondere materiële kansen te benutten;
(c) wat betreft de materiële impacts van de onderneming:
i. hoe de materiële negatieve of positieve impacts van de onderneming van invloed zijn (of, in het geval van potentiële impacts, hoe deze waarschijnlijk van invloed zullen zijn) op mens of milieu;
ii. de vraag of en hoe de impacts zijn terug te voeren op of verband houden met de strategie en het businessmodel van de onderneming;
iii. de redelijkerwijs te verwachten tijdshorizonten van de impacts; en
iv. de vraag of de onderneming bij de materiële impacts betrokken is via haar activiteiten of vanwege haar zakelijke relaties, met een beschrijving van de aard van de betrokken activiteiten of zakelijke relaties;
(d) de actuele financiële effecten van de materiële risico’s en kansen op haar financiële positie, financiële prestaties en kasstromen en de materiële risico’s en kansen waarvoor er een significant risico bestaat op een materiële aanpassing in de volgende jaarlijkse verslagperiode van de in de betrokken jaarrekening gerapporteerde boekwaarde van activa en verplichtingen;
(e) de beoogde financiële effecten van de materiële risico’s en kansen op haar financiële positie, financiële prestaties en kasstromen op korte, middellange en lange termijn, met inbegrip van de redelijkerwijs te verwachten tijdshorizonten voor die effecten. Dit omvat de vraag hoe de onderneming verwacht dat haar financiële positie, financiële prestaties en kastromen op korte, middellange en lange termijn zullen veranderen, gelet op haar strategie om risico’s en kansen te beheersen, rekening houdende met:
i. haar investerings- en afstotingsplannen (bv. kapitaaluitgaven, belangrijke acquisities en afstotingen, joint ventures, bedrijfstransformatie, innovatie, nieuwe zakelijke sectoren en buitengebruikstelling van activa), met inbegrip van plannen waaraan de onderneming zich niet contractueel verbonden heeft; en
ii. haar geplande financieringsbronnen voor de uitvoering van haar strategie;
(f) informatie over de veerkracht van de strategie en het businessmodel van de onderneming wat betreft haar vermogen om op haar materiële impacts en risico’s te acteren en haar materiële kansen te benutten. De onderneming rapporteert een kwalitatieve en, in voorkomend geval, kwantitatieve analyse van de veerkracht, met inbegrip van de wijze waarop de analyse is uitgevoerd en de tijdshorizonten die zijn toegepast, zoals gedefinieerd in ESRS 1 (zie ESRS 1 hoofdstuk 6 Tijdshorizonten). Wanneer de onderneming kwantitatieve informatie verschaft, kan zij bedragen of bandbreedtes rapporteren;
(g) wijzigingen van de materiële impacts, risico’s en kansen ten opzichte van de voorgaande
rapportageperiode; en
(h) een specificatie van de impacts, risico’s en kansen die aan bod komen in ESRS-
Rapportage-eisen – in tegenstelling tot impacts, risico’s en kansen die de onderneming aan bod laten komen in additionele entiteitspecifieke rapportage.
49. De onderneming kan de in alinea 46 voorgeschreven beschrijvende informatie rapporteren samen met de rapportage op grond van de desbetreffende thematische ESRS; in dat geval moet zij, naast haar op grond van dit hoofdstuk van ESRS 2 opgestelde rapportage, wel nog steeds een verklaring over haar impacts, risico’s en kansen presenteren.
4. Impact-, risico- en kansenmanagement
4.1 Rapportage over het proces van de materialiteitsanalyse
50. Dit hoofdstuk stelt rapportage-eisen vast die inzicht kunnen geven in:
(a) het proces om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen; en
(b) de informatie die de onderneming, op basis van haar materialiteitsanalyse, heeft opgenomen in haar duurzaamheidsverklaring.
Rapportage-eis IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële impacts,
xxxxxx’x en kansen in kaart te brengen en te analyseren
51. De informatie rapporteert haar proces om haar impacts, risico’s en kansen in kaart te
brengen en om te beoordelen welke daarvan materieel zijn.
52. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het proces waarmee de onderneming impacts, risico’s en kansen in kaart brengt en op hun materialiteit beoordeelt, als basis om te bepalen welke informatie zij rapporteert in haar duurzaamheidsverklaring (zie ESRS 1 hoofdstuk 3 en de daarmee samenhangende Toepassingsvoorschriften, die vereisten en beginselen geven wat betreft het proces om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren op basis van het beginsel van “dubbele materialiteit”).
53. De onderneming rapporteert de volgende informatie:
(a) een beschrijving van de methodologieën en aannames die bij het beschreven proces zijn toegepast;
(b) een overzicht van het proces om de potentiële en daadwerkelijke impacts van de onderneming op mens en milieu in kaart te brengen, te beoordelen, daarbij prioriteiten te stellen en te monitoren, onderbouwd door het due-diligenceproces van de onderneming, met inbegrip van een toelichting over de vraag of en hoe het proces:
i. de focus legt op specifieke activiteiten, zakelijke relaties, geografische dimensies of andere factoren die aanleiding geven tot een verhoogd risico op ongunstige impacts;
ii. de impacts evalueert waarbij de onderneming betrokken is via haar eigen activiteiten of als gevolg van haar zakelijke relaties;
iii. overleg omvat met getroffen stakeholders om inzicht te krijgen in de vraag wat daarvan de impact voor hen kan zijn, en met externe deskundigen;
iv. prioriteit geeft aan negatieve impacts op basis van hun relatieve ernst en waarschijnlijkheid (zie ESRS 1 afdeling 3.4 Impact-materialiteit) en (in voorkomend geval) positieve impacts op basis van hun relatieve schaal, reikwijdte en waarschijnlijkheid, en bepaalt welke duurzaamheidsthema’s materieel zijn voor rapportagedoeleinden (zoals de kwalitatieve of kwantitatieve drempels en andere gebruikte criteria, zoals voorgeschreven door ESRS 1 afdeling 3.4 Impact- materialiteit);
(c) een overzicht van het proces dat wordt gebruikt om risico’s en kansen die financiële effecten (kunnen) hebben, in kaart te brengen, te beoordelen, daarbij prioriteiten te stellen en te monitoren. De rapportage omvat:
i. de wijze waarop de onderneming heeft rekening gehouden met de verbanden tussen haar impacts en afhankelijkheden en de risico’s en kansen die kunnen voortkomen uit die impacts en afhankelijkheden;
ii. de wijze waarop de onderneming de waarschijnlijkheid, omvang en aard van effecten van in kaart gebrachte risico’s en kansen beoordeelt (zoals de kwalitatieve of kwalitatieve drempels en andere gehanteerde criteria, voorgeschreven door ESRS 1 afdeling 3.3 Financiële materialiteit);
iii. de wijze waarop de onderneming aan duurzaamheidsrisico’s prioriteit geeft boven andere soorten risico, met inbegrip van haar gebruik van instrumenten om risico’s in te schatten;
(d) een beschrijving van het besluitvormingsproces en de daarmee samenhangende interne controleprocedures;
(e) de mate waarin en de wijze waarop het proces om impacts en risico’s in kaart te brengen, te beoordelen en te beheersen, is geïntegreerd in het algehele proces voor risicobeheersing van de onderneming en wordt gebruikt om het algehele risicoprofiel en risicobeheersingsproces van de onderneming te evalueren;
(f) de mate waarin en de wijze waarop het proces om kansen in kaart te brengen, te beoordelen en te beheersen, is geïntegreerd in het algehele managementproces van de onderneming (in voorkomend geval);
(g) de inputparameters die zij gebruikt (bv. databronnen, welke activiteiten worden opgenomen en het detailniveau van aannames); en
(h) de vraag of en hoe het proces is veranderd ten opzichte van de voorgaande rapportageperiode, wanneer het proces voor het laatst is gewijzigd en toekomstige data voor de herziening van de materialiteitsanalyse.
Rapportage-eis IRO-2 – Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming
54. De onderneming rapporteert over de Rapportage-eisen die in haar duurzaamheidsverklaringen worden nageleefd.
55. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de Rapportage-eisen die zijn opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming, en in de thema’s die, na het maken van de materialiteitsanalyse, zijn weggelaten als zijnde niet materieel.
56. De onderneming neemt een lijst van de Rapportage-eisen op die bij het opstellen van de duurzaamheidsverklaring in acht zijn genomen, op basis van de uitkomsten van de materialiteitsanalyse (zie ESRS 1 hoofdstuk 3), met inbegrip van de paginanummers en/of alinea’s waar de betrokken gerapporteerde informatie in de duurzaamheidsverklaring te vinden is. Een en ander kan als een inhoudsindex worden gepresenteerd. De onderneming neemt ook een tabel op met alle datapunten die voortkomen uit andere EU-wetgeving vermeld in bijlage B bij deze standaard. Zij geeft daarbij aan waar deze datapunten in de duurzaamheidsverklaring te vinden zijn, met inbegrip van de datapunten die de onderneming als niet materieel heeft beoordeeld; in dat geval vermeldt de onderneming in de tabel “niet materieel”, overeenkomstig ESRS 1 alinea 35.
57. Indien de onderneming tot de conclusie komt dat klimaatverandering geen materieel thema is – en zij dus alle Rapportage-eisen in ESRS E1 Klimaatverandering weglaat –, verschaft zij een nadere toelichting bij de conclusies van haar materialiteitsanalyse op het punt van klimaatverandering (zie ESRS 2 IRO-2 Rapportage-eisen in ESRS opgenomen in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming), met inbegrip van een prospectieve analyse van de omstandigheden die de onderneming tot de conclusie zouden kunnen brengen dat klimaatverandering in de toekomst materieel is.
58. Indien de onderneming tot de conclusie komt dat een ander thema dan klimaatverandering niet materieel is – en zij dus alle Rapportage-eisen in de betrokken thematische ESRS weglaat –,
kan zij de conclusies van haar materialiteitsanalyse voor dat thema kort toelichten.
59. De onderneming licht toe hoe zij heeft bepaald welke materiële informatie moet worden gerapporteerd voor de impacts, risico’s en kansen die zij als materieel heeft beoordeeld, met inbegrip van het gebruik van drempelwaarden en/of de wijze waarop zij de criteria in ESRS 1 afdeling 3.2 Materiële thema’s en materialiteit van informatie heeft toegepast.
4.2 Minimumrapportage-eisen voor beleid en maatregelen
60. Deze afdeling bevat minimumrapportage-eisen die moeten worden opgenomen wanneer de onderneming informatie rapporteert over haar beleid en maatregelen om daadwerkelijke en potentiële materiële impacts te voorkomen, te mitigeren en daarvoor herstel te bieden, om op risico’s te acteren en/of materiële kansen te benutten (tezamen: “materiële duurzaamheidsthema’s managen”). Deze worden toegepast samen met de Rapportage- eisen, met inbegrip van Toepassingsvoorschriften, vastgesteld in de betrokken thematische en sectorspecifieke ESRS. Zij worden ook toegepast wanneer de onderneming entiteitspecifieke rapportage opstelt.
61. De overeenkomstige gerapporteerde informatie moet te vinden zijn naast de informatie die volgens de betrokken ESRS moet worden gerapporteerd. Wanneer één beleid of dezelfde maatregelen op verschillende, onderling samenhangende duurzaamheidsthema’s acteren, kan de onderneming de voorgeschreven informatie rapporteren in haar rapportage op grond van een thematische ESRS en kan zij in haar rapportage op grond van andere thematische ESRS gebruikmaken van kruisverwijzingen.
62. Indien de onderneming de op grond van de betrokken ESRS voorgeschreven informatie over beleid en maatregelen niet kan rapporteren omdat zij geen beleid en/of maatregelen met betrekking tot het specifieke duurzaamheidsthema heeft aangenomen, vermeldt zij dit en geeft zij de redenen waarom zij geen beleid en/of maatregelen heeft vastgesteld. De onderneming kan rapporteren binnen welk tijdsbestek zij deze doelen en/of maatregelen wil hebben vastgesteld.
Minimumrapportage-eis – Beleid MDR-P – Beleid aangenomen voor het managen van
materiële duurzaamheidsthema’s
63. De onderneming past de in deze bepaling vastgestelde minimumrapportage-eisen toe wanneer zij rapporteert over het beleid dat zij heeft opgezet met betrekking tot ieder duurzaamheidsthema dat als materieel is geïdentificeerd.
64. Deze Minimumrapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het beleid dat de onderneming heeft uitgerold om daadwerkelijke en potentiële impacts te voorkomen, te mitigeren en daarvoor herstel te bieden, om op risico’s te acteren en om materiële kansen te benutten.
65. De onderneming rapporteert over beleid dat is aangenomen om materiële
duurzaamheidsthema’s te managen. De rapportage omvat onder meer de volgende informatie:
(a) een beschrijving van de belangrijkste inhoud van het beleid, met inbegrip van de algemene doelstellingen ervan, en de materiële impacts, risico’s of kansen waarop dit beleid betrekking heeft en het monitoringproces;
(b) een beschrijving van de reikwijdte van het beleid, of de uitsluitingen daarvan, in termen van activiteiten, upstream- en/of downstreamwaardeketen, geografische dimensies en, in voorkomend geval, getroffen groepen stakeholders;
(c) het hoogste niveau binnen de organisatie van de onderneming dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van het beleid;
(d) een verwijzing (in voorkomend geval) naar standaarden of initiatieven van externe partijen die de onderneming toezegt te zullen naleven met de uitvoering van het beleid;
(e) (in voorkomend geval) een beschrijving van de mate waarin bij het bepalen van het beleid is rekening gehouden met de belangen van de belangrijkste stakeholders; en
(f) (in voorkomend geval) of en hoe de onderneming het beleid beschikbaar stelt aan potentieel getroffen stakeholders, en welke stakeholders nodig zijn om het beleid te helpen uit te voeren.
Minimumrapportage-eis – Maatregelen MDR-A – Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s
66. De onderneming past de vereisten voor de inhoud van rapportages in deze bepaling toe wanneer zij de maatregelen beschrijft waarmee zij ieder materieel duurzaamheidsthema managet, met inbegrip van actieplannen en toegewezen en/of geplande middelen.
67. Deze Minimumrapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de belangrijkste maatregelen genomen en/of gepland om daadwerkelijke en potentiële impacts te voorkomen, te mitigeren en daarvoor herstel te bieden en om op risico’s en kansen te acteren en om, in voorkomend geval, de doelstellingen en doelen van het betrokken beleid te behalen.
68. Wanneer de uitvoering van een beleid maatregelen of een omvattend actieplan vergt om de doelstellingen ervan te behalen, alsmede wanneer maatregelen worden uitgevoerd zonder een specifiek beleid, rapporteert de onderneming de volgende informatie:
(a) de lijst van belangrijkste maatregelen genomen in het rapportagejaar en gepland voor de toekomst, de verwachte uitkomsten daarvan en, in voorkomend geval, de wijze waarop de uitvoering ervan bijdraagt aan het behalen van beleidsdoelstellingen en doelen;
(b) de reikwijdte van de belangrijkste maatregelen (d.w.z. dekking in termen van activiteiten, upstream- en/of downstreamwaardeketen, geografische dimensies en, in voorkomend geval, getroffen groepen stakeholders);
(c) de tijdshorizonten waarbinnen de onderneming voornemens is elke belangrijke maatregel te voltooien;
(d) (in voorkomend geval) genomen belangrijke maatregelen (samen met resultaten) om te voorzien in en samen te werken bij of ondersteuning te bieden bij herstelmaatregelen voor wie schade ondervindt van daadwerkelijke materiële impacts;
(e) (in voorkomend geval) kwantitatieve en kwalitatieve informatie over de voortgang van maatregelen of actieplannen waarover in voorgaande periodes is gerapporteerd;
69. Wanneer de uitvoering van een actieplan aanzienlijke operationele uitgaven (OpEx) en/of kapitaaluitgaven (CapEx) vergt, doet de onderneming het volgende:
(a) zij beschrijft het soort huidige en toekomstige financiële en andere middelen toegewezen aan het actieplan, met inbegrip van (in voorkomend geval) de betrokken voorwaarden van duurzame financieringsinstrumenten, zoals groene obligaties, sociale obligaties en groene leningen, de milieu- of sociale doelstellingen, en of de mogelijkheden om de maatregelen of het actieplan uit te voeren afhankelijk zijn van specifieke randvoorwaarden, zoals de toekenning van financiële steun of overheidsbeleid en marktontwikkelingen;
(b) zij verschaft het bedrag van de huidige financiële middelen en licht toe hoe deze zich verhouden tot de meest relevante bedragen die in de jaarrekening worden gepresenteerd; en
(c) zij verschaft het bedrag van toekomstige financiële middelen.
5. Maatstaven en doelen
70. Dit hoofdstuk bevat Minimumrapportage-eisen die moeten worden opgenomen wanneer de onderneming voor ieder materieel duurzaamheidsthema rapporteert over haar maatstaven en doelen. Deze worden toegepast samen met de Rapportage-eisen, met inbegrip van Toepassingsvoorschriften, vastgesteld in de betrokken thematische ESRS. Zij worden ook
toegepast wanneer de onderneming entiteitspecifieke rapportage opstelt.
71. De overeenkomstige gerapporteerde informatie rapportage moet te vinden zijn naast de volgens de thematische ESRS verplichte rapportages.
72. Indien de onderneming de door de betrokken thematische ESRS voorgeschreven informatie over doelen niet kan rapporteren omdat zij geen doelen met betrekking tot het specifieke duurzaamheidsthema heeft bepaald, vermeldt zij dit en geeft zij ook de redenen waarom zij geen doelen heeft vastgesteld. De onderneming kan rapporteren binnen welk tijdsbestek zij deze doelen wil hebben vastgesteld.
Minimumrapportage-eis – Maatstaven MDR-M – Maatstaven voor materiële
duurzaamheidsthema’s
73. De onderneming past de inhoudelijke vereisten voor rapportage in deze bepaling toe wanneer zij rapporteert over de maatstaven die zij voor ieder materieel duurzaamheidsthema heeft uitgewerkt.
74. Deze Minimumrapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de maatstaven die de onderneming gebruikt om de effectiviteit te monitoren van haar maatregelen om materiële duurzaamheidsthema’s te managen.
75. De onderneming rapporteert alle maatstaven die zij gebruikt om prestaties en effectiviteit te meten voor een materiële impact, materieel risico of materiële kans.
76. Maatstaven omvatten de maatstaven die in thematische ESRS zijn vastgesteld, alsmede maatstaven die op entiteitspecifieke basis zijn geïdentificeerd, ongeacht of die afkomstig zijn van andere bronnen, dan wel door de onderneming zelf zijn ontwikkeld.
77. Voor elke maatstaf doet de onderneming het volgende:
(a) zij rapporteert de methodologieën en significante aannames die aan de maatstaf ten grondslag liggen, met inbegrip van de beperkingen van de gebruikte methodologieën;
(b) zij rapporteert of de maatstaf voor de meting is gevalideerd door een externe instantie niet zijnde de assurance provider en zo ja, door welke instantie;
(c) zij labelt de maatstaven met betekenisvolle, heldere en precieze namen en beschrijvingen;
(d) zij gebruikt, wanneer als meeteenheid een valuta wordt gebruikt, de presentatievaluta uit haar jaarrekening.
Minimumrapportage-eis – Doelen MDR-T – Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen
78. De onderneming past de inhoudelijke vereisten voor rapportage in deze bepaling toe wanneer zij informatie rapporteert over de doelen die zij voor ieder materieel duurzaamheidsthema heeft uitgewerkt.
79. Deze Minimumrapportage-eis heeft tot doel om voor ieder materieel duurzaamheidsthema
inzicht te geven in:
(a) de vraag of en hoe de onderneming de effectiviteit monitort van haar maatregelen om op materiële impacts, risico’s en kansen te acteren, met inbegrip van de maatstaven die zij daarvoor gebruikt;
(b) meetbare, termijngebonden en resultaatgerichte doelen die de onderneming heeft vastgesteld voor het bereiken van de beleidsdoelstellingen, gedefinieerd in termen van verwachte resultaten voor de mens, het milieu of de onderneming wat betreft materiële impacts, risico’s en kansen;
(c) de algehele voortgang in de richting van de vastgestelde doelen op termijn;
(d) ingeval de onderneming geen meetbare, termijngebonden en resultaatgerichte doelen heeft vastgesteld: de vraag of en hoe zij niettemin de effectiviteit monitort van haar maatregelen om op materiële impacts, risico’s en kansen te acteren en de voortgang meet bij het bereiken van haar beleidsdoelstellingen; en
(e) de vraag of en hoe stakeholders werden betrokken bij het vaststellen van doelen voor ieder materieel duurzaamheidsthema.
80. De onderneming rapporteert de meetbare, resultaatgerichte en termijngebonden doelen voor materiële duurzaamheidsthema’s die zij voor het beoordelen van de gemaakte voortgang heeft bepaald. Voor elk doel bevat de rapportage de volgende informatie:
(a) een beschrijving van de relatie tussen het doel en de beleidsdoelstellingen;
(b) het te behalen niveau van het doel, met inbegrip (in voorkomend geval) van de vraag of het een absoluut of relatief doel betreft en met welke eenheid dat doel wordt gemeten;
(c) de reikwijdte van het doel, met inbegrip van de activiteiten van de onderneming en/of haar upstream- en/of downstreamwaardeketen (in voorkomend geval) en de geografische begrenzingen;
(d) de waarde van de nulmeting en het basisjaar die voor het meten van de voortgang wordt gebruikt;
(e) de periode waarvoor het doel geldt en (in voorkomend geval) eventuele mijlpalen of tussentijdse doelen;
(f) de methodologieën en significante aannames gebruikt voor het vaststellen van doelen, met inbegrip van (in voorkomend geval) het geselecteerde scenario, databronnen, afstemming op nationale, EU- of internationale beleidsdoelen en de vraag hoe de doelen rekening houden met de ruimere context van duurzame ontwikkeling en/of de lokale situatie waar impacts optreden;
(g) de vraag of de doelen van de onderneming met betrekking tot milieuthema’s gebaseerd
zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs;
(h) de vraag of en hoe stakeholders werden betrokken bij het vaststellen van doelen voor ieder materieel duurzaamheidsthema;
(i) binnen de afgebakende tijdshorizon goedgekeurde wijzigingen in doelen en de desbetreffende maatstaven of onderliggende meetmethodes, significante aannames, beperkingen, bronnen en processen voor het verzamelen van data. Dit omvat een toelichting bij de onderliggende redenen voor die wijzigingen en het effect daarvan op de vergelijkbaarheid (zie Rapportage-eis BP-2 – Rapportage over specifieke omstandigheden van deze standaard); en
(j) de prestaties ten opzichte van de gerapporteerde doelen, met inbegrip van informatie over de vraag hoe het doel wordt gemonitord en geëvalueerd, en de gebruikte maatstaven, de vraag of de voortgang in de lijn ligt van hetgeen bij aanvang was gepland, en een analyse van trends of significante veranderingen in de prestaties van de onderneming in de richting van het bereiken van het doel.
81. Indien de onderneming geen meetbare, resultaatgerichte doelen heeft vastgesteld:
(a) kan zij rapporteren of dit soort doelen zullen worden vastgesteld en binnen welk tijdsbestek, dan wel de redenen geven waarom de onderneming niet voornemens is dit soort doelen vast te stellen;
(b) rapporteert zij of zij niettemin de effectiviteit monitort van haar beleid en maatregelen met betrekking tot de materiële duurzaamheidsimpact, het materiële duurzaamheidsrisico en de materiële duurzaamheidskans, en zo ja:
i. alle processen waarmee zij dat doet;
ii. het te behalen ambitieniveau dat is bepaald en alle kwalitatieve of kwantitatieve indicatoren die zij gebruikt om de voortgang te evalueren, met inbegrip van de
uitgangsperiode voor het meten van de voortgang.
Bijlage A: Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 2 en heeft dezelfde status als andere delen van deze standaard.
1. Grondslag voor het opstellen van informatie
Rapportage-eis BP-1 – Algemene grondslag voor het opstellen van duurzaamheidsverklaringen
TV 1. Wanneer de onderneming beschrijft in welke mate de duurzaamheidsverklaring de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming afdekt (zie ESRS 1 afdeling 5.1 Rapporterende onderneming en waardeketen), kan zij een onderscheid maken tussen:
(a) de mate waarin haar materialiteitsanalyse van impacts, risico’s en kansen ook haar upstream- en/of downstreamwaardeketen omvat;
(b) de mate waarin haar beleid, maatregelen en doelen ook haar waardeketen omvatten; en
(c) de mate waarin zij data over de upstream- en/of downstreamwaardeketen opneemt bij het rapporteren over maatstaven.
Rapportage-eis BP-2 – Rapportage over specifieke omstandigheden
TV 2. De onderneming kan ook rapporteren of zij gebruikmaakt van Europese standaarden die zijn goedgekeurd door het Europese normalisatiestelsel (ISO/IEC- of CEN/CENELEC-normen), alsmede de mate waarin data en processen die voor duurzaamheidsrapportage worden gebruikt, zijn geverifieerd door een externe assurance provider en conform zijn bevonden met de overeenkomstige ISO/IEC- of CEN/CENELEC-norm.
2. Governance
Rapportage-eis GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen
TV 3. Wanneer de onderneming de taken en verantwoordelijkheden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen wat betreft duurzaamheidsthema’s beschrijft, kan zij specificeren:
(a) de duurzaamheidsaspecten waarop toezicht wordt uitgeoefend, wat betreft ESG-
thema’s waarmee de onderneming mogelijk te maken heeft, met inbegrip van:
i. alle beoordelingen en wijzigingen van duurzaamheidsaspecten van de strategie en het businessmodel van de onderneming;
ii. het in kaart brengen en analyseren van materiële risico’s, kansen en impacts;
iii. daarmee samenhangend(e) beleid en doelen, actieplannen en specifieke middelen; en
iv. duurzaamheidsrapportage;
(b) de vorm die dit toezicht voor elk van de bovenstaande aspecten heeft, d.w.z.
informatie, overleg of besluitvorming; en
(c) de wijze waarop dit toezicht is georganiseerd en geformaliseerd, d.w.z. processen waarmee de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen met deze duurzaamheidsaspecten omgaan.
TV 4. Bij het beschrijven van de organisatie van de governance van de onderneming uit oogpunt van duurzaamheidsthema’s, kan een beschrijving van een complexe governancestructuur worden aangevuld door deze in de vorm van een diagram te presenteren.
TV 5. De beschrijving van het niveau van deskundigheid – of toegang tot deskundigheid – van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen kan worden onderbouwd door de samenstelling van die organen te illustreren, met inbegrip van de leden op wie die organen een beroep doen voor de deskundigheid om duurzaamheidsthema’s te overzien, en hoe zij als orgaan die deskundigheid weten aan te wenden. Bij die beschrijving gaat de onderneming na hoe de deskundigheid en vaardigheden relevant zijn voor de materiële impacts, risico’s en kansen van de onderneming en of de organen en/of de leden daarvan toegang hebben tot andere bronnen van deskundigheid, zoals specifieke deskundigen en opleiding en andere opleidingsinitiatieven om binnen deze organen de deskundigheid op duurzaamheidsgebied te actualiseren en te ontwikkelen.
TV 6. Afhankelijk van de structuur van de onderneming, ligt de focus van bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen misschien wel op overkoepelende doelen, terwijl voor het management de focus ligt op de meer gedetailleerde doelstellingen. In dat geval kan de onderneming rapporteren hoe de bestuursorganen ervoor zorgen dat een passend mechanisme voorhanden is om prestaties te monitoren.
Rapportage-eis GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen
TV 7. Voor beursgenoteerde ondernemingen dient deze Rapportage-eis consistent te zijn met het bezoldigingsverslag dat wordt voorgeschreven door de artikelen 9 bis en 9 ter van Richtlijn 2007/36/EG betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen. Met inachtneming van het bepaalde in ESRS 1, alinea’s 119, 120 en 122, kan een beursgenoteerde onderneming verwijzen naar haar bezoldigingsverslag.
Rapportage-eis GOV-4 – Due-diligenceverklaring
TV 8. De door alinea 30 voorgeschreven mapping kan worden gepresenteerd in tabelvorm, met kruisverwijzingen tussen de kernelementen van de due diligence, voor impacts op mens en milieu, en de betrokken rapportages in de duurzaamheidsverklaring van de onderneming, zoals hierna aangegeven.
TV 9. De onderneming kan aan de onderstaande tabel extra kolommen toevoegen om duidelijk aan te geven welke rapportages betrekking hebben op impacts op mens en/of milieu, omdat in sommige gevallen meer dan één rapportage informatie over dezelfde stap in het due- diligenceproces kan geven.
TV 10. De belangrijkste verwijzingen in de internationale instrumenten van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) en de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen naar de kernelementen van het due-diligenceproces zijn te
vinden in ESRS 1 hoofdstuk 4.
KERNELEMENTEN VAN DUE DILIGENCE | ALINEA’S IN DE DUURZAAMHEIDSVERKLARING |
a) Due diligence integreren in governance, strategie en businessmodel | |
b) Getroffen stakeholders betrekken bij alle belangrijke stappen van de due diligence | |
c) Negatieve impacts in kaart brengen en beoordelen | |
d) Maatregelen nemen om die negatieve impacts aan te pakken | |
e) De effectiviteit van deze inspanningen monitoren en daarover communiceren |
Rapportage-eis GOV-5 – Risicobeheersing en interne controles voor duurzaamheidsrapportage
TV 11. Deze Rapportage-eis is uitsluitend toegespitst op interne controleprocessen tijdens het proces van de duurzaamheidsrapportage. De onderneming kan rekening houden met risico’s zoals de volledigheid en integriteit van de data, de nauwkeurigheid van schattingsresultaten, de beschikbaarheid van data over de upstream- en/of downstreamwaardeketen en de timing van de beschikbaarheid van de informatie.
3. Strategie
Rapportage-eis SBM–1 – Strategie, businessmodel en waardeketen
TV 12. Om de door alinea 40 voorgeschreven informatie te verschaffen, mapt de onderneming haar significante activiteiten met ESRS-sectoren. Indien er voor een subsector geen code bestaat, wordt het bijschrift “overige” gebruikt.
TV 13. Ten behoeve van de door alinea 40 voorgeschreven rapportage is een groep aangeboden producten en/of diensten, een groep bediende markten en/of klantengroepen of een ESRS- sector voor de onderneming significant indien zij voldoen aan een van deze criteria of aan beide:
(a) deze groep of sector is goed voor meer dan 10 % van de inkomsten van de onderneming;
(b) aan deze groep of sector zijn materiële daadwerkelijke impacts of materiële potentiële negatieve impacts verbonden.
TV 14. Bij het opstellen van rapportage met betrekking tot haar businessmodel en waardeketen
houdt de onderneming rekening met:
(a) haar belangrijkste activiteiten, middelen, distributiekanalen en klantensegmenten;
(b) haar belangrijkste zakelijke relaties en de belangrijkste kenmerken daarvan, zoals haar relaties met klanten en leveranciers;
(c) de kostenstructuur en inkomsten van haar bedrijfssegmenten, in lijn met de IFRS 8- verslagleggingsvereisten in de jaarrekening (voor zover van toepassing);
(d) de potentiële impacts, risico’s en kansen in haar significante sector(en) en de
mogelijke verbanden daarvan met haar eigen businessmodel of waardeketen.
TV 15. Contextinformatie kan voor gebruikers van de duurzaamheidsverklaring van de onderneming bijzonder relevant zijn om inzicht te krijgen in de mate waarin de rapportage ook informatie over de upstream- en/of downstreamwaardeketen bevat. De beschrijving van de belangrijkste aspecten van de upstream- en/of downstreamwaardeketen en, in voorkomend geval, het in kaart brengen van belangrijke waardeketens zou inzicht moeten helpen te geven in de wijze waarop de onderneming toepassing geeft aan de vereisten van ESRS 1 hoofdstuk 5 en de materialiteitsanalyse die de onderneming overeenkomstig ESRS 1 hoofdstuk 3 uitvoert. Deze beschrijving kan een breed algemeen overzicht zijn van de belangrijkste aspecten van entiteiten binnen de upstream- en/of downstreamwaardeketen, met vermelding van hun respectieve bijdrage aan de prestaties en positie van de onderneming en met toelichting over de bijdrage daarvan aan de waardecreatie door de onderneming.
Rapportage-eis SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders
TV 16. De opvattingen en belangen van stakeholders die worden geformuleerd als onderdeel van het door de onderneming via haar due-diligenceproces betrekken van stakeholders, kan relevant zijn voor een of meer aspecten van haar strategie of businessmodel. Als dusdanig kunnen zij van invloed zijn op de besluiten van de onderneming over de toekomstige oriëntatie van de strategie of het businessmodel.
Rapportage-eis SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking
daarvan met strategie en businessmodel
TV 17. Wanneer een onderneming beschrijft waar binnen haar upstream- en/of downstreamwaardeketen materiële impacts, risico’s en kansen geconcentreerd zijn, houdt zij rekening met: geografische gebieden, faciliteiten of soorten activa, inputs, outputs en distributiekanalen.
TV 18. De rapportage kan worden geformuleerd in termen van een afzonderlijke impact, afzonderlijk risico of afzonderlijke kans, dan wel door groepen materiële impacts, risico’s en kansen te aggregeren wanneer zulks relevantere informatie oplevert en geen materiële informatie versluiert.
4. Impact-, risico- en kansenmanagement
TV 19. Ondanks de basis voor de presentatie van de informatie over duurzaamheidsthema’s in ESRS 1 hoofdstuk 8 Structuur van duurzaamheidsverklaringen, kan de onderneming de lijst van de Rapportage-eisen die bij het opstellen van de duurzaamheidsverklaring in acht zijn genomen (zie alinea 54), rapporteren in het gedeelte met algemene informatie of in andere delen van de duurzaamheidsverklaring die zij geschikt acht. De onderneming kan gebruikmaken van een inhoudsindex, d.w.z. een lijst in tabelvorm van de Rapportage-eisen die in de duurzaamheidsverklaring zijn opgenomen, met de vermelding waar die te vinden zijn (pagina/alinea’s).
Minimumrapportage-eis – Beleid MDR-P – Beleid aangenomen voor het managen van
materiële duurzaamheidsthema’s
TV 20. Vanwege de wisselwerking tussen impacts op mens en milieu, risico’s en kansen geldt een
individuele beleidslijn misschien wel voor meerdere materiële duurzaamheidsthema’s, met inbegrip van thema’s die aan bod komen in meerdere thematische ESRS. Indien bijvoorbeeld een individuele beleidslijn zowel een milieuthema als een sociaal thema behandelt, kan de onderneming over dat beleid rapporteren in het deel “milieu” van haar duurzaamheidsverklaring. In dat geval moet zij in het deel “sociaal” een kruisverwijzing opnemen naar het deel “milieu” waar over die beleidslijn wordt gerapporteerd. Ook kan over een beleidslijn worden gerapporteerd in het deel “sociaal”, met een kruisverwijzing daarnaar in het deel “milieu”.
TV 21. De beschrijving van de reikwijdte van het beleid kan uitleggen welke activiteiten en/of segmenten van de eigen activiteiten of de upstream- en/of downstreamwaardeketen dat beleid betreft. Ook kan de beschrijving uitleg verschaffen bij verdere begrenzingen die relevant zijn voor het specifieke thema of de omstandigheden van de onderneming, zoals geografische dimensies, levenscycli enz. In sommige gevallen, zoals wanneer het beleid niet de volledige waardeketen afdekt, kan de onderneming duidelijke informatie verschaffen over de reikwijdte van de waardeketen waarop het beleid ziet.
Minimumrapportage-eis – Maatregelen MDR-A – Maatregelen en middelen wat betreft
materiële duurzaamheidsthema’s
TV 22. De belangrijkste maatregelen in het kader van deze Minimumrapportage-eis zijn de maatregelen die materieel bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van de onderneming wat betreft het acteren op materiële impacts, risico’s en kansen. Om een en ander begrijpelijk te maken, kunnen belangrijke maatregelen waar nodig worden geaggregeerd.
TV 23. Informatie over de middelenallocatie kan in tabelvorm worden gepresenteerd en uitgesplitst in kapitaaluitgaven en operationele uitgaven, en over de betrokken tijdshorizonten, en in middelen die in het lopende rapportagejaar worden ingezet, en middelen voor de geplande middelenallocatie over specifieke tijdshorizonten.
5. Maatstaven en doelen
TV 24. Wanneer de onderneming doelen rapporteert wat betreft het voorkomen of mitigeren van milieu-impacts, geeft zij prioriteit aan doelen wat betreft de vermindering van de impacts in absolute termen – in plaats van in relatieve termen. Wanneer het bij de doelen gaat om het voorkomen of mitigeren van sociale impacts, kunnen deze worden ingevuld in termen van de effecten op mensenrechten, welzijn of positieve uitkomsten voor getroffen stakeholders.
TV 25. De informatie over de voortgang die is gemaakt bij het behalen van de doelen, kan worden gepresenteerd in een overzichtstabel, met informatie over de nulmeting en de streefwaarde, mijlpalen, en prestaties behaald ten opzichte van de voorgaande perioden.
TV 26. Wanneer de onderneming de voortgang beschrijft die, zonder dat een meetbaar doel is bepaald, is gemaakt bij het behalen van de doelstellingen van beleid, kan zij een nulmeting vermelden waartegen de voortgang is afgezet. De onderneming kan bijvoorbeeld een beoordeling maken van een loonsverhoging met een bepaald percentage voor mensen van wie het loon onder een eerlijk loon ligt; of zij kan de kwaliteit van haar relaties met lokale gemeenschappen beoordelen aan de hand van het aandeel kwesties die gemeenschappen aan de orde hebben gesteld en die tot hun tevredenheid zijn opgelost. Bij de nulmeting en de beoordeling van de gemaakte voortgang moet het gaan om de impacts, risico’s en kansen die de materialiteit bepalen van het thema dat met het beleid wordt aangepakt.
Bijlage B: Lijst van datapunten in dwarsdoorsnijdende en thematische standaarden die voortkomen uit andere EU-wetgeving
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 2. De onderstaande tabel illustreert de datapunten in ESRS 2 en in thematische ESRS die uit andere EU-wetgeving voortkomen.
Rapportage-eis en betrokken datapunt | Referentie SFDR23 | Pijler 324- referentie | Referentie benchmarkver ordening25 | Referentie EU- Klimaatwet26 |
ESRS 2 GOV-1 | Indicator nr. 13 van | Gedelegeerde | ||
Genderdiversiteit raad | tabel 1 van bijlage I | Verordening | ||
van bestuur | (EU) 2020/1816 | |||
alinea 21(d) | van de | |||
Commissie27, | ||||
bijlage II | ||||
ESRS 2 GOV-1 | Gedelegeerde | |||
Percentage | Verordening | |||
onafhankelijke | (EU) 2020/1816, | |||
bestuurders | bijlage II | |||
alinea 21(e) | ||||
ESRS 2 GOV-4 | Indicator nr. 10 van | |||
Due-diligence- | tabel 3 van bijlage I | |||
verklaring | ||||
alinea 30 | ||||
ESRS 2 SBM-1 | Indicator nr. 4 van | Art. 449 bis van | Gedelegeerde | |
Betrokkenheid bij | tabel 1 van bijlage I | Verordening | Verordening | |
activiteiten m.b.t. | (EU) nr. | (EU) 2020/1816, | ||
activiteiten fossiele | 575/2013; | bijlage II | ||
brandstoffen | Uitvoerings- | |||
alinea 40(d) i | verordening | |||
(EU) | ||||
2022/2453 van | ||||
de | ||||
Commissie28, | ||||
Tabel 1 – | ||||
Kwalitatieve | ||||
informatie over | ||||
ecologisch | ||||
risico en |
23 Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (verordening duurzaamheidsinformatie financiële sector) (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
24 Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (Verordening kapitaalvereisten – “VKV”) (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
25 Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1).
26 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
27 Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toelichting in de benchmarkverklaring over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in elke aangeboden en gepubliceerde benchmark worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 1).
28 Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie van 30 november 2022 tot wijziging van de in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 vastgestelde technische uitvoeringsnormen wat betreft de openbaarmaking van ecologische, sociale en governancerisico’s (PB L 324 van 19.12.2022, blz. 1).
Rapportage-eis en betrokken datapunt | Referentie SFDR23 | Pijler 324- referentie | Referentie benchmarkver ordening25 | Referentie EU- Klimaatwet26 |
Tabel 2 – Kwalitatieve informatie over sociaal risico | ||||
ESRS 2 SBM-1 Betrokkenheid bij activiteiten m.b.t. chemische productie alinea 40(d) ii | Indicator nr. 9 van tabel 2 van bijlage I | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II | ||
ESRS 2 SBM-1 Betrokkenheid bij activiteiten m.b.t. controversiële wapens alinea 40(d) iii | Indicator nr. 14 van tabel 1 van bijlage I | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/181829, art. 12, lid 1; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II | ||
ESRS 2 SBM-1 Betrokkenheid bij activiteiten m.b.t. teelt en productie tabak alinea 40(d) iv | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II | |||
ESRS X0-0 Xxxxxxxxxxxxx om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken alinea 14 | Verordening (EU) 2021/1119, art. 2, lid 1 | |||
ESRS E1-1 Ondernemingen uitgesloten van op Overeenkomst van Parijs afgestemde benchmarks alinea 16(g) | Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings- verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 1: Banking book – Transitierisico’s i.v.m. klimaat- verandering: Kredietkwaliteit blootstellingen per sector, | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1, punten d) t/m g), en art. 12, lid 2 |
29 Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU- klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 17).
Rapportage-eis en betrokken datapunt | Referentie SFDR23 | Pijler 324- referentie | Referentie benchmarkver ordening25 | Referentie EU- Klimaatwet26 |
emissies en resterende looptijd | ||||
ESRS E1-4 Doelen BKG- emissiereductie alinea 34 | Indicator nr. 4 van tabel 2 van bijlage I | Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings- verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 3: Banking book – Indicatoren van potentiële transitierisico’s i.v.m. klimaat- verandering: Afstemmings- maatstaven | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 6 | |
ESRS E1-5 Totale energieverbruik uit hernieuwbare bronnen, uitgesplitst naar bronnen (alleen sectoren met grote klimaatimpact) alinea 38 | Indicator nr. 5 van tabel 1 en indicator nr. 5 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS E1-5 Energieverbruik en energiemix alinea 37 | Indicator nr. 5 van tabel 1 van bijlage I | |||
ESRS E1-5 Energie-intensiteit activiteiten in sectoren met grote klimaatimpact alinea’s 40 t/m 43 | Indicator nr. 6 van tabel 1 van bijlage I | |||
ESRS E1-6 Bruto scope 1-, 2-, 3- emissies en totale BKG-emissies alinea 44 | Indicatoren nrs. 1 en 2 van tabel 1 van bijlage I | Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings- verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 1: Banking book – Transitierisico’s | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 5, lid 1, art. 6 en art. 8, lid 1 |
Rapportage-eis en betrokken datapunt | Referentie SFDR23 | Pijler 324- referentie | Referentie benchmarkver ordening25 | Referentie EU- Klimaatwet26 |
i.v.m. klimaat- verandering: Kredietkwaliteit blootstellingen per sector, emissies en resterende looptijd | ||||
ESRS E1-6 Intensiteit bruto-BKG- emissies alinea’s 53 t/m 55 | Indicator nr. 3 van tabel 1 van bijlage I | Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings- verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 3: Banking book – Indicatoren van potentiële transitierisico’s i.v.m. klimaat- verandering: Afstemmings- maatstaven | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 8, lid 1 | |
ESRS E1-7 BKG-verwijderingen en carbon credits alinea 56 | Verordening (EU) 2021/1119, art. 2, lid 1 | |||
ESRS E1-9 Blootstelling benchmarkportefeuille aan fysieke klimaatrisico’s alinea 66 | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, bijlage II; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II | |||
ESRS E1-9 Uitsplitsing geldbedragen in acuut en chronisch fysiek risico alinea 66(a) ESRS E1-9 Locatie significante activa die materieel fysiek risico lopen alinea 66(c) | Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings- verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, alinea’s 46 en 47; Template 5: Banking book – Klimaat- |
Rapportage-eis en betrokken datapunt | Referentie SFDR23 | Pijler 324- referentie | Referentie benchmarkver ordening25 | Referentie EU- Klimaatwet26 |
verandering fysiek risico: Aan fysiek risico onderhevige blootstel- lingen | ||||
ESRS E1-9 Uitsplitsing boekwaarde vastgoedactiva naar energie- efficiëntieklasse alinea 67(c) | Art. 449 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013; Uitvoerings- verordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, alinea 34; Template 2: Banking book – Transitierisico’s i.v.m. klimaat- verandering: Leningen gedekt door zekerheden in de vorm van onroerend goed – Energie- efficiëntie van de zekerheid | |||
ESRS E1-9 Mate blootstelling portefeuille aan klimaatkansen alinea 69 | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, bijlage II | |||
ESRS E2-4 Hoeveelheid emissies naar lucht, water en bodem van elke verontreinigende stof in bijlage II bij E- PRTR-verordening (Europees register uitstoot en overbrenging verontreinigende stoffen) alinea 28 | Indicator nr. 8 van tabel 1 van bijlage I Indicator nr. 2 van tabel 2 van bijlage I Indicator nr. 1 van tabel 2 van bijlage I Indicator nr. 3 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS E3-1 Water en mariene hulpbronnen alinea 9 | Indicator nr. 7 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS E3-1 Specifiek beleid | Indicator nr. 8 van tabel 2 van bijlage I |
Rapportage-eis en betrokken datapunt | Referentie SFDR23 | Pijler 324- referentie | Referentie benchmarkver ordening25 | Referentie EU- Klimaatwet26 |
alinea 13 | ||||
ESRS E3-1 Duurzame oceanen en zeeën alinea 14 | Indicator nr. 12 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS E3-4 Totale hoeveelheid gerecycled en hergebruikt water alinea 28(c) | Indicator nr. 6.2 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS E3-4 Totale waterverbruik in m3 per netto- opbrengst eigen activiteiten alinea 29 | Indicator nr. 6.1 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS 2 – IRO-1 – E4 alinea 16(a) i | Indicator nr. 7 van tabel 1 van bijlage I | |||
ESRS 2 – IRO-1 – E4 alinea 16(b) | Indicator nr. 10 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS 2 – IRO-1 – E4 alinea 16(c) | Indicator nr. 14 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS E4-2 Praktijken of beleid duurzaam beheer bodem / duurzame landbouw alinea 24(b) | Indicator nr. 11 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS E4-2 Praktijken of beleid duurzaam beheer oceanen / zee alinea 24(c) | Indicator nr. 12 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS E4-2 Beleid tegen ontbossing alinea 24(d) | Indicator nr. 15 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS E5-5 Niet-gerecycled afval alinea 37(d) | Indicator nr. 13 van tabel 2 van bijlage I | |||
ESRS E5-5 Gevaarlijk afval en radioactief afval alinea 39 | Indicator nr. 9 van tabel 1 van bijlage I | |||
ESRS 2 – SBM3 – S1 Risico incidenten gedwongen arbeid alinea 14(f) | Indicator nr. 13 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS 2 – SBM3 – S1 Risico incidenten kinderarbeid alinea 14(g) | Indicator nr. 12 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS S1-1 | Indicator nr. 9 van |
Rapportage-eis en betrokken datapunt | Referentie SFDR23 | Pijler 324- referentie | Referentie benchmarkver ordening25 | Referentie EU- Klimaatwet26 |
Toezeggingen op gebied van mensenrechtenbeleid alinea 20 | tabel 3 en indicator nr. 11 van tabel 1 van bijlage I | |||
ESRS S1-1 Due-diligencebeleid rond kwesties aan de orde in fundamentele verdragen 1 t/m 8 van Internationale Arbeidsorganisatie alinea 21 | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II | |||
ESRS S1-1 Procedures en maatregelen ter voorkoming van mensenhandel alinea 22 | Indicator nr. 11 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS S1-1 Beleid of beheersystem ter voorkoming van arbeidsongevallen alinea 23 | Indicator nr. 1 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS S1-3 Klachtenregelingen alinea 32(c) | Indicator nr. 5 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS S1-14 Aantal sterfgevallen en aantal en aandeel arbeidsongevallen alinea 88(b) en (c) | Indicator nr. 2 van tabel 3 van bijlage I | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II | ||
ESRS S1-14 Aantal verzuimdagen als gevolg van letsel, ongevallen, dodelijke ongevallen of ziekte alinea 88(e) | Indicator nr. 3 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS S1-16 Niet-gecorrigeerde loonkloof man-vrouw alinea 97(a) | Indicator nr. 12 van tabel 1 van bijlage I | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II | ||
ESRS S1-16 Ratio buitensporige beloning CEO xxxxxx 97(b) | Indicator nr. 8 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS S1-17 Gevallen van discriminatie alinea 103(a) | Indicator nr. 7 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS S1-17 Niet-nakoming UNGP’s on Business | Indicator nr. 10 van tabel 1 en indicator nr. 14 van tabel 3 | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, |
Rapportage-eis en betrokken datapunt | Referentie SFDR23 | Pijler 324- referentie | Referentie benchmarkver ordening25 | Referentie EU- Klimaatwet26 |
and Human Rights en OESO-richtlijnen alinea 104(a) | van bijlage I | bijlage II; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1 | ||
ESR S2 – SBM3 – S2 Aanzienlijk risico kinderarbeid of gedwongen arbeid in waardeketen alinea 11(b) | Indicatoren nrs. 12 en 13 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS S2-1 Toezeggingen op gebied van mensenrechtenbeleid alinea 17 | Indicator nr. 9 van tabel 3 en indicator nr. 11 van tabel 1 van bijlage I | |||
ESRS S2-1 Beleid ten aanzien van werknemers in waardeketen alinea 18 | Indicatoren nrs. 11 en 4 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS S2-1 Niet-nakoming UNGP’s on Business and Human Rights en OESO-richtlijnen alinea 19 | Indicator nr. 10 van tabel 1 van bijlage I | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1 | ||
ESRS S2-1 Due-diligencebeleid rond kwesties aan de orde in fundamentele verdragen 1 t/m 8 van Internationale Arbeidsorganisatie alinea 19 | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II | |||
ESRS S2-4 Mensenrechten- problemen en - incidenten m.b.t. upstream- en downstream- waardeketen alinea 36 | Indicator nr. 14 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS S3-1 Toezeggingen op gebied van mensenrechten- beleid alinea 16 | Indicator nr. 9 van tabel 3 van bijlage I en indicator nr. 11 van tabel 1 van bijlage I | |||
ESRS S3-1 Niet-nakoming UNGP’s on Business | Indicator nr. 10 van tabel 1 van bijlage I | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, |
Rapportage-eis en betrokken datapunt | Referentie SFDR23 | Pijler 324- referentie | Referentie benchmarkver ordening25 | Referentie EU- Klimaatwet26 |
and Human Rights, ILO-beginselen en/of OESO-richtlijnen alinea 17 | bijlage II; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1 | |||
ESRS S3-4 Mensenrechtenprobl emen en -incidenten alinea 36 | Indicator nr. 14 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS S4-1 Beleid ten aanzien van consumenten en eindgebruikers alinea 16 | Indicator nr. 9 van tabel 3 en indicator nr. 11 van tabel 1 van bijlage I | |||
ESRS S4-1 Niet-nakoming UNGP’s on Business and Human Rights en OESO-richtlijnen alinea 17 | Indicator nr. 10 van tabel 1 van bijlage I | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II; Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818, art. 12, lid 1 | ||
ESRS S4-4 Mensenrechten- problemen en -incidenten alinea 35 | Indicator nr. 14 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS G1-1 VN-Verdrag tegen corruptie alinea 10(b) | Indicator nr. 15 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS G1-1 Bescherming klokkenluiders alinea 10(d) | Indicator nr. 6 van tabel 3 van bijlage I | |||
ESRS G1-4 Geldboeten voor overtredingen wetgeving tegen corruptie en omkoping alinea 24(a) | Indicator nr. 17 van tabel 3 van bijlage I | Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816, bijlage II | ||
ESRS G1-4 Normen bestrijding corruptie en omkoping alinea 24(b) | Indicator nr. 16 van tabel 3 van bijlage I |
Bijlage C: Rapportage- en Toepassingsvoorschriften in thematische ESRS die samen met ESRS 2 Algemene toelichtingen van toepassing zijn
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS 2 en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard. De volgende tabel geeft een overzicht van de vereisten in thematische ESRS die in aanmerking moeten worden genomen bij het rapporteren volgens de Rapportage-eisen in ESRS 2.
Rapportage-eis ESRS 2 | Betrokken alinea ESRS |
GOV-1 – De rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen | ESRS G1 Zakelijk gedrag (alinea 5) |
GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen | ESRS E1 Klimaatverandering (alinea 13) |
SBM-2 – Belangen en opvattingen van stakeholders | ESRS S1 Eigen personeel (alinea 12) ESRS S2 Werknemers in de waardeketen (alinea 9) ESRS S3 Getroffen gemeenschappen (alinea 7) ESRS S4 Consumenten en eindgebruikers (alinea 8) |
SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel | ESRS E1 Klimaatverandering (alinea’s 18 t/m 19) ESRS E4 Biodiversiteit en ecosystemen (alinea 16) ESRS S1 Eigen personeel (alinea’s 13 t/m 16) ESRS S2 Werknemers in de waardeketen (alinea’s 10 t/m 13) ESRS S3 Getroffen gemeenschappen (alinea’s 8 t/m 11) ESRS S4 Consumenten en eindgebruikers (alinea’s 9 t/m 12) |
IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële impacts, risico’s en kansen in kaart te brengen en te analyseren | ESRS E1 Klimaatverandering (alinea’s 20 en 21) ESRS E2 Verontreiniging (alinea 11) ESRS E3 Water en mariene hulpbronnen (alinea 8) ESRS E4 Biodiversiteit en ecosystemen (alinea’s 17 en 19) ESRS E5 Materiaalgebruik en circulaire economie (alinea 11) ESRS G1 Zakelijk gedrag (alinea 6) |
ESRS E1 KLIMAATVERANDERING
Inhoudsopgave
Doelstelling
Wisselwerking met andere ESRS Rapportage-eisen
− ESRS 2 Algemene toelichtingen
Governance
o Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen
Strategie
o Rapportage-eis E1-1 – Transitieplan voor klimaatmitigatie
o Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en
kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
Impact-, risico- en kansenmanagement
o Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 – Beschrijving van de processen om materiële klimaatimpacts, -risico’s en -kansen in kaart te brengen en te analyseren
o Rapportage-eis E1-2 – Beleid ten aanzien van klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
o Rapportage-eis E1-3 – Maatregelen en middelen wat betreft beleid ten aanzien van klimaatverandering
Maatstaven en doelen
o Rapportage-eis E1-4 – Doelen inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
o Rapportage-eis E1-5 – Energieverbruik en energiemix
o Rapportage-eis E1-6 – Bruto scope 1-, 2-, 3-emissies en totale broeikasgasemissies
o Rapportage-eis E1-7 – Broeikasgasverwijderingen en projecten voor broeikasgasmitigatie gefinancierd uit carbon credits
o Rapportage-eis E1-8 – Interne koolstofbeprijzing
o Rapportage-eis E1-9 – Beoogde financiële effecten van materiële fysieke en
transitierisico’s en potentiële klimaatkansen
Bijlage A: Toepassingsvoorschriften
− ESRS 2 Algemene toelichtingen
Strategie
o Rapportage-eis E1-1 – Transitieplan voor klimaatmitigatie
Impact-, risico- en kansenmanagement
o Rapportage-eis E1-2 – Beleid ten aanzien van klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
o Rapportage-eis E1-3 – Maatregelen en middelen wat betreft beleid ten aanzien van klimaatverandering
Maatstaven en doelen
o Rapportage-eis E1-4 – Doelen inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
o Rapportage-eis E1-5 – Energieverbruik en energiemix
o Rapportage-eis E1-6 – Bruto scope 1-, 2-, 3-emissies en totale broeikasgasemissies
o Rapportage-eis E1-7 – Broeikasgasverwijderingen en projecten voor broeikasgasmitigatie gefinancierd uit carbon credits
o Rapportage-eis E1-8 – Interne koolstofbeprijzing
o Rapportage-eis E1-9 – Beoogde financiële effecten van materiële fysieke en
transitierisico’s en potentiële klimaatkansen
Doelstelling
1. Deze standaard heeft tot doel Rapportage-eisen te bepalen die gebruikers van
duurzaamheidsverklaringen in staat zullen stellen inzicht te krijgen in:
(a) de vraag wat de invloed van de onderneming op klimaatverandering is, in termen van materiële positieve en negatieve daadwerkelijke en potentiële impacts;
(b) de vroegere, huidige en toekomstige mitigatie-inspanningen van de onderneming in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs (“Overeenkomst van Parijs”) (of een geactualiseerde internationale overeenkomst betreffende klimaatverandering) en verenigbaar met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C;
(c) de plannen en het vermogen van de onderneming om haar strategie en businessmodel aan te passen, in lijn met de transitie naar een duurzame economie en bij te dragen aan het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C;
(d) alle andere maatregelen die de onderneming neemt om daadwerkelijke of potentiële negatieve impacts te voorkomen, te mitigeren of daarvoor herstel te bieden, en om op risico’s en kansen te acteren;
(e) aard, soort en omvang van de materiële risico’s en kansen van de onderneming die voortkomen uit haar impacts op en afhankelijkheden van klimaatverandering, en hoe de onderneming daarmee omgaat; en
(f) de financiële effecten voor de onderneming op korte, middellange en lange termijn van risico’s en kansen die voortkomen uit de impacts van de onderneming op en haar afhankelijkheden van klimaatverandering.
2. De Rapportage-eisen van deze standaard houden rekening met de vereisten van EU-wet- en regelgeving ter zake (nl. de EU-klimaatwet30, de verordening normen klimaatbenchmarks31, de verordening duurzaamheidsinformatie financiële sector32 (“SFDR”), de EU-Taxonomie33 en Pijler 3-rapportage-eisen van de EBA34).
3. Deze standaard betreft Rapportage-eisen voor de volgende duurzaamheidsthema’s: klimaatmitigatie en klimaatadaptatie. Hij behandelt ook energiethema’s, voor zover die relevant zijn voor klimaatverandering.
4. Bij klimaatmitigatie gaat het om de inspanningen van de onderneming in het kader van het algemene proces om de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau, in lijn met de Overeenkomst van Parijs. Deze standaard betreft rapportage-eisen voor, maar is niet beperkt tot de zeven broeikasgassen (BKG): koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), distikstofoxide (N2O), fluorkoolwaterstoffen (HFK’s), perfluorkoolwaterstoffen (PFK’s), zwavelhexafluoride (SF6) en stikstoftrifluoride (NF3). Ook betreft deze standaard Rapportage-eisen over de vraag hoe de onderneming haar broeikasgasemissies en de daarmee samenhangende transitierisico’s aanpakt.
5. Bij klimaatadaptatie gaat het om het proces van de aanpassing van de onderneming aan actuele en verwachte klimaatverandering.
6. Deze standaard betreft Rapportage-eisen met betrekking tot klimaatgevaren die fysieke klimaatrisico’s voor de onderneming kunnen opleveren, en haar adaptieve oplossingen om die risico’s terug te dringen. Ook betreft deze standaard transitierisico’s die voortkomen uit de vereiste adaptatie aan klimaatgevaren.
7. De Rapportage-eisen met betrekking tot “energie” betreffen alle soorten energieproductie en
-verbruik.
8. Onder meer ozonlaagafbrekende stoffen (ODS), stikstofoxiden (NOx) en zwaveloxiden (SOx) zijn emissies naar lucht die verband houden met klimaatverandering, maar niet onder de rapportagevereisten in ESRS E2 vallen.
9. Impacts op de mens die kunnen voortkomen uit de transitie naar een klimaatneutrale economie, vallen onder ESRS S1 Eigen personeel, ESRS 2 Werknemers in de waardeketen, ESRS S3 Getroffen gemeenschappen en ESRS S4 Consumenten en eindgebruikers.
10. Klimaatmitigatie en klimaatadaptatie houden nauw verband met thema’s die met name aan bod komen in ESRS E3 Water en mariene hulpbronnen en ESRS E4 Biodiversiteit en ecosystemen. Wat betreft water, en zoals geïllustreerd in de tabel met klimaatgevaren in
30 Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
31 Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU- klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 17).
32 Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (verordening duurzaamheidsinformatie financiële sector) (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
33 Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
34 Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie van 30 november 2022 tot wijziging van de in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/637 vastgestelde technische uitvoeringsnormen wat betreft de openbaarmaking van ecologische, sociale en governancerisico’s (PB L 324 van 19.12.2022, blz. 1).
TV 11, deze standaard behandelt acute en chronische fysieke risico’s die voortkomen uit water- en oceanische gevaren. Biodiversiteitsverlies en degradatie van ecosystemen waarvan klimaatverandering mogelijk de oorzaak is, komen aan bod in ESRS E4 Biodiversiteit en ecosystemen.
11. Deze standaard dient te worden gelezen in samenhang met ESRS 1 Algemene vereisten en ESRS 2 Algemene toelichtingen.
12. De vereisten in deze afdeling dienen te worden gelezen en toegepast in samenhang met de rapportages voorgeschreven door ESRS 2 in hoofdstuk 2 Governance, hoofdstuk 3 Strategie en hoofdstuk 4 Impact-, risico- en kansenmanagement. De op grond daarvan gerapporteerde informatie wordt in de duurzaamheidsverklaring gepresenteerd samen met de rapportage voorgeschreven door ESRS 2, met uitzondering van ESRS 2 SBM-3 Materiële impacts, risico’s en kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel (daarvoor heeft de onderneming, overeenkomstig ESRS 2, alinea 46, de mogelijkheid om de informatie samen met de thematische rapportage te verschaffen).
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 GOV-3 – Integratie van duurzaamheidsprestaties in beloningsregelingen
13. De onderneming rapporteert of en hoe klimaatoverwegingen worden meegewogen in de beloning van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, met inbegrip van de vraag of hun prestaties zijn afgezet tegen de doelen voor broeikasgasemissiereductie die op grond van Rapportage-eis E1-4 worden gerapporteerd, en het percentage van de in de lopende periode opgenomen beloning dat verband houdt met klimaatoverwegingen, met een toelichting om welke klimaatoverwegingen het gaat.
Rapportage-eis E1-1 – Transitieplan voor klimaatmitigatie
14. De onderneming licht haar transitieplan voor klimaatmitigatie35 toe.
15. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de vroegere, huidige en toekomstige mitigatie-inspanningen van de onderneming die ervoor moeten zorgen dat haar strategie en businessmodel verenigbaar zijn met de transitie naar een duurzame economie, met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in lijn met de Overeenkomst van Parijs en met de doelstelling om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en, in voorkomend geval, de blootstelling van de onderneming aan kolen-, olie- en gasactiviteiten.
16. De op grond van alinea 14 te verschaffen informatie, omvat:
(a) wat betreft doelen voor broeikasgasemissiereductie (zoals voorgeschreven door Rapportage-eis E1-4): toelichting over de vraag hoe de doelen van de onderneming verenigbaar zijn met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in lijn met de Overeenkomst van Parijs;
(b) wat betreft doelen voor broeikasgasemissiereductie (zoals voorgeschreven door Rapportage-eis E1-4) en de maatregelen inzake klimaatmitigatie (zoals voorgeschreven door Rapportage-eis E1-3): toelichting over de geïdentificeerde decarbonisatiehefbomen en geplande belangrijkste maatregelen, met inbegrip van
35 Deze informatie is afgestemd op artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (EU-klimaatwet), en artikel 2 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks).
veranderingen in het portfolio producten en diensten van de onderneming en de invoering van nieuwe technologieën binnen haar eigen activiteiten of de upstream- en/of downstreamwaardeketen;
(c) wat betreft maatregelen inzake klimaatmitigatie (zoals voorgeschreven door Rapportage-eis E1-3): toelichting bij en kwantificering van de investeringen van de onderneming en de financiering van de uitvoering van haar transitieplan, met een verwijzing naar de kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) van op de Taxonomie afgestemde CapEx en, in voorkomend geval de CapEx-plannen, die de onderneming rapporteert overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie;
(d) een kwalitatieve beoordeling van potentiële locked-in broeikasgasemissies van de belangrijkste activa en producten van de onderneming. Dit omvat een toelichting over de vraag of en hoe deze emissies het bereiken door de onderneming van haar doelen voor broeikasgasemissiereductie in gevaar kunnen brengen en transitierisico kunnen aanjagen en, in voorkomend geval, een toelichting bij de plannen van de onderneming om haar broeikasgas- en energie-intensieve activa en producten te beheren;
(e) voor ondernemingen met economische activiteiten die vallen onder gedelegeerde verordeningen over klimaatmitigatie of -adaptatie op grond van de Taxonomieverordening: een toelichting bij doelstellingen of plannen (CapEx, CapEx- plannen, OpEx) die de onderneming heeft om haar economische activiteiten (opbrengsten, CapEx, OpEx) af te stemmen op de criteria die in Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2021/2139 van de Commissie36 zijn vastgesteld;
(f) (in voorkomend geval) rapportage van significante CapEx-bedragen die tijdens het rapportagejaar zijn geïnvesteerd in economische activiteiten in verband met kolen, olie en gas37;
(g) rapportage over de vraag of de onderneming al dan niet is uitgesloten van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks38;
(h) toelichting over de wijze waarop het transitieplan is geïntegreerd in en afgestemd op de algemene bedrijfsstrategie en financiële planning van de onderneming;
(i) de vraag of dat plan is goedgekeurd door de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen; en
(j) toelichting over de voortgang die de onderneming bij de uitvoering van het transitieplan heeft gemaakt.
17. Ingeval de onderneming niet over een transitieplan beschikt, vermeldt zij of, en zo ja wanneer, zij een transitieplan zal vaststellen.
36 Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie van 4 juni 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad door technische screeningcriteria vast te stellen om de voorwaarden te bepalen waaronder een specifieke economische activiteit kan worden aangemerkt als substantieel bijdragend aan de mitigatie van klimaatverandering of de adaptatie aan klimaatverandering, en om uit te maken of die economische activiteit niet ernstig afbreuk doet aan een van de andere milieudoelstellingen (PB L 442 van 9.12.2021, blz. 1).
37 De in aanmerking te nemen CapEx-bedragen houden verband met de volgende NACE-codes:
(a) B.05 – Winning van steenkool en bruinkool, B.06 – Winning van aardolie en aardgas (beperkt tot aardolie), B.09.1 –
Ondersteunende activiteiten in verband met de aardolie- en aardgaswinning (beperkt tot aardolie);
(b) C.19 – Vervaardiging van cokes en van geraffineerde aardolieproducten;
(c) D.35.1 – Opwekking, transmissie en distributie van elektriciteit;
(d) D.35.3 – Productie en distributie van stoom en gekoelde lucht (beperkt tot kolen- en oliegestookte stroom- en/of warmteproductie);
(e) G.46.71 – Groothandel in vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen en aanverwante producten (beperkt tot vaste en vloeibare brandstoffen).
Voor gasactiviteiten gaat het bij de definitie van de NACE-code om activiteiten met directe broeikasgasemissies van meer dan 270 g CO2/kWh.
38 Deze rapportage-eis wordt opgenomen in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 1 – Transitierisico in verband met klimaatverandering, en is afgestemd op artikel 12, lid 1, punten d) tot en met g), en artikel 12, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks).
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en
kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
18. De onderneming licht voor ieder materieel klimaatrisico dat zij heeft geïdentificeerd, toe of de entiteit dat risico beschouwt als een fysiek klimaatrisico of als een klimaattransitierisico.
19. De onderneming beschrijft de veerkracht van haar strategie en businessmodel op het punt van klimaatverandering. Deze beschrijving omvat:
(a) de reikwijdte van de veerkrachtanalyse;
(b) de wijze waarop en het tijdstip wanneer de veerkrachtanalyse is uitgevoerd, met inbegrip van het gebruik van klimaatscenarioanalyse overeenkomstig de Rapportage- eis met betrekking tot ESRS 2 IRO-1 en de betrokken alinea’s met toepassingsvoorschriften; en
(c) de uitkomsten van de veerkrachtanalyse, met inbegrip van de uitkomsten van het gebruik van scenarioanalyse.
Impact-, risico- en kansenmanagement
20. De onderneming beschrijft het proces voor het in kaart brengen en analyseren van klimaatimpacts, -risico’s en -kansen. Deze beschrijving omvat haar proces met betrekking tot:
(a) impacts op klimaatverandering, en met name de broeikasgasemissies van de onderneming (zoals voorgeschreven door Rapportage-eis ESRS E1-6);
(b) fysieke klimaatrisico’s in de eigen activiteiten en in de upstream- en downstreamwaardeketen, en met name:
i. het in kaart brengen van klimaatgevaren, minstens rekening houdende met klimaatscenario’s met hoge emissies; en
ii. de beoordeling van de wijze waarop haar activa en bedrijfsactiviteiten blootgesteld kunnen zijn aan en gevoelig zijn voor deze klimaatgevaren, met grote fysieke risico’s voor de onderneming tot gevolg;
(c) klimaattransitierisico’s in de eigen activiteiten en in de upstream- en downstreamwaardeketen, en met name:
i. het in kaart brengen van klimaattransitiegebeurtenissen, ten minste rekening houdende met een klimaatscenario in lijn met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C zonder of met beperkte overschrijdingen; en
ii. de beoordeling van de wijze waarop haar activa en bedrijfsactiviteiten blootgesteld kunnen zijn aan deze klimaattransitiegebeurtenissen, met grote transitierisico’s of -kansen voor de onderneming als gevolg.
21. Wanneer de onderneming de door alinea’s 20(b) en 20(c) voorgeschreven informatie rapporteert, licht zij toe hoe zij van klimaatscenarioanalyses, die een reeks klimaatscenario’s omvatten, heeft gebruikgemaakt om het identificeren en beoordelen van fysieke risico’s en transitierisico’s en -kansen op korte, middellange en lange termijn te onderbouwen.
Rapportage-eis E1-2 – Beleid ten aanzien van klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
22. De onderneming beschrijft haar beleid aangenomen voor het beheersen van haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft klimaatmitigatie en klimaatadaptatie.
23. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de mate waarin de onderneming beschikt over beleid voor het identificeren, inschatten, beheersen van en/of het bieden van herstel voor haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft klimaatmitigatie en klimaatadaptatie.
24. De door alinea 22 voorgeschreven rapportage bevat de informatie over het beleid dat de onderneming heeft opgezet om haar materiële impacts, risico’s en kansen wat betreft klimaatmitigatie en klimaatadaptatie te beheersen overeenkomstig ESRS 2 MDR-P Beleid aangenomen voor het managen van materiële duurzaamheidsthema’s.
25. De onderneming geeft aan of en hoe haar beleid acteert op de volgende sectoren:
(a) klimaatmitigatie;
(b) klimaatadaptatie;
(c) energie-efficiëntie;
(d) uitrol hernieuwbare energie; en
(e) overig.
Rapportage-eis E1-3 – Maatregelen en middelen wat betreft beleid ten aanzien van klimaatverandering
1. De onderneming rapporteert haar maatregelen inzake klimaatmitigatie en
klimaatadaptatie en de middelen die voor de uitrol daarvan zijn bestemd.
2. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de reeds genomen en nog geplande belangrijke maatregelen om beleidsdoelstellingen en doelen op klimaatgebied te verwezenlijken.
3. De beschrijving van de maatregelen en middelen voor klimaatmitigatie en klimaatadaptatie volgt de beginselen die zijn geformuleerd in ESRS 2 MDR-A Maatregelen en middelen wat betreft materiële duurzaamheidsthema’s.
4. Naast ESRS 2 MDR-A doet de onderneming het volgende:
(a) wanneer zij een overzicht geeft van de belangrijkste maatregelen die zijn genomen in het rapportagejaar en voor de toekomst gepland staan, presenteert zij de maatregelen inzake klimaatmitigatie per decarbonisatiehefboom, met inbegrip van Nature-based solutions (NbS);
(b) wanneer zij de uitkomst beschrijft van de maatregelen ten behoeve van klimaatmitigatie, neemt zij de behaalde en verwachte broeikasgasemissiereducties op; en
(c) zij legt het verband tussen significante geldbedragen aan CapEx en OpEx die nodig zijn om de genomen of geplande maatregelen uit te voeren, en:
i. de betrokken post of toelichtingen in de jaarrekening;
ii. de door Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 voorgeschreven kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s); en
iii. (in voorkomend geval) het CapEx-plan voorgeschreven door Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie.
Rapportage-eis E1-4 – Doelen inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
5. De onderneming rapporteert de klimaatdoelen die zij heeft bepaald.
6. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in de doelen die de onderneming heeft bepaald ten behoeve van haar beleid inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie en voor het acteren op haar materiële klimaatimpacts, -risico’s en -kansen.
7. De in alinea 30 voorgeschreven rapportage over doelen bevat de informatie voorgeschreven in ESRS 2 MDR-T Effectiviteit van beleid en maatregelen monitoren aan de hand van doelen.
8. Ten behoeve van de door alinea 30 voorgeschreven rapportage vermeldt de onderneming of en hoe zij doelen heeft bepaald voor broeikasgasemissiereductie en/of andere doelen voor het beheren van materiële klimaatimpacts, -risico’s en -kansen, zoals de uitrol van hernieuwbare energie, energie-efficiëntie, klimaatadaptatie en de mitigatie van fysieke risico’s of transitierisico’s.
9. Indien de onderneming doelen voor broeikasgasemissiereductie39 heeft vastgesteld, zijn ESRS 2 MDR-T en de volgende vereisten van toepassing:
(a) doelen voor broeikasgasemissiereductie worden als absolute waarde gerapporteerd (hetzij in ton CO2-eq of als percentage van de emissies in een basisjaar) en, voor zover relevant, in intensiteitswaarde;
(b) doelen voor broeikasgasemissiereductie worden gerapporteerd voor scope 1-, 2- en 3-emissies, hetzij afzonderlijk, hetzij gecombineerd. De onderneming vermeldt, in het geval van gecombineerde doelen voor broeikasgasemissiereductie, welke emissie- scopes (1, 2 en/of 3) het doel omvat, het aandeel van elke betrokken emissie-scope en welke broeikasgassen het betreft. De onderneming licht toe hoe de consistentie van deze doelen met de begrenzingen van de emissie-inventaris wordt verzekerd (zoals voorgeschreven door Rapportage-eis E1-6). De doelen voor broeikasgasemissiereductie zijn brutodoelen, d.w.z. de onderneming neemt geen broeikasgasverwijderingen, carbon credits of vermeden emissies op als een middel om de doelen voor broeikasgasemissiereductie te behalen;
(c) de onderneming rapporteert haar huidige basisjaar en nulmeting en, vanaf 2030, actualiseert zij dan om de vijf jaar het basisjaar voor haar doelen voor broeikasgasemissiereductie. De onderneming kan de voortgang rapporteren die in het verleden bij het behalen van haar doelen is gemaakt vóór haar huidige basisjaar, op voorwaarde dat die informatie consistent is met de vereisten van deze standaard;
(d) doelen voor broeikasgasemissiereductie omvatten ten minste streefwaarden voor het jaar 2030 en, voor zover beschikbaar, het jaar 2050. Vanaf 2030 worden streefwaarden telkens om de vijf jaar bepaald;
(e) de onderneming vermeldt of de doelen voor broeikasgasemissiereductie wetenschappelijk onderbouwd zijn en verenigbaar zijn met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C. De onderneming vermeldt welk kader en welke methodologie zijn gebruikt om deze doelen te bepalen, en onder meer of deze zijn afgeleid van een sectoraal decarbonisatietraject, wat de onderliggende klimaat- en beleidsscenario’s zijn en of voor deze doelen externe assurance heeft
39 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 (SFDR) vallen, omdat deze is afgeleid van een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 4 in tabel 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Beleggingen in ondernemingen zonder initiatieven voor koolstofemissiereductie”). en is afgestemd op artikel 6 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks).
plaatsgevonden. Als onderdeel van de kritieke aannames voor het vaststellen van doelen voor broeikasgasemissiereductie licht de onderneming kort toe hoe zij rekening heeft gehouden met toekomstige doelstellingen (bv. veranderingen in verkoopvolumes, verschuiving in consumentenvoorkeuren en -vraag, reguleringsfactoren en nieuwe technologieën) en wat daarvan de potentiële impact zal zijn op zowel broeikasgasemissies als emissiereducties; en
(f) de onderneming beschrijft de verwachte decarbonisatiehefbomen en hun algehele kwantitatieve bijdragen aan het behalen van de doelen voor broeikasgasemissiereductie (bv. energie- of materiaalefficiëntie en vermindering van het energie- of materiaalgebruik, overschakeling naar andere brandstoffen, het gebruik van hernieuwbare energie, uitfasering of vervanging van producten of processen).
Rapportage-eis E1-5 – Energieverbruik en energiemix
10. De onderneming verschaft informatie over haar energieverbruik en energiemix.
11. Deze Rapportage-eis heeft tot doel inzicht te geven in het totale energieverbruik van de onderneming in absolute waarde, de verbetering inzake energie-efficiëntie, de blootstelling aan kolen-, olie- en gasactiviteiten en het aandeel hernieuwbare energie in haar totale energiemix.
12. De door alinea 35 voorgeschreven rapportage omvat het totale energieverbruik in MWh van haar eigen activiteiten, uitgesplitst naar:
(a) het totale energieverbruik uit fossiele bronnen40;
(b) het totale energieverbruik uit nucleaire bronnen;
(c) het totale energieverbruik uit hernieuwbare bronnen, uitgesplitst naar:
i. brandstofverbruik uit hernieuwbare bronnen met inbegrip van biomassa (ook industrieel en gemeentelijk afval van biologische oorsprong), biobrandstof, biogas, waterstof uit hernieuwbare bronnen41 enz.;
ii. verbruik van ingekochte of verworven elektriciteit, warmte, stoom en koeling uit hernieuwbare bronnen; en
iii. verbruik van zelfopgewekte hernieuwbare energie uit andere bronnen dan
brandstof (“non-fuel”).
13. Ondernemingen met activiteiten in sectoren met een grote klimaatimpact42 splitsen hun totale verbruik van energie uit fossiele brandstoffen verder uit in:
(a) brandstofverbruik uit kolen en kolenproducten;
40 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 5 in tabel 1van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Aandeel verbruik en opwekking niet- hernieuwbare energie”). De uitsplitsing dient als referentie voor een aanvullende indicator voor belangrijkste ongunstige impacts, te vinden onder indicator nr. 5 in tabel 2 van dezelfde bijlage (“Uitsplitsing energieverbruik naar soort niet- hernieuwbare energiebron”).
41 Overeenkomstig de vereisten in gedelegeerde handelingen betreffende waterstof uit hernieuwbare bronnen: Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 10 februari 2023 ter aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de bepaling van een gemeenschappelijke Uniemethode die voorziet in gedetailleerde regels voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, en Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 10 februari 2023 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van een minimumdrempel voor broeikasgasemissiereducties door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof en door de methode te specificeren voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof.
42 Sectoren met een grote klimaatimpact zijn de sectoren vermeld in de NACE-secties A tot en met H en sectie L (zoals gedefinieerd in Verordening (EU) 2022/1288).
(b) brandstofverbruik uit ruwe olie en petroleumproducten;
(c) brandstofverbruik uit aardgas;
(d) brandstofverbruik uit andere niet-hernieuwbare bronnen;
(e) verbruik van ingekochte of verworven elektriciteit, warmte, stoom en koeling uit fossiele bronnen.
14. Daarnaast geeft de onderneming (in voorkomend geval) een uitsplitsing en rapporteert zij afzonderlijk haar productie van niet-hernieuwbare energie en van hernieuwbare energie in MWh43.
Energie-intensiteit op basis van netto-opbrengsten44
15. De onderneming verschaft informatie over de energie-intensiteit (totale energieverbruik per netto-opbrengst) van activiteiten in sectoren met een grote klimaatimpact.
16. De door alinea 40 voorgeschreven rapportage over energie-intensiteit wordt alleen afgeleid van het totale energieverbruik en de netto-opbrengsten uit activiteiten in sectoren met een grote klimaatimpact.
17. De onderneming vermeldt de sectoren met een grote klimaatimpact die worden gebruikt om de in alinea 40 gevraagde energie-intensiteit te bepalen.
18. De onderneming rapporteert de aansluiting van de betrokken posten of toelichtingen in de jaarrekening op het bedrag van de netto-opbrengsten uit activiteiten in sectoren met een grote klimaatimpact (de noemer in de berekening van de in alinea 40 gevraagde energie- intensiteit).
Rapportage-eis E1-6 – Bruto scope 1-, 2-, 3-emissies en totale broeikasgasemissies
19. De onderneming rapporteert in ton CO2-equivalent (CO2-eq) haar45:
(a) bruto scope 1-emissies;
(b) bruto scope 2-emissies;
(c) bruto scope 3-emissies; en
(d) totale broeikasgasemissies.
20. Het doel van de Rapportage-eis in alinea 44 ten aanzien van:
(a) bruto scope 1-emissies zoals voorgeschreven door xxxxxx 44(a), is inzicht te geven in de directe impacts van de onderneming op klimaatverandering en het aandeel van haar totale broeikasgasemissies die worden beregeld door emissiehandelssystemen;
(b) bruto scope 2-emissies zoals voorgeschreven door xxxxxx 44(b), is inzicht te geven in
43 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 5 in tabel 1van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Aandeel verbruik en opwekking niet- hernieuwbare energie”).
44 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder indicator nr. 6 in tabel 1van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“Intensiteit energieverbruik per sector met grote klimaateffecten”).
45 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder de indicatoren nrs. 1 en 2 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“BKG-emissies” en “Koolstofvoetafdruk”). Deze informatie is afgestemd op artikel 5, lid 1, artikel 6 en artikel 8, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks),
de indirecte impacts op klimaatverandering van de door de onderneming verbruikte energie, ongeacht of die extern is ingekocht of verworven;
(c) bruto scope 3-emissies zoals voorgeschreven door xxxxxx 44(c), is inzicht te geven in de broeikasgasemissies die binnen de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming optreden buiten haar scope 1- en 2-emissies. Voor vele ondernemingen zijn scope 3-emissies misschien wel de belangrijkste component van hun emissie- inventaris en zijn zij een belangrijke bepalende factor van de transitierisico’s van de onderneming;
(d) totale broeikasgasemissies zoals voorgeschreven door xxxxxx 44(d), is een algeheel inzicht te geven in de broeikasgasemissies van de onderneming en in de vraag of deze afkomstig zijn van haar eigen activiteiten of van de upstream- en downstreamwaardeketen. Deze rapportage is een noodzakelijke voorwaarde om de voortgang te meten bij de reductie van broeikasgasemissies overeenkomstig de klimaatdoelen van de onderneming en de EU-beleidsdoelstellingen.
De informatie uit deze Rapportage-eis is ook nodig om inzicht te krijgen in de klimaattransitierisico’s van de onderneming.
21. Wanneer de onderneming de door alinea 44 voorgeschreven informatie over broeikasgas- emissies rapporteert, laat zij zich leiden door ESRS 1, alinea’s 62 tot en met 67. In beginsel zijn de data over broeikasgasemissies van geassocieerde deelnemingen of joint ventures die deel uitmaken van de upstream- en downstreamwaardeketen van de onderneming (ESRS 1 alinea 67), niet beperkt tot het gehouden aandeel in het eigen vermogen. De onderneming neemt voor haar geassocieerde deelnemingen, joint ventures, niet-geconsolideerde dochterondernemingen (beleggingsentiteiten) en contractuele overeenkomsten in gezamenlijke overeenkomsten die niet als een entiteit zijn gestructureerd (d.w.z. activiteiten en activa onder gezamenlijke zeggenschap), de broeikasgasemissies op volgens de mate waarin zij daarover operationele zeggenschap heeft.
22. In het geval van significante veranderingen in de definitie van wat de rapporterende onderneming en haar upstream- en downstreamwaardeketen vormt, rapporteert de onderneming deze veranderingen en licht zij het effect ervan toe op de jaar-op-jaar vergelijkbaarheid van haar gerapporteerde broeikasgasemissies (d.w.z. het effect op de vergelijkbaarheid van broeikasgasemissies in de huidige rapportageperiode ten opzichte van de voorgaande rapportageperiode).
23. De door alinea 44(a) voorgeschreven rapportage over bruto scope 1-emissies omvat:
(a) de bruto scope 1-emissies in ton CO2-eq; en
(b) het percentage scope 1-emissies van gereglementeerde emissiehandelssystemen.
24. De door alinea 44(b) voorgeschreven rapportage over bruto scope 2-emissies omvat:
(a) de bruto locatiegebaseerde scope 2-emissies in ton CO2-eq; en
(b) de bruto marktgebaseerde scope 2-emissies in ton CO2eq.
25. Voor door alinea 44(a) en (b) voorgeschreven rapportage over scope 1- en 2-emissies geeft de onderneming een uitsplitsing van de informatie, met afzonderlijke vermelding van emissies afkomstig van:
(a) de boekhoudkundig geconsolideerde groep (de moedermaatschappij en de dochterondernemingen); en
(b) deelnemingen zoals geassocieerde deelnemingen, joint ventures, niet- geconsolideerde dochterondernemingen die niet volledig zijn geconsolideerd in de geconsolideerde jaarrekening van de groep, alsmede contractuele overeenkomsten in gezamenlijke overeenkomsten die niet als een entiteit zijn gestructureerd (d.w.z. activiteiten en activa onder gezamenlijke zeggenschap), waarover zij operationele zeggenschap heeft.
26. De door alinea 44(c) voorgeschreven rapportage over bruto scope 3-emissies omvat
broeikasgasemissies in ton CO2-eq uit elke significante scope 3-categorie (d.w.z. elke scope 3-categorie die voor de onderneming een prioriteit is).
27. De door alinea 44(d) voorgeschreven rapportage over totale broeikasgasemissies is de som van de in alinea 44(a) tot en met (c) gevraagde scope 1-, 2- en 3-emissies. De rapportage over de totale broeikasgasemissies wordt uitgesplitst, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen:
(a) de totale broeikasgasemissies afkomstig van de onderliggende scope 2-emissies die worden gemeten met de locatiegebaseerde methode; en
(b) de totale broeikasgasemissies afkomstig van de onderliggende scope 2-emissies die worden gemeten met de marktgebaseerde methode.
Broeikasgasintensiteit op basis van netto-opbrengsten46
28. De onderneming rapporteert de intensiteit van haar broeikasgasemissie-intensiteit (totale broeikasgasemissies per netto-opbrengst).
29. De door alinea 53 voorgeschreven rapportage over broeikasgasintensiteit verschaft de totale broeikasgasemissies in ton CO2-eq (voorgeschreven door alinea 44(d)) per netto-opbrengst.
30. De onderneming rapporteert de aansluiting van de betrokken posten of toelichtingen in de jaarrekening op het bedrag van de netto-opbrengsten (de noemer in de berekening van de in alinea 53 gevraagde broeikasgasemissie-intensiteit).
31. De onderneming rapporteert:
(a) verwijderingen en opslag van broeikasgassen in ton CO2-eq, afkomstig van projecten die zij eventueel heeft ontwikkeld binnen haar eigen activiteiten, of waaraan zij heeft bijgedragen in haar upstream- en downstreamwaardeketen; en
(b) de hoeveelheid broeikasgasemissiereducties of -verwijderingen afkomstig van klimaatmitigatieprojecten buiten haar waardeketen die zij heeft gefinancierd of voornemens is te financieren via aankopen van carbon credits.
32. Deze Rapportage-eis heeft tot doel:
(a) inzicht te geven in de maatregelen van de onderneming om broeikasgassen permanent te verwijderen uit de atmosfeer, of de verwijdering daarvan actief te ondersteunen, potentieel om netto-nul-doelen te bereiken (zoals verklaard in alinea 60);
(b) inzicht te geven in het aantal en de kwaliteit van carbon credits die de onderneming op de vrijwillige markt (VCM) heeft aangekocht, of voornemens is aan te kopen, potentieel ter ondersteuning van haar claims over emissieneutraliteit (zoals verklaard in alinea 61).
33. De door alinea 56(a) voorgeschreven rapportage over verwijderingen en opslag van broeikasgassen omvat (in voorkomend geval):
46 Deze informatie ondersteunt de informatiebehoeften van financiële-marktdeelnemers die onder Verordening (EU) 2019/2088 vallen, omdat deze is afgeleid van een verplichte indicator voor belangrijkste ongunstige impacts te vinden onder de indicator nr. 3 in tabel 1 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2022/1288 van de Commissie betreffende regels inzake rapportage over duurzame investeringen (“BKG-intensiteit ondernemingen waarin is belegd”). Deze informatie is afgestemd op artikel 8, lid 1, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks),
(a) de totale hoeveelheid verwijderde en opgeslagen broeikasgassen in ton CO2-eq, uitgesplitst en apart gerapporteerd voor de hoeveelheid met betrekking tot de eigen activiteiten van de onderneming en die van haar upstream- en downstreamwaardeketen, en uitgesplitst naar verwijderingsactiviteit; en
(b) de aannames, methodologieën en kaders die de onderneming bij de berekening toepast.
34. De door alinea 56(b) voorgeschreven rapportage over carbon credits omvat (in voorkomend geval):
(a) het totale aantal carbon credits buiten de waardeketen van de onderneming (in ton CO2-eq) die zijn getoetst aan erkende kwaliteitsstandaarden en in de rapportageperiode zijn vernietigd; en
(b) het totale aantal carbon credits buiten de waardeketen van de onderneming (in ton CO2-eq) waarvan de vernietiging in de toekomst gepland staat, en of deze al dan niet zijn gebaseerd op bestaande contractuele overeenkomsten.
35. Ingeval de onderneming een netto-nul-doel rapporteert naast de doelen voor brutobroeikasgasemissiereductie in overeenstemming met Rapportage-eis E1-4, alinea 30, geeft zij toelichting bij de gehanteerde reikwijdte, methodologieën en kaders en de vraag hoe het de bedoeling is de restemissies (na een reductie van de broeikasgasemissies met zo’n 90 tot 95 %, met de mogelijkheid voor gerechtvaardigde sectorale variaties in lijn met een erkend sectoraal decarbonisatietraject) te neutraliseren door bijvoorbeeld broeikasgasverwijderingen binnen haar eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen.
36. Ingeval de onderneming eventueel publieke claims over emissieneutraliteit heeft gemaakt waarbij sprake is van het gebruik van carbon credits, legt zij uit:
(a) of en hoe deze claims vergezeld gaan van doelen voor broeikasgasemissiereductie, zoals voorgeschreven door Rapportage-eis E1-4;
(b) of en hoe deze claims en het gebruik van carbon credits de mogelijkheid om haar doelen voor broeikasgasemissiereductie47 of, in voorkomend geval, haar netto-nul- doel te behalen, niet in de weg staan of beperken; en
(c) de geloofwaardigheid en integriteit van de gebruikte carbon credits, onder meer ten opzichte van erkende kwaliteitsstandaarden.
Rapportage-eis E1-8 – Interne koolstofbeprijzing
37. De onderneming rapporteert of zij regelingen voor interne koolstofbeprijzing toepast en, zo ja, hoe deze haar besluitvorming schragen en de uitrol van klimaatbeleid en - doelen stimuleren.
38. De in alinea 62 gevraagde informatie omvat:
(a) het soort regeling voor interne koolstofbeprijzing, bijvoorbeeld de “schaduwprijzen” toegepast voor CapEx of de besluitvorming over investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O), interne koolstofvergoedingen of interne koolstoffondsen;
(b) het specifieke toepassingsgebied van de regeling inzake koolstofbeprijzing (activiteiten, geografische dimensies, entiteiten enz.);
(c) de koolstofprijzen toegepast volgens het soort regeling en de kritieke aannames gehanteerd om de prijzen te bepalen, met inbegrip van de bron van de toegepaste koolstofprijzen en de redenen waarom deze relevant worden geacht voor de daarvoor gekozen toepassing. De onderneming kan de methodologie voor de berekening van
47 Deze informatie is afgestemd op artikel 2, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad (EU-klimaatwet),
de koolstofprijzen toelichten, met inbegrip van de mate waarin deze prijzen zijn bepaald aan de hand van wetenschappelijke handvatten en hoe de toekomstige evolutie ervan verband houdt met wetenschappelijk onderbouwde trajecten voor koolstofbeprijzing; en
(d) de benaderende brutovolumes broeikasgasemissies voor het lopende jaar, volgens scope 1, 2 en, in voorkomend geval, scope 3 (in ton CO2-eq), die onder deze regelingen vallen, alsmede het aandeel daarvan in de totale broeikasgasemissies van de onderneming voor elke betrokken scope.
Rapportage-eis E1-9 – Beoogde financiële effecten van materiële fysieke en
transitierisico’s en potentiële klimaatkansen
39. De onderneming rapporteert informatie over haar:
(a) beoogde financiële effecten als gevolg van materiële fysieke risico’s;
(b) beoogde financiële effecten als gevolg van materiële transitierisico’s; en
(c) potentieel om materiële klimaatkansen te benutten.
40. De door alinea 64 voorgeschreven informatie is een aanvulling op de door ESRS 2 SBM-3 alinea 48(d) voorgeschreven informatie over actuele financiële effecten. Deze Rapportage- eis heeft tot doel om:
(a) voor beoogde financiële effecten als gevolg van materiële fysieke risico’s en transitierisico’s inzicht te geven in de vraag hoe deze risico’s op korte, middellange en lange termijn voor de onderneming materiële invloed hebben (of redelijkerwijs zouden kunnen hebben) op haar financiële positie, financiële prestaties en kasstromen. De uitkomsten van de scenarioanalyse die is gebruikt om de door alinea’s TV 10 tot en met TV 13 voorgeschreven veerkrachtanalyse te maken, moeten worden verwerkt in de beoordeling van beoogde financiële effecten als gevolg van materiële fysieke en transitierisico’s;
(b) voor het potentieel om materiële klimaatkansen te benutten, inzicht te geven in de vraag hoe de onderneming financieel haar voordeel kan doen met materiële klimaatkansen. Deze rapportage is complementair aan de overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 gerapporteerde kritieke prestatie- indicatoren (KPI’s).
41. De rapportage over beoogde financiële effecten van materiële fysieke risico’s zoals voorgeschreven door alinea 64(a) omvat48:
(a) het geldbedrag en het aandeel (percentage) activa dat materieel fysiek risico loopt op korte, middellange en lange termijn voordat rekening wordt gehouden met maatregelen inzake klimaatadaptatie; waarbij de geldbedragen van deze activa worden uitgesplitst naar acuut en chronisch fysiek risico49;
(b) het aandeel activa dat materieel fysiek risico loopt en waarvoor de maatregelen
inzake klimaatadaptatie worden genomen;
(c) de locatie van significante activa die materieel fysiek risico lopen50; en
(d) het geldbedrag en het aandeel (percentage) van de netto-opbrengsten uit bedrijfsactiviteiten die materieel fysiek risico lopen op korte, middellange en lange termijn.
48 Deze informatie is afgestemd op Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks).
49 Deze rapportage-eis is in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 5: Banking book – Klimaatverandering fysiek risico: Aan fysiek risico onderhevige blootstellingen.
50 Deze rapportage-eis is in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 5: Banking book – Klimaatverandering fysiek risico: Aan fysiek risico onderhevige blootstellingen.
42. De rapportage over beoogde financiële effecten van materiële transitierisico’s, zoals
voorgeschreven door xxxxxx 64(b) omvat:
(a) het geldbedrag en het aandeel (percentage) activa dat materieel fysiek risico loopt op korte, middellange en lange termijn voordat rekening wordt gehouden met maatregelen inzake klimaatmitigatie;
(b) het aandeel activa dat materieel transitierisico loopt en waarvoor de maatregelen
inzake klimaatmitigatie worden genomen;
(c) een uitsplitsing van de boekwaarde van de vastgoedactiva van de onderneming naar energie-efficiëntieklasse51;
(d) verplichtingen die misschien in de jaarrekening moeten worden opgenomen op korte, middellange en lange termijn; en
(e) het geldbedrag en het aandeel (percentage) van de netto-opbrengsten uit bedrijfsactiviteiten die materieel transitierisico lopen op korte, middellange en lange termijn, met inbegrip van (in voorkomend geval) de netto-opbrengsten afkomstig van klanten van de onderneming met kolen-, olie- en gasactiviteiten.
43. De onderneming rapporteert de aansluitingen van de betrokken posten of toelichtingen in de jaarrekening op de volgende elementen:
(a) significante bedragen aan activa en netto-opbrengsten die materieel fysiek risico lopen (zoals voorgeschreven door xxxxxx 66);
(b) significante bedragen aan activa, verplichtingen en netto-opbrengsten die materieel transitierisico lopen (zoals voorgeschreven door alinea 67).
44. Voor de rapportage over het potentieel om klimaatkansen te benutten, zoals voorgeschreven door alinea 64(c), houdt de onderneming rekening met52:
(a) kostenbesparingen die zij verwacht van maatregelen inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie; en
(b) de potentiële marktomvang of verwachte veranderingen van de netto-opbrengsten uit koolstofarme producten en diensten of adaptatieoplossingen waartoe de onderneming toegang heeft of kan hebben.
45. Een kwantificering van de financiële effecten die voortkomen uit kansen, is niet vereist indien dit soort rapportage niet voldoet aan de kwalitatieve kenmerken van nuttige informatie opgenomen op grond van ESRS 1 Bijlage C Kwalitatieve kenmerken van informatie.
Bijlage A: Toepassingsvoorschriften
Deze bijlage maakt integrerend deel uit van ESRS E1. Zij onderbouwt de toepassing van de in deze standaard beschreven rapportage-eisen en heeft dezelfde status als de overige delen van deze standaard.
Rapportage-eis E1-1 – Transitieplan voor klimaatmitigatie
TV 1. Een transitieplan betreft de inspanningen van de onderneming op het gebied van
klimaatmitigatie. Wanneer de onderneming over haar transitieplan rapporteert, wordt van
51 Deze rapportage-eis wordt opgenomen in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 2: Banking book – Transitierisico’s in verband met klimaatverandering: Leningen gedekt door zekerheden in de vorm van onroerend goed – Energie-efficiëntie van de zekerheid.
52 Deze informatie is afgestemd op Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie (verordening klimaatbenchmarks).
haar verwacht dat zij een algemene toelichting geeft over de vraag hoe zij haar strategie en businessmodel zal aanpassen zodat deze verenigbaar zijn met de transitie naar een duurzame economie en met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in lijn met de Overeenkomst van Parijs (of een geactualiseerde internationale overeenkomst betreffende klimaatverandering) en met de doelstelling om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken zonder of met een beperkte overschrijding zoals bepaald in Verordening (EU) 2021/1119 (EU-klimaatwet) en, in voorkomend geval, de blootstelling van de onderneming aan kolen-, olie- en gasactiviteiten.
TV 2. Het overheidsbeleid heeft nog niet voor alle sectoren sectorale trajecten vastgelegd. Daarom moet de door alinea 16(a) voorgeschreven rapportage over de verenigbaarheid van het transitieplan met de doelstelling om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 °C, worden begrepen als de rapportage over het doel voor broeikasgasemissiereductie van de onderneming. De door alinea 16(a) voorgeschreven rapportage wordt gebenchmarkt aan een traject richting 1,5 °C. Deze benchmark moet zijn gebaseerd op ofwel het sectorale decarbonisatietraject (indien dat voor de sector van de onderneming beschikbaar is) ofwel een economiebreed scenario, rekening houdende met de beperkingen daarvan (d.w.z. het is een eenvoudige omzetting van emissiereductiedoelstellingen van het niveau van de overheid naar het niveau van de onderneming). Dit Toepassingsvereiste moet worden gelezen in samenhang met TV 26 en TV 27 en de sectorale decarbonisatietrajecten waarvan daar sprake is.
TV 3. Wanneer de onderneming de door alinea 16(d), voorgeschreven informatie rapporteert, kan zij rekening houden met:
(a) de cumulatieve locked-in broeikasgasemissies van belangrijke activa voor de periode van het rapportagejaar tot en met 2030 en 2050 (in ton CO2-eq). Dit wordt beoordeeld als de som van de geschatte scope 1- en 2-emissies tijdens de operationele levensduur van de actieve en vast geplande belangrijke activa. Belangrijke activa zijn activa die eigendom zijn van de onderneming of onder haar zeggenschap staan, en zij bestaan uit bestaande of geplande activa (zoals vaste of mobiele installaties, faciliteiten en uitrusting) die bronnen zijn van ofwel significante directe ofwel energie-indirecte (scope 2) broeikasgasemissies. Vast geplande belangrijke activa zijn activa die de onderneming hoogst waarschijnlijk binnen de komende vijf jaar zal inzetten;
(b) de cumulatieve locked-in broeikasgasemissies verbonden aan de emissies in de fase van direct gebruik (“direct use phase emissions”) van verkochte producten (in ton CO2-eq), beoordeeld als het verkoopvolume van producten in het rapportagejaar vermenigvuldigd met de som van geraamde emissies in de fase van direct gebruik over hun hele verwachte levensduur. Dit vereiste is alleen van toepassing indien de onderneming de scope 3-categorie “gebruik van verkochte producten” heeft aangemerkt als significant op grond van Rapportage-eis E1-6, alinea 51; en
(c) een toelichting bij de plannen voor het beheren – d.w.z. omvormen, buiten gebruik stellen of uitfaseren – van haar broeikasgas- en energie-intensieve activa en producten.
TV 4. Wanneer de onderneming de door alinea 16(e) voorgeschreven informatie rapporteert, licht zij toe hoe de afstemming van haar economische activiteiten op Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie zich naar verwachting op termijn zal ontwikkelen om haar transitie naar een duurzame economie te ondersteunen. Daarbij houdt de onderneming rekening met de kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) die moet worden gerapporteerd op grond van artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 (en met name op de Taxonomie afgestemde inkomsten en CapEx en (in voorkomend geval) CapEx-plannen).
TV 5. Wanneer de onderneming de door alinea 16(f) voorgeschreven informatie rapporteert, vermeldt zij of zij al dan niet is uitgesloten van de op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks overeenkomstig de uitsluitingscriteria in artikel 12, lid 1, punten
d) tot en met g),53 en artikel 12, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de
53 Artikel 12, lid 1, van de verordening normen klimaatbenchmarks bepaalt: “Beheerders van op de Overeenkomst van Parijs
Commissie (verordening normen klimaatbenchmarks)54.
Rapportage-eis met betrekking tot ESRS 2 SBM-3 – Materiële impacts, risico’s en
kansen en de wisselwerking daarvan met strategie en businessmodel
TV 6. Wanneer de onderneming de door alinea 19(a) voorgeschreven informatie over de reikwijdte van de veerkrachtanalyse rapporteert, licht zij toe welk deel van haar eigen activiteiten en upstream- en downstreamwaardeketen en welke materiële fysieke risico’s en transitierisico’s eventueel van die analyse zijn uitgesloten.
TV 7. Wanneer de onderneming de door alinea 19(b) voorgeschreven informatie rapporteert over de wijze waarop de veerkrachtanalyse is uitgevoerd, geeft zij toelichting bij:
(a) de kritieke aannames over de vraag hoe de transitie naar een koolstofarme en veerkrachtige economie van invloed zal zijn op de trends in haar macro- economische omgeving, energieverbruik en energiemix, en aannames over de uitrol van technologie;
(b) de gehanteerde tijdshorizonten en de afstemming daarvan op de klimaat- en zakelijke scenario’s waarmee is rekening gehouden bij het bepalen van materiële fysieke risico’s en transitierisico’s (alinea’s TV 11 tot en met TV 12) en het vaststellen van doelen voor broeikasgasemissiereductie (gerapporteerd op grond van Rapportage-eis E1-4); en
(c) de vraag hoe is rekening gehouden met de geschatte beoogde financiële effecten van materiële fysieke risico’s en transitierisico’s (zoals voorgeschreven door Rapportage-eis E1-9) en de mitigerende maatregelen en middelen (gerapporteerd op grond van Rapportage-eis E1-3).
TV 8. Wanneer de onderneming de door alinea 19(c) voorgeschreven informatie rapporteert over de uitkomsten van de veerkrachtanalyse, geeft zij toelichting bij:
(a) de gebieden van onzekerheid in de veerkrachtanalyse en de mate waarin de aan risico blootstaande activa en bedrijfsactiviteiten in aanmerking zijn genomen bij het vastleggen van de strategie van de onderneming, haar investeringsbesluiten en actuele en geplande mitigerende maatregelen;
(b) het vermogen van de onderneming om haar strategie en businessmodel op korte, middellange en lange termijn aan te passen, onder meer door bestaande toegang tot financiering tegen betaalbare kapitaalkosten veilig te stellen, door haar vermogen om bestaande activa elders in te zetten, te upgraden of uit gebruik te nemen, door verschuivingen binnen haar portfolio producten en diensten of door haar personeel om te scholen.
afgestemde EU-benchmarks sluiten alle volgende ondernemingen van die benchmarks uit:
a) ondernemingen die 1 % of meer van hun inkomsten halen uit de exploratie, ontginning, winning, distributie of raffinage van steen- en bruinkool; of
b) ondernemingen die 10 % of meer van hun inkomsten halen uit de exploratie, winning, distributie of raffinage van oliebrandstoffen; of
c) ondernemingen die 50 % of meer van hun inkomsten halen uit de exploratie, winning, vervaardiging of distributie van gasvormige brandstoffen; of
d) ondernemingen die 50 % of meer van hun inkomsten halen uit elektriciteitsopwekking met een broeikasgasintensiteit van meer dan 100 g CO2e/kWh.”
Artikel 12, lid 2, bepaalt: “Beheerders van op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks sluiten van die benchmarks alle ondernemingen uit die volgens hun bevindingen of ramingen of die van externe gegevensverstrekkers in aanzienlijke mate afbreuk doen aan een of meer milieudoelstellingen als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad, overeenkomstig de in artikel 13, lid 2, van deze Verordening vervatte regels inzake ramingen.”
54 Deze rapportage-eis is in overeenstemming met de vereisten van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2453 van de Commissie, Template 1 – Transitierisico in verband met klimaatverandering.
Impact-, risico- en kansenmanagement
TV 9. Wanneer de onderneming de door alinea 20(a) voorgeschreven informatie rapporteert over de processen om klimaatimpacts in kaart te brengen en te analyseren, licht zij toe hoe zij:
(a) haar activiteiten en plannen heeft gescreend om daadwerkelijke en potentiële toekomstige bronnen van broeikasgasemissies in kaart te brengen en (in voorkomend geval) drukfactoren voor andere klimaatimpacts (bv. emissies van roet (Black Carbon) of troposferisch ozon of veranderingen in landgebruik) in haar eigen activiteiten en in de hele waardeketen; en
(b) haar daadwerkelijke en potentiële impacts op klimaatverandering (d.w.z. haar totale broeikasgasemissies) als materieel heeft beoordeeld.
TV 10. De onderneming kan op grond van de alinea’s 20(a) en TV 9 gerapporteerde informatie koppelen aan de informatie gerapporteerd op grond van de volgende Rapportage-eisen: Rapportage-eis E1-1, alinea 16(d) (over locked-in broeikasgasemissies), Rapportage-eis E1- 4 en Rapportage-eis E1-6.
TV 11. Wanneer de onderneming de door alinea 20(b) voorgeschreven informatie rapporteert over de processen om fysieke risico’s in kaart te brengen en te analyseren, licht zij toe of en hoe zij:
(a) klimaatgevaren (zie onderstaande tabel) in kaart heeft gebracht voor de korte, middellange en lange termijn en haar activa en bedrijfsactiviteiten heeft gescreend op mogelijke blootstelling aan die gevaren;
(b) korte, middellange en lange tijdshorizonten heeft gedefinieerd en hoe deze definities verband houden met de verwachte levensduur van haar activa, strategische planninghorizonten en plannen voor kapitaalallocatie;
(c) is nagegaan in welke mate haar activa en bedrijfsactiviteiten mogelijk zijn blootgesteld aan en gevoelig zijn voor de geïdentificeerde klimaatgevaren, rekening houdende met de waarschijnlijkheid, omvang en duur van die gevaren en de specifieke geospatiale coördinaten (zoals de Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) voor het EU-grondgebied) van de locaties en toeleveringsketens van de onderneming; en
(d) de identificatie van klimaatgevaren en de beoordeling van de blootstelling en gevoeligheid zijn onderbouwd door klimaatscenario’s met grote emissies, die gebaseerd kunnen zijn op bijvoorbeeld Shared Socioeconomic Pathway (SSP) 5-
8.5 van het IPCC of op relevante regionale klimaatprognoses op basis van deze emissiescenario’s of klimaatscenario’s van het Network for Greening the Financial System (NGFS) met hoog fysiek risico zoals “Hot house world” of “Too little, too late”. Voor algemene vereisten met betrekking tot klimaatscenarioanalyse, zie de alinea’s 18, 19, TV 13 tot en met TV 15.
Indeling van klimaatgevaren (Bron: Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie) | ||||
Temperatuur | Wind | Water | Vaste massa | |
Chro- nisch | Veranderende temperatuur (lucht, zoet water, zeewater) | Veranderende windpatronen | Veranderende neerslagpatronen en -soorten (regen, hagel, sneeuw/ijs) | Kusterosie |
Hittestress | Neerslag- en/of hydrologische variabiliteit | Bodemdegradatie |
Ontdooien permafrost
Temperatuurvariabiliteit
Verzuring oceanen Bodemerosie
Zoutintrusie Bodemvloeiing Zeespiegelstijging Waterstress
Hittegolf
Cyclonen, orkanen, tyfoons
Droogte
Lawine
Aardverschuiving
Verzakking
Overstroming (kust, rivieren, regenwater, grondwater)
Tornado
Natuurbrand
Zware neerslag (regen, hagel, sneeuw/ijs)
Storm
(incl. sneeuwstormen, stof- en zandstormen)
Koudegolf/vorst
Acuut
Doorbraak gletsjermeer
TV 12. Wanneer de onderneming de door alinea 20(c) voorgeschreven informatie rapporteert over de processen om transitierisico’s en -kansen in kaart te brengen, licht zij toe of en hoe zij:
(a) transitiegebeurtenissen (zie onderstaande tabel met voorbeelden) in kaart heeft gebracht voor de korte, middellange en lange termijn en of zij haar activa en bedrijfsactiviteiten heeft gescreend op mogelijke blootstelling aan die gebeurtenissen. In het geval van transitierisico’s en -kansen kan wat als lange termijn geldt, een periode van meer dan tien jaar bestrijken en kan dit worden afgestemd op klimaatdoelstellingen van overheidsbeleid;
(b) is nagegaan in welke mate haar activa en bedrijfsactiviteiten eventueel zijn blootgesteld aan en gevoelig zijn voor de in kaart gebrachte transitiegebeurtenissen, rekening houdende met de waarschijnlijkheid, omvang en duur van die transitiegebeurtenissen;
(c) het in kaart brengen van de transitiegebeurtenissen en de beoordeling van de blootstelling heeft onderbouwd met klimaatscenarioanalyses, waarin ten minste rekening wordt gehouden met een scenario dat consistent is met de Overeenkomst van Parijs en het beperken van klimaatverandering tot 1,5 °C, op basis van bijvoorbeeld scenario’s van het Internationaal Energieagentschap (Net zero Emissions by 2050, Sustainable Development Scenario enz.) of klimaatscenario’s van het Network for Greening the Financial System (NGFS). Voor de algemene vereisten met betrekking tot klimaatscenarioanalyse, zie de alinea’s 18, 19, TV 13 tot en met TV 15; en
(d) activa en bedrijfsactiviteiten heeft geïdentificeerd die onverenigbaar zijn met, of die aanzienlijke inspanningen behoeven om verenigbaar te zijn met, een transitie naar een klimaatneutrale economie (bijvoorbeeld als gevolg van significante locked-in broeikasgasemissies of onverenigbaarheid met de vereisten van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2139 van de Commissie wat betreft afstemming op de Taxonomie).
Voorbeelden van klimaattransitiegebeurtenissen (voorbeelden gebaseerd op TCFD-indeling) | ||||
Policy en legal | Technologie | Markt | Reputatie | |
Stijging prijzen broeikasgasemissies | Vervanging producten en diensten door opties met lagere emissies | Verandering consumentengedrag | Verschuiving consumentenvoorkeur en | |
Verstrengde rapportageverplichtingen emissies | Mislukte investeringen in nieuwe technologieën | Onzekere marktsignalen | Stigmatisering sector |
Instructies en regelgeving voor bestaande producten en diensten | Transitiekosten technologie lagere emissies | Toegenomen kosten grondstoffen | Toegenomen zorgen stakeholders |
Instructies en regelgeving voor bestaande productieprocessen | Negatieve feedback stakeholders | ||
Blootstelling aan rechtszaken |
TV 13. Wanneer de onderneming de door de alinea’s 19, 20, 21, TV 10 en TV 11 voorgeschreven informatie rapporteert, licht zij toe hoe zij bij haar omstandigheden passende klimaatscenarioanalyses heeft gebruikt voor het onderbouwen van het in kaart brengen en beoordelen van fysieke risico’s en transitierisico’s en -kansen op korte, middellange en lange termijn, door onder meer te vermelden:
(a) welke scenario’s zijn gebruikt, de bronnen daarvan en de afstemming op de huidige stand van de techniek;
(b) narratieven, tijdshorizonten en eindpunten die zijn gebruikt, met een bespreking van de vraag waarom de onderneming denkt dat de reeks gebruikte scenario’s haar plausibele risico’s en onzekerheden bestrijken;
(c) de belangrijkste krachten en drukfactoren waarmee in elk scenario is rekening gehouden en de redenen waarom die krachten en factoren relevant zijn voor de onderneming, bijvoorbeeld, beleidsaannames, macro-economische trends, energiegebruik en energiemix, en aannames over technologie; en
(d) de belangrijkste inputs en beperkingen van de scenario, met inbegrip van de mate van detail (of bijvoorbeeld de analyse van fysieke klimaatrisico’s is gebaseerd op de specifieke geospatiale coördinaten van de locaties van de onderneming dan wel op algemene data op nationaal of regionaal niveau).
TV 14. Bij het uitvoeren van scenarioanalyses kan de onderneming rekening houden met de volgende handvatten: TCFD Technical Supplement on “The Use of Scenario Analysis in Disclosure of Climate-Related Risks and Opportunities” (2017); TCFD “Guidance on Scenario Analysis for Non-Financial Companies” (2020); EN ISO 14091:2021 “Klimaatadaptatie – Richtlijnen voor beoordeling van kwetsbaarheid, effecten en risico’s”; andere erkende sectorale standaarden zoals het Network for Greening the Financial System (NGFS); en EU-, nationale, regionale en lokale wet- en regelgeving.
TV 15. De onderneming licht kort toe hoe de gebruikte klimaatscenario’s verenigbaar zijn met de in de jaarrekening gehanteerde kritieke klimaataannames.
Rapportage-eis E1-2 – Beleid ten aanzien van klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
TV 16. Informatie over beleid ten aanzien van klimaatmitigatie of klimaatadaptatie kan afzonderlijk worden gerapporteerd aangezien de doelstellingen daarvan, de betrokken personen en de voor de uitvoering daarvan vereiste maatregelen en middelen verschillen.
TV 17. Beleid ten aanzien van klimaatmitigatie zet in op het beheer van de broeikasgasemissies van de onderneming, haar broeikasgasverwijderingen en haar transitierisico’s voor verschillende tijdshorizonten, binnen haar eigen activiteiten en/of binnen de upstream- en downstreamwaardeketen. Het vereiste van alinea 14 kan betrekking hebben op zowel op zichzelf staand klimaatmitigatiebeleid als relevant beleid rond andere thema’s die indirect bijdragen aan klimaatmitigatie, zoals opleidingsbeleid, beleid inzake inkoop of de toeleveringsketen, investeringsbeleid of beleid inzake productontwikkeling.
TV 18. Beleid ten aanzien van klimaatadaptatie zet in op het beheer van de fysieke klimaatrisico’s
van de onderneming en op haar transitierisico’s wat betreft klimaatadaptatie. Het vereiste van de alinea’s 22 en 25 kan betrekking hebben op zowel op zichzelf staand klimaatadaptatiebeleid als relevant beleid rond andere thema’s die indirect bijdragen aan klimaatadaptatie, zoals opleidingsbeleid en beleid inzake noodsituaties of veiligheid en gezondheid.
Rapportage-eis E1-3 – Maatregelen en middelen wat betreft beleid ten aanzien van klimaatverandering
TV 19. Wanneer de onderneming de door de alinea’s 29(a) en 29(b) voorgeschreven informatie over
maatregelen rapporteert, kan zij:
(a) rapporteren over haar belangrijkste maatregelen en/of plannen voor het uitrollen van beleid inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie binnen haar individuele of afzonderlijke maatregelen;
(b) soorten klimaatmitigerende maatregelen (decarbonisatiehefbomen) aggregeren die aansluiten bij de specifieke maatregelen van ondernemingen, zoals energie- efficiëntie, elektrificatie, overschakeling naar andere brandstoffen, gebruik van hernieuwbare energie, productwijzigingen en decarbonisatie van de toeleveringsketen;
(c) de lijst van belangrijkste mitigerende maatregelen rapporteren, samen met de meetbare doelen (zoals voorgeschreven door Xxxxxxxxxx-xxx X0-0), uitgesplitst naar decarbonisatiehefboom; en
(d) de maatregelen inzake klimaatadaptatie rapporteren, per soort adaptieve oplossing, zoals nature-based adaptatie, engineering, of technologische oplossingen.
TV 20. Wanneer de onderneming de door alinea 29(c) voorgeschreven informatie over middelen rapporteert, vermeldt zij alleen de significante OpEx- en CapEx-bedragen die voor de uitvoering van de maatregelen nodig zijn, aangezien deze informatie dient om de geloofwaardigheid van haar maatregelen aan te tonen – niet om de gerapporteerde bedragen op de jaarrekening aan te sluiten. De gerapporteerde CapEx- en OpEx-bedragen zijn de aanvullingen van zowel materiële als immateriële activa tijdens het actuele boekjaar, alsmede de geplande aanvullingen voor toekomstige perioden van uitvoering van de maatregelen. Bij de gerapporteerde bedragen gaat het alleen om de incrementele financiële investeringen die direct bijdragen aan het behalen van de doelen van de onderneming.
TV 21. In lijn met de vereisten van ESRS 2 MDR-A licht de onderneming toe of en in welke mate haar vermogen om de maatregelen uit te voeren afhankelijk is van de beschikbaarheid en allocatie van middelen. Doorlopende toegang tot financiering tegen betaalbare kapitaalkosten kan van cruciaal belang zijn voor de uitvoering van de maatregelen van de onderneming; daarbij gaat het onder meer om haar aanpassingen aan veranderingen in vraag en aanbod of haar daarmee samenhangende acquisities en significante investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O).
TV 22. De voor de uitvoering van de op grond van alinea 29(c) gerapporteerde maatregelen vereiste OpEx- en CapEx-bedragen zijn consistent met de kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s) (CapEx- en OpEx-KPI’s) en, in voorkomend geval, het CapEx-plan voorgeschreven door Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie. De onderneming geeft toelichting bij eventuele verschillen tussen de op grond van deze standaard gerapporteerde significante OpEx- en CapEx-bedragen en de op grond van Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2178 van de Commissie gerapporteerde kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s), als gevolg van bijvoorbeeld de rapportage van niet in aanmerking komende economische activiteiten in de zin van die gedelegeerde verordening. De onderneming kan haar maatregelen structureren per economische activiteit, om haar OpEx en CapEx en, in voorkomend geval, haar OpEx- en/of CapEx-plannen te vergelijken met haar op de Taxonomie afgestemde kritieke prestatie-indicatoren (KPI’s).
Rapportage-eis E1-4 – Doelen inzake klimaatmitigatie en klimaatadaptatie
TV 23. Op grond van alinea 34(a) kan de onderneming doelen voor broeikasgasemissiereductie rapporteren in intensiteitswaarde. Intensiteitsdoelen worden geformuleerd als verhouding tussen broeikasgasemissies en een eenheid van fysieke activiteit of economische output. De betrokken eenheden van activiteit of output worden vermeld in sectorspecifieke ESRS- standaarden. In gevallen waarin de onderneming alleen een doel voor broeikasgasemissiereductie heeft vastgesteld, rapporteert zij niettemin de daarmee samenhangende absolute waarden voor het doeljaar en het (de) tussenliggende doeljaar (doeljaren). Dit kan leiden tot een situatie waarin een onderneming een stijging van absolute broeikasgasemissies moet rapporteren voor het doeljaar en het (de) tussenliggende doeljaar (doeljaren), omdat zij bijvoorbeeld al rekent met organische groei van haar activiteiten.
TV 24. Wanneer de onderneming de door alinea 34(b) voorgeschreven informatie rapporteert, vermeldt zij voor elke betrokken emissie-scope (1, 2 of 3) het aandeel van het doel. De onderneming vermeldt de methode die wordt gebruikt om scope 2-emissies te berekenen die in het doel zijn opgenomen (d.w.z. ofwel de locatie- ofwel de marktgebaseerde methode). Indien de begrenzing van het doel voor broeikasgasemissiereductie afwijkt van de op grond van Rapportage-eis E1-6 gerapporteerde broeikasgasemissies, rapporteert de onderneming welke gassen het betreft, het respectieve percentage scope 1-, 2- en 3- emissies en de totale broeikasgasemissies die onder dat doel vallen. Voor de doelen voor broeikasgasemissiereductie van haar dochternemingen past de onderneming deze vereisten analoog toe op het niveau van de dochteronderneming.
TV 25. Wanneer de onderneming de door alinea 34(c) voorgeschreven informatie over basisjaar en nulmeting rapporteert:
(a) licht zij kort toe hoe zij heeft geborgd dat de nulmeting waaraan de voortgang in de richting van het doel wordt afgemeten, representatief is in termen van de betrokken activiteiten en de invloeden van externe factoren (bv. temperatuuranomalieën in een bepaald jaar die de hoeveelheid van het energieverbruik en de daarmee samenhangende broeikasgasemissies beïnvloeden). Dit kan gebeuren door de nulmeting te normaliseren of door een nulmeting te gebruiken die is afgeleid van een driejaarsgemiddelde indien daarmee de representativiteit vergroot en zo een getrouwer beeld kan worden gegeven;
(b) de nulmeting en het basisjaar worden niet gewijzigd tenzij significante wijzigingen in het doel of de begrenzing van de rapportage optreden. In dat geval licht de onderneming toe wat de invloed van de nieuwe nulmeting op het nieuwe doel is, het bereiken van haar doel en de presentatie van in de tijd gemaakte voortgang. Om vergelijkbaarheid te bevorderen, kiest de onderneming, wanneer zij nieuwe doelen bepaalt, een recent basisjaar dat niet langer dan drie jaar vóór het eerste rapportagejaar van de periode van het nieuwe doel ligt. Een voorbeeld: voor een situatie met 2030 als jaar van het doel en de periode om dat doel in de periode 2025- 2030 te bereiken, wordt het basisjaar gekozen in de periode 2022-2025;
(c) de onderneming actualiseert haar basisjaar vanaf 2030 en nadien telkens om de vijf jaar. Dit betekent dat vóór 2030 de door de onderneming gekozen basisjaren ofwel de momenteel gehanteerde basisjaren voor bestaande doelen zijn, ofwel het eerste jaar van toepassing van de voorschriften inzake duurzaamheidsrapportage zoals vermeld in artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 (2024, 2025 of 2026), en, in de periode ná 2030, om de vijf jaar (2030, 2035 enz.); en
(d) bij het presenteren van klimaatdoelen kan de onderneming de voortgang rapporteren die vóór het actuele basisjaar is gemaakt bij het behalen van deze doelen. Daarbij ziet de onderneming er maximaal op toe dat de informatie over voortgang in het verleden consistent is met de vereisen van deze standaard. In het geval van
methodologische verschillen (bijvoorbeeld over de begrenzingen van doelen) licht de onderneming deze verschillen kort toe.
TV 26. Wanneer de onderneming de door de alinea’s 34(d) en 34(e) voorgeschreven informatie rapporteert, presenteert zij de informatie over de periode voor het bereiken van het doel aan de hand van een sectorspecifiek (voor zover beschikbaar) of sectoroverschrijdend emissietraject dat verenigbaar is met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C. Daartoe berekent de onderneming een op 1,5 °C afgestemde referentiestreefwaarde voor scope 1 en 2 (en, in voorkomend geval, een afzonderlijke waarde voor scope 3) waartegen haar eigen doelen voor broeikasgasemissiereductie of tussentijdse doelen voor de betrokken scopes kunnen worden afgezet.
TV 27. De referentiestreefwaarde kan worden berekend door de broeikasgasemissies in het basisjaar te vermenigvuldigen met een emissiereductiefactor die sectorspecifiek (sectorale decarbonisatiemethodologie) of sectoroverschrijdend (contractiemethodologie) is. Deze emissiereductiefactoren kunnen van verschillende bronnen worden afgeleid. De onderneming dient erop toe te zien dat de gebruikte bron is gebaseerd op een emissiereductietraject dat verenigbaar is met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C.
TV 28. De emissiereductiefactoren zullen in de toekomst verder worden ontwikkeld. Daarom worden ondernemingen aangemoedigd om alleen geactualiseerde, publiek beschikbare informatie te gebruiken.
2030 | 2050 | |
Traject sectoroverschrijdende (ACA) reducties met 2020 als referentiejaar | -42 % | -90 % |
Bron: gebaseerd op Pathways to Net-zero – SBTi Technical Summary (Versie 1.0, oktober 2021)
TV 29. De referentiestreefwaarde is afhankelijk van het basisjaar en emissienulmeting van het doel voor broeikasgasemissiereductie van de onderneming. Dit betekent dat het voor ondernemingen met een recent basisjaar of met een hogere emissienulmeting misschien een minder grote uitdaging is om de referentiestreefwaarde te behalen dan voor ondernemingen die in het verleden al ambitieuze maatregelen hebben getroffen om broeikasgasemissies te reduceren. Daarom kunnen ondernemingen die in het verleden broeikasgasemissiereducties hebben verwezenlijkt die verenigbaar zijn met een op 1,5 °C afgestemd sectoroverschrijdend of sectorspecifiek traject, hun emissienulmeting overeenkomstig aanpassen om de referentiestreefwaarde vast te stellen. Indien de onderneming dus de emissienulmeting aanpast om de referentiestreefwaarde te bepalen, houdt zij geen rekening met reducties van broeikasgasemissies van vóór 2020 en verschaft zij het nodige bewijsmateriaal over de broeikasgasemissiereductie die zij in het verleden heeft verwezenlijkt.
TV 30. Wanneer de onderneming de door alinea 34(f) voorgeschreven informatie rapporteert, geeft zij toelichting bij de volgende punten:
(a) wat betreft haar maatregelen inzake klimaatmitigatie: de decarbonisatiehefbomen en hun geschatte kwantitatieve bijdragen aan het behalen van haar doelen inzake broeikasgasemissiereductie, uitgesplist naar scope (1, 2 en 3);
(b) de vraag of zij voornemens is nieuwe technologieën toe te passen en wat daarvan de rol is bij het behalen van haar doelen voor broeikasgasemissiereductie; en
(c) de vraag of en hoe zij rekening heeft gehouden met een uiteenlopende reeks klimaatscenario’s, met ten minste een klimaatscenario dat verenigbaar is met het beperken van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C, om relevante ontwikkelingen
op het gebied van milieu, samenleving, technologie, markt en beleid in beeld te krijgen en haar decarbonisatiehefbomen te bepalen.
TV 31. De onderneming kan haar doelen voor broeikasgasemissiereductie samen met haar maatregelen inzake klimaatmitigatie (zie alinea TV 19) presenteren als een tabel of een grafisch traject om evoluties in de tijd voor te stellen. De volgende figuur en tabel geven voorbeelden waarin doelen en decarbonisatiehefbomen kunnen worden gecombineerd:
ton CO2-eq
Groei/verruiming activiteiten
2025-30
Reducties gepland binnen eigen activiteiten
Reducties verwacht binnen waardekten
Actuele BKG-
emissies
Industrie Energie- efficiëntie
Vervoer
Overscha- Gebouwen
keling
brandstof
Energie-
efficiëntie
Industrie Electri- ficatie
Gebruik hernieuw- bare energie
Decarbonisatie Toeleverings- keten
Efficiëntie in
fase product-
gebruik Decarbonisatie
electriciteitsmix in landen waar onderneming actief is
- XX%
BKG-
emissies
Op 1.5oC referentiestreefwaarde Doelwaarde reductie onderneming
0000 xxx-xxx-xxxx
0000 XXX-xxxxxxxx (xxxxxxx CO2-eq) | 100 | 60 | 40 | 2030 |
Energie-efficiëntie en reductie verbruik | – | -10 | -4 | |
Materiaalefficiëntie en reductie verbruik | – | -5 | – | |
Omschakeling brandstoffen | – | -2 | – | |
Elektrificatie | – | – | -10 | |
Gebruik hernieuwbare energie | – | -10 | -3 | |
Uitfasering, substitutie of aanpassing product | – | -8 | – | |
Uitfasering, substitutie of aanpassing proces Overig | – – | -5 – | -3 |
Basisjaar
Basisjaar (bv. 2025)
Doel 2030
Doel
…
2035
Doeljaar
Tot
doel 2050
BKG-
emissies
BKG verwijderd uit eigen activiteiten, waardeketen
Rapportage-eis E1-5 – Energieverbruik en energiemix
TV 32. Bij het opstellen van de door alinea 35 voorgeschreven informatie over het energieverbruik doet de onderneming het volgende:
(a) zij rapporteert alleen over de energie verbruikt bij processen die eigendom zijn van of worden gecontroleerd door de onderneming, waarbij dezelfde perimeter wordt toegepast als voor de rapportage over scope 1- en 2-emissies;
(b) zij sluit grondstoffen (feedstocks) en brandstoffen uit die voor energiedoeleinden worden gebruikt. De onderneming die brandstof als grondstof gebruikt, kan informatie over dit verbruik rapporteren naast de verplicht te rapporteren informatie;
(c) zij ziet erop toe dat alle kwantitatieve energie-informatie wordt gerapporteerd in megawattuur (MWh), in onderste verbrandingswaarde (LHV) of netto calorische waarde. Indien ruwe data voor energie-informatie alleen beschikbaar zijn in andere energie-eenheden dan MWh (zoals Gigajoule (GJ) of British Thermal Units (Btu)), in volume-eenheden (zoals kubieke voet of gallons) of in eenheden van massa (zoals kilogram of pond), dan wordt deze informatie omgezet in MWh, aan de hand van geschikte conversiefactoren (zie bv. bijlage II bij het Fifth Assessment Report (AR5) van het IPCC). Conversiefactoren voor brandstoffen worden transparant gemaakt en consistent toegepast;
(d) zij ziet erop toe dat alle kwantitatieve energie-informatie wordt gerapporteerd als eindverbruik (of finaal verbruik) van energie, verwijzend naar de hoeveelheid energie die de onderneming daadwerkelijk verbruikt, bijvoorbeeld volgens de tabel in bijlage IV bij Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende energie-efficiëntie55;
(e) zij vermijdt dubbeltelling van brandstofverbruik wanneer zij het verbruik van zelf opgewekte energie rapporteert. Indien de onderneming elektriciteit opwekt uit een niet-hernieuwbare of een hernieuwbare brandstofbron en nadien de opgewekte elektriciteit verbruikt, wordt het energieverbruik slechts eenmaal geteld onder energieverbruik;
(f) zij compenseert het energieverbruik niet, zelfs indien op de bedrijfslocatie (on-site) geproduceerde energie wordt verkocht aan en gebruikt door een derde partij;
(g) zij neemt energie die van binnen de organisatorische begrenzing wordt betrokken,
niet op onder “ingekochte of verworven” energie;
(h) zij neemt als “restenergie” ontvangen stoom, warmte of koeling uit industriële
processen van een derde partij op onder “ingekochte of verworven” energie;
(i) zij verwerkt hernieuwbare waterstof56 administratief als een hernieuwbare brandstof. Waterstof die niet volledig afkomstig is uit hernieuwbare bronnen, wordt opgenomen onder “brandstofverbruik uit andere niet-hernieuwbare bronnen”; en
(j) zij hanteert een voorzichtige benadering wanneer elektriciteit, stoom, warmte of koeling in hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen wordt uitgesplitst, op basis van de benadering voor het berekenen van marktgebaseerde scope 2-emissies. De onderneming neemt dit energieverbruik alleen op als zijnde afkomstig uit hernieuwbare bronnen indien de herkomst van de ingekochte energie duidelijk is vastgelegd in de contractuele regelingen met haar leveranciers (afnameovereenkomst voor hernieuwbare stroom, standaard groene-stroomtarief, marktinstrumenten zoals een Garantie van Oorsprong voor hernieuwbare bronnen in Europa57 of vergelijkbare instrumenten zoals Renewable Energy Certificates (REC’s) in de VS en Canada, enz.).
55 Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Xxxxxxxxxxx 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).
56 Overeenkomstig de vereisten in gedelegeerde handelingen betreffende waterstof uit hernieuwbare bronnen: Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 10 februari 2023 ter aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de bepaling van een gemeenschappelijke Uniemethode die voorziet in gedetailleerde regels voor de productie van hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong, en Gedelegeerde Verordening van de Commissie van 10 februari 2023 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van een minimumdrempel voor broeikasgasemissiereducties door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof en door de methode te specificeren voor de beoordeling van broeikasgasemissiereducties door hernieuwbare vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen van niet-biologische oorsprong en door brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof.
57 Op basis van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen.
TV 33. De door alinea 37(a) voorgeschreven informatie is van toepassing indien de onderneming actief is in ten minste één sector met een grote klimaatimpact. De door alinea 38(a) tot en met (e) voorgeschreven informatie omvat ook energie uit fossiele brandstoffen verbruikt bij activiteiten buiten sectoren met een grote klimaatimpact.
Totale energieverbruik (MWh) (berekend als som lijnen 6 en 11)
Jaar N
Vergelijkende informatie
TV 34. De informatie over energieverbruik en energiemix kan in de vorm van de onderstaande tabel worden gepresenteerd voor sectoren met een grote klimaatimpact en, met weglating van de rijen (1) tot en met (5), voor alle overige sectoren.
Energieverbruik en energiemix |
(1) Brandstofverbruik uit kolen en kolenproducten (MWh) |
(2) Brandstofverbruik uit ruwe olie en petroleumproducten (MWh) |
(3) Brandstofverbruik uit aardgas (MWh) |
(4) Brandstofverbruik uit andere fossiele bronnen (MWh) |
(5) Verbruik ingekochte of verworven elektriciteit, warmte, stoom en koeling uit fossiele bronnen (MWh) |
(6) Totaal verbruik fossiele energie (MWh) (berekend als som lijnen 1 t/m 5) |
Aandeel fossiele bronnen in totale energieverbruik (%) |
(7) Verbruik uit nucleaire bronnen (MWh) |
Aandeel verbruik uit nucleaire bronnen in totale energieverbruik (%) |
(8) Brandstofverbruik uit hernieuwbare bronnen, incl. biomassa (ook industrieel en gemeentelijk afval van biologische oorsprong, biogas, waterstof uit hernieuwbare bronnen enz.) (MWh) |
(9) Verbruik ingekochte of verworven elektriciteit, warmte, stoom en koeling uit hernieuwbare bronnen (MWh) |
(10) Verbruik zelfopgewekte hernieuwbare energie uit andere bronnen dan brandstof (non-fuel) (MWh) |
(11) Totaal verbruik hernieuwbare energie (MWh) (berekend als som lijnen 8 t/m 10) |
Aandeel hernieuwbare bronnen in totale energieverbruik (%) |
TV 35. Het totale energieverbruik uitgesplitst in verbruik van fossiele, nucleaire en hernieuwbare energie kan in de duurzaamheidsverklaring grafisch worden gepresenteerd met de evoluties in de tijd (bv. in een taart- of staafdiagram).