Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Water- schapspersoneel (SAW)
Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Water- schapspersoneel (SAW)
Deel 1: bindende regelingen Deel 2: modellen
Uitgave januari 2008
Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel deel 1
Voorwoord
Voor u ligt de Sectorale Arbeidsvoorwaardenregelingen Waterschapspersoneel (SAW). De SAW is de neerslag van afspraken die in het Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Water- schappen (LAWA) de afgelopen jaren zijn gemaakt.
De SAW bestaat uit twee delen: Deel 1 betreft de regelingen die voor de waterschappen bindend zijn. Dit houdt in dat deze regelingen bij alle waterschappen onverkort van kracht zijn. Waterschappen kunnen derhalve geen betere of slechtere regelingen vaststellen of hanteren. Deel 2 bevat de niet–bindende model–regelingen. Deze regelingen zijn door CAO- partijen overeengekomen en kunnen door waterschappen zonder nader lokaal overleg toe- gepast worden. Zij zijn daartoe echter niet verplicht.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Deel 1: bindende regelingen
Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel deel 1
Inhoudsopgave
1 Inleiding
2 Dienstverband en werkgelegenheid
2.1 Aanstellingen
2.2 Arbeidsovereenkomst
2.3 Werkgelegenheid
3 Beloning
3.1 Bezoldiging/salariëring
3.2 Vakantietoelage en eindejaarsuitkering
3.3 Wachtdienstregeling
3.4 Spaarloon
3.5 Regeling collectieve resultatendeling
3.6 Levensloopbijdragen
4 Werktijd en verlof
4.1 Arbeidsduur en werktijden
4.2 Verlof
4.3 Buitengewoon verlof
4.4 Verlof in verband met Arbeid en Zorg
4.5 Seniorenregeling
4.6 Levensloopregeling waterschapspersoneel
5 Ziekte en Arbeidsongeschiktheid
5.1 Bedrijfsgeneeskundige begeleidingen reïntegratie
5.2 Aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
5.3 Ziektekostenvoorziening
6 Rechten en verplichtingen
6.1 Rechten
6.2 Verplichtingen
7 Disciplinaire maatregelen
8 Ontslag en schorsing
8.1 Ontslag
8.2 Schorsing
9 Aanspraken tijdens herplaatsingtermijn en werkloosheid
9.1 Aanspraken tijdens herplaatsingtermijn
9.2 Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid
10 Verplaatsingskosten
10.1 Verplaatsingskosten
11 Studiefaciliteiten
11.1 Studiefaciliteitenregeling
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 1-1
12 Keuzesysteem
12.1 Definiëring
12.2 De Bronnen
12.3 De Doelen
12.4 Algemene bepalingen
13 Overleg en A&O Fonds
13.1 Overleg
13.2 A&O-fonds
14 Overgangs– en Slotbepalingen.
Bijlage I Salarisschalen
Bijlage II Vervangend artikel 13.1 Bijlage III Transponeringstabel SAW Bijlage IV Procedure FuWater (1) Bijlage IV Conversietabel FuWater (2)
Bijlage V: Tabel verschil duur uitkering oude en nieuwe WW Alfabetisch trefwoordenregister
1-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Inleiding
Artikel 1.1 Begripsbepalingen en –omschrijvingen
1. Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
a. ambtenaar: hij die door of vanwege het waterschap is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn;
b. arbeidscontractant: hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is ge- sloten, hij wordt niet beschouwd als ambtenaar voor de toepassing van deze rege- ling;
c. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid van de WAO;
d. betrekking: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar dient te worden uitgevoerd;
e. bezoldiging: het tot een jaarbedrag te herleiden vaste salaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar voor betrokkene geldt. Uitgezonderd de tegemoetkomingen die het karakter hebben van een onkostenvergoeding en de tegemoetkoming inzake ziektekosten, worden tot de bezoldiging voorts gerekend de tot een jaarbedrag te herleiden vaste toelagen, waarop betrokkene op 1 januari van het desbetreffende jaar aanspraak heeft. Indien de toelagen, bedoeld in de vorige volzin, in hoogte vari- eren, wordt tot de bezoldiging gerekend de som van die toelagen over het vooraf- gaande jaar. De vakantie–uitkering en de eindejaarsuitkering behoren niet tot de be- zoldiging;
f. conversie: de vertaling van de functierangorde naar functieschalen;
g. feestdagen: nieuwjaarsdag, tweede paasdag, hemelvaartsdag, tweede pinksterdag, de beide kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd.
h. FPU: de regeling Flexibel Pensioen en Uittreden bedoeld in artikel 2 van de Centrale VUT–overeenkomst overheids– en onderwijspersoneel en artikel 1.1 van het pensi- oenreglement;
i. functie: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar dient te worden uit- gevoerd in opdracht van het bevoegd gezag;
j. functiewaardering: het door het dagelijks bestuur op methodische wijze naar zwaarte rangordenen van functies volgens het daarvoor vastgestelde reglement functiewaar- dering;
x. xxxxxxxxxxxxx partnerschap: waar staat echtgeno(o)t(e) of huwelijk moet tevens part- ner of geregistreerd partnerschap als bedoeld in de Wet op geregistreerd partner- schap gelezen worden;
x. xxxxxxxxxxxxx: de persoon met wie de niet-gehuwde ambtenaar duurzaam samen- woont en een gemeenschappelijk huishouden voert, hetgeen blijkt uit een schriftelij- ke verklaring, ingericht volgens door het dagelijks bestuur nader te stellen regels;
m. maximum salaris: het hoogste bedrag in een salarisschaal;
n. pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensi- oenfonds ABP;
o. pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
x. xxxxxxxxxxx: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 de- cember 1995;
q. salaris: het bruto bedrag per maand dat aan de ambtenaar is toegekend volgens een salarisschaal of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag;
x. xxxxxxx per uur: het 1/160e deel van het salaris per maand bij een gemiddelde ar- beidsduur van 37 uur per week;
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 1-3
x. xxxxxxxxxxxxx: één van de opklimmende reeksen van bedragen van 0 tot 18 zoals opgenomen in de Salarisschalen Waterschapspersoneel, behorende bij deze rege- ling;
t. salarisnummer: het getal van 0 tot en met maximaal 12, behorend bij het salaris in een salarisschaal;
u. SAW: de Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen waterschapspersoneel;
v. SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;
w. uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;
x. UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI
y. volledige betrekking: een betrekking waarvan de arbeidsduur gemiddeld over een jaar berekend 37 uur per week bedraagt;
z. WAJONG: Wet arbeidsongeschiktheidvoorziening voor jong gehandicapten; aa. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
bb. WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
cc. WOR-bestuurder: hij die alleen dan wel te samen met anderen in een onderneming rechtstreeks de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid. Xxxxxxx- ge artikel 46d sub a van de WOR kan de voorzitter, een lid van het dagelijks bestuur of het algemeen bestuur van een waterschap niet worden aangemerkt als bestuurder in de zin van de WOR;
dd. LAWA: Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen; ee. ZW: de Ziektewet;
ff. ZW–uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW; gg. OSV 1997: Organisatiewet Sociale Verzekeringen 1997.
hh. WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;
ii. WIA: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
jj. IVA: Regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten.
2. Voor de toepassing van de in deze regeling aangehaalde artikelen van het Burgerlijk Wetboek wordt onder ‘werkgever’ verstaan: het dagelijks bestuur en onder ‘werknemer’ de ambtenaar of arbeidscontractant.
3. Tot de openbare dienst van het waterschap behoren alle diensten en bedrijven door het waterschap beheerd.
Artikel 1.2 Toepassing
1. De bepalingen van deze regeling zijn voor ambtenaren, van wie de rechtstoestand bij of krachtens de wet is geregeld, slechts van toepassing, voor zover bij of krachtens de wet die rechtstoestand niet is geregeld.
2. Het dagelijks bestuur kan, om bijzondere redenen, besluiten dat de bepalingen van deze regeling of sommige daarvan niet van toepassing zijn op ambtenaren of groepen van ambtenaren.
Artikel 1.3 Voorschriften en instructies
Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het dagelijks bestuur, indien dit naar zijn oordeel nodig of wenselijk is:
a. bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepalingen dezer regeling, alsmede ten behoeve van het functioneren van de dienst;
1-4 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
b. instructies vaststellen ten aanzien van betrekkingen en bij de vervulling daarvan te vol- gen werkwijzen.
Artikel 1.4 Organisatiewijziging
1. Indien door het bestuursorgaan wordt voorgesteld verandering te brengen in de inrich- ting van enig dienstonderdeel, wijziging in de behoefte aan arbeidskrachten daaronder begrepen, stelt het dagelijks bestuur het overleg als bedoeld in artikel 13.1 hiervan op de hoogte.
2. Het dagelijks bestuur stelt in geval van een ingrijpende verandering in de inrichting van enig dienstonderdeel regels vast betreffende:
a. de fase waarin ter zake van die verandering het overleg als bedoeld in artikel 13.1 wordt gevoerd;
b. de wijze waarop en de fase waarin de bij die verandering betrokken ambtenaren worden gehoord;
c. de personele gevolgen van die verandering.
3. Over het voornemen al dan niet regels als bedoeld in het vorige lid vast te stellen wordt overleg gevoerd als bedoeld in artikel 13.1.
Artikel 1.5 Uitreiking rechtspositieregelingen
1. Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van alle voor hem gelden- de regelingen.
2. Wanneer de ambtenaar vastgestelde regelen als bedoeld in lid 1 heeft na te leven, die niet schriftelijk zijn vastgesteld, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.
3. Alle wijzigingen in de SAW en de door het bestuur vastgestelde regelingen worden de ambtenaar kosteloos schriftelijk meegedeeld.
4. Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het vorige lid be- doelde stukken:
a. de centrales van overheidspersoneel welke deelnemen aan het arbeidsvoorwaar- denoverleg in het Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschapsambtenaren;
b. de organisaties die blijkens hun statuten de belangen van waterschapsambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de onder a aangeduide centrales;
c. ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het dagelijks bestuur in aanmerking komt.
5. Bovenstaande artikelen zijn voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing op werknemers met een arbeidsovereenkomst.
Artikel 1.6 Belangenbehartiging
De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij de (algemeen) directeur en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te dragen.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 1-5
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Dienstverband en werkgelegenheid
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Aanstellingen
Artikel 2.1.1 Bevoegdheid
De aanstelling geschiedt door het dagelijks bestuur, tenzij bij of krachtens wet of besluit van het algemeen bestuur anders is bepaald.
Artikel 2.1.2 Aanstelling
1. Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie – na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan gehouden onderzoek – kan wor- den aangenomen dat hij in voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het ver- richten van de hem op te dragen werkzaamheden.
2. Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld dat betrokkene in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag.
3. De vreemdeling zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan slechts voor een aanstelling of een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in aanmerking komen in- dien hij beschikt over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze verplichting is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV).
4. Het dagelijks bestuur treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de gegevens, ontvangen op grond van het in lid 1 bedoelde onderzoek, te allen tijde wordt gegaran- deerd.
Artikel 2.1.3 Geneeskundig onderzoek bij aanstelling
1. Het dagelijks bestuur stelt, met inachtneming van het bepaalde in de Wet op de medi- sche keuringen, vast voor welke functies op grond van functie–eisen een geneeskundig onderzoek als bedoeld in het tweede lid noodzakelijk is.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2.1.2 is aanstelling alleen mogelijk na een genees- kundig onderzoek, gericht op de te vervullen betrekking, waaruit blijkt dat tegen het ver- vullen van de betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskun- dig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het dagelijks bestuur.
3. De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van het waterschap.
4. De uitslag van het in lid 2 bedoelde geneeskundig onderzoek wordt uiterlijk binnen veer- tien dagen ter kennis gebracht van belanghebbende. Indien gebleken is dat tegen het vervullen van de in lid 2 bedoelde betrekking uit medisch oogpunt bezwaren bestaan, kan belanghebbende binnen veertien dagen na ontvangst van deze kennisneming een verzoek om herkeuring indienen bij het dagelijks bestuur.
De herkeuring vindt zo spoedig mogelijk plaats en geschiedt door een commissie van drie
geneeskundigen bestaande uit:
a. een geneeskundige die niet aan het in lid 2 bedoelde onderzoek heeft deelgenomen, aan te wijzen door het dagelijks bestuur;
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 2.1-1
b. een geneeskundige door de belanghebbende aan te wijzen;
c. een door de onder a en b bedoelde geneeskundigen in onderling overleg of, indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, door het dagelijks bestuur aan te wijzen derde geneeskundige die eveneens niet aan het in lid 2 bedoelde onderzoek heeft deelgenomen.
5. Over de uitslag van de herkeuring wordt de belanghebbende schriftelijk geïnformeerd. De kosten verbonden aan de herkeuring komen ten laste van het waterschap.Indien ech- ter de commissie of de meerderheid van de in deze commissie zitting hebbende ge- neeskundigen de medische bezwaren tegen belanghebbende voor het vervullen van de in lid 2 bedoelde betrekking gegrond acht, blijven de kosten van de geneeskundige be- doeld onder b ten laste van belanghebbende.
Artikel 2.1.4 Voorwaarden en duur 1 Aanstelling geschiedt vast of tijdelijk.
2 a Vanaf de dag dat het bestuursorgaan aan dezelfde ambtenaar:
1 tijdelijke aanstellingen heeft gegeven die elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstel- ling als een vaste aanstelling;
2 meer dan 3 tijdelijke aanstellingen heeft gegeven en die elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden, geldt de laatste aanstelling als een vaste aanstelling.
b Sub a is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkom- sten/aanstellingen gegeven aan een medewerker door verschillende werkge- vers/bestuursorganen, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaar opvolger te zijn.
c Sub a, onderdeel 1 en laatste zinsnede, is niet van toepassing op een aanstelling gege- ven voor niet meer dan 3 maanden die onmiddellijk volgt op een door het bestuursor- gaan aan dezelfde medewerker gegeven aanstelling voor 36 maanden of langer.
3 Bij een tijdelijke aanstelling die is aangegaan voor vervulling van de betrekking bij wijze van proef geldt een termijn van ten hoogste 12 maanden, welke termijn bij uitzondering met ten hoogste 12 maanden kan worden verlengd.
Artikel 2.1.5 Bericht van aanstelling
1. De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos een schriftelijk bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:
a. de naam van het waterschap en de plaats van vestiging;
b. de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de ambtenaar;
c. de plaats of de plaatsen waar het werk wordt verricht;
d. de functie van de ambtenaar;
e. de dag met ingang waarvan de ambtenaar is aangesteld;
f. de bezoldiging welke de ambtenaar wordt toegekend en de termijn van uitbetaling van de bezoldiging;
g. de aanspraak op verlof;
h. de normale of feitelijke arbeidsduur alsmede de arbeidstijd per dag;
i. of de ambtenaar vast of tijdelijk wordt aangesteld;
j. indien de aanstelling tijdelijk is wat de reden van de tijdelijkheid is en de duur van de aanstelling;
k. k dat de SAW van toepassing is.
2.1-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
2. Indien er wijzigingen in de aanstelling optreden betreffende de punten a tot en met j vermeld in het eerste lid, worden deze de werknemer kosteloos schriftelijk meegedeeld.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 2.1-3
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Arbeidsovereenkomst
Artikel 2.2.1 Voorwaarden en duur
Indienstneming op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht kan plaatsvinden:
a. voor tijdelijke aanpassing van het personeelsbestand aan een wisselende behoefte, met een maximale duur van zes maanden;
b. voor personen, die blijkens de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst in dienst zijn genomen hoofdzakelijk ten behoeve van een reguliere opleiding of vorming, met een maximale duur van twee jaar;
c. voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling voor gesubsidieerde arbeid, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerk- stelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, voor ten hoogste de termijn gedurende welke de regeling op de werknemer van toepassing is;
d. voor het verrichten van werkzaamheden die naar hun aard slechts beschikbaar zijn ge- durende één of meer jaarlijks terugkerende perioden, voor een seizoen of een deel van een seizoen;
Artikel 2.2.2 Arbeidsovereenkomst
1. De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.
2. De arbeidscontractant ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos een schriftelijk bericht betreffende de arbeidsovereenkomst. Dit bericht vermeldt:
a. de naam van het waterschap en de plaats van vestiging;
b. de naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum van de arbeidscontractant;
c. de plaats of de plaatsen waar het werk wordt verricht;
d. de functie van de arbeidscontractant;
e. de datum van indiensttreding;
f. het salaris en de eventuele toelagen en de termijn van uitbetaling van het salaris;
g. de aanspraak op verlof;
h. de normale of feitelijke arbeidsduur alsmede de arbeidstijd per dag;
i. de duur van de arbeidsovereenkomst;
x. xxxxx van de in artikel 2.2.1 genoemde gevallen aanwezig is;
k. de van toepassing zijnde rechtspositieregeling.
3. Indien er wijzigingen in de arbeidsovereenkomst optreden betreffende de punten a tot en met j vermeld in het tweede lid, worden deze de arbeidscontractant kosteloos schrif-telijk meegedeeld.
Artikel 2.2.3 Aanvullende voorwaarden
1. De bepalingen van Boek 7 titel 10, van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op de arbeidsovereenkomst, met inachtneming van het gestelde in het tweede lid.
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid geldt dat ter zake van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan voor onbepaalde tijd, door werkgever dan wel door werknemer de volgende opzegtermijn in acht wordt genomen. De werkgever neemt een opzegtermijn in acht van ten minste twee maanden, indien de werknemer ten minste gedurende twee jaar onafgebroken werkzaam is geweest in de betrekking die eindigt.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – juni 2006 2.2-1
In alle andere gevallen neemt de werkgever een opzegtermijn van een maand in acht bij het beëindigen van een arbeidsovereenkomst die is aangegaan voor onbepaalde tijd. De opzegtermijn die de werknemer in acht dient te nemen, bedraagt de helft van de periode die door de werkgever als opzegtermijn gehanteerd dient te worden, met een minimum van één maand.
3. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid zijn de volgende bepalingen zoveel moge- lijk van overeenkomstige toepassing op de arbeidsovereenkomst die is aangegaan op grond van het bepaalde in artikel 2.2.1, onderdeel a:
a. artikel 1.6 Belangenbehartiging;
b. artikel 3.1.1 Uitgangspunten
c. artikel 3.1.11 Persoonlijke toelage
d. artikel 3.1.12 Arbeidsmarkttoelage
e. artikel 3.1.14 Overwerk
f. artikel 3.1.19 Ambtsjubilea
g. artikel 3.1.20 Uitkering bij overlijden
h. hoofdstuk 4 Werktijd en verlof
i. hoofdstuk 5 Ziekte en arbeidsongeschiktheid,
j. hoofdstuk 6 Rechten en verplichtingen
k. hoofdstuk 7 Disciplinaire maatregelen
l. artikel 8.1.5 Ontslag bij ongeschiktheid wegens ziekte
m. hoofdstuk 10 Verplaatsingskosten
n. hoofdstuk 11 Studiefaciliteiten
o. hoofdstuk 12 Keuzesysteem
Artikel 2.2.4 Bijzondere opzegging
De arbeidsovereenkomst kan te allen tijde zonder opzeggingstermijn worden beëindigd, in- dien de werknemer niet langer voldoet aan het gestelde in artikel 2.1.2, lid 3,
Artikel 2.2.5 Beëindiging
1. Voor de arbeidscontractant waarmee een arbeidsovereenkomst is aangegaan op grond van artikel 2.2.1 onderdeel a, is in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst anders dan op grond van een dringende reden in de zin van artikel 678 Boek 7 titel 10, van het Burgerlijk Wetboek, paragraaf 9.1 (bovenwettelijke werkloosheidsuitkering) van overeenkomstige toepassing.
2. Ten aanzien van de werknemer, bedoeld in artikel 2.2.1, onderdeel a is tevens in geval van ziekte het gestelde in het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2.2.6 Voortzetting
Indien de werknemer, bedoeld in artikel 2.2.1 onder a, gedurende een aaneengesloten peri- ode van zes maanden in dezelfde betrekking op arbeidsovereenkomst werkzaam is ge- weest, kan deze dienstbetrekking slechts worden voortgezet door een tijdelijke of vaste aan- stelling.
2.2-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Werkgelegenheid
Artikel 2.3.1 Employability
1. Het dagelijks bestuur en de ambtenaar zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een blij- vende employability van de ambtenaar.
2. Onder employability wordt verstaan, de optimale inzetbaarheid van de ambtenaar waar- door hij in staat is werk te behouden en te krijgen.
3. De WOR-bestuurder stelt in overleg met de ondernemingsraad een employabilityplan op om de employability van de in de organisatie werkzame personen te verbeteren.
4. De ambtenaar heeft recht op een individuele employabilityscan, conform de bepalingen in artikel 11.1.3 van de SAW.
Artikel 2.3.2 Reïntegratiemaatregelen bij reorganisaties
1. Een organisatiewijziging als bedoeld in artikel 1.4 geschiedt, behoudens in individuele gevallen, naar een bepaald vooraf vastgesteld plan. Over dit plan wordt overleg ge- pleegd met de Commissie voor georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 13.1. Indien deze commissie niet aanwezig is worden de organisaties van overheidspersoneel geno- digd om over dit plan te overleggen.
2. Op basis van het in het vorige lid bedoelde plan kan een sociaal plan worden overeen- gekomen. In het sociaal plan worden afspraken gemaakt over de plaatsingsvolgorde en de toelagen en vergoedingen gedurende de in lid 3 genoemde herplaatsingtermijn. Daarnaast kunnen afspraken worden gemaakt over werkgelegenheid, werkzekerheid en uitbreiding van het in artikel 2.3.5 genoemde reïntegratie-instrumentarium.
3. De ambtenaar die op basis van een in het vorige lid bedoelde sociaal plan boventallig is verklaard heeft, met inachtneming van het bepaalde onder lid 8 sub a, recht op een her- plaatsingtermijn van 1,5 jaar.
4. Binnen twee maanden na het vaststellen van boventalligheid stelt het dagelijks bestuur in overleg met de boventallig verklaarde ambtenaar een actieplan ‘van werk naar werk’ vast. Het dagelijks bestuur en de ambtenaar komen daarbij een wederzijdse inspan- ningsverplichting overeen om het maximale te doen om betrokkene naar ander werk te begeleiden. In dit actieplan wordt vastgelegd welke reïntegratie-instrumenten gedurende de herplaatsingtermijn zullen worden ingezet.
5. Indien na afloop van de herplaatsingtermijn het actieplan voor de boventallige verklaarde ambtenaar niet heeft geleid tot het vinden van werk, komen partijen een vervolgplan overeen. In dit vervolgplan wordt vastgelegd of een wijziging van strategie nodig is, en welke instrumenten gedurende de WW- en bovenwettelijke WW-fase moeten worden in- gezet om de reïntegratie alsnog succesvol te laten verlopen.
6. Het dagelijks bestuur betaalt, binnen redelijke grenzen, de kosten van het reïntegratie- instrumentarium uit het actieplan en vervolgplan.
7. Bij gelijke geschiktheid, of te maken geschiktheid, heeft de boventallige of de reeds ont- slagen ambtenaar bij vacatures die na de reorganisatie binnen het waterschap ontstaan de voorkeur boven andere interne of externe kandidaten. Als er meerdere boventallige
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 2.3-1
ambtenaren op de vacature solliciteren, heeft diegene die het langst boventallig is en een uitkering geniet, de voorkeur.
8. Het dagelijks bestuur kan, op basis van het in artikel 2.3.7, bedoelde advies van de Toetsingscommissie, besluiten:
a. de in lid 2 bedoelde herplaatsingtermijn te verlengen met de door de Toetsings- commissie aangegeven termijn;
b. het op basis van het in lid 4 bedoelde actieplan ‘van werk naar werk’ overeengeko- men reïntegratie-instrumentarium, uit te breiden;
c. dat de boventallige of reeds ontslagen ambtenaar met een bovenwettelijke uitkering, geschikt, of geschikt te maken is voor de betreffende functie.
Artikel 2.3.3 Reïntegratiemaatregelen bij ontslag minder dan 35% arbeidsongeschikt
1. De ambtenaar die op grond van artikel 8.1.5 lid 3 en 4 SAW (minder dan 35% arbeids- ongeschiktheid en zwaarwegend dienstbelang) wordt ontslagen heeft gedurende de WW- en bovenwettelijke WW-fase recht op het reïntegratie-instrumentarium zoals be- schreven in artikel 2.3.4 SAW.
2. Het dagelijks bestuur en de ambtenaar leggen vast welke instrumenten worden ingezet.
Artikel 2.3.4 Reïntegratiemaatregelen bij ontslag wegens onverenigbaarheid karakters
In geval van ontslag op grond van artikel 8.1.8 SAW (onverenigbaarheid van karakters) kun- nen het dagelijks bestuur en de betrokken ambtenaar maatwerkafspraken maken over de inzet van het reïntegratie-instrumentarium uit artikel 2.3.5.
Artikel 2.3.5 Reïntegratie-instrumentarium
Op grond van artikelen 2.3.2, 2.3.3 en 2.3.4 kunnen afspraken worden gemaakt over het gebruik van reïntegratie-instrumenten. In ieder geval zijn de volgende reïntegratie- instrumenten beschikbaar :
a. in kaart brengen van kennis, vaardigheden, belangstelling en mogelijkheden op de arbeidsmarkt, in de vorm van een loopbaanscan, competentietoets, assessment en het certificeren van in de praktijk opgedane kennis en vaardigheden (EVC);
b. om- her- en bijscholing;
x. xxxxxxxxxxx, of indiensttreding bij een outplacementbureau of reïntegratiebedrijf;
x. xxxxxxxxxxx bij het opzetten van een eigen bedrijf.
Artikel 2.3.6 Sancties bij onvoldoende inspanning
1. Indien de boventallige of ontslagen ambtenaar als bedoeld in artikelen 2.3.2, 2.3.3 of
2.3.4 zich onvoldoende inspant kan het dagelijks bestuur aan hem de volgende sancties opleggen:
a. een vermindering van het salaris zoals bedoeld in artikel 7.1.2 lid 1 sub e;
b. geheel of gedeeltelijk terugbetalen van gemaakte kosten bij de toepassing van arti- kel 2.3.5;
c. geheel of gedeeltelijk verlies van rechten als bedoeld in hoofdstuk 9.
2. Indien het dagelijks bestuur zich onvoldoende inspant op grond van de artikelen 2.3.2,
2.3.3 of 2.3.4, kan de ambtenaar dit voorleggen aan de commissie als bedoeld in artikel 2.3.7, met het verzoek om de ontslagtermijn te verschuiven of de uitkeringsduur te ver- lengen.
2.2-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
3. Het sanctieregime van de WW is van overeenkomstige toepassing op de bovenwettelijke WW-regeling uit hoofdstuk 9.
Artikel 2.3.7 Paritaire Toetsingscommissie
1. Voor de toepassing van deze regeling wordt er een ParitaireToetsingscommissie inge- steld door de Commissie voor georganiseerd overleg als bedoel in artikel 13.1, dan wel bij afwezigheid hiervan, door het dagelijks bestuur in overleg met de organisaties van overheidspersoneel.
2. De Toetsingscommissie legt haar werkwijze in een vast in een reglement.
3. De Toetsingscommissie geeft op verzoek van de ambtenaar als bedoeld in de artikelen 2.3.2, 2.3.3 of 2.3.4 advies aan het dagelijks bestuur over de volgende onderwerpen:
a. of het dagelijks bestuur zich voldoende heeft ingespannen om de ambtenaar naar ander werk te begeleiden;
b. of de wensen van de ambtenaar over het geboden reïntegratie–instrumentarium uit artikel 2.3.5 binnen de grenzen van het redelijke en billijke vallen;
c. of, in geval van een vacature, de ambtenaar of de reeds ontslagen ambtenaar uit artikel 2.3.2 geschikt is of geschikt te maken is voor de functie;
d. in geval van een uitzonderlijke, schrijnende situatie over de verlenging van de herplaatsingtermijn.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 2.3-3
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Beloning
Bezoldiging/salariëring
Artikel 3.1.1 Uitgangspunten
1. De bezoldiging wordt bepaald met inachtneming van de aard van de betrekking en de wijze waarop de ambtenaar deze vervult. Uitgangspunt hierbij is functiewaardering. Me- de kunnen in aanmerking worden genomen de bekwaamheid en geschiktheid van de ambtenaar voor zover in het belang van de dienst gebleken ter zake van werkzaamhe- den niet tot zijn eigenlijke betrekking behorende. Ook kunnen in aanmerking worden ge- nomen leeftijd en dienstjaren van de ambtenaar en andere omstandigheden, voor zover deze naar het oordeel van het , gelet op het dienstbelang en gelet op verhoudingen bin- nen de dienst, van betekenis zijn. Bij de bezoldiging kunnen tevens elementen als vuil en onaangenaam werk worden betrokken.
2. Het dagelijks bestuur stelt nadere regels vast met betrekking tot het in lid 1 bepaalde.
3. De uitbetaling van de bezoldiging geschiedt in beginsel per kalendermaand. Omtrent de wijze waarop de uitbetaling geschiedt, kan het bestuur nadere regels vaststellen.
4. Over de tijd gedurende welke de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn betrekking te vervullen, wordt hem zijn bezoldiging niet uitgekeerd.
Artikel 3.1.2 Recht op bezoldiging
1. Het recht op bezoldiging begint op de dag van aanstelling. Indien in het aanstellingsbe- sluit geen datum van ingang is vermeld, begint het recht op bezoldiging met de dag waarop de ambtenaar feitelijk in dienst is getreden.
2. Het recht op bezoldiging eindigt met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat of met ingang van de dag na het overlijden van de ambtenaar.
3. Als het salaris, een emolument of een toelage moet worden berekend over een gedeelte van een maand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door dertig.
Artikel 3.1.3 Invoering FuWater
1. Het functiewaarderingssysteem van de waterschappen is FuWater. Waterschappen die tussen 1 april 2002 en 1 januari 2010 fuseren dienen FuWater per fusiedatum te hante- ren. Waterschappen die niet als gevolg van fusie verplicht zijn FuWater in te voeren kunnen hier desgewenst op ieder moment toe overgaan, doch uiterlijk op 1 januari 2010.
2. Voor de beschrijving en waardering van functies wordt, behoudens het bepaalde in het vorige lid, gebruik gemaakt van het in het LAWA overeengekomen functiewaarderings- systeem FuWater. De door het LAWA vastgestelde referentiefuncties maken onderdeel uit van FuWater.
3. Het dagelijks bestuur bepaalt aan de hand van de in bijlage IV(2) van de SAW neerge- legde conversietabel de voor de functie geldende salarisschaal. Voor de ambtenaar die als gevolg van functiewaardering met FuWater uitkomt op een lagere inschaling, zal
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 3.1-1
geen salarisschaal gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem vastgelegde salarisschaal.
4. De procedure FuWater opgenomen in bijlage IV van de SAW is van toepassing op het functiewaarderingsproces bij de waterschappen. In deze procedure wordt de beschrij- ving en waardering van functies geregeld en is de te volgen bezwarenprocedure en de instelling van een drietal paritaire regionale bezwarencommissies vastgelegd. De lijst met welke waterschappen onder de bevoegdheid van welke regionale commissie vallen maakt integraal onderdeel uit van de bindende procedure FuWater.
5. Voor waterschappen die op basis van het bepaalde in lid 1 van dit artikel FuWater nog niet hebben ingevoerd blijft het SAW–artikel 4.1.5 dat op 1 januari 2004 gold, van kracht.
Artikel 3.1.4 Vaststelling salarisniveau
1. De salarisschaal van de ambtenaar wordt bepaald op basis van de inschaling van zijn functie en vastgesteld op de bedragen volgens de Salarisschalen waterschapsperso- neel, opgenomen in bijlage 1 of, indien voor zijn functie een vast bedrag geldt, dit be- drag.
2. In het kader van de overgangsmaatregelen betreffende de invoering van het BBRA– schalenstelsel kan het dagelijks bestuur nog garantieschalen hanteren, zoals opgeno- men in de bij deze regeling behorende bijlage.
3. Tevens kan het waterschap gebruik maken van een tussenschaal tussen de schalen 10 en 11.
4. Anders dan bij wijze van disciplinaire straf, als bedoeld in de SAW, en bij het wijzigen van de aanstelling in verband met plaatsing in een passende functie in geval van ar- beidsongeschiktheid, kan zonder voorafgaand ontslag voor een ambtenaar geen salaris- schaal gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem geldende salarisschaal.
Artikel 3.1.5 Salaris bij aanstelling
1. Bij aanstelling wordt, als regel, aan de ambtenaar het salaris toegekend dat in de voor hem geldende salarisschaal is vermeld achter het salarisnummer 0.
2. Van het bepaalde in het voorgaande lid kan worden afgeweken door het toekennen van een hoger salaris, ingeval daarvoor naar het oordeel van het dagelijks bestuur aanleiding bestaat.
Artikel 3.1.6 Periodieke verhoging van het salaris
1. Het salaris van de ambtenaar wordt binnen de voor hem geldende salarisschaal perio- diek verhoogd tot het naasthogere bedrag.
2. Periodieke verhoging(en) worden toegekend: wanneer de ambtenaar het maximumsala- ris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, voor de eerste maal met ingang van de eerste dag van de maand, waarin sinds zijn aanstelling één jaar is verstreken en daarna telkens na één jaar.
3.1-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
3. Het tijdstip waarop ingevolge het vorige lid aan bedoelde ambtenaar voor de eerste maal een periodieke verhoging wordt toegekend, kan worden vervroegd indien daartoe naar het oordeel van het dagelijks bestuur aanleiding bestaat.
Artikel 3.1.7 Extra salarisverhoging
1. Het dagelijks bestuur kan aan de ambtenaar, die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, een extra salarisverhoging tot een in de salarisschaal genoemd bedrag, niet uitgaande boven het maximumsalaris, toekennen op grond van:
a. buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver;
b. andere door het dagelijks bestuur van voldoende belang geachte omstandigheden.
2. Bij toepassing van het vorige lid blijft het tijdstip waarop ingevolge artikel 3.1.6 een sala- risverhoging zou moeten worden toegekend, onverlet, tenzij het dagelijks bestuur anders bepaalt.
Artikel 3.1.8 Geen salarisverhoging
1. Bij onvoldoende bekwaamheid, geschiktheid of ijver van de ambtenaar kan het dagelijks bestuur bepalen dat ten aanzien van hem salarisverhogingen als bedoeld in artikel 3.1.6niet worden toegekend.
2. Zolang ten aanzien van de ambtenaar het vorige lid toepassing vindt, wordt jaarlijks op- nieuw bezien in hoeverre er aanleiding bestaat deze toepassing te bestendigen.
3. Het dagelijks bestuur kan nadien bepalen dat de niet-toegekende salarisverhogingen, die met toepassing van het eerste lid achterwege zijn gelaten, al dan niet met terugwer- kende kracht alsnog worden toegekend.
4. Van een beslissing tot toepassing van het eerste lid en een beslissing tot bestendiging daarvan wordt de ambtenaar zo spoedig mogelijk maar in elk geval vóór de datum waar- op anders de salarisverhoging zou ingaan schriftelijk mededeling gedaan.
Artikel 3.1.9 Salaris bij overgang naar een hogere schaal
1. Wanneer voor de ambtenaar een salarisschaal gaat gelden met een hoger maximumsa- laris, wordt het salaris in de nieuwe schaal vastgesteld op het (schaal)bedrag, gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar in de oude schaal zou hebben genoten, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 3.1.7.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3.1.6 wordt het salaris in de nieuwe salarisschaal verhoogd tot een zodanig bedrag in die schaal, dat het nieuwe salaris blijft uitgaan boven het salaris dat de ambtenaar in de oude schaal zou hebben genoten.
Artikel 3.1.10 Niet–volledige werktijd
Het salaris van de ambtenaar met een niet–volledige werktijd wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris dat voor hem zou gelden bij een volledige werktijd.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 3.1-3
Artikel 3.1.11 Persoonlijke toelage
1. Aan de ambtenaar die het maximum van de voor hem geldende salarisschaal heeft be- reikt, kan door het dagelijks bestuur, wanneer daartoe naar zijn oordeel op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat, een toelage wor- den toegekend.
2. De in het voorgaande lid bedoelde toelage is niet hoger dan 10% van het salaris van de betrokken ambtenaar, met dien verstande dat de som van dat salaris en die toelage het hoogste bedrag van de naasthogere salarisschaal niet overschrijdt.
3. De toelage wordt ingetrokken indien de gronden waarop de toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het dagelijks bestuur van oordeel is dat er omstandigheden zijn om de toelage geheel of gedeeltelijk te handhaven.
Artikel 3.1.12 Arbeidsmarkttoelage
1. Aan de ambtenaar kan door het dagelijks bestuur om redenen van werving of behoud een toelage worden toegekend.
2. De hoogte van de toelage als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal 10% van het salaris van de betrokken ambtenaar.
3. De toepassing van dit artikel dient jaarlijks achteraf met de Ondernemingsraad te worden besproken.
Artikel 3.1.13 Waarneming andere betrekking
1. De ambtenaar die in opdracht van of namens het dagelijks bestuur volledig een andere betrekking waarneemt, ontvangt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor zijn betrekking, over de tijd van deze waarneming een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in het volgende lid.
2. De vergoeding als bedoeld in lid 1 bedraagt 8% van het 1/22 gedeelte van het eigen sa- laris per maand van de ambtenaar voor elke volle dag der waarneming. Voor de ambte- naar van wie het salaris hoger is dan het maximum van schaal 9, bestaat pas aanspraak op deze vergoeding, indien de waarneming in een aaneengesloten tijdvak van zes we- ken ten minste twintig volle werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem de vergoeding over de dagen waarop hij reeds waargenomen heeft alsnog wordt uitbetaald.
3. De ambtenaar die in opdracht van of namens het dagelijks bestuur een andere betrek- king waarneemt, waarvoor andere werktijden zijn vastgesteld dan voor zijn betrekking gelden, ontvangt – zulks onverminderd het bepaalde in lid 1 – in zoverre op de waar te nemen betrekking het bepaalde in artikel 3.1.15 van toepassing is een vergoeding over- eenkomstig de in dat artikel bedoelde regelen. Op de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de waarneming ontvangt hij evenwel voor de uren die liggen buiten de voor zijn betrekking geldende werktijd, ten minste een bedrag gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3.1.14.
Wordt achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan één betrekking als hier be- doeld waargenomen, dan geldt dit als één geval van waarneming.
4. Geen vergoeding ingevolge de leden 1 en 3 wordt genoten door de ambtenaar voor wie krachtens zijn aanstelling een bijzondere regeling geldt.
3.1-4 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
5. Het dagelijks bestuur is bevoegd om in andere gevallen van waarneming een naar zijn oordeel, gelet op de aard en de omvang van de ingevolge de waarneming verrichte werkzaamheden, alsmede op de duur en de wijze van de waarneming, een billijke ver- goeding toe te kennen.
Artikel 3.1.14 Overwerk
1.
a. De ambtenaar, die in opdracht van of namens de (algemeen) directeur werkzaamhe- den verricht buiten de voor zijn betrekking ingevolge artikel 4.1.1, eerste en tweede lid vastgestelde arbeidsduur per dag – hierna overwerk genoemd – ontvangt daar- voor een vergoeding met inachtneming van het bepaalde in de leden 6, 7, 8 en 9.
b. De vergoeding wordt niet toegekend, indien de werkzaamheden – zonder dat zulks een regelmatig karakter heeft gekregen – werden verricht gedurende minder dan een half uur vóór het begin of onmiddellijk na het einde van de voor zijn betrekking vast- gestelde feitelijke arbeidsduur per dag.
2. De vergoeding bedoeld in het vorige lid bestaat uit verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk, alsmede uit het bedrag dat voor die uren wordt berekend overeen- komstig het in lid 5 bepaalde.
3. Het verlof bedoeld in het vorige lid wordt door de (algemeen) directeur verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip, gelegen zo mogelijk binnen twee weken, doch uiterlijk binnen zes weken na de week waarin het overwerk is verricht. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst en de belangen van de andere ambtenaren dit naar het oordeel van de (algemeen) directeur toelaten, wordt het verlof verleend – zo nodig in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
4. Kan, naar het oordeel van de (algemeen) directeur, geen verlof worden verleend in overeenstemming met het in lid 3 bepaalde, dan bestaat de in lid 1 bedoelde vergoeding uitsluitend uit een bedrag. Dit bedrag wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in lid 5, met dien verstande, dat de in dat lid genoemde percentages worden vermeerderd met 100.
5.
a. Het bedrag van de in lid 2 bedoelde vergoeding wordt voor elk van de in aanmerking komende uren berekend naar een percentage van het 1/160 gedeelte van het – zo nodig naar een volledige betrekking herberekende – salaris van de ambtenaar per maand. Dit percentage bedraagt:
100 voor overwerk op een zondag tussen 0.00 en 24.00 uur; 75 voor overwerk op een zaterdag tussen 0.00 en 24.00 uur; 75 voor overwerk op een maandag tussen 0.00 en 7.00 uur;
50 voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0.00 en
7.00 uur;
50 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen
19.00 en 24.00 uur;
25 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen
7.00 en 19.00 uur.
b. Voor overwerk op een feestdag, als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 sub g, en op de dag volgende op die feestdag tussen 0.00 en 7.00 uur, geldt het percentage respectieve- lijk voor een zondag en voor een maandag tussen 0.00 en 7.00 uur.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 3.1-5
c. Is voor de ambtenaar volgens rooster in plaats van een zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 sub g, of een zaterdag, een andere vrije dag aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als overwerk op overeenkomstige uren verricht op onderscheidenlijk een zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 sub g, of een zaterdag. Het dagelijks bestuur is echter bevoegd om, indien zulks naar zijn oordeel wenselijk is, een regeling vast te stellen, waarbij in afwijking van het hier bepaalde voor overwerk op vorenbedoelde vrije dag, ongeacht of deze is aan- gewezen in de plaats van een zondag of een feestdag, als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 sub g, of een zaterdag, een gelijke vergoeding wordt vastgesteld van 80%.
6. Het dagelijks bestuur bepaalt welke ambtenaren gelet op de aard en het niveau van hun betrekking – geen aanspraak hebben op vergoeding voor overwerk.
Het dagelijks bestuur is bevoegd aan de ambtenaar die op grond van het bovenstaande geen aanspraak heeft op vergoeding voor overwerk in bijzondere gevallen een door het dagelijks bestuur te bepalen vergoeding toe te kennen, indien en naarmate dit naar zijn oordeel, gelet op de aard of omvang van het overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten.
7. Het dagelijks bestuur is bevoegd om voor werkzaamheden welke door ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel een verschillende betrekking tezamen en ge- lijktijdig als overwerk moeten worden verricht, een naar zijn oordeel billijke voor deze ambtenaren gelijke vergoeding vast te stellen.
8. Overwerk verricht in roostervrije tijd, als bedoeld in artikel 4.1.1, achtste lid, wordt ver- goed conform het gestelde in lid 5. Werken in roostervrije tijd is in beginsel overwerk in de gebruikelijke zin van het woord.
9. Dit artikel is niet van toepassing op overwerk dat voortvloeit uit een van de in artikel 6.2.9 bedoelde verplichtingen. Het dagelijks bestuur regelt afzonderlijk de vergoeding voor zo- danig overwerk.
10. De ambtenaar van 58 jaar of ouder, is niet verplicht tot het verrichten van overwerk, ten- zij hij overwerk verricht in het kader van de wachtdienstregeling als bedoeld in paragraaf 3.3.
Artikel 3.1.15 Onregelmatige dienst
De ambtenaar voor wiens betrekking ingevolge toepassing van artikel 4.1.1 werktijden zijn vastgesteld of bij rooster wisselende werktijden zijn vastgesteld anders dan tussen 8.00 en
18.00 uur op maandag tot en met vrijdag, ontvangt daarvoor een vergoeding, conform artikel 3.1.16, tenzij uitdrukkelijk is bepaald dat bij de vaststelling van de bezoldiging daarmee re- kening is gehouden.
Artikel 3.1.16 Toelage onregelmatige dienst
1. Aan de ambtenaar voor wie een salarisschaal geldt met een lager maximum dan dat van schaal 11 en die, anders dan bij wijze van overwerk, regelmatig arbeid verricht op ande- re tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur, wordt een toelage toegekend.
2. De in het vorige lid bedoelde toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de ambtenaar geldende salaris per uur en wel:
3.1-6 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
a. 20% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 06.00 en 08.00 uur en tus- sen 18.00 en 22.00 uur;
b. 40% voor de uren op maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 en 06.00 uur en tus- sen 22.00 en 24.00 uur;
c. voor de uren op zaterdag:
d. 45% voor de uren tussen 00.00 en 08.00 uur;
e. 25% voor de uren tussen 08.00 en 18.00 uur;
f. 70% voor de uren tussen 18.00 en 24.00 uur;
g. 70% voor de uren op zondag;
h. 100% voor feestdagen als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 g, inclusief eerste paasdag en eerste pinksterdag, met dien verstande, dat genoemde percentages worden bere- kend over ten hoogste het salaris per uur, dat is afgeleid van het salaris behorende bij de 10e periodiek van salarisschaal 7 van de Salarisschalen waterschapsperso- neel.
3. Voor de in het vorige lid onder a genoemde morgen– en avonduren wordt de toelage slechts toegekend, indien de arbeid is aangevangen vóór 07.00 uur respectievelijk is be- eindigd na 19.00 uur.
4. In bijzondere gevallen kan het dagelijks bestuur een regeling treffen, welke het bepaalde in dit artikel aanvult of daarvan afwijkt.
Artikel 3.1.17 Overgangstoelage onregelmatige dienst
1. Aan de ambtenaar wiens bezoldiging, als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 3.1.16, een blijvende verlaging on- dergaat, welke minstens 3% van de som van het salaris en de maandelijkse toelage als bedoeld in artikel 3.1.11 bedraagt, wordt door het dagelijks bestuur een in drie jaar aflo- pende toelage toegekend van respectievelijk 75%, 50% en 25% van de oorspronkelijke toelage, mits hij eerstgenoemde toelage, direct voorafgaande aan het tijdstip van voren- bedoelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste twee jaar zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.
2. Voor de toepassing van dit artikel stelt het dagelijks bestuur voor de ambtenaar een leef- tijdsgrens vast.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt door het dagelijks bestuur aan de ambtenaar die de leeftijdsgrens als bedoeld in lid 2 heeft bereikt en wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 3.1.16 een blijvende verlaging ondergaat, een blijvende toelage toege- kend, mits hij eerstgenoemde toelage, direct voorafgaande aan het tijdstip van vorenbe- doelde beëindiging of vermindering ervan, gedurende ten minste tien jaren zonder we- zenlijke onderbreking heeft genoten.
4. De in het eerste lid bedoelde aflopende toelage gaat, wanneer de ambtenaar de leeftijd als bedoeld in lid 2 heeft bereikt en hij, onmiddellijk vóór de aanvang van die toelage, gedurende ten minste tien jaar zonder wezenlijke onderbreking een toelage als bedoeld in artikel 3.1.16 heeft genoten, over in een blijvende toelage als bedoeld in het vorige lid.
5. Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt onder wezenlijke onderbreking ver- staan een onderbreking van langer dan twee maanden.
6. Het dagelijks bestuur kan voor de uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 3.1-7
Artikel 3.1.18 Vrijwillig stoppen met nachtarbeid
1. De ambtenaar, zoals bedoeld in artikel 3.1.15, van 58 jaar of ouder, is niet verplicht tot het verrichten van diensten, tussen 22.00 en 06.00 uur.
2. Lid 1 is niet van toepassing als door het vervallen van de verplichting tot het verrichten van nachtdiensten voor de ambtenaar het uitoefenen van de functie in het kader van de Toelage onregelmatige dienst onmogelijk wordt.
3. De ambtenaar die gebruik maakt van het recht omschreven in het eerste lid van dit arti- kel en die ten minste tien jaar direct voorafgaande aan het moment van beëindiging van nachtdiensten zonder wezenlijke onderbreking een toelage voor het verrichten van dien- sten gelegen tussen 22.00 en 06.00 uur heeft ontvangen, wordt een blijvende toelage voor deze diensten toegekend.
Artikel 3.1.19 Ambtsjubilea
1. In de maand waarin de ambtenaar gedurende 25, 40 respectievelijk 50 jaar een betrek- king bij de overheid heeft vervuld, ontvangt hij een gratificatie gelijk aan een bedrag, overeenkomende met de gehele bezoldiging vermeerderd met de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering waarop hij in de maand van deze jubilea aanspraak heeft. De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar boven afgerond tot een volle euro.
2. De ambtenaar die, vóór het bereiken van de 65–jarige leeftijd, volledig uittreedt om ge- bruik te maken van de regeling FPU, ontvangt een ambtsjubileumgratificatie, indien hij, ware hij tot zijn 65ste in dienst gebleven, in aanmerking zou zijn gekomen voor een ambtsgratificatie bedoeld in het eerste lid.
3. De in het vorige lid bedoelde gratificatie bedraagt een deelbedrag van de gratificatie, zoals omschreven in lid 1, berekend naar het werkelijk aantal dienstjaren gedeeld door 25, 40 of 50, al naar gelang welke gratificatie aan de orde is.
4. De gratificatie bij een diensttijd van 50 jaar bij de overheid wordt als een netto–bedrag aan belanghebbende uitbetaald.
Artikel 3.1.20 Uitkering na overlijden
1. De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van het overlijden.
2. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt aan de weduwe of we- duwnaar een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden vermeerderd met de vakantietoelage en de eindejaarsuitkering.
Uitgegaan wordt van de voor de ambtenaar geldende bezoldiging per maand op de dag van overlijden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar, nalaat geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige, natuurlijke en pleegkinderen. Xxxxxx- xxx ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouder, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze be- trekkingen.
3.1-8 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
3. Indien de overledene geen betrekkingen als bedoeld in lid 2 nalaat, kan het daarbedoel- de bedrag door het bestuursorgaan geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de beta- ling van de kosten van de laatste ziekte en/of van de lijkbezorging, indien de nalaten- schap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
4. Op de uitkering, als bedoeld in lid 2, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uit- kering waarop de nagelaten betrekkingen van de ambtenaar ter zake van diens overlij- den aanspraak kunnen maken krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering te- gen ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Artikel 3.1.21 Non–activiteit
1. Bij non–activiteit zoals bedoeld in artikel 125c, eerste lid Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van de bezoldiging.
2. Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, als bedoeld in artikel 125c, tweede lid Ambtenarenwet, aanspraak heeft op een vaste vergoeding – niet zijnde een onkostenvergoeding – wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hij het op grond van artikel 125c, eerste lid Ambtenarenwet verleende verlof geniet, een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.
3. Het dagelijks bestuur kan voor de uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststel- len.
Artikel 3.1.22 Overige bepaling
Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, treft het dagelijks be- stuur een bijzondere regeling.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 3.1-9
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Vakantietoelage en eindejaarsuitkering Artikel 3.2.1 Vakantietoelage
1. De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantietoelage voor elke maand waarover hij als zodanig bezoldiging heeft genoten. Indien een ambtenaar in de loop van een maand zijn betrekking gaat vervullen dan wel wordt ontslagen, ontvangt hij een evenredig deel van de vakantietoelage over die maand.
2. De vakantietoelage bedraagt per kalendermaand 8% van de voor de ambtenaar in die maand geldende bezoldiging, met dien verstande dat aan de ambtenaar ten minste een bedrag wordt uitbetaald dat gelijk is aan de voor waterschapspersoneel vastgestelde mi- nimumvakantie–toelage, welk bedrag bij het vervullen van een onvolledige betrekking naar evenredigheid wordt verminderd.
3. De vakantietoelage wordt eenmaal per kalenderjaar uitbetaald over de periode van twaalf maanden, beginnende met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar. In afwijking van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling ook plaats bij ontslag van de ambtenaar, tenzij dit ontslag zonder onderbreking wordt gevolgd door een andere be- trekking bij het waterschap met een werktijd van gelijke duur als die in de laatstbeklede betrekking, en wel over het tijdvak tussen het einde van de laatstverstreken periode van twaalf maanden en de datum van ontslag.
4. Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de tijd waarin bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van schorsing een gedeelte van de bezoldiging wordt in- gehouden buiten beschouwing wordt gelaten, als dat bij de strafoplegging of schorsing is bepaald. Artikel 8.2.2, lid 4 en lid 5 is van overeenkomstige toepassing.
5. Het dagelijks bestuur kan voor de uitvoering van dit artikel nadere regels vaststellen.
Artikel 3.2.2 Eindejaarsuitkering
1. De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering van 3,5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt minimaal het bedrag berekend over het maximum van salarisschaal 7. Bij een deeltijdbetrekking wordt dit be- drag naar rato vastgesteld.
2. De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald.
3. Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenre- digheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar werkzaam is geweest.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 3.2-1
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Wachtdienstregeling
Artikel 3.3.1 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze regeling wordt onder wachtdienst verstaan:
het buiten de voor hem geldende werktijden in opdracht van de werkgever verplicht bereik- baar en beschikbaar zijn van de ambtenaar om zo nodig arbeid te verrichten op basis van artikel 6.2.8, lid 2 onder c.
Artikel 3.3.2 Toelage
De toelage voor wachtdienst per uur bedraagt:
▪ op maandag t/m vrijdag 7,5%;
▪ op zater–, zon– en feestdagen 15%; van het maximum van salarisschaal 6.
Artikel 3.3.3 Overwerk
De ambtenaar geniet, indien hij arbeid verricht in het kader van de wachtdienst, daarvoor een overwerkvergoeding conform het gestelde in artikel 3.1.14 SAW.
Artikel 3.3.4 Geneeskundig onderzoek
1. De ambtenaar die is aangewezen voor het verrichten van wachtdiensten ondergaat, vanaf het bereiken van de leeftijd van 50 jaar, periodiek een geneeskundig onderzoek zoals bedoeld in artikel 5.1.5 om te beoordelen of hij medisch gezien nog in staat is om wachtdienst te verrichten.
2. Dit onderzoek vindt elke twee jaar plaats of vaker indien daartoe aanleiding bestaat.
3. Indien de ambtenaar de leeftijd van 50 jaar nog niet heeft bereikt vindt een geneeskun- dig onderzoek plaats op verzoek van de ambtenaar.
Artikel 3.3.5 Afbouwregeling
1. Indien naar aanleiding van het geneeskundig onderzoek als bedoeld in het vorige artikel de ambtenaar geen wachtdienst meer verricht of als buiten zijn eigen schuld of toedoen de wachtdienst, welke een regelmatig karakter draagt en ten minste 24 maanden heeft geduurd, wordt beëindigd of blijvend sterk verminderd, is een afbouwregeling van kracht.
2. De in het vorige lid bedoelde afbouwregeling luidt als volgt:
voor elk jaar dat de ambtenaar wachtdienst heeft verricht wordt gedurende 2 maanden een afbouwtoelage toegekend. De toelage wordt in drie even lange termijnen afge- bouwd. De eerste termijn bedraagt de afbouwtoelage 75% van de gemiddelde maande- lijkse toelage over de laatste 24 maanden. De volgende termijn 50% en de laatste ter- mijn 25% van de gemiddelde maandelijkse toelage over de laatste 24 maanden.
Artikel 3.3.6 Geen toelage
De ambtenaar heeft geen recht op een toelage als bedoeld in deze paragraaf, indien uit- drukkelijk is bepaald dat bij de vaststelling van zijn bezoldiging met de verplichting tot het verrichten van wachtdiensten zoals bedoeld in artikel 6.2.8, lid 2 onder c rekening is gehou- den.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 3.3-1
Artikel 3.3.7 Overige bepaling
In bijzondere gevallen kan door het dagelijks bestuur een regeling worden getroffen die het bepaalde in deze paragraaf aanvult of daarvan afwijkt.
Artikel 3.3.8 Overgangsbepaling voor personeel in dienst van het waterschap op 31 de- cember 2007
1. De ambtenaar die op 31 december 2007 in dienst is bij het waterschap en is aangewe- zen voor het verrichten van wachtdiensten zal vóór 31 december 2007 een eenmalige keuze maken.
2. De ambtenaar kiest voor de regeling van wachtdienst zoals deze luidt vanaf 1 januari 2008 of voor de wachtdienstregeling van de artikelen 3.3.1, 3.3.2, 3.3.5 en 3.3.6 SAW zoals deze luidden tot 31 december 2007, waarbij in artikel 3.3.6 lid 2 de verwijzing naar artikel 3.3.4 (afbouwperiode) gelezen dient te worden als een verwijzing naar de af- bouwperiode in het artikel 3.3.5 zoals deze luidt vanaf januari 2008.
3. Indien geen keuze wordt gemaakt geldt de regeling zoals deze luidt vanaf 1 januari 2008.
3.3-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Spaarloon
Artikel 3.4.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. Deelnemer: De ambtenaar in de zin van artikel 1.1 van de SAW alsmede ar- beidscontractanten met een arbeidsovereenkomst voor onbepaal- de tijd.
b. Spaarloon: Ieder overeenkomstig de bepalingen van deze regeling door de werkgever ingehouden en op de spaarloonrekening van de deel- nemer gestort bedrag.
c. Spaarinstelling: Spaarbank, handelsbank, landbouwkredietinstelling, bouwkas, spaarfonds, verzekeringsmaatschappij of daarmee vergelijkbare rechtspersonen met volledige rechtspersoonlijkheid.
d. Spaarloonrekening: Een bij de spaarinstelling ten name van de deelnemer geopende spaarloonrekening, waarop het spaarloon door de werkgever wordt gestort.
e. Werkgever: Het Waterschap.
Artikel 3.4.2 Deelname
Deelname aan het sparen zoals in dit hoofdstuk bedoeld kan per de eerste van iedere maand ingaan, waarbij een vast spaarbedrag wordt opgegeven, met inachtneming van het wettelijk vastgesteld maximum.
Artikel 3.4.3 Spaarloon
1. Het spaarloon wordt op aanvraag van de deelnemer aan het dagelijks bestuur door de werkgever ingehouden op zijn bruto maandsalaris.
2. Wijziging van het spaarloon is alleen mogelijk per 1 januari van elk jaar, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
Artikel 3.4.4 Wijze van sparen
1. Het ingehouden spaarloon van de deelnemer wordt onmiddellijk na de inhouding op de spaarloonrekening gestort.
2. Het is de deelnemer niet toegestaan rechtstreeks bij de spaarinstelling gelden op zijn spaarloonrekening te storten.
3. Het is de deelnemer niet toegestaan op zijn spaarloonrekening uitstaande bedragen te vervreemden of te bezwaren.
4. Het tegoed op de spaarloonrekening mag uitsluitend bestaan uit het ingehouden spaar- loon en de op het tegoed gekweekte inkomsten.
Artikel 3.4.5 Blokkeringstermijn
Alle in enig jaar op de spaarloonrekening gestorte bedragen dienen gedurende vier jaren op de spaarloonrekening te blijven staan.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 3.4-1
Artikel 3.4.6 Opname van tegoed
De deelnemer kan over het tegoed op de spaarloonrekening beschikken overeenkomstig het bepaalde in de Wet op de loonbelasting 1964 en de Uitvoeringsregeling werknemersspaarrege- lingen en winstdelingsregelingen.
Artikel 3.4.7 Beëindiging van de deelneming
De deelneming aan het sparen zoals bedoeld in deze paragraaf eindigt door:
a. beëindiging van de dienstbetrekking, waaronder begrepen het overlijden van de deelne- mer;
b. het opzeggen van de deelneming door de deelnemer.
Artikel 3.4.8 Overlijden deelnemer
In geval van overlijden van de deelnemer eindigt de spaarloonregeling en wordt het gehele tegoed op de spaarloonrekening ter beschikking van de erfgenamen van de deelnemer ge- steld.
Het deel van het tegoed op de spaarloonrekening, dat niet gedurende de in artikel 3.4.5 van deze regeling bedoelde termijn op de spaarloonrekening heeft gestaan, wordt overeenkom- stig de Wet op de loonbelasting 1964 en de Coördinatiewet Sociale Verzekering aangemerkt als loon verstrekt door de werkgever, niet zijnde spaarloon.
Artikel 3.4.9 Onvoorziene gevallen
In alle gevallen waarin deze paragraaf niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.
3.4-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Regeling collectieve resultatendeling Artikel 3.5.1 Resultatenbeloning
Vanaf 2004 komt de WOR-bestuurder jaarlijks een regeling voor collectieve resultatendeling overeen met de Ondernemingsraad. In deze regeling wordt neergelegd dat bij het behalen van drie tot vijf van tevoren omschreven resultaten een beloning wordt toegekend aan de ambtenaar. Deze beloning wordt resultatenbeloning genoemd. Xxxxxxxx afspraak voor enig jaar wordt voor 1 januari van dat jaar gemaakt.
Artikel 3.5.2 Koppeling resultaten en beloning
In de in artikel 3.5.1 bedoelde afspraak wordt een directe relatie gelegd tussen het behalen van resultaten en betaling van omschreven beloning, de resultatenbeloning. Indien alle overeengekomen doelen worden behaald, bedraagt de resultatenbeloning het percentage genoemd in artikel 3.5.3. Indien geen van de doelen wordt gehaald bedraagt de resultaten- beloning 0%. Voorts wordt in de afspraak omschreven welke beloning wordt uitgekeerd in- dien een deel van de resultaten wel en een deel van de resultaten niet wordt bereikt. Uit- gangspunt hierbij is dat het behalen van een resultaat al leidt tot een (gedeeltelijke) resulta- tenbeloning. Ieder resultaat draagt bij aan het groter worden van het totaal van de resulta- tenbeloning.
Artikel 3.5.3 Maximale beloning
De in artikel 3.5.1 genoemde resultatenbeloning bedraagt maximaal 1,5% van het voor de ambtenaar geldende salaris op jaarbasis. Genoemde beloning wordt betaald uiterlijk in fe- bruari van het jaar volgend op het jaar waarop de afspraken betrekking hadden.
Artikel 3.5.4 Werkingssfeer
De regeling zoals bedoeld in artikel 3.5.1 heeft betrekking op het waterschap als geheel dan wel op waterschapsonderdelen. In het laatste geval dienen er afspraken voor álle water- schapsonderdelen te worden gemaakt.
Artikel 3.5.5 Geen afspraken
Indien de WOR–bestuurder en Ondernemingsraad voor enig jaar geen afspraken maken zoals bedoeld in artikel 3.5.1, ontvangen alle medewerkers van dat waterschap voor dat jaar een eenmalige beloning van 0,5% van het salaris op jaarbasis. Deze beloning wordt uitbe- taald op het laatste moment genoemd in artikel 3.5.3.
Artikel 3.5.6 Aanstelling
Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredig- heid aanspraken op een resultatenbeloning op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt, indien (een deel van) de beloning tot uitbetaling komt, betaling van de resultaatbeloning plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
Artikel 3.5.7 Melding aan LAWA
Het waterschap meldt jaarlijks aan het LAWA of en welke afspraken als bedoeld in artikel
3.5.1 zijn gemaakt. Ook meldt het waterschap jaarlijks aan het LAWA de al dan niet behaal- de resultaten en de daarbij horende beloning over het jaar daarvoor.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 3.5-1
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Levensloopbijdragen
Artikel 3.6.1 Jaarlijkse levensloopbijdrage
1. De ambtenaar heeft jaarlijks, ongeacht of hij deelneemt aan de levensloopregeling, in december recht op een levensloopbijdrage van bruto € 325,-.
2. Het in lid 1 genoemde bedrag geldt voor deeltijders naar rato van hun dienstverband. Aan de ambtenaar die na 1 januari van enig kalenderjaar in dienst is getreden of voor december van enig jaar uit dienst is getreden wordt deze levensloopbijdrage naar even- redigheid herrekend naar het aantal maanden dat de ambtenaar in dienst is geweest van het waterschap.
Artikel 3.6.2 Maandelijkse levensloopbijdrage
1. De ambtenaar die:
a. geboren is in 1950 of daarna of;
b. geboren is voor 1950, en op 1 april 1997 geen deelnemer was bij het ABP; heeft recht op een maandelijkse levensloopbijdrage van 1% van zijn maandsalaris.
2. De ambtenaar die bezoldigd wordt in de salarisschalen 1 tot en met 6 heeft recht op een extra maandelijkse levensloopbijdrage van 0,8% van zijn maandsalaris.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 3.6-1
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Werktijd en verlof
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Arbeidsduur en werktijden
Artikel 4.1.1 Arbeidsduur en werktijden
1. Met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens wetten, worden de werktijden bij besluit van het dagelijks bestuur vastgesteld binnen de kaders van de Arbeidstijdenwet.
2. Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen dat:
a de arbeidsduur gemiddeld over een jaar berekend ten hoogste 37 uur per week be- draagt;
b de arbeid zodanig georganiseerd wordt dat de ambtenaar ten hoogste 12 uur per dag, 60 uur per week, in elke periode van 4 achtereenvolgende weken maximaal gemiddeld 55 uur per week en in elke periode van 16 achtereenvolgende weken maximaal gemiddeld 48 uren per week arbeid verricht;
c. geen arbeid wordt verricht op zaterdagen en zondagen, tenzij afwijking van deze re- gel in het belang van de dienst noodzakelijk is;
d. de werktijd behoorlijk door rusttijd wordt onderbroken.
3. Bij de regeling van de werktijd en haar toepassing wordt voorts zoveel mogelijk gezorgd dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.
4. Afwijking als bedoeld in lid 2, onder c, is wat betreft de zondag slechts mogelijk indien ten minste 13 vrije zondagen per jaar overblijven.
5. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op feestdagen als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 sub g.
6. Het bepaalde in dit artikel vindt voor de ambtenaar die tot een kerkgenootschap behoort, dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert overeenkomstige toe- passing, indien hij een daartoe strekkend verzoek tot de (algemeen) directeur heeft ge- richt.
7. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder ‘werkdag’ de krachtens dit artikel voor de betrekking van de ambtenaar per dag vastgestelde – al dan niet gelijke – arbeidsperiode.
8. Onder roostervrije tijd wordt verstaan de in het kader van de regeling van de werktijd door het dagelijks bestuur aangewezen uren waarop door de ambtenaar, in beginsel, geen arbeid behoeft te worden verricht.
Artikel 4.1.2 Vermindering arbeidsduur
Het dagelijks bestuur zal een verzoek van de ambtenaar om zijn arbeidsduur te verminderen in beginsel honoreren, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen ver- zetten.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 4.1-1
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Verlof
Artikel 4.2.1 Recht op verlof
1. In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op verlof met behoud van bezoldiging, ge- durende het bij algemene regelen als bedoeld in artikel 4.2.3. lid 1, vastgestelde aantal uren.
2. Dit verlof wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 4.2.5, lid 1, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 4.2.7.
3. Het verlof wordt verleend door of namens het dagelijks bestuur.
Artikel 4.2.2 Verlofrecht bij bijzondere omstandigheden
1. De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen, heeft over de tijd dat hij zijn betrekking vervult in dat kalenderjaar, recht op een evenre- dig deel van het aantal verlof–uren waarop hij recht zou hebben gehad als hij wel gedu- rende het gehele kalenderjaar zijn betrekking had vervuld.
2. Voor de ambtenaar die wegens ziekte of oorzaken anders dan die bedoeld in lid 1 niet gedurende het volle kalenderjaar, dan wel niet volledig, zijn betrekking vervult, wordt de duur van het verlof, zo mogelijk van het lopende en overigens van een volgend kalender- jaar, naar evenredigheid verminderd, behoudens het bepaalde in lid 3 en de eerste vol- zin van lid 4.
3. Een vermindering als bedoeld in het vorige lid wordt niet toegepast gedurende de perio- de van afwezigheid van de vrouwelijke ambtenaar wegens zwangerschaps- en beval- lingsverlof.
4. Een vermindering als bedoeld in lid 2 wordt bij de volledig arbeidsongeschikte ambte- naar niet toegepast gedurende de laatste zes maanden van afwezigheid wegens niet aan schuld of nalatigheid te wijten ziekte, voorafgaand aan het herstel of het ontslag van de ambtenaar.
5. Een opnieuw ingetreden verhindering tot het vervullen van zijn functie wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in het vierde lid bedoelde periode van zes maanden als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet nadat ten minste een maand is verstreken sedert de ambtenaar zijn betrekking volledig heeft hervat.
6. Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek verlof wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte slechts gedurende een gedeelte daarvan zijn arbeid kan verrichten, wordt het aantal verlof–uren van de ambtenaar naar evenredigheid verminderd.
7. Voor verlofuren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend, wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding be- draagt 1/160 gedeelte van het salaris per maand van de ambtenaar voor elk niet ver- leend verlofuur.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 4.2-1
Artikel 4.2.3 Verlofrechten en aanvullende verlofrechten
1. Het dagelijks bestuur geeft algemene regelen met betrekking tot de duur van het verlof.
2. Het basisverlof bedraagt 170,2 uren per jaar. Het basisverlof wordt met 7,4 uur vermeer- derd indien de ambtenaar conform artikel 3.1.14, lid 6 geen aanspraak heeft op vergoe- ding voor overwerk.
3. Het basisverlof wordt afhankelijk van de leeftijd van de ambtenaar als volgt verhoogd: Bij een leeftijd van 40 t/m 44 jaar met 7,4 uren.
Bij een leeftijd van 45 t/m 49 jaar met 14,8 uren. Bij een leeftijd van 50 t/m 54 jaar met 22,2 uren. Bij een leeftijd van 55 t/m 59 jaar met 29,6 uren. Bij een leeftijd van 60 jaar en ouder met 37 uren.
4. Voor de ambtenaar met een onvolledige werktijd wordt de in dit artikel bedoelde aan- spraak op de duur van het verlof vastgesteld naar evenredigheid van de aanspraak bij een volledige betrekking.
5. Het aan de ambtenaar volgens de in lid 1 bedoelde algemene regelen toekomende ver- lof wordt vermeerderd met 14,8 uren:
a ten aanzien van ambtenaren als bedoeld in artikel 3.1.15;
b ten aanzien van ambtenaren als bedoeld in artikel 6.2.8, lid 2 sub c, voor zover de daargenoemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar rust.
6. Ten aanzien van ambtenaren als bedoeld in artikel 3.1.15 werkzaam volgens een rooster waarin mede de zaterdag en zondag als dagen waarop arbeid wordt verricht zijn opge- nomen, wordt het hem volgens dit artikel toekomende verlof vermeerderd met 7,4 uren maal het aantal dagen als er in het betreffende kalenderjaar feestdagen zijn als bedoeld in artikel 1.1 lid 1 sub g, lid 5, die niet op een zaterdag of zondag vallen.
7. In gevallen waarin dit artikel niet voorziet stelt het dagelijks bestuur bijzondere regelen vast.
Artikel 4.2.4 Verlofduur
1. Het verlof kan worden gesplitst, maar wordt in beginsel voor ten minste tien werkdagen aaneensluitend verleend.
2. Het verlof wordt desgevraagd zoveel mogelijk, in het bijzonder wat betreft de aaneenge- sloten periode als bedoeld in het vorige lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 okto- ber.
3. Door of namens het dagelijks bestuur wordt beslist op welke tijdstippen het verlof wordt verleend. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren dit toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.
Artikel 4.2.5 Compensatie
1. Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar het verlof niet of niet geheel verleend, dan wordt hem het nog niet genoten verlof zoveel mogelijk in het
4.2-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
eerstvolgende, doch uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalenderjaar ver- leend.
2. Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat het verlof of het aaneenge- sloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten het in artikel 4.2.4, lid 2, genoemde tijd- vak, kan door het dagelijks bestuur de duur van het verlof of het aaneengesloten deel daarvan met 1/3 worden verlengd.
3. Aan de ambtenaar die tijdens zijn verlof bepaalde voordelen welke aan zijn betrekking zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding worden toegekend.
Artikel 4.2.6 Intrekking verlof
1. Verleend verlof kan worden ingetrokken, met uitzondering van de redenen genoemd in artikel 4.2.8, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde dag slechts gedeeltelijk ver- lof geniet, worden alle uren van deze dag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten verlof–uren.
2. Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van het verlof geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.
Artikel 4.2.7 Niet verleend verlof
1. Indien in enig kalenderjaar het verlof geheel of gedeeltelijk niet is verleend, wordt:
a. op verzoek van de ambtenaar;
b. als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;
het niet genoten verlof in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten. Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven indien het niet genoten verlof minder is dan een nader door het dagelijks bestuur te bepalen aantal uren.
2. De wegens ziekte tijdens verlof niet genoten verlof–uren worden als niet verleend be- schouwd, indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, ware hem geen verlof verleend, tijdens die uren verhinderd zou zijn geweest zijn betrekking te vervullen.
3. Het bepaalde in de voorafgaande leden geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer verlofuren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 4.2.3 toekomende aantal uren, tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.
Artikel 4.2.8 Recht op opnemen verlof
1. De ambtenaar heeft het recht op het opnemen van verlof uit zijn verloftegoed op de voor hem geldende religieuze dagen.
2. Dit recht kan niet worden ontzegd op grond van zwaarwegend dienstbelang.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 4.2-3
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Buitengewoon verlof
Artikel 4.3.1 Buitengewoon verlof
1. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt, ongeacht de omvang van de betrekking, aan de ambtenaar verlof met behoud van het genot van zijn bezoldi- ging verleend:
a. bij verhuizing in opdracht van de dienst voor twee dagen;
b. gedurende één werkdag indien deze samenvalt met de dag van zijn huwelijk of het aangaan van een geregistreerd partnerschap. Tevens krijgt de ambtenaar bij het aangaan van een huwelijk of geregistreerd partnerschap één dag verlof ter vrije be- schikking;
c. gedurende één werkdag indien deze samenvalt met de dag van het huwelijk van bloed– en aanverwanten van de eerste en tweede graad;
x. gedurende één werkdag indien deze samenvalt met de dag waarop de ambtenaar zijn 25–, 40– of 50–jarig ambts– of huwelijksjubileum viert;
e. voor het zoeken naar een woning in geval van overplaatsing voor twee dagen.
2. Behoudens in dringende gevallen moet verlof ten minste 24 uren tevoren worden aange- vraagd. Indien de ambtenaar die niet vooraf een aanvraag daartoe heeft gedaan aan- toont dat hij daartoe geen gelegenheid heeft gehad en dat er voor zijn afwezigheid ge- gronde redenen bestonden, wordt deze beschouwd als verlof met behoud van het genot van zijn bezoldiging.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 4.3-1
Artikel 4.3.2 Verlof op bijzondere dagen
1.
a. a Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, wordt aan de ambtenaar eveneens verlof met behoud van bezoldiging verleend op kerkelijke of nationale, landelijk, regio- naal of plaatselijk erkende feest– of gedenkdagen, die door het dagelijks bestuur zijn aangewezen als dagen waarop de openbare dienst van het waterschap is gesloten.
b. b Indien de ambtenaar op een dag als bedoeld in sub a binnen de voor hem vastge- stelde werktijden dienst moet verrichten wordt voor die gewerkte uren verlof verleend op een andere dag.
c. c De ambtenaar als bedoeld in artikel 3.1.15 werkzaam volgens een rooster waarin me- de de zaterdag en zondag als dagen waarop arbeid wordt verricht zijn opgenomen, ont- vangt 7,4 uren maal het aantal dagen als bedoeld in sub a van dit artikel voorzover deze dagen niet op een zaterdag of zondag vallen.
d. Sub a, b en c vinden geen toepassing indien het dagen betreft, genoemd in artikel 1.1 lid 1 sub g
2. Het krachtens de artikelen 4.3.1, 4.3.2 en 4.3.4 verleende verlof wordt niet in minde-ring gebracht op het totale verlof.
Artikel 4.3.3 Bijzonder verlof
Het dagelijks bestuur kan, indien daartoe naar zijn oordeel termen bestaan, aan een ambte- naar na diens aanvraag, al dan niet met behoud van het genot van gehele of gedeeltelijke bezoldiging en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in de artikelen 4.3.1 en 4.3.2. Verloven van langer dan een jaar worden in elk geval buiten genot van bezoldiging verleend, tenzij het verlof in het openbaar belang gegeven wordt.
Artikel 4.3.4 Verlof voor vakbondsactiviteiten
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. Centrales van overheidspersoneel
▪ de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP);
▪ de Christelijke Centrale van Overheids– en Onderwijzend Personeel (CCOOP);
▪ de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF).
b. Verenigingen van ambtenaren
de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales
van overheidspersoneel.
2. Aan de ambtenaar, benoemd tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtena- ren, kan het dagelijks bestuur na diens aanvraag verlof buiten genot van bezoldiging ver- lenen voor de duur van de vervulling van deze functie, evenwel slechts voor ten hoogste twee jaar.
3. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het dagelijks be- stuur buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar:
a. voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan waterschapspersoneel organiseren, voor het bijwonen van algeme- ne vergaderingen van een landelijke groep van waterschapspersoneel, indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid van een landelijke groep of afge-
4.3-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
vaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maxi- mum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;
b. voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbe- stuur van bondsraad– of bestuursvergaderingen indien hij lid is van de bonds– of be- stuursraad en van groepsraadsvergaderingen indien hij lid is van een landelijke groepsraad;
c. voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.
4. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het dagelijks be- stuur aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:
a. om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen, be- stuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het waterschapsappa- raat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidsperso- neel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, alles tezamen voor ten hoogste 192,4 uren per kalenderjaar;
b. voor het – op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren – als cursist deelne- men aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles tezamen voor ten hoogste 44,4 uren per twee ka- lenderjaren.
5. Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en indien de vereniging van ambtenaren als bedoeld in lid 1 onder b bij het betreffende waterschap een verzoek heeft ingediend om een ambtenaar aan te wijzen als vakbondsconsulent, wordt door het dagelijks bestuur buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:
a. bij een waterschap tot 400 fte aan een of meerdere ambtenaren voor het verrichten van werkzaamheden als vakbondsconsulent voor tezamen ten hoogste 100 uur per kalenderjaar;
b. bij een waterschap vanaf 400 fte aan een of meerdere ambtenaren voor het verrich- ten van werkzaamheden als vakbondsconsulent voor tezamen ten hoogste 200 uur per kalenderjaar.
Elke vereniging van ambtenaren als bedoeld in lid 1 onder b kan in het waterschap één amb-
tenaar als vakbondsconsulent aanwijzen.
6. 6 Het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar met een on- volledige werktijd kan ten hoogste een naar evenredigheid van het in lid 4 onder a en b genoemde aantal uren bedragen.
7. Het verlof als bedoeld in de leden 3, 4 en 5 tezamen kan voor de individuele ambtenaar niet meer bedragen dan ten hoogste 222 uren per kalenderjaar, echter met dien ver- stande dat ten hoogste 296 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:
a. lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die recht- streeks bij die centrale is aangesloten;
b. lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr. 3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale.
Voor de ambtenaar met een onvolledige werktijd kan het verlof bedoeld in de leden 3 en 4
tezamen ten hoogste een naar evenredigheid van de in dit lid genoemde aantallen uren bedragen.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 4.3-3
8. Verlof als bedoeld in de vorige leden kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren als bedoeld in lid 1 onder b.
9. Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie als bedoeld in artikel 13.1, lid 1, buitengewoon verlof met behoud van bezol- diging verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor één voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereni- ging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 13.1, lid 1.
10. Het dagelijks bestuur kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regelen stellen, waarbij het te verlenen verlof als bedoeld in de leden 3, 4 en 6 op een lager aantal werk- dagen kan worden gesteld.
4.3-4 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Xxxxxx in verband met Arbeid en Zorg Artikel 4.4.1 Wet arbeid en zorg
Tenzij anders is bepaald in betreffende wet of Sectorale arbeidsvoorwaardenregelingen wa- terschapspersoneel, is de Wet arbeid en zorg, Stb. 2001, 567, van toepassing.
Artikel 4.4.2 Zwangerschaps– en bevallingsverlof
1. De vrouwelijke ambtenaar heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op zwangerschaps– en bevallingsverlof gedurende ten minste zestien weken.
2. Gedurende de periode als bedoeld in lid 1, heeft de vrouwelijke ambtenaar recht op doorbetaling van haar volledige bezoldiging.
3. Indien de vrouwelijke ambtenaar krachtens de Wet arbeid en zorg recht heeft op een financiële tegemoetkoming, wordt deze tegemoetkoming in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar conform lid 2 recht heeft.
4. Indien de vrouwelijke ambtenaar geen tegemoetkoming krachtens de Wet arbeid en zorg ontvangt of de tegemoetkoming wordt verminderd of geheel of gedeeltelijk geweigerd en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat zij de tegemoetko- ming niet ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met het bedrag waarop zij recht zou hebben gehad bij het wel voldoen aan alle voorwaarden.
5. De ambtenaar verleent op verzoek van de werkgever alle medewerking aan het via de werkgever tot uitbetaling laten komen van de tegemoetkoming op grond van de Wet ar- beid en zorg.
6. Naar keuze van de belanghebbenden kunnen de zestien weken, als bedoeld in lid 1, worden opgenomen in een periode gelegen vanaf zes weken voor de datum waarop blij- kens een verklaring van een geneeskundige of verloskundige de bevalling zal plaatsvin- den tot maximaal twaalf weken na de datum waarop de bevalling heeft plaatsgevonden.
7. Het zwangerschapsverlof begint in ieder geval vier weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling. De duur van het zwangerschapsverlof wordt zoveel als mogelijk tevo- ren vastgesteld.
8. Het bevallingsverlof begint op de werkelijke datum van de bevalling. Indien de bevalling later dan de vermoedelijke datum van bevalling plaatsvindt, is dit niet van invloed op de vooraf gekozen duur van het bevallingsverlof. Indien de bevalling eerder dan de ver- moedelijke datum van bevalling plaatsvindt, wordt het resterende zwangerschapsverlof toegevoegd aan het bevallingsverlof.
9. De duur van de verhindering om de betrekking te vervullen wegens zwangerschap, ge- legen buiten het op grond van lid 6 gekozen tijdvak, doch binnen zes weken voor de vermoedelijke datum van de bevalling, wordt op dat tijdvak in mindering gebracht.
Artikel 4.4.3 Uitkering bij zwangerschap en bevalling na ontslag
1. De gewezen vrouwelijke ambtenaar:
▪ die geen aanspraak kan ontlenen aan paragraaf 9.1 van de SAW; en
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 4.4-1
▪ wier bevalling waarschijnlijk is, onderscheidenlijk wier bevalling plaatsvindt vanaf elf weken tot en met zestien weken na het einde van haar verplichte verzekering op ba- sis van de ziektewet;
ontvangt een zwangerschaps– en bevallingsuitkering van het waterschap. Deze uitkering zal niet minder mogen bedragen dan die welke zij krachtens artikel 9.2.13 zou hebben genoten indien dit op haar van toepassing zou zijn geweest.
2. Indien de vrouwelijke ambtenaar krachtens de Wet arbeid en zorg recht heeft op een financiële tegemoetkoming, wordt deze tegemoetkoming in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar conform lid 1 recht heeft.
3. Indien de vrouwelijke ambtenaar geen tegemoetkoming krachtens de Wet arbeid en zorg ontvangt of de tegemoetkoming wordt verminderd of geheel of gedeeltelijk geweigerd en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat zij de tegemoetko- ming niet ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met het bedrag waarop zij recht zou hebben gehad bij het wel voldoen aan alle voorwaarden.
4. Het verplichtingen– en sanctieregime van de Wet arbeid en zorg is van toepassing op de uitkering bedoeld in het lid 1.
Artikel 4.4.4 Overlijden gewezen ambtenaar
1. Zo spoedig mogelijk na overlijden van de gewezen ambtenaar bedoeld in artikel 4.4.3 wordt een overlijdensuitkering toegekend. De uitkering bedraagt 100% van het voor be- trokkene geldende dagloon zoals gedefinieerd in artikel 9.1.1, berekend over een perio- de van 13 weken.
2. Op de uitkering als bedoeld in lid 1 wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitke- ring waarop de nabestaande van de gewezen ambtenaar xxxxxxx van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een andere bepalingen in een rechtspositiere- geling van de waterschappen, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verze- kering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Artikel 4.4.5 Adoptie en pleegzorg
1. De artikelen over adoptie en pleegzorg uit de Wet arbeid en zorg zijn van toepassing.
2. In uitzondering op lid 1 van dit artikel heeft de ambtenaar in verband met de adoptie van een kind of het opnemen van een pleegkind recht op verlof en recht op doorbetaling van de volledige bezoldiging.
3. De ambtenaar heeft het recht op het opnemen van verlof uit zijn verloftegoed om de mo- gelijkheid te hebben om aanvullend op de aanspraak uit de Wet arbeid en zorg betref- fende adoptie en pleegzorg 1 week verlof op te nemen. Dit recht kan niet worden ont- zegd op grond van zwaarwegend dienstbelang.
4. De tegemoetkoming op grond van de Wet arbeid en zorg waar de ambtenaar recht op heeft, wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar conform lid 2 recht heeft.
5. Indien de ambtenaar geen tegemoetkoming krachtens de Wet arbeid en zorg ontvangt of de tegemoetkoming wordt verminderd of geheel of gedeeltelijk geweigerd en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat hij de tegemoetkoming niet ont-
4.4-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
vangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met het bedrag waarop hij recht zou hebben gehad bij het wel voldoen aan alle voorwaarden.
6. De ambtenaar verleent op verzoek van de werkgever alle medewerking aan het via de werkgever tot uitbetaling laten komen van de tegemoetkoming op grond van de Wet ar- beid en zorg.
Artikel 4.4.6 Calamiteiten– en kortdurend verlof
De ambtenaar heeft conform de Wet arbeid en zorg recht op verlof met behoud van zijn be- zoldiging ongeacht de omvang van zijn betrekking, wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens:
a. uitoefening van het kiesrecht, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden of verzetting van de dienst niet mogelijk is;
b. het voldoen aan een wettelijke verplichting, tenzij deze is ontstaan door schuld of nala- tigheid van de ambtenaar en voor zoveel zulks niet in vrije tijd kan geschieden of verzet- ting van dienst niet mogelijk is;
c. het overlijden van xxxxxxxx(o)t(e), ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kin- deren, pleegkinderen, stief– en aangehuwde kinderen: 4 werkdagen;
het overlijden van bloed– en aanverwanten in de tweede graad: 2 werkdagen, tenzij de ambtenaar is belast met de regeling der begrafenis of (en) nalatenschap, in welk geval verlof voor ten hoogste 4 werkdagen wordt verleend;
het overlijden van overige bloed– en aanverwanten tot en met de derde graad voor ten hoogste 1 werkdag, tenzij de ambtenaar is belast met de regeling van de begrafenis of (en) nalatenschap, in welk geval verlof voor ten hoogste 4 werkdagen wordt verleend;
d. zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden
Artikel 4.4.7 Kraamverlof
De ambtenaar heeft conform de Wet arbeid en zorg in een tijdvak van vier weken na de be- valling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de persoon met wie hij ongehuwd sa- menwoont of degene van wie hij het kind erkent, recht op verlof met behoud van zijn bezol- diging gedurende twee dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten. Het recht bestaat vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de moeder woont, ongeacht de omvang van zijn betrekking.
Artikel 4.4.8 Kortdurend zorgverlof
1. De artikelen 5:3, 5:4, 5:5, 5:7, 5:8 van de Wet arbeid en zorg blijven van toepassing.
2. Aan de ambtenaar kan bij ziekte van echtgeno(o)t(e), ouders, pleegouders, stiefouders, schoonouders, kinderen, pleegkinderen en stief– en aangehuwde kinderen kortdurend zorgverlof worden verleend ten behoeve van het verzorgen en verplegen van het familie- lid.
3. Het verlof bedraagt in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden ten hoogste tweemaal de voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per week met een maximum van 74 uur.
4. Gedurende het verlof heeft de ambtenaar recht op 75% doorbetaling van zijn bezoldiging over de arbeidsduur waarvoor het zorgverlof geldt.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 4.4-3
Artikel 4.4.9 Ouderschapsverlof
De werkgever draagt zorg voor de betaling van het werkgeversdeel van de pensioenpremie over het verlofdeel van wettelijk onbetaald ouderschapsverlof ten behoeve van het perso- neelslid dat gebruik maakt van hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.
4.4-4 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Seniorenregeling
Artikel 4.5.1 Voorwaarden
1. Met inachtneming van de bepalingen van deze regeling heeft de ambtenaar van 55 jaar en ouder recht op urenvermindering of taakverlichting tegen de in artikel 4.5.4 vastge- stelde inhouding.
2. Indien de ambtenaar kiest voor:
a. urenvermindering, heeft de ambtenaar van 55 jaar of ouder recht op 125 senioren- verlofuren per kalenderjaar. Voor de ambtenaar van 58 jaar en ouder wordt dit recht verhoogd tot maximaal 250 seniorenverlofuren per kalenderjaar. Voor de ambtenaar die de voor hem geldende spilleeftijd van de FPU heeft bereikt, wordt dit recht verder verhoogd tot maximaal 500 seniorenverlofuren per kalenderjaar. Onder de spilleeftijd wordt verstaan de spilleeftijden van de categorieën deelnemers zoals bepaald in het ‘Hoofdlijnenakkoord inzake aanpassing ABP-regelingen aan VPL-wetgeving’.
b. taakverlichting, stelt de werkgever in overleg met de ambtenaar vast hoeveel uren gemoeid zijn met de taken die niet meer uitgevoerd zullen worden. De ambtenaar blijft hetzelfde aantal uren werken. De ambtenaar van 55 jaar kan maximaal taken in- leveren die corresponderen met 125 uren. Voor de ambtenaar van 58 jaar en ouder bedraagt dit 250 uren. De ambtenaar die de voor hem geldende spilleeftijd FPU heeft bereikt mag taken inleveren die maximaal corresponderen met 500 uur. Onder de spilleeftijd wordt verstaan de spilleeftijden van de categorieën deelnemers zoals be- paald in het ‘Hoofdlijnenakkoord inzake aanpassing ABP-regelingen aan VPL- wetgeving’.
3. De ambtenaar die in de loop van het kalenderjaar de vereiste leeftijd voor deelname aan deze regeling bereikt mag in dat jaar naar evenredigheid deelnemen vanaf de eerste van de maand waarin hij deze leeftijd bereikt.
Artikel 4.5.2 Aanvraag
De ambtenaar die gebruik wil maken van urenvermindering of taakverlichting dient hiertoe een verzoek in bij het dagelijks bestuur. Het verzoek wordt ingewilligd tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten.
Artikel 4.5.3 Evenredige spreiding
1. De vermindering van uren of verlichting van taken moet evenredig over het jaar worden gespreid.
2. In overleg tussen ambtenaar en werkgever kan worden afgeweken van lid 1:
a. als een andere wijze van invulling van de vermindering van uren of de verlichting van taken bijdraagt aan het gezond ouder worden van de ambtenaar; en
b. de wijze van opname de bedrijfsvoering niet onevenredig schaadt.
Artikel 4.5.4 Inhouding
De inhouding per uur bedraagt:
a. voor de uren tot en met 250, 0,04% van de bezoldiging, eindejaarsuitkering en vakantie- toelage van de ambtenaar;
b. voor de uren vanaf 251, 0,02% van de bezoldiging, eindejaarsuitkering en vakantietoela- ge van de ambtenaar.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 4.5-1
Artikel 4.5.5 Overige arbeidsvoorwaarden
Voor de grondslag van de berekening van ziektekosten–, pensioen– en VUT-fondspremie wordt de in artikel 4.5.4 genoemde inhouding buiten beschouwing gelaten.
Artikel 4.5.6 Beëindiging
De ambtenaar die deelneemt aan deze regeling kan deze deelname beëindigen – indien, voorzover en zodra de werkgever hiermee instemt.
Artikel 4.5.7 Deeltijdaanstelling
Voor de ambtenaar met een deeltijdaanstelling geldt het bepaalde in artikel 4.5.1 lid 2 naar rato van de individuele arbeidsduur.
Artikel 4.5.8 FPU
De ambtenaar die kiest om met deeltijd–FPU te gaan, kan geen gebruikmaken van de senio- renregeling.
Artikel 4.5.9 Uitsluiting
De ambtenaar die gebruik maakt van de seniorenregeling, kan niet gelijktijdig gebruikmaken van de in artikel 12.2.1 geboden mogelijkheid om meer uren te gaan werken.
Artikel 4.5.10 Duur
Deze regeling geldt tot 1 oktober 2009. Voor die datum zullen werkgevers en vakbonden in het kader van de bredere studie naar levensfasebewust personeelsbeleid, gezamenlijk on- derzoeken welke maatregelen mogelijk zijn om medewerkers op een gezonde manier tot aan het pensioen werkzaam te laten zijn. Ook de mogelijkheid van een toekomstige op deze doelgroep toegesneden regeling, zonder hierbij het verboden onderscheid naar leeftijd te maken, wordt in deze studie betrokken. Hierbij worden ook de middelen die samenhangen met deze regeling betrokken.
4.5-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Levensloopregeling waterschapspersoneel Artikel 4.6.1 Begripsbepalingen en –omschrijvingen
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
a. levensloopverlof: verlof zonder behoud van bezoldiging waarvoor een uitkering uit het levenslooptegoed wordt toegekend
b. spaarperiode: de periode gedurende welke de ambtenaar een geldelijke voorziening spaart ten behoeve van het opnemen van een periode van levensloopverlof;
c. levenslooptegoed: de bij een levensloopinstelling opgebouwde voorziening in geld, vermeerderd met de met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen, die wordt aangewend voor een financiële vergoeding gedurende de levensloopverlofperiode;
d. levenslooploon: het loon afkomstig uit het levenslooptegoed dat via de werkgever aan de ambtenaar op diens verzoek tijdens onbetaald xxxxxx wordt uitgekeerd;
e. levensloopinstelling: een door de ambtenaar gekozen instelling die voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelas- ting 1964;
f. levenslooprekening: een geblokkeerde rekening op naam van de ambtenaar bij een levensloopinstelling;
g. levensloopverzekering: een verzekering op naam van de ambtenaar bij een levens- loopinstelling;
h. levensloopverlofperiode: de periode waarin onbetaald verlof wordt genoten en le- venslooploon wordt verkregen.
Artikel 4.6.2 Werkingsfeer
1. De Levensloopregeling waterschapspersoneel heeft ten doel het treffen van een geldelij- ke voorziening uitsluitend ter financiering van een periode van onbetaald verlof.
2. Het gelijktijdig in een kalenderjaar opbouwen van een voorziening ingevolge de levens- loopregeling en het sparen ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de Loonbelasting 1964 is niet toegestaan.
3. Het bepaalde in deze regeling is van toepassing voor zover niet anders is bepaald in de Wet arbeid en zorg.
Artikel 4.6.3 Jaarlijkse aanvraag
1. 1 De ambtenaar kan eenmaal per jaar een aanvraag indienen om een voorziening in geld te sparen voor een levensloopverlofperiode. De jaarlijkse aanvraag dient de vol- gende gegevens te bevatten:
a. het nummer van de levenslooprekening of het (polis)nummer van de levensloopver- zekering;
b. het te sparen bedrag;
c. of de geldelijke voorziening voor levensloopverlof eenmalig, dan wel maandelijks wordt gespaard;
d. de begin- en einddatum van de spaarperiode indien is gekozen voor maandelijks sparen;
e. een verklaring van de ambtenaar waaruit blijkt:
▪ dat hij bekend is met de inhoud van de Levensloopregeling waterschapsperso- neel;
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 4.6-1
▪ of hij in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten het water- schap een levenslooptegoed heeft opgebouwd en wat de omvang daarvan op 1 januari van het kalenderjaar van de ondertekening van de verklaring is;
▪ dat hij geen voorziening ingevolge deze regeling spaart in het kalenderjaar waar- in hij bij een inhoudingsplichtige loon spaart ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964;
▪ dat hij ermee instemt dat diens gehele of gedeeltelijke levenslooptegoed aan het bevoegd gezag wordt uitgekeerd in de situaties als bedoeld in artikel 4.6.8;
▪ dat hij er zorg voor draagt dat per 1 januari van elk jaar een overzicht wordt ver- strekt van het levenslooptegoed
2. Indien het een eerste aanvraag bij het waterschap betreft dient de ambtenaar een ver- klaring van de levensloopinstelling te overleggen waaruit blijkt dat deze instelling:
a. ten aanzien van de levenslooprekening of de levensloopverzekering conform het ge- stelde in deze regeling en de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 zal handelen;
b. de werkgever aan het begin van elk kalenderjaar een opgave zal verstrekken van het levenslooptegoed op 1 januari van dat jaar.
3. Indien in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen een levenslooptegoed is opgebouwd dient de ambtenaar een verklaring te overleggen van de levensloopinstelling waar dat tegoed is opgebouwd waarin wordt aangegeven hoeveel kalenderjaren de ambtenaar heeft gespaard, en tot welke bedragen in die jaren een voorziening in geld ten behoeve van levensloopverlof is uitgekeerd en wat de omvang van het levensloopte- goed op 1 januari van het lopende kalenderjaar is.
4. De ambtenaar dient de aanvraag minimaal twee maanden voor de gewenste ingangsda- tum van de spaarperiode in. Het dagelijks bestuur kan de ambtenaar toestaan de aan- vraag na genoemde datum in te dienen.
Artikel 4.6.4 Inleg
1. De per kalenderjaar te sparen geldelijke voorziening voor levensloopverlof bedraagt ten hoogste 12 procent van het brutoloon in dat jaar.
2. Het in het eerste lid bedoelde maximumpercentage is niet van toepassing op de ambte- naar die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 maar niet de leeftijd van 56 jaar heeft bereikt.
Artikel 4.6.5 Procedures inleg
1. Het dagelijks bestuur kent binnen 30 kalenderdagen na datum van indiening de in artikel
4.6.3 bedoelde aanvraag toe, tenzij het levenslooptegoed, vermeerderd met:
a. het levenslooptegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen;
b. het saldo van de fiscaal verlofspaarregeling waterschapspersoneel,
op 1 januari gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het brutoloon op jaarbasis over het voorafgaande kalenderjaar.
2. Voor de toepassing van het eerste lid mag een salarisvermindering buiten beschouwing blijven, voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaand aan de pensioendatum mits de omvang van het dienstverband in geval van het aanvaarden van een deeltijdfunctie niet met meer dan 50% verminderd.
4.6-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
3. De inleg als bedoeld in artikel 4.6.4 wordt door het dagelijks bestuur gestort op de le- venslooprekening dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering, zo- veel mogelijk in de maand waarin de door de werknemer aangewezen bronnen zouden zijn uitbetaald.
4. Het is de ambtenaar niet toegestaan gelden rechtstreeks op zijn levenslooprekening of levensloopverzekering te storten of te doen storten.
5. Indien in een kalenderjaar het geld dat gedurende dat kalenderjaar is ingelegd meer be- draagt dan 12 procent van het bruto jaarsalaris, wordt het bovenmatige gedeelte door de levensloopinstelling aan de werkgever uitgekeerd en vervolgens als salaris aan de amb- tenaar uitgekeerd.
Artikel 4.6.6 Einde spaarperiode
De spaarperiode wordt beëindigd uiterlijk met ingang van de tweede maand volgende op die waarin de ambtenaar dit aan de werkgever heeft verzocht.
Artikel 4.6.7 Het levenslooptegoed
1. Over het levenslooptegoed wordt uitsluitend beschikt:
a. ten behoeve van de uitbetaling van levenslooploon,
b. ten behoeve van het levenslooptegoed in een aanspraak als bedoeld in artikel
17.10.4 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, mits na de omzetting de aanspraak nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk IIB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen.
2. Het levenslooptegoed wordt op geen enkele wijze afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk als voorwerp van zekerheid anders dan ten behoeve van de in artikel 61k van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding wor-den aangeboden.
Artikel 4.6.8 Overboeken
Een verzoek van de ambtenaar aan de werkgever om het levenslooptegoed dat is opge- bouwd in een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen buiten het waterschap ge- heel of gedeeltelijk over te boeken naar een op grond van deze regeling geopende levens- looprekening of afgesloten levensloopverzekering wordt gehonoreerd.
Artikel 4.6.9 Verlofaanvraag
1. De ambtenaar dient een verzoek om verlof voor minder dan drie maanden ten minste drie maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij de werkgever in. Bij een verlof van drie maanden of langer moet de aanvraag ten minste zes maanden voor het beoogde tijdstip van ingang schriftelijk bij de werkgever worden ingediend.
2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag in daartoe aanleiding gevende ge- vallen toestaan dat een kortere aanvraagtermijn in acht wordt genomen.
3. De aanvraag om toekenning van levensloopverlof bevat de volgende gegevens:
a. de gewenste datum van ingang van de levensloopverlofperiode;
b. het aantal uren levensloopverlof dat wordt opgenomen;
c. de verdeling van de uren levensloopverlof over de weken;
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 4.6-3
d. het percentage van het maandinkomen dat als uitkering moet worden betaald;
e. een machtiging van de ambtenaar om een eenmalige of maandelijkse uitkering ter grootte van het in de aanvraag aangegeven bedrag ten laste van zijn levensloopte- goed aan de werkgever te verstrekken.
4. De werkgever stemt in met de aanvraag als bedoeld in het eerste lid van dit artikel tenzij de belangen van de dienst zich verzetten tegen toekenning op het voorgestelde tijdstip en/of de vorm van het verlof.
5. Ingeval de werkgever niet instemt met de verlofaanvraag, deelt de werkgever dat schrif- telijk en gemotiveerd binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek mee.
Artikel 4.6.10 Uitkeringen tijdens het levensloopverlof
1. Gedurende het levensloopverlof ontvangt de ambtenaar een maandelijkse uitkering als bedoeld in artikel 4.6.9, derde lid sub d. De uitkering is ten hoogste gelijk aan het maandinkomen dat de ambtenaar direct voorafgaand aan de verlofperiode ontving.
2. Indien het levensloopverlof voor een deel van de voor de ambtenaar geldende arbeids- duur wordt toegekend bedraagt de uitkering samen met salaris en andere toegekende beloningen niet meer dan het maandinkomen dat de ambtenaar direct voorafgaand aan de verlofperiode ontving.
Artikel 4.6.11 Gevolgen voor arbeidsvoorwaarden
1. Over de opgenomen uren levensloopverlof vindt geen opbouw van verlof, vakantie- uitkering en eindejaarsuitkering plaats.
2. Tijdens de opgenomen uren levensloopverlof bestaat geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging, toeslagen, toelagen, tegemoetkomingen, uitkeringen en vergoedingen.
Artikel 4.6.12 Ziekte tijdens de verlofperiode
1. De ambtenaar heeft in geval sprake is van langdurige ziekte het recht om de opname van het levenslooploon stop te zetten.
2. Dit recht ontstaat vanaf het moment waarop de ambtenaar, na melding van de ziekte bij de werkgever, ten minste vier weken aaneengesloten ziek is geweest en de ziekte naar verwachting van de bedrijfsarts van langdurige aard zal zijn.
3. Na herstel van de ambtenaar zullen ambtenaar en werkgever in onderling overleg bepa- len of, en zo ja op welke wijze, het resterende deel van het levensloopverlof wordt opge- nomen.
Artikel 4.6.13 Zwangerschaps en bevallingsverlof
Voor de duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt het levensloopverlof opge- schort.
4.6-4 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Ziekte en Arbeidsongeschiktheid
Bedrijfsgeneeskundige begeleidingen reïntegratie Artikel 5.1.1 Deskundige bijstand
1. Het waterschap laat zich met betrekking tot arbeidsgezondheidskundige begeleiding en verzuimbegeleiding bijstaan door deskundige begeleiding als bedoeld in de artikelen 13, 14 en 14a van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.
2. Het dagelijks bestuur stelt nadere regels vast ten aanzien van de organisatie van de deskundige bijstand als bedoeld in het vorige lid.
Artikel 5.1.2 Recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding
1. Onverminderd hetgeen ter zake is bepaald in of krachtens de Arbeidsomstandigheden- wet 1998, heeft de ambtenaar recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkom- stig het bepaalde in dit hoofdstuk.
2. De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar geschiedt door de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 overeenkomstig door het dagelijks bestuur te stellen re- gels.
Artikel 5.1.3 Consultatie geneeskundige
De ambtenaar heeft het recht om een deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 recht- streeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen, die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.
Artikel 5.1.4 Periodiek geneeskundig onderzoek
De ambtenaar die in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden aan bijzonder ge- vaar voor zijn gezondheid blootstaat dan wel voor een goede vervulling van zijn betrekking aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, is verplicht zich aan een periodiek genees- kundig onderzoek te onderwerpen, indien zulks naar het oordeel van het dagelijks bestuur, na overleg met de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1, noodzakelijk is.
Artikel 5.1.5 Geneeskundig onderzoek
1. Het dagelijks bestuur is bevoegd de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1 lid 1opdracht te geven de ambtenaar aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:
a. indien naar het oordeel van het dagelijks bestuur redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;
b. indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn betrekking, zulks ten einde na te gaan of hiervoor medi- sche oorzaken zijn aan te wijzen;
c. in gevallen als bedoeld in artikel 3.3.4.
2. De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, als bedoeld in het vorige lid, te on- derwerpen.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 5.1-1
Artikel 5.1.6 Buitendienststelling
1. Indien bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 5.1.4 of artikel 5.1.5, blijkt van een zoda- nige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of die van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn betrekking verzetten, dan wordt de ambtenaar door het dagelijks bestuur buiten dienst gesteld.
2. Een buitendienststelling, als bedoeld in het vorige lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1, lid 1, de lichamelijke of geestelij- ke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werk- zaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is arti- kel 5.2.6 van overeenkomstige toepassing.
3. Een buitendienststelling, als bedoeld in lid 1, wordt voor de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens ziekte.
Artikel 5.1.7 Verplicht geneeskundig onderzoek
1. De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 in te stellen geneeskundig onderzoek ter beantwoording van de vragen:
a. of er sprake is van verhindering tot het vervullen van zijn betrekking wegens ziekte;
b. in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld onder a;
c. of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking opzettelijk heeft veroorzaakt;
d. of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stel- len of te blijven stellen dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de be- handelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitge- zonderd;
e. of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of ver- traagd;
f. of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid;
g. wanneer en in welke mate de vervulling van de betrekking kan worden hervat.
2. De geneeskundige die het onderzoek, als bedoeld in het vorige lid, heeft verricht, deelt na het afsluiten van het onderzoek de uitkomst daarvan terstond schriftelijk mede aan de ambtenaar en zendt het dagelijks bestuur zo spoedig mogelijk een afschrift van die me- dedeling.
Artikel 5.1.8 Maatregelen en voorziening
Indien daartoe naar het oordeel van de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1, lid 1 aanlei- ding bestaat, verzoekt het dagelijks bestuur het UWV de ambtenaar in aanmerking te bren- gen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsge- schiktheid. Van dit verzoek wordt de ambtenaar schriftelijk in kennis gesteld.
5.1-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Artikel 5.1.9 Reïntegratie–inspanning en passende arbeid
1. De werkgever zal zich, binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid, maximaal in- spannen om de ambtenaar, die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen, passende arbeid aan te bieden.
2. De werkgever zal daarbij trachten:
a. de arbeidsplek en het werk zodanig aan te passen dat de ambtenaar zijn functie naar behoren kan blijven vervullen; en
b. indien dit niet mogelijk is, passend werk in een andere betrekking aan te bieden, door wijziging van de aanstelling.
3. In geval voor de ambtenaar uit het eerste lid, door het UWV een mate van arbeidsonge- schiktheid van tussen de 35% en 80% wordt vastgesteld, zullen de inspanningen van de werkgever uit het tweede lid, er op gericht zijn om passende arbeid aan te bieden waar- door de ambtenaar minimaal 50% van zijn restverdiencapaciteit benut.
4. Indien de ambtenaar als bedoeld in het eerste en derde lid, in staat is passende arbeid te verrichten en hij door zijn werkgever of een andere werkgever daartoe in de gelegen- heid wordt gesteld, is hij verplicht die arbeid te verrichten.
5. Onder de in dit artikel bedoelde passende arbeid wordt verstaan passende arbeid als bedoeld in artikel 658a van boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek.
6. Indien de ambtenaar als bedoeld in het eerste lid, zonder deugdelijke grond weigert de in het vorige lid bedoelde arbeid te verrichten, worden de inkomsten die hij uit deze arbeid zou hebben ontvangen indien hij deze arbeid wel zou hebben verricht, geheel in minde- ring gebracht op zijn bezoldiging, als bedoeld in artikel 5.2.1, eerste en tweede lid, res- pectievelijk artikel 5.2.1a.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 5.1-3
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Aanspraken bij ziekte en arbeidsongeschiktheid Artikel 5.2.1 Bezoldiging bij ziekte
1.
a. De ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen, geniet vanaf de eerste dag van die verhindering gedurende twaalf maanden de volle bezol-diging.
b. De ambtenaar geniet na afloop van de in sub a genoemde periode tot het einde van zijn dienstverband:
▪ 70% van de bezoldiging, indien en voor zolang hij geen werkzaamheden noch re- integratieactiviteiten verricht.
▪ 80% van de bezoldiging, indien en voor zolang hij 1 tot en met 12 uur per week werkzaamheden en/of reïntegratieactiviteiten verricht.
▪ 90% van de bezoldiging, indien en voor zolang hij meer dan 12 maar minder dan 26 uur per week werkzaamheden en/of reïntegratieactiviteiten verricht.
▪ 100% van de bezoldiging, indien en voor zolang hij 26 of meer uur per week werk- zaamheden en/of reïntegratieactiviteiten verricht.
c. De in sub b genoemde uren gelden voor deeltijders naar rato van het dienstverband.
d. De periode van zwangerschaps– en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 4.4.2, schort de periode uit sub a en b op.
e. De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode uit sub d, ziek is als gevolg van zwangerschap, schort de periode uit sub a en b op.
2. De ambtenaar geniet ook na afloop van de in het eerste lid, sub a genoemde periode van twaalf maanden tot aan het einde van zijn dienstverband de volle bezoldiging indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.
3. Voor de toepassing van dit artikel worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij:
a. elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of;
b. direct voorafgaan en aansluiten op een periode van zwangerschaps– en bevallings- verlof, bedoeld in artikel 4.4.2, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
4. Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervul- len, kan worden bepaald dat hij zijn betrekking slechts weer zal mogen vervullen indien het dagelijks bestuur, gelet op het advies van de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 of van het UWV, daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate waarin de hervatting kan geschieden. Deze toestemming is in ieder geval vereist indien de ambtenaar gedurende meer dan een jaar volledig verhinderd is geweest zijn betrek- king te vervullen.
5. De in het eerste en tweede lid bedoelde doorbetaling van bezoldiging eindigt indien de ambtenaar wordt herplaatst in een andere functie, maar niet eerder dan 24 maanden na de eerste dag van verhindering wegens ziekte.
Verwijderd:
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 5.2-1
Artikel 5.2.1a Aanvulling op de bezoldiging bij minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
1. De ambtenaar die minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt verklaard, en die wordt her- plaatst tegen een lagere bezoldiging dan de bezoldiging voor de eerste ziektedag, heeft recht op een aanvulling op de bezoldiging.
2. De ambtenaar heeft recht op de aanvulling vanaf het moment van herplaatsing en duurt tot het einde van zijn dienstverband.
3. De hoogte van de aanvulling bedraagt 80% van het verschil tussen de bezoldiging plus vakantietoelage en eindejaarsuitkering voor de eerste ziektedag, en de bezoldiging plus vakantietoelage en eindejaarsuitkering zoals die geldt op het moment van herplaatsing.
Artikel 5.2.1b Samenloop van bezoldiging bij ziekte met een WW–uitkering (vervallen)
Artikel 5.2.2 Samenloop met andere inkomsten
1. 1 Indien de ambtenaar gedurende de periode uit artikel 5.2.1, eerste of tweede lid, recht heeft op een ZW, WAO, IVA-, WGA–, WW–uitkering, of bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement, wordt het bedrag van de uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge de in artikel 5.2.1, eerste en tweede lid be- doelde bezoldiging recht heeft.
2. Indien de ambtenaar gedurende de periode uit artikel 5.2.1a, tweede lid, recht heeft op verhoging van het inkomen en/of een werkloosheidsuitkering, wordt het bedrag van de verhoging en/of werkloosheidsuitkering, met uitzondering van periodieke verhogingen van het salaris en collectieve loonstijgingen, op de aanvulling uit artikel 5.2.1a, eerste lid, in mindering gebracht.
3. Indien de ambtenaar uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen recht heeft op een in het eerste of tweede lid genoemde uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van het eerste respectievelijk tweede lid, toegerekend aan de dienstbetrekkingen ter za- ke waarvan zijn bezoldiging wordt doorbetaald, naar rato van de bezoldigingen uit de desbetreffende dienstbetrekkingen.
4. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar de in het eerste of tweede lid genoemde uitkering een vermindering ondergaat, dan wel de aanspraak daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt deze uitkering voor het vaststellen van de vermindering, bedoeld in het eerste lid, steeds geacht onverminderd te zijn genoten.
5. Voor toepassing van het vijfde lid wordt, in geval van ziekte of arbeidsongeschiktheid, uitgegaan van de uitkering waarop de ambtenaar recht zou hebben gehad in geval van volledige ziekte of arbeidsongeschiktheid.
6. Op verzoek van de werkgever verleent de ambtenaar alle medewerking aan het via de werkgever tot uitbetaling laten komen van de uitkering.
7. Op verzoek van de werkgever verstrekt de ambtenaar alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit artikel.
5.2-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Artikel 5.2.3 Periodieke salarisverhoging bij ziekte
Een verhindering wegens ziekte als bedoeld in dit hoofdstuk zal niet van invloed zijn op het tijdstip van toekenning van periodieke salarisverhogingen.
Artikel 5.2.4 Passende arbeid (vervallen) Artikel 5.2.5 Gangbare arbeid (vervallen) Artikel 5.2.6 Korting bezoldiging bij reïntegratie
Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking, op grond van een aan het dagelijks bestuur door de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 of door het UWV uitgebracht advies, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten in mindering gebracht op de bezoldiging, voor zover de inkomsten plus bezoldiging het niveau van de bezoldiging uit artikel 5.2.1, eerste en tweede lid, respectieve- lijk artikel 5.2.1a overstijgen.
Artikel 5.2.7 Beperking aanspraak bezoldiging
1. Geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging bestaat:
a. indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 5.1.7, eerste lid, er sprake is van een in dat lid, sub c, bedoelde omstandigheid, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
b. indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na de in ar- tikel 2.1.3, tweede lid, bedoelde geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de amb- tenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervul- ling van zijn betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft ge- handeld.
2. De doorbetaling van bezoldiging wordt gestaakt, indien en voor zolang:
a. blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 5.1.7, eerste lid, zich een van de omstandigheden, bedoeld in dat lid, onder d of e, voordoet;
b. de ambtenaar weigert de in de artikelen 5.1.5, tweede lid, en 5.1.7, eerste lid, neer- gelegde verplichting tot het verlenen van medewerking aan een door of vanwege de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 in te stellen medisch onderzoek na te komen;
c. de ambtenaar tijdens de verhindering om zijn betrekking te vervullen voor zichzelf of voor derden arbeid verricht, tenzij dit door de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht en het dagelijks bestuur daartoe toestemming heeft verleend;
d. de ambtenaar in gebreke blijft op het door de deskundige als bedoeld in artikel 5.1.1. lid 1 bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate zijn betrekking weer te vervullen, tenzij hij daarvoor een inmiddels opgekomen – door deze geneeskundi- ge dienst erkende – reden heeft opgegeven;
e. de ambtenaar door zijn toedoen er de oorzaak van is dat controle bij ziekte niet kan plaats hebben;
x. xx xxxxxxxxx xxxxxxx om – op verzoek van de werkgever – de noodzakelijke infor- matie te verstrekken, bedoeld in artikel 5.2.2, achtste lid.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 5.2-3
3. Ten aanzien van het in het vorige lid onder a en b bepaalde vindt doorbetaling van be- zoldiging wel plaats indien een ambtenaar van het zich niet houden aan de voorschriften op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt.
Artikel 5.2.8 Bijzondere omstandigheden bij ziekte
1. Het dagelijks bestuur kan indien daarvoor naar zijn oordeel bijzondere omstandigheden aanleiding geven, bepalen dat de op grond van artikel 5.2.7 niet uitbetaalde bezoldiging geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar zal worden uitbetaald.
2. Voor zover het dagelijks bestuur van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge artikel 5.2.7 niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform artikel 30, eerste lid, onderdeel e, f en g van de Wet structuur uit- voeringsorganisatie werk en inkomen (wet SUWI), heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.
Artikel 5.2.9 Overlijden
1. Zo spoedig mogelijk na overlijden van de gewezen ambtenaar bedoeld in artikel 5.2.10 of 5.2.11 wordt in aanvulling op artikel 35 Ziektewet een overlijdensuitkering toegekend, met dien verstande dat het bedrag van beide uitkeringen tezamen gelijk is aan 100% van het voor betrokkene geldende dagloon zoals gedefinieerd in artikel 9.1.1, berekend over een periode van 13 weken.
2. Op de uitkering als bedoeld in het eerste lid wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nabestaande van de gewezen ambtenaar xxxxxxx van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van andere bepalingen in een rechtsposi- tieregeling van de waterschappen, dan wel krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte, arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid.
Artikel 5.2.10 Bezoldiging bij ziekte ontstaan voor ontslag
1. De gewezen ambtenaar die:
▪ geen aanspraak kan ontlenen aan paragraaf 9.1 van de SAW; en
▪ wegens ziekte, ontstaan voor de datum van ingang van zijn ontslag, nadien nog on- geschikt is een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen en dienten- gevolge een uitkering krachtens de Ziektewet (ziekengeld) ontvangt;
heeft recht op een aanvullende uitkering tot uiterlijk 52 weken na de aanvang van zijn ongeschiktheid. Deze aanvullende uitkering is gelijk aan het bedrag van de uitkering die de ambtenaar krachtens artikel 9.2.12 zou hebben genoten indien dit op hem van toe- passing zou zijn geweest.
2. Het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvul- ling op het ziekengeld.
3. Dit artikel vindt geen toepassing op degene die op of na het tijdstip van zijn ontslag in verband met de aanvaarding van een betrekking van ten minste een gelijke omvang als die waaruit hij is ontslagen, aanspraak kan maken op loon of bezoldiging dan wel op een uitkering krachtens de Ziektewet of een daarmee gelijk te stellen wettelijke regeling.
5.2-4 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Artikel 5.2.11 Uitkering bij ziekte ontstaan na ontslag
1. De gewezen ambtenaar die:
▪ geen aanspraak kan ontlenen aan paragraaf 9.1 van de SAW; en
▪ ten minste twee maanden zijn betrekking heeft vervuld, en die binnen een maand na de datum van zijn ontslag wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen en dientengevolge een uitkering krachtens de Ziektewet (ziekengeld) ontvangt;
▪ heeft recht op een aanvullende uitkering tot uiterlijk 52 weken na de aanvang van zijn ongeschiktheid. Deze aanvullende uitkering zal niet minder mogen bedragen dan die welke hij krachtens artikel 9.2.12 zou hebben genoten indien dit op hem van toepas- sing zou zijn geweest.
2. Het verplichtingen– en sanctieregime van de Ziektewet is van toepassing op de aanvul- ling op het ziekengeld
3. Dit artikel vindt geen toepassing in de gevallen genoemd in artikel 5.2.10, derde lid.
Artikel 5.2.12 Uitkering wegens ongeschiktheid door dienst
1. Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WAO–uitkering wordt – indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten – een aanvul- lende uitkering verleend.
2. De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WAO–uitkering vermeerderd met een hem toege- kend invaliditeitspensioen ingevolge het pensioenreglement aan te vullen tot een be- paald percentage van de bezoldiging die de ambtenaar heeft genoten in het jaar vooraf- gaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsonge- schiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer | 90,02%; |
65 tot 80% | 65,27%; |
55 tot 65% | 54,01%; |
45 tot 55% | 45,01%; |
35 tot 45% | 36,01%; |
25 tot 35% | 27,00%; |
15 tot 25% | 18,01%. |
3. Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA– of IVA–uitkering wordt – in- dien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaron- der deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten – een aanvullende uitkering verleend.
4. Indien de ambtenaar uit het eerste lid recht heeft op een IVA–uitkering, vult de aanvul- lende uitkering de IVA–uitkering plus bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement aan tot 90% van de bezoldiging plus vakantietoelage en eindejaars- uitkering, waarop de ambtenaar recht had op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel 5.2.1.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 5.2-5
5. Indien de ambtenaar uit het eerste lid recht heeft op een WGA–uitkering, vult de aanvul- lende uitkering de WGA–uitkering plus bovenwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement aan:
▪ Gedurende de loongerelateerde WGA–uitkering, in geval de restverdiencapaciteit volledig wordt benut, tot 90% van het verschil tussen de bezoldiging plus vakantie- toelage en eindejaarsuitkering op de dag voor de periode zoals aangegeven in artikel
5.2.1 en de bezoldiging plus vakantietoelage en eindejaarsuitkering tijdens de loon- gerelateerde WGA–uitkering.
▪ Gedurende de loongerelateerde WGA–uitkering, in geval de restverdiencapaciteit niet volledig wordt benut, tot 80% van het verschil tussen de bezoldiging plus vakan- tietoelage en eindejaarsuitkering op de dag voor de periode zoals aangegeven in ar- tikel 5.2.1 en de bezoldiging plus vakantietoelage en eindejaarsuitkering tijdens de loongerelateerde WGA–uitkering.
▪ Gedurende de WGA Loonaanvulling, tot 90% van het verschil tussen de bezoldiging plus vakantietoelage en eindejaarsuitkering op de dag voor de periode zoals aange- geven in artikel 5.2.1 en de bezoldiging plus vakantietoelage en eindejaarsuitkering die de ambtenaar zou kunnen verdienen tijdens de WGA Loonaanvulling, indien hij zijn restverdiencapaciteit volledig zou benutten.
▪ Gedurende de WGA vervolguitkering, maar maximaal 10 jaar, tot 75% van de bezol- diging plus vakantietoelage en eindejaarsuitkering maal het arbeidsongeschiktheids- percentage.
6. De aanvullende uitkering eindigt op het moment dat de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste of derde lid genoemde voorwaarden en in ieder geval met ingang van de eerste van de maand, volgend op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
7. Indien de betrokkene op het moment van overlijden recht heeft op een uitkering als be- doeld in het eerste of derde lid en zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van arbeids- ongeschiktheid, bedoeld in het eerste of derde lid, wordt aan degenen die in verband met dit overlijden uit hoofde van dit dienstverband een nabestaandenpensioen genieten, een uitkering verleend ten bedrage van 18% van dit pensioen, zonder dat daarop de be- palingen inzake inbouw van AOW/AWW respectievelijk bepalingen inzake vermindering met de franchise zijn toegepast. De uitkering eindigt op de eerste dag van de maand, volgende op die waarin de overledene de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt dan wel
– indien de weduwe of de weduwnaar aan wie een pensioen werd toegekend hertrouwt– met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die van het hertrouwen.
8. De gewezen ambtenaar aan wie een uitkering als bedoeld in het eerste of het derde lid is toegekend, is verplicht gedurende de termijn van de uitkering het dagelijks bestuur op de hoogte te stellen van wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheidsuitkering, of zijn bo- venwettelijke aanvulling op grond van het ABP pensioenreglement.
Artikel 5.2.13 Ingangsdatum
Paragraaf 5.2 treedt in werking per 1 januari 2006, met uitzondering van het bezoldigingsni- veau zoals aangegeven in artikel 5.2.1, eerste en tweede lid. Het bezoldigingsniveau zoals aangegeven in artikel 5.2.1, eerste en tweede lid treedt per 1 april 2006 in werking.
Artikel 5.2.13 (oud) t/m 5.2.16 (vervallen)
Artikel 5.2.17 Vergoeding bij ziekte in en door de dienst
5.2-6 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
1. In geval van ziekte welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of nalatigheid is te wij- ten, worden hem vergoed de te zijnen laste blijvende, naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.
2. Het dagelijks bestuur kan omtrent het bepaalde in lid 1 nadere voorschriften geven.
Artikel 5.2.18 Berekeningsbasis bij bijzondere beloning
Voor de toepassing van het bepaalde in de voorgaande artikelen van dit hoofdstuk worden de vergoeding, bedoeld in artikel 3.1.15 de overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning slechts geacht te behoren tot de bezoldiging tot een bedrag dat over- eenkomt met hetgeen in de drie kalendermaanden of in de dertien kalenderweken, vooraf- gaande aan de datum waarop de verhindering tot het vervullen van de betrekking is ont- staan, gemiddeld per maand of per week is toegekend aan die vergoeding of die beloning, al naar gelang de bezoldiging van de ambtenaar per maand of per week wordt uitbetaald. Voor zover de ambtenaar op evenbedoelde datum minder dan drie kalendermaanden of dertien kalenderweken zijn betrekking heeft vervuld, wordt gerekend met het bedrag dat hem ge- middeld per maand of per week is toegekend over het tijdvak waarin hij vóór het ontstaan van de verhindering in dienst is geweest.
Artikel 5.2.19 Overgangsbepaling
1. Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op bezoldiging of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, danwel tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krach- tens de Ziektewet.
2. De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan hem, die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 5.2-7
Ziektekostenvoorziening
Artikel 5.3.1 Begripsbepalingen In de SAW wordt verstaan onder:
a. Collectieve sectorale ziektekostenvoorziening: de ziektekostenverzekering die aangebo- den wordt door de door werkgevers geselecteerde ziektekostenverzekeraar aan de amb- tenaar en gewezen ambtenaar binnen de sector waterschappen;
b. Aanvullende ziektekostenverzekering: de door de ambtenaar af te sluiten aanvullende verzekering die tezamen met de basisverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringwet ten minste gelijk is aan het verzekeringspakket dat in 2005 door IZA/IZR op grond van de gemeenschappelijke regeling zorgverzekering ambtenaren Nederland werd aange- boden.
Artikel 5.3.2 Tegemoetkoming ziektekostenvoorziening
1. De ambtenaar, die onder de collectieve sectorale ziektekostenvoorziening een aanvul- lende verzekering als bedoeld in artikel 5.3.1 sub a en b afsluit, wordt een tegemoetko- ming in zijn ziektekosten verleend.
2. De tegemoetkoming bedraagt € 175,-. per jaar. Deze vergoeding wordt in maandelijkse termijnen van € 14,58 met het salaris uitbetaald. Voor de ambtenaar die wordt bezoldigd in de salarisschalen 1 tot en met 6 bedraagt de tegemoetkoming € 256,-. per jaar. Deze vergoeding wordt in maandelijkse termijnen van € 21,33 met het salaris uitbetaald.
3. Indien de ambtenaar uit hoofde van een ander dienstverband een tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met bovengenoemde tegemoetkoming. De amb- tenaar is verplicht het waterschap te informeren indien hij een dergelijke tegemoetko- ming ontvangt uit hoofde van een andere dienstbetrekking.
Artikel 5.3.3 Inhouding nominale ziektekostenpremie
Indien de ambtenaar zich onder de collectieve sectorale ziektekostenvoorziening als bedoeld in artikel 5.3.1 sub a verzekert, worden de nominale premies die hij – al dan niet inclusief zijn meeverzekerde gezinsleden - verschuldigd is door het waterschap op de bezoldiging van de desbetreffende ambtenaar ingehouden en afgedragen aan de betreffende zorgverzekeraar, tenzij de ambtenaar schriftelijk aan het dagelijks bestuur heeft meegedeeld hiertegen be- zwaar te hebben, of tenzij de som van de af te dragen premies hoger is dan de netto bezol- diging van de ambtenaar.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 5.3-1
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Rechten en verplichtingen
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Rechten
Artikel 6.1.1 Personeelsbeoordeling
1. Het dagelijks bestuur kan bepalen dat met inachtneming van door hem te stellen regelen over de ambtenaar periodiek een beoordeling wordt uitgebracht omtrent de wijze waarop hij zijn betrekking vervult en omtrent zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die be- trekking.
2. De ambtenaar wordt omtrent de over hem uitgebrachte beoordeling ingelicht, desver- langd schriftelijk. De ambtenaar is desgevraagd verplicht schriftelijk te verklaren dat hij omtrent de beoordeling is ingelicht en hij is bevoegd zijn bezwaren tegen die beoordeling aan het dagelijks bestuur kenbaar te maken.
3. Onverminderd het bepaalde in de voorafgaande leden wordt met de ambtenaar zijn ge- drag tijdens de uitoefening van zijn betrekking of de wijze waarop hij zijn betrekking ver- vult besproken, voor zover deze aanleiding geven tot aanmerkingen, waarbij tevens aandacht wordt geschonken aan de wijze waarop het gedrag of de wijze waarop hij zijn betrekking vervult naar het oordeel van het dagelijks bestuur of van de (algemeen) direc- teur verbeterd kunnen worden.
Artikel 6.1.2 POP–gesprek
De ambtenaar heeft ieder jaar recht op een gesprek met zijn leidinggevende over opleiding, ontwikkeling, carrière en mobiliteit zoals bedoeld in artikel 11.1.2 .
Artikel 6.1.3 Vergoeding reiskosten woon–werkverkeer
1. De ambtenaar die geen opdracht heeft om te verhuizen, heeft recht op een vergoeding in verband met kosten voor het dagelijks reizen tussen de woning en de standplaats, in- dien de te reizen afstand enkele reis, 10 of meer kilometer bedraagt.
2. Het dagelijks bestuur kan in aanvulling op het bepaalde in lid 1, bepalen dat de ambte- naar waarvoor de dagelijks te reizen afstand, enkele reis, tussen de woning en de standplaats minder dan 10 kilometer bedraagt een vergoeding ontvangt.
3. De vergoeding wordt vastgesteld en uitgekeerd overeenkomstig de daarvoor door het dagelijks bestuur gestelde regelen.
Artikel 6.1.4 Vergoeding reis– en verblijfskosten dienstreizen
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. dienstreis: een in opdracht van de dienst door de ambtenaar te maken reis buiten de standplaats zoals bepaald in artikel 10.1.1 sub c.
b. motorvoertuig: auto of motorfiets
2. Dienstreizen worden in beginsel gemaakt per openbaar vervoer, zulks ter beoordeling door of namens het dagelijks bestuur.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 6.1-1
3. De ambtenaar kan, indien hiervoor de in artikel 6.1.6 bedoelde toestemming is verkre- gen, zijn eigen motorvoertuig gebruiken voor dienstreizen. Indien de ambtenaar geen ei- gen motorvoertuig in kan– of wenst te zetten, zorgt het waterschap voor vervoer vanwe- ge de dienst.
4. De ambtenaar heeft recht op een vergoeding in verband met reis– en verblijfkosten van dienstreizen.
5. De kosten van dienstreizen per openbaar vervoer worden volledig vergoed.
6. De vergoeding voor kosten van dienstreizen per eigen motorvoertuig bedraagt 33 cent per kilometer.
7. De vergoeding voor overige reis– en verblijfkosten voor dienstreizen wordt vastgesteld en uitgekeerd overeenkomstig de daarvoor door het dagelijks bestuur gestelde regelen.
8. Voorzover bepaalde reiskostenvergoedingen in het kalenderjaar of een loontijdvak fis- caal bovenmatig zijn, strekken zij mede tot vergoeding van reiskosten die de werkgever in zoverre nog wel aanvullend belastingvrij kan vergoeden.
Artikel 6.1.5 Schadevergoeding
1. Aan de ambtenaar wordt de schade aan hem toebehorende kleding en uitrusting, geen motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen zijnde, vergoed, welke hij buiten zijn schuld of nalatigheid lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, voor zover die schade niet bestaat uit normale slijtage van de goederen.
2. Aan de ambtenaar wordt schade vergoed aan een aan hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen welke hij lijdt ten gevolge van de vervulling van zijn betrekking, tenzij:
a. die schade bestaat uit de normale slijtage of
b. er sprake is van aan opzet of bewuste roekeloosheid grenzende verwijtbaarheid of
c. de ambtenaar in de regel 10.000 of meer kilometers per jaar rijdt ten behoeve van de dienst.
3. Het dagelijks bestuur beslist op verzoeken om vergoeding van schade aan motorrijtuigen in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
Artikel 6.1.6 Toestemming gebruik eigen motorrijtuig
Het is de ambtenaar slechts toegestaan een hem toebehorend motorrijtuig in de zin van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij de vervulling van zijn betrekking te ge- bruiken, indien en voor zover hem daartoe door of namens het dagelijks bestuur toestem- ming is verleend. Aan deze toestemming kunnen bepaalde voorwaarden worden verbonden.
Artikel 6.1.7 Schadevergoeding bijzondere omstandigheden
Het dagelijks bestuur kan bepalen in welke niet elders voorziene gevallen schadeloosstelling en vergoeding van kosten zullen worden verleend.
6.1-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Artikel 6.1.8 Extra verlof en beloning
Wegens buitengewone toewijding of bijzonder loffelijke vervulling van de betrekking kan aan de ambtenaar extra verlof of een bijzondere beloning worden toegekend.
Artikel 6.1.9 Niet–naleving van bepalingen
Ter zake van niet–naleving van bepalingen welke redelijkerwijs niet kunnen worden geacht de ambtenaar bekend te zijn, worden hem geen voordelen onthouden of nadelen toege- bracht.
Artikel 6.1.10 Borstvoeding
Aan de vrouwelijke ambtenaar wordt gedurende ten hoogste een jaar na de geboorte van haar kind de gelegenheid gegeven borstvoeding te geven dan wel te kolven.
Artikel 6.1. 11 Seksuele intimidatie
Krachtens daarvoor bij afzonderlijke verordening vastgestelde bepalingen bestaat een klach- tenprocedure seksuele intimidatie ten behoeve van het personeel.
Artikel 6.1.12 Rassendiscriminatie
Krachtens daarvoor bij afzonderlijke verordening vastgestelde bepalingen wordt voorkomen dat in arbeidssituaties sprake kan zijn van rassendiscriminatie.
Artikel 6.1.13 Alternatieve samenlevingsvormen
1. De in de leden 2 tot en met 5 opgenomen bepalingen, die gelden voor de gehuwde amb- tenaar, zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de ambtenaar met een levens- partner. Waar staat ‘echtgeno(o)t(e)’ moet tevens worden gelezen ‘levenspartner’.
2. De bepalingen van de SAW en de ter uitvoering daarvan vastgestelde regelingen met betrekking tot:
a. het verlof met behoud van bezoldiging wegens persoonlijke of familieomstandighe- den
b. de uitkering bij overlijden van de ambtenaar.
c. Voor de toepassing van artikel 6.2.14 wordt de levenspartner als gezinslid aange- merkt.
3. De bepalingen van paragraaf 9.1 Bovenwettelijke werkloosheidsuitkering met betrekking tot:
a. het recht op een uitkering;
b. de uitkering bij overlijden van de belanghebbende.
4. De bepalingen van paragraaf 3.4 Spaarloon met betrekking tot een overeenkomst van levensverzekering.
5. De bepalingen van paragraaf 10.1 Verplaatsingskosten met betrekking tot de verhuis- kosten–, de reiskosten– en de pensionkostenvergoeding.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 6.1-3
Artikel 6.1.14 Klokkenluidersregeling
1. Het dagelijks bestuur stelt vóór 1 juli 2002 een regeling vast voor het omgaan met ver- moedens van misstanden.
2. Indien het dagelijks bestuur niet vóór 1 juli 2002 een regeling heeft vastgesteld, dient het algemeen bestuur de in deel 2 van de Sectorale arbeidsvoorwaardenregeling water- schapspersoneel opgenomen voorbeeldregeling Klokkenluiders vast te stellen en te be- sluiten op welke wijze invulling wordt gegeven aan het Meldpunt zoals bedoeld in artikel 1 van de bedoelde voorbeeldregeling.
3. De ambtenaar die te goeder trouw de bij hem levende vermoedens van misstanden uit volgens de procedure, bedoeld in dit artikel zal als gevolg van het uiten van die vermoe- dens geen nadelige gevolgen voor zijn rechtspositie ondervinden tijdens en na het vol- gen van die procedure.
4. De door het dagelijks bestuur aangewezen interne vertrouwenspersoon wordt op geen enkele wijze benadeeld als gevolg van het uitoefenen van zijn taken krachtens de in dit artikel genoemde regeling.
6.1-4 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Verplichtingen
Artikel 6.2.1 Ambtelijke ethiek
1. De ambtenaar is gehouden zijn betrekking nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
2. De ambtenaar is verplicht de eed of belofte af te leggen die bij wet, bij instructie of bij besluit van het dagelijks bestuur is voorgeschreven.
3. De ambtenaar is verplicht zich te gedragen naar de maatregelen van orde die ten aan- zien van het verblijf in de kantoren, werkplaatsen of op andere arbeidsterreinen zijn vastgesteld.
Artikel 6.2.2 Persoonlijk gebruik van goederen en diensten
Het is de ambtenaar verboden, behoudens toestemming verleend door of namens het dage- lijks bestuur in bijzondere gevallen, ten eigen bate:
a. diensten te laten verrichten door personen in waterschapsdienst;
b. aan het waterschap toebehorende eigendommen te gebruiken;
c. gebruik te maken van hetgeen hem in of in verband met zijn betrekking ter kennis is ge- komen.
Artikel 6.2.3 Aannemen van geschenken en gelden Het is de ambtenaar verboden:
a. in verband met zijn betrekking vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden
te vorderen, te verzoeken of aan te nemen, anders dan met toestemming van het dage- lijks bestuur;
b. steekpenningen aan te nemen.
Artikel 6.2.4 Verhindering
Indien de ambtenaar verhinderd is zijn betrekking te vervullen, is hij verplicht dit zo spoedig mogelijk met opgave van redenen mede te delen of te doen mededelen.
Artikel 6.2.5 Nevenwerkzaamheden
1. De ambtenaar is verplicht aan het dagelijks bestuur op een door dit orgaan te bepa- len wijze opgave te doen van de nevenwerkzaamheden die hij verricht of voorne- mens is te gaan verrichten, die de belangen van de dienst, voor zover deze in ver- band staan met zijn functievervulling, kunnen raken.
2. Er wordt een registratie gevoerd op basis van de ingevolge het eerste lid gedane opgave.
3. Het is de ambtenaar verboden nevenwerkzaamheden te verrichten, waardoor de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Omtrent dit verbod kunnen nadere regels worden gesteld.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 6.2-1
4. Het dagelijks bestuur regelt de openbaarmaking van de in het eerste lid bedoelde nevenwerkzaamheden van de secretaris-directeur en overige directeuren, alsmede van andere ambtenaren aangesteld in een functie waarvoor ter bescherming van de integriteit van de openbare dienst openbaarmaking van de nevenwerkzaamheden noodzakelijk is.
Artikel 6.2.6 Melding financiële belangen
Voor ambtenaren aangesteld in een functie waaraan in het bijzonder het risico van financiële belangenverstrengeling of het risico van oneigenlijk gebruik van koersgevoelige informatie verbonden is, worden door het dagelijks bestuur voorschriften vastgesteld betreffende de melding van financiële belangen respectievelijk van het bezit van en transacties in effecten, die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken.
Artikel 6.2.7 Aannemingen en leveringen
1. Het is de ambtenaar verboden middellijk of onmiddellijk deel te nemen aan aannemingen en leveringen ten behoeve van de openbare dienst.
2. Het dagelijks bestuur kan regelen stellen betreffende het deelnemen van de ambtenaar, middellijk of onmiddellijk, aan aannemingen en leveringen ten behoeve van anderen.
Artikel 6.2.8 Plicht tot aanvaarden andere betrekking
1. De ambtenaar is verplicht een andere betrekking te aanvaarden voor de vervulling waar- van hij in het – nadat hij is gehoord – belang van de dienst is aangewezen, indien deze betrekking hem redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
2. Indien het dagelijks bestuur of de (algemeen) directeur dit in het dienstbelang nodig acht, is de ambtenaar verplicht om:
a. tijdelijk niet tot zijn betrekking behorende werkzaamheden te verrichten dan wel tijde- lijk een andere betrekking waar te nemen;
b. tijdelijke werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werktijden;
c. zich buiten de voor zijn betrekking vastgestelde werktijden ter beschikking te houden. Voor het gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheid- diensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten min- ste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit een schriftelijke aanwijzing moet blijken.
3. Wanneer de ambtenaar meent dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandighe- den de in lid 2 bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden ge- vergd, geeft hij – onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen – daarvan door tussenkomst van de (algemeen) directeur terstond kennis aan het dagelijks bestuur, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.
4. De ambtenaar kan niet worden verplicht, indien bij enig particulier werkgever een staking is uitgebroken of een uitsluiting plaats heeft, ter vervanging van stakers of uitgeslotenen werkzaamheden te verrichten of werknemers bij het verrichten van werkzaamheden be- hulpzaam te zijn, tenzij naar het oordeel van het dagelijks bestuur zulks met het oog op de openbare veiligheid of gezondheid of voor de regelmatige functionering van de open- bare dienst van het waterschap noodzakelijk is.
6.2-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
5. Ter zake van de toepassing van het bepaalde in lid 4 wordt zo spoedig mogelijk overleg gepleegd in de commissie, bedoeld in artikel 13.1, lid 1.
Artikel 6.2.9 Oorlog en andere buitengewone omstandigheden
1. De ambtenaar is verplicht, indien hij daartoe door of namens het dagelijks bestuur wordt aangewezen, in tijden van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandighe- den andere werkzaamheden te verrichten dan die welke hij gewoonlijk verricht, mits die werkzaamheden strekken ter uitvoering van de taak die het waterschap in die tijden heeft of zal krijgen dan wel ertoe strekken een zo goed en ongestoord mogelijke uitvoe- ring van die taak te verzekeren.
2. De ambtenaar, op grond van lid 1 aangewezen, is te allen tijde verplicht lessen te volgen en deel te nemen aan oefeningen welke verband houden met zijn in dat lid aangeduide taak.
3. De aanwijzing als bedoeld in lid 1 geschiedt slechts, indien de persoonlijke omstandig- heden van de ambtenaar zulks redelijkerwijs toelaten.
Artikel 6.2.10 Plicht tot schadevergoeding
1. De ambtenaar kan worden verplicht tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van door het waterschap geleden schade, voor zover deze aan zijn schuld of nalatigheid is te wijten.
2. Het bedrag van de schadevergoeding en de wijze van inhouding daarvan op zijn bezol- diging worden niet vastgesteld dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is gesteld zich schriftelijk of mondeling te verantwoorden en ter zake van de wijze van inhouding zijn wensen kenbaar te maken.
Artikel 6.2.11 Aanzuiveringsplicht rekenplichtige ambtenaar
1. De rekenplichtige ambtenaar wordt van de verplichting tot aanzuivering van een tekort geheel of gedeeltelijk ontheven naarmate hij het beheer nauwgezet heeft gevoerd en de nodige voorzorgen heeft genomen voor de bewaring van gelden en geldswaardige pa- pieren.
2. Vloeit de verplichting tot aanzuivering van een tekort voort uit aansprakelijkheid voor on- dergeschikt personeel dan wordt bovendien in aanmerking genomen in hoeverre hij op de handelingen van dat personeel deugdelijk toezicht heeft gehouden.
3. De rekenplichtige ambtenaar is van zijn verantwoordelijkheid ontheven gedurende de tijd dat hij door ziekte of wettige afwezigheid zijn beheer niet persoonlijk heeft gevoerd, in- dien gedurende die tijd zijn betrekking wordt waargenomen krachtens aanwijzing door of namens het dagelijks bestuur.
Artikel 6.2.12 Kleding en onderscheidingstekenen
1. De ambtenaar is verplicht tijdens de vervulling van zijn betrekking de door het dagelijks bestuur voor die betrekking of voor bepaalde werkzaamheden voorgeschreven kleding of uniform en onderscheidingstekenen te dragen.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 6.2-3
2. Het deelnemen aan betogingen en optochten in het voorgeschreven uniform is de amb- tenaar slechts toegestaan, indien daarvoor door of namens het dagelijks bestuur toe- stemming is gegeven.
3. Het is de ambtenaar verboden om bij gekleed gaan in uniform insignes of andere onder- scheidingstekens of in dienst uniformkledingstukken te dragen, een en ander voor zover die niet van waterschapswege zijn verstrekt of voorgeschreven of tot het dragen waar- van niet door het dagelijks bestuur vergunning is verleend. Dit verbod is niet van toepas- sing ten aanzien van ordetekenen tot het aannemen of dragen waarvan door het ho-ger bestuursorgaan verlof is verleend.
4. Bij afzonderlijke regeling kunnen regels worden gesteld betreffende de verstrekking, rei- niging en herstelling van de in lid 1 bedoelde kleding.
Artikel 6.2.13 Dienstwoning
1. De ambtenaar is verplicht, indien hem door het dagelijks bestuur een dienstwoning is aangewezen, deze te betrekken en zich ter zake van de bewoning en het gebruik te ge- dragen naar de voorschriften die daaromtrent zijn gesteld.
2. Het dagelijks bestuur stelt nadere regels inzake het gebruik van de woning en de daar- aan voor de ambtenaar verbonden kosten.
Artikel 6.2.14 Dienstwoning bij overlijden
1. Gedurende de maand waarin het overlijden van de ambtenaar plaatsvond en de daarop volgende drie maanden behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik der dienstwoning waarin zij met de ambtenaar woonden. Daarvan kan echter worden afge- weken als het dagelijks bestuur dat in het belang van de dienst noodzakelijk acht.
2. Indien door de ambtenaar voor het gebruik der dienstwoning een vergoeding verschul- digd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over de tijd gedurende welke zij het gebruik van deze woning behouden.
Artikel 6.2.15 Ontzegging toegang
Aan de ambtenaar kan door of namens het dagelijks bestuur de toegang tot de kantoren, werkplaatsen of andere arbeidsterreinen dan wel het verblijf aldaar worden ontzegd.
Artikel 6.2.16 Besmettelijke ziekte
1. De ambtenaar, die in contact staat of kort geleden gestaan heeft met een persoon die een ziekte heeft, waarvoor ingevolge het krachtens de Wet bestrijding infectieziekten en opsporing ziekte–oorzaken bepaalde een nominatieve aangifteplicht geldt, mag zijn be- trekking niet vervullen en heeft geen toegang tot de dienstgebouwen, –lokalen en – terreinen voor zolang de hoofdinspecteur of de inspecteur van het staatstoezicht op de volksgezondheid niet heeft verklaard dat hij het gevaar voor overbrenging van een infec- tieziekte, of het gevaar dat hij verdacht moet worden te lijden aan zodanige ziekte, ge- weken acht.
2. De ambtenaar, die verkeert in de in het vorige lid omschreven situatie, is verplicht daar- van ten spoedigste kennis te geven aan het dagelijks bestuur.
6.2-4 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Hij is gehouden zich te gedragen naar de door of vanwege het dagelijks bestuur gege- ven aanwijzingen, waaronder die met betrekking tot het ondergaan van een geneeskun- dig onderzoek.
3. De ambtenaar geniet over de tijd gedurende welke het hem overeenkomstig het bepaal- de in dit artikel verboden is zijn betrekking te vervullen, zijn volledige bezoldiging.
Artikel 6.2.17 Woongebied
1. De ambtenaar kan worden verplicht te gaan wonen of te blijven wonen binnen een be- paald gebied, indien dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk is in ver- band met de goede vervulling van zijn functie of als de reisafstand te groot wordt geacht of de reistijd te lang.
2. De ambtenaar aan wie de verplichting is opgelegd om in het door het dagelijks bestuur aangewezen gebied te gaan wonen, is gehouden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk twee jaar nadat die verplichting is opgelegd, daaraan gevolg te geven.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 6.2-5
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Disciplinaire maatregelen
Artikel 7.1.1 Plichtsverzuim
1. De ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel der Ambtenarenwet, kan deswege disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets hetwelk een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Artikel 7.1.2 Disciplinaire straffen
1. De disciplinaire straffen welke kunnen worden toegepast zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. arbeid buiten de voor de betrekking van de ambtenaar vastgestelde werktijden zon- der vergoeding of tegen een lagere dan de normale vergoeding voor ten hoogste zes uur met een maximum van drie uur per dag en met dien verstande dat deze arbeid niet kan worden opgelegd op zondag en op de voor de ambtenaar geldende kerkelij- ke feestdagen;
c. vermindering van vakantie met ten hoogste 1/3 van het aantal uren waarop de amb- tenaar voor het desbetreffende kalenderjaar aanspraak heeft;
x. xxxxxxxxx tot ten hoogste 1% van het bedrag van het salaris per jaar;
e. niet–betaling van het salaris, doch ten hoogste tot een bedrag overeenkomende met het salaris over een halve maand;
f. stilstand van verhoging van salaris, met uitzondering van verhoging als gevolg van algemene loonmaatregelen, een herwaardering van de betrekking daaronder begre- pen, voor ten hoogste vier jaar;
g. vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de laatste twee periodieke verhogingen, of, indien aan de door de ambtenaar beklede betrekking geen schaal is verbonden, vermindering van het salaris met ten hoogste 5%, een en ander voor de tijd van niet langer dan twee jaar;
h. plaatsing in een andere betrekking, al of niet in een ander onderdeel van de dienst, voor bepaalde of onbepaalde tijd en met of zonder vermindering van bezoldiging;
i. schorsing voor een bepaalde tijd zonder of met gedeeltelijk genot van bezoldiging;
x. xxxxxxxxxx ontslag.
2. De straffen genoemd in het vorige lid onder a t/m g worden opgelegd door het dagelijks bestuur; de straffen genoemd onder h t/m j worden opgelegd door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de laatstelijk door de ambtenaar vervulde betrekking.
3. Bij het opleggen van een straf kan worden bepaald dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de betrokken ambtenaar zich gedurende de bij het opleggen van de straf te bepalen termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de be- straffing plaatsvindt, noch aan enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan bij het opleggen van de straf eventueel te stellen bijzondere voorwaarden.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – juni 2005 7.1-1
Artikel 7.1.3 Verantwoording
1. De straf wordt niet eerder opgelegd dan nadat de ambtenaar in de gelegenheid is ge- steld zich mondeling of schriftelijk te verantwoorden ten overstaan van het gezag dat be- voegd is tot oplegging van de straf of ten overstaan van een door dat bevoegd gezag aangewezen vertegenwoordiger. De verantwoording door de ambtenaar geschiedt, in- dien deze niet schriftelijk plaatsvindt, ten overstaan van het dagelijks bestuur of ten overstaan van een door het dagelijks bestuur aangewezen vertegenwoordiger. De ver- antwoording vindt niet eerder dan zes maal 24 uur en niet later dan twaalf maal 24 uur plaats nadat aan de ambtenaar is kennisgegeven van het voornemen de straf op te leg- gen. Op verzoek van de ambtenaar kan van deze termijn worden afgeweken.
2. Geschiedt de verantwoording mondeling, dan wordt daarvan binnen 36 uur proces– verbaal opgemaakt, dat na voorlezing wordt getekend door hem te wiens overstaan de verantwoording plaats heeft en door de ambtenaar. Weigert de ambtenaar de onderte- kening, dan wordt daarvan in het proces–verbaal, zo mogelijk met vermelding der rede- nen, melding gemaakt. Een afschrift van het proces–verbaal wordt de ambtenaar uitge- reikt.
Indien de ambtenaar zulks verlangt, worden hij en zijn raadsman in de gelegenheid ge- steld kennis te nemen van de ambtelijke rapporten of andere bescheiden welke op de hem ten laste gelegde feiten betrekking hebben.
Artikel 7.1.4 Strafuitvoering
De straf, behalve die van schriftelijke berisping, wordt niet ten uitvoer gelegd, zolang de ambtenaar zich niet heeft kunnen verantwoorden zoals bedoeld in artikel 7.1.3, tenzij bij de strafoplegging onmiddellijke tenuitvoerlegging is bevolen.
7.1-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – juni 2005
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Ontslag en schorsing
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Ontslag
Artikel 8.1.1 Bevoegdheid en ingangsdatum
1. Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de be- trekking, laatstelijk door de ambtenaar vervuld.
2. In het besluit tot het verlenen van ontslag wordt de datum van ingang van het ontslag vermeld dan wel een omschrijving of aanduiding van die datum.
Artikel 8.1.2 Eigen verzoek
1. Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol verleend.
2. Dit ontslag wordt niet verleend met ingang van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingeko- men.
3. Indien de ambtenaar dit verzoekt, kan van het bepaalde in lid 2 worden afgeweken.
4. Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien over- wogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf, kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.
Artikel 8.1.3 Ouderdomsontslag
1. Aan de ambtenaar die de volgens artikel 7.3, eerste lid van het pensioenreglement voor het recht op ouderdomspensioen vereiste leeftijd heeft bereikt, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de bedoelde leeftijd is bereikt eervol ontslag verleend.
2. Van het bepaalde in lid 1, eerste volzin, kan, indien de ambtenaar hiermede instemt, in bijzondere gevallen, ter beoordeling van het bestuursorgaan dat bevoegd is het ontslag te verlenen, worden afgeweken. In deze gevallen wordt het dienstverband beëindigd in- dien de ambtenaar of het tot ontslag verlenen bevoegde bestuursorgaan zulks wenselijk acht door het verlenen van eervol ontslag met inachtneming van een opzeggingstermijn van één maand.
3. Op verzoek van de ambtenaar wordt het ouderdomsontslag vanaf de in artikel 7.4 van het pensioenreglement genoemde leeftijd geheel of voor een gedeelte van de voor hem geldende werktijd verleend, tenzij de omvang van de overblijvende betrekking zodanig beperkt is dat de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. De overblijvende werktijd bedraagt ten minste 10% van de omvang van de dienstverhouding. Ontslag voor een gedeelte uit een dienstverhouding waaruit reeds eerder gedeeltelijk ontslag met het oog op de in het eerste lid bedoelde uitkering heeft plaatsgevonden bedraagt ten minste 10% van de oorspronkelijke betrekkingsomvang
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 8.1-1
Artikel 8.1.4 Ontslag bij reorganisatie
1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrach- ten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
2. Ontslag op één van de in het vorige lid genoemde gronden kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 4, slechts plaatsvinden na afloop van de in artikel 2.3.2, lid 3 SAW benoemde herplaatsingtermijn.
3. Indien het dagelijks bestuur, op basis van artikel 2.3.2, lid 8 besluit dat de herplaatsing- termijn wordt verlengd, kan het ontslag met inachtneming van het bepaalde in lid 4, op grond van één van de in het eerste lid genoemde gronden slechts plaatsvinden na afloop van de verlengde herplaatsingtermijn.
4. Indien aan een ambtenaar op grond van dit artikel ontslag wordt verleend, wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen.
5. De ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van dit artikel, verkrijgt met ingang van de datum van ontslag aanspraak op een uitkering krachtens paragraaf 9.2.
Artikel 8.1.5 Ontslag bij ongeschiktheid wegens ziekte
1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Het ontslag wordt verleend door het be- stuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de betrekking.
2. Een ontslag als bedoeld in lid 1 mag slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziek-te gedurende een periode van 24 maanden;
b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde periode van 24 maanden is te verwachten;
c. het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de openbare dienst van het waterschap andere arbeid op te dragen dan wel indien de ambtenaar zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.
3. Geen ontslag vindt plaats, indien de ambtenaar door het UWV, in het kader van de uit- voering van de WIA, minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang.
4. Van een zwaarwegend dienstbelang is in ieder geval sprake indien:
a. de huidige arbeidsplek en het werk, in alle redelijkheid en billijkheid, niet zodanig kan worden aangepast dat de arbeidsongeschikte zijn functie naar behoren kan blijven uitoefenen; én
b. er geen andere passende arbeid bij het waterschap aanwezig is.
5. Voor het bepalen van het tijdvak van 24 maanden als bedoeld in het tweede lid, onder- deel a, wordt niet in aanmerking genomen afwezigheid van een vrouwelijke ambtenaar wegens door de zwangerschap of bevalling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van het bevallingsverlof.
8.1-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
6. Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 24 maan- den worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte van de ambtenaar samenge- teld:
a. indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen;
b. indien zij worden onderbroken door afwezigheid wegens door zwangerschap of be- valling veroorzaakte ziekte in de periode vanaf het begin van de zwangerschap tot aan het einde van de zwangerschap;
c. indien een onder b bedoelde afwezigheid wordt voorafgegaan of wordt gevolgd door een periode van arbeidsgeschiktheid, die in totaal minder dan vier weken bedraagt.
7. Het bestuursorgaan betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situ- atie als bedoeld in het tweede lid, sub a, b en c het resultaat van de claimbeoordeling op grond van de WIA en een door het bestuursorgaan of de ambtenaar aangevraagd des- kundigenoordeel van het UWV.
8. Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de WIA–beschikking zijn ge- nomen.
9. De kosten van het door het bestuursorgaan of de ambtenaar bij het UWV aangevraagde deskundigenoordeel, komen ten laste van het waterschap.
Artikel 8.1.6 Ontslag bij onbekwaamheid en ongeschiktheid
1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van onbekwaamheid of onge- schiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of ge- breken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
2. In geval van ontslag op grond van dit artikel heeft betrokkene, indien er recht bestaat op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, aanspraak op een aanvullende uitkering als bedoeld in paragraaf 9.1. In uitzonderlijke gevallen, gelegen binnen de werksfeer, kan besloten worden tot het verlenen van een aansluitende uitkering als bedoeld in pa- ragraaf 9.1.
Artikel 8.1.7 Overige ontslaggronden
1. Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:
a. verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de betrekking geldt;
b. aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de betrekking zou uitsluiten;
c. staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
d. toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
e. onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
f. het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
2. Behalve in het geval als bedoeld in lid 1, onder e, wordt een ontslag op grond van dit artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 8.1-3
Artikel 8.1.8 Onverenigbaarheid van karakters
1. Op voordracht van het dagelijks bestuur kan het algemeen bestuur bepalen dat een ambtenaar die vast is aangesteld eervol kan worden ontslagen op een bij zijn besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van deze para- graaf genoemd.
2. In geval van ontslag op grond van dit artikel treft het algemeen bestuur, op voordracht van het dagelijks bestuur, een regeling waarbij de gewezen ambtenaar een uitkering wordt verzekerd welke naar het oordeel van het algemeen bestuur, met het oog op de omstandigheden, redelijk is te achten. Deze uitkering zal niet minder mogen bedragen dan die welke hij krachtens paragraaf 9.1 zou hebben genoten indien dit op hem van toepassing zou zijn geweest. Indien geen recht bestaat op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet is artikel 9.2.9, lid 3 van overeenkomstige toepassing. Indien een uit- kering krachtens de werkloosheidswet gedeeltelijk wordt geweigerd is artikel 9.2.9, lid 2 van overeenkomstige toepassing.
3. De grond waarop het ontslag berust, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.
Artikel 8.1.9 Ontslag na functie in publiekrechtelijk college
Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechte- lijk college, waarin hij was benoemd of verkozen, tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.
Artikel 8.1.10 Ontslag bij FPU
1. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van FPU wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uit- treden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na dat te verlenen ont- slag recht bestaat op een uitkering. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op evengenoemde uitkering ontstaat.
2. Op verzoek van de ambtenaar wordt het in het eerste lid genoemde ontslag ook voor een gedeelte van de voor hem geldende werktijd verleend, tenzij de omvang van de overblijvende betrekking zodanig beperkt is dat de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. De overblijvende werktijd bedraagt ten minste 10% van de omvang van de dienstverhouding. Ontslag voor een gedeelte uit een dienstverhouding waaruit reeds eerder gedeeltelijk ontslag met het oog op de in het eerste lid bedoelde uitkering heeft plaatsgevonden bedraagt ten minste 10% van de oorspronkelijke betrekkingsomvang.
3. Met de centrale VUT–overeenkomst, genoemd in het eerste lid, wordt bedoeld de over- eenkomst genoemd in artikel 2 lid 1, van de Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel. Met het pensioenreglement van de Stichting ABP, genoemd in het eerste lid, wordt be- doeld het reglement van die stichting, dat is vastgesteld met inachtneming van de over- eenkomst, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.
4. Het bepaalde in artikel 8.1.2 tweede tot en met vierde lid is van overeenkomstige toe- passing.
8.1-4 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Artikel 8.1.11 Ontslag van rechtswege
1. De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is ver- leend, wordt de ambtenaar geacht met ingang van bedoelde datum tijdelijk te zijn aan- gesteld voor onbepaalde tijd.
2. Ontslag op een der gronden genoemd in dit hoofdstuk kan aan de ambtenaar, als be- doeld in lid 1, worden verleend met ingang van een datum gelegen vóór de datum waar- op hij van rechtswege zou zijn ontslagen.
3. Xxxxxxx aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het ontslag berust slechts op verzoek van de ambte- naar vermeld.
Artikel 8.1.12 Opzegtermijn bij tijdelijke aanstelling
1. Indien aan de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, omdat de omstandigheid die tot die aanstelling leidde is vervallen, wordt een opzegtermijn in acht genomen:
a. van drie maanden, indien de betrokkene bij het begin van de opzegtermijn laatstelijk twaalf maanden onafgebroken in dienst was;
b. van twee maanden, indien de betrokkene bij het begin van de opzegtermijn laatstelijk zes maanden of langer, doch korter dan twaalf maanden onafgebroken in dienst was;
c. van één maand, indien de betrokkene bij het begin van de opzegtermijn laatstelijk korter dan zes maanden onafgebroken in dienst was.
2. Over de tijd die aan de in lid 1 bedoelde opzegtermijn mocht ontbreken, heeft de betrok- kene recht op doorbetaling der bezoldiging.
Artikel 8.1.13 Ontslagbescherming
1. Opzegging of ontslag als bedoeld in dit hoofdstuk kan niet geschieden wegens het feit dat de ambtenaar geplaatst is op de kandidatenlijst van de Ondernemingsraad, lid is van de Ondernemingsraad of van een commissie van de Ondernemingsraad of korter dan twee jaar geleden lid is geweest van de Ondernemingsraad of van een commissie van de Ondernemingsraad.
2. Opzegging of ontslag als bedoeld in dit hoofdstuk kan niet plaatsvinden wegens het feit dat de ambtenaar door een centrale als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Overleg- regeling of door een daarbij aangesloten vereniging, is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aan- gesloten vereniging, dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strek- ken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangeslo- ten verenigingen te ondersteunen.
3. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt tevens voor de plaatsvervangers van de ge- noemde personen.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 8.1-5
Artikel 8.1.14 Ontslag wegens FLO
1. Indien door het algemeen bestuur bij afzonderlijke verordening leeftijdsgrenzen zijn be- paald voor de vervulling van in die verordening vermelde en voor zover nodig nader om- schreven betrekkingen, wordt de ambtenaar die een zodanige betrekking vervult en de daarvoor bepaalde leeftijdsgrens heeft overschreden, ontslag verleend.
2. Het ontslag gaat, behoudens de mogelijkheid van opschorting als in de in lid 1 bedoelde verordening voorzien, in op de eerste dag van de maand volgende op die waarin de in lid 1 bedoelde leeftijdsgrens wordt bereikt.
3. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend onder toekenning van een uitke- ring als geregeld in de in lid 1 bedoelde verordening.
8.1-6 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Schorsing
Artikel 8.2.1 Schorsingsgronden en –besluit
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 7.1.2 kan de ambtenaar door het dagelijks bestuur worden geschorst:
a. wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te ken- nen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;
b. wanneer tegen hem volgens de terzake geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis ten uitvoer wordt gelegd;
c. wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf wordt ingesteld;
d. in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.
2. Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:
a. een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;
b. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur der schorsing.
Artikel 8.2.2 Schorsing en bezoldiging
1. Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8.2.1, lid 1 onder b of c, kan de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag van de bezoldiging, plaatsvinden, behoudens het bepaalde in lid 3.
2. Tijdens de schorsing ingevolge 8.2.1, lid 1 onder a, kan tot de in de strafaanzegging of – oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de bezoldiging geheel of gedeel- telijk worden ingehouden, behoudens het bepaalde in lid 3. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de uitkering van de bezoldiging geheel gestaakt.
3. Het betaalbare gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem verhaalbare gedeelte van de premies voor ziektekostenvoorziening en pensioen.
4. De ingevolge lid 1 niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien de schor- sing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.
5. De ingevolge lid 2 niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – juni 2003 8.2-1
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Aanspraken tijdens herplaatsingtermijn en werkloosheid
Met opmaak: opsommingstekens en nummering
Aanspraken tijdens herplaatsingtermijn Artikel 9.1.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. betrokkene: de boventallig verklaarde ambtenaar;
b. sector waterschappen: organisaties die de SAW toepassen.
Artikel 9.1.2 Inkomen tijdens herplaatsingtermijn
1. Gedurende de herplaatsingtermijn, zoals vastgelegd in artikel 2.3.2, lid 3 en lid 8 heeft de betrokkene recht op zijn salaris,vakantiegeld, eindejaarsuitkering en een eventuele uitkering op basis van de resultatendeling.
2. Gedurende de herplaatsingtermijn wordt de periodieke verhoging op de gebruikelijke wijze voortgezet.
Artikel 9.1.3 Toelagen en vergoedingen tijdens herplaatsingtermijn
Het dagelijks bestuur en de organisaties van overheidspersoneel maken in een sociaal plan, zoals bedoeld in artikel 2.3.2, afspraken over toelagen en vergoedingen van de betrokkenen gedurende de herplaatsingtermijn.
Artikel 9.1.4 Afkoop rechten
1. Betrokkene kan binnen een maand na aanvang van de herplaatsingtermijn ervoor kiezen om zijn rechten op basis van de SAW af te kopen tegen de helft van het aantal maand- salarissen van de herplaatsingtermijn.
2. Hiertoe dient betrokkene te verzoeken om zijn ontslag op grond van artikel 8.1.2. Het tweede lid van artikel 8.1.2 blijft voor deze gevallen buiten toepassing.
3. Betrokkene verliest indien hij gebruik maakt van de afkoop de rechten zoals neergelegd in paragrafen 2.3, 9.1 en 9.2.
Artikel 9.1.5 Reïntegratiepremie herplaatsingtermijn
Betrokkene die gedurende de herplaatsingtermijn een baan vindt, ontvangt een reïntegratie- premie van één maandsalaris.
Artikel 9.1.6 Salarisgarantie en perspectief
1. Bij aanvaarding van een passende lagere functie, binnen de eigen organisatie of binnen de sector waterschappen, wordt het salaris aangevuld tot het niveau van het oude sala- ris op het moment van boventalligheid. Indien betrokkene nog niet ingeschaald was op het maximum van de betreffende schaal, behoudt hij het recht op toekomstige periodieke verhogingen in de betreffende schaal.
2. Bij aanvaarding van een functie tegen een lager salaris buiten de sector waterschappen, wordt het salaris aangevuld tot het niveau van het oude salaris op het moment van bo-
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 9.1-1
ventalligheid, gedurende de uitkeringsduur waarop betrokkene recht zou hebben gehad indien hij geen baan had gevonden. Periodieke verhogingen in de oude schaal worden gedurende deze periode eveneens in aanmerking genomen.
9.1-2 Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008
Bovenwettelijke regeling bij werkloosheid Artikel 9.2.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. werkloosheid: werkloosheid in de zin van artikel 16 van de Werkloosheidswet;
b. betrokkene: de gewezen ambtenaar;
x. xxxxxxx: het dagloon in de zin van de Werkloosheidswet zonder toepassing van de maximumdagloongrens van artikel 17 eerste lid van de Wet financiering sociale ver- zekeringen, met uitzondering van het gestelde in artikel 9.2.12 lid 3;
x. xxxxxxxxxxxxxxx uitkering: de aanspraken die de ambtenaar kan ontlenen aan deze paragraaf, te weten de aanvullende uitkering als omschreven in artikel 9.2.2 t/m arti- kel 9.2.14 van deze paragraaf en de aansluitende uitkering als omschreven in artikel
9.2.15 t/m artikel 9.2.28 van deze paragraaf, met uitzondering van de waterschaps– werkloosheidsuitkering als bedoeld in artikel 9.2.9, lid 3.
Artikel 9.2.2 Voorwaarden voor recht op aanvullende uitkering
Recht op een aanvullende uitkering heeft de betrokkene die recht heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet en is ontslagen op grond van:
a. artikel 8.1.4 SAW;
b. artikel 8.1.5 lid 3 SAW;
c. artikel 8.1.6 SAW;
d. artikel 8.1.7 lid 1 sub a of c;
e. artikel 8.1.8 SAW.
Artikel 9.2.3 Hoogte van de aanvullende uitkering: berekeningsgrondslag
De berekeningsgrondslag voor de aanvullende uitkering is het dagloon op de dag vooraf- gaande aan het ontslag terzake waarvan betrokkene recht op aanvullende uitkering wordt toegekend, voorzover dat betrekking heeft op het inkomen uit de betrekking waaraan het recht op aanvullende uitkering wordt ontleend.
Artikel 9.2.4 Hoogte van de aanvullende uitkering: indexering
De berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering wordt telkens aangepast aan de in- dexering van de WW.
Artikel 9.2.5 Hoogte van de aanvullende uitkering: bedrag
1. De uitkering krachtens de Werkloosheidswet en de aanvullende uitkering bedragen te- zamen een percentage van de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering.
2. Het in lid 1 genoemde percentage bedraagt:
a. gedurende de eerste 6 maanden 90%;
b. gedurende de daarop volgende 6 maanden 80%;
c. daarna tot het einde van de WW-uitkering 70%.
Artikel 9.2.6 Beëindiging van het recht op uitkering
De bepalingen betreffende de gehele of gedeeltelijke beëindiging van het recht op uitkering vastgelegd in de Werkloosheidswet, zijn van toepassing op de aanvullende uitkering.
Landelijk Arbeidsvoorwaardenoverleg Waterschappen – januari 2008 9.1-3