SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG
Arbitraal xxxxxx van 8 februari 2016 in kort geding Kenmerk: SG KG 16/02
De voorzitter van het Scheidsgerecht,
mr. H.F.M. Xxxxxxx, wonende te Den Haag, bijgestaan door xx. X.X.X. Xxxxx, griffier,
heeft op 8 februari 2016 het navolgende vonnis gewezen in het kort geding van:
1. A.,
wonende te Z., eiser,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar W. recht A., gevestigd te Z.,
eiseres,
gemachtigden: mr. drs. B.P.H. Leijnse en mr. ir. J.P.M. Xxxxxx, tegen:
de coöperatie B. gevestigd te Y., verweerster,
gemachtigde: mr. A.C. de Die.
Partijen worden hierna aangeduid als eiser, eiseres (tezamen: eisers) en verweerster.
1. De procedure
1.1 Eisers hebben met een brief van 8 januari 2016 dit kort geding aanhangig gemaakt. Met een op 14 januari 2016 ingezonden memorie van eis hebben zij het Scheidsgerecht verzocht om bij arbitraal vonnis:
“I verweerster te gebieden
a) de uitschrijving van X. in het Coöperatie-register ongedaan te maken;
b) eisers in staat te stellen medisch specialistische zorg in B. te verlenen, zulks tegen de gebruikelijke vergoeding voor zorg- en dienstverlening als bedoeld in artikel 9 A&DO;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, gedurende welke verweerster [in] gebreke blijft met de nakoming van het te dezen te wijzen vonnis;
II verweerster te veroordelen tot vergoeding van alle door eisers gemaakte kosten van rechtsbijstand in dit geding, tot op heden begroot op € 7.000,
xxxxxxx tot vergoeding van een zodanig bedrag dat het Scheidsgerecht billijk acht;
III verweerster te veroordelen in de kosten van het Scheidsgerecht.” Bij de memorie van eis zijn producties gevoegd (genummerd 1–20).
1.2 Op 22 januari 2016 heeft de gemachtigde van verweerster een brief met producties (genummerd 1–33) ingezonden. Met een e-mail van 25 januari 2016 heeft zij een productie nagezonden (genummerd 34).
1.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden te Utrecht op 3 februari 2016. Aan de zijde van eisers waren aanwezig eiser (tevens als bestuurder van eiseres) met de gemachtigde xx. Xxxxxx en vergezeld door de heren X. (anesthesioloog, hierna aan te duiden als C.) en D. (tot 1 juli 2015 anesthesioloog; hierna: D.). Aan de zijde van verweerster waren aanwezig mevrouw drs. E. (lid van het bestuur van verweerster), mevrouw drs. X. (directeur van verweerster en hierna aan te duiden als F.) en de heer X. (lid van verweerster en voorzitter van de medische staf van het ziekenhuis in kwestie), met de gemachtigde van verweerster, die was vergezeld door een stagiaire van haar kantoor. Partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht; de stichting mede aan de hand van pleitnotities van hun gemachtigden.
2. Samenvatting van het geschil
2.1 Eiser (geboren op 4 maart 1967) is anesthesioloog. Hij was sedert 1 januari 2003 als vrijgevestigd anesthesioloog werkzaam in het B. te Y. (hierna: het ziekenhuis), dat in stand wordt gehouden door de stichting genaamd Stichting H. (hierna: de stichting). Vanaf 2003 was hij toegelaten tot het ziekenhuis op basis van een toelatingsovereenkomst, waarvan de laatste versie betrekking had op de periode van maart 2014 tot 1 januari 2015. Xxxxx was lid van de maatschap anesthesiologie (hierna: de maatschap). Per eind december 2014 zijn vier van de (in 2013) zeven leden van de maatschap vertrokken. Per 1 juli 2015 is een vijfde lid van de maatschap, D., wegens pensionering vertrokken.
2.2 Op 19 december 2014 is verweerster opgericht. Zij heeft met het ziekenhuis een samenwerkingsovereenkomst die schriftelijk is vastgelegd op 31 december 2014. Op dezelfde dag hebben eisers en verweerster een Aansluitings- en dienstverleningsovereenkomst (in onderdeel I van de vordering omschreven als ‘A&DO’ en hierna te noemen: de ‘A&D-overeenkomst’) gesloten. Op grond van deze overeenkomst is eiseres als ‘praktijkvennootschap’ lid geworden van verweerster.
2.3 De A&D-overeenkomst bevat onder meer de volgende bepalingen (waarbij verweerster is aangeduid als ‘de Coöperatie’):
‘7.1 Het Lid verleent medisch specialistische zorg met behulp van de Medisch Specialist en/of de overige aan haar verbonden natuurlijke personen aan de Coöperatie.
(…)
13.1 De onderhavige Overeenkomst alsmede de aansluiting van het Lid worden, met ingang van 31 december 2014 24.00 uur, aangegaan voor onbepaalde tijd en eindigen:
(..)
h. doordat een der partijen gebruik maakt van een op basis van dit artikel bestaande opzegmogelijkheid per de datum waartegen is opgezegd;
i. door beëindiging van het lidmaatschap van het Lid per de datum waarop het lidmaatschap eindigt;
(…)
13.3 Het Bestuur van de Coöperatie kan deze Overeenkomst alsmede de aansluiting van het Lid door opzegging beëindigen tegen het einde van het kalenderjaar en met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. Deze opzegtermijn hoeft niet in acht genomen te worden indien sprake is van een omstandigheid die onmiddellijke beëindiging van de Overeenkomst rechtvaardigt, waaronder in ieder geval verstaan wordt:
(…)
b. beëindiging van een toegang van een Lid, Medisch Specialist of een door hen ingezette natuurlijke persoon tot de zorginstelling van een contractspartij van de Coöperatie bij een Samenwerkingsovereenkomst;
(…)
13.5 Opzegging van de Overeenkomst door het Bestuur van de Coöperatie geschiedt steeds jegens het Lid en de Medisch Specialist gezamenlijk. In geval van opzegging kan de Coöperatie niet gehouden worden tot vergoeding van schade respectievelijk andersoortige financiële compensatie.’
2.4 Eveneens op 31 december 2014 heeft xxxxx een brief gestuurd aan de raad van bestuur van de stichting met onder meer de volgende tekst:
‘Met dit aangetekend schrijven wil ik u op de hoogte stellen van het feit dat ik per 1 juli 2015 mijn medische werkzaamheden als anesthesioloog wens te beëindigen binnen [het] ziekenhuis.’
2.5 Met een brief van 16 januari 2015 heeft de raad van bestuur daarop als volgt xxxxxxxxxx:
‘Hiermee bevestigen wij de ontvangst (d.d. 31 december 2014) van uw opzegging van uw medische praktijkvoering bij [het ziekenhuis] per 1 juli 2015.
Ten behoeve van een goede afwikkeling van uw toelating gaan wij er zonder meer vanuit dat u de praktijkvoering deugdelijk zult afronden en overdragen. Sleutels, toegangspas e.d. zien wij van u voor 1 juli 2015 tegemoet. Uw toegang tot de systemen zal per voornoemde datum worden geblokkeerd Wij verwachten van u dat u voor [het ziekenhuis] beschikbaar blijft, mocht dit noodzakelijk zijn vanwege een aansprakelijkheidsstelling of intern dan wel extern toezicht over de periode waarin u bij [het ziekenhuis] werkzaam bent geweest De beschikbaarheid zal met name zien op het met [het ziekenhuis] delen van uw wetenschap ten aanzien van een specifiek voorval.
Wij danken u tot slot voor uw kunde en inzet over de afgelopen jaren en wensen u succes toe met uw verdere loopbaan buiten [het ziekenhuis]. In dat kader hechten
wij eraan de belangen van (de patiënten van) [het ziekenhuis] en uw huidige collega maatschapleden te benadrukken. Wellicht ten overvloede vermeld gaan wij er van uit dat u daar ook in uw nieuwe werkomgeving rekening mee zal blijven houden.’
2.6 In een brief van 26 mei 2015 heeft xxxxx aan de directeur patiëntenzorg van het ziekenhuis (met afschrift aan de voorzitter van de medische staf van het ziekenhuis) het volgende bericht:
‘In navolging op ons gesprek van hedenochtend (…) wil ik u hierbij bevestigen dat ik bereid ben om na 30 juni 2015 mijn werkzaamheden in [het] ziekenhuis voort te zetten.
Sedert mijn schrijven van 31-12-2014 met betrekking tot beëindigen van mijn werkzaamheden binnen [het ziekenhuis] zijn er wel de nodige positieve ontwikkelingen geweest die het continueren van een kwalitatieve anesthesiologische praktijk mogelijk maken.
Hiermee bedoel ik:
- Dat aan tijdelijke invulling van de formatie anesthesiologen d.m.v. waarnemers, ondanks de bekommernissen hieromtrent in december 2014, kwalitatief en kwantitatief te voldoen is.
- Dat de lopende selectieprocedure uitzicht geeft op het spoedige toetreden van ten zeerste kwalitatieve maatschapsleden.
- Dat de opgestarte gesprekken met de maatschap Anesthesiologie van het I. [het
I. te X., toevoeging Scheidsgerecht] vooruitzichten bieden om de anesthesiologische zorg een stabielere toekomst te verzekeren, zowel naar de beide ziekenhuizen, als naar de aanwezige maatschapsleden als de in de toekomst toetredende maatschapsleden.
Vanzelfsprekend ben ik steeds bereid om zonodig hierover de nodige toelichting te verstrekken.’
2.7 Op 5 juni 2015 hebben de zeven leden en gewezen leden van de maatschap (te weten de vier intussen uit het ziekenhuis vertrokken anesthesiologen alsmede D.,
C. en eiser) een bodemprocedure voor dit Scheidsgerecht aanhangig gemaakt waarin zij van de stichting een vergoeding vorderden voor de goodwill die, in hun visie, ten onrechte bij de stichting was terechtgekomen. Bij arbitraal vonnis van 3 november 2015 heeft het Scheidsgerecht onder meer deze vordering afgewezen.
2.8 Op 29 juni 2015 heeft de directeur van verweerster (met afschrift aan de voorzitters van de raad van bestuur en van de medische staf) aan xxxxx het volgende bericht:
‘Zoals [de voorzitter van de raad van bestuur] u reeds heeft medegedeeld, hebben de raad van bestuur, het bestuur medische staf en het coöperatiebestuur ingestemd met de opschorting van de datum van uw praktijkbeëindiging van 30 juni a.s. tot 31 december 2015.
Vanuit het coöperatiebestuur moeten wij hier twee voorwaarden aan verbinden:
1) (…)
2) (…).’
2.9 De twee in deze brief opgenomen voorwaarden spelen thans geen rol meer. Eisers hebben daaraan voldaan.
2.10 Na het vertrek van D. per 1 juli 2015 bestond de maatschap nog uit twee leden, te weten C. en xxxxx.
2.11 Een rapport van 14 juli 2015 dat onder de verantwoordelijkheid van de Commissie Kwaliteitsvisitatie (CKV) van de Nederlandse Vereniging voor Anesthesiologie is uitgebracht over de anesthesiologische praktijkvoering in het ziekenhuis, vermeldt onder meer het volgende:
‘5. CONCLUSIES EN OORDELEN
De visitatiecommissie heeft zoals gebruikelijk tijdens de visitatiedag verschillende vertegenwoordigers van bestuur, organisatie en werkvloer gesproken. Hoewel ook anesthesiologisch inhoudelijk enkele belangrijke punten zijn op te voeren is de rode draad van deze dag toch vooral de samenstelling van de vakgroep en de positionering daarvan in de ziekenhuisorganisatie. Iedere gesprekspartner heeft natuurlijk zijn of haar visie op het functioneren van de vakgroep anesthesiologie. Ook de vakgroep zelf heeft een mening over de onderwerpen die spelen. De commissie publiceert echter geen verslag van de gesprekken.
Om te beginnen met het rapport van de vorige visitatie uit 2013: de commissie merkt op dat hele delen van de aanbevelingen, voorwaarden en zwaarwegend advies nog altijd actueel zijn. De rapporteur zou hele delen uit het rapport kunnen kopiëren en in dit rapport opnieuw kunnen opvoeren. Gezien de ernst van de conclusies destijds kan dat nauwelijks handig worden gevonden. De commissie maakt zich daarom ernstige zorgen over het vermogen van vakgroep en ziekenhuisorganisatie alle knelpunten op te lossen binnen een redelijke termijn. Het is nu namelijk twee jaar later en de veranderingen in de zorg kunnen slechts in zeer geringe mate worden aangevoerd ter verdediging. Men zou kunnen stellen dat de adviezen destijds met spoed zouden moeten zijn aangepakt, juist om als groep sterk te staan voor dergelijke veranderingen.
Feit is dat de vakgroep anesthesiologie nu bestaat uit twee man. Er wordt voor de opvulling van het rooster gebruik gemaakt van waarnemers. Dit gebeurt al geruime tijd en er lijkt geen uitzicht op toetreding van vaste anesthesiologen tot de vakgroep op enige wijze. De vakgroep en de organisatie ( bestuur ziekenhuis, mede-specialisten, bestuur medisch specialistisch bedrijf) staan niet op een lijn voor een mogelijke oplossing.
Voorts spelen er nog niet afgewikkelde conflicten uit het verleden. De commissie waagt zich niet aan een uiteenzetting van deze conflicten. Wel heeft de commissie opgemerkt dat deze conflicten een oplossing voor de toekomst in de weg staan. De communicatie over de conflicten verloopt gebrekkig en is niet opbouwend. Het zou voor alle partijen gemakkelijk zijn als wij in dit rapport konden optreden als scheidsrechter. Dat kan uitdrukkelijk niet. De commissie stelt zich op het standpunt dat een conflict ontstaat door alle betrokkenen, dat communicatie en het gebrek eraan altijd alle partijen betreft en dat ook de oplossing van een conflict de verantwoordelijkheid van alle betrokkenen vraagt. De commissie is bijzonder onaangenaam verrast door de verbetenheid waarmee partijen tegenover elkaar
staan, de geringe toenadering van partners in de conflicten en de opvallende neiging tot rechtsgang bij discussies.
De commissie stelt dat de ontstane situatie niet langer houdbaar is. De situatie op de werkvloer met een door vacatures vleugellamme vakgroep, het stelselmatig inhuren van waarnemers gedurende langere tijd en de verhouding van het aantal waarnemers tot het aantal vaste anesthesiologen kan niet langer als veilig worden beschouwd. Alle gesprekspartners zijn het erover eens dat de veiligheid tot nu niet in het geding is geweest en dat is een verdienste van de nog zittende anesthesiologen. Toch meent de commissie dat de ontstane praktijkvoering en positie van de groep in de organisatie maar ook vooral de uitzichtloosheid van de verschillende discussies en conflicten risicovol zijn en er dus niet langer meer een garantie voor veilig werken is.
(…)
6. PLAN VAN AANPAK EN VOLGENDE VISITATIE
De vakgroep heeft bij haar reactie op het concept hervisitatierapport een plan van aanpak meegestuurd. De CKV heeft hier kennis van genomen en verwacht verdere uitvoering. Het plan van aanpak verandert de conclusies, oordelen en vervolgstappen genoemd in dit rapport niet. Op basis van de hervisitatie en de voorafgaande voortgangsrapportage concludeert de CKV dat onvoldoende gehoor is gegeven aan het zwaarwegende advies en de voorwaarden opgelegd ten tijde van de reguliere visitatie en de kwaliteit van de zorgverlening ernstig wordt bedreigd. Dit heeft de CKV doen besluiten, in overleg met het NVA bestuur, hiervan een melding te maken bij de IGZ conform het kwaliteitsvisitatiereglement van de NVA. In principe vindt hervisitatie plaats na 1 jaar. Afhankelijk van onderzoek/acties van de IGZ kan de CKV deze termijn veranderen.’
2.12 Met een brief van 11 december 2015 heeft xxxxx, mede namens eiseres, onder meer het volgende bericht aan het bestuur van verweerster:
‘Er is al enige tijd discussie over mijn positie in het ziekenhuis en over de vraag wanneer ik mijn praktijkwerkzaamheden zal beëindigen. Ik heb ook begrepen dat het Coöperatie-bestuur en de Raad van Bestuur zich op het standpunt stellen dat die praktijkbeëindiging zich in de avond van 31 december 2015 zal realiseren. Ik wil, zoals u weet, graag in [het ziekenhuis] blijven werken. Deze kwestie is voor mij van groot belang, en daarom heb ik mij nog eens in het dossier verdiept en deskundig advies gevraagd. Ik wil graag, ter voorkoming van misverstanden, mijn eigen standpunt verduidelijken.
Op 31 december 2014 heb ik schriftelijk aan de Raad van Bestuur laten weten dat ik mijn werkzaamheden in [het ziekenhuis] per 1 juli 2015 wens te beëindigen. Ik heb die brief geschreven in bijzondere omstandigheden: vier van mijn collega’s hadden hun vertrek aangekondigd; een vijfde collega zou in de daaropvolgende maanden met pensioen gaan; vacatures voor opvolgers konden niet worden geplaatst. Dit was voor mij een zeer somber perspectief; vandaar dat bij mij de wens bestond om mij niet op al te lange termijn terug te trekken.
Niettemin heb ik mij wel bij de Coöperatie aangesloten; op diezelfde dag is een aansluitings- en dienstverleningsovereenkomst (“A&DO”) tot stand gekomen en is mijn Praktijkvennootschap lid van de Coöperatie geworden. De A&DO en het lidmaatschap gelden voor onbepaalde tijd.
In de daaropvolgende maanden zijn de werkomstandigheden in gunstige zin gewijzigd, en wel zo dat ik graag in [het ziekenhuis] werkzaam wil blijven. Ik heb dit ook schriftelijk op 26 mei 2015 aan de directeur patiëntenzorg van [het ziekenhuis] laten weten, in kopie aan de voorzitter BMS. Eerst op 29 juni 2015 heeft u mij, namens het Coöperatie-bestuur laten weten dat de Raad van Bestuur, het BMS en het Coöperatie-bestuur hebben ingestemd “met de opschorting van de datum van uw praktijkbeëindiging van 30 juni a.s. tot 31 december 2015”.
Het lijkt erop dat u met uw brief van 29 juni 2015 hebt ingestemd met een verzoek dat ik niet heb gedaan. Ik heb niet gevraagd om de datum van mijn praktijkbeëindiging te mogen opschuiven. Ik heb laten weten dat ik mijn werkzaamheden in het ziekenhuis per 1 juli 2015 wil voortzetten omdat de omstandigheden veranderd zijn.
Van een praktijkbeëindiging per 1 juli 2015. zoals in mijn brief van 31 december 2014 werd aangekondigd, is nimmer sprake geweest. In het nieuwe regime kan ik mijn aansluiting alleen maar beëindigen door mijn Coöperatie-lidmaatschap op te zeggen. Dat heb ik nooit gedaan. Een opzegging van de aansluiting of mijn lidmaatschap door de Coöperatie is ook nooit aan de orde geweest; ik ben althans niet met zo’n opzegging bekend.
En overigens ben ik ook niet bekend met een redelijke grond voor beëindiging van de rechtsverhoudingen tussen mijn praktijkvennootschap en mij enerzijds en de Coöperatie anderzijds, of voor toegangsontzegging. Sterker nog: gelet op de bestaande capaciteitsproblemen kan de vakgroep (en de medische staf) mijn inzet goed gebruiken.
lk ga er daarom vanuit dat ik mijn werkzaamheden thans op de gebruikelijke wijze kan voortzetten. en dat zal ik dan ook na de jaarwisseling doen,
Ik ben graag bereid tot toelichting van het bovenstaande, mocht u daarop prijs stellen.’
2.13 Met een brief van 14 december 2015 heeft verweerster het volgende bericht aan xxxxx:
‘Op 31 december 2015 eindigt uw aansluitings- en dienstverleningsovereenkomst bij de Coöperatie (…) ten gevolge van de beëindiging van uw medische praktijk binnen [het ziekenhuis] per die datum.
Vanaf 1 januari 2016 zult u derhalve worden uitgeschreven uit het register van de coöperatie. (…)’
2.14 Het standpunt van eisers is in hoofdlijnen verwoord in de in 2.12 aangehaalde brief van xxxxx. Ter verdere toelichting heeft de gemachtigde van eisers – samengevat – nog het volgende aangevoerd. Het is onbegrijpelijk en ongerechtvaardigd dat verweerster vasthoudt aan haar standpunt dat eiser niet langer (via eiseres) lid van verweerster kan zijn en niet kan terugkeren in het ziekenhuis. Hij is een goede anesthesioloog, die zich in het moeilijke jaar 2015 zeer heeft ingespannen om met
een kleine vaste bezetting de anesthesiologie in het ziekenhuis op peil te houden. Dat is ook gelukt. Hij begrijpt niet waarom hij, met zijn ervaring en kwaliteiten, niet zou kunnen terugkeren. Xxxxxxx heeft de overeenkomst met verweerster ook nooit opgezegd, en verweerster heeft de contractuele relatie ook van haar kant niet rechtsgeldig doen eindigen. Ook overigens bestaat voor een beëindiging geen grond.
2.15 Verweerster heeft zich ter zitting verweerd met een betoog dat als volgt kan worden samengevat. Primair heeft te gelden dat xxxxx zelf te kennen heeft gegeven dat hij zijn werkzaamheid in het ziekenhuis wenst te beëindigen. Zijn brief van 31 december 2014 (zie in 2.4) is (mede) op te vatten als een tot haar, verweerster, gerichte verklaring in de zin van artikel 3:37 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Zij heeft deze brief gekregen van de raad van bestuur, die zijn antwoord van 16 januari 2015 in afschrift heeft gezonden aan de medische staf. De staf heeft, in de persoon van X., dezelfde directeur als zij, verweerster. X. heeft de brief van 31 december 2014 ter kennis van verweerster gebracht. De brief was, gelet op de dagtekening daarvan, in wezen ook aan verweerster gericht, nu de (toelatings)overeenkomst van eiser met de stichting reeds aan het einde van diezelfde dag, 31 december 2014, afliep en eiser daarna een directe relatie kreeg met verweerster en slechts via deze met de stichting. Subsidiair geldt dat voor een terugkeer van xxxxx (bij haar, verweerster, via eiseres en voorts bij het ziekenhuis) ook geen gronden van billijkheid aanwezig zijn. Integendeel: de zeer nijpende situatie van de anesthesiologische zorg in het ziekenhuis, die onder meer uit het visitatierapport blijkt, is mede aan eiser te wijten, nu zijn – almaar kleiner wordende – maatschap niet in staat is gebleken numeriek op sterkte te komen. Er is een lange voorgeschiedenis van problemen met de anesthesiologen in het ziekenhuis, waarin ook eiser een rol van betekenis heeft gespeeld. Noch de raad van bestuur van de stichting noch het bestuur van de medische staf voelt iets voor terugkeer van xxxxx. Daarbij speelt ook mee dat zijn optreden als een van de eisers in de in 2.7 genoemde bodemprocedure tegen de stichting – een procedure die is begonnen vrijwel tegelijk met eisers mededeling dat hij toch aan het ziekenhuis verbonden wilde blijven – bij verweerster en de staf kwaad bloed heeft gezet.
3. De bevoegdheid van het Scheidsgerecht
De bevoegdheid van het Scheidsgerecht volgt uit artikel 16 van de A&D- overeenkomst en is tussen partijen niet in geschil.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 Door de stelselwijziging per 1 januari 2015 is in het ziekenhuis een nieuwe en enigszins gecompliceerde structuur ontstaan. Xxxxx heeft sindsdien, hoewel hij werkzaam bleef in het ziekenhuis van de stichting, geen directe contractuele band meer met de stichting. Hij heeft, mede via eiseres, wel een contractuele band met verweerster, die zelf een samenwerkingsovereenkomst met de stichting heeft op grond waarvan eiser zijn medische praktijk in het ziekenhuis uitoefende. De A&D- overeenkomst tussen verweerster en eisers is door geen van deze partijen expliciet en op reguliere wijze, zoals voorzien in artikel 13 van deze overeenkomst, opgezegd of anderszins beëindigd.
4.2 Het beroep van verweerster op artikel 3:37 lid 3 BW is een wankele basis voor haar primaire betoog. Xxxxxx brief van 31 december 2014 was alleen aan de raad van bestuur van de stichting gericht. Deze brief heeft verweerster wel bereikt, zodat in zoverre is voldaan aan hetgeen in dat artikellid is bepaald, maar was niet aan haar gericht. Op zichzelf terecht vragen eisers de aandacht voor het in 4.1 al vermelde feit dat verweerster de overeenkomst met eisers niet heeft opgezegd, terwijl een zodanige (rechtstreekse) opzegging ook niet van eisers zelf – of van een van hen – is uitgegaan. In de brief van 26 mei 2015 is ook niet te lezen dat eiser zonder voorbehoud instemt met beëindiging van zijn werkzaamheid in het ziekenhuis per eind juni 2015; hij heeft in dit verband immers slechts verzocht om verlenging van de toen bestaande situatie ook na eind juni 2015. Zo bezien betogen eisers terecht dat verweerster hen wil houden aan een verzoek dat zij niet hebben gedaan.
4.3 Het in 4.2 vermelde heeft niet zonder meer tot gevolg dat de hoofdvorderingen van eisers dienen te worden toegewezen of dat – op zijn minst genomen – eiseres weer moet worden ingeschreven in het coöperatieregister van verweerster. Van de zijde van eisers is desgevraagd ter zitting verklaard dat xxxxx bij het opstellen van de brief van 31 december 2014 niet alle bijzonderheden van de stelselwijziging en daarmee van de per 1 januari 2015 gewijzigde structuur voor ogen heeft gehad. De brief had naar het oordeel van de voorzitter onmiskenbaar de strekking om eisers definitieve vertrek per 1 juli 2015 aan te kondigen. Dit vertrek is naar zijn aard niet te verenigen met voortzetting van het lidmaatschap van verweerster. Een melding aan de stichting over het eindigen van de werkzaamheid van eiser als anesthesioloog in het ziekenhuis was op de eerste dag na 31 december 2014 al niet meer adequaat, omdat de toelatingsovereenkomst toen reeds was geëindigd en eiser, zoals gezegd, van dat moment af geen directe contractuele band meer had met de stichting.
4.4 Uit alle uitingen van verweerster, ook die uit 2015, blijkt dat zij van haar kant de brief van 31 december 2014 van xxxxx in deze zin heeft opgevat dat hij daarmee met een termijn van zes maanden (ook) het lidmaatschap van haar, verweerster, zou beëindigen. Uitingen in tegengestelde zin – te weten aanvaarding van het onbeperkt voortduren van eisers werkzaamheid in het ziekenhuis en herleving van het lidmaatschap van eiseres – zijn er niet; eisers hebben ook niet gesteld dat die er zijn geweest.
4.5 De in 4.3 en 4.4 vermelde gegevens en gezichtspunten wegen zwaarder dan die welke in 4.2 zijn genoemd. In elk geval bestaat bij deze stand van zaken onvoldoende grond voor het treffen van voorlopige voorzieningen zoals eisers vorderen. Daarvoor is te minder reden nu – naar ook ter zitting is gebleken – bij de besturen van verweerster én van de medische staf het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met eiser is verdwenen. Hierbij verdient overigens opmerking dat het niet redelijk is van verweerster om het feit dat eiser tezamen met de andere (oud-)leden van de maatschap tegen de stichting is gaan procederen, nu in zijn nadeel te laten werken. Het stond eiser immers vrij om de daarbij aan de orde zijnde, zuiver zakelijke, kwestie betreffende de goodwill aan het Scheidsgerecht voor te leggen. Het gebrek aan vertrouwen in eiser reikt echter veel verder.
4.6 Hiertegenover staan onvoldoende zwaarwegende argumenten voor toewijzing van het gevorderde. Het buiten discussie staande gegeven dat eiser vaktechnisch een goede anesthesioloog is en zich in het gehele jaar 2015 zeer heeft ingespannen om de vakgroep overeind te houden, legt bij de afweging die hier aan de orde is onvoldoende gewicht in de schaal.
4.7 Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering in alle onderdelen.
4.8 Nu eisers in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij de kosten van dit kort geding te dragen. Voor hun rekening komen daarom, tot het hierna te vermelden bedrag, de kosten van het Scheidsgerecht, die zullen worden verrekend met het door eisers betaalde voorschot, en een bijdrage van de hierna te vermelden omvang in de kosten van rechtsbijstand van verweerster.
5. De beslissing in kort geding
Het Scheidsgerecht wijst het volgende arbitrale vonnis.
5.1 De vordering wordt in alle onderdelen afgewezen.
5.2 Eisers worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Zij dienen aan het Scheidsgerecht een bedrag van € 5.350,97 (incl. btw) te betalen en aan verweerster een bedrag van € 2.000,- als tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand van verweerster.
Dit vonnis is gewezen te Utrecht en op 8 februari 2016 aan de partijen verzonden.