AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Xxx xxx Xxxxxxxx
XXXXXXXX
0 - 0000
XXXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXX OVEREENKOMST
ALLERLEI (INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT. AARD VAN DE WET. ENZ)
Allerlei (I.P.R. - Aard van de wet) - Wetboek IPR - Onrechtmatige daad vóór de inwerkingtreding van de wet - Bestaan van een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar van de aansprakelijke na de inwerkingtreding - Artikel 127, §1, tweede lid IPR - Toepassing
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0095.N AC nr. ...
Allerlei (I.P.R. - Aard van de wet) - Wetboek IPR - Onrechtmatige daad vóór de inwerkingtreding van de wet - Bestaan van een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar van de aansprakelijke na de inwerkingtreding - Artikel 127, §1, tweede lid IPR - Toepassing
Uit de samenhang van de artikelen 99, 106, eerste en tweede lid en 127, §1, eerste en tweede lid, Wetboek IPR volgt dat het Wetboek IPR krachtens artikel 127, §1, tweede lid, in fine, niet het recht bepaalt dat van toepassing is op de vraag of een persoon die schade lijdt door een onrechtmatige daad die plaatsvond vóór de inwerkingtreding van het wetboek, na de inwerkingtreding ervan over een rechtstreekse vordering beschikt tegen de verzekeraar van de aansprakelijke persoon (1). (1) Zie xxxxx.XX.
3 mei 2018
3 mei 2018
SCHADE
C.2017.0095.N AC nr. ...
Schade - Algemeen - Wijze van schadevergoeding - Wet die een rechtstreekse vordering invoert - Aard
De wetten die de bestanddelen van het feit dat aan de basis ligt van de burgerlijke, delictuele of quasi-delictuele aansprakelijkheid, alsook de wijze en de omvang van de schadevergoeding bepalen, zijn politiewetten in de zin van artikel 3, eerste lid BW, zodat de wetten die een rechtstreekse vordering invoeren en dienvolgens de wijze van de schadevergoeding bepalen waarop een schadelijder recht heeft, ook politiewetten zijn (1). (1) Zie xxxxx.XX.
- zoals van kracht vóór zijn opheffing door art. 139, 1° Wet 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht
- Art. 3, eerste lid Burgerlijk Wetboek
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0095.N AC nr. ...
Schade - Algemeen - Wijze van schadevergoeding - Wet die een rechtstreekse vordering invoert - Aard
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
3 mei 2018
3 mei 2018
AFSTAMMING
C.2017.0095.N AC nr. ...
- Vordering tot betwisting van staat - Persoon die het vaderschap opeist - Te dagvaarden personen - Ontvankelijkheid van de vordering
Uit de samenhang van de artikelen 330, §1, eerste en vierde lid, 331decies, tweede lid en 332bis
Burgerlijk Wetboek volgt dat het voor de persoon die het vaderschap opeist volstaat om één van de in artikel 332bis Burgerlijk Wetboek vermelde personen tijdig te dagvaarden opdat de vordering ontvankelijk zou zijn.
- Artt. 330, 331decies en 332bis Burgerlijk Wetboek
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0121.N AC nr. ...
AMBTENAAR
AMBTENAAR (GEMEENTEN EN PROVINCIES)
Ambtenaar (Gemeenten en provincies) - Gemeentepersoneel - Administratief statuut - Ziekte - Handicap - In disponibiliteit stellen
Uit het administratief statuut van het personeel van de verweerster volgt dat de beslissing van de gemeenteraad om een ambtenaar in disponibiliteit te stellen wanneer zijn afwezigheid wegens ziekte langer verlengd wordt dan het ziekteverlof waarop hij krachtens artikel 99 aanspraak kan maken, uitwerking heeft tot op het tijdstip waarop die ambtenaar de voorwaarden vervult om op rust te worden gesteld of het werk hervat; wanneer een afwezigheid wegens ziekte, die leidt tot de beslissing om een ambtenaar in disponibiliteit te stellen, ononderbroken voortduurt, wordt de administratieve toestand van die ambtenaar bijgevolg niet gewijzigd door eventuele latere beslissingen tot indisponibiliteitsstelling (1). (Artt. 59, 60, 66, 68 en 99, Personeelsstatuut van de gemeente Courcelles, bepaald door de gemeenteraad van 9 oktober 1996 en bekrachtigd door het besluit van de bestendige deputatie van de provincie Henegouwen op 12 december 1996). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 114.
25 februari 2019
25 februari 2019
C.2018.0262.F AC nr. ...
Ambtenaar (Gemeenten en provincies) - Gemeentepersoneel - Administratief statuut - Ziekte - Handicap - In disponibiliteit stellen - Ernstige en langdurige ziekte of handicap - Administratieve gezondheidsdienst - Medex - Beoordeling - Tegengestelde opeenvolgende beslissingen - Gevolg - Wachtuitkering - Aanvang
De ambtenaar waarvan de ziekte door de administratieve gezondheidsdienst erkend wordt als een ernstige en langdurige ziekte of handicap, ontvangt een wachtuitkering die overeenstemt met het bedrag van zijn laatste wedde vanaf de aanvang van zijn disponibiliteit, zelfs als tijdens de disponibiliteit eerst werd beslist om die ziekte niet als een ernstige en langdurige ziekte of handicap te erkennen en die beslissing definitief was (1). (Artt. 70 en 71, Personeelsstatuut van de gemeente Courcelles, bepaald door de gemeenteraad van 9 oktober 1996 en bekrachtigd door het besluit van de bestendige deputatie van de provincie Henegouwen op 12 december 1996). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 114.
25 februari 2019
25 februari 2019
ARBEID
SOCIALE DOCUMENTEN
C.2018.0262.F AC nr. ...
Sociale documenten - Sociaalrechtelijke overtreding - Artikel 181, eerste lid, Sociaal Strafwetboek - Dimona-aangifte - Verzuim van aangifte - Reglementaire overtreding - Moreel bestanddeel - Begrip - Bewijs
Het misdrijf bedoeld in artikel 181, eerste lid, Sociaal Strafwetboek is een misdrijf waarvan het moreel bestanddeel, met name de fout die door de wet wordt bestraft, wordt afgeleid uit het niet- naleven door de beklaagde van het wettelijk voorschrift door het stellen van de verboden materiële gedraging of het nalaten van de bij wet geboden gedraging, zonder dat die beklaagde een rechtvaardigingsgrond of grond van niet-toerekenbaarheid kan aanvoeren; het bewijs van dat bestanddeel kan worden afgeleid uit de loutere vaststelling dat de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber de door de reglementering opgelegde gegevens niet in de voorgeschreven vormen, regels en termijnen heeft meegedeeld, tenzij die persoon voldoende aannemelijk maakt dat dit verzuim verantwoord of niet aan hem te wijten is (1). (1) Zie Cass. 21 februari 2018, AR P.16.1199.F, AC 2018, nr. 111 met concl. OM in Pas. 2018, nr. 111.
25 april 2018
25 april 0000
XXXXXXXXXXXXXXXXXXX
EINDE
P.2017.0559.F AC nr. ...
Einde - Opzegging - Onbepaalde tijd - Ontslag - Kennisgeving - Opzegging - Tijdstip van het verlies van de hoedanigheid van werknemer van de werkgever
De werknemer die is aangenomen voor onbepaalde tijd behoudt de hoedanigheid van werknemer van de werkgever zolang de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet, na de kennisgeving van het ontslag tot aan het einde van de opzegging; het middel dat volledig berust op de opvatting dat de werknemer die hoedanigheid verliest vanaf de kennisgeving van het ontslag, faalt naar recht (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 53.
28 januari 2019
28 januari 2019
BESLAG
GEDWONGEN TENUITVOERLEGGING
S.2017.0013.F AC nr. ...
Gedwongen tenuitvoerlegging - Buitenlandse beslissing - Beschikking tot uitvoerbaarverklaring - Beslagexploot - Bevoegheid van de beslagrechter
Uit artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden volgt niet dat de beslagrechter die uitspraak doet over de regelmatigheid en de gegrondheid van een beslagexploot dat steunt op een beschikking tot uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse beslissing, zich bevoegd dient te verklaren om kennis te nemen van een vordering tot uitvoerbaarverklaring van een andere buitenlandse beslissing.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21 februari 2019
21 februari 2019
C.2018.0305.F AC nr. ...
BETEKENINGEN EN KENNISGEVINGEN
ALLERLEI
Allerlei - Kennisgeving - Aangetekende brief - Gewone brief - Ontvangst - Vermoeden - Tegenbewijs - Onderwerp
Wanneer de kennisgeving bij aangetekende brief of bij gewone brief geschiedt, beginnen de termijnen die deze doet ingaan, te lopen vanaf de derde werkdag die volgt op die waarop de brief aan de postdiensten overhandigd werd, tenzij de geadresseerde het tegendeel bewijst; het tegenbewijs dat de geadresseerde van een aangetekende brief dient te leveren, heeft geen betrekking op het tijdstip waarop hij daadwerkelijk van de brief heeft kennisgenomen maar op het tijdstip waarop die brief op zijn woonplaats werd aangeboden, zodat hij daarvan naar alle waarschijnlijkheid heeft kunnen kennisnemen.
- Art. 53bis, 2° Gerechtelijk Wetboek
14 februari 2019
14 februari 2019
F.2017.0153.F AC nr. ...
IN HET BUITENLAND
In het buitenland - Strafzaken - Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie - Artikel 5.1 - Afgifte van akten van rechtspleging en rechterlijke beslissingen - Betekening van een verstekvonnis - Regelmatigheid
De regelmatigheid van een met toepassing van artikel 5.1 Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie verrichte betekening, waarvan uit de rechtspleging blijkt dat de brief met de betekening niet door de geadresseerde werd afgehaald, is niet afhankelijk van het bewijs van de daadwerkelijke uitreiking van die akte en evenmin van de neerlegging, in het dossier van de rechtspleging, van een door de geadresseerde ondertekend ontvangstbewijs.
- Art. 5.1 Overeenkomst door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lid-Staten van de Europese Unie, gedaan te Brussel op 29 mei 2000
23 mei 2018
23 mei 2018
P.2017.1069.F AC nr. ...
In het buitenland - Strafzaken - Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie - Artikel 5.1 - Afgifte van akten van rechtspleging en rechterlijke beslissingen - Betekening van een verstekvonnis - Vormvoorschriften
Artikel 5.1 Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie bepaalt dat elke lidstaat aan de personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, voor hen bestemde gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toezendt; voor de regelmatige betekening van een verstekvonnis is het voldoende dat de gerechtelijke overheid de akte per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs toezendt aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde in het buitenland, volgens de nadere regels van die verdragsbepaling (1). (1) Cass. 11 maart 2015, AR P.14.1677.F, AC 2015, nr. 183, met concl. OM in Pas. 2015, nr. 183.
- Art. 5.1 Overeenkomst door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lid-Staten van de Europese Unie, gedaan te Brussel op 29 mei 2000
23 mei 2018
23 mei 2018
P.2017.1069.F AC nr. ...
BEVOEGDHEID EN AANLEG
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Bevoegdheid - Allerlei - Brussel Ibis Verordening - Voorlopige en bewarende maatregelen - Maatregel ter verkrijging van informatie of ter bescherming van bewijsmateriaal - Toepassing
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0387.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Bevoegdheid - Allerlei - Brussel Ibis Verordening - Voorlopige en bewarende maatregelen - Maatregel ter verkrijging van informatie of ter bescherming van bewijsmateriaal - Toepassing
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie en de considerans 25 van de Brussel Ibis - Verordening volgt kennelijk dat een maatregel ter verkrijging van informatie of ter bescherming van bewijsmateriaal, die niet als hoofddoel heeft de aanvrager in staat te stellen zijn proceskansen in te schatten, maar een feitelijke situatie of rechtssituatie in stand wil houden ter bewaring van de rechten van de aanvrager, een voorlopige of bewarende maatregel uitmaakt in de zin van artikel 35 Brussel Ibis - Verordening (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 35 en considerans 25 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0387.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Bevoegdheid - Plaatselijke bevoegdheid - Koninklijk besluit tot inwilliging van een verzoekschrift betreffende de tussen de leveranciers en kleinhandelaars in petroleumproducten gesloten contracten - Uitwerking op de bepalingen betreffende die contracten die het voorwerp uitmaken van de bijlage bij dat besluit - Clausule van toewijzing van bevoegdheid - Verwijzing naar een rechtsmacht waar de taal van het contract kan worden gekozen als taal van de procedure - Uitwerking op artikel 624 van het Gerechtelijk Wetboek
Uit de artikelen 1, eerste lid, en 20, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 62 van 13 januari 1935, 1 van het koninklijk besluit van 14 januari 2003, 1, eerste en tweede lid, en 13 van de bijlage bij dat het koninklijk besluit volgt, enerzijds, dat, wegens de instemming van de Koning met de uitbreiding, tot de gehele sector, van de bepalingen betreffende de contracten gesloten tussen de leveranciers en kleinhandelaars in brandstoffen en smeermiddelen in de verkooppunten, op wie de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 januari 2003 van toepassing is, de bepalingen van die bijlage normatieve bepalingen zijn die voor alle daarin bedoelde leveranciers en kleinhandelaars bindend zijn gemaakt, zodat een clausule tot toewijzing van territoriale bevoegdheid die een rechtsmacht aanwijst waarvoor de taal van de procedure niet die van het contract kan zijn, volstrekt nietig is en, anderzijds, dat het koninklijk besluit van 14 januari 2003 de aanvullende bepalingen van artikel 624 van het Gerechtelijk Wetboek niet wijzigt.
- Art. 624 Gerechtelijk Wetboek
- Artt. 1, eerste en tweede lid, en 13 van de bijlage bij het KB 14 januari 2003
- Art. 1 KB 14 januari 2003
- Artt. 1, eerste lid, en 20, eerste lid KB nr. 62 van 13 januari 1935
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2017.0091.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Bevoegdheid - Plaatselijke bevoegdheid - Artikel 624, Gerechtelijk Wetboek
De aanvullende bepalingen van artikel 624 van het Gerechtelijk Wetboek staan er niet aan in de weg dat een koninklijk besluit ter uitvoering van het koninklijk besluit nr. 62 van 13 januari 1935, op straffe van nietigheid, oplegt dat een clausule van toewijzing van bevoegdheid een rechtsmacht aanwijst waar de procedure kan worden gevolgd in de taal van het contract die de partijen bindt.
- Art. 624 Gerechtelijk Wetboek
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2017.0091.F AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Bevoegdheid - Territoriale bevoegdheid - Strafuitvoeringsmodaliteit - Voorlopige invrijheidstelling om medische reden - Strafuitvoeringsrechter
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxxx.
25 april 2018
25 april 2018
P.2018.0333.F AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Territoriale bevoegdheid - Strafuitvoeringsmodaliteiten - Strafuitvoeringsrechtbank
Uit de gezamenlijke lezing van het eerste en tweede lid van artikel 635 Gerechtelijk Wetboek volgt dat zowel de strafuitvoeringsrechter als de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd blijven nadat ze reeds over een strafuitvoeringsmodaliteit uitspraak hebben gedaan, overeenkomstig hun op het ogenblik van de initiële aanhangigmaking geldende territoriale bevoegdheid (1). (1) Zie concl. OM in Pas.
2018, nr. 268.
- Art. 635, eerste en tweede lid Gerechtelijk Wetboek
25 april 2018
25 april 2018
P.2018.0333.F AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Territoriale bevoegdheid - Strafuitvoeringsmodaliteit - Voorlopige invrijheidstelling om medische reden - Strafuitvoeringsrechter
Wanneer een strafuitvoeringsrechter reeds uitspraak heeft gedaan over een verzoek om voorlopige invrijheidstelling om medische redenen van de veroordeelde, is diezelfde rechter bevoegd voor zijn huidig gelijkaardig verzoek (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2018, nr. 268.
- Art. 635, eerste en tweede lid Gerechtelijk Wetboek
25 april 2018
25 april 2018
P.2018.0333.F AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Materiële bevoegdheid - Correctionele rechtbank - Doodslag om de diefstal te vergemakkelijken - Correctionalisering - Artikelen 6 en 121 Wet 5 februari 2016 - Vernietiging door het Grondwettelijk Hof - Handhaving van de uitwerking van de vernietigde bepalingen
Hoewel het Grondwettelijk Hof de bepalingen heeft vernietigd van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, die de correctionalisering toestonden van de misdaad doodslag om de diefstal te vergemakkelijken, dienden deze toegepast te worden op het ogenblik waarop het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling van 22 september 2016 werd gewezen, aangezien het Grondwettelijk Hof de gevolgen daarvan heeft gehandhaafd voor de hangende zaken of voor de zaken waarin nog geen eindbeslissing werd genomen (1). (1) GwH 21 december 2017, arrest nr. 148/2017; GwH 9 maart 2018, arrest nr. 28/2018; M.-X. XXXXXXXXX en X. XXXXXXXXXXXXX, "La Cour constitutionnelle recadre le législateur Pot-Pourri II: l'arrrêt 148/2017 du 21 décembre 2017 », JT 2018, pp. 83 en 84.
- Artt. 6 en 121 Wet 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie
- Art. 2 Wet 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden
2 mei 2018
2 mei 2018
P.2018.0133.F AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Materiële bevoegdheid - Berechting van de misdaden - Hof van assisen - Correctionalisering van de misdaden - Verenigbaarheid met artikel 6 EVRM
Artikel 6 EVRM verplicht de nationale staat niet om misdaden door een hof van assisen te doen berechten.
2 mei 2018
2 mei 2018
P.2018.0133.F AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Materiële bevoegdheid - Correctionele rechtbank - Correctionalisering van de misdaden - Artikelen 6 en 121 Wet 5 februari 2016 - Vernietiging door het Grondwettelijk Hof - Handhaving van de uitwerking van de vernietigde bepalingen
Bij arrest nr. 148/2017 van 21 december 2017 heeft het Grondwettelijk Hof met name de artikelen 6 en 121 van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie vernietigd; het heeft evenwel de gevolgen daarvan
gehandhaafd ten aanzien van de beslissingen die op grond van die bepalingen vóór 12 januari 2018 zijn genomen (1). (1) GwH 21 december 2017, arrest nr. 148/2017; GwH 9 maart 2018, arrest nr.
28/2018; M.-X. XXXXXXXXX en X. XXXXXXXXXXXXX, "La Cour constitutionnelle recadre le législateur Pot-Pourri II: l'arrrêt 148/2017 du 21 décembre 2017 », JT 2018, pp. 83 en 84.
- Artt. 6 en 121 Wet 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie
- Art. 2 Wet 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden
2 mei 2018
2 mei 2018
P.2018.0133.F AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Territoriale bevoegdheid - Strafuitvoeringsmodaliteiten - Strafuitvoeringsrechtbank
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxxx.
25 april 2018
25 april 2018
P.2018.0333.F AC nr. ...
Strafzaken - Bevoegdheid - Bevoegdheid ratione personae - Jeugdrechtbank - Beschermende maatregel - Tijdelijke opvangmaatregel - Bevoegdheid van de rechtbank
Volgens artikel 38, §1, decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, neemt de jeugdrechtbank kennis van de te nemen maatregelen ten aanzien van een kind, zijn gezin of zijn leefgenoten, wanneer de lichamelijke of psychische integriteit van een kind, bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°, thans ernstig is bedreigd en wanneer één van de personen die de ouderlijke macht
uitoefenen of die het kind in rechte of in feite onder hun bewaring hebben, de hulp van de adviseur weigert of die hulp niet benut; wanneer de appelrechter nergens in het arrest heeft vastgesteld dat de vader of de moeder van de minderjarige de hulp van de adviseur weigerde of die hulp niet benutte, is zijn beslissing om de tijdelijke huisvesting van de minderjarige buiten diens familiaal milieu te bevelen niet naar recht verantwoord.
- Art. 38, § 1 Decr.Fr.Gem. 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd
2 mei 2018
2 mei 2018
P.2018.0353.F AC nr. ...
BEWIJS
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Bekentenis - Buitengerechtelijke bekentenis - Oogmerk
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2016.0482.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Bekentenis - Buitengerechtelijke bekentenis - Taak van de rechter - Beoordeling
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2016.0482.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Bekentenis - Buitengerechtelijke bekentenis - Oogmerk
De buitengerechtelijke bekentenis onderstelt de bedoeling of de toerekenbare schijn hiervan om de juistheid van de beweerde feiten te bevestigen, maar zij vereist niet dat de bekentenis werd gedaan met het oogmerk om aan de wederpartij een bewijs te verschaffen (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1354 Burgerlijk Wetboek
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2016.0482.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Geschriften - Algemeen - Onderhandse akten die wederkerige overeenkomsten bevatten - Aantal originelen - Partijen met een onderscheiden belang - Beoordeling - Ogenblik
De tegenstrijdigheid van belangen van de partijen bij een wederkerige overeenkomst wordt beoordeeld op het ogenblik dat de overeenkomst gesloten wordt.
- Art. 1325, eerste en tweede lid Burgerlijk Wetboek
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0289.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Geschriften - Algemeen - Onderhandse akten die wederkerige overeenkomsten bevatten - Aantal originelen - Partijen met een onderscheiden belang - Beoordeling - Tijdstip - Handelshuur - Borg en hoofdschuldenaar
Noch uit de omstandigheid dat de borg zich tegenover de schuldeiser ertoe verbindt de schuld van de hoofdschuldenaar te betalen en slechts tot betaling verschuldigd is wanneer laatstgenoemde in gebreke blijft, noch uit de omstandigheid dat de borg in sommige gevallen, nog vóór te hebben betaald, tegen de schuldenaar kan optreden, moet noodzakelijkerwijs worden afgeleid dat op de datum van het sluiten van de overeenkomst die de verbintenis van de hoofdschuldenaar en die van de borg vaststelt, beiden in hun verhouding tot de schuldeiser een onderscheiden belang hebben.
- Art. 1325, eerste en tweede lid Burgerlijk Wetboek
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0289.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Bekentenis - Buitengerechtelijke bekentenis - Taak van de rechter - Beoordeling
De rechter oordeelt onaantastbaar in feite of de buitengerechtelijke bekentenis wordt toegelaten en controleert daartoe de omstandigheden waarin zij is afgelegd (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 1354 Burgerlijk Wetboek
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2016.0482.N AC nr. ...
STRAFZAKEN
Strafzaken - Bewijsvoering - Vergaren van bewijsmiddelen die een inbreuk uitmaken op een van de grondrechten uit titel II van de Grondwet - Aard
Het vergaren van bewijsmiddelen die een inbreuk uitmaken op een van de grondrechten uit titel II van de Grondwet maakt het voorwerp uit van een beslissing door een onafhankelijke en onpartijdige rechter en is geen verordenende of administratieve akte; de persoon ten aanzien van wie een dergelijke onderzoeksmaatregel werd gesteld, bevindt zich in een niet-vergelijkbare rechtstoestand met diegene die het voorwerp uitmaakt van een administratieve akte.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering - Andere onregelmatigheden
Krachtens artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering worden onregelmatigheden waardoor geen op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvoorwaarde wordt overtreden en die evenmin voldoen aan de andere erin vermelde voorwaarden, niet nietig verklaard of uit het debat geweerd.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering - Opwerping van een inbreuk op een grondrecht van het EVRM door een onderzoeksmaatregel - Geen noodzakelijke uitsluiting van bewijs
In het kader van artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering kan wel degelijk de inbreuk op een grondrecht van het EVRM door een onderzoeksmaatregel worden opgeworpen; het feit dat de vastgestelde inbreuk op een grondrecht door een onderzoeksmaatregel niet noodzakelijk leidt tot uitsluiting van het bewijs, maakt geen miskenning uit van het grondrecht in kwestie noch van het recht op een effectief rechtsmiddel, daar andere wegen openstaan voor het slachtoffer van een dergelijke inbreuk zoals een vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek (1). (1) Zie EHRM 31 januari 2017, Kalneniene t. België, ro. 62.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Bewijsverkrijging in strafzaken - Wijze waarop het recht van verdediging wordt uitgeoefend - Vergelijkbaarheid
De bewijsverkrijging in strafzaken is niet vergelijkbaar met de wijze waarop het recht van verdediging wordt uitgeoefend; het feit dat er geen met artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering vergelijkbare bepaling bestaat in verband met de uitoefening van het recht van verdediging, kan dan ook niet leiden tot een miskenning van de wapengelijkheid.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Bewijslast - Beoordelingsvrijheid - Witwassen - Toepassingsvoorwaarden - Basismisdrijf - Beoordeling door de rechter - Aard
Wanneer de beklaagde aanvoert dat het strafdossier geen enkel element bevat dat de telastleggingen van witwassen met enig basismisdrijf in verband kan brengen waaruit de onrechtmatige oorsprong van de gelden kan worden afgeleid, verantwoordt de rechter de afwijzing van dat verweer naar recht door elke rechtmatige oorsprong van de gelden uit te sluiten en de verklaringen van de eiser betreffende de oorsprong van zijn inkomsten in aanmerking te nemen, doch daar een andersluidende beoordeling van de feiten tegenover te stellen (1). (1) Zie Cass. 17 december 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 690, en de verwijzingen in de noot; M. L. CESONI en X. XXXXXXXXXXXXX, "Le Recel et le Blanchiment", in Les Infractions - Vol. 1: Les infractions contre les biens, 2de uitg., Xxxxxxx, 0000, pp. 557-566, inz. de verwijzingen in de noten 148 e.v.
16 mei 2018
16 mei 2018
P.2017.1222.F AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Onregelmatig verkregen bewijs - Nietigheidssanctie - Toepassing
Artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering bepaalt dat tot nietigheid van een onregelmatig verkregen bewijselement wordt besloten, niet alleen indien de naleving van de betrokken vormvoorwaarden wordt voorgeschreven op straffe van nietigheid, maar ook wanneer de begane onregelmatigheid de betrouwbaarheid van het bewijs heeft aangetast of het gebruik van het bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces; aldus laat de wetgever het in de gevallen waarin hij geen nietigheidssanctie heeft bepaald, het aan de rechter over om aan de hand van de overige wettelijke criteria te bepalen of het onregelmatig verkregen bewijs al dan niet dient te worden nietig verklaard en op die wijze de rechtsbescherming van de partijen in het proces te waarborgen.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Onderzoeksmaatregel - Inbreuk artikel 8 EVRM
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat de vaststelling dat een bepaalde onderzoeksmaatregel een inbreuk op artikel 8 EVRM uitmaakt niet per se impliceert dat het bewijs dat door deze onderzoeksmaatregel werd verkregen, niet meer kan worden gebruikt bij de beoordeling van de schuld van de beklaagde; na de vaststelling van een dergelijke inbreuk, dient te worden nagegaan of het gebruik van dit bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces, waarbij de procedure in haar geheel wordt beoordeeld en hierbij moet er onder meer aandacht zijn voor de omstandigheden waarin het bewijs is verkregen en of hierdoor de betrouwbaarheid van het bewijs is aangetast (1). (1) Zie EHRM 31 januari 2017, Kalneniene t.
België.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Bewijslast - Beoordelingsvrijheid - Gerechtsdeurwaarder - Vaststellingen met
betrekking tot zuiver materiële feiten op verzoek van een particulier - Vrije bewijswaardering door strafrechter - Bestaanbaarheid
De bepaling van artikel 519, § 1, 2°, Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door de wet van 7 januari 2014 tot wijziging van het statuut van de gerechtsdeurwaarders, doet geen afbreuk aan de regel van de vrije bewijswaardering door de strafrechter op grond waarvan er geen wettelijke hiërarchie bestaat tussen de verschillende bewijsmiddelen die regelmatig voor de strafrechter zijn aangebracht en waarover de partijen tegenspraak hebben kunnen voeren, behoudens voor wat betreft de misdrijven waarvoor de wet een bijzonder bewijsmiddel voorschrijft; aldus gelden de vaststellingen van een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot zuiver materiële feiten op verzoek van een particulier enkel als inlichting die is onderworpen aan de onaantastbare beoordeling van de strafrechter.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering - Onregelmatigheden die niet leiden tot nietigheid of wering uit het debat en inbreuk inhouden op een bepaling van openbare orde
Krachtens artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering leiden onregelmatigheden waardoor geen op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvoorwaarde wordt overtreden en die evenmin voldoen aan de andere erin vermelde voorwaarden, niet tot nietigheid of wering uit het debat; deze regel geldt ook voor onregelmatigheden die een inbreuk inhouden op een bepaling van openbare orde (1). (1) Zie Cass. 19 mei 2015, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 322.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Horen van getuigen ter terechtzitting - Aanvoering door beklaagde dat het strafonderzoek onregelmatigheden bevat die hij wil controleren - Gevolg - Taak rechter
Het enkele feit dat een beklaagde aanvoert dat het strafonderzoek onregelmatigheden bevat die hij wil controleren, heeft niet tot gevolg dat de rechter de personen die de beklaagde aanwijst als degenen die daarover meer informatie kunnen verschaffen, als getuigen ter rechtszitting moet horen, wanneer de rechter uit andere aan tegenspraak onderworpen gegevens kan afleiden dat de aangevoerde onregelmatigheden niet zijn begaan, dat zij niet tot bewijsuitsluiting moeten leiden of dat zij zonder belang zijn voor de verdere beoordeling van de zaak.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Recht op eerbiediging van privéleven, gezinsleven, huis en briefwisseling - Onderscheppen, kennisnemen, doorzoeken en opnemen van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan - Norm artikel 90ter Wetboek van Strafvordering - Aard
Artikel 90ter Wetboek van Strafvordering is een norm die toegankelijk is voor de betrokkenen en die nauwkeurig is verwoord; het is een norm die krachtens artikel 8.2 EVRM de inmenging van het openbaar gezag in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het privéleven toestaat (1). (1) Zie Cass. 26 maart 2003, AR P.03.0412.F, AC 2003, nr. 208.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Bewijsvoering - Recht op eerbiediging van privéleven, gezinsleven, huis en briefwisseling - Onderscheppen, kennisnemen, doorzoeken en opnemen van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan - Rechtstreekse afluistering - Plaatsen - Begrip
Uit artikel 90ter, § 1, vierde lid, Wetboek van Strafvordering volgt dat de onderzoeksmaatregel van rechtstreekse afluistering kan worden bevolen ten aanzien van personen die verdacht worden van bepaalde strafbare feiten, ten aanzien van communicatiemiddelen of informaticasystemen die geregeld worden gebruikt door een persoon op wie een verdenking rust, ten aanzien van de plaatsen waar die persoon wordt vermoed te vertoeven en ten aanzien van de persoon van wie wordt vermoed dat hij geregeld in verbinding staat met een persoon op wie een verdenking rust; de genoemde plaatsen kunnen ook een woning zijn en in al deze gevallen zijn de toepassingsvoorwaarden gelijk waarbij artikel 90octies Wetboek van Strafvordering bijkomende voorwaarden voorschrijft indien de onderzoeksmaatregel betrekking heeft op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats, de communicatiemiddelen of de informaticasystemen van een advocaat of een arts (1). (1) Zie Cass. 26 maart 2003, AR P.03.0412.F, AC 2003, nr. 208.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Horen van getuigen ter terechtzitting - Medebeklaagde die verschijnt op dezelfde rechtszitting als de beklaagde ten aanzien van wie die medebeklaagde belastende verklaringen heeft afgelegd - Gevolg - Taak rechter
De rechter dient geen getuigenverhoor te bevelen van een medebeklaagde die verschijnt op dezelfde rechtszitting als de beklaagde ten aanzien van wie die medebeklaagde belastende verklaringen heeft afgelegd; de beklaagde kan immers aan de rechter vragen ter rechtszitting met de medebeklaagde te worden geconfronteerd en kan daar alle vragen voorstellen of opmerkingen maken om de belastende verklaringen te weerleggen of ze te doen aanpassen of verduidelijken.
29 mei 2018
29 mei 2018
CASSATIE
P.2017.0762.N AC nr. ...
ALGEMEEN. OPDRACHT EN BESTAANSREDEN VAN HET HOF. AARD VAN HET CASSATIEGEDING
Algemeen - Opdracht en bestaansreden van het hof - Aard van het cassatiegeding - Strafzaken - Intrekking van een arrest - Rechtspleging - Verzoekschrift - Ontvankelijkheid
Overeenkomstig artikel 1114, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek, wordt het verzoekschrift tot intrekking ingediend en aan de partijen in het geding of hun advocaten betekend op de wijze bepaald in de artikelen 1079 en 1080 Gerechtelijk Wetboek en moet dat verzoekschrift krachtens artikel 1080 Gerechtelijk Wetboek ondertekend zijn door een advocaat bij het Hof van Cassatie; de door de voormelde wettelijke bepalingen voorgeschreven vormvereisten zijn toepasselijk op ieder verzoek van een partij tot intrekking van een arrest van het Hof, ook als het arrest in strafzaken werd gewezen (1). (1) Cass. 16 januari 2008, AR P.07.1748.F, AC 2008, nr. 29 met concl. van Procureur-
generaal XXXXXXXX in Pas. 2008, nr. 29; Cass. 10 oktober 2007, AR P.07.0852.F, AC 2007, nr. 471; zie ook Xxxx. 8 januari 2003, AR P. 02.1572.F, AC 2003, nr. 16 (enkel over de vereiste van
betekening).In een arrest van 19 april 2016, AR P.16.0469.N, AC 2016, nr. 267 wees het Hof een verzoek tot intrekking, in- gediend door de raadslieden van een beklaagde die geen advocaat bij het Hof waren, af, maar verklaarde het verzoek aldus impliciet ontvankelijk. Er kan in dit verband ook worden gewezen op de twijfels die X. XXXXXXXX uit bij de toepassing van artikel 1114 Gerechtelijk Wetboek in strafzaken, Beginselen van Strafrechstpleging, Kluwer, 2014, p. 1697, nr. 0000.XX
17 april 2018
17 april 2018
CASSATIEBEROEP
BURGERLIJKE ZAKEN
P.2017.1166.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Personen door of tegen wie cassatieberoep kan of moet worden ingesteld - Eisers en verweerders - Verweerders - Belgische Staat vertegenwoordigd door de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, door de minister van Justitie en door de minister van Begroting - Ontvankelijkheid
Aangezien de Belgische Staat één en ondeelbaar is, is het cassatieberoep ontvankelijk wanneer het gericht is tegen de Belgische Staat die door drie ministers wordt vertegenwoordigd, terwijl hij voor de feitenrechter door slechts één van die ministers werd vertegenwoordigd.
21 februari 2019
21 februari 2019
CASSATIEMIDDELEN
BURGERLIJKE ZAKEN
C.2018.0188.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Vereiste vermeldingen - Verdrag van Lugano van 30 oktober 2007 - Schending - Ontvankelijkheid
Het middel dat de schending van de artikelen 33 en volgende van het Verdrag van Lugano van 30 oktober 2007 aanvoert, zonder de goedkeuringsakte te vermelden die dat verdrag binnen de Europese Unie verbindende kracht heeft verleend, is niet ontvankelijk.
21 februari 2019
21 februari 2019
C.2018.0305.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Te voegen stukken - Bewijskracht - Ontvankelijkheid
Het uit de miskenning van de bewijskracht van een akte afgeleide middel is niet ontvankelijk, wanneer de bestreden beslissing de bewoordingen van deze akte niet overneemt en de eiser de akte niet regelmatig tot staving van zijn cassatieberoep overlegt (1). (1) Cass. 27 oktober 2003, AR S.02.0103.F, AC 2003, nr. 532.
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0289.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Onaantastbare beoordeling door feitenrechter - Middel vermengt feit en recht
Het middel dat niet betoogt dat de bewuste koelgroep materieel geïncorporeerd is met de gemeenschappelijke delen van het pand, maar aanvoert dat die een onroerend goed vormt door incorporatie ter natuurlijke en noodzakelijke aanvulling van zaken die zelf onroerend worden beschouwd, als elementen die noodzakelijk zijn voor de volkomenheid van het gebouw en daarmee geïncorporeerd zijn vermengt feit en recht en is dus ontvankelijk (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 113.
25 februari 2019
25 februari 2019
C.2018.0253.F AC nr. ...
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST
- Artikel 19.4, wet 5 december 1968 - Toepasselijk op de werknemers van een door de overeenkomst gebonden werkgever - Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd - Ontslag - Kennisgeving - Opzegging - Tijdstip van het verlies van de hoedanigheid van werknemer van de werkgever
De werknemer die is aangenomen voor onbepaalde tijd behoudt de hoedanigheid van werknemer van de werkgever zolang de arbeidsovereenkomst wordt voortgezet, na de kennisgeving van het ontslag tot aan het einde van de opzegging; het middel dat volledig berust op de opvatting dat de werknemer die hoedanigheid verliest vanaf de kennisgeving van het ontslag, faalt naar recht (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 53.
28 januari 2019
28 januari 2019
DAGVAARDING
S.2017.0013.F AC nr. ...
- Bevel tot dagvaarding door de procureur des Konings - Onleesbare handtekening
Indien een bevel tot dagvaarding de vermelding draagt "De procureur des Konings", gevolgd door een onleesbare handtekening, wordt die handtekening behoudens tegenbewijs vermoed te zijn geplaatst door een bevoegd ambtenaar van het openbaar ministerie; het enkele gegeven dat uit andere procedurestukken blijkt dat deze handtekening niet de handtekening is van de procureur des Konings zelf, volstaat niet om geloofwaardig te maken dat het bevel tot dagvaarding door een niet- bevoegd persoon is ondertekend.
19 februari 2019
19 februari 2019
DIERENARTS
P.2018.0388.N AC nr. ...
- Diergeneeskunde - Diergeneeskundige handeling - Begrip - Draagwijdte - Grenzen - Vijlen, raspen van de glazuurpunten van de tanden van paardachtigen
Het arrest dat overweegt dat het vijlen en raspen van die glazuurpunten om te vermijden dat ze de mond van het paard verwonden, "valt onder het gebruikelijke verzorgen bedoeld in artikel 3, § 2, 2° van de wet" en kan bijgevolg door een "tandtechnicus" worden uitgevoerd voor zover diens tussenkomst beperkt is "tot het vaststellen van de aanwezigheid van te scherpe glazuurpunten en die te vijlen", met uitsluiting van "het bepalen van de oorzaak van dat fenomeen en van de remedies die eraan kunnen verhelpen", wat "valt onder de raadpleging van een dierenarts", past de artikelen 3, § 1, eerste lid en tweede lid, 6° en ook 3, § 2, 2°, van de wet van 28 augustus 1991 op de uitoefening van de diergeneeskunde juist toe (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 115.
25 februari 2019
25 februari 2019
EUROPESE UNIE
VERDRAGSBEPALINGEN
C.2018.0393.F AC nr. ...
Verdragsbepalingen - Allerlei - Rijbewijs - Richtlijn 2006/126/EG - Artikel 11.2 - Intrekking van de rijbevoegdheid
Artikel 11.2 Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs bepaalt dat, onder voorbehoud van de naleving van het
territorialiteitsbeginsel van de strafrechtelijke en politiële bepalingen, de lidstaat van de gewone verblijfplaats op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs zijn nationale bepalingen kan toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid en daartoe zo nodig kan overgaan tot inwisseling van dat rijbewijs.
- Art. 11.2 Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs
23 mei 2018
23 mei 2018
P.2017.1184.F AC nr. ...
Verdragsbepalingen - Allerlei - Vreemdelingen - Vreemdeling die om internationale bescherming verzoekt - Richtlijn 2013/33/EU "onthaalrichtlijn" - Artikel 8.3 - Geïndividualiseerde beoordeling van de toestand van de vreemdeling - Toepassingsgebied - Vreemdeling wiens verzoek om internationale bescherming werd afgewezen
Artikel 8.3 Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming, dat met name in een geïndividualiseerde beoordeling van de toestand van de vreemdeling voorziet, is niet van toepassing op de vreemdelingen wier verzoek tot internationale bescherming werd afgewezen.
P.2018.0385.F
AC nr. ...
25 april 2018
Verdragsbepalingen - Algemeen - Brussel Ibis Verordening - Voorlopige en bewarende maatregelen - Maatregel ter verkrijging van informatie of ter bescherming van bewijsmateriaal - Toepassing
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie en de considerans 25 van de Brussel Ibis - Verordening volgt kennelijk dat een maatregel ter verkrijging van informatie of ter bescherming van bewijsmateriaal, die niet als hoofddoel heeft de aanvrager in staat te stellen zijn proceskansen in te schatten, maar een feitelijke situatie of rechtssituatie in stand wil houden ter bewaring van de rechten van de aanvrager, een voorlopige of bewarende maatregel uitmaakt in de zin van artikel 35 Brussel Ibis - Verordening (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 35 en considerans 25 Verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0387.N AC nr. ...
Verdragsbepalingen - Algemeen - Brussel Ibis Verordening - Voorlopige en bewarende maatregelen - Maatregel ter verkrijging van informatie of ter bescherming van bewijsmateriaal - Toepassing
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0387.N AC nr. ...
Verdragsbepalingen - Allerlei - Rijbewijs - Richtlijn 2006/126/EG - Artikel 11.2 - Toepassingsgebied - Door de Belgische rechter opgelegde straf van verval van het recht tot sturen
Aangezien artikel 11.2 Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs uitdrukkelijk de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de straf- en politiewetten voorbehoudt, hoeft de Belgische rechter niet, alvorens een beklaagde met toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 3°, Wegverkeerswet een verval van het recht tot sturen op te leggen, na te gaan of hij houder van een Belgisch rijbewijs was of, wanneer hij houder is van
een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, of hij zijn gewone verblijfplaats in België had, en evenmin zich ervan te onthouden een dergelijke straf uit te spreken, op grond dat de betrokkene in een andere lidstaat verblijft.
- Art. 38, § 1, eerste lid, 3° Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968
- Art. 11.2 Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs
23 mei 2018
23 mei 2018
P.2017.1184.F AC nr. ...
FAILLISSEMENT, FAILLISSEMENTSAKOORD EN GERECHTELIJ
GEVOLGEN (PERSONEN, GOEDEREN, VERBINTENISSEN)
Gevolgen (personen, goederen, verbintenissen) - Handelingen of betalingen met bedrieglijke benadeling rechten schuldeisers
Artikel 20 van de Faillissementswet van 8 augustus 1997 is een toepassing, inzake faillissementen, van artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek (1). (1) Cass. 25 januari 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013,
nr. 64.
- Art. 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
- Art. 20 Wet 8 augustus 1997
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0304.F AC nr. ...
GEESTESZIEKE
- Verzoek om rechterlijke bescherming - Verzoekschrift - Ontvankelijkheidsvoorwaarde - Beginsel - Voeging van een omstandige geneeskundige verklaring - Uitzondering - Spoedeisendheid - Beoordeling van de vrederechter - Controle van het Hof - Doel
De feitenrechter beoordeelt in feite of de door de verzoeker aangevoerde omstandigheden een grond van spoedeisendheid vormen die het ontbreken van de geneeskundige verklaring verantwoorden; het Hof gaat evenwel na of die rechter uit de feiten die hij heeft vastgesteld geen gevolgtrekkingen heeft gemaakt die door die feiten niet kunnen worden verantwoord.
- Art. 1241, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
21 februari 2019
21 februari 2019
C.2018.0356.F AC nr. ...
- Verzoek om rechterlijke bescherming - Verzoekschrift - Geen voeging van een omstandige geneeskundige verklaring - Spoedeisendheid
De spoedeisendheid die het ontbreken van de geneeskundige verklaring verantwoordt, kan niet worden afgeleid uit de omstandigheid dat de persoon voor wie een beschermingsmaatregel werd gevraagd, zich opmaakte om het rusthuis definitief te verlaten zonder beschermd te zijn, terwijl zijn goederen beheerd werden door een derde die deze goederen niet enkel in het belang van die persoon leek te beheren.
- Art. 1241, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
21 februari 2019
21 februari 2019
C.2018.0356.F AC nr. ...
GEMEENTE
- Hoger beroep van een gemeente - Machtiging van de gemeenteraad aan het college van burgemeester en schepenen - Onjuiste beschrijving van het onderwerp van het geschil - Ontvankelijkheid
Het bestreden vonnis dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaart, op grond dat het onderwerp van de machtiging van de gemeenteraad niet overeenstemt met het onderwerp van het geschil, maar niet vaststelt dat daaruit een dubbelzinnigheid zou zijn ontstaan over het geschil waarop de machtiging betrekking heeft, schendt artikel L 1242-1, tweede lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie.
- Art. L 1242-1, tweede lid Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0181.F AC nr. ...
- Rechtspersonen - Onbevoegd orgaan - Uitwerking - Beginsel - Uitzondering - Grenzen
De rechtspersoon kan, vóór het verstrijken van de fatale termijn of van de verjaringstermijn die van toepassing is op de rechtsvordering, het initiatief van zijn onbevoegd orgaan bekrachtigen; mits de bekrachtiging de door derden verkregen rechten niet benadeelt, heeft ze op het ogenblik van het instellen van de rechtsvordering terugwerkende kracht, waardoor die rechtsvordering ontvankelijk wordt (1). (1) Zie Cass. 18 september 2014, AR C.13.0445.F, AC 2014, nr. 536.
- Art. 848, eerste en derde lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 1198, tweede lid Burgerlijk Wetboek
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0181.F AC nr. ...
- Rechtspersonen - Onbevoegd orgaan - Uitwerking - Beginsel
De omstandigheid dat het orgaan dat voor de rechtspersoon optreedt niet bevoegd is, heeft een weerslag op de ontvankelijkheid van de rechtsvordering omdat het voormelde orgaan niet de vereiste hoedanigheid heeft (1). (1) Zie Cass. 18 september 2014, AR C.13.0445.F, AC 2014, nr. 536.
- Art. 703, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0181.F AC nr. ...
- Personeelsstatuut - Ambtenaar - Ziekte - Handicap - In disponibiliteit stellen
Uit het administratief statuut van het personeel van de verweerster volgt dat de beslissing van de gemeenteraad om een ambtenaar in disponibiliteit te stellen wanneer zijn afwezigheid wegens ziekte langer verlengd wordt dan het ziekteverlof waarop hij krachtens artikel 99 aanspraak kan maken, uitwerking heeft tot op het tijdstip waarop die ambtenaar de voorwaarden vervult om op rust te worden gesteld of het werk hervat; wanneer een afwezigheid wegens ziekte, die leidt tot de beslissing om een ambtenaar in disponibiliteit te stellen, ononderbroken voortduurt, wordt de administratieve toestand van die ambtenaar bijgevolg niet gewijzigd door eventuele latere beslissingen tot indisponibiliteitsstelling (1). (Artt. 59, 60, 66, 68 en 99, Personeelsstatuut van de gemeente Courcelles, bepaald door de gemeenteraad van 9 oktober 1996 en bekrachtigd door het besluit van de bestendige deputatie van de provincie Henegouwen op 12 december 1996). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 114.
25 februari 2019
25 februari 2019
C.2018.0262.F AC nr. ...
- Vordering in rechte - Andere rechtsvorderingen dan die vermeld in artikel L 1242-1, eerste lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie - College van burgemeester en schepenen - Voorwaarde - Machtiging van de gemeenteraad - Tijdstip
De machtiging van de gemeenteraad aan het college van burgemeester en schepenen om in rechte op te treden kan tot de sluiting van het debat worden gegeven (1). (1) Zie Cass. 18 september 2014, AR C.13.0445.F, AC 2014, nr. 536.
- Art. L 1242-1, eerste lid Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0181.F AC nr. ...
- Gemeentepersoneel - Administratief statuut - Ziekte - Handicap - In disponibiliteit stellen - Ernstige en langdurige ziekte of handicap - Administratieve gezondheidsdienst - Medex - Beoordeling - Tegengestelde opeenvolgende beslissingen - Gevolg - Wachtuitkering - Aanvang
De ambtenaar waarvan de ziekte door de administratieve gezondheidsdienst erkend wordt als een ernstige en langdurige ziekte of handicap, ontvangt een wachtuitkering die overeenstemt met het bedrag van zijn laatste wedde vanaf de aanvang van zijn disponibiliteit, zelfs als tijdens de disponibiliteit eerst werd beslist om die ziekte niet als een ernstige en langdurige ziekte of handicap te erkennen en die beslissing definitief was (1). (Artt. 70 en 71, Personeelsstatuut van de gemeente Courcelles, bepaald door de gemeenteraad van 9 oktober 1996 en bekrachtigd door het besluit van de bestendige deputatie van de provincie Henegouwen op 12 december 1996). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 114.
25 februari 2019
25 februari 2019
GERECHTSDEURWAARDER
C.2018.0262.F AC nr. ...
- Vaststellingen met betrekking tot zuiver materiële feiten op verzoek van een particulier - Vrije bewijswaardering door strafrechter - Bestaanbaarheid
De bepaling van artikel 519, § 1, 2°, Gerechtelijk Wetboek, zoals gewijzigd door de wet van 7 januari 2014 tot wijziging van het statuut van de gerechtsdeurwaarders, doet geen afbreuk aan de regel van de vrije bewijswaardering door de strafrechter op grond waarvan er geen wettelijke hiërarchie bestaat tussen de verschillende bewijsmiddelen die regelmatig voor de strafrechter zijn aangebracht en waarover de partijen tegenspraak hebben kunnen voeren, behoudens voor wat betreft de misdrijven waarvoor de wet een bijzonder bewijsmiddel voorschrijft; aldus gelden de vaststellingen van een gerechtsdeurwaarder met betrekking tot zuiver materiële feiten op verzoek van een particulier enkel als inlichting die is onderworpen aan de onaantastbare beoordeling van de strafrechter.
29 mei 2018
29 mei 2018
GRONDWETTELIJK HOF
P.2017.0762.N AC nr. ...
- Nieuwe wet die de maximale gevangenisstraf voor een gecorrectionaliseerde misdaad strafbaar met levenslange opsluiting brengt op veertig jaar - Vernietiging van de wet door het
Grondwettelijk Hof - Handhaving van de gevolgen van de wet voor beslissingen genomen vóór de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het arrest van het Grondwettelijk Hof - Draagwijdte
Wanneer het Grondwettelijk Hof een nieuwe wet vernietigt die de correctionalisering van alle misdaden mogelijk maakt en de maximale gevangenisstraf voor een gecorrectionaliseerde misdaad strafbaar met levenslange opsluiting op veertig jaar brengt, maar de gevolgen van die wet handhaaft ten opzichte van de beslissingen die op grond ervan zijn genomen vóór de datum van de bekendmaking van het vernietigingsarrest in het Belgisch Staatsblad en in een interpretatief arrest oordeelt dat die handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepalingen ook tot gevolg heeft dat de correctionele rechtbanken waarbij de zaken op grond van die bepalingen regelmatig aanhangig werden gemaakt, bij het behandelen van die zaken toepassing kunnen maken van de zwaardere straffen zoals ingevoerd bij de vernietigde bepalingen, maar zij niet mogen veroordelen tot een vrijheidsberovende straf waarvan de duur de maximumtermijn van de vrijheidsberovende straf te boven gaat die door het hof van assisen met aanneming van verzachtende omstandigheden zou kunnen worden opgelegd, met name dertig jaar voor misdaden bestraft met levenslange opsluiting, volgt hieruit dat de maximumstraf die na het aannemen van verzachtende omstandigheden kon worden opgelegd, op het ogenblik van de feiten dertig jaar opsluiting en op het ogenblik van het arrest dertig jaar gevangenisstraf bedroeg, zodat de straf op het ogenblik van de rechterlijke beslssing niet zwaarder was dan de straf op het tijdstip van de feiten (1). (1) Het betreft hier de gedeeltelijke vernietiging van een aantal bepalingen van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 19 februari 2016, gemeenzaam bekend als de Potpourri II-wet; GwH 21 december 2017, nr. 148/2017 (vernietigingsarrest) en GwH 9 maart 2018, nr. 28/2018 (interpretatief arrest); X. XXXXX, "Hof van assisen en correctionalisering na potpourri II: kunst- en vliegwerk of dankbare ingreep van de wetgever", NC 2016, 91-114; X. XX XXXXX en J. XXXXX, "Correctionaliseerbaarheid en straftoemeting na de gedeeltelijke vernietiging van de Potpourri II-wet", NC 2018, 18-28
17 april 2018
17 april 2018
P.2018.0028.N AC nr. ...
- Nieuwe wet die de correctionalisering van alle misdaden mogelijk maakt - Misdaad strafbaar met levenslange opsluiting - Maximale gevangenisstraf voor een gecorrectionaliseerde misdaad strafbaar met levenslange opsluiting gebracht op veertig jaar - Vernietiging van de wet door het Grondwettelijk Hof - Handhaving van de gevolgen van de wet voor beslissingen genomen vóór de
bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het arrest van het Grondwettelijk Hof - Draagwijdte
Wanneer het Grondwettelijk Hof een nieuwe wet vernietigt die de correctionalisering van alle misdaden mogelijk maakt en de maximale gevangenisstraf voor een gecorrectionaliseerde misdaad strafbaar met levenslange opsluiting op veertig jaar brengt, maar de gevolgen van die wet handhaaft ten opzichte van de beslissingen die op grond ervan zijn genomen vóór de datum van de bekendmaking van het vernietigingsarrest in het Belgisch Staatsblad en in een interpretatief arrest oordeelt dat die handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepalingen ook tot gevolg heeft dat de correctionele rechtbanken waarbij de zaken op grond van die bepalingen regelmatig aanhangig werden gemaakt, bij het behandelen van die zaken toepassing kunnen maken van de zwaardere straffen zoals ingevoerd bij de vernietigde bepalingen, maar zij niet mogen veroordelen tot een vrijheidsberovende straf waarvan de duur de maximumtermijn van de vrijheidsberovende straf te boven gaat die door het hof van assisen met aanneming van verzachtende omstandigheden zou kunnen worden opgelegd, met name dertig jaar voor misdaden bestraft met levenslange opsluiting, volgt hieruit dat de maximumstraf die na het aannemen van verzachtende omstandigheden kon worden opgelegd, op het ogenblik van de feiten dertig jaar opsluiting en op het ogenblik van het arrest dertig jaar gevangenisstraf bedroeg, zodat de straf op het ogenblik van de rechterlijke beslssing niet zwaarder was dan de straf op het tijdstip van de feiten (1). (1) Het betreft hier de gedeeltelijke vernietiging van een aantal bepalingen van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 19 februari 2016, gemeenzaam bekend als de Potpourri II-wet; GwH 21 december 2017, nr. 148/2017 (vernietigingsarrest) en GwH 9 maart 2018, nr. 28/2018 (interpretatief arrest); X. XXXXX, "Hof van assisen en correctionalisering na potpourri II: kunst- en vliegwerk of dankbare ingreep van de wetgever", NC 2016, 91-114; X. XX XXXXX en J. XXXXX, "Correctionaliseerbaarheid en straftoemeting na de gedeeltelijke vernietiging van de Potpourri II-wet", NC 2018, 18-28
17 april 2018
17 april 2018
HANDELSPRAKTIJK
P.2018.0028.N AC nr. ...
- Wetboek Economisch Recht - Artikel VI.103 - Als oneerlijk, agressief en misleidend beschouwde handelspraktijken - Agressieve handelspraktijken
Door in bijlage I van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken, de aldaar vermelde praktijken onder alle omstandigheden als oneerlijk, misleidend of agressief te beschouwen, is de wetgever afgeweken van het onderzoek van de in de richtlijn vermelde algemene beoordelingscriteria voor dergelijke praktijken; wanneer de ten laste gelegde gedragingen deel uitmaken van de lijst van eenendertig handelspraktijken die onder alle omstandigheden als oneerlijk, agressief of misleidend worden beschouwd, stelt de wet het verbod daarop niet afhankelijk van een bijzondere voorwaarde.
- Art. VI.103 Wetboek 28 februari 2013 van economisch recht
25 april 2018
25 april 2018
P.2018.0199.F AC nr. ...
- Agressieve handelspraktijken - Wetboek Economisch Recht - Artikel VI.101 - Artikel VI.103, 3° en 8°
Artikel VI.101 Wetboek Economisch Recht zet de algemene definitie om van de in artikel 8 richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 bepaalde definitie van agressieve handelspraktijken, terwijl artikel VI.103, 3° en 8°, van dat wetboek vervolgens twee van de gedragingen omzet die in bijlage I van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken, onder alle omstandigheden als oneerlijk, misleidend en agressief worden beschouwd (1). (1) Zie X. XXXXXXXXX, "Xx xxx xx 0 xxxxx 0000 relatives aux pratiques de marché et à la protection des consommateurs", JT 2010, p. 557.
- Artt. VI.101 en VI.103, 3° en 8° Wetboek 28 februari 2013 van economisch recht
25 april 2018
HELING
P.2018.0199.F AC nr. ...
- Witwassen - Toepassingsvoorwaarden - Basismisdrijf - Beoordeling door de rechter - Aard
Wanneer de beklaagde aanvoert dat het strafdossier geen enkel element bevat dat de telastleggingen van witwassen met enig basismisdrijf in verband kan brengen waaruit de onrechtmatige oorsprong van de gelden kan worden afgeleid, verantwoordt de rechter de afwijzing van dat verweer naar recht door elke rechtmatige oorsprong van de gelden uit te sluiten en de verklaringen van de eiser betreffende de oorsprong van zijn inkomsten in aanmerking te nemen, doch daar een andersluidende beoordeling van de feiten tegenover te stellen (1). (1) Zie Cass. 17 december 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 690, en de verwijzingen in de noot; M. L. CESONI en X. XXXXXXXXXXXXX, "Le Recel et le Blanchiment", in Les Infractions - Vol. 1: Les infractions contre les biens, 2de uitg., Xxxxxxx, 0000, pp. 557-566, inz. de verwijzingen in de noten 148 e.v.
- Art. 505 Strafwetboek
16 mei 2018
16 mei 2018
P.2017.1222.F AC nr. ...
HOGER BEROEP
BURGERLIJKE ZAKEN (HANDELSZAKEN EN SOCIALE ZAKEN INBEGREPEN)
Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Onsplitsbaar geschil - Hoger beroep van een gemeente - Machtiging van de gemeenteraad aan het college van burgemeester en schepenen - Onjuiste beschrijving van het onderwerp van het geschil - Ontvankelijkheid
Het bestreden vonnis dat het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaart, op grond dat het onderwerp van de machtiging van de gemeenteraad niet overeenstemt met het onderwerp van het geschil, maar niet vaststelt dat daaruit een dubbelzinnigheid zou zijn ontstaan over het geschil waarop de machtiging betrekking heeft, schendt artikel L 1242-1, tweede lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie.
- Art. L 1242-1, tweede lid Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0181.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Incidenteel beroep - Conclusie - Vordering opgenomen in de motieven maar niet in het dictum
Het incidenteel beroep is, in beginsel, aan geen andere vormvereisten onderworpen dan die welke gelden voor een conclusie zodat een vordering die is opgenomen in de motieven van een conclusie regelmatig aan de rechter is voorgelegd, zelfs wanneer zij niet herhaald wordt in het dictum van deze conclusie; een partij kan aldus incidenteel beroep instellen door een beslissing aan te vechten en de hervorming van het bestreden vonnis te vragen in de motieven van haar conclusie voor de rechter in hoger beroep, ook al wordt in het dictum van deze conclusie geen hervorming van het bestreden vonnis gevraagd.
- Artt. 1054, eerste lid, en 1056, 4° Gerechtelijk Wetboek
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0571.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Onsplitsbaar geschil - Vermeldingen - Grieven - Formulering - Begrip
Voor de naleving van de verplichting vervat in artikel 1057, 7°, van het Gerechtelijk Wetboek, dat preciseert dat de akte van hoger beroep, met uitzondering van het geval waarin het hoger beroep bij conclusie wordt ingesteld, op straffe van nietigheid, de uiteenzetting van de grieven moet vermelden, is vereist maar volstaat het dat de appellant de verwijten uiteenzet die hij tegen de bestreden beslissing aanvoert; die uiteenzetting moet voldoende duidelijk zijn zodat de geïntimeerde zijn conclusie kan voorbereiden en de appelrechter de draagwijdte ervan kan beoordelen; de verplichting om de grieven uiteen te zetten impliceert niet dat de middelen waarop ze gegrond zijn moeten worden uiteengezet (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 51.
28 januari 2019
28 januari 2019
C.2018.0336.F AC nr. ...
STRAFZAKEN (DOUANE EN ACCIJNZEN INBEGREPEN)
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Veroordelend vonnis - Hoger beroep - Grief gegrond op de vrijspraak
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
16 mei 2018
16 mei 2018
P.2017.1086.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Hoger beroep van het openbaar ministerie tegen de straf - Verzoekschrift met grieven - Vermelding van de ontoereikendheid van de straf - Gevolg voor de bevoegdheid van de rechter
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
30 mei 2018
30 mei 2018
P.2018.0387.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Vorm - Hoger beroep van het openbaar ministerie tegen de straf - Verzoekschrift met grieven - Vermelding van de ontoereikendheid van de straf - Gevolg voor de bevoegdheid van de rechter
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
30 mei 2018
30 mei 2018
P.2018.0387.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Beklaagde in hoger beroep - Medebeklaagde veroordeeld in eerste aanleg - In kracht van gewijsde gegane beslissing - Gezag van gewijsde ten aanzien van de beklaagde in hoger beroep
Zelfs al heeft de beslissing van de strafrechter in eerste aanleg kracht van gewijsde ten aanzien van een beklaagde, met name wat diens verantwoordelijkheid bij het plegen van het misdrijf betreft, dan nog heeft die beslissing geen gezag van gewijsde ten aanzien van een andere beklaagde die zich voor het rechtscollege in hoger beroep moet verantwoorden voor deelneming aan dezelfde feiten als mededader of medeplichtige, aangezien die beslissing hem noch kan schaden noch tot voordeel kan strekken; daaruit volgt dat het de appelrechter vrij staat om een verklaring die de beslissing van de eerste rechter heeft bepaald, als onbetrouwbaar te beschouwen (1). (1) Cass. 25 mei 2016, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr. 349.
2 mei 2018
2 mei 2018
P.2017.0616.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Veroordelend vonnis - Hoger beroep - Grief gegrond op de vrijspraak
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
P.2017.1086.F
AC nr. ...
16 mei 2018
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Veroordelend vonnis - Hoger beroep - Grief gegrond op de vrijspraak
Wanneer het hoger beroep van de beklaagde tegen het vonnis dat hem voor alle telastleggingen veroordeelt enkel gegrond is op de grief "vrijspraak" van die telastleggingen, heeft die grief betrekking op de beslissing die hem schuldig verklaart aan de in die telastleggingen bedoelde feiten (1). (1) Zie concl. OM "in hoofdzaak" in Pas. 2018, nr. 309.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
16 mei 2018
16 mei 2018
P.2017.1086.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Veroordelend vonnis - Hoger beroep - Grief gegrond op de vrijspraak
Wanneer het hoger beroep van de beklaagde tegen het vonnis dat hem voor alle telastleggingen veroordeelt enkel gegrond is op de grief "vrijspraak" van die telastleggingen, heeft die grief betrekking op de beslissing die hem schuldig verklaart aan de in die telastleggingen bedoelde feiten (1). (1) Zie concl. OM "in hoofdzaak" in Pas. 2018, nr. 309.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 204 Wetboek van Strafvordering
16 mei 2018
16 mei 2018
P.2017.1086.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Vorm - Verzoekschrift met grieven - Vermelding van de redenen tot staving van de grieven - Gevolg voor de bevoegdheid van de rechter
Krachtens artikel 204 Wetboek van Strafvordering wordt de omvang van de aanhangigmaking van de zaak bij de appelrechter beoordeeld binnen de grenzen van het verzoekschrift met de grieven, onverminderd de toepassing van artikel 210, tweede lid, van dat wetboek (1); de verplichting om grieven te formuleren houdt enkel in dat nauwkeurig moet worden bepaald welke punten van de beslissing in eerste aanleg moeten worden hervormd (2); de eiser in hoger beroep kan in voorkomend geval de redenen tot staving van de opgegeven grieven vermelden; hoewel de rechter aldus gehouden is het door de grief bedoelde gedeelte van de beslissing opnieuw te beoordelen, verplicht de wet hem niet om dat onderzoek te beperken tot de redenen die de eiser in hoger beroep met betrekking tot die grief heeft opgegeven. (1) Zie concl. OM in Pas. 2018, nr. 345; Cass. 19 april 2017, AR P.17.0055.F, AC 2017, nr. 268 met concl. OM in Pas. 2017, nr. 268. (2) Zie concl. OM in Pas. 2018, nr. 345; Cass. 3 mei 2017, AR P.17.0145.F, AC 2017, nr. 305 met concl. OM in Pas. 2017,
nr. 305.
- Artt. 204 en 210, tweede lid Wetboek van Strafvordering
30 mei 2018
30 mei 2018
P.2018.0387.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Verzoekschrift met grieven - Vermelding van de redenen tot staving van de grieven - Gevolg voor de bevoegdheid van de rechter
Krachtens artikel 204 Wetboek van Strafvordering wordt de omvang van de aanhangigmaking van de zaak bij de appelrechter beoordeeld binnen de grenzen van het verzoekschrift met de grieven, onverminderd de toepassing van artikel 210, tweede lid, van dat wetboek (1); de verplichting om grieven te formuleren houdt enkel in dat nauwkeurig moet worden bepaald welke punten van de beslissing in eerste aanleg moeten worden hervormd (2); de eiser in hoger beroep kan in voorkomend geval de redenen tot staving van de opgegeven grieven vermelden; hoewel de rechter aldus gehouden is het door de grief bedoelde gedeelte van de beslissing opnieuw te beoordelen, verplicht de wet hem niet om dat onderzoek te beperken tot de redenen die de eiser in hoger beroep met betrekking tot die grief heeft opgegeven. (1) Zie concl. OM in Pas. 2018, nr. 345; Cass. 19 april 2017, AR P.17.0055.F, AC 2017, nr. 268 met concl. OM in Pas. 2017, nr. 268. (2) Zie concl. OM in Pas. 2018, nr. 345; Cass. 3 mei 2017, AR P.17.0145.F, AC 2017, nr. 305 met concl. OM in Pas. 2017,
nr. 305.
- Artt. 204 en 210, tweede lid Wetboek van Strafvordering
30 mei 2018
30 mei 2018
P.2018.0387.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Vorm - Hoger beroep van het openbaar ministerie tegen de straf - Verzoekschrift met grieven - Vermelding van de ontoereikendheid van de straf - Gevolg voor de bevoegdheid van de rechter
Wanneer het openbaar ministerie vermeldt dat zijn hoger beroep betrekking heeft op de straf, omdat het deze ontoereikend acht, blijft de appelrechter bevoegd om de straf te beoordelen binnen de grenzen van de wet die de de straf oplegt, op grond van alle omstandigheden eigen aan de zaak op het tijdstip waarop hij uitspraak doet en om, in voorkomend geval, de straf te verminderen (1).
(1) Zie concl. OM in Pas. 2018, nr. 345.
- Artt. 204 en 210, tweede lid Wetboek van Strafvordering
30 mei 2018
30 mei 2018
P.2018.0387.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Hoger beroep van het openbaar ministerie tegen de straf - Verzoekschrift met grieven - Vermelding van de ontoereikendheid van de straf - Gevolg voor de bevoegdheid van de rechter
Wanneer het openbaar ministerie vermeldt dat zijn hoger beroep betrekking heeft op de straf, omdat het deze ontoereikend acht, blijft de appelrechter bevoegd om de straf te beoordelen binnen de grenzen van de wet die de de straf oplegt, op grond van alle omstandigheden eigen aan de zaak op het tijdstip waarop hij uitspraak doet en om, in voorkomend geval, de straf te verminderen (1).
(1) Zie concl. OM in Pas. 2018, nr. 345.
- Artt. 204 en 210, tweede lid Wetboek van Strafvordering
30 mei 2018
30 mei 2018
P.2018.0387.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Vormen - Hoger beroep van de aangehouden beklaagde - Verzoekschrift met grieven - Niet binnen de wettelijke termijn neergelegd - Overmacht
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
30 mei 2018
30 mei 2018
P.2018.0232.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Gevolgen - Bevoegdheid van de rechter - Verzoekschrift met grieven - Vermelding van de redenen tot staving van de grieven - Gevolg voor de bevoegdheid van de rechter
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
P.2018.0387.F
AC nr. ...
30 mei 2018
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Hoger beroep van de aangehouden beklaagde - Verzoekschrift met grieven - Niet binnen de wettelijke termijn neergelegd - Overmacht - Vormen
Wanneer uit geen van de stukken waarop het Hof vermag acht te slaan, blijkt dat de verplichting om het grievenformulier of het verzoekschrift met de grieven in te dienen binnen de termijn van dertig dagen om hoger beroep in te stellen, ter kennis werd gebracht van de aangehouden beklaagde, die niet werd bijgestaan door een advocaat en die zijn wil te kennen heeft gegeven om hoger beroep in te stellen, kan de appelrechter hem met toepassing van artikel 204 Wetboek van Strafvordering, niet van zijn hoger beroep vervallen verklaren, op straffe van hem het recht op toegang tot de rechter te ontzeggen (1). (1) Zie andersluidende concl. "in hoofdzaak" OM in Pas. 2018, nr. 344.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
- Art. 204, eerste lid Wetboek van Strafvordering
30 mei 2018
30 mei 2018
P.2018.0232.F AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Saisine van de appelrechter
Uit de bepalingen van de artikelen 203, § 1, eerste lid, en 204 Wetboek van Strafvordering en hun wetsgeschiedenis volgt dat een appellant niet kan volstaan met het afleggen van een verklaring van hoger beroep, maar dat hij teneinde de behandeling in hoger beroep te beperken tot de door de appellant bekritiseerde punten van de bestreden beslissing, in een ondertekend verzoekschrift of grievenformulier waarvan de Koning het model heeft bepaald nauwkeurig zijn grieven moet opgeven en dit op straffe van verval van zijn hoger beroep; de saisine van de appelrechter wordt dus in eerste plaats bepaald door de verklaring van het hoger beroep van de appellant en vervolgens, binnen de uit de verklaring van hoger beroep voortvloeiende grenzen, door de in het verzoekschrift of grievenformulier door de appellant aangevoerde grieven.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2018.0430.N AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Vorm - Verzoekschrift of grievenformulier - Vorderingen op eenzijdig verzoekschrift - Bestaanbaarheid
Artikel 1026 Gerechtelijk Wetboek dat betrekking heeft op de inleiding en behandeling van vorderingen op eenzijdig verzoekschrift is niet van toepassing op het door artikel 204 Wetboek van Strafvordering bedoelde verzoekschrift of grievenformulier; die laatste bepaling voert een eigen regeling in die niet verenigbaar is met de in de artikelen 1026 tot en met 1034 Gerechtelijk Wetboek uitgewerkte procedure.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2018.0430.N AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Verklaring van hoger beroep - Verzoekschrift of grievenformulier - Samenhang
Het door artikel 204 Wetboek van Strafvordering bedoelde verzoekschrift of grievenformulier moet in samenhang worden gelezen met de verklaring van hoger beroep, ook al hoeft dit verzoekschrift of grievenformulier niet noodzakelijk op hetzelfde tijdstip als de verklaring van hoger beroep te worden ingediend en kan een appellant meerdere verzoekschriften of grievenformulieren indienen.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2018.0430.N AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Procespartij op
wie de in het verzoekschrift of grievenformulier vermelde grieven betrekking hebben - Identificatie door appelrechter
Uit artikel 204 Wetboek van Strafvordering volgt dat de appelrechter op basis van de hem overgelegde stukken moet kunnen uitmaken op welke procespartij de in het verzoekschrift of grievenformulier vermelde grieven betrekking hebben; hij mag zich voor die beoordeling evenwel niet uitsluitend steunen op het verzoekschrift of grievenformulier zelf, maar moet de verklaring of verklaringen van hoger beroep bij die beoordeling betrekken.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2018.0430.N AC nr. ...
Strafzaken (douane en accijnzen inbegrepen) - Principaal beroep - Vorm - Termijn - Vorm - Verzoekschrift met grieven - Vermelding van de redenen tot staving van de grieven - Gevolg voor de bevoegdheid van de rechter
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
30 mei 2018
30 mei 2018
INFORMATICA
P.2018.0387.F AC nr. ...
- Artikel 88bis, Wetboek van Strafvordering - Operator van een telecommunicatienetwerk of verstrekker van een telecommunicatiedienst - In het buitenland gevestigd met economische activiteit actief gericht op Belgische consumenten - Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksrechter - Vordering tot medewerking
De bepalingen van de artikelen 88bis en 90quater, § 2, Wetboek van Strafvordering laten de Belgische onderzoeksrechter toe om, in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek, vanwege iedere operator van een elektronisch communicatienetwerk en iedere verstrekker van een elektronische communicatiedienst die zijn economische activiteit actief op consumenten in België richt, de hier bedoelde informatieverstrekking of technische bijstand te vorderen met betrekking tot in België gevoerde elektronische communicatie, ongeacht de plaats waar die operator of verstrekker is gevestigd dan wel waar de infrastructuur ligt die vereist is om gevolg te geven aan de vordering van de onderzoeksrechter; eensdeels is een dergelijke operator of verstrekker immers onderworpen aan de Belgische wetgeving omwille van het enkele feit van zijn actieve deelname aan het economische
leven in België, anderdeels vereist de hier bedoelde medewerkingsplicht geen interventie van de Belgische gerechtelijke overheid in het buitenland zodat bijgevolg de onderzoeksrechter niet ertoe gehouden is een rechtshulpverzoek te richten aan de Staat waar die operator of vertrekker zijn vestiging of infrastructuur heeft en is hij niet gebonden door de wetgeving van dat land (1). (1) Zie concl. OM.
19 februari 2019
19 februari 2019
P.2017.1229.N AC nr. ...
- Artikel 90quater, § 2, Wetboek van Strafvordering - Operator van een telecommunicatienetwerk of verstrekker van een telecommunicatiedienst - In het buitenland gevestigd met economische activiteit actief gericht op Belgische consumenten - Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksrechter - Vordering tot medewerking
De bepalingen van de artikelen 88bis en 90quater, § 2, Wetboek van Strafvordering laten de Belgische onderzoeksrechter toe om, in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek, vanwege iedere operator van een elektronisch communicatienetwerk en iedere verstrekker van een elektronische communicatiedienst die zijn economische activiteit actief op consumenten in België richt, de hier bedoelde informatieverstrekking of technische bijstand te vorderen met betrekking tot in België gevoerde elektronische communicatie, ongeacht de plaats waar die operator of verstrekker is gevestigd dan wel waar de infrastructuur ligt die vereist is om gevolg te geven aan de vordering van de onderzoeksrechter; eensdeels is een dergelijke operator of verstrekker immers onderworpen aan de Belgische wetgeving omwille van het enkele feit van zijn actieve deelname aan het economische
leven in België, anderdeels vereist de hier bedoelde medewerkingsplicht geen interventie van de Belgische gerechtelijke overheid in het buitenland zodat bijgevolg de onderzoeksrechter niet ertoe gehouden is een rechtshulpverzoek te richten aan de Staat waar die operator of vertrekker zijn vestiging of infrastructuur heeft en is hij niet gebonden door de wetgeving van dat land (1). (1) Zie concl. OM.
19 februari 2019
19 februari 2019
INKOMSTENBELASTINGEN
AANSLAGPROCEDURE
P.2017.1229.N AC nr. ...
Aanslagprocedure - Bewijsvoering - Tekenen of indiciën van gegoedheid - Voorwaarden - Fiscaal misdrijf - Bewijs niet vereist
Bij de raming van de belastbare grondslag in de personenbelasting volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten, dient de administratie niet, tot staving van een aanwijzing die ze aanvoert, concrete gegevens over te leggen die tot doel of tot gevolg hebben dat deze, op zichzelf, het onweerlegbare bewijs leveren van een fiscaal misdrijf of van de mogelijke bestanddelen van een dergelijk misdrijf.
- Art. 341, eerste lid Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
14 februari 2019
14 februari 2019
F.2017.0134.F AC nr. ...
NIET-VERBLIJFHOUDERS
Niet-verblijfhouders - Belastingplichtige - Rijksinwoner
Een aanslag in de belasting van niet-inwoners moet worden vernietigd indien deze werd ingekohierd ten name van een belastingplichtige die, voor het betrokken aanslagjaar, de hoedanigheid van rijksinwoner had en in die zin onderworpen was aan de personenbelasting (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 92.
14 februari 2019
14 februari 2019
PERSONENBELASTING
F.2017.0138.F AC nr. ...
Personenbelasting - Belastingplichtige - Rijksinwoner - Woonplaats - Zetel van het fortuin
De aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoner is de natuurlijke persoon die in België zijn woonplaats of de zetel van zijn fortuin heeft gevestigd; de woonplaats is een feitelijke woonplaats die door een bepaalde bestendigheid of continuïteit wordt gekenmerkt en de zetel van het fortuin is de plaats van waaruit het fortuin wordt beheerd en die door een bepaalde eenheid wordt gekenmerkt (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 92. Zie Cass. 16 januari 2004, AR F.02.0026.F, AC
2004, nr. 27; Cass. 3 juni 2002, AR F.01.0017.F, AC 2002, nr. 336.
- Art. 3 Wetboek Inkomstenbelastingen 1992
14 februari 2019
14 februari 2019
F.2017.0138.F AC nr. ...
INTERNATIONALE RECHTSHULP
- Wet 9 december 2004 - Gemeenschappelijke onderzoeksteams - Schriftelijke overeenkomst ondertekend door onderzoeksrechter - Onafhankelijke en onpartijdige rechter - Draagwijdte
Uit de onderlinge samenhang van enerzijds de bepalingen van de artikelen 8 en 9 van de wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter Wetboek van Strafvordering, waarbij ondermeer de oprichting en de werking van gemeenschappelijke onderzoeksteams wordt geregeld en in de ondertekening daartoe door de onderzoeksrechter of een magistraat van het openbaar ministerie is voorzien van een schriftelijke overeenkomst en anderzijds de bepalingen van de artikelen 55 en 56 Wetboek van Strafvordering, volgt dat de in een schriftelijke overeenkomst opgenomen verplichtingen niet kunnen leiden tot een aantasting van de bevoegdheden welke toekomen aan de onderzoeksrechter en aan het openbaar ministerie, zodat geen enkele bepaling zich ertegen verzet dat rekening houdend met de bevoegdheidsverdeling op het vlak van opsporing en vervolging tussen de onderzoeksrechter en het openbaar ministerie, in een schriftelijke overeenkomst zowel verplichtingen worden opgenomen die het openbaar ministerie betreffen als verplichtingen die enkel gelden voor de onderzoeksrechter, waarbij de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie en de onderzoeksrechter zich enkel tot die handelingen verbinden welke zij krachtens het Belgische recht kunnen verrichten; de mede-ondertekening door de onderzoeksrechter van een schriftelijke overeenkomst die onder meer als doelstellingen vermeldt dat ze is gericht op het verzamelen van relevante informatie die en bewijsmateriaal dat kan worden gebruikt bij vervolgings- en confiscatieprocedures en op het verrichten van onderzoekshandelingen om het onderzoek en de vervolging te laten slagen, houdt niet in dat de onderzoeksrechter zich bevoegdheden toeëigent die toekomen aan het openbaar ministerie, dat hij de op hem ingevolge de artikelen 55 en 56 Wetboek van Strafvordering rustende verplichtingen niet naleeft of niet langer kan naleven en dus evenmin dat hij een schijn creëert van partijdigheid en afhankelijkheid (1). (1) X. XXXXXXX, "De wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken", in A. DE NAUW (ed.) De groeipijnen van het strafrecht, Die Keure 2007, 189-216; D. XXX XXXXX, "België en de gemeenschappelijke onderzoeksteams", NC 2008, 246; X. XXXXXXXX, X. XXX XXXXXXXX en X. XXXXXXXX, "Europol en gemeenschappelijke onderzoeksteams", X. XXXXXXXXX (ed.), Aspecten van Euorpees formeel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 28-29; F. VERSPEELT, "Ieder voor zich of
G.O.T. voor ons xxxxx? De gemeenschappelijke onderzoeksteams", Vigiles 2005/3, 92-93.
17 april 2018
17 april 2018
INTERNATIONALE VERDRAGEN
P.2018.0038.N AC nr. ...
- Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie - Artikel 5.1 - Afgifte van akten van rechtspleging en rechterlijke beslissingen - Betekening van een verstekvonnis - Vormvoorschriften
Artikel 5.1 Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie bepaalt dat elke lidstaat aan de personen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden, voor hen bestemde gerechtelijke stukken rechtstreeks over de post toezendt; voor de regelmatige betekening van een verstekvonnis is het voldoende dat de gerechtelijke overheid de akte per aangetekend schrijven met ontvangstbewijs toezendt aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde in het buitenland, volgens de nadere regels van die verdragsbepaling (1). (1) Cass. 11 maart 2015, AR P.14.1677.F, AC 2015, nr. 183, met concl. OM in Pas. 2015, nr. 183.
- Art. 5.1 Overeenkomst door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lid-Staten van de Europese Unie, gedaan te Brussel op 29 mei 2000
23 mei 2018
23 mei 2018
P.2017.1069.F AC nr. ...
- Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie - Artikel 5.1 - Afgifte van akten van rechtspleging en rechterlijke beslissingen - Betekening van een verstekvonnis - Regelmatigheid
De regelmatigheid van een met toepassing van artikel 5.1 Overeenkomst van 29 mei 2000 betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie verrichte betekening, waarvan uit de rechtspleging blijkt dat de brief met de betekening niet door de geadresseerde werd afgehaald, is niet afhankelijk van het bewijs van de daadwerkelijke uitreiking van die akte en evenmin van de neerlegging, in het dossier van de rechtspleging, van een door de geadresseerde ondertekend ontvangstbewijs.
- Art. 5.1 Overeenkomst door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lid-Staten van de Europese Unie, gedaan te Brussel op 29 mei 2000
23 mei 2018
23 mei 2018
P.2017.1069.F AC nr. ...
JEUGDBESCHERMING
- Beschermende maatregel - Jeugdrechtbank - Tijdelijke opvangmaatregel - Bevoegdheid van de rechtbank
Volgens artikel 38, §1, decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, neemt de jeugdrechtbank kennis van de te nemen maatregelen ten aanzien van een kind, zijn gezin of zijn leefgenoten, wanneer de lichamelijke of psychische integriteit van een kind, bedoeld in artikel 2, eerste lid, 2°, thans ernstig is bedreigd en wanneer één van de personen die de ouderlijke macht
uitoefenen of die het kind in rechte of in feite onder hun bewaring hebben, de hulp van de adviseur weigert of die hulp niet benut; wanneer de appelrechter nergens in het arrest heeft vastgesteld dat de vader of de moeder van de minderjarige de hulp van de adviseur weigerde of die hulp niet benutte, is zijn beslissing om de tijdelijke huisvesting van de minderjarige buiten diens familiaal milieu te bevelen niet naar recht verantwoord.
- Art. 38, § 1 Decr.Fr.Gem. 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd
2 mei 2018
2 mei 2018
P.2018.0353.F AC nr. ...
KORT GEDING
- Spoedeisend karakter - Draagwijdte
Er is sprake van een spoedeisend geval in de zin van artikel 584, eerste lid Gerechtelijk Wetboek, wanneer een onmiddellijke beslissing wenselijk is om schade van een bepaalde omvang dan wel ernstige ongemakken te voorkomen, zodat men zijn toevlucht kan nemen tot het kort geding wanneer de gewone rechtspleging niet bij machte is het geschil tijdig op te lossen en de rechter in kort geding hierdoor beschikt over een ruime feitelijke beoordelingsmacht en, binnen de juiste maat, over de grootste vrijheid (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 584, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0387.N AC nr. ...
- Spoedeisend karakter - Draagwijdte
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
3 mei 2018
3 mei 2018
MILIEURECHT
C.2017.0387.N AC nr. ...
- Afvalstoffendecreet - Artikelen 2, 1°, en 12 - Begrip afvalstof - Achterlaten, verwijderen of beheren van afvalstoffen - Draagwijdte
Uit de bepalingen van de artikelen 2, 1°, en 12 Afvalstoffendecreet, 3, 1°, e), en 12
Materialendecreet, 2, 1° en 2°, Bodemsaneringsdecreet 1995 en 2, 1° en 4°, Bodemdecreet 2006, volgt dat niet-uitgegraven door afvalstoffen verontreinigde bodem zelf geen afvalstof vormt; uit deze bepalingen volgt niet dat afvalstoffen die in niet-uitgegraven bodem worden achtergelaten niet langer te beschouwen zijn als afvalstoffen in de zin van artikel 2, 1°, Afvalstoffendecreet, thans artikel 3, 1°, Materialendecreet, zodat het achterlaten of niet-verwijderen van deze stoffen strafbaar blijft op grond van het Afvalstoffendecreet, thans Materialendecreet (1). (1) De tenlastegelegde feiten dateren van de periodes 2 juli 1999 tot 1 mei 2009 en 1 mei 2009 tot 4 juni 2009. Op het ogenblik van de vervolgde feiten was het Afvalstoffendecreet van 2 juli 0000( XX 25 juli 1981) toepasselijk, terwijl op het ogenblik van de uitspraak van het bestreden arrest het Materialendecreet van 23 december 2011 (BS 28 februari 2012) in voege was. Het Bodemsaneringsdecreet van 22 februari 1995 (BS 29 april 1995) werd opgeheven en vervangen door het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 (BS 22 januari 2007).
17 april 2018
17 april 2018
P.2017.0433.N AC nr. ...
- Waals Gewest - Milieumisdrijf - Beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan - Mededeling aan de administratieve overheid - Termijn - Berekening en aanvang
De termijn van zestig dagen die bij artikel D162 decreet Waals gewest van 27 mei 2004 betreffende Boek I van het Milieuwetboek is bepaald, wordt berekend overeenkomstig de artikelen 52 en 53 Gerechtelijk Wetboek; de ontvangst van het proces-verbaal doet de termijn waarvan sprake in artikel 52 ingaan, terwijl de einddatum van de termijn moet worden afgetoetst aan de datum waarop de procureur des Konings de informatie aan de administratieve overheid heeft meegedeeld.
- Art. D162 Milieuwetboek. - Boek 1 : Algemene en gemeenschappelijke bepalingen. - Decretale gedeelte. (vertaling)
2 mei 2018
2 mei 2018
P.2018.0138.F AC nr. ...
- Waals Gewest - Milieumisdrijf - Beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan - Mededeling aan de administratieve overheid - Termijn
Met toepassing van artikel D162 decreet Waals gewest van 27 mei 2004 betreffende Boek I van het Milieuwetboek beschikt de procureur des Konings over een termijn van zestig dagen voor de overtredingen van derde of tweede categorie, te rekenen van de datum van ontvangst van het proces-verbaal, om de bevoegde administratieve overheid mee te delen dat een informatie of een onderzoek is geopend of dat vervolgingen zijn ingesteld, dan wel meent dat het dossier geseponeerd moet worden bij gebrek aan voldoende bezwarende feiten; na afloop van die termijn kunnen de in het proces-verbaal vermelde feiten slechts administratief worden bestraft.
- Art. D162 Milieuwetboek. - Boek 1 : Algemene en gemeenschappelijke bepalingen. - Decretale gedeelte. (vertaling)
2 mei 2018
2 mei 2018
P.2018.0138.F AC nr. ...
- Bodemsaneringsdecreet 1995 - Artikel 2, 1°, en 2° - Bodemdecreet 2006 - Artikel 2, 1° en 4° - Begrippen bodem en bodemverontreiniging - Draagwijdte
Uit de bepalingen van de artikelen 2, 1°, en 12 Afvalstoffendecreet, 3, 1°, e), en 12
Materialendecreet, 2, 1° en 2°, Bodemsaneringsdecreet 1995 en 2, 1° en 4°, Bodemdecreet 2006, volgt dat niet-uitgegraven door afvalstoffen verontreinigde bodem zelf geen afvalstof vormt; uit deze bepalingen volgt niet dat afvalstoffen die in niet-uitgegraven bodem worden achtergelaten niet langer te beschouwen zijn als afvalstoffen in de zin van artikel 2, 1°, Afvalstoffendecreet, thans artikel 3, 1°, Materialendecreet, zodat het achterlaten of niet-verwijderen van deze stoffen strafbaar blijft op grond van het Afvalstoffendecreet, thans Materialendecreet (1). (1) De tenlastegelegde feiten dateren van de periodes 2 juli 1999 tot 1 mei 2009 en 1 mei 2009 tot 4 juni 2009. Op het ogenblik van de vervolgde feiten was het Afvalstoffendecreet van 2 juli 0000( XX 25 juli 1981) toepasselijk, terwijl op het ogenblik van de uitspraak van het bestreden arrest het Materialendecreet van 23 december 2011 (BS 28 februari 2012) in voege was. Het Bodemsaneringsdecreet van 22 februari 1995 (BS 29 april 1995) werd opgeheven en vervangen door het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 (BS 22 januari 2007).
17 april 2018
17 april 2018
P.2017.0433.N AC nr. ...
- Materialendecreet - Artikelen 3, 1°, e), en 12 - Begrip afvalstof - Achterlaten, verwijderen of beheren van afvalstoffen - Draagwijdte
Uit de bepalingen van de artikelen 2, 1°, en 12 Afvalstoffendecreet, 3, 1°, e), en 12
Materialendecreet, 2, 1° en 2°, Bodemsaneringsdecreet 1995 en 2, 1° en 4°, Bodemdecreet 2006, volgt dat niet-uitgegraven door afvalstoffen verontreinigde bodem zelf geen afvalstof vormt; uit deze bepalingen volgt niet dat afvalstoffen die in niet-uitgegraven bodem worden achtergelaten niet langer te beschouwen zijn als afvalstoffen in de zin van artikel 2, 1°, Afvalstoffendecreet, thans artikel 3, 1°, Materialendecreet, zodat het achterlaten of niet-verwijderen van deze stoffen strafbaar blijft op grond van het Afvalstoffendecreet, thans Materialendecreet (1). (1) De tenlastegelegde feiten dateren van de periodes 2 juli 1999 tot 1 mei 2009 en 1 mei 2009 tot 4 juni 2009. Op het ogenblik van de vervolgde feiten was het Afvalstoffendecreet van 2 juli 0000( XX 25 juli 1981) toepasselijk, terwijl op het ogenblik van de uitspraak van het bestreden arrest het Materialendecreet van 23 december 2011 (BS 28 februari 2012) in voege was. Het Bodemsaneringsdecreet van 22 februari 1995 (BS 29 april 1995) werd opgeheven en vervangen door het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 (BS 22 januari 2007).
17 april 2018
17 april 2018
MISDRIJF
P.2017.0433.N AC nr. ...
ALGEMEEN. BEGRIP. MATERIEEL EN MOREEL BESTANDDEEL. EENHEID VAN OPZET
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Misdrijfomschrijving en
strafbepaling - Voorschriften betreffende de toelaatbaarheid van onregelmatig verkregen bewijsmateriaal - Onderscheid - Aard
De voorschriften betreffende de toelaatbaarheid van onregelmatig verkregen bewijsmateriaal maken geen deel uit van die welke het misdrijf omschrijven en de straf bepalen als bedoeld in artikel 7 EVRM en artikel 15.1 IVBPR; het gaat om regels in verband met de strafprocedure.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Moreel bestanddeel - Sociaalrechtelijke overtreding - Artikel 181, eerste lid, Sociaal Strafwetboek - Dimona-aangifte - Verzuim van aangifte - Reglementaire overtreding - Moreel bestanddeel - Begrip - Bewijs
Het misdrijf bedoeld in artikel 181, eerste lid, Sociaal Strafwetboek is een misdrijf waarvan het moreel bestanddeel, met name de fout die door de wet wordt bestraft, wordt afgeleid uit het niet- naleven door de beklaagde van het wettelijk voorschrift door het stellen van de verboden materiële gedraging of het nalaten van de bij wet geboden gedraging, zonder dat die beklaagde een rechtvaardigingsgrond of grond van niet-toerekenbaarheid kan aanvoeren; het bewijs van dat bestanddeel kan worden afgeleid uit de loutere vaststelling dat de werkgever, zijn aangestelde of zijn lasthebber de door de reglementering opgelegde gegevens niet in de voorgeschreven vormen, regels en termijnen heeft meegedeeld, tenzij die persoon voldoende aannemelijk maakt dat dit verzuim verantwoord of niet aan hem te wijten is (1). (1) Zie Cass. 21 februari 2018, AR P.16.1199.F, AC 2018, nr. 111 met concl. OM in Pas. 2018, nr. 111.
- Art. 181, eerste lid Wet 6 juni 2010 tot invoering van het Sociaal Strafwetboek
25 april 2018
25 april 2018
P.2017.0559.F AC nr. ...
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Wegverkeersreglement van 01-12-1975 - Artikel 10 - Artikel 10.4 - Bijzondere opzet - Vereiste
Artikel 10.4 Wegverkeersreglement bestraft hij die wetens en willens een handeling stelt waardoor een bestuurder wordt aangespoord of uitgedaagd om overdreven snel te rijden; deze overtreding vereist geen bijzonder opzet.
29 mei 2018
29 mei 2018
ALLERLEI
P.2017.1060.N AC nr. ...
Allerlei - Uitlokking
Wanneer het opzet om het misdrijf te plegen is ontstaan buiten enig optreden van de politieambtenaar of van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van deze ambtenaar, deze zich heeft beperkt tot het scheppen van de gelegenheid om vrij een strafbaar feit te plegen in zodanige omstandigheden dat hij de uitvoering ervan kan vaststellen en aan de dader ruimte gelaten wordt om vrij met zijn misdadig voornemen te breken, is er geen sprake van provocatie; de rechter oordeelt onaantastbaar of het optreden van de politieambtenaar of de derde handelend op verzoek van deze ambtenaar aan de oorsprong ligt van het misdadige voornemen van de dader of deze heeft aangemoedigd, dan wel slechts de gelegenheid was om vrij een strafbaar feit te plegen in omstandigheden waarin de dader steeds vrij met dit voornemen kon breken (1). (1) Cass. 4 maart 2014, AR P.14.0333.N, AC 2014, nr. 174.
- Art. 30, tweede lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
DEELNEMING
Deelneming - Omschrijving van de telastlegging in de verwijzingsbeschikking of in de dagvaarding - Melding van enige feitelijke omstandigheid waaruit deelneming van de beklaagde blijkt aan de hem verweten telastleggingen - Vereiste
In correctionele of politiezaken maakt de door een onderzoeksgerecht gewezen beschikking tot verwijzing of de dagvaarding om voor het vonnisgerecht te verschijnen, niet de daarin vermelde kwalificatie en omschrijving bij de vonnisgerechten aanhangig, maar de feiten zoals ze blijken uit de stukken van het gerechtelijk onderzoek of het opsporingsonderzoek en die aan de verwijzingsbeschikking of de dagvaarding ten grondslag liggen waarbij de rechter gegevens van het strafdossier die aan tegenspraak van de partijen zijn onderworpen, in acht kan nemen om te oordelen welke door een telastlegging bedoelde feiten aanhangig zijn gemaakt en of deze feiten voldoende duidelijk zijn omschreven opdat de beklaagde weet waartegen zich te verdedigen; het is niet vereist dat de omschrijving van de telastlegging in de verwijzingsbeschikking of in de dagvaarding melding maakt van enige feitelijke omstandigheid waaruit blijkt dat de beklaagde heeft deelgenomen aan de hem verweten telastleggingen.
- Art. 6.3.a Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
ONAANTASTBARE BEOORDELING DOOR DE FEITENRECHTER
- Politionele uitlokking
Wanneer het opzet om het misdrijf te plegen is ontstaan buiten enig optreden van de politieambtenaar of van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van deze ambtenaar, deze zich heeft beperkt tot het scheppen van de gelegenheid om vrij een strafbaar feit te plegen in zodanige omstandigheden dat hij de uitvoering ervan kan vaststellen en aan de dader ruimte gelaten wordt om vrij met zijn misdadig voornemen te breken, is er geen sprake van provocatie; de rechter oordeelt onaantastbaar of het optreden van de politieambtenaar of de derde handelend op verzoek van deze ambtenaar aan de oorsprong ligt van het misdadige voornemen van de dader of deze heeft aangemoedigd, dan wel slechts de gelegenheid was om vrij een strafbaar feit te plegen in omstandigheden waarin de dader steeds vrij met dit voornemen kon breken (1). (1) Cass. 4 maart 2014, AR P.14.0333.N, AC 2014, nr. 174.
- Art. 30, tweede lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
- Witwassen - Toepassingsvoorwaarden - Basismisdrijf
Wanneer de beklaagde aanvoert dat het strafdossier geen enkel element bevat dat de telastleggingen van witwassen met enig basismisdrijf in verband kan brengen waaruit de onrechtmatige oorsprong van de gelden kan worden afgeleid, verantwoordt de rechter de afwijzing van dat verweer naar recht door elke rechtmatige oorsprong van de gelden uit te sluiten en de verklaringen van de eiser betreffende de oorsprong van zijn inkomsten in aanmerking te nemen, doch daar een andersluidende beoordeling van de feiten tegenover te stellen (1). (1) Zie Cass. 17 december 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 690, en de verwijzingen in de noot; M. L. CESONI en X. XXXXXXXXXXXXX, "Le Recel et le Blanchiment", in Les Infractions - Vol. 1: Les infractions contre les biens, 2de uitg., Xxxxxxx, 0000, pp. 557-566, inz. de verwijzingen in de noten 148 e.v.
- Art. 505 Strafwetboek
16 mei 2018
ONDERZOEK IN STRAFZAKEN
ALGEMEEN
P.2017.1222.F AC nr. ...
Algemeen - Onderzoeksmaatregel - Inbreuk artikel 8 EVRM
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat de vaststelling dat een bepaalde onderzoeksmaatregel een inbreuk op artikel 8 EVRM uitmaakt niet per se impliceert dat het bewijs dat door deze onderzoeksmaatregel werd verkregen, niet meer kan worden gebruikt bij de beoordeling van de schuld van de beklaagde; na de vaststelling van een dergelijke inbreuk, dient te worden nagegaan of het gebruik van dit bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces, waarbij de procedure in haar geheel wordt beoordeeld en hierbij moet er onder meer aandacht zijn voor de omstandigheden waarin het bewijs is verkregen en of hierdoor de betrouwbaarheid van het bewijs is aangetast (1). (1) Zie EHRM 31 januari 2017, Kalneniene t.
België.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Algemeen - Onderzoeksmaatregel uitgevoerd in strijd met de bepalingen van de artikelen 13,15, en 22 Grondwet 1994
Uit de bepalingen van de artikelen 13, 15 en 22 Grondwet vloeit niet voort dat elke onderzoeksmaatregel die in strijd met deze bepalingen wordt uitgevoerd, moet worden gesanctioneerd met de nietigheid van het verkregen bewijs.
29 mei 2018
29 mei 2018
ALLERLEI
P.2017.0762.N AC nr. ...
Allerlei - Gebruik bewijs - Onderzoeksmaatregel die en inbreuk op art. 8 EVRM uitmaakt
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat de vaststelling dat een bepaalde onderzoeksmaatregel een inbreuk op artikel 8 EVRM uitmaakt, niet per se impliceert dat het gebruik van het bewijs dat door deze onderzoeksmaatregel werd verkregen een inbreuk uitmaakt op het recht op een eerlijk proces (1). (1) EHRM 31 januari 2017, Kalneniene t. België, ro. 50 en verwijzingen aldaar.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Allerlei - Onderzoeksmaatregel - Vergaren van bewijsmiddelen die een inbreuk uitmaken op een van de grondrechten uit titel II van de Grondwet - Aard
Het vergaren van bewijsmiddelen die een inbreuk uitmaken op een van de grondrechten uit titel II van de Grondwet maakt het voorwerp uit van een beslissing door een onafhankelijke en onpartijdige rechter en is geen verordenende of administratieve akte; de persoon ten aanzien van wie een dergelijke onderzoeksmaatregel werd gesteld, bevindt zich in een niet-vergelijkbare rechtstoestand met diegene die het voorwerp uitmaakt van een administratieve akte.
29 mei 2018
29 mei 2018
GERECHTELIJK ONDERZOEK
P.2017.0762.N AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Bijzondere opsporingslethoden - Informantenwerking - Strijdigheid met de regels van de informantenwerking
Het feit dat in strijd zou zijn gehandeld met de regels inzake informantenwerking, impliceert als dusdanig niet dat de betrouwbaarheid van het bewijs of het recht op een eerlijk proces is aangetast.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksverrichtingen - Artikel 88bis, Wetboek van Strafvordering - Operator van een telecommunicatienetwerk of verstrekker van een telecommunicatiedienst - In het buitenland gevestigd met economische activiteit actief gericht op Belgische consumenten - Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksrechter - Vordering tot medewerking
De bepalingen van de artikelen 88bis en 90quater, § 2, Wetboek van Strafvordering laten de Belgische onderzoeksrechter toe om, in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek, vanwege iedere operator van een elektronisch communicatienetwerk en iedere verstrekker van een elektronische communicatiedienst die zijn economische activiteit actief op consumenten in België richt, de hier bedoelde informatieverstrekking of technische bijstand te vorderen met betrekking tot in België gevoerde elektronische communicatie, ongeacht de plaats waar die operator of verstrekker is gevestigd dan wel waar de infrastructuur ligt die vereist is om gevolg te geven aan de vordering van de onderzoeksrechter; eensdeels is een dergelijke operator of verstrekker immers onderworpen aan de Belgische wetgeving omwille van het enkele feit van zijn actieve deelname aan het economische
leven in België, anderdeels vereist de hier bedoelde medewerkingsplicht geen interventie van de Belgische gerechtelijke overheid in het buitenland zodat bijgevolg de onderzoeksrechter niet ertoe gehouden is een rechtshulpverzoek te richten aan de Staat waar die operator of vertrekker zijn vestiging of infrastructuur heeft en is hij niet gebonden door de wetgeving van dat land (1). (1) Zie concl. OM.
19 februari 2019
19 februari 2019
P.2017.1229.N AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Algemeen - Rol van de onderzoeksrechter - Wet 9 december 2004 - Gemeenschappelijke onderzoeksteams - Schriftelijke overeenkomst ondertekend door onderzoeksrechter - Onafhankelijke en onpartijdige rechter - Draagwijdte
Uit de onderlinge samenhang van enerzijds de bepalingen van de artikelen 8 en 9 van de wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter Wetboek van Strafvordering, waarbij ondermeer de oprichting en de werking van gemeenschappelijke onderzoeksteams wordt geregeld en in de ondertekening daartoe door de onderzoeksrechter of een magistraat van het openbaar ministerie is voorzien van een schriftelijke overeenkomst en anderzijds de bepalingen van de artikelen 55 en 56 Wetboek van Strafvordering, volgt dat de in een schriftelijke overeenkomst opgenomen verplichtingen niet kunnen leiden tot een aantasting van de bevoegdheden welke toekomen aan de onderzoeksrechter en aan het openbaar ministerie, zodat geen enkele bepaling zich ertegen verzet dat rekening houdend met de bevoegdheidsverdeling op het vlak van opsporing en vervolging tussen de onderzoeksrechter en het openbaar ministerie, in een schriftelijke overeenkomst zowel verplichtingen worden opgenomen die het openbaar ministerie betreffen als verplichtingen die enkel gelden voor de onderzoeksrechter, waarbij de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie en de onderzoeksrechter zich enkel tot die handelingen verbinden welke zij krachtens het Belgische recht kunnen verrichten; de mede-ondertekening door de onderzoeksrechter van een schriftelijke overeenkomst die onder meer als doelstellingen vermeldt dat ze is gericht op het verzamelen van relevante informatie die en bewijsmateriaal dat kan worden gebruikt bij vervolgings- en confiscatieprocedures en op het verrichten van onderzoekshandelingen om het onderzoek en de vervolging te laten slagen, houdt niet in dat de onderzoeksrechter zich bevoegdheden toeëigent die toekomen aan het openbaar ministerie, dat hij de op hem ingevolge de artikelen 55 en 56 Wetboek van Strafvordering rustende verplichtingen niet naleeft of niet langer kan naleven en dus evenmin dat hij een schijn creëert van partijdigheid en afhankelijkheid (1). (1) X. XXXXXXX, "De wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken", in A. DE NAUW (ed.) De groeipijnen van het strafrecht, Die Keure 2007, 189-216; D. XXX XXXXX, "België en de gemeenschappelijke onderzoeksteams", NC 2008, 246; X. XXXXXXXX, X. XXX XXXXXXXX en X. XXXXXXXX, "Europol en gemeenschappelijke onderzoeksteams", X. XXXXXXXXX (ed.), Aspecten van Euorpees formeel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 28-29; F. VERSPEELT, "Ieder voor zich of
G.O.T. voor ons xxxxx? De gemeenschappelijke onderzoeksteams", Vigiles 2005/3, 92-93.
17 april 2018
17 april 2018
P.2018.0038.N AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Regeling van de rechtspleging - Verwijzing naar de correctionele rechtbank - Doodslag om de diefstal te vergemakkelijken - Correctionalisering - Artikelen 6 en 121 Wet 5 februari 2016 - Vernietiging door het Grondwettelijk Hof - Handhaving van de uitwerking van de vernietigde bepalingen
Hoewel het Grondwettelijk Hof de bepalingen heeft vernietigd van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, die de correctionalisering toestonden van de misdaad doodslag om de diefstal te vergemakkelijken, dienden deze toegepast te worden op het ogenblik waarop het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling van 22 september 2016 werd gewezen, aangezien het Grondwettelijk Hof de gevolgen daarvan heeft gehandhaafd voor de hangende zaken of voor de zaken waarin nog geen eindbeslissing werd genomen (1). (1) GwH 21 december 2017, arrest nr. 148/2017; GwH 9 maart 2018, arrest nr. 28/2018; M.-X. XXXXXXXXX en X. XXXXXXXXXXXXX, "La Cour constitutionnelle recadre le législateur Pot-Pourri II: l'arrrêt 148/2017 du 21 décembre 2017 », JT 2018, pp. 83 en 84.
- Artt. 6 en 121 Wet 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie
- Art. 2 Wet 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden
2 mei 2018
2 mei 2018
P.2018.0133.F AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksverrichtingen - Artikel 90quater, § 2, Wetboek van Strafvordering - Operator van een telecommunicatienetwerk of verstrekker van een telecommunicatiedienst - In het buitenland gevestigd met economische activiteit actief gericht op
Belgische consumenten - Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksrechter - Vordering tot medewerking
De bepalingen van de artikelen 88bis en 90quater, § 2, Wetboek van Strafvordering laten de Belgische onderzoeksrechter toe om, in het kader van zijn gerechtelijk onderzoek, vanwege iedere operator van een elektronisch communicatienetwerk en iedere verstrekker van een elektronische communicatiedienst die zijn economische activiteit actief op consumenten in België richt, de hier bedoelde informatieverstrekking of technische bijstand te vorderen met betrekking tot in België gevoerde elektronische communicatie, ongeacht de plaats waar die operator of verstrekker is gevestigd dan wel waar de infrastructuur ligt die vereist is om gevolg te geven aan de vordering van de onderzoeksrechter; eensdeels is een dergelijke operator of verstrekker immers onderworpen aan de Belgische wetgeving omwille van het enkele feit van zijn actieve deelname aan het economische
leven in België, anderdeels vereist de hier bedoelde medewerkingsplicht geen interventie van de Belgische gerechtelijke overheid in het buitenland zodat bijgevolg de onderzoeksrechter niet ertoe gehouden is een rechtshulpverzoek te richten aan de Staat waar die operator of vertrekker zijn vestiging of infrastructuur heeft en is hij niet gebonden door de wetgeving van dat land (1). (1) Zie concl. OM.
19 februari 2019
19 februari 2019
P.2017.1229.N AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Regeling van de rechtspleging - Verwijzing naar de correctionele rechtbank - Correctionalisering van de misdaden - Artikelen 6 en 121 Wet 5 februari 2016 - Vernietiging door het Grondwettelijk Hof - Handhaving van de uitwerking van de vernietigde bepalingen
Bij arrest nr. 148/2017 van 21 december 2017 heeft het Grondwettelijk Hof met name de artikelen 6 en 121 van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie vernietigd; het heeft evenwel de gevolgen daarvan
gehandhaafd ten aanzien van de beslissingen die op grond van die bepalingen vóór 12 januari 2018 zijn genomen (1). (1) GwH 21 december 2017, arrest nr. 148/2017; GwH 9 maart 2018, arrest nr.
28/2018; M.-X. XXXXXXXXX en X. XXXXXXXXXXXXX, "La Cour constitutionnelle recadre le législateur Pot-Pourri II: l'arrrêt 148/2017 du 21 décembre 2017 », JT 2018, pp. 83 en 84.
- Artt. 6 en 121 Wet 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie
- Art. 2 Wet 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden
2 mei 2018
2 mei 2018
P.2018.0133.F AC nr. ...
Gerechtelijk onderzoek - Algemeen - Doel - Zachte informatie - Verwerking
Het gerechtelijk onderzoek is erop gericht na te gaan of een strafbaar feit werd gepleegd en desgevallend het verzamelen van bewijs van dit strafbaar feit; niets verhindert dat dit onderzoek mede gebaseerd wordt op ?zachte informatie' zoals politionele inlichtingen voor zover deze niet op onregelmatige wijze zijn verkregen.
29 mei 2018
29 mei 2018
OPSPORINGSONDERZOEK
P.2017.0762.N AC nr. ...
Opsporingsonderzoek - Opsporingshandelingen - Redelijk vermoeden van het plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten - Voorstudie door politiediensten - Proactieve recherche - Onderscheid
Artikel 28bis, § 2, Wetboek van Strafvordering verhindert niet dat een voorstudie kan worden gemaakt om te kunnen nagaan of er sprake is van een redelijk vermoeden van het plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten; in het kader van deze voorstudie kunnen de politiediensten onder meer informatie gebruiken waarover zij reeds beschikken op basis van eerdere dossiers of die hen hebben bereikt zonder dat zij daarin zelf een actieve rol spelen waarbij dergelijke handelingen wegens hun beperkte opzet en draagwijdte niet behoren tot de proactieve recherche (1). (1) Zie Cass. 2 juni 2015, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 364; Cass. 19 mei 2015, XX X.00.0000.X, AC 2015, nr. 324; X. XXXXXXXXXXXX en X. XXXXXXXX, "De uitholling van de
proactieve recherche", NC 2008, 341, nr. 46-47; Xxxx.Xx. Xxxxx 0000-00, xx. 857/17, 53.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Opsporingsonderzoek - Opsporingshandelingen - Redelijk vermoeden van het plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten - Voorstudie door politiediensten - Vermelding van informatie in proces-verbaal - Voorwaarde
De gegevens die voortkomen uit een voorstudie van de politiediensten om te kunnen nagaan of er sprake is van een redelijk vermoeden van het plegen of reeds gepleegde maar nog niet aan het licht gebrachte strafbare feiten en de wijze waarop deze werden verkregen, dienen niet te worden vermeld in een proces-verbaal; slechts die informatie die relevant is met betrekking tot het misdrijf waarvoor proces-verbaal wordt opgesteld, moet worden vermeld en informatie die geen betrekking heeft op dit misdrijf, moet niet worden vermeld waarbij het openbaar ministerie en de politieambtenaren worden geacht loyaal op te treden en het aan de partijen toekomt aannemelijk te maken dat het openbaar ministerie en de politie voor hen relevante informatie niet hebben opgenomen of laten opnemen in een proces-verbaal en dat hierdoor hun recht van verdediging is miskend waarover de rechter onaantastbaar oordeelt.
29 mei 2018
29 mei 2018
ONROEREND EN ROEREND GOED
P.2017.0762.N AC nr. ...
- Onroerend uit hun aard
De elementen die geïncorporeerd zijn in het gebouw om daarmee een afgewerkt geheel te vormen, zijn, net zoals de noodzakelijke aanvullende bestanddelen, onroerend uit hun aard (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 113.
- Artt. 517, 518 en 523 Burgerlijk Wetboek
25 februari 2019
25 februari 2019
C.2018.0253.F AC nr. ...
OPENBAAR MINISTERIE
- Bevel tot dagvaarding door de procureur des Konings - Onleesbare handtekening
Indien een bevel tot dagvaarding de vermelding draagt "De procureur des Konings", gevolgd door een onleesbare handtekening, wordt die handtekening behoudens tegenbewijs vermoed te zijn geplaatst door een bevoegd ambtenaar van het openbaar ministerie; het enkele gegeven dat uit andere procedurestukken blijkt dat deze handtekening niet de handtekening is van de procureur des Konings zelf, volstaat niet om geloofwaardig te maken dat het bevel tot dagvaarding door een niet- bevoegd persoon is ondertekend.
19 februari 2019
19 februari 2019
P.2018.0388.N AC nr. ...
OPENBARE ORDE
- Artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering - Onregelmatigheden die niet leiden tot nietigheid of wering uit het debat en inbreuk inhouden op een bepaling van openbare orde
Krachtens artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering leiden onregelmatigheden waardoor geen op straffe van nietigheid voorgeschreven vormvoorwaarde wordt overtreden en die evenmin voldoen aan de andere erin vermelde voorwaarden, niet tot nietigheid of wering uit het debat; deze regel geldt ook voor onregelmatigheden die een inbreuk inhouden op een bepaling van openbare orde (1). (1) Zie Cass. 19 mei 2015, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr. 322.
29 mei 2018
29 mei 2018
PAULIAANSE RECHTSVORDERING
P.2017.0762.N AC nr. ...
- Draagwijdte - Schuldenaar - Schenking van een met een last bezwaard pand - Door de begiftigde aangegane lening - Hypothecaire inschrijving op het pand ten gunste van de kredietgever - Uitwerking van de pauliaanse rechtsvordering op de door de kredietgever verkregen rechten
De in artikel 1167 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde vordering, die strekt tot vergoeding van de schade die de schuldeiser heeft geleden door de bedrieglijke verarming van de schuldenaar, wordt enkel toegekend tegen de daders van of de medeplichtigen aan het bedrog en strekt zich niet uit tot de onderverkrijgers die te goeder trouw zijn (1). (1) Zie Cass. 16 mei 1890 (Pas. 1890, I, 210); Cass. 6
november 1902 (Pas. 1902, I, 24); Cass. 25 oktober 2001, AR C.99.0038.N, AC 2001, nr. 572.
- Art. 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0304.F AC nr. ...
POLITIE
- Politionele uitlokking
Wanneer het opzet om het misdrijf te plegen is ontstaan buiten enig optreden van de politieambtenaar of van een derde handelend op het uitdrukkelijk verzoek van deze ambtenaar, deze zich heeft beperkt tot het scheppen van de gelegenheid om vrij een strafbaar feit te plegen in zodanige omstandigheden dat hij de uitvoering ervan kan vaststellen en aan de dader ruimte gelaten wordt om vrij met zijn misdadig voornemen te breken, is er geen sprake van provocatie; de rechter oordeelt onaantastbaar of het optreden van de politieambtenaar of de derde handelend op verzoek van deze ambtenaar aan de oorsprong ligt van het misdadige voornemen van de dader of deze heeft aangemoedigd, dan wel slechts de gelegenheid was om vrij een strafbaar feit te plegen in omstandigheden waarin de dader steeds vrij met dit voornemen kon breken (1). (1) Cass. 4 maart 2014, AR P.14.0333.N, AC 2014, nr. 174.
- Art. 30, tweede lid Voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
PRIVÉLEVEN (BESCHERMING VAN)
- Inbreuk op een wetsbepaling die een bescherming van de eerbiediging van het privéleven inhoudt
Geen enkele verdragsrechtelijke of grondwettelijke bepaling vereist dat de wetgever de inbreuk op een wetsbepaling die een bescherming van de eerbiediging van het privéleven inhoudt, steeds sanctioneert met een nietigheidssanctie die van rechtswege van toepassing is zonder dat de rechter de impact van deze inbreuk vermag te beoordelen op het recht op een eerlijk proces in zijn geheel.
29 mei 2018
29 mei 2018
RECHT VAN VERDEDIGING
STRAFZAKEN
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Horen van getuigen ter terechtzitting - Medebeklaagde die verschijnt op dezelfde rechtszitting als de beklaagde ten aanzien van wie die medebeklaagde belastende verklaringen heeft afgelegd - Taak rechter
De rechter dient geen getuigenverhoor te bevelen van een medebeklaagde die verschijnt op dezelfde rechtszitting als de beklaagde ten aanzien van wie die medebeklaagde belastende verklaringen heeft afgelegd; de beklaagde kan immers aan de rechter vragen ter rechtszitting met de medebeklaagde te worden geconfronteerd en kan daar alle vragen voorstellen of opmerkingen maken om de belastende verklaringen te weerleggen of ze te doen aanpassen of verduidelijken.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Wijze waarop het recht van verdediging wordt uitgeoefend - Bewijsverkrijging in strafzaken - Vergelijkbaarheid
De bewijsverkrijging in strafzaken is niet vergelijkbaar met de wijze waarop het recht van verdediging wordt uitgeoefend; het feit dat er geen met artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering vergelijkbare bepaling bestaat in verband met de uitoefening van het recht van verdediging, kan dan ook niet leiden tot een miskenning van de wapengelijkheid.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering - Opwerping van een inbreuk op een grondrecht van het EVRM door een onderzoeksmaatregel - Geen noodzakelijke uitsluiting van bewijs
In het kader van artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering kan wel degelijk de inbreuk op een grondrecht van het EVRM door een onderzoeksmaatregel worden opgeworpen; het feit dat de vastgestelde inbreuk op een grondrecht door een onderzoeksmaatregel niet noodzakelijk leidt tot uitsluiting van het bewijs, maakt geen miskenning uit van het grondrecht in kwestie noch van het recht op een effectief rechtsmiddel, daar andere wegen openstaan voor het slachtoffer van een dergelijke inbreuk zoals een vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 1382 Burgerlijk Wetboek (1). (1) Zie EHRM 31 januari 2017, Kalneniene t. België, ro. 62.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Strafzaken - Horen van getuigen ter terechtzitting - Aanvoering door beklaagde dat het strafonderzoek onregelmatigheden bevat die hij wil controleren - Gevolg - Taak rechter
Het enkele feit dat een beklaagde aanvoert dat het strafonderzoek onregelmatigheden bevat die hij wil controleren, heeft niet tot gevolg dat de rechter de personen die de beklaagde aanwijst als degenen die daarover meer informatie kunnen verschaffen, als getuigen ter rechtszitting moet horen, wanneer de rechter uit andere aan tegenspraak onderworpen gegevens kan afleiden dat de aangevoerde onregelmatigheden niet zijn begaan, dat zij niet tot bewijsuitsluiting moeten leiden of dat zij zonder belang zijn voor de verdere beoordeling van de zaak.
29 mei 2018
29 mei 2018
RECHTBANKEN
BURGERLIJKE ZAKEN
P.2017.0762.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Conclusietermijnen - Door de partijen overeengekomen termijnen - Na die termijnen neergelegde conclusies
Het middel, dat aanvoert dat de rechter de conclusies dient te weren zodra de partijen een
minnelijke conclusiekalender hebben overeengekomen, faalt naar recht (1). (1) Art. 747, § 2, zesde lid, vóór de wijziging ervan door de wet van 30 juli 2013.
- Art. 747, §§ 1 en 2, zesde lid Gerechtelijk Wetboek
21 februari 2019
21 februari 2019
C.2018.0188.F AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Conclusietermijnen - Door de partijen overeengekomen termijnen - Na die termijnen neergelegde conclusies - Weren van conclusies
De rechter kan enkel conclusies weren die na de door de partijen onderling overeengekomen
termijnen zijn neergelegd, wanneer hij die termijnen heeft bekrachtigd (1). (1) Art. 747, § 2, zesde lid, vóór de wijziging ervan door de wet van 30 juli 2013.
- Art. 747, §§ 1 en 2, zesde lid Gerechtelijk Wetboek
21 februari 2019
21 februari 2019
C.2018.0188.F AC nr. ...
RECHTEN VAN DE MENS
INTERNATIONAAL VERDRAG BURGERRECHTEN EN POLITIEKE RECHTEN
International verdrag burgerrechten en politieke recht - Artikel 15 - Artikel 15.1 - Legaliteitsbeginsel - Niet-retroactiviteit van de zwaardere strafwet
Uit de bepalingen van artikel 7.1, tweede zin EVRM, 15.1, tweede zin IVBPR en artikel 2, tweede lid, Strafwetboek, volgt dat een zwaardere strafwet niet retroactief mag worden toegepast en er is een zwaardere straf in de zin van die bepalingen indien de straf die de beklaagde kon oplopen op het ogenblik van de rechterlijke beslissing, zwaarder is dan de straf die hij kon oplopen op het tijdstip van het plegen van de feiten.
17 april 2018
17 april 2018
VERDRAG RECHTEN VAN DE MENS
P.2018.0028.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 7 - Artikel 7.1 - Legaliteitsbeginsel - Niet-retroactiviteit van de zwaardere strafwet
Uit de bepalingen van artikel 7.1, tweede zin EVRM, 15.1, tweede zin IVBPR en artikel 2, tweede lid, Strafwetboek, volgt dat een zwaardere strafwet niet retroactief mag worden toegepast en er is een zwaardere straf in de zin van die bepalingen indien de straf die de beklaagde kon oplopen op het ogenblik van de rechterlijke beslissing, zwaarder is dan de straf die hij kon oplopen op het tijdstip van het plegen van de feiten.
17 april 2018
17 april 2018
P.2018.0028.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Buitenlandse beslissing - Beschikking tot uitvoerbaarverklaring - Beslagexploot - Bevoegheid van de beslagrechter
Uit artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden volgt niet dat de beslagrechter die uitspraak doet over de regelmatigheid en de gegrondheid van een beslagexploot dat steunt op een beschikking tot uitvoerbaarverklaring van een buitenlandse beslissing, zich bevoegd dient te verklaren om kennis te nemen van een vordering tot uitvoerbaarverklaring van een andere buitenlandse beslissing.
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
21 februari 2019
21 februari 2019
C.2018.0305.F AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Onafhankelijke en onpartijdige rechter - Internationale rechtshulp in strafzaken - Wet 9 december 2004 - Gemeenschappelijke onderzoeksteams - Schriftelijke overeenkomst ondertekend door onderzoeksrechter - Draagwijdte
Uit de onderlinge samenhang van enerzijds de bepalingen van de artikelen 8 en 9 van de wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter Wetboek van Strafvordering, waarbij ondermeer de oprichting en de werking van gemeenschappelijke onderzoeksteams wordt geregeld en in de ondertekening daartoe door de onderzoeksrechter of een magistraat van het openbaar ministerie is voorzien van een schriftelijke overeenkomst en anderzijds de bepalingen van de artikelen 55 en 56 Wetboek van Strafvordering, volgt dat de in een schriftelijke overeenkomst opgenomen verplichtingen niet kunnen leiden tot een aantasting van de bevoegdheden welke toekomen aan de onderzoeksrechter en aan het openbaar ministerie, zodat geen enkele bepaling zich ertegen verzet dat rekening houdend met de bevoegdheidsverdeling op het vlak van opsporing en vervolging tussen de onderzoeksrechter en het openbaar ministerie, in een schriftelijke overeenkomst zowel verplichtingen worden opgenomen die het openbaar ministerie betreffen als verplichtingen die enkel gelden voor de onderzoeksrechter, waarbij de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie en de onderzoeksrechter zich enkel tot die handelingen verbinden welke zij krachtens het Belgische recht kunnen verrichten; de mede-ondertekening door de onderzoeksrechter van een schriftelijke overeenkomst die onder meer als doelstellingen vermeldt dat ze is gericht op het verzamelen van relevante informatie die en bewijsmateriaal dat kan worden gebruikt bij vervolgings- en confiscatieprocedures en op het verrichten van onderzoekshandelingen om het onderzoek en de vervolging te laten slagen, houdt niet in dat de onderzoeksrechter zich bevoegdheden toeëigent die toekomen aan het openbaar ministerie, dat hij de op hem ingevolge de artikelen 55 en 56 Wetboek van Strafvordering rustende verplichtingen niet naleeft of niet langer kan naleven en dus evenmin dat hij een schijn creëert van partijdigheid en afhankelijkheid (1). (1) X. XXXXXXX, "De wet van 9 december 2004 betreffende de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken", in A. DE NAUW (ed.) De groeipijnen van het strafrecht, Die Keure 2007, 189-216; D. XXX XXXXX, "België en de gemeenschappelijke onderzoeksteams", NC 2008, 246; X. XXXXXXXX, X. XXX XXXXXXXX en X. XXXXXXXX, "Europol en gemeenschappelijke onderzoeksteams", X. XXXXXXXXX (ed.), Aspecten van Euorpees formeel strafrecht, Antwerpen, Maklu, 2002, 28-29; F. VERSPEELT, "Ieder voor zich of
G.O.T. voor ons xxxxx? De gemeenschappelijke onderzoeksteams", Vigiles 2005/3, 92-93.
17 april 2018
P.2018.0038.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Onafhankelijke en onpartijdige rechter - Wraking - Berusting door de onderzoeksrechter in het wrakingsverzoek - Draagwijdte
Uit het enkele feit dat een onderzoeksrechter berust in een wrakingsverzoek volgt niet dat de bodemrechter de tot staving van het wrakingsverzoek aangevoerde feiten voor waar moet aannemen en dat de onderzoeksrechter daadwerkelijk is tekortgekomen aan zijn verplichting onpartijdig en onafhankelijk op te treden.
17 april 2018
17 april 2018
P.2018.0038.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Recht op een eerlijk proces - Strafzaken - Veroordeling bij verstek - Recht op een nieuw proces
Artikel 6 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, vereist dat een bij verstek veroordeelde beklaagde over de mogelijkheid beschikt dat een gerecht opnieuw uitspraak doet, na hem te hebben gehoord, over de gegrondheid van de strafvervolging, tenzij is aangetoond dat hij van zijn recht om te verschijnen en zich te verweren heeft afgezien dan wel de bedoeling heeft gehad zich aan het gerecht te onttrekken (1). (1) GwH, 21 december 2017, xxxxxx xx. 000/0000, XX 12 januari 2018, § B.35.
- Art. 187, § 6, 1° Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2017.1114.F AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Artikel 6.3.a - Omschrijving van de telastlegging in de verwijzingsbeschikking of in de dagvaarding - Melding van enige feitelijke omstandigheid waaruit deelneming van de beklaagde blijkt aan de hem verweten telastleggingen - Vereiste
In correctionele of politiezaken maakt de door een onderzoeksgerecht gewezen beschikking tot verwijzing of de dagvaarding om voor het vonnisgerecht te verschijnen, niet de daarin vermelde kwalificatie en omschrijving bij de vonnisgerechten aanhangig, maar de feiten zoals ze blijken uit de stukken van het gerechtelijk onderzoek of het opsporingsonderzoek en die aan de verwijzingsbeschikking of de dagvaarding ten grondslag liggen waarbij de rechter gegevens van het strafdossier die aan tegenspraak van de partijen zijn onderworpen, in acht kan nemen om te oordelen welke door een telastlegging bedoelde feiten aanhangig zijn gemaakt en of deze feiten voldoende duidelijk zijn omschreven opdat de beklaagde weet waartegen zich te verdedigen; het is niet vereist dat de omschrijving van de telastlegging in de verwijzingsbeschikking of in de dagvaarding melding maakt van enige feitelijke omstandigheid waaruit blijkt dat de beklaagde heeft deelgenomen aan de hem verweten telastleggingen.
- Art. 6.3.a Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 8 - Recht op eerbiediging van privéleven, gezinsleven, huis en briefwisseling - Inbreuk
Geen enkele verdragsrechtelijke of grondwettelijke bepaling vereist dat de wetgever de inbreuk op een wetsbepaling die een bescherming van de eerbiediging van het privéleven inhoudt, steeds sanctioneert met een nietigheidssanctie die van rechtswege van toepassing is zonder dat de rechter de impact van deze inbreuk vermag te beoordelen op het recht op een eerlijk proces in zijn geheel.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Strafzaken - Materiële bevoegdheid - Berechting van de misdaden - Hof van assisen - Correctionalisering van de misdaden
Artikel 6 EVRM verplicht de nationale staat niet om misdaden door een hof van assisen te doen berechten.
2 mei 2018
2 mei 2018
P.2018.0133.F AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 8 - Recht op eerbiediging van privéleven, gezinsleven, huis en briefwisseling - Onderscheppen, kennisnemen, doorzoeken en opnemen van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan - Rechtstreekse afluistering - Plaatsen - Begrip
Uit artikel 90ter, § 1, vierde lid, Wetboek van Strafvordering volgt dat de onderzoeksmaatregel van rechtstreekse afluistering kan worden bevolen ten aanzien van personen die verdacht worden van bepaalde strafbare feiten, ten aanzien van communicatiemiddelen of informaticasystemen die geregeld worden gebruikt door een persoon op wie een verdenking rust, ten aanzien van de plaatsen waar die persoon wordt vermoed te vertoeven en ten aanzien van de persoon van wie wordt vermoed dat hij geregeld in verbinding staat met een persoon op wie een verdenking rust; de genoemde plaatsen kunnen ook een woning zijn en in al deze gevallen zijn de toepassingsvoorwaarden gelijk waarbij artikel 90octies Wetboek van Strafvordering bijkomende voorwaarden voorschrijft indien de onderzoeksmaatregel betrekking heeft op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats, de communicatiemiddelen of de informaticasystemen van een advocaat of een arts (1). (1) Zie Cass. 26 maart 2003, AR P.03.0412.F, AC 2003, nr. 208.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 8 - Bewijsvoering - Onderzoeksmaatregel - Inbreuk artikel 8 EVRM
Uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat de vaststelling dat een bepaalde onderzoeksmaatregel een inbreuk op artikel 8 EVRM uitmaakt niet per se impliceert dat het bewijs dat door deze onderzoeksmaatregel werd verkregen, niet meer kan worden gebruikt bij de beoordeling van de schuld van de beklaagde; na de vaststelling van een dergelijke inbreuk, dient te worden nagegaan of het gebruik van dit bewijs in strijd is met het recht op een eerlijk proces, waarbij de procedure in haar geheel wordt beoordeeld en hierbij moet er onder meer aandacht zijn voor de omstandigheden waarin het bewijs is verkregen en of hierdoor de betrouwbaarheid van het bewijs is aangetast (1). (1) Zie EHRM 31 januari 2017, Kalneniene t.
België.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Horen van getuigen ter terechtzitting - Aanvoering door beklaagde dat het strafonderzoek onregelmatigheden bevat die hij wil controleren - Gevolg - Taak rechter
Het enkele feit dat een beklaagde aanvoert dat het strafonderzoek onregelmatigheden bevat die hij wil controleren, heeft niet tot gevolg dat de rechter de personen die de beklaagde aanwijst als degenen die daarover meer informatie kunnen verschaffen, als getuigen ter rechtszitting moet horen, wanneer de rechter uit andere aan tegenspraak onderworpen gegevens kan afleiden dat de aangevoerde onregelmatigheden niet zijn begaan, dat zij niet tot bewijsuitsluiting moeten leiden of dat zij zonder belang zijn voor de verdere beoordeling van de zaak.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 8 - Artikel 8.2 - Recht op eerbiediging van privéleven, gezinsleven, huis en briefwisseling - Onderscheppen, kennisnemen, doorzoeken en opnemen van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan - Norm artikel 90ter Wetboek van Strafvordering - Aard
Artikel 90ter Wetboek van Strafvordering is een norm die toegankelijk is voor de betrokkenen en die nauwkeurig is verwoord; het is een norm die krachtens artikel 8.2 EVRM de inmenging van het openbaar gezag in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het privéleven toestaat (1). (1) Zie Cass. 26 maart 2003, AR P.03.0412.F, AC 2003, nr. 208.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Horen van getuigen ter terechtzitting - Medebeklaagde die verschijnt op dezelfde rechtszitting als de beklaagde ten aanzien van wie die medebeklaagde belastende verklaringen heeft afgelegd - Gevolg - Taak rechter
De rechter dient geen getuigenverhoor te bevelen van een medebeklaagde die verschijnt op dezelfde rechtszitting als de beklaagde ten aanzien van wie die medebeklaagde belastende verklaringen heeft afgelegd; de beklaagde kan immers aan de rechter vragen ter rechtszitting met de medebeklaagde te worden geconfronteerd en kan daar alle vragen voorstellen of opmerkingen maken om de belastende verklaringen te weerleggen of ze te doen aanpassen of verduidelijken.
29 mei 2018
29 mei 2018
RECHTERLIJK GEWIJSDE
GEZAG VAN GEWIJSDE
P.2017.0762.N AC nr. ...
Gezag van gewijsde - Strafzaken - Beklaagde in hoger beroep - Medebeklaagde veroordeeld in eerste aanleg - In kracht van gewijsde gegane beslissing - Gezag van gewijsde ten aanzien van de beklaagde in hoger beroep
Zelfs al heeft de beslissing van de strafrechter in eerste aanleg kracht van gewijsde ten aanzien van een beklaagde, met name wat diens verantwoordelijkheid bij het plegen van het misdrijf betreft, dan nog heeft die beslissing geen gezag van gewijsde ten aanzien van een andere beklaagde die zich voor het rechtscollege in hoger beroep moet verantwoorden voor deelneming aan dezelfde feiten als mededader of medeplichtige, aangezien die beslissing hem noch kan schaden noch tot voordeel kan strekken; daaruit volgt dat het de appelrechter vrij staat om een verklaring die de beslissing van de eerste rechter heeft bepaald, als onbetrouwbaar te beschouwen (1). (1) Cass. 25 mei 2016, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr. 349.
2 mei 2018
2 mei 2018
RECHTSPLEGINGSVERGOEDING
P.2017.0616.F AC nr. ...
- Kennelijk onredelijk karakter van de toestand
Artikel 1022 Gerechtelijk Wetboek beperkt de beoordeling van het kennelijk onredelijke karakter van de toestand niet tot de gevallen van misbruik van procedure, een te kwader trouw ingediende klacht of een reeds van bij de aanvang tot mislukken gedoemde burgerlijkepartijstelling, met uitsluiting van andere kennelijk onredelijke toestanden (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2018, nr. 343.
- Art. 1022 Gerechtelijk Wetboek
P.2018.0034.F
AC nr. ...
30 mei 2018
- Kennelijk onredelijk karakter van de toestand
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
30 mei 2018
30 mei 2018
P.2018.0034.F AC nr. ...
REDENEN VAN DE VONNISSEN EN ARRESTEN
GEEN CONCLUSIE
Geen conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Motivering in rechte - Beslissing over de strafvordering - Vermelding van de wetsbepalingen - Vergissing in de vermelding - Toepassing van artikel 422 Wetboek van Strafvordering
Wanneer, eensdeels, de bestanddelen van het bewezen verklaarde telastlegging het misdrijf opleveren bedoeld in artikel 512, eerste lid, Strafwetboek en, anderdeels, uit geen enkele reden van het arrest, dat noch dubbelzinnig noch tegenstrijdig is, blijkt dat de appelrechters de veroordeling van de beklaagde op een ander misdrijf hebben gegrond, volgt daaruit dat de appelrechters, door in hun beslissing te vermelden dat zij toepassing hebben gemaakt van artikel 510 Strafwetboek, bij de vermelding van de toepasselijke bepaling een vergissing hebben begaan, in de zin van artikel 422 Wetboek van Strafvordering; wanneer de uitgesproken straf bij artikel 512, eerste lid, Strafwetboek is bepaald, kan de door de appelrechters begane vergissing niet tot cassatie leiden.
- Artt. 195, eerste lid, en 422 Wetboek van Strafvordering
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2017.0787.F AC nr. ...
Geen conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Motivering in rechte - Beslissing over de strafvordering - Vermelding van de wetsbepalingen - Vergissing in de vermelding
Krachtens artikel 195, eerste lid, Wetboek van Strafvordering vermeldt ieder veroordelend vonnis de toegepaste wetsbepaling; artikel 422 Wetboek van Strafvordering bepaalt evenwel dat wanneer de uitgesproken straf dezelfde is als die welke door de op het misdrijf toepasselijke wet is bepaald, niemand de vernietiging van het arrest of vonnis kan vragen, op grond van het enig middel dat bij de vermelding van de wet een vergissing is begaan (1). (1) Cass. 16 december 2015, AR P.15.1112.F, AC 2015, nr. 757.
- Artt. 195, eerste lid, en 422 Wetboek van Strafvordering
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2017.0787.F AC nr. ...
Geen conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Straf - Strafkeuze - Motivering - Gegevens eigen aan de zaak en aan de persoonlijkheid van de beklaagde
Geen enkele wettelijke bepaling verbiedt de rechter, wanneer hij kiest voor een straf of wanneer hij beslist een proeftijd toe te kennen dan wel te weigeren, om tussen de feitelijke gegevens eigen aan de zaak en aan de persoonlijkheid van de beklaagde de mogelijkheid in aanmerking te nemen dat laatstgenoemde opnieuw de activiteit of functie zal uitoefenen die hij in het verleden uitoefende en waaraan hij op het ogenblik van de uitspraak van de veroordeling een einde had gesteld.
25 april 2018
25 april 2018
P.2017.0559.F AC nr. ...
OP CONCLUSIE
Op conclusie - Strafzaken (geestrijke dranken en douane en accijnzen inbegrepen) - Wegverkeer - Wegverkeerswet - Westbepalingen - Artikel 33 - Artikel 33.2, eerste lid - Vluchtmisdrijf met slagen, verwondingen of de dood tot gevolg - Bestraffing - Verval van het recht tot sturen - Opleggen van examens en onderzoeken - Motivering - Draagwijdte
Uit de artikelen 163, tweede lid, en 195, tweede en vierde lid, Wetboek van Strafvordering volgt dat de door die bepalingen voorgeschreven verplichting om in verkeerszaken de keuze voor de bijkomende straf van het verval van het recht een voertuig te besturen en de maat ervan, alsook de maatregel van het afhankelijk maken van het herstel van dit recht van het slagen voor examens en onderzoeken, nauwkeurig te motiveren alleen geldt in het geval de rechter de vrije beoordeling heeft over het opleggen van die bijkomende straf en maatregel; in het geval de rechter verplicht is die straf en maatregel op te leggen geldt die bijzondere motiveringsverplichting niet (1). (1) De feiten dateerden van 2 maart 2015 en het op dat ogenblik toepasselijke artikel 33, §2 Wegverkeerswet werd ingevoerd bij wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, BS 25 februari 2003 en aangevuld met een tweede lid bij wet van 4 juni 2007 tot wijziging van artikel 33 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 26 juli 2007. Inmiddels werd de tekst gewijzigd door de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, BS 15 maart 2018.Uit de wetsgeschiedenis van artikel 33, §2 Wegverkeerswet, blijkt dat het aanvankelijke wetsvoorstel (Parl. St. Kamer, 2004-2005, DOC 51 1451/001) beoogde de bestraffing van zware verkeersinbreuken te verstrengen onder meer door de wijziging van artikel 38 Wegverkeerswet. In die geest werd een amendement ingediend strekkende tot het verplicht opleggen van een theoretisch en een praktische proef en een psychologisch en geneeskundig onderzoek ingeval van vluchtmisdrijf met gewonden (Parl. St. Kamer, 2006-2007, DOC 51 1451/002 en 1451/003). Het amendement werd aanvaard en de Senaat evoceerde het wetsontwerp. Tijdens
de debatten in de Senaat diende de regering een amendement in (Parl. St. Senaat, 2006-2007, 3- 2124/2) dat ertoe strekte de vier toetsen te beperken tot drie, namelijk een theoretisch en een praktisch examen en een psychologisch onderzoek. Daarbij overwoog de regering: "het plegen van een vluchtmisdrijf op zich is geen aanwijzing dat de dader ook lichamelijk niet rijgeschikt zou zijn. Daarom is het de bedoeling dat de rechter met betrekking tot het al dan niet opleggen van een geneeskundig onderzoek zijn beoordelingsvrijheid behoudt." (Parl. St., Senaat, 2006-2007, 3- 2124/3). AW
17 april 2018
17 april 2018
REGELING VAN RECHTSGEBIED
STRAFZAKEN
P.2017.1093.N AC nr. ...
Strafzaken - Tussen vonnisgerechten - Tussen strafuitvoeringsrechtbanken - Bevoegdheidsconflict - Territoriale bevoegdheid - Strafuitvoeringsrechter - Voorlopige invrijheidstelling om medische reden
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxxx.
25 april 2018
25 april 2018
P.2018.0333.F AC nr. ...
Strafzaken - Tussen vonnisgerechten - Tussen strafuitvoeringsrechtbanken - Bevoegdheidsconflict - Territoriale bevoegdheid - Strafuitvoeringsrechter - Voorlopige invrijheidstelling om medische reden
Wanneer een strafuitvoeringsrechter reeds uitspraak heeft gedaan over een verzoek om voorlopige invrijheidstelling om medische redenen van de veroordeelde, is diezelfde rechter bevoegd voor zijn huidig gelijkaardig verzoek (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2018, nr. 268.
- Art. 635, eerste en tweede lid Gerechtelijk Wetboek
25 april 2018
25 april 2018
P.2018.0333.F AC nr. ...
STRAF
ALGEMEEN. STRAF EN MAATREGEL. WETTIGHEID
Algemeen - Straf en maatregel - Wettigheid - Artikel 2, Strafwetboek - Legaliteitsbeginsel - Niet- retroactiviteit van de zwaardere strafwet
Uit de bepalingen van artikel 7.1, tweede zin EVRM, 15.1, tweede zin IVBPR en artikel 2, tweede lid, Strafwetboek, volgt dat een zwaardere strafwet niet retroactief mag worden toegepast en er is een zwaardere straf in de zin van die bepalingen indien de straf die de beklaagde kon oplopen op het ogenblik van de rechterlijke beslissing, zwaarder is dan de straf die hij kon oplopen op het tijdstip van het plegen van de feiten.
17 april 2018
17 april 2018
P.2018.0028.N AC nr. ...
Algemeen - Straf en maatregel - Wettigheid - Strafkeuze - Motivering - Gegevens eigen aan de zaak en aan de persoonlijkheid van de beklaagde
Geen enkele wettelijke bepaling verbiedt de rechter, wanneer hij kiest voor een straf of wanneer hij beslist een proeftijd toe te kennen dan wel te weigeren, om tussen de feitelijke gegevens eigen aan de zaak en aan de persoonlijkheid van de beklaagde de mogelijkheid in aanmerking te nemen dat laatstgenoemde opnieuw de activiteit of functie zal uitoefenen die hij in het verleden uitoefende en waaraan hij op het ogenblik van de uitspraak van de veroordeling een einde had gesteld.
25 april 2018
25 april 2018
ALLERLEI
P.2017.0559.F AC nr. ...
Allerlei - Straftoemeting - Feiten die verband houden met de persoonlijkheid van de dader en de handelingen die hij heeft gesteld - Taak rechter
Artikel 6.2 en 6.3.a EVRM en het vermoeden van onschuld beletten de rechter niet om bij de straftoemeting rekening te houden met alle aan tegenspraak onderworpen feiten die verband houden met de persoonlijkheid van de dader en de handelingen die hij heeft gesteld, mits geen uitspraak te doen over het strafbare karakter ervan (1). (1) Zie Cass. 12 oktober 2016, AR P.16.0627.F, AC 2016, nr. 566; Cass. 28 mei 2014, AR P.14.0484.F, AC 2014, nr. 387.
29 mei 2018
29 mei 2018
AUTRES PEINES
P.2017.0762.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Artikel 43quater, § 4, Strafwetboek
De plaats of het opschrift van een wettelijke bepaling heeft als dusdanig geen normatieve waarde zodat het loutere feit dat de overige paragrafen van artikel 43quater Strafwetboek betrekking hebben op de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen, niet inhoudt dat ook de verbeurdverklaring op basis van paragraaf 4 hiertoe beperkt is; noch uit de tekst van artikel
43quater, § 4, Strafwetboek, noch in het licht van de wetsgeschiedenis en de doelstellingen van de wetgever kan worden afgeleid dat de verbeurdverklaring van het vermogen dat ter beschikking staat van een criminele organisatie beperkt is tot vermogensvoordelen.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Andere Straffen - Verbeurdverklaring - Artikel 43quater, § 4, Strafwetboek - Begrip
Uit de wetsgeschiedenis van artikel 43quater, § 4, Strafwetboek blijkt dat die bepaling een bijzondere toepassing is van artikel 42, eerste lid, Strafwetboek, dat voorziet in de verplichte
verbeurdverklaring van het instrument van het misdrijf en dat via artikel 43quater, § 4, Strafwetboek de wetgever dit begrip wilde verbijzonderen tot fondsen of andere activa waarvan het duidelijk is dat zij bestemd zijn om te dienen voor de activiteiten van een criminele organisatie waarbij de wet, anders dan voor sommige andere vormen van verbeurdverklaring, geen verdere beperkingen brengt aan in verband met bijvoorbeeld de eigendom of oorsprong van de goederen, maar wel stelt dat geen afbreuk kan worden gedaan aan de rechten van derden te goeder trouw zodat aldus deze verbeurdverklaring betrekking heeft op elk goed dat ter beschikking staat van de criminele organisatie voor de uitoefening van haar activiteiten, onverminderd de rechten van derden te
goeder trouw; hieruit volgt dat artikel 43quater, § 4, Strafwetboek voor al degenen op wie ze toepasselijk is, kennelijk voldoende nauwkeurig is en dat zij de artikelen 12, tweede lid, en 14 Grondwet, artikel 7.1 EVRM en artikel 15.1 IVBPR klaarblijkelijk niet schendt.
29 mei 2018
29 mei 2018
SAMENLOOP
P.2017.0762.N AC nr. ...
Samenloop - Eendaadse - Eenheid van opzet - Gevolg - Zwaarste straf uitgesproken
Wanneer, krachtens artikel 65 Strafwetboek, verschillende feiten wegens eenheid van opzet een zelfde strafbaar feit opleveren, kan de rechter alleen de zwaarste straf uitspreken; hij kan daar enkel een voor een andere telastlegging bepaalde bijkomende straf aan toevoegen als een specifieke bepaling hem daartoe machtigt (1). (1) Cass. 25 januari 2012, AR P.11.1821.F, AC 2012, nr. 68.
- Art. 65 Strafwetboek
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2018.0330.F AC nr. ...
VERZACHTENDE OMSTANDIGHEDEN. VERSCHONINGSGRONDEN
Verzachtende omstandigheden, verschoningsgronden - Nieuwe wet die de correctionalisering van alle misdaden mogelijk maakt - Misdaad strafbaar met levenslange opsluiting - Maximale gevangenisstraf voor een gecorrectionaliseerde misdaad strafbaar met levenslange opsluiting gebracht op veertig jaar - Vernietiging van de wet door het Grondwettelijk Hof - Handhaving van de gevolgen van de wet voor beslissingen genomen vóór de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het arrest van het Grondwettelijk Hof - Draagwijdte
17 april 2018
17 april 2018
VRIJHEIDSSTRAFFEN
P.2018.0028.N AC nr. ...
Vrijheidsstraffen - Correctionele gevangenisstraf - Nieuwe wet die de maximale gevangenisstraf voor een gecorrectionaliseerde misdaad strafbaar met levenslange opsluiting brengt op veertig jaar - Vernietiging van de wet door het Grondwettelijk Hof - Handhaving van de gevolgen van de wet voor beslissingen genomen vóór de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het arrest van het Grondwettelijk Hof - Draagwijdte
17 april 2018
17 april 0000
XXXXXXXX STRAF
P.2018.0028.N AC nr. ...
Zwaarste straf - Draagwijdte - Verzachtende omstandigheden - Nieuwe wet die de correctionalisering van alle misdaden mogelijk maakt - Misdaad strafbaar met levenslange opsluiting - Maximale gevangenisstraf voor een gecorrectionaliseerde misdaad strafbaar met levenslange opsluiting gebracht op veertig jaar - Vernietiging van de wet door het Grondwettelijk Hof - Handhaving van de gevolgen van de wet voor beslissingen genomen vóór de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het arrest van het Grondwettelijk Hof
17 april 2018
17 april 2018
P.2018.0028.N AC nr. ...
Zwaarste straf - Vrijheidsstraffen - Correctionele gevangenisstraf - Nieuwe wet die de maximale gevangenisstraf voor een gecorrectionaliseerde misdaad strafbaar met levenslange opsluiting brengt op veertig jaar - Vernietiging van de wet door het Grondwettelijk Hof - Handhaving van de gevolgen van de wet voor beslissingen genomen vóór de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het arrest van het Grondwettelijk Hof - Draagwijdte
Wanneer het Grondwettelijk Hof een nieuwe wet vernietigt die de correctionalisering van alle misdaden mogelijk maakt en de maximale gevangenisstraf voor een gecorrectionaliseerde misdaad strafbaar met levenslange opsluiting op veertig jaar brengt, maar de gevolgen van die wet handhaaft ten opzichte van de beslissingen die op grond ervan zijn genomen vóór de datum van de bekendmaking van het vernietigingsarrest in het Belgisch Staatsblad en in een interpretatief arrest oordeelt dat die handhaving van de gevolgen van de vernietigde bepalingen ook tot gevolg heeft dat de correctionele rechtbanken waarbij de zaken op grond van die bepalingen regelmatig aanhangig werden gemaakt, bij het behandelen van die zaken toepassing kunnen maken van de zwaardere straffen zoals ingevoerd bij de vernietigde bepalingen, maar zij niet mogen veroordelen tot een vrijheidsberovende straf waarvan de duur de maximumtermijn van de vrijheidsberovende straf te boven gaat die door het hof van assisen met aanneming van verzachtende omstandigheden zou kunnen worden opgelegd, met name dertig jaar voor misdaden bestraft met levenslange opsluiting, volgt hieruit dat de maximumstraf die na het aannemen van verzachtende omstandigheden kon worden opgelegd, op het ogenblik van de feiten dertig jaar opsluiting en op het ogenblik van het arrest dertig jaar gevangenisstraf bedroeg, zodat de straf op het ogenblik van de rechterlijke beslssing niet zwaarder was dan de straf op het tijdstip van de feiten (1). (1) Het betreft hier de gedeeltelijke vernietiging van een aantal bepalingen van de wet van 5 februari 2016 tot wijziging van het strafrecht en de strafvordering en houdende diverse bepalingen inzake justitie, BS 19 februari 2016, gemeenzaam bekend als de Potpourri II-wet; GwH 21 december 2017, nr. 148/2017 (vernietigingsarrest) en GwH 9 maart 2018, nr. 28/2018 (interpretatief arrest); X. XXXXX, "Hof van assisen en correctionalisering na potpourri II: kunst- en vliegwerk of dankbare ingreep van de wetgever", NC 2016, 91-114; X. XX XXXXX en J. XXXXX, "Correctionaliseerbaarheid en straftoemeting na de gedeeltelijke vernietiging van de Potpourri II-wet", NC 2018, 18-28.
17 april 2018
STRAFUITVOERING
P.2018.0028.N AC nr. ...
- Strafuitvoeringsmodaliteit - Voorlopige invrijheidstelling om medische reden - Strafuitvoeringsrechter - Territoriale bevoegdheid
Wanneer een strafuitvoeringsrechter reeds uitspraak heeft gedaan over een verzoek om voorlopige invrijheidstelling om medische redenen van de veroordeelde, is diezelfde rechter bevoegd voor zijn huidig gelijkaardig verzoek (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2018, nr. 268.
- Art. 635, eerste en tweede lid Gerechtelijk Wetboek
25 april 2018
25 april 2018
P.2018.0333.F AC nr. ...
- Strafuitvoeringsmodaliteiten - Strafuitvoeringsrechtbank - Territoriale bevoegdheid
Uit de gezamenlijke lezing van het eerste en tweede lid van artikel 635 Gerechtelijk Wetboek volgt dat zowel de strafuitvoeringsrechter als de strafuitvoeringsrechtbank bevoegd blijven nadat ze reeds over een strafuitvoeringsmodaliteit uitspraak hebben gedaan, overeenkomstig hun op het ogenblik van de initiële aanhangigmaking geldende territoriale bevoegdheid (1). (1) Zie concl. OM in Pas.
2018, nr. 268.
- Art. 635, eerste en tweede lid Gerechtelijk Wetboek
25 april 2018
25 april 2018
P.2018.0333.F AC nr. ...
- Strafuitvoeringsmodaliteiten - Strafuitvoeringsrechtbank - Territoriale bevoegdheid
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxxx.
25 april 2018
25 april 2018
P.2018.0333.F AC nr. ...
- Strafuitvoeringsmodaliteit - Voorlopige invrijheidstelling om medische reden - Strafuitvoeringsrechter - Territoriale bevoegdheid
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxxx.
25 april 2018
25 april 2018
TAALGEBRUIK
GERECHTSZAKEN (WET 15 JUNI 1935)
P.2018.0333.F AC nr. ...
Gerechtszaken (wet 15 juni 1935) - In eerste aanleg - Burgerlijke zaken - Clausule van toewijzing van bevoegdheid - Verwijzing naar een rechtsmacht waar de taal van het contract kan worden gekozen als taal van de procedure
Artikel 13 van de bijlage bij het koninklijk besluit van 14 januari 2003, dat oplegt dat een eventuele clausule van toewijzing van bevoegdheid, op straffe van nietigheid, naar een rechtsmacht verwijst waar de taal van het contract kan worden gekozen als taal van de procedure, verbiedt aldus de leveranciers en kleinhandelaars waarop het van toepassing is, om bevoegdheid toe te wijzen aan een rechtsmacht waarvoor de procedure niet kan worden gevolgd in de taal van het contract die hen bindt, maar is niet in strijd met de bepalingen van de artikelen 1 tot 10 van de wet van 15 juni 1935.
- Art. 13, bijlage bij KB 14 januari 2003
- Artt. 1 tot 10 Wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2017.0091.F AC nr. ...
VALSHEID EN GEBRUIK VAN VALSE STUKKEN
- Door de wet beschermd geschrift - Begrip - Aangifte bij de belastingadministratie
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxx xx Xxxxxxxx.
30 mei 2018
30 mei 2018
P.2018.0034.F AC nr. ...
- Door de wet beschermd geschrift - Begrip - Aangifte bij de belastingadministratie
De rechter verantwoordt naar recht zijn beslissing dat het moreel bestanddeel van het misdrijf valsheid in geschriften ontbreekt, door in feite te oordelen dat de bij de bijzondere belastinginspectie aangegeven persoon geenszins aantoont dat de brief waarbij aangifte wordt gedaan valse verklaringen over specifieke objectieve feiten zou bevatten en vervolgens vast te stellen dat die brief een louter subjectieve bewering van de aangever vertolkt (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2018, nr. 343.
- Artt. 194 e.v. Strafwetboek
30 mei 2018
30 mei 2018
P.2018.0034.F AC nr. ...
VEROORDELING MET UITSTEL EN OPSCHORTING VAN DE VER
PROBATIEUITSTEL
Probatieuitstel - Herroeping - Niet-naleving van de voorwaarden - Voorlopige aanhouding - Vordering tot herroeping - Voorwaarde - Verslag van de probatiecommissie - Indiening van het verslag - Tijdstip
Uit de artikelen 14, § 2, en 15 Probatiewet volgt niet dat wanneer het openbaar ministerie het initiatief neemt om de veroordeelde voorlopig aan te houden, hem de waarborg van de tussenkomst van de probatiecommissie wordt ontzegd, waarvan het advies voor de vervolgende partij bindend is; in dat geval evenwel is de ontvankelijkheid van de vordering tot herroeping van het probatie-uitstel niet afhankelijk van het feit dat de probatie-commissie eerst een verslag in die zin heeft opgemaakt, aangezien dat verslag nog steeds in de loop van de procedure kan worden ingediend (1). (1) Zie concl. OM in Pas 2018, nr. 299.
- Artt. 14, § 2, en 15 Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2018.0344.F AC nr. ...
Probatieuitstel - Herroeping - Niet-naleving van de voorwaarden - Voorlopige aanhouding - Vordering tot herroeping - Voorwaarde - Verslag van de probatiecommissie - Indiening van het verslag - Tijdstip
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxxxxxxxx.
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2018.0344.F AC nr. ...
Probatieuitstel - Herroeping - Niet-naleving van de voorwaarden - Voorlopige aanhouding - Redenen
Uit de wetsgeschiedenis van de Probatiewet blijkt dat het ambtshalve optreden van het openbaar ministerie, op grond van artikel 15 van die wet, zijn verantwoording kan vinden in de zwaarte van de veroordeling, in de feiten die, volgens het openbaar ministerie, de intrekking van de probatie rechtvaardigen en in het gevaar dat de veroordeelde zich aan de tenuitvoerlegging van de herroepingsprocedure zou onttrekken (1). (1) Xxxx.xx., Kamer, gew.z. 1956-1957, nr. 598/1, p. 17.
- Art. 15 Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2018.0344.F AC nr. ...
VERZEKERING
ALGEMEEN
Algemeen - Wetboek IPR - Onrechtmatige daad vóór de inwerkingtreding van de wet - Bestaan van een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar van de aansprakelijke na de
inwerkingtreding - Artikel 127, §1, tweede lid IPR - Toepassing
Uit de samenhang van de artikelen 99, 106, eerste en tweede lid en 127, §1, eerste en tweede lid, Wetboek IPR volgt dat het Wetboek IPR krachtens artikel 127, §1, tweede lid, in fine, niet het recht bepaalt dat van toepassing is op de vraag of een persoon die schade lijdt door een onrechtmatige daad die plaatsvond vóór de inwerkingtreding van het wetboek, na de inwerkingtreding ervan over een rechtstreekse vordering beschikt tegen de verzekeraar van de aansprakelijke persoon (1). (1) Zie xxxxx.XX.
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0095.N AC nr. ...
Algemeen - Wetboek IPR - Onrechtmatige daad vóór de inwerkingtreding van de wet - Bestaan van een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar van de aansprakelijke na de
inwerkingtreding - Artikel 127, §1, tweede lid IPR - Toepassing
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
3 mei 2018
3 mei 2018
LANDVERZEKERING
C.2017.0095.N AC nr. ...
Landverzekering - Verzekering tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven - Verzekerde personen - Bij de verzekeringnemer inwonende persoon
Uit artikel 3, 2°, van het koninklijk besluit van 12 januari 1984, dat de minimumgarantievoorwaarden vastlegt van de verzekeringsovereenkomsten die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privéleven dekt en bepaalt dat alle bij de verzekeringnemer inwonende personen als verzekerden moeten worden beschouwd, volgt niet dat een kind bij de verzekeringnemer inwoont louter omdat zijn hoofdverblijfplaats, bij gerechtelijke beslissing, aan die verzekernemer is toevertrouwd en zijn woonplaats bij laatstgenoemde is gevestigd (1). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 52.
28 januari 2019
28 januari 2019
VERZET
C.2018.0395.F AC nr. ...
- Strafzaken - Ongedaan verklaard verzet - Artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering - Ratio legis
De wetsgeschiedenis van artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering wijst erop dat de wetgever de misbruiken van de verzetprocedure heeft willen tegengaan, door de mogelijkheid van verzet tegen een verstekvonnis te beperken, zonder afbreuk te doen aan het recht van de partijen om in persoon te worden gehoord, welk recht deel uitmaakt van het recht op een eerlijk proces en dat aan de vereisten beantwoordt die ter zake door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens worden gesteld (1). (1) Xxxx.xx., Kamer, gew.z. 2015-2016, Doc. 54-1418/001, pp. 51 en 73.
- Art. 187, § 6, 1° Wetboek van Strafvordering
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2017.1114.F AC nr. ...
- Strafzaken - Veroordeling bij verstek - Artikel 6.1, EVRM - Recht op een nieuw proces
Artikel 6 EVRM, zoals uitgelegd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, vereist dat een bij verstek veroordeelde beklaagde over de mogelijkheid beschikt dat een gerecht opnieuw uitspraak doet, na hem te hebben gehoord, over de gegrondheid van de strafvervolging, tenzij is aangetoond dat hij van zijn recht om te verschijnen en zich te verweren heeft afgezien dan wel de bedoeling heeft gehad zich aan het gerecht te onttrekken (1). (1) GwH, 21 december 2017, xxxxxx xx. 000/0000, XX 12 januari 2018, § B.35.
- Art. 187, § 6, 1° Wetboek van Strafvordering
- Art. 6.1 Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2017.1114.F AC nr. ...
- Strafzaken - Ongedaan verklaard verzet - Artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering - Wettige reden van verschoning
Het in artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering bedoelde begrip "wettige reden van verschoning", moet in die zin worden uitgelegd dat dit de gevallen dekt waarin de eiser op verzet die van de dagvaarding kennis heeft gehad, geen overmacht aanvoert maar een reden waaruit blijkt dat zijn afwezigheid niet betekende dat hij afzag van zijn recht om te verschijnen en zich te verweren of dat hij zich geenszins aan het gerecht wilde onttrekken; de loutere omstandigheid dat de afwezigheid van de eiser op verzet aan zijn eigen nalatigheid te wijten is, sluit het bestaan van een wettige reden van verschoning in de zin van die bepaling niet uit (1). (1) Cass. 27 februari 2018, XX X.00.0000.X, XX 0000, nr. 130.
- Art. 187, § 6, 1° Wetboek van Strafvordering
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2017.1114.F AC nr. ...
- Strafzaken - Ongedaan verklaard verzet - Artikel 187, § 6, 1°, Wetboek van Strafvordering - Wettige reden van verschoning - Beoordeling door de rechter - Toezicht door het Hof
De rechter beoordeelt onaantastbaar de gegevens die tot staving van de wettige reden van verschoning worden aangevoerd, terwijl het Hof nagaat of hij uit zijn vaststellingen geen gevolgen heeft getrokken die daarmee geen verband houden en die op grond daarvan niet kunnen worden verantwoord (1). (1) Cass. 21 maart 2018, AR P.17.1062.F, AC 2018, nr. 196.
- Art. 187, § 6, 1° Wetboek van Strafvordering
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2017.1114.F AC nr. ...
XXXXXXXXX EN ARRESTEN
BURGERLIJKE ZAKEN
Burgerlijke zaken - Algemeen - Gedwongen tenuitvoerlegging - Risicoaansprakelijkheid - Hervorming van het vonnis door wijziging van de wetgeving
Voor de toepassing van de risicoaansprakelijkheid blijft de reden van de hervorming van het vonnis buiten beschouwing, zodat ook een wijziging van de wetgeving op grond waarvan het vonnis wordt hervormd voor rekening blijft van diegene die tot tenuitvoerlegging is overgegaan.
- Art. 1398, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0564.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Gedwongen tenuitvoerlegging - Risicoaansprakelijkheid
Uit artikel 1398, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek, zoals van toepassing, volgt dat de partij die een vonnis doet uitvoeren, bij gehele of gedeeltelijke hervorming of vernietiging ervan, boven de teruggave van hetgeen zij ingevolge de hervormde of vernietigde beslissing heeft ontvangen, de schade dient te vergoeden die door de enkele tenuitvoerlegging is ontstaan, zonder dat daartoe enige kwade trouw of fout in de zin van de artikelen 1382 en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek is vereist.
- Art. 1398, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0564.N AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Algemeen - Executieplichtige - Strafrechtelijke aansprakelijkheid bij niet vrijwillige uitvoering - Gedwongen tenuitvoerlegging
De omstandigheid dat de executieplichtige zich blootstelt aan strafrechtelijke aansprakelijkheid indien hij niet vrijwillig tot uitvoering van een vonnis overgaat, heeft niet tot gevolg dat wanneer het vonnis naderhand wordt hervormd, op de executiegerechtigde geen risicoaansprakelijkheid rust.
- Art. 1398, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0564.N AC nr. ...
VORDERING IN RECHTE
- Gemeente - Andere rechtsvorderingen dan die vermeld in artikel L 1242-1, eerste lid, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie - College van burgemeester en schepenen - Voorwaarde - Machtiging van de gemeenteraad - Tijdstip
De machtiging van de gemeenteraad aan het college van burgemeester en schepenen om in rechte op te treden kan tot de sluiting van het debat worden gegeven (1). (1) Zie Cass. 18 september 2014, AR C.13.0445.F, AC 2014, nr. 536.
- Art. L 1242-1, eerste lid Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0181.F AC nr. ...
- Rechtspersonen - Onbevoegd orgaan - Uitwerking - Beginsel
De omstandigheid dat het orgaan dat voor de rechtspersoon optreedt niet bevoegd is, heeft een weerslag op de ontvankelijkheid van de rechtsvordering omdat het voormelde orgaan niet de vereiste hoedanigheid heeft (1). (1) Zie Cass. 18 september 2014, AR C.13.0445.F, AC 2014, nr. 536.
- Art. 703, eerste lid Gerechtelijk Wetboek
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0181.F AC nr. ...
- Rechtspersonen - Onbevoegd orgaan - Uitwerking - Beginsel - Uitzondering - Grenzen
De rechtspersoon kan, vóór het verstrijken van de fatale termijn of van de verjaringstermijn die van toepassing is op de rechtsvordering, het initiatief van zijn onbevoegd orgaan bekrachtigen; mits de bekrachtiging de door derden verkregen rechten niet benadeelt, heeft ze op het ogenblik van het instellen van de rechtsvordering terugwerkende kracht, waardoor die rechtsvordering ontvankelijk wordt (1). (1) Zie Cass. 18 september 2014, AR C.13.0445.F, AC 2014, nr. 536.
- Art. 848, eerste en derde lid Gerechtelijk Wetboek
- Art. 1198, tweede lid Burgerlijk Wetboek
7 februari 2019
7 februari 2019
C.2018.0181.F AC nr. ...
VREEMDELINGEN
- Maatregel tot verwijdering van het grondgebied - Vrijheidsberovende maatregel - Vreemdeling die om internationale bescherming verzoekt - Richtlijn 2013/33/EU "onthaalrichtlijn" - Artikel 8.3 - Geïndividualiseerde beoordeling van de toestand van de vreemdeling - Toepassingsgebied - Vreemdeling wiens verzoek om internationale bescherming werd afgewezen
Artikel 8.3 Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming, dat met name in een geïndividualiseerde beoordeling van de toestand van de vreemdeling voorziet, is niet van toepassing op de vreemdelingen wier verzoek tot internationale bescherming werd afgewezen.
- Artt. 2.b en 8.3 Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (herschikking)
25 april 2018
25 april 2018
P.2018.0385.F AC nr. ...
WEGVERKEER
Wegverkeerswet - Wetsbepalingen - Art. 33 - Art. 33.1 - Vluchtmisdrijf en vluchtmisdrijf met slagen, verwondingen of de dood tot gevolg in staat van herhaling - Bestraffing - Verval van het recht tot sturen - Opleggen van examens en onderzoeken - Draagwijdte
Uit het onderling verband tussen de bepalingen van de artikelen 33, §1, 33, §2, eerste lid, 33, §3, 38,
§1, eerste lid, 5°, en 38, §3, eerste lid van de Wegverkeerswet en de wetsgeschiedenis van het 33,
§2, Wegverkeerswet, zoals het werd gewijzigd door de wet van 4 juni 2007, volgt dat de wetgever met het verplicht afhankelijk maken van het herstel van het verval van het recht tot besturen van een voertuig van het slagen in een theoretisch examen, een praktisch examen en een psychologisch onderzoek, niet de bedoeling had de rechter de mogelijkheid te ontzeggen om het herstel van het verval van het recht tot het besturen van een voertuig ook afhankelijk te maken van het slagen in een medisch onderzoek, maar integendeel wenste dat de rechter op dat vlak zijn beoordelingsvrijheid behield (1). (1) De feiten dateerden van 2 maart 2015 en het op dat ogenblik
toepasselijke artikel 33, §2 Wegverkeerswet werd ingevoerd bij wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, BS 25 februari 2003 en aangevuld met een tweede lid bij wet van 4 juni 2007 tot wijziging van artikel 33 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 26 juli 2007. Inmiddels werd de tekst gewijzigd door de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, BS 15 maart 2018.Uit de
wetsgeschiedenis van artikel 33, §2 Wegverkeerswet, blijkt dat het aanvankelijke wetsvoorstel (Parl. St. Kamer, 2004-2005, DOC 51 1451/001) beoogde de bestraffing van zware verkeersinbreuken te verstrengen onder meer door de wijziging van artikel 38 Wegverkeerswet. In die geest werd een amendement ingediend strekkende tot het verplicht opleggen van een theoretisch en een praktische proef en een psychologisch en geneeskundig onderzoek ingeval van vluchtmisdrijf met gewonden (Parl. St. Kamer, 2006-2007, DOC 51 1451/002 en 1451/003). Het amendement werd aanvaard en
de Senaat evoceerde het wetsontwerp. Tijdens de debatten in de Senaat diende de regering een amendement in (Parl. St. Senaat, 2006-2007, 3-2124/2) dat ertoe strekte de vier toetsen te beperken tot drie, namelijk een theoretisch en een praktisch examen en een psychologisch onderzoek. Daarbij overwoog de regering: “het plegen van een vluchtmisdrijf op zich is geen aanwijzing dat de dader ook lichamelijk niet rijgeschikt zou zijn. Daarom is het de bedoeling dat de rechter met betrekking tot het al dan niet opleggen van een geneeskundig onderzoek zijn beoordelingsvrijheid behoudt.” (Parl. St., Senaat, 2006-2007, 3-2124/3).
17 april 2018
17 april 2018
P.2017.1093.N AC nr. ...
WEGVERKEERSREGLEMENT VAN 01-12-1975
Wegverkeersreglement van 1 december 1975 - Art. 10 - Artikel 10.4 - Bijzondere opzet - Vereiste
Artikel 10.4 Wegverkeersreglement bestraft hij die wetens en willens een handeling stelt waardoor een bestuurder wordt aangespoord of uitgedaagd om overdreven snel te rijden; deze overtreding vereist geen bijzonder opzet.
29 mei 2018
29 mei 2018
WEGVERKEERSWET
P.2017.1060.N AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 33 - Art. 33.1 - Vluchtmisdrijf - Bestraffing - Verval van het recht tot sturen - Opleggen van examens en onderzoeken - Draagwijdte
Uit het onderling verband tussen de bepalingen van de artikelen 33, §1, 33, §2, eerste lid, 33, §3, 38,
§1, eerste lid, 5°, en 38, §3, eerste lid van de Wegverkeerswet en de wetsgeschiedenis van het 33,
§2, Wegverkeerswet, zoals het werd gewijzigd door de wet van 4 juni 2007, volgt dat de wetgever met het verplicht afhankelijk maken van het herstel van het verval van het recht tot besturen van een voertuig van het slagen in een theoretisch examen, een praktisch examen en een psychologisch onderzoek, niet de bedoeling had de rechter de mogelijkheid te ontzeggen om het herstel van het verval van het recht tot het besturen van een voertuig ook afhankelijk te maken van het slagen in een medisch onderzoek, maar integendeel wenste dat de rechter op dat vlak zijn beoordelingsvrijheid behield (1). (1) De feiten dateerden van 2 maart 2015 en het op dat ogenblik
toepasselijke artikel 33, §2 Wegverkeerswet werd ingevoerd bij wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, BS 25 februari 2003 en aangevuld met een tweede lid bij wet van 4 juni 2007 tot wijziging van artikel 33 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 26 juli 2007. Inmiddels werd de tekst gewijzigd door de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, BS 15 maart 2018.Uit de
wetsgeschiedenis van artikel 33, §2 Wegverkeerswet, blijkt dat het aanvankelijke wetsvoorstel (Parl. St. Kamer, 2004-2005, DOC 51 1451/001) beoogde de bestraffing van zware verkeersinbreuken te verstrengen onder meer door de wijziging van artikel 38 Wegverkeerswet. In die geest werd een amendement ingediend strekkende tot het verplicht opleggen van een theoretisch en een praktische proef en een psychologisch en geneeskundig onderzoek ingeval van vluchtmisdrijf met gewonden (Parl. St. Kamer, 2006-2007, DOC 51 1451/002 en 1451/003). Het amendement werd aanvaard en
de Senaat evoceerde het wetsontwerp. Tijdens de debatten in de Senaat diende de regering een amendement in (Parl. St. Senaat, 2006-2007, 3-2124/2) dat ertoe strekte de vier toetsen te beperken tot drie, namelijk een theoretisch en een praktisch examen en een psychologisch onderzoek. Daarbij overwoog de regering: “het plegen van een vluchtmisdrijf op zich is geen aanwijzing dat de dader ook lichamelijk niet rijgeschikt zou zijn. Daarom is het de bedoeling dat de rechter met betrekking tot het al dan niet opleggen van een geneeskundig onderzoek zijn beoordelingsvrijheid behoudt.” (Parl. St., Senaat, 2006-2007, 3-2124/3). AW
17 april 2018
17 april 2018
P.2017.1093.N AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 62 - Toezichthoudende overheidspersonen - Taak
Artikel 62, eerste lid, Wegverkeerswet bepaalt dat de overheidspersonen die door de Koning worden aangewezen om toezicht te houden op de naleving van de wet en haar uitvoeringsbesluiten, de overtredingen vaststellen door processen-verbaal die bewijskracht hebben zolang het tegendeel niet bewezen is; die bepaling is niet van toepassing op het bewijs van feiten die niet als verkeersinbreuk zoals bedoeld bij de Wegverkeerswet en haar uitvoeringsbesluiten, worden vervolgd.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 33 - Art. 33.2 - Artikel 33.2, eerste lid - Vluchtmisdrijf met slagen, verwondingen of de dood tot gevolg - Bestraffing - Verval van het recht tot sturen - Opleggen van examens en onderzoeken - Motivering - Draagwijdte
de debatten in de Senaat diende de regering een amendement in (Parl. St. Senaat, 2006-2007, 3- 2124/2) dat ertoe strekte de vier toetsen te beperken tot drie, namelijk een theoretisch en een praktisch examen en een psychologisch onderzoek. Daarbij overwoog de regering: "het plegen van een vluchtmisdrijf op zich is geen aanwijzing dat de dader ook lichamelijk niet rijgeschikt zou zijn. Daarom is het de bedoeling dat de rechter met betrekking tot het al dan niet opleggen van een geneeskundig onderzoek zijn beoordelingsvrijheid behoudt." (Parl. St., Senaat, 2006-2007, 3- 2124/3).
17 april 2018
17 april 2018
P.2017.1093.N AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 38 - Artikel 38.3, eerste lid - Verval van het recht tot sturen - Opleggen van examens en onderzoeken - Draagwijdte
§1, eerste lid, 5°, en 38, §3, eerste lid van de Wegverkeerswet en de wetsgeschiedenis van het 33,
§2, Wegverkeerswet, zoals het werd gewijzigd door de wet van 4 juni 2007, volgt dat de wetgever met het verplicht afhankelijk maken van het herstel van het verval van het recht tot besturen van een voertuig van het slagen in een theoretisch examen, een praktisch examen en een psychologisch onderzoek, niet de bedoeling had de rechter de mogelijkheid te ontzeggen om het herstel van het verval van het recht tot het besturen van een voertuig ook afhankelijk te maken van het slagen in een medisch onderzoek, maar integendeel wenste dat de rechter op dat vlak zijn beoordelingsvrijheid behield (1). (1) De feiten dateerden van 2 maart 2015 en het op dat ogenblik
toepasselijke artikel 33, §2 Wegverkeerswet werd ingevoerd bij wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, BS 25 februari 2003 en aangevuld met een tweede lid bij wet van 4 juni 2007 tot wijziging van artikel 33 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 26 juli 2007. Inmiddels werd de tekst gewijzigd door de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, BS 15 maart 2018.Uit de
wetsgeschiedenis van artikel 33, §2 Wegverkeerswet, blijkt dat het aanvankelijke wetsvoorstel (Parl. St. Kamer, 2004-2005, DOC 51 1451/001) beoogde de bestraffing van zware verkeersinbreuken te verstrengen onder meer door de wijziging van artikel 38 Wegverkeerswet. In die geest werd een amendement ingediend strekkende tot het verplicht opleggen van een theoretisch en een praktische proef en een psychologisch en geneeskundig onderzoek ingeval van vluchtmisdrijf met gewonden (Parl. St. Kamer, 2006-2007, DOC 51 1451/002 en 1451/003). Het amendement werd aanvaard en
de Senaat evoceerde het wetsontwerp. Tijdens de debatten in de Senaat diende de regering een amendement in (Parl. St. Senaat, 2006-2007, 3-2124/2) dat ertoe strekte de vier toetsen te beperken tot drie, namelijk een theoretisch en een praktisch examen en een psychologisch onderzoek. Daarbij overwoog de regering: “het plegen van een vluchtmisdrijf op zich is geen aanwijzing dat de dader ook lichamelijk niet rijgeschikt zou zijn. Daarom is het de bedoeling dat de rechter met betrekking tot het al dan niet opleggen van een geneeskundig onderzoek zijn beoordelingsvrijheid behoudt.” (Parl. St., Senaat, 2006-2007, 3-2124/3).
17 april 2018
17 april 2018
P.2017.1093.N AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 38 - Artikel 38.1, eerste lid, 5° - Verval van het recht tot sturen - Voorwaarden - Draagwijdte
§1, eerste lid, 5°, en 38, §3, eerste lid van de Wegverkeerswet en de wetsgeschiedenis van het 33,
§2, Wegverkeerswet, zoals het werd gewijzigd door de wet van 4 juni 2007, volgt dat de wetgever met het verplicht afhankelijk maken van het herstel van het verval van het recht tot besturen van een voertuig van het slagen in een theoretisch examen, een praktisch examen en een psychologisch onderzoek, niet de bedoeling had de rechter de mogelijkheid te ontzeggen om het herstel van het verval van het recht tot het besturen van een voertuig ook afhankelijk te maken van het slagen in een medisch onderzoek, maar integendeel wenste dat de rechter op dat vlak zijn beoordelingsvrijheid behield (1). (1) De feiten dateerden van 2 maart 2015 en het op dat ogenblik
toepasselijke artikel 33, §2 Wegverkeerswet werd ingevoerd bij wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, BS 25 februari 2003 en aangevuld met een tweede lid bij wet van 4 juni 2007 tot wijziging van artikel 33 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 26 juli 2007. Inmiddels werd de tekst gewijzigd door de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, BS 15 maart 2018.Uit de
wetsgeschiedenis van artikel 33, §2 Wegverkeerswet, blijkt dat het aanvankelijke wetsvoorstel (Parl. St. Kamer, 2004-2005, DOC 51 1451/001) beoogde de bestraffing van zware verkeersinbreuken te verstrengen onder meer door de wijziging van artikel 38 Wegverkeerswet. In die geest werd een amendement ingediend strekkende tot het verplicht opleggen van een theoretisch en een praktische proef en een psychologisch en geneeskundig onderzoek ingeval van vluchtmisdrijf met gewonden (Parl. St. Kamer, 2006-2007, DOC 51 1451/002 en 1451/003). Het amendement werd aanvaard en
de Senaat evoceerde het wetsontwerp. Tijdens de debatten in de Senaat diende de regering een amendement in (Parl. St. Senaat, 2006-2007, 3-2124/2) dat ertoe strekte de vier toetsen te beperken tot drie, namelijk een theoretisch en een praktisch examen en een psychologisch onderzoek. Daarbij overwoog de regering: “het plegen van een vluchtmisdrijf op zich is geen aanwijzing dat de dader ook lichamelijk niet rijgeschikt zou zijn. Daarom is het de bedoeling dat de rechter met betrekking tot het al dan niet opleggen van een geneeskundig onderzoek zijn beoordelingsvrijheid behoudt.” (Parl. St., Senaat, 2006-2007, 3-2124/3).
17 april 2018
17 april 2018
P.2017.1093.N AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 33 - Art. 33.2 - Artikel 33.2, eerste lid - Vluchtmisdrijf met slagen, verwondingen of de dood tot gevolg - Bestraffing - Verval van het recht tot sturen - Opleggen van examens en onderzoeken - Draagwijdte
Uit het onderling verband tussen de bepalingen van de artikelen 33, §1, 33, §2, eerste lid, 33, §3, 38,
§1, eerste lid, 5°, en 38, §3, eerste lid van de Wegverkeerswet en de wetsgeschiedenis van het 33,
§2, Wegverkeerswet, zoals het werd gewijzigd door de wet van 4 juni 2007, volgt dat de wetgever met het verplicht afhankelijk maken van het herstel van het verval van het recht tot besturen van een voertuig van het slagen in een theoretisch examen, een praktisch examen en een psychologisch onderzoek, niet de bedoeling had de rechter de mogelijkheid te ontzeggen om het herstel van het verval van het recht tot het besturen van een voertuig ook afhankelijk te maken van het slagen in een medisch onderzoek, maar integendeel wenste dat de rechter op dat vlak zijn beoordelingsvrijheid behield (1). (1) De feiten dateerden van 2 maart 2015 en het op dat ogenblik
toepasselijke artikel 33, §2 Wegverkeerswet werd ingevoerd bij wet van 7 februari 2003 houdende verschillende bepalingen inzake verkeersveiligheid, BS 25 februari 2003 en aangevuld met een tweede lid bij wet van 4 juni 2007 tot wijziging van artikel 33 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, BS 26 juli 2007. Inmiddels werd de tekst gewijzigd door de wet van 6 maart 2018 ter verbetering van de verkeersveiligheid, BS 15 maart 2018.Uit de
wetsgeschiedenis van artikel 33, §2 Wegverkeerswet, blijkt dat het aanvankelijke wetsvoorstel (Parl. St. Kamer, 2004-2005, DOC 51 1451/001) beoogde de bestraffing van zware verkeersinbreuken te verstrengen onder meer door de wijziging van artikel 38 Wegverkeerswet. In die geest werd een amendement ingediend strekkende tot het verplicht opleggen van een theoretisch en een praktische proef en een psychologisch en geneeskundig onderzoek ingeval van vluchtmisdrijf met gewonden (Parl. St. Kamer, 2006-2007, DOC 51 1451/002 en 1451/003). Het amendement werd aanvaard en
de Senaat evoceerde het wetsontwerp. Tijdens de debatten in de Senaat diende de regering een amendement in (Parl. St. Senaat, 2006-2007, 3-2124/2) dat ertoe strekte de vier toetsen te beperken tot drie, namelijk een theoretisch en een praktisch examen en een psychologisch onderzoek. Daarbij overwoog de regering: “het plegen van een vluchtmisdrijf op zich is geen aanwijzing dat de dader ook lichamelijk niet rijgeschikt zou zijn. Daarom is het de bedoeling dat de rechter met betrekking tot het al dan niet opleggen van een geneeskundig onderzoek zijn beoordelingsvrijheid behoudt.” (Parl. St., Senaat, 2006-2007, 3-2124/3).
17 april 2018
17 april 2018
P.2017.1093.N AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 35 - Samenloop van misdrijven - Eéndaadse - Eenheid van opzet - Gevolg - Verval van het recht tot sturen
De verplichting voor de rechter om, in de omstandigheden vermeld in artikel 39 Wegverkeerswet, de beklaagde te veroordelen tot het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig wanneer hij schuldig is verklaard aan overtreding van artikel 35 van die wet, is niet afhankelijk van de voorwaarde dat geen enkel ander verval van dat recht, facultatief dan wel verplicht, werd uitgesproken.
- Artt. 35 en 39 Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2018.0330.F AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 39 - Samenloop van misdrijven - Eéndaadse - Eenheid van opzet - Gevolg - Verplicht verval van het recht tot sturen
De verplichting voor de rechter om, in de omstandigheden vermeld in artikel 39 Wegverkeerswet, de beklaagde te veroordelen tot het verval van het recht tot het besturen van een motorvoertuig wanneer hij schuldig is verklaard aan overtreding van artikel 35 van die wet, is niet afhankelijk van de voorwaarde dat geen enkel ander verval van dat recht, facultatief dan wel verplicht, werd uitgesproken.
- Artt. 35 en 39 Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2018.0330.F AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 39 - Samenloop van misdrijven - Eéndaadse - Eenheid van opzet - Gevolg - Verval van het recht tot sturen
Hoewel, overeenkomstig artikel 39 Wegverkeerswet, ingevolge samenloop van misdrijven de bij deze gecoördineerde wetten bepaalde vrijheidsstraffen en geldboeten niet uitgesproken worden, is dit niettemin het geval voor het verval van het recht tot sturen onder de voorwaarden als bepaald in deze wetten (1). (1) Cass. 27 november 2013, AR P.13.1178.F, AC 2013, nr. 637.
- Art. 39 Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968
9 mei 2018
9 mei 2018
P.2018.0330.F AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 38 - Artikel 38, § 1, eerste lid, 3° - Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en van de Raad - Artikel 11.2 - Toepassingsgebied - Door de Belgische rechter opgelegde straf van verval van het recht tot sturen
Aangezien artikel 11.2 Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs uitdrukkelijk de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de straf- en politiewetten voorbehoudt, hoeft de Belgische rechter niet, alvorens een beklaagde met toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 3°, Wegverkeerswet een verval van het recht tot sturen op te leggen, na te gaan of hij houder van een Belgisch rijbewijs was of, wanneer hij houder is van
een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs, of hij zijn gewone verblijfplaats in België had, en evenmin zich ervan te onthouden een dergelijke straf uit te spreken, op grond dat de betrokkene in een andere lidstaat verblijft.
- Art. 38, § 1, eerste lid, 3° Wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij Koninklijk besluit van 16 maart 1968
- Art. 11.2 Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs
23 mei 2018
23 mei 2018
P.2017.1184.F AC nr. ...
WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES, BESLUITEN
ALGEMEEN
Algemeen - Aansprakelijkheid buiten overeenkomst - Wijze van schadevergoeding - Wet die een rechtstreekse vordering invoert - Aard
De wetten die de bestanddelen van het feit dat aan de basis ligt van de burgerlijke, delictuele of quasi-delictuele aansprakelijkheid, alsook de wijze en de omvang van de schadevergoeding bepalen, zijn politiewetten in de zin van artikel 3, eerste lid BW, zodat de wetten die een rechtstreekse vordering invoeren en dienvolgens de wijze van de schadevergoeding bepalen waarop een schadelijder recht heeft, ook politiewetten zijn (1). (1) Zie xxxxx.XX.
- zoals van kracht vóór zijn opheffing door art. 139, 1° Wet 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht
- Art. 3, eerste lid Burgerlijk Wetboek
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0095.N AC nr. ...
Algemeen - Aansprakelijkheid buiten overeenkomst - Wijze van schadevergoeding - Wet die een rechtstreekse vordering invoert - Aard
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0095.N AC nr. ...
ALLERLEI
Allerlei - Gemeentepersoneel - Administratief statuut - Ziekte - Handicap - In disponibiliteit stellen
Uit het administratief statuut van het personeel van de verweerster volgt dat de beslissing van de gemeenteraad om een ambtenaar in disponibiliteit te stellen wanneer zijn afwezigheid wegens ziekte langer verlengd wordt dan het ziekteverlof waarop hij krachtens artikel 99 aanspraak kan maken, uitwerking heeft tot op het tijdstip waarop die ambtenaar de voorwaarden vervult om op rust te worden gesteld of het werk hervat; wanneer een afwezigheid wegens ziekte, die leidt tot de beslissing om een ambtenaar in disponibiliteit te stellen, ononderbroken voortduurt, wordt de administratieve toestand van die ambtenaar bijgevolg niet gewijzigd door eventuele latere beslissingen tot indisponibiliteitsstelling (1). (Artt. 59, 60, 66, 68 en 99, Personeelsstatuut van de gemeente Courcelles, bepaald door de gemeenteraad van 9 oktober 1996 en bekrachtigd door het besluit van de bestendige deputatie van de provincie Henegouwen op 12 december 1996). (1) Zie concl. OM in Pas. 2019, nr. 114.
25 februari 2019
25 februari 2019
UITLEGGING
C.2018.0262.F AC nr. ...
Uitlegging - Plaats op opschrift van een wettelijke bepaling
De plaats of het opschrift van een wettelijke bepaling heeft als dusdanig geen normatieve waarde zodat het loutere feit dat de overige paragrafen van artikel 43quater Strafwetboek betrekking hebben op de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen, niet inhoudt dat ook de verbeurdverklaring op basis van paragraaf 4 hiertoe beperkt is; noch uit de tekst van artikel
43quater, § 4, Strafwetboek, noch in het licht van de wetsgeschiedenis en de doelstellingen van de wetgever kan worden afgeleid dat de verbeurdverklaring van het vermogen dat ter beschikking staat van een criminele organisatie beperkt is tot vermogensvoordelen.
29 mei 2018
29 mei 2018
WERKING IN DE TIJD EN IN DE RUIMTE
P.2017.0762.N AC nr. ...
Werking in de tijd en in de ruimte - Wetboek IPR - Onrechtmatige daad vóór de inwerkingtreding van de wet - Bestaan van een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar van de aansprakelijke na de inwerkingtreding - Artikel 127, §1, tweede lid IPR - Toepassing
Uit de samenhang van de artikelen 99, 106, eerste en tweede lid en 127, §1, eerste en tweede lid, Wetboek IPR volgt dat het Wetboek IPR krachtens artikel 127, §1, tweede lid, in fine, niet het recht bepaalt dat van toepassing is op de vraag of een persoon die schade lijdt door een onrechtmatige daad die plaatsvond vóór de inwerkingtreding van het wetboek, na de inwerkingtreding ervan over een rechtstreekse vordering beschikt tegen de verzekeraar van de aansprakelijke persoon (1). (1) Zie xxxxx.XX.
3 mei 2018
3 mei 2018
C.2017.0095.N AC nr. ...
Werking in de tijd en in de ruimte - Werking in de tijd - Artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering - Toepassing
Overeenkomstig de artikelen 2 en 3 Gerechtelijk Wetboek is artikel 32 Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering van toepassing op de hangende rechtsgedingen en is het bijgevolg onmiddellijk van toepassing op alle vóór zijn inwerkingtreding op 22 november 2013 gepleegde misdrijven die nog niet definitief zijn berecht of verjaard; het feit dat het bewijselement waarop artikel 32 wordt
toegepast verband houdt met de eerbiediging van het privéleven, doet daaraan geen afbreuk (1). (1) Cass. 23 september 2015, AR P.14.0238.F, AC 2015, nr. 546; X. XX XXXX, "La nouvelle loi sur les nullités: un texte inutile?", RDPC 2014, p. 246, voetnoot 4; F. XXXXXXX, "La sanction de l'irrégularité de la preuve en matière pénale après la loi du 24 octobre 2013", JT 2015, p. 185.
29 mei 2018
29 mei 2018
P.2017.0762.N AC nr. ...
Werking in de tijd en in de ruimte - Wetboek IPR - Onrechtmatige daad vóór de inwerkingtreding van de wet - Bestaan van een rechtstreekse vordering tegen de verzekeraar van de aansprakelijke na de inwerkingtreding - Artikel 127, §1, tweede lid IPR - Toepassing
Conclusie van advocaat-generaal Xxxxxxx.
3 mei 2018
3 mei 2018
WOONPLAATS
C.2017.0095.N AC nr. ...
- Recht op eerbiediging van privéleven, gezinsleven, huis en briefwisseling - Onderscheppen, kennisnemen, doorzoeken en opnemen van niet voor publiek toegankelijke communicatie of gegevens van een informaticasysteem of een deel ervan - Rechtstreekse afluistering - Plaatsen - Begrip
Uit artikel 90ter, § 1, vierde lid, Wetboek van Strafvordering volgt dat de onderzoeksmaatregel van rechtstreekse afluistering kan worden bevolen ten aanzien van personen die verdacht worden van bepaalde strafbare feiten, ten aanzien van communicatiemiddelen of informaticasystemen die geregeld worden gebruikt door een persoon op wie een verdenking rust, ten aanzien van de plaatsen waar die persoon wordt vermoed te vertoeven en ten aanzien van de persoon van wie wordt vermoed dat hij geregeld in verbinding staat met een persoon op wie een verdenking rust; de genoemde plaatsen kunnen ook een woning zijn en in al deze gevallen zijn de toepassingsvoorwaarden gelijk waarbij artikel 90octies Wetboek van Strafvordering bijkomende voorwaarden voorschrijft indien de onderzoeksmaatregel betrekking heeft op de lokalen aangewend voor beroepsdoeleinden, de woonplaats, de communicatiemiddelen of de informaticasystemen van een advocaat of een arts (1). (1) Zie Cass. 26 maart 2003, AR P.03.0412.F, AC 2003, nr. 208.
29 mei 2018
29 mei 2018
WRAKING
P.2017.0762.N AC nr. ...
- Berusting door de onderzoeksrechter in het wrakingsverzoek - Artikel 6.1, EVRM - Recht op een eerlijk proces - Onafhankelijke en onpartijdige rechter - Draagwijdte
Uit het enkele feit dat een onderzoeksrechter berust in een wrakingsverzoek volgt niet dat de bodemrechter de tot staving van het wrakingsverzoek aangevoerde feiten voor waar moet aannemen en dat de onderzoeksrechter daadwerkelijk is tekortgekomen aan zijn verplichting onpartijdig en onafhankelijk op te treden.
17 april 2018
17 april 2018
P.2018.0038.N AC nr. ...