HANDLEIDING MILDERENDE MAATREGELEN BINNEN HET MER, MET HET OOG OP EEN VERDUIDELIJKING EN BETERE DOORWERKING ERVAN
HANDLEIDING MILDERENDE MAATREGELEN BINNEN HET MER, MET HET OOG OP EEN VERDUIDELIJKING EN BETERE DOORWERKING ERVAN
Definitieve handleiding
Opdrachtgever: LNE, afd. MNE, dienst Mer
COLOFON
Opdracht:
HANDLEIDING MILDERENDE MAATREGELEN BINNEN HET MER, MET HET OOG OP EEN VERDUIDELIJKING EN BETERE DOORWERKING ERVAN
Definitieve handleiding
Opdrachtgever:
Vlaamse Overheid, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer
Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00 xxx 0
0000 XXXXXXX
Opdrachthouder:
Antea Belgium nv Xxxxxxxxxxx 00
0000 Xxxxxxxxx
T : x00 (0)0 000 00 00
F: x00 (0)0 000 00 00
xxx.xxxxxxxxxx.xx BTW: BE 414.321.939
RPR Antwerpen 0414.321.939
IBAN: XX00 0000 0000 0000 BIC: XXXXXXXX
Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001
Identificatienummer:
2238503010/nve/cev
Datum:
status / revisie:
Mei 2012
Juni 2012
Juli 2012
Juli-augustus 2012
Versie 01
Versie 02
Versie 03
Versie 04-definitieve versie
Vrijgave:
Xxx Xxxxx, Directeur
Controle:
Xxxxxx Xxxxxxx, Account Manager
Projectmedewerkers:
Xxxxx Xxx Xxxx, MER-deskundige Xxxxxx Xxxxxxx, MER-deskundige Xxxx Xxxxxxxxx, ruimtelijk planner Xxxx Xxxxxxx, ruimtelijk planner
Antea Belgium nv 2012
Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd.
INHOUD
DEEL 1 HANDLEIDING 5
1 Inleiding en kadering van de studieopdracht voor de handleiding 6
1.1 Milieueffectrapportage 6
1.2 Kadering van de studieopdracht 6
1.3 Doel van de handleiding 7
1.4 Praktische aanpak bij de opmaak van de handleiding 8
2 Definities en begrippen 10
2.1 Milderende maatregelen in de regelgeving 10
2.2 Doorwerking in de regelgeving 14
2.3 Milderende maatregelen in de praktijk: omschrijving en onderscheiden types 19
3 Aanpak & krijtlijnen voor het formuleren van milderende maatregelen 23
3.1 In welke fase een maatregel naar voor schuiven? 23
3.2 Wanneer is een maatregel nodig? 24
3.3 Algemene krijtlijnen 26
3.4 Aandachtspunten bij de onderscheiden types van milderende maatregelen 30
3.5 Voorstel tabelmatige weergave milderende maatregelen 37
3.6 Maatregelen in het kader van de NATURA-2000 regelgeving 39
3.7 Synthetiserende aandachtspunten en krijtlijnen 41
4 Voorbeelden van milderende maatregelen per uitvoeringsniveau in functie van de doorwerking 45
4.1 Algemene aandachtspunten 45
4.2 Voorbeelden van maatregelen en doorwerkingsniveau 49
5 Bronnen voor milderende maatregelen 65
5.1 ALGEMEEN 65
5.2 Themagericht 66
5.3 Richtlijnenboeken en maatregelen 69
6 Enkele aanbevelingen voor het beleid 70
DEEL 2 BIJLAGEN 74
1.1 RICHTLIJNENBOEKEN PER DISCIPLINE 78
1.2 RICHTLIJNENBOEKEN VOOR DE ACTIVITEITENGROEPEN 91
BIJLAGEN
BIJLAGE 1 UITVOERDERS STUDIE
BIJLAGE 2 STUURGROEPLEDEN
BIJLAGE 3 LEDEN KLANKBORDGROEP
BIJLAGE 4: RICHTLIJNENBOEKEN EN MAATREGELEN
BIJLAGE 5: LITERATUURLIJST
DEEL 1 HANDLEIDING
1 Inleiding en kadering van de studieopdracht voor de handleiding
1.1 Milieueffectrapportage
Milieueffectrapportage (de m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Milieueffectrapportage is een juridisch-administratieve procedure waarbij vóórdat een activiteit of ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd.
Voor verschillende plan/projectvoornemens is vaak een milieueffectrapport (MER) vereist vóór de vaststelling en goedkeuring van het plan. Op planniveau betreft het een plan-MER. Om een vergunning voor een bepaalde activiteit te bekomen, is soms een project-MER vereist. Zowel in een plan-MER als in een project-MER worden van het plan/projectvoornemen de milieueffecten beoordeeld en onderzocht of de milieueffecten kunnen verminderen door het nemen van milderende maatregelen. Een MER fungeert daarbij als één van de beleidsondersteunende documenten voor de bevoegde overheid.
Het MER is hierbij een instrument/tool binnen planvorming/besluitvorming/projectvorming: een MER dient om gegevens aan te reiken om de beslissing met kennis over de mogelijke impact op het leefmilieu te nemen, maar de uiteindelijke beleidsbeslissing valt buiten het MER.
De wettelijke eisen van de inhoud van het MER en de procedures zijn omschreven in het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM) van 5.04.1995 en wijzigingen.
In de loop der jaren zijn er tal van aanvullingen en verduidelijkingen opgenomen in de regelgeving via decreten en uitvoeringsbesluiten (zie tevens website dienst Mer en doorverwijzing naar de regelgeving).
1.2 Kadering van de studieopdracht
In opdracht van LNE, Afdeling Milieu-, Natuur-, en Energiebeleid, dienst Mer wordt een studie uitgevoerd voor het opmaken van een aantal handleidingen met het oog op verduidelijkingen inzake de milieueffectrapportage. Deze studieopdracht wordt uitgevoerd door Antea Group.
Deze handleidingen zullen volgende onderwerpen behandelen:
1. milderende maatregelen in MER’s: beschrijving en vertaling in plannen, vergunningen en eventueel flankerende maatregelen (voorliggende handleiding)
2. benadering van het m.e.r.-traject op een participatieve manier
3. de project-m.e.r.-screening
De handleidingen hebben tot doel om gebruiksvriendelijke en helder leesbare informatie te verschaffen bij op te maken regelgeving of bestaande praktijken inzake milieueffectrapportage.
Voorliggende handleiding kadert binnen de handleiding voor ‘de beschrijving van milderende maatregelen in MER’s en de mogelijkheden voor doorvertaling ervan in plannen, vergunningen en eventueel flankerende maatregelen’.
- De problematiek inzake het omgaan met milderende maatregelen is gegroeid vanuit een juridische en praktijkgerichte invalshoek. Recent heeft de Raad van State in een aantal arresten de onvoldoende doorvertaling van milderende maatregelen naar het ruimtelijk uitvoeringsplan en/of de vergunning aangegrepen om een plan en/of vergunning te schorsen en/of vernietigen. Daarnaast merkt de dienst Mer in diverse overlegmomenten dat het omgaan met milderende maatregelen, opgenomen in een MER-rapport, vraagtekens oproept bij diverse actoren.
- Sowieso dient er op planniveau voor ruimtelijke uitvoeringsplannen1 een onderscheid gemaakt te worden tussen ruimtelijke en niet-ruimtelijke milderende maatregelen. Verder dient er gedifferentieerd te worden of een milderende maatregel opgenomen wordt in een ruimtelijk uitvoeringsplan, in de vergunning ingepast wordt of deel uitmaakt van andere instrumenten zoals het flankerend beleid. Omdat de milderende maatregelen vanuit beleidsmatig oogpunt van groot belang zijn om de kwaliteit van het plan/project te optimaliseren, neemt de dienst Mer het initiatief om via een handleiding de manier van omgaan hiermee te verduidelijken.
1.3 Doel van de handleiding
De volgende krijtlijnen voor de handleiding worden naar voor geschoven:
- Het doel van de handleiding is duiding en een praktische leidraad meegeven voor de behandeling van milderende maatregelen in MER’s, met het oog op de praktische uitwerking van deze maatregelen in navolgende plannen (momenteel volgens de huidige regelgeving hoofdzakelijk RUP’s: zie voetnoot), vergunningen en overige instrumenten (zoals flankerende maatregelen en andere). De handleiding baseert zich hiervoor op inzichten inzake de huidige omgang met milderende maatregelen en doorvertaling naar planfiguren, vergunningen en andere instrumenten (waaronder flankerend beleid); gebaseerd op huidige kennis en ervaringen, en hoe dit naar de toekomst toe het best kan verlopen (gewenste omgang met milderende maatregelen).
- Het doel is vnl. om aanbevelingen aan te reiken om de kwaliteit en bruikbaarheid van de maatregelen te verbeteren.
o het op duidelijke, beknopte en begrijpbare manier weergeven van aandachtspunten bij het formuleren van maatregelen en de verdere doorwerking, teneinde een houvast te bieden aan diegenen die zich geconfronteerd zien met vragen over de doorwerking.
- De informatie in deze handleiding is bedoeld als algemene handreiking voor de praktijk met tips en aanbevelingen, maar bevat nadrukkelijk geen specifiek advies voor individuele situaties.
- De opdracht is geen beleidstudie die huidige knelpunten tracht op te lossen. Beleidselementen (aanbevelingen, knelpunten die dienen uitgeklaard te worden, hiaten in de regelgeving of regelgeving die dient aangepast te worden) worden wel apart van de handleiding vastgesteld, maar ze maken er geen onderdeel van uit.
- Het doelpubliek voor de handleiding is naast de MER-makers en initiatiefnemers ook de dienst Mer zelf, evenals de vergunningverleners, ruimtelijke planners en adviesverleners. In
1 Het planniveau in de milieueffectrapportage wordt voornamelijk bepaald door ruimtelijke uitvoeringsplannen. Vandaar dat in deze handleiding bij het focussen op planniveau vnl. de ruimtelijke uitvoeringsplannen als basis voor de redenering dienen.
de handleiding worden verschillende accenten gelegd, gelet op het niveau van het plan/project en het gevarieerde doelpubliek.
o MER-deskundigen: Aanwijzingen en tips inzake het in een MER opnemen, beschrijven en uitwerken van maatregelen, zodat deze uitvoerbaar zijn in plannen, vergunningen of andere figuren/maatregelen (flankerend). Opnemen van aanwijzingen over het detailniveau van maatregelen en mate van concrete uitwerking van maatregelen. Duiding geven aan ruimtelijk planners en adviesinstanties bij mogelijkheden die zij ter beschikking hebben om maatregelen uit een MER in het project/plan/actieplan of -programma/… door te vertalen (ook duiding geven bij wat niet kan, met voorbeelden).
o Ruimtelijk planners: aanwijzingen voor de vertaling van maatregelen in bestemmingszones en voorschriften. Toelichting over welke maatregelen wel/niet kunnen doorwerken in een RUP (inspelen op verwachtingspatroon van de ruimtelijke planners). Flankerend beleid als aandachtspunt.
o Vergunningverleners: aanwijzingen voor het opnemen van maatregelen als bijzondere voorwaarden, hierbij rekening houdend met de mogelijkheden die een vergunning biedt en de mogelijkheden die andere instrumenten bieden(bijvoorbeeld flankerend beleid)
o Adviesinstanties: rol bij de opvolging van plannen en projecten en de mogelijkheden tot het leveren van advies over hun specifieke beleidsdomein.
o Dienst Mer: input leveren aan de dossierbeheerders bij de dienst Mer, in de beoordeling van de haalbaarheid of “vertaalbaarheid” van de milderende maatregelen.
- Deze handleiding bevat geen uitgebreide opsomming van alle mogelijke milderende maatregelen voor types van plannen en projecten, disciplines en effecten. Het is dus geen ‘milderende maatregelenbibliotheek’. Waar mogelijk wordt wel met enkele verhelderende voorbeelden gewerkt. Er wordt in de leidraad aanvullend doorverwezen naar bronnen voor het terugvinden van mogelijke milderende maatregelen. Tevens bevat deze handleiding de nodige do’s & don’ts om ervoor te zorgen dat maatregelen ook in de praktijk (plannen, vergunningen en andere instrumenten) uitgevoerd kunnen worden of alleszins niet over het hoofd worden gezien.
1.4 Praktische aanpak bij de opmaak van de handleiding
In deze handleiding komt duidelijk naar voor dat de nodige aandacht besteed moet worden aan de mogelijkheden en noodzaak voor overleg tussen initiatiefnemer, MER-deskundige, planner, vergunningverlener en eventuele andere betrokken actoren: samen bepalen zij welke maatregelen haalbaar zijn als vertaling in plannen, vergunningen of eventuele andere (flankerende) instrumenten/maatregelen, uitgaande van het effect dat men wenst te milderen.
Een aantal van de betrokken actoren hebben via de stuurgroep of klankbordgroep deelgenomen aan de opbouw van de handleiding.
Praktische aanpak
BETROKKENEN
Er werd bij het uitwerken van de handleiding intens samengewerkt met medewerkers van de dienst Mer, MER-deskundigen & ruimtelijk planners binnen Antea Group, een stuurgroep en een klankbordgroep.
Bij de opdrachtgever is er een oproep gelanceerd aan de medewerkers binnen de dienst Mer ter formulering van goede en minder goede voorbeelden van maatregelen in de uitvoeringspraktijk.
Binnen Antea Group hebben een aantal ronde-tafel gesprekken plaatsgehad tussen MER- deskundigen, MER-coördinatoren en ruimtelijk planners.
In de stuurgroep zetelden afgevaardigden van vergunningverleners (stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen) en planmakers – telkens op de 3 beleidsniveaus (gewestelijk, provinciaal, gemeentelijk). Voor de samenstelling van de stuurgroep wordt verwezen naar Bijlage 2 bij deze handleiding.
De stuurgroepleden – als betrokkenen in eerste lijn – hebben ter voorbereiding van een eerste stuurgroepvergadering voor de handleiding een discussienota ontvangen. In deze discussienota waren de kadering & aanpak van de opdracht enerzijds en een aantal vragen en voorbeelden anderzijds opgenomen.
Op de eerste stuurgroepvergadering (d.d. 17/04/2012) is de discussie op gang gebracht door het aanhalen van een aantal voorbeelden uit de (rechts)praktijk en het voorleggen van een aantal stellingen.
Een tweede stuurgroepvergadering (d.d. 18/06/2012) had tot doel het bespreken van de conceptversie van de handleiding.
In de klankbordgroep zetelden adviesinstanties die voornamelijk betrokken zijn in MER’s. De klankbordgroep is betrokken middels een schriftelijke bevraging, teneinde inhoudelijke input mogelijk te maken voor de handleiding en specifieke aandachtspunten te ventileren.
RAPPORTAGE
De vragen, discussiepunten en verbetervoorstellen van de vier groepen van betrokkenen zijn verwerkt in de handleiding.
Ook zijn een aantal schriftelijke bronnen geconsulteerd bij het opstellen van de handleiding:
1. Bestaande richtlijnenboeken
2. Eindrapport ‘monitoring i.k.v. milieueffectrapportage’ in opdracht van LNE, MNE (2011)
3. ‘Milderende maatregelenbibliotheek’ van de dienst Mer
4. Arresten Raad van State gerelateerd aan milderende maatregelen
5. Handleiding plan-MER voor ruimtelijke uitvoeringsplannen (RWO, versie 2.2, 08/2009)
6. Studieopdracht ‘Stimuleren van duurzaamheid in ruimtelijke instrumenten om te komen tot een beter stedelijk beleid’ i.o.v. AMINAL (2006)
Een ontwerp-handleiding is opgemaakt en opnieuw voorgelegd aan alle betrokkenen (dagelijks bestuur en stuurgroep). Op basis van geformuleerde opmerkingen en bevindingen is de handleiding verduidelijkt en na kennisgeving (en laatste inspraakmoment) aan de betrokkenen als definitief voorstel opgemaakt.
2 Definities en begrippen
2.1 Milderende maatregelen in de regelgeving
Hierna volgen enkele citaten uit de regelgeving die verband houden met milderende maatregelen en milieueffectrapportage. Een vaststelling is dat het begrip ‘flankerende maatregelen’ in geen van deze regelgeving is gedefinieerd of wordt gebruikt.
2.1.1 Europese regelgeving
RICHTLIJN 2001/42/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 juni 2001 BETREFFENDE DE BEOORDELING VAN DE GEVOLGEN VOOR HET MILIEU VAN BEPAALDE PLANNEN EN
PROGRAMMA'S (zogenaamde ‘plan-m.e.r. Richtlijn’)
betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's. Overwegende hetgeen volgt:
(….)
“(1) In artikel 174 van het Verdrag is bepaald dat het beleid van de Gemeenschap op milieugebied, onder andere, dient bij te dragen tot het behoud, de bescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu, de bescherming van de gezondheid van de mens en het behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen en dat dit beleid dient te berusten op het voorzorgsbeginsel. In artikel 6 van het Verdrag is bepaald dat de eisen inzake milieubescherming moeten worden geïntegreerd in de omschrijving van het beleid en het optreden van de Gemeenschap, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.”
“(4) De milieueffectbeoordeling is een belangrijk instrument voor de integratie van milieuoverwegingen in de voorbereiding en goedkeuring van bepaalde plannen en programma's die in de lidstaten aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben, omdat zij garandeert dat reeds tijdens de voorbereiding en vóór de vaststelling van die plannen en programma's met de effecten van de uitvoering daarvan rekening wordt gehouden.”
Milieurapport
“1. Wanneer krachtens artikel 3, lid 1, een milieubeoordeling vereist is, wordt een milieurapport opgesteld waarin de mogelijke aanzienlijke milieueffecten van de uitvoering van het plan of programma alsmede van redelijke alternatieven, die rekening houden met het doel en de geografische werkingssfeer van het plan of programma, worden bepaald, beschreven en beoordeeld. Voor de voor dit doel te verstrekken informatie wordt verwezen naar bijlage I.”
BIJLAGE I In artikel 5, lid 1, bedoelde informatie (…)
“g) de voorgenomen maatregelen om aanzienlijke negatieve effecten op het milieu van de uitvoering van het plan of programma te voorkomen, te beperken of zoveel mogelijk teniet te doen;”
RICHTLIJN 85/337/EEG VAN DE RAAD van 27 juni 1985
betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten
“Bij projecten die krachtens artikel 4 moeten worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 10, treffen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de opdrachtgever in passende vorm de in bijlage IV bedoelde informatie verstrekt, voor zover:….”
(…)
BIJLAGE IV INFORMATIE OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 5, LID 1
“5. Een beschrijving van de beoogde maatregelen om belangrijke nadelige milieueffecten van het project te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen.”
RICHTLIJN 2011/92/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 december 2011
betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten
“Artikel 9
1. Wanneer een beslissing over het verlenen of weigeren van een vergunning is genomen, brengen de bevoegde instanties het betrokken publiek overeenkomstig de toepasselijke procedures op de hoogte en stellen zij de volgende informatie ter beschikking van het publiek:
(a) de inhoud van de beslissing …; b) …, de voornaamste redenen en overwegingen waarop de beslissing is gebaseerd, …);
c) indien nodig, een beschrijving van de voornaamste maatregelen om aanzienlijke schadelijke effecten te voorkomen, te beperken en zo mogelijk te verhelpen.”
Er zijn in de Europese regelgeving geen definities voor ‘milderende maatregelen’ opgenomen.
Daarentegen maken milderende maatregelen wel een inherent onderdeel uit van de verplichte informatie die dient te worden aangeleverd en onderzocht.
De informatie die de opdrachtgever dient te verstrekken, moet samengevat ten minste het volgende bevatten:
- een beschrijving van de beoogde maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen / of zoveel mogelijk teniet te doen
2.1.2 Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid - DABM
Titel IV. Milieueffect- en veiligheidsrapportage
Hoofdstuk I. Definities, procedurele bepalingen, doelstellingen en kenmerken van de milieueffect- en veiligheidsrapportage
Afdeling I. Definities Artikel 4.1.1 §1 Definities (…)
“7° milieueffectrapport over een plan of programma : een openbaar document waarin, van een voorgenomen plan of programma en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor mens en milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geanalyseerd en geëvalueerd, en aangegeven wordt op welke wijze de aanzienlijke milieueffecten vermeden, beperkt, verholpen of gecompenseerd kunnen worden, hierna plan-MER te noemen;
8° milieueffectrapport over een project : een openbaar document waarin, van een voorgenomen project en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor mens en milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geanalyseerd en geëvalueerd, en aangegeven wordt op welke wijze de aanzienlijke milieueffecten vermeden, beperkt, verholpen of gecompenseerd kunnen worden, hierna project-MER te noemen;
11° niet-technische samenvatting : een samenvatting van een rapport die begrijpelijk is voor het publiek en toelaat om een voldoende zicht te krijgen op de milieueffecten of de mogelijke zware ongevallen en de mogelijke of te nemen maatregelen;”
Afdeling III. Doelstelling en kenmerken Artikel 4.1.4.
Ҥ1. De milieueffect- en veiligheidsrapportage beoogt, in de besluitvorming over acties die aanzienlijke milieueffecten kunnen veroorzaken en/of die een zwaar ongeval teweeg kunnen brengen, aan het milieubelang en de veiligheid en de gezondheid van de mens een plaats toe te kennen die evenwaardig is aan de sociale, economische en andere maatschappelijke belangen
§2. Ter realisatie van de doelstelling, bedoeld in § 1, heeft de milieueffect- en veiligheidsrapportage als essentiële kenmerken :
1° de systematische en wetenschappelijk verantwoorde analyse en evaluatie van de te verwachten, of in het geval van zware ongevallen mogelijke, gevolgen voor mens en milieu, van een voorgenomen actie en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven voor de actie of onderdelen ervan, en de beschrijving en evaluatie van de mogelijke maatregelen om de gevolgen van de voorgenomen actie op een samenhangende wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren;
2° de kwaliteitsbeoordeling van de verzamelde informatie;
3° de actieve openbaarheid van de rapportage en de besluitvorming over de voorgenomen actie”
Afdeling V. Doorwerking in de besluitvorming
Artikel 4.1.7. De overheid houdt bij haar beslissing over de voorgenomen actie, en in voorkomend geval ook bij de uitwerking ervan, rekening met het goedgekeurde rapport of de goedgekeurde rapporten en met de opmerkingen en commentaren die daarover werden uitgebracht.
“Zij motiveert elke beslissing over de voorgenomen actie in het bijzonder op volgende punten :
1° de keuze voor de voorgenomen actie, een bepaald alternatief of bepaalde deelalternatieven, behalve dan voor wat het omgevingsveiligheidsrapport betreft;
2° de aanvaardbaarheid van te verwachten of mogelijke gevolgen voor mens of milieu van het gekozen alternatief;
3° de in het rapport of de rapporten voorgestelde maatregelen.“
Hoofdstuk II. Milieueffectrapportage over plannen en programma's Afdeling I. Werkingssfeer
Onderafdeling 3. Integratiespoor Artikel 4.2.4.
“Voor een plan of programma, dat overeenkomstig dit hoofdstuk aan de opmaak van een plan-MER is onderworpen, kan in een decreet of besluit van de Vlaamse Regering, dat desgevallend voor de opmaak van dat plan of programma van toepassing is, worden bepaald op welke wijze het plan-MER in de opmaakprocedure van dit plan of programma geïntegreerd wordt. Hierbij moet rekening worden gehouden met de volgende verplichtingen : (…)
5° bij de bekendmaking van het plan of programma wordt de volgende informatie ter beschikking gesteld van het publiek en de geraadpleegde instanties :
a) het plan of programma zoals het is vastgesteld;
b) een verklaring (de zogenaamde milieuverklaring)
die samenvat :
1) hoe de milieuoverwegingen in het plan of programma werden geïntegreerd;
2) hoe rekening werd gehouden met het goedgekeurde plan-MER en de gegeven adviezen en het resultaat van de grensoverschrijdende raadpleging;
2) de redenen waarom is gekozen voor het plan of programma zoals het is aangenomen, en dit in het licht van de andere redelijke alternatieven die zijn behandeld;
c) de monitoringsmaatregelen waartoe wordt besloten overeenkomstig artikel 4.6.3 van dit decreet. “
Hoofdstuk III. Milieueffectrapportage over projecten Afdeling III. Het opstellen van het project-MER Artikel 4.3.7
§ 1. Tenzij anders bepaald in de beslissing, bedoeld in artikel 4.3.5, § 1, bestaat het project-MER uit ten minste volgende onderdelen :
“1° een algemeen deel dat de volgende informatie bevat : (…)
2° een deel betreffende de milieueffecten dat de volgende informatie bevat : (…)
c) een beschrijving en evaluatie van de mogelijke maatregelen om de aanzienlijke nadelige milieueffecten van het voorgenomen project op een samenhangende wijze te vermijden, te beperken, te verhelpen of te compenseren;
d) een beschrijving van de voorzieningen die redelijkerwijze kunnen worden getroffen voor een behoorlijke monitoring en evaluatie van de effecten van het voorgenomen project;“
2.1.3 Kadering in de Vlaamse m.e.r.-aanpak
Verduidelijkende aspecten rond milderende maatregelen binnen de milieueffectrapportage (m.e.r.) zijn opgenomen in de verschillende richtlijnenboeken voor m.e.r..
In het richtlijnenboek m.b.t. de algemene procedurele aspecten (1997), worden kort de types van maatregelen toegelicht en zijn enkele criteria en randvoorwaarden rond de formulering ervan opgenomen.
In de richtlijnenboeken voor de specifieke disciplines is steeds een hoofdstuk inzake milderende maatregelen opgenomen. Verschillende richtlijnenboeken bevatten een opsomming van mogelijke maatregelen.
Deze opsomming blijft over het algemeen beperkt tot een algemene omschrijving van de maatregel. Enkel in het richtlijnenboek bodem wordt een lijst opgenomen van effecten waarbij het voorstellen van monitoringmaatregelen aan te raden is. In een aantal richtlijnenboeken wordt een koppeling met de bestaande monitoringnetwerken vermeld. De richtlijnenboeken doen verder geen uitspraak over wie de monitoring zou moeten uitvoeren. Het richtlijnenboek Mens-Ruimtelijke aspecten vermeldt het belang van monitoring van het plan of project zelf. Om de monitoringresultaten te kunnen vergelijken met de effectenbeoordeling in het MER dient in de eerste plaats nagegaan te worden of het plan of project werd ingevuld zoals omschreven in de voorgenomen activiteit van het MER. Tevens dienen aannames in de effectenbeoordeling geverifieerd te worden met de werkelijke situatie. Ten slotte wordt er ook op het belang van andere ingrepen dan de onderzochte activiteit bij monitoring gewezen.
Ook in de richtlijnenboeken per activiteitengroep worden postevaluatie en monitoring opgenomen, dit voornamelijk als onderdeel van de milderende maatregelen. De mate waarin in een bepaalde discipline meer of minder aandacht wordt geschonken aan monitoring en postevaluatie is afhankelijk van de activiteitengroep. In een aantal richtlijnenboeken worden de voorgestelde postevaluatie en monitoring gekaderd binnen de bestaande wetgeving of monitoringnetwerken.
2.1.4 Milieuoverwegingen in plannen
Aangaande de doorwerking in de besluitvorming van een milieueffectenrapport stelt artikel 4.1.7 van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid (DABM) dat de overheid bij haar beslissing over de voorgenomen actie rekening houdt met het goedgekeurde rapport en met de opmerkingen/commentaren en dat zij elke beslissing motiveert op onder meer de in het rapport voorgestelde maatregelen. Zie paragraaf 2.1.2.
Deze motiveringsactie is bedoeld om te verzekeren dat de informatie die door het milieueffect- en veiligheidsrapport wordt aangereikt eveneens wordt gebruikt bij het nemen van de beslissing omtrent de voorgenomen actie.
De bepaling in het DABM impliceert dat wanneer de plannende overheid beslist een in het plan-MER voorgestelde milderende maatregel niet op te nemen in het uitvoeringsplan, een motief voor die beslissing moet blijken bij dit plan.
De integratie van milieuoverwegingen in de voorbereiding en goedkeuring van plannen ligt in lijn met gedachtegoed rond duurzaam denken en handelen.
2.2 Doorwerking in de regelgeving
2.2.1 Ruimtelijk uitvoeringsplan - RUP
De inhoud van een RUP is in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (V.C.R.O) opgenomen onder Art. 2.2.2.§1. Een ruimtelijk uitvoeringsplan bevat:
• een grafisch plan dat aangeeft voor welk gebied of welke gebieden het plan van toepassing is;
• stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de inrichting en/of het beheer; (…)
• een weergave van de feitelijke en juridische toestand;
• relatie met het ruimtelijk structuurplan of de ruimtelijke structuurplannen waarvan het een uitvoering is;
• in voorkomend geval, een limitatieve opgave van de voorschriften die strijdig zijn met het ruimtelijk uitvoeringsplan en die opgeheven worden;
• in voorkomend geval een overzicht van de conclusies van:
a) het planmilieueffectenrapport,
b) de passende beoordeling,
c) het ruimtelijk veiligheidsrapport,
d) andere verplicht voorgeschreven effectenrapporten; (…)
Hier op verder werkend is rond de inhoud van een RUP het één en ander geregeld in het ‘Besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen (B.S. 1.08.2008)’
“Art. 2. Bij de redactie van een stedenbouwkundig voorschrift voor een gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor een bepaald gebied wordt zoveel als mogelijk de volgende opbouw gehanteerd:
1° opgave van hoofd-, neven en/of ondergeschikte bestemming(en) van het gebied, waarbij bepaald wordt welke activiteiten of maatschappelijke functies in een gebied zijn toegelaten; daar kan aan toegevoegd worden dat bepaalde activiteiten niet zijn toegelaten;
2° desgevallend, bepalingen over de inrichting van een gebied waaronder voorschriften over de beeldwaarde, de ontsluiting, het verzekeren van duurzaam ruimtegebruik, het garanderen van goed nabuurschap met naastliggende gebieden;
3° desgevallend, bepalingen over het beheer in het gebied;
4° desgevallend, overgangsbepalingen voor aanwezige activiteiten of functies die niet meer in overeenstemming zijn met de bestemming(en) van het gebied;
(…)”
2.2.2 Stedenbouwkundige vergunning
De dossiersamenstelling stedenbouwkundige vergunning is geregeld in het ‘Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning (en wijzigingen)’.
de ruimtelijke context van de geplande werken, meer bepaald:
1) het feitelijke uitzicht en de toestand van de plaats waar de werken worden gepland;
2) de zoneringsgegevens van het goed;
3) de overeenstemming en de verenigbaarheid van de aanvraag met de wettelijke en ruimtelijke context;
4) de integratie van de geplande werken in de omgeving;
VERGUNNING VOOR TERREINAANLEGWERKEN: ook:
c) een inplantingsplan met
10) de maatregelen inzake wateropvang, -buffering en -afvoer;
6° als de aanvraag een ontbossing met zich meebrengt, die gecompenseerd moet worden met toepassing van artikel 90bis van het Bosdecreet van 13 juni 1990, een op het voorgeschreven formulier opgemaakt voorstel tot compensatie, en ook in voorkomend geval een eensluidend verklaard afschrift van de ministeriële beslissing tot ontheffing van het verbod tot ontbossing;
5° als voorafgaand aan de aanvraag een milieueffectrapport opgesteld moet worden, een milieueffectrapport dat werd behandeld conform de door de Vlaamse regering vastgestelde regels en waarvan de inhoud beantwoordt aan de door de Vlaamse regering terzake gestelde eisen respectievelijk het verzoek tot ontheffing van de milieueffectrapportage, behandeld conform de vastgestelde regels, en vergezeld van de goedkeuring ervan;
6° als de aanvraag een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken en geen milieueffectrapport moet opgesteld worden, een passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone,
zoals bedoeld in artikel 36ter, § 3, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
7° een mobiliteitsstudie met de gegevens, vermeld in bijlage IV, die bij dit besluit is gevoegd, als de aanvraag betrekking heeft op het aanleggen van ten minste 200 parkeerplaatsen, of het wijzigen van een bestaande parkeergelegenheid telkens het aantal parkeerplaatsen door de wijziging de drempel van 200 parkeerplaatsen of een veelvoud ervan overschrijdt
Bijlage IV. Inhoudelijke vereisten voor een mobiliteitsstudie bij de aanvraag om een stedenbouwkundige vergunning
(…) De mobiliteitsstudie bevat een samenvattende conclusie, met een opgave van de ruimtelijke maatregelen die de aanvrager, met het oog op het voorkomen of beperken van de mobiliteitseffecten als gevolg van de uitvoering van zijn project, zal treffen binnen de grenzen van de projectlocatie en een omschrijving van de mobiliteitseffecten die relevant zijn bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de aanvraag met de ruimtelijke context in de ruimere omgeving.
Art. 4.3.1. §1 van het vergunningenbeleid stelt dat: Een vergunning wordt geweigerd:
1°
a)
indien het aangevraagde onverenigbaar is met:
stedenbouwkundige voorschriften of verkavelingsvoorschriften, voor zover daarvan niet op
geldige wijze is afgeweken,
b)
2°
een goede ruimtelijke ordening;
indien de weigering genoodzaakt wordt door de decretale beoordelingselementen, vermeld
in afdeling 2;
3°
indien het aangevraagde onverenigbaar is met normen en percentages betreffende de
verwezenlijking van een sociaal of bescheiden woonaanbod, vastgesteld bij of krachtens het decreet
van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid;
4°
in de gevallen waarin overeenkomstig artikel 8, §1, van het decreet van 18 juli 2003
betreffende het integraal waterbeleid geen vergunning kan worden afgeleverd.
In de gevallen, vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, kan het vergunningverlenende bestuursorgaan de vergunning toch afleveren, wanneer het van oordeel is dat de overeenstemming van het aangevraagde met het recht en de goede ruimtelijke ordening gewaarborgd kan worden door het opleggen van voorwaarden, met inbegrip van het opleggen van een beperkte aanpassing van de ter beoordeling voorgelegde plannen. Die voorwaarden kunnen niet dienen om de leemten van een onvolledige of vage aanvraag op te vangen. De voorwaarde dat de ter beoordeling voorgelegde plannen beperkt worden aangepast, kan enkel betrekking hebben op kennelijk bijkomstige zaken [...]. (gew. dec. 16/7/2010)
In het kader van de stedenbouwkundige vergunning kunnen enkel milderende maatregelen opgelegd worden door de vergunningverlenende overheid in de mate dat deze beantwoorden aan de vereisten van artikel 4.2.19 §1 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening V.C.R.O. én artikel 4.3.1. §1, tweede lid V.C.R.O., wat inhoudt dat:
- de voorwaarden voldoende precies zijn
- de voorwaarden redelijk zijn in verhouding tot de vergunde handelingen
- de voorwaarden verwezenlijkt kunnen worden door enig toedoen van de aanvrager
- de voorwaarden de uitvoering van de vergunde handelingen niet afhankelijk kunnen maken van een bijkomende beoordeling door de overheid
- het opleggen van een voorwaarde enkel gepaard kan gaan met een beperkte aanpassing van de voorgelegde plannen (kennelijk bijkomstige zaken).
- de voorwaarden niet kunnen dienen om leemten van een onvolledige of vage aanvraag op te vangen.
Art. 4.3.1. §2 stelt dat
“de overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening wordt beoordeeld met inachtneming van volgende beginselen:
1° het aangevraagde wordt, voor zover noodzakelijk of relevant, beoordeeld aan de hand van aandachtspunten en criteria die betrekking hebben op de functionele inpasbaarheid, de mobiliteitsimpact, de schaal, het ruimtegebruik en de bouwdichtheid, visueel-vormelijke elementen, cultuurhistorische aspecten en het bodemreliëf, en op hinderaspecten, gezondheid, gebruiksgenot en veiligheid in het algemeen, in het bijzonder met inachtneming van de doelstellingen van artikel 1.1.4
2° het vergunningverlenende bestuursorgaan houdt bij de beoordeling van het aangevraagde rekening met de in de omgeving bestaande toestand, doch het kan ook beleidsmatig gewenste ontwikkelingen met betrekking tot de aandachtspunten, vermeld in 1°, in rekening brengen;
3° indien het aangevraagde gelegen is in een gebied dat geordend wordt door een ruimtelijk uitvoeringsplan, een gemeentelijk plan van aanleg of een verkavelingsvergunning waarvan niet op geldige wijze afgeweken wordt, en in zoverre dat plan of die vergunning voorschriften bevat die de aandachtspunten, vermeld in 1°, behandelen en regelen, worden deze voorschriften geacht de criteria van een goede ruimtelijke ordening weer te geven.”.
2.2.3 Milieuvergunning
Het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning, kortweg Vlarem
Het hoofdstuk 3.3 van Xxxxxx XX laat aan de vergunningverlenende overheid toe om mits motivering bijzondere vergunningsvoorwaarden op te leggen met het oog op bescherming van de mens en het leefmilieu.
VLAREM II
Besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne
Hoofdstuk 3.3. BIJZONDERE VERGUNNINGSVOORWAARDEN
Artikel 3.3.0.1.
§ 1. Onverminderd de milieuvoorwaarden vastgesteld door dit besluit, kan de vergunningverlenende overheid bij het verlenen van een milieuvergunning, mits motivering, bijzondere vergunningsvoorwaarden opleggen met het oog op de bescherming van de mens en het leefmilieu, en inzonderheid met het oog op de handhaving of het bereiken van de in deel 2 van dit besluit opgenomen milieukwaliteitsnormen. Desgevallend moet daarbij ondermeer rekening worden gehouden met de toxiciteit, de persistentie en de bio-accumulatie van de betrokken stoffen in het milieu waarin ze worden geëmitteerd. Gewijzigd bij art. 17, 1°, B.Vl.Reg. 19 januari 1999, B.S. 31 maart 1999, eerste editie.
§ 2. De bijzondere vergunningsvoorwaarden vullen de in dit besluit vastgestelde voorwaarden aan, of stellen bijkomende eisen. Ze kunnen slechts in minder strenge zin van dit besluit afwijken wanneer dit uitdrukkelijk in dit reglement is bepaald en in geval van de in de afdelingen 1.2.2. en
1.2.3. bedoelde toelating.
§ 3. Inzoverre een inrichting langsheen of in de nabijheid van een waterweg is gelegen, kan in de milieuvergunning worden bepaald dat een minimumpercentage van de aan- en afvoer van grondstoffen en/of producten naar en van de inrichting moet gebeuren via de waterweg .Ingevoegd bij art. 17, 2°, B.Vl.Reg. 19 januari 1999, B.S. 31 maart 1999, eerste editie.
Artikel 3.3.0.2.
Onverminderd de milieuvoorwaarden vastgesteld door dit besluit, kan de overheid, bevoegd voor de akteneming van de melding van een in de derde klasse ingedeelde inrichting, mits motivering, bijzondere milieuvoorwaarden aan een in de derde klasse ingedeelde inrichting opleggen, met het oog op de bescherming van de mens en het leefmilieu in de directe omgeving, in zoverre deze geen emissiegrenswaarden betreffen en niet afwijken van de beste beschikbare technieken zoals beschreven in dit besluit.
De bijzondere voorwaarden vullen de in dit besluit vastgestelde voorwaarden aan, of stellen bijkomende eisen. Ze kunnen slechts in minder strenge zin van dit besluit afwijken wanneer deze bevoegdheid uitdrukkelijk in dit reglement aan de vergunningverlenende overheid is toegekend en voor zover deze afwijking geen aanleiding geeft tot bijkomende milieuhinder.
Toegevoegd bij art. 39 B.Vl.Reg. 19 september 2008, B.S. 27 januari 2009.
2.3 Milderende maatregelen in de praktijk: omschrijving en onderscheiden types
Volgens Xxx Xxxx betekent ‘mitigeren’: verzachten, matigen.
In milieueffectrapportage worden milderende maatregelen (ruimer) voorgesteld en dit om belangrijke nadelige milieueffecten van het plan of de voorgenomen activiteit (project) te vermijden, te beperken (verzachten zoals verminderen in duur of intensiteit) en zo mogelijk te verhelpen (zoals herstellen).
Het spreekt voor zich dat in voorgaande definiëring de volgorde van belang is: namelijk in eerste instantie trachten maatregelen te formuleren die effecten ‘vermijden’, indien niet mogelijk te beperken en het resterend effect ‘verhelpen’.
In het eerder opgestelde richtlijnenboek voor het opstellen en beoordelen van milieueffectrapporten ‘algemene methodologische aspecten’ 2 (1997- vóór het m.e.r./vr-decreet van 18/12/2002), is een indeling in maatregelen opgenomen. Acht typen van mildering worden hier in beschouwd:
- (1) niet uitvoeren: de deelingreep wordt niet uitgevoerd;
- (2) vervangen: de deelingreep wordt vervangen door een andere met minder nadelige milieugevolgen;
- (3) schaalverandering: de deelingreep wordt verkleind (b.v. vermindering van de werkstrookbreedte bij de aanleg van pijpleidingen, vermindering van emissies, volume reststoffen, ...);
- (4) fasering: de deelingreep wordt op een ander moment uitgevoerd (b.v. buiten het vogelbroedseizoen)
- (5) toevoegen: de effecten van en deelingreep worden verminderd door het toevoegen van een tegenmaatregel (b.v. geluidschermen langs autosnelwegen, planten van groenschermen);
- (6) herstellen: na het uitvoeren van de deelingreep worden de voorwaarden voor herstel van het oorspronkelijk milieu geoptimaliseerd;
- (7) compensatie op locatie: in het projectgebied van de activiteit wordt een compenserende maatregel genomen bestaande uit:
o creatie van een gelijkaardig milieu; creatie van een ander milieu; compensatie in economische termen;
- (8) compensatie op een andere locatie: buiten het projectgebied van de activiteit wordt een compenserende maatregel genomen bestaande uit:
o creatie van een gelijkaardig milieu; creatie van een ander milieu; compensatie in economische termen.
In de kern komt het uitwerken van milderende maatregelen neer op het overbruggen van een implementatiezone tussen de effectbeoordeling en aanbevelingen in het MER en de uitwerking van een plan dat wordt goedgekeurd of een project waarvoor een vergunning moet worden verleend.
2 Op initiatief van de toenmalige "cel m.e.r." van de Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van de Administratie Milieu-, Natuur- en Land- en Waterbeheer (Departement Leefmilieu en Infrastructuur), thans LNE, MNE, dienst Mer
De aanvullingen in de regelgeving (plan-m.e.r.) en gewijzigde inzichten in de m.e.r.-praktijk en de doorwerking ervan, maken een andere, aanvullende indeling in milderende maatregelen nodig. Dit om de doorwerking van maatregelen zo succesvol mogelijk te maken.
Het onderscheid in types van maatregelen – en verder in deze handleiding de gerelateerde benaderingswijze – wordt hierna voorgesteld.
Figuur 2-1 Onderscheiden types van maatregelen (in functie van het doorwerkingsniveau3)
Maatregelen die worden geïdentificeerd zijn:
- Milderende maatregelen op planniveau (op te nemen in het RUP)
o In deze handleiding wordt als planniveau enkel ingegaan op gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk RUP-niveau
- Milderende maatregelen op projectniveau (op te nemen in vergunningen)
o stedenbouwkundige vergunning
o milieuvergunning
o verkavelingsvergunning,
o kapvergunning, …
- Milderende maatregelen te behandelen in andere instrumenten
o Milderende maatregelen als flankerende maatregelen
3 Opmerking bij figuur: Uiteraard gaat het begrip planniveau ruimer dan enkel ruimtelijke uitvoeringsplannen. Deze handleiding vestigt echter voornamelijk de aandacht op ruimtelijke uitvoeringsplannen binnen het planniveau, vandaar er in de figuren en tekst voornamelijk sprake is van RUP’s bij het verwijzen naar het planniveau.
▪ maatregelen die niet tot het planniveau behoren noch tot het vergunningenniveau;
▪ maatregelen die niet tot het bevoegdheidsniveau van het specifieke plan of project behoren (bv. uitbreiden openbaar vervoersvoorziening/infrastructuur of de heraanleg van wegenis zoals verbreden weg/aanpassingen wanneer deze niet tot de plandoelstelling behoren);
▪ maatregelen die buiten het projectgebied of het plangebied vallen;
▪ beheersmaatregelen buiten het RUP (bv. groenbeheer; opname van bepalingen/vereisten in de verkoopsvoorwaarden voor uitgifte van een bedrijventerrein);
▪ vaak zijn flankerende maatregelen onder andere instrumenten (zie hierna) onder te brengen;
▪ mogelijke instrumenten zijn:
- masterplan, actieplan…
- bestek en eventueel bijhorend contract met ontwikkelaars / aannemers voor de aanleg van infrastructuur
- inrichtings-, uitgifte- en terreinbeheersplan en concessiecontracten
- contracten en afspraken met nutsmaatschappijen
- beleidsbeslissingen, (samenwerkings)overeenkomsten
o opvolging generieke regelgeving
▪ verordening hemelwater, andere provinciale of gemeentelijke verordeningen, algemene en sectorale voorwaarden Vlarem, Bodemdecreet en Vlarebo, archeologiedecreet, enz.;
▪ compenserende maatregelen inzake boscompensatie en herbevestigd agrarisch gebied (HAG): worden hier kort aangehaald maar vallen altijd onder een juridisch geregeld kader. In het MER wordt doorgaans afgetoetst aan het regelgevend kader hieromtrent (zo wordt bijvoorbeeld de oppervlakte en bijhorende factor aan boscompensatie ingeschat) maar de effectieve maatregel vloeit voort uit het regelgevend kader.
o compenserende maatregelen in het kader van NATURA 2000
▪ compenserende maatregelen die nodig zijn naar aanleiding van negatieve effecten op NATURA-2000 gebied, worden op vraag van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) in het MER bij voorkeur opgenomen onder de beoogde maatregelen. Voor meer details wordt er verwezen naar §3.6.
o monitoring en herstellende maatregelen
▪ het opstarten van een postevaluatieprogramma zou een mogelijke milderende maatregel kunnen zijn. De opvolging van de verantwoordelijken voor de uitvoering van de maatregel (vaak gekoppeld aan voorziene budgetten) en de wijze van opvolging van de resultaten van postmonitoring (en indien nodig het activeren van bijkomende acties) dient geval per geval te worden geanalyseerd.
▪ Ook de haalbaarheid om monitoring als milderende maatregel te laten doorwerken (vaak een juridische kwestie) dient goed te worden
afgewogen door de initiatiefnemer. Op project-niveau kan monitoring doorgaans efficiënter uitvoering vinden in vergelijking tot het planniveau.
▪ er wordt verwezen naar de studie ‘Onderzoek naar monitoring in het kader van milieueffectrapportage’ in opdracht van LNE, MNE (Antea Group, 2011); beschikbaar op: xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxx/000- 00-00_studie_monitoring. De studie heeft de beschikbare monitoringmaatregelen en –netwerken in beeld gebracht en eveneens in een monitoringbibliotheek ondergebracht. Tevens is onderzocht welke rol de verschillende administraties en de initiatiefnemer van het plan of project spelen bij deze monitoring. Ook is nagegaan hoe de administraties dienen om te gaan met de ‘monitoring’ zoals die vervat zit in het m.e.r./vr-decreet en de EU-richtlijn.
- Verder zijn er ook preventieve maatregelen te identificeren
o deze behoren in principe tot het plan of project;
o indien vooraf bepaalde milderende maatregelen gekend zijn en zullen worden uitgevoerd, dienen deze niet als milderende maatregel beschouwd te worden maar als deel van het plan of project. Deze maatregelen hoeven in principe in het MER niet als maatregel naar voor te worden geschoven. Het is thans aan te raden om de maatregelen specifiek op te lijsten in de projectbeschrijving, met inbegrip van de reden en duiding over welk effect men tracht te milderen;
o bij het volgen van het integratiespoor in planningsprocessen kan er reeds worden gesproken over preventieve maatregelen indien deze in de loop van het m.e.r.- proces in het plan worden opgenomen.
3 Aanpak & krijtlijnen voor het formuleren van milderende maatregelen
Een handleiding voor milderende maatregelen kan voornamelijk inspirerend werken en zal in tweede instantie kunnen bijdragen tot eventuele kennisuitbreiding voor de lezer. Het formuleren van maatregelen blijft echter steeds maatwerk.
Bij het vooropstellen van maatregelen zijn een geïntegreerde aanpak en nauw overleg & afstemming tussen initiatiefnemer en MER-maker sleutelbegrippen.
Figuur 3-1 te doorlopen stappen bij het formuleren van maatregelen
3.1 In welke fase een maatregel naar voor schuiven?
Er zijn hoofdzakelijk drie fasen in een plan of project waarin er aandacht gaat naar de milderende maatregelen.
1) Bij bepaalde plannen of projecten worden milderende maatregelen reeds opgenomen in het plan- of projectontwerp zelf. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren aan de hand van een voorstudie of afgeleid van gelijkaardige plannen of activiteiten. Er wordt in dit geval gesproken over preventieve maatregelen (zie eerder). In het MER kan worden nagegaan of deze maatregelen afdoende zijn om de effecten te milderen.
2) Indien de initiatiefnemer van een plan of project nog niet heeft geanticipeerd op voorname milieueffecten tijdens zijn ontwerp, dan zal binnen het MER geëvalueerd worden of er al dan niet maatregelen dienen te worden vooropgesteld.
- Wanneer een plan of project zich nog in ontwerpfase bevindt zal naar aanleiding van de maatregelen in het MER - en in nauw overleg met de initiatiefnemer - het plan of project kunnen worden bijgestuurd door de initiatiefnemer opdat nadelige effecten worden vermeden of verminderd.
- Sommige plannen of projecten zijn reeds dermate in detail uitgewerkt en klaar om in procedure te brengen, waardoor de milderende maatregelen een grotere impact kunnen hebben op vooropgestelde goedkeuringstermijnen en het open staan voor gewijzigde inzichten in het plan of project. Enerzijds heeft deze mate van detail het voordeel dat maatregelen globaal gezien zeer gedetailleerd kunnen worden uitgewerkt. Anderzijds heeft dit als nadeel dat voorgestelde wijzigingen bij de initiatiefnemer op weinig draagkracht kunnen rekenen.
3) Bij het volgen van het integratiespoor bij RUP’s kunnen randvoorwaarden vanuit milieuoogpunt het plan mee vormgeven. De hoofddoelstelling van het plan is steeds gekend, net als de hoofdbestemmingen van het grafisch plan en de contour van het plangebied. Het MER kan de meest optimale ruimtelijke ontwikkeling mee onderzoeken en hier voorstellen van randvoorwaarden als milderende maatregelen uitwerken. Tijdens het onderzoek zou het mogelijk zijn om een maatregel zoals voorgesteld in de ‘discipline x’ en waarvan beslist is dat deze wordt uitgevoerd, reeds in te passen bij het onderzoek naar effecten in de ‘discipline y’. Deze welbepaalde milderende maatregelen worden tijdens de loop van het proces eerder preventieve maatregelen.
De keuze voor de fase waarin maatregelen naar voor worden geschoven hangt voornamelijk af van de initiatiefnemer zelf. Zo kan ondermeer de draagkracht van de bevolking voor een bepaald plan of project mee een rol spelen in het ‘aanbrengen’ van maatregelen in vroegere of in latere fase.
3.2 Wanneer is een maatregel nodig?
Er zijn verschillende methoden voor effectvoorspelling en dus eveneens voor het voorspellen van de invloed van milderende maatregelen, zoals: significantiekaders, het oordeel van de deskundige (ook expert-judgement genoemd); andere voorbeelden van geanalyseerde plannen/projecten, metingen, modellen (zoals geluid/lucht/verkeer).
Figuur 3-2 Aandachtspunten bij het motiveren van maatregelen
In de milieueffectbeoordeling bepaalt de impact van een effect mee de noodzakelijkheid van een maatregel. In de impactbeoordeling zitten immers de van belang zijnde factoren als kwetsbaarheid van de omgeving en grootteorde van het effect inbegrepen.
Onzekerheden bij de effectvoorspelling geven ook onzekerheden bij beoordeling van milderende maatregelen. Het is dan misschien wel duidelijk dat er maatregelen nodig zijn, maar het inschatten van het effect of de noodzakelijkheid zou minder duidelijk kunnen zijn.
Het koppelen van maatregelen aan de impactbeoordeling dient door de MER-deskundige dan ook te worden nageleefd.
Voor de effectbeoordeling en significantiekaders wordt er verwezen naar de richtlijnenboeken hieromtrent die (per activiteitengroep of per discipline) zijn opgesteld in opdracht van de dienst Mer.
In enkele recente richtlijnenboeken is de koppeling van milieueffectbeoordeling en de noodzakelijkheid van de milderende maatregel opgenomen. Samenvattend is er een waardeschaal voor de significantiebeoordeling opgesteld gaande van -3 (sterk negatief) tot +3 (sterk positief). Op basis hiervan wordt duidelijk in hoeverre de deskundigen een effect als belangrijk beoordeeld hebben en kan met name afgeleid worden in hoeverre een maatregel vereist is (zie ook disciplinespecifieke richtlijnenboeken).
- Bij impactscore -1 is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan worden voorstellen van milderende maatregelen uitgewerkt;
- Bij impactscore -2 en -3 wordt noodzakelijkerwijs gezocht naar milderende maatregelen;
Er dient steeds nagegaan te worden wat het resultaat is van de milderende maatregelen op de beoordeling van milieueffecten. De deskundige dient tevens de impact van de maatregel (met andere woorden het resterend effect) inzichtelijk te maken. Resterende milieueffecten komen voor wanneer de effecten slechts gedeeltelijk kunnen worden opgeheven, of in gevallen waar maatregelen niet mogelijk of niet noodzakelijk zijn. De verschillen zonder en met milderende maatregelen (verminderen van de significantiegraad) bepalen mee de verdere evaluatie en noodzakelijkheid van een maatregel.
De MOTIVERING over de noodzakelijkheid van een maatregel en de IMPACT van die maatregel dient door de MER-DESKUNDIGE INZICHTELIJK te worden gemaakt. Wees dan ook zo duidelijk mogelijk in de formulering en in de conclusies. Indien mogelijk en nodig prioriteiten aangeven.
De impact van een maatregel dient voor de initiatiefnemer te verduidelijken hoe NOODZAKELIJK deze maatregel concreet is.
Uit de motivering van de noodzakelijkheid van een maatregel moet duidelijk blijken of de maatregel nodig is om aan een vooropgestelde NORM te kunnen voldoen dan wel of de maatregel noodzakelijk is op basis van de impactbeoordeling en EXPERT JUDGEMENT.
Vermijd daarom in het MER het formuleren van een waslijst aan maatregelen zonder de impact ervan in beeld te brengen. Focus bovendien op de maatregelen die het meest noodzakelijk zijn. De maatregelen met impactscore -1 of maatregelen die het resterend effect niet voldoende verkleinen kunnen soms beter als ‘aanbeveling’ worden opgenomen dan wel als ‘maatregel’.
Geef de aandacht aan de beoordeling van het nulalternatief (vaak de referentiesituatie) en focus op het project of plan.
- Vaak zijn er in de referentiesituatie ook reeds knelpunten die maatregelen vereisen. Bij het uitblijven van het plan zullen de aanwezige knelpunten dan ook niet opgelost worden. Een voorbeeld hierbij is het uitblijven van de optimalisatie van een bedrijvenzone nabij woongebied: de optimalisatie van het bedrijventerrein biedt potenties tot herinrichting en integratie van het terrein t.o.v. de omgeving, terwijl zonder realisatie van het plan (nulalternatief) de situatie voor verbetering vatbaar blijft.
- Het kan anderzijds niet worden verwacht dat bij een kleinschalig project dat voorligt de huidige knelpunten dienen te worden opgelost binnen dat project(gebied). Zo kan het niet de bedoeling zijn dat er maatregelen moeten worden gezocht voor huidige problemen zoals bijvoorbeeld verzadigde wegenis. In dit kader zal het doel van het MER zijn om maatregelen voor te stellen die mobiliteitsproblemen/effecten van het project helpen mitigeren, evenwel niet om de bestaande files op te lossen, onafhankelijk van het feit of het project al dan niet wordt gerealiseerd. Dezelfde situatie komt vaak terug bij kleinschalige projecten binnen een gebied met een luchtkwaliteit die niet aan de richtwaarden of normen voldoet. De relatieve impact van het project dient uiteraard wel gemotiveerd te worden.
3.3 Algemene krijtlijnen
De MER-deskundige dient als uitgangspunt bij de formulering van maatregelen steeds in eerste instantie de initiatiefnemer en vergunningverlener voor ogen te houden. Het zijn immers zij die met de maatregelen ‘aan de slag’ dienen te gaan. Bij het selecteren en doorvoeren van (een aantal) van de voorgestelde milderende maatregelen moet de initiatiefnemer en tevens de vergunningverlenende overheid immers duidelijkheid hebben omtrent de gevolgen van de effecten met en zonder mildering en tevens van de wijze van doorwerking.
Figuur 3-3 Aandachtspunten bij de criteria voor het opstellen van maatregelen
Dit houdt in dat bij het voorstellen van maatregelen liefst de volgende algemene krachtlijnen in rekening worden gebracht (aanvullend op voorgaande paragrafen):
- Maatregelen worden uitgewerkt steeds in nauw overleg tussen initiatiefnemer (met zijn ontwerpers) en MER-deskundige/coördinator; eventuele knelpunten rond uitvoerbaarheid worden indien mogelijk (deels) opgelost dan wel opgelijst;
- Tracht vanuit de praktijk te denken en te werken;
- Wees beknopt doch helder in de formulering;
- Tracht de maatregelen op te delen onder het correcte niveau waartoe deze behoren in functie van de verdere doorwerking en besluitvorming (zie eerder §2.3 onderscheiden types milderende maatregelen en verder §3.4 aandachtspunten) (en geef indien gekend/consensus aan wie de verantwoordelijke uitvoerder/betrokkene hierbij is of van wie er initiatief verwacht wordt):
o Planniveau
o Projectniveau
o Overige instrumenten: flankerende maatregelen en andere
- Tracht rekening te houden met:
o technische omschrijving en uitvoerbaarheid/haalbaarheid/beperkingen,
o indien mogelijk exacte locatie aanduiding (waar mogelijk op kaart of plan gesitueerd),
o doel van de voorgenomen activiteit,
o geldende juridische en beleidsmatige randvoorwaarden;
- Indien een passende beoordeling in het MER wordt geïntegreerd: maak duidelijk dat de compenserende en mitigerende maatregelen die worden voorgesteld in de passende beoordeling DWINGEND van aard zijn. Dit verschil in rangorde dient eveneens duidelijk uit de conclusie en samenvatting in het MER te blijken;
Maatregelen dienen te voldoen aan een aantal criteria. Stel maatregelen op die:
- SMART zijn (specifiek, meetbaar, aanvaardbaar, realistisch, tijdgebonden)
o Specifiek zijn en waarbij de doelen duidelijk zijn (bijvoorbeeld buffer t.b.v. visuele hinder of ten behoeve van geluidshinder of ten behoeve van fijn stof-hinder?),
o Afgestemd zijn op detailleringsgraad plan/project (opgelet: plan-MER’s zijn vaak te detaillistisch opgesteld…),
o Niet vrijblijvend (niet ‘het is aangewezen’ of ‘bij voorkeur’) zijn, waarbij de rangorde en het verschil in noodzaak duidelijk moet zijn,
o Uitvoerbaar/technisch haalbaar zijn (bijv. geluidswal met grote hoogte vereist een grote grondoppervlakte),
o Hanteerbaar zijn (bijv. het opleggen van een maximale geluidsemissie per m² in de voorwaarden zijn niet meetbaar of controleerbaar en creëert dus rechtsonzekerheid),
o Minstens leiden tot naleving van de reglementaire minimumnormen (bijv. Xxxxxx XX, stedenbouwkundige verordeningen, …) voor zover die van toepassing zijn (indien bij uitzondering normen niet haalbaar blijken te zijn dient dit duidelijk vermeld te staan). Hier wordt er tevens verwezen naar het naleven van BBT (Best Beschikbare Technieken) en BAT (Best Available Techniques)-reference documents (BREFs) (BREF’s = Europese BBT),
o Effectief zijn en duidelijk aangeven hoe deze de impact van het effect wijzigen,
o Voldoende wetenschappelijk onderbouwd zijn,
o Aangeven of deze tijdsafhankelijk zijn: bij de bespreking van het effect van de milderende maatregelen speelt het tijdsaspect een belangrijke rol (bv. voor fauna & flora: aangeven of de milderende maatregel reeds uitgevoerd dient te zijn op het terrein vooraleer de ‘negatieve’ ingreep wordt uitgevoerd).
Overige krijtlijnen
- De diepgang / detailleringsgraad van milderende maatregelen afhankelijk maken van:
o het plan/projectniveau en de graad van detaillering van het plan/project,
o schaalniveau;
- Aandacht toespitsen op maatregelen ten behoeve van het oplossen van echte knelpunten en/of binnen de geselecteerde aandachtsgebieden;
- Geef aan of er voor de maatregel nog alternatieve mogelijkheden zijn. Dit geeft meer ruimte in de verdere doorwerking van maatregelen. Anderzijds er de aandacht op vestigen dat door de meerdere mogelijkheden niet enkel de ‘gemakkelijkste weg’ wordt gekozen maar ook de meest efficiënte;
- Indien de gevolgen van maatregelen niet te voorspellen zijn, kan overwogen worden om in de maatregelen een middelen- in plaats van een resultaatsverbintenis te benadrukken.
- Effecten en maatregelen dienen voldoende informatie te verschaffen opdat zowel de effectvoorspelling als de invloed van de milderende maatregelen geïnterpreteerd kunnen worden door de beleidsmakers en de vergunningverlenende overheid;
- Stel maatregelen voor die zoveel mogelijk kunnen worden beoordeeld;
o ingeval de effecten berekend zijn aan de hand van mathematische modellen is het meestal mogelijk om via dezelfde modellen de milderende ingreep te simuleren en het effect hiervan te berekenen en/of voor te stellen via een figuur of kaart.
o Wanneer bepaalde aspecten slechts kwantitatief kunnen worden beoordeeld op projectniveau – en de milderende maatregelen hier ook naar verwijzen – kan worden bekeken of het werken met hypothetische benadering (verschillende aannames best-case en worst-case) kan leiden tot een aanzienlijk verschil in de beoordeling. Indien er geen aanzienlijk verschil optreedt dan kan dit reeds een gedeelte van de onzekerheid wegens het ‘doorschuiven’ van onderzoek wegnemen.
- De motivering voor de selectie van een maatregel dient voldoende duidelijk te zijn. Xxxxx in rekening dat de expertenkennis hoofdzakelijk bij de MER-deskundige zit en in mindere mate bij de initiatiefnemer of vergunningverlener;
- Ook niet-haalbare remediërende maatregelen kunnen worden vermeld. Op die manier wordt het voor de lezer van het hoofdstuk duidelijk dat aan bepaalde remediërende maatregelen inderdaad werd gedacht maar dat deze maatregelen niet uitvoerbaar waren, en daarom werden verworpen.
- Denkbare onzekerheden in de effectiviteit van de milderende maatregel moeten worden beschreven;
- Geef aan of de maatregel in zijn algemeenheid geldt of enkel bij overschrijding van een oppervlakte – of aantalscriterium;
- Maatregelen die een belangrijke invloed kunnen hebben binnen andere disciplines kunnen indien mogelijk een bijkomende beoordeling in die specifieke andere discipline ondergaan/doorstaan.
Aandachtspunten voor maatregelen in de eindconclusie van het MER
- De eindconclusie van het MER zo opstellen dat:
o Duidelijk is dat de overeenstemming tussen de maatregelen die onder de disciplines worden opgesomd en de maatregelen die in de synthese worden overgenomen is afgetoetst;
o Duidelijk is welke preventieve maatregelen er worden genomen, opdat deze later kunnen worden afgetoetst door het beleid of kunnen worden ingeschreven als bijzondere voorwaarden indien nodig;
o Duidelijk is welke maatregelen noodzakelijk zijn uit oogpunt van de verplichtingen voortvloeiend uit de passende beoordeling of het behalen van een norm;
o Ruimtelijk lokaliseerbare milderende maatregelen indien mogelijk op een samenvattende figuur zijn aangeduid;
o Bij meerdere uitvoeringsvarianten in de conclusie duidelijk naar voor komt welke de voor- en nadelen zijn;
o Duidelijk is welke milieueffecten efficiënt gemilderd kunnen worden, wat de leemten in de kennis zijn met betrekking tot de efficiëntie van een milderende maatregel en wat de resterende effecten zijn;
o Duidelijk is hoe is omgegaan met maatregelen en eventuele interdisciplinaire conflicten;
▪ binnen de conclusie in het MER er de aandacht op vestigen dat voldoende duidelijk is of een milderende maatregel zoals voorgesteld in de ene discipline ook is doorgerekend dan wel beoordeeld in een andere
discipline. De taak van de coördinator is hierin belangrijk. Bekijken tot op welk niveau een beoordeling in andere disciplines nodig is. Minstens kwalitatief aftoetsen of er een verschil in effectbeoordeling binnen een andere discipline zou kunnen optreden bij belangrijke maatregelen.
o Duidelijk is of er tijdens de loop van het proces milderende maatregelen reeds werden opgenomen in het ontwerp van plan of project, of deze al dan niet zijn beoordeeld in de overige disciplines en of er hieromtrent besluitvorming is;
o Duidelijk is of er maatregelen reeds geïntegreerd (kunnen) worden in de verdere uitwerking van de concrete vergunningsaanvraag.
o Naast het vermelden van benodigde milderende maatregelen dient ook de POSITIEVE invloed die plannen of projecten kunnen genereren (positieve effecten versterken of potentiële positieve effecten realiseren) ernaast inzichtelijk te worden gemaakt. Deze kunnen immers ook mee doorslaggevend zijn voor de besluitvorming die er op volgt.
3.4 Aandachtspunten bij de onderscheiden types van milderende maatregelen
Het onderscheid in types van maatregelen gekoppeld aan de doorwerking ervan - zoals is toegelicht in §2.3 evenals de benaderingswijze verder in deze handleiding - wordt hierna voorgesteld.
Figuur 3-4 Enkele mogelijkheden voor niveaus van doorwerking van maatregelen
3.4.1 Planniveau
Milderende maatregelen op planniveau (doorwerking in het RUP)
- Op RUP niveau kunnen milderende maatregelen uit het plan-MER die als voorschrift van bestemming, inrichting en/of beheer in de verordenende voorschriften van het RUP kunnen worden ingeschreven, doorvertaald worden. In bepaalde gevallen bevat het plan-MER ook maatregelen die niet kunnen vertaald worden en bijgevolg niet kunnen opgenomen worden in het RUP. Voor die maatregelen wordt in de milieuverklaring - als onderdeel van de toelichtingsnota - aangegeven hoe er mee omgegaan wordt. In een aantal gevallen zal dit van toepassing zijn op het projectniveau. Dit ondermeer als gevolg van plan-MER’s die vaak gedetailleerder zijn dan het planniveau en niet overeenkomen met de detailleringsgraad van het RUP. Er kunnen ook milderende maatregelen voorgesteld worden in het plan-MER die niet in het RUP thuishoren omdat ze niet ruimtelijk vertaald kunnen worden hoewel ze wel met het planniveau te maken hebben. In die gevallen moet gekeken worden of die milderende maatregelen meegenomen worden in het verdere planproces of dat de milieuverklaring een motivering geeft waarom ze niet meegenomen worden. Als die maatregelen meegenomen worden dan is dat niet in het RUP maar in een ander instrument (zie verder). Een mogelijkheid bestaat er in om in de beslissing van de Vlaamse Regering/provincieraad/gemeenteraad over het RUP, naargelang het planniveau, dan ook duidelijkheid te geven over die resterende milderende maatregelen.
- Het is heel belangrijk bij de opmaak van een plan-MER dat de mer-deskundige overlegt met de ruimtelijk planner zodat hij weet wat kan opgenomen worden in het plan-MER en hoe het kan doorwerken naar het planniveau. Indien vooraf doorgesproken met de initiatiefnemer/ruimtelijk planner en er hierover consensus bestaat: geef aan of de maatregel een doorslag geeft op het grafisch plan, in de toelichtingsnota of de
stedenbouwkundige voorschriften of een combinatie van voorgaande. Wanneer er nog geen duidelijkheid is over de plaats of wijze van doorwerking: laat dit dan over aan de initiatiefnemer/ruimtelijk planner.
- Het is doorgaans beter (hoewel er steeds uitzonderingen mogelijk zijn) voor de doorwerking om maatregelen minder concreet uit te werken. Details worden vaak later geregeld via generieke regelgeving (zoals stedenbouwkundige verordening, Vlarem-voorschriften,…).
- Tracht niet om zodanig woordelijk in detail te gaan dat er reeds voorschriften worden geschreven in het MER. Uiteindelijk is dit de taak en verantwoordelijkheid van de ruimtelijk planner.
- Binnen het planniveau is er nog steeds een onderscheid in plannen op strategisch niveau – of plannen waarvan de inhoudelijke invulling vaak nog niet vastligt of locaties moeten worden afgewogen- en plannen die reeds meer in detail zijn uitgewerkt (vaak ten behoeve van een gekend project). Het formuleren (niveau, detailleringsgraad en plaats van doorwerking) van maatregelen dient hier op te worden afgestemd.
o De dienst Mer zal de handleiding niet gebruiken om bepaalde maatregelen ‘af te dwingen’ onder een bepaald doorwerkingsniveau. De handleiding heeft niet het ‘statuut’ van een richtlijnenboek. Deze handleiding zal eerder als inspiratie werken voor de verschillende betrokken partijen en mer-deskundigen om goed na te denken over de formulering van maatregelen en de consequenties bij de doorwerking ervan.
o In eerste instantie blijft overleg tussen betrokken partijen over de haalbaarheid van maatregelen essentieel.
- Focus op de maatregelen ten behoeve van het milderen van de permanente effecten
tijdens de exploitatiefase (en indien relevant permanente effecten tijdens de aanlegfase).
- Hou er bij het formuleren van maatregelen rekening mee dat in een gewestelijk RUP er typevoorschriften worden gehanteerd waarbij het gebruik van varianten of aanvullingen steeds grondig wordt afgewogen. Voor provinciale of gemeentelijke RUP’s: vraag of de initiatiefnemer typevoorschriften heeft opgesteld of hanteert.
- Milderende maatregelen mogen voorstellen inhouden m.b.t. stedenbouwkundige voorschriften op planniveau (bijv. voorstel tot invoering van een bufferstrook), wetende dat de eindverantwoordelijkheid om de maatregel al dan niet daadwerkelijk om te zetten in een bestemmingsvoorschrift ligt bij de plannende overheid. De plannende overheid is verantwoordelijk voor een afdoende motivering indien deze overheid van mening is dat de bufferstrook niet opgenomen wordt als bestemmingsvoorschrift.
- Hou er bij het opstellen van een plan-MER voor een RUP rekening mee dat er maatregelen naar voor kunnen worden geschoven die niet in se in een RUP thuishoren, zoals bijkomende onderzoeken of meer gedetailleerde uitwerking van de inrichting van een terrein. Andere instrumenten (bijvoorbeeld convenanten/ (samenwerkings)overeenkomsten, masterplannen, beleidsbeslissingen) kunnen hier beter geschikt voor worden geacht. Bespreek dit met de initiatiefnemer en neem in het MER indien mogelijk op waar deze maatregelen dan wel thuishoren.
- Het uitsluiten van bepaalde inrichtingen binnen de voorschriften van een bepaalde bestemmingszone, wordt door de vergunningverlener (milieuvergunning) als negatief ervaren voor de toekenning van de milieuvergunning om ondermeer de volgende redenen:
o het uitsluiten van bepaalde industrieën in functie van de hinderlijkheid behoort tot de bevoegdheid van de vergunningverlener.
o definities over types van industrieën wijzigen in de tijd hoewel een RUP vaak tientallen jaren van kracht blijft.
o bestaande activiteiten die door de jaren heen hun capaciteit of werking uitbreiden kunnen op problemen stuiten wanneer bij uitbreiding de activiteit niet meer onder
de RUP-voorschriften zou worden toegelaten. De afweging of de uitbreiding zich nog laat inpassen in de omgeving bevindt zich op projectniveau.
o wees voorzichtig in het voorstellen van een fasering: gewijzigde inzichten kunnen in de loop der tijd ook een andere fasering noodzakelijk maken.
3.4.2 Projectniveau
Milderende maatregelen op projectniveau (op te nemen in stedenbouwkundige- of milieuvergunning)
- hou er rekening mee dat er een duidelijk verschil is in maatregelen die opgelegd kunnen worden in de stedenbouwkundige vergunning dan wel in de milieuvergunning. In grote lijnen komt het onderscheid er op neer dat in een stedenbouwkundige vergunning geen “menselijke gedrag” kan genormeerd worden, terwijl dit net een essentieel onderdeel is van een milieuvergunning. Zo is het perfect mogelijk om in een milieuvergunning bijv. het rijgedrag van leveranciers, het laden en lossen en de hiervoor vereiste hinder beperkende maatregelen op te leggen, terwijl het onmogelijk is om dergelijk gedrag te gaan reguleren door het opleggen van een voorwaarde in de stedenbouwkundige vergunning van hetzelfde bedrijf. Bedrijfsinterne mobiliteitsplannen en het afsluiten van mobiliteitsverbintenissen zijn een ander voorbeeld: de verplichting om transport over de waterweg te organiseren is bijvoorbeeld een maatregel die enkel in een milieuvergunning is op te leggen. Indien er maatregelen worden voorgesteld die niet in de vergunning kunnen worden opgenomen, kunnen deze mogelijks via andere instrumenten worden geïnitieerd.
- zo concreet mogelijk de maatregel uitwerken: hoe concreter een milderende maatregel, hoe gemakkelijker het is voor een vergunningverlener om deze te vertalen in de bijzondere voorschriften dan wel voor een initiatiefnemer om deze te laten uitvoeren door een ontwikkelaar / aannemer. Indien mogelijk zelfs duiden hoe de maatregel kan worden verwerkt in de bijzondere vergunningsvoorwaarden;
- milderende maatregelen moeten het op zijn minst mogelijk maken om de Vlarem-norm te halen (indien bij uitzondering normen niet haalbaar blijken te zijn dient dit duidelijk vermeld te staan);
- de maatregelen mogen niet strijdig zijn met de toepasbare Vlarem-voorschriften; de maatregelen mogen geen versoepeling inhouden van de toepasbare Vlarem-voorschriften (enkel een aanvulling);
- informatie rond timing, locatie, technische specificaties e.d.m. opnemen indien gekend. Vaak zal er voor een concrete uitwerking wel nog verder studiewerk nodig zijn dat buiten het MER valt, bijvoorbeeld: effect van koelinstallatie op dak: maatregel: geluid van die koelinstallatie verminderen, hoe (afscherming, hoe hoog, hoe dik, welk materiaal, gebruik andere onderdelen, richting uitlaat enz. verder te bepalen in specifieke geluidsdetailstudie);
- maatregelen voor de aanlegfase zijn voornamelijk relevant op projectniveau en dit voor het merendeel gerelateerd aan de stedenbouwkundige vergunning. Bij infrastructuurwerken heeft de aanlegfase immers vaak significante effecten, die vanwege hun aard onherstelbaar kunnen zijn;
- beperk je bij een verlenging van een milieuvergunning tot maatregelen die kaderen binnen de milieuvergunning (bijvoorbeeld maatregelen rond de aanlegfase zijn in dit kader minder relevant);
- vanuit een provinciale dienst milieuvergunningen en (buitendienst) afdeling milieuvergunningen wordt er opgemerkt dat het opleggen van bijzondere voorwaarden waarvoor rapporten dienen ingediend te worden om nadien te worden geëvalueerd, bij voorkeur zo veel mogelijk vermeden worden. Een aanvraag moet immers al aanvaardbaar zijn voor de vergunning. Dit wil niet zeggen dat studies voor geur en geluid e.d.m.. niet meer mogelijk zijn om op te leggen als bijzondere voorwaarde, maar wel dat bij voorkeur (niet
steeds mogelijk) deze onderzoeken reeds vóór de vergunning gebeuren. Het opleggen van tijdelijke normen of voorwaarden opdat de exploitant na een bepaalde periode ‘verplicht’ wordt om deze voorwaarde te herzien, geniet ook eerder de voorkeur dan een rapport moeten indienen met navolgende evaluatie (waarbij de termijn minder bindend is). Maatregelen opmaken tijdens de vergunningsaanvraag is immers in de praktijk eenvoudiger en meer voorkomend dan een vergund aspect achteraf nog laten aanpassen aan de hand van een nadien uitgevoerde studie. Uiteraard worden bij de vergunningverlening de opties steeds geval per geval bekeken.
- tracht de vergunningverlener actief te betrekken in het m.e.r.-proces, opdat vroegtijdig kan worden afgetoetst of de voorgestelde maatregelen voldoende ter zake doen en/of op te sporen of bepaalde aspecten zouden zijn onderbelicht (zie tevens beleidsaanbevelingen verder in de handleiding).
- Inrichtingsstudie
o Een inrichtingsstudie is een informatief document voor de vergunningverlenende overheid met het oog op het beoordelen van de vergunningsaanvraag in het kader van de goede ruimtelijke ordening en de stedenbouwkundige voorschriften voor het gebied. De inrichtingsstudie geeft ook aan hoe het voorgenomen project zich verhoudt tot wat al gerealiseerd is in het gebied en/of tot de mogelijke ontwikkeling van de rest van het gebied. Een inrichtingsstudie is geen apart instrument. De inrichtingsstudie maakt deel uit van het dossier betreffende de aanvraag van stedenbouwkundige vergunning en wordt als zodanig meegestuurd aan de adviesverlenende instanties overeenkomstig de toepasselijke procedure voor de behandeling van de aanvragen. Elke nieuwe vergunningsaanvraag kan een bestaande inrichtingsstudie of een aangepaste of nieuwe inrichtingsstudie bevatten.
o Inrichtingsstudies kunnen opgesteld worden voor onder meer:
▪ het onderzoeken van de meest geschikte locatie en aantal benodigde parkeerplaatsen (parkeerstudie),
▪ locatie en karakteristieken (vorm, afstand, soorten) van bufferzones,
▪ wegcirculatie-studie of ontsluitingstudie,
▪ studie i.f.v. het aantonen van functieverweving,
▪ studie rond de inrichting van het terrein in functie van de waterbeheersing,
▪ toepassen van principes van milieuzonering,…;
3.4.3 Overige instrumenten: flankerende maatregelen en andere
Milderende maatregelen als flankerende maatregelen op te pikken via andere instrumenten
- Algemeen: maatregelen die niet tot het planniveau behoren noch tot het vergunningenniveau; maatregelen die niet tot het bevoegdheidsniveau van het specifieke plan of project behoren (bv. uitbreiden openbaar vervoersvoorziening/infrastructuur, heraanleg wegenis zoals verbreden weg/aanpassingen kruispunten); maatregelen die buiten het projectgebied of het plangebied vallen
o De initiatiefnemer toetst de haalbaarheid ervan bij voorkeur tijdens de fase van het
m.e.r. af;
o Garanties over realisatie van flankerende maatregelen kunnen tijdens de fase van het m.e.r. echter vaak niet gegeven worden;
o Tracht daarom zo vroeg mogelijk reeds overleg op te starten. Indien niet tijdig inpasbaar: een milderende maatregel zou er ook uit kunnen bestaan om ‘overleg’ op te starten;
o Indien nog geen overleg met betrokken partijen kon worden opgestart, laat besluitvorming duidelijk zijn (vermelding tevens in overzicht van maatregelen) rond op te starten acties (bijvoorbeeld beslissing van het college of de deputatie, beslissing opgenomen in een vergaderingsverslag van een raad van bestuur,…);
o Betrokkenheid in een vroeg stadium (bijvoorbeeld parallel aan het m.e.r.- onderzoek) van de instanties/personen die de maatregelen moeten uitvoeren bevordert de slaagkansen op vlak van realisatie. Bij de beoordeling van het project moet duidelijk zijn of de maatregel wenselijk dan wel noodzakelijk is om milieueffecten te beperken. De doorwerking van flankerende maatregelen is vaak immers moeilijker op te volgen.
- Contracten: bestek en eventueel bijhorend contract met de ontwikkelaars / aannemers voor de aanleg van infrastructuur
o Randvoorwaarden voor werfzones en aanlegfase zoals uitgraving, bemaling, werfverkeerroutes e.d.m.;
o Randvoorwaarden rond uitvoeringsperiode van werken (bijvoorbeeld buiten het broedseizoen).
- Inrichtings-, uitgifte- en terreinbeheersplan en concessiecontracten
o Voorwaarden rond ontsluiting, fasering, milieuzonering ikv stof, lucht, geluid en geur, voorwaarden rond ophoging van terreinen;
o Momenteel is milieuzonering een informatief en preventief instrument voor bijvoorbeeld terreinontwikkelaars / concessieverlener. Anderzijds vormt milieuzonering geen rechtsgeldige weigeringsgrond voor milieuvergunningen.
- beheersmaatregelen (bv. groenbeheer of waterbeheer);
o De initiatiefnemer onderzoekt de mogelijkheden tot opname van aspecten in de verkoopsvoorwaarden voor uitgifte van een terrein (zoals bedrijventerrein of recreatieterrein).
- Contracten en afspraken met de nutsmaatschappijen
o Randvoorwaarden vastleggen voor bijvoorbeeld verlichting van terreinen (bijv. specifieke armaturen volgens principes van goede verlichting en tijdstippen van verlichting).
- Beleidsbeslissingen (bijvoorbeeld collegebeslissing/ deputatiebeslissing) , (samenwerkings)- overeenkomsten
o Bepaalde onderzoeksaspecten en randvoorwaarden voor de inrichting van een terrein (bijvoorbeeld in het kader van een optimale waterhuishouding) kunnen worden opgenomen in (samenwerkings)overeenkomsten met een ontwikkelaar. Denk hierbij aan een bedrijventerrein dat vaak door een intercommunale in ontwikkeling wordt gebracht.
Opvolging generieke regelgeving
- Verordening hemelwater, algemene en sectorale voorwaarden Vlarem, Bodemdecreet en Vlarebo, archeologiedecreet, enz.
o In het MER worden de van toepassing zijnde juridische en beleidsmatige randvoorwaarden, enerzijds met betrekking tot de voorgenomen activiteit en anderzijds met betrekking tot het project- en studiegebied besproken. Het MER zal waar relevant een toetsing aan de bestaande regelgeving doorvoeren.
o Het is niet aangewezen om de bestaande regelgeving op te nemen onder de milderende maatregelen. Dit schept immers voor de initiatiefnemer en vergunningverlener onduidelijkheid over maatregelen die bijkomend worden voorgesteld dan wel voortvloeien uit generieke regelgeving. Het opnemen van bestaande regelgeving in bijvoorbeeld de voorschriften van een RUP wordt afgeraden (zou moeilijkheden kunnen geven bij gewijzigde regelgeving).
- Compenserende maatregelen zoals boscompensatie, compensatie HAG: zijn voornamelijk op regelgevend en beleidsniveau van belang.
o In het MER wordt doorgaans aangegeven welke oppervlakte aan bos er kan verdwijnen en welke compensatiefactor hier tegenover kan staan. Wegens de aparte regelgeving die hiervoor is opgesteld kan het opstellen van maatregelen in het kader van boscompensatie achteraf voor conflicten zorgen. Ook is het niet altijd zinvol om feitelijke compensatie te voorzien binnen het project- of plangebied. Dit is ondermeer het geval wanneer de verdwenen oppervlakte aan bos geen essentieel onderdeel vormt van een grotere groen- of bosstructuur. Het lijkt evenwel nuttig om in het MER aan te geven welke compenserende maatregelen van toepassing zijn bij uitvoering van het plan of project, doch de detaillering/invulling ervan gebeurt binnen de geëigende wetgeving.
o Compensatie in HAG: het MER beoordeelt de effecten op de ruimtelijk/functionele aspecten van landbouw. Het onderzoek naar compensatie voor ruimte-inname in HAG (mogelijke flankerende maatregelen voor landbouw zoals voorstellen voor planologische ruil / wijziging van bestemmingen of het ter beschikking stellen van bruikbare ruilgrond voor de getroffen landbouwers buiten HAG ) dient op beleidsniveau bekeken te worden en maakt geen onderdeel uit van het uitwerken van maatregelen voor een specifiek plan.
Compenserende maatregelen volgens NATURA-2000
- Als uit een passende beoordeling, die in milieueffectenonderzoek is geïntegreerd, blijkt dat er een significant negatief optreedt dat niet te milderen is of waarvoor er geen alternatief voorhanden is, dan zal compensatie nodig zijn. De compensatiemaatregelen worden dan in het MER opgenomen. Voor verduidelijking van de terminologie inzake compenserende maatregelen en milderende maatregelen in de NATURA-2000 regelgeving wordt verwezen naar §3.6.
Monitoring en herstellende maatregelen
- De initiatiefnemer tracht reeds klaarheid te brengen in de opvolging van de verantwoordelijken voor de uitvoering van de maatregel (vaak gekoppeld aan voorziene budgetten) en de wijze van opvolging van de resultaten van postmonitoring (en indien nodig het activeren van bijkomende acties);
- Wanneer er monitoring van effecten wordt voorgesteld dient duidelijk te worden opgenomen hoe noodzakelijk deze monitoring is, of deze kan leiden tot nieuwe inzichten in de effectbeoordeling (informatief of essentieel) en welke conclusies er kunnen uit voortvloeien. Stel grondwaterstandsdaling wordt opgemeten: indien de oorzaak kan worden gerelateerd aan het plan: wat zal dan de consequentie zijn? Zal er nog iets moeten wijzigen aan een plan of project of is die bekomen informatie puur informatief. Monitoring kan immers pas effectief zijn als er doelen worden gesteld en als er bijkomende maatregelen worden uitgevoerd indien de doelen niet worden gehaald;
- Overleg met de instantie die de monitoring opvolgt: Soms wordt monitoring van de luchtkwaliteit op zich als flankerend beleid, postevaluatie of milderende maatregel opgenomen. Metingen gebeuren reeds via het vast meetnet van de VMM en de resultaten worden door VMM opgevolgd. Voor bijkomende metingen is het ook hier van belang om vooraf met VMM te overleggen en een realistisch voorstel te formuleren.
- Veelal maatwerk;
- Maak de initiatiefnemer er attent op dat het opnemen van monitoring als maatregel eerder thuishoort in een beslissing van de bevoegde overheid (Vlaamse Regering of Deputatie) of ander beleidsniveau dan in de voorschriften van een RUP;
- Het opleggen van ‘monitoring’ zoals bedoeld als volgt: “ bezoeken en controles van milieu- inspectie” kan niet als maatregel opgelegd worden. Als een bepaalde parameter een echt probleem vormt voor een bedrijf is het wel mogelijk om deze te laten ‘monitoren’ en te laten meten door het bedrijf.
- Anderzijds kan de vergunningverlenende overheid ambtshalve optreden onder Artikel 45 van Vlarem wanneer de voorwaarden die worden opgelegd niet voldoen om de kwaliteitseisen te behalen;
- Binnen de stedenbouwkundige vergunning behoort de aftoetsing aan de vergunning tot de vergunningverlener;
- Consulteer tevens de studie ‘Onderzoek naar monitoring in het kader van milieueffectrapportage’ in opdracht van LNE, MNE (Antea Group, 2011); beschikbaar op xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.
Preventieve maatregelen (behoren in principe tot het plan of project)
- Hoeven in principe in het MER niet als maatregel naar voor te worden geschoven maar deze worden wel vermeld in de plan/projectbeschrijving en in de conclusies van het onderzoek;
- De milieueffectbeoordeling zal aftoetsen of deze maatregelen volstaan.
o Op projectniveau: onder de conclusie in het MER een overzicht van de preventieve maatregelen opnemen opdat deze eveneens in de vergunning kunnen worden overgenomen.
3.5 Voorstel tabelmatige weergave milderende maatregelen
Voor projecten en plannen waarvan de voorgenomen activiteit reeds op een vrij hoog detailniveau is uitgewerkt, kunnen de maatregelen vaker reeds in de fase van het me.r. worden toegewezen tot een doorwerkingsniveau. In eerste instantie blijft uiteraard overleg tussen betrokken partijen over de haalbaarheid van maatregelen en het niveau van doorwerking essentieel.
Voor een plan-MER met duidelijke voorgenomen activiteit kan dit betekenen dat in overleg wordt voorgesteld om de maatregel in het RUP te laten doorwerken. Voor een project-MER in het kader van de milieuvergunning kan dit betekenen dat een maatregel wordt voorgesteld die de initiatiefnemer in haar/zijn project reeds zou kunnen inpassen. Bij de milderende maatregelen kan indien duidelijk gekend worden aangeven welke maatregel via welk instrument kan worden gerealiseerd.
Neem daarom in het MER een tabel op met milderende maatregelen en op welk niveau deze best doorwerken: in het RUP (op planniveau), vergunningen of andere instrumenten. Vermeld hier ook - indien duidelijk – suggesties ten aanzien van de verantwoordelijke uitvoerders voor de al dan niet flankerende maatregelen en het niveau waarop deze dienen genomen te worden. Een dergelijke tabel zal bijdragen tot een handige overheveling van de maatregelen naar de bindende bepalingen van het RUP, de vergunningen of naar andere instrumenten. Op die manier wordt ook voor iedere initiatiefnemer, bestuur, instantie of andere betrokken partijen duidelijk wat juist van hen verwacht wordt op het vlak van milderende maatregelen.
Bemerking:
Er is terecht de bezorgdheid geuit bij ruimtelijk planners/vergunningverleners over het onderwerp dat de MER-deskundige in het MER het niveau van doorwerking van een maatregel zal bepalen. Zo zou er achteraf nog weinig ruimte open worden gelaten voor de planner/ vergunningverlener/andere actor om zelf te bepalen waar en hoe een maatregel dient door te werken.
Bij het gebruik van een tabel zoals hier voorgesteld hoeven er geen verbintenissen te worden gesloten door het opnemen van verantwoordelijken maar worden er enkel suggesties gedaan waarop de initiatiefnemer of andere actoren sowieso nog kunnen reageren of hier een andere mening over zijn toegedaan.
De dienst Mer geeft aan dat deze handleiding niet zal worden gebruiken om bepaalde maatregelen ‘af te dwingen’ onder een bepaald doorwerkingsniveau. Deze handleiding zal eerder als inspiratie werken voor de verschillende betrokken partijen en MER-deskundigen om goed na te denken over de formulering van maatregelen en de consequenties bij de doorwerking ervan.
Aangezien in het MER de samenvatting en conclusies eveneens in een overzicht moeten worden gegoten, gebeurt dit bij voorkeur gebundeld met het overzicht aan milderende maatregelen. Een gebundelde tabel vermindert bovendien het mogelijks niet overeenstemmen van informatie in verschillende overzichten en tabellen.
Voorbeeldtabel conclusies en maatregelen:
Aspect (discipline | en | Aard van de effecten | Impact van | Beschrijving van de milderende | Resterend | Niveau | Verantwoordelijken* |
thema/effectgroep) | het effect | maatregelen | effect | doorwerking* | doorwerking en/of | ||
(van +3 tot - | (van +3 | (plan-project- | bemerkingen | ||||
3) | tot -3) | flankerend- | |||||
andere | |||||||
instrumenten) | |||||||
*: indien gekend of als suggestie (geen verbintenis)
Voor strategische plan-MER’s of plan-MER’s met weinig detailniveau / waarvan de planinvulling nog niet duidelijk vastligt:
Binnen dit type van plannen worden er maatregelen geformuleerd op een ander niveau, waarbij vaak de impact noch het niveau van doorwerking of de verantwoordelijken zijn te duiden. De focus ligt hier hoofdzakelijk op maatregelen op plan-MER-niveau.
Voorbeeldtabel conclusies en maatregelen:
Aspect (discipline | en | Aard van de effecten | Impact van | Beschrijving van de milderende | Resterend | Doorwerking |
thema/effectgroep) | het effect | maatregelen | effect | binnen het | ||
(van +3 tot - | (van +3 | plan? | ||||
3) indien | tot -3) | |||||
gekend | indien | |||||
gekend | ||||||
3.6 Maatregelen in het kader van de NATURA-2000 regelgeving
Onderscheid tussen compenserende en milderende maatregelen (specifiek gelinkt met PB- terminologie: zie ook richtlijnen EC: xxxx://xx.xxxxxx.xx/xxxxxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx0000/ management/docs/art6/guidance_art6_4_nl.pdf) pagina 11 e.v. en Decreet Natuurbehoud:
- Milderende maatregel = een maatregel die erop is gericht de negatieve gevolgen van een plan of project hetzij tijdens de uitvoering ervan, hetzij achteraf, te beperken of zelfs te neutraliseren, en die integraal deel uitmaakt van de specificaties van het plan of project (art. 36ter, §4 decreet natuurbehoud)
- Compenserende maatregel = een maatregel die erop is gericht de gevolgen van een plan of project voor een habitat dat daarvan schade ondervindt, te compenseren (art. 36ter, §5, tweede lid decreet natuurbehoud)
Een Passende beoordeling (PB) gaat na of het plan al dan niet significante effecten genereert op SBZ- gebied. Indien dit wel het geval is, kan het plan pas doorgang vinden als voldaan is aan drie voorwaarden:
- Er zijn geen alternatieven
- Het gaat om een plan/project met dwingende redenen van groot openbaar belang
- Er dienen compenserende maatregelen te worden voorzien
Compenserende maatregelen kunnen noch inhoudelijk, noch procedureel bij de PB wat betreft de betekenisvolle effecten voor SBZ’s worden betrokken. Dergelijke maatregelen kunnen krachtens artikel 36ter, § 5 van het decreet natuurbehoud enkel in rekening worden gebracht in de hypothese waar de eindbeoordeling van de passende beoordeling luidt dat er
- significante negatieve effecten zijn en een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de zone(s) vaststaat,
- er geen alternatieven (minder schadelijke alternatieve oplossingen) voorhanden zijn,
- en een afwijking zich opdringt om dwingende redenen van groot openbaar belang.
De nodige aandacht dient dus te gaan naar het gebruik van het afwijkingsregime van artikel 6, lid 4 van de Habitat- en de Vogelrichtlijn (alternatieven, dwingende redenen van groot openbaar belang).
Men kan dus slechts in laatste instantie flankerende maatregelen zoals natuurcompensatie betrekken, als er geen alternatieven voor het project beschikbaar zijn die minder schadelijke effecten hebben (bijvoorbeeld een alternatief traject van de weg), én als er geen verzachtende maatregelen mogelijk zijn (bijvoorbeeld oversteekplaatsen voor wild). Bovendien moet het gaan om een project dat nodig is omwille van "dwingende redenen van groot openbaar belang".
Compenserende maatregelen (zoals het voorzien van een flankerend natuurontwikkelingsprogramma) zijn dus niet relevant of valabel als argument om in de PB tot het besluit te komen dat er geen sprake is van significante effecten op de natuurlijke kenmerken van een gebied.
Bijkomende specifieke aandachtspunten bij het formuleren van milderende maatregelen in het kader van een PB zijn:
- Geef duidelijk aan welke het milderende effect van de opgegeven maatregelen is en of er wetenschappelijke zekerheid bestaat dat de milderende maatregel ook daadwerkelijk zal helpen (bv. o.b.v. wetenschappelijke argumenten/documentering/inschattingen). Bij leemten in de kennis bij de opmaak van de PB (bv. omtrent vliegroutes van vleermuizen,
habitat- en landschapsgebruik van het studiegebied door vleermuizen, al dan niet voorkomen van soorten in het studiegebied,…) is het raadzaam om dit middels veldwerk reeds binnen de PB-procedure op te vangen.
- Maatregelen die als voorschrift van inrichting, beheer of als modaliteit van inrichting in de verordenende voorschriften van het RUP kunnen worden ingeschreven behoren tot het domein van de ruimtelijke ordening, bv. maatregelen om het RUP te verzoenen met de faunistische functie van een aan een nieuwe weg aangrenzend gebied:
o een vergunning kan een aantal aspecten van de uitvoering/aanleg bepalen, dus deze bepalingen kunnen tevens in de voorwaarden/voorschriften worden opgenomen; voorbeelden zijn:
▪ stilleggen van werken in de winterperiode (oktober tot april)
▪ uitvoeren van xxxxxx in geluidsarme verharding
▪ inrichting van werfzones en restruimtes
▪ voorzien van grondreflectors of aangepaste, minimale verlichting
o Bepaalde aspecten kunnen opgelegd worden in de vergunningsvoorwaarden; in het RUP kan er hiernaar worden verwezen
o Aanbrengen bermvegetatie en/of aarden wal naast nieuwe weginfrastructuur
- Het Agentschap voor Natuur en Bos mee laten denken over de doorwerking van milderende maatregelen op projectniveau of de afdwingbaarheid ervan bij PB’s.
3.7 Synthetiserende aandachtspunten en krijtlijnen
Hierna schetsmatig (en algemeen) de situatie zoals deze doorgaans verloopt de dag van vandaag tegenover de beoogde situatie inzake het behandelen van milderende maatregelen.
Figuur 3-5 Mate van doorwerking van maatregelen in het besluitvormingsproces-VANDAAG
Figuur 3-6 Mate van doorwerking van maatregelen in het besluitvormingsproces-BEOOGD
Sleutelbegrippen in het formuleren van maatregelen ten behoeven van de doorwerking ervan zijn voorgesteld in navolgende figuur.
Figuur 3-7 Sleutelbegrippen in het formuleren van maatregelen t.b.v. efficiënte doorwerking
2238503010 - handleiding ter verduidelijking van milderende maatregelen in het MER t.b.v. de doorwerking pagina 42
Stap Details
Houd als MER-deskundige bij het formuleren van maatregelen steeds de initiatiefnemer en vergunningverlener voor ogen
Maatregelen worden uitgewerkt in nauw overleg met de initiatiefnemer; eventuele knelpunten rond uitvoerbaarheid en verwoording worden indien mogelijk (deels) opgelost dan wel opgelijst
Tracht bij voorkeur (indien mogelijk) tijdens het plan- of projectontwerp reeds rekening te houden met milieuaspecten (preventieve maatregelen)
Geef weer hoe deze werden geïntegreerd
Maak het onderscheid tussen noodzakelijke maatregelen en vrijblijvende maatregelen (‘aandachtspunten/aanbevelingen’)
De MER-deskundige MOTIVEERT de NOODZAKELIJKHEID van maatregelen: de IMPACT van die maatregel en resterend effect.
Is de maatregel noodzakelijk om aan een vooropgestelde NORM te kunnen voldoen of op basis van de impactbeoordeling en EXPERT JUDGEMENT
Ook niet-haalbare maatregelen worden vermeld met een motivering waarom ze niet haalbaar worden geacht
Is de maatregel noodzakelijk in navolging van de passende beoordeling of het behalen van een norm
Indien het geval vereist vanuit de regelgeving:
Effect berekenen en/of voor te stellen via een figuur of kaart
Toets af of de maatregelen voldoen aan vooropgestelde criteria:
SMART
Indien ruimtelijk lokaliseerbaar
- duidelijk doel en specifiek
- afgestemd op detailleringsgraad plan/project
- getoetst aan geldende juridische en beleidsmatige randvoorwaarden
- de rangorde en het verschil in noodzaak is duidelijk
- uitvoerbaar/technisch haalbaar/hanteerbaar
- effectief en duidelijk hoe deze de impact van het effect wijzigt (onzekerheden in de effectiviteit zijn eveneens beschreven)
- voldoende wetenschappelijk onderbouwd
- tijdsaspect is beschreven
- geïnterpreteerd kunnen worden door de beleidsmakers en de vergunningverlenende overheid
Voor projecten en gedetailleerde plannen:
Tracht maatregelen onder te brengen in het
- Planniveau
- Projectniveau
Stap Details
correcte niveau waartoe deze behoren in functie van de verdere doorwerking en besluitvorming:
Tracht maatregelen te koppelen aan uitvoerders.
Voor strategische plannen of plannen met onduidelijke voorgenomen activiteit:
Focus op maatregelen op planniveau
- Overige instrumenten: flankerende en andere
Zoals: ‘initiatiefnemer’, ‘regelgevende overheid’, ‘benoemen andere actoren’
Doorstaan relevante maatregelen tevens de beoordeling in andere relevante disciplines?
Toets de eindconclusie van MER af naar overeenstemming van maatregelen
Aandacht in de conclusie en samenvatting van het MER
- Overeenstemming met beschreven maatregelen in de disciplines
- Vermeld preventieve maatregelen
- Vermeld noodzakelijkheid (zoals verplichtingen voortvloeiend uit de passende beoordeling of het behalen van een norm)
- Samenvattende figuur
- Maatregelen en eventuele interdisciplinaire conflicten
Synthetiserend worden de volgende stappen in het formuleren van milderende maatregelen beoogd:
Figuur 3-8 Stappen in het formuleren van maatregelen
4 Voorbeelden van milderende maatregelen per uitvoeringsniveau in functie van de doorwerking
In functie van de doorwerking in de besluitvorming dient (voor zover mogelijk) het MER bij de milderende maatregelen indicaties te geven over wanneer en hoe deze kunnen doorwerken (bv. rechtstreekse doorwerking in stedenbouwkundige voorschriften of grafisch plan van een RUP, in stedenbouwkundige aanvragen, milieuvergunningsaanvragen,…). Dit maakt het ook mogelijk voor de initiatiefnemer & vergunningverlenende overheid om het onderscheid te bewaren en hiermee rekening te houden bij het opstellen van de bijzondere vergunningsvoorwaarden of het uitwerken van flankerende maatregelen.
4.1 Algemene aandachtspunten
Een MER is een beslissings/(beleids)ondersteunend document en geen beslissingnemend document.
Een MER is een instrument/tool binnen planvorming/besluitvorming/projectvorming en neemt geen beslissingen: een MER dient om gegevens aan te reiken om de beslissing met kennis over de mogelijke impact op het leefmilieu te nemen, maar het bevat geen keuze of beslissing.
Figuur 4-1 Informeren vs. motiveren
In het MER is het van belang om de eventuele knelpunten in kaart te brengen evenals de maatregelen die daartegenover worden gesteld.
Het MER brengt effecten en maatregelen in kaart. De uiteindelijke beleidsbeslissing valt buiten het MER, evenals het gewicht dat zou worden toegekend aan de verschillende disciplines (zoals bv. positief effect verkeersleefbaarheid ten aanzien van negatief effect op landbouw of natuur).
In de maatregelen kunnen er vaak nog geen garanties worden geboden over de effectieve uitvoering van de maatregelen. Als initiatiefnemer kan er wel een engagement zijn om een probleem vast te stellen en op te lossen of om actie te ondernemen om op ruimer niveau maatregelen voor te stellen. Hiermee rekening houdend zou een milderende maatregel er ook uit kunnen bestaan om ‘overleg’ op te starten.
Zo is tevens een RUP een instrument in een ruimer kader, in een onderdeel van een geheel van instrumenten waaronder tevens kunnen behoren: masterplan, convenant, sociaal- en financieel- economische studies en overwegingen, beleidsbeslissingen, MER, andere. Dit beseffen is niet enkel van belang voor het formuleren van maatregelen maar evenzeer in de communicatie binnen andere procedure-stappen zoals plenaire vergadering of het openbaar onderzoek. Het draagt dan ook de voorkeur uit om bepaalde aspecten niet in de toelichtingsnota van een RUP op te nemen. Een toelichtingsnota is een juridisch document, waardoor het helder en bondig houden van de nota de voorkeur wegdraagt. Zeker rekening houdend met de recente beweging in het voordragen van dossiers bij de Raad van State.
Ruimtelijke planning gaat over de ordening van de ruimte. Niet alle aspecten kunnen binnen de ruimtelijke planning worden ondergebracht. Vaak zijn hiervoor andere instrumenten geschikter (met weliswaar hun eigen beperkingen).
Duurzame ontwikkeling en dus ook duurzame planning dient met méér aspecten rekening te houden dan enkel het milieuaspect. Ook sociale en financiële factoren dienen hierin een plaats te krijgen. Deze evaluatie is belangrijk voor bijvoorbeeld een vergunningverlener van een project of voor een initiatiefnemer van een plan in functie van de uiteindelijke beoordeling van het plan of project.
In de planning wordt steeds gestreefd naar een evenwicht in detailniveau, zeker rekening houdend met het feit dat ruimtelijke plannen vaak decennia lang bruikbaar dienen te zijn zonder hypotheken op de ontwikkeling te leggen ten gevolge de voorschriften (die bijvoorbeeld door veranderingen in de omgeving niet accuraat meer zouden blijken te zijn).
Artikel 4.1.7 (geciteerde bepaling) van het DABM impliceert dat wanneer de plannende overheid beslist een in het plan-MER voorgestelde milderende maatregel niet op te nemen in het uitvoeringsplan, een afdoende motief voor die beslissing moet blijken uit dit uitvoeringsplan of uit de daarbij horende documenten.
Belangrijk is om ook in het MER aandacht te schenken aan de consequenties die de oplijsting van milderende maatregelen met zich meebrengen. Op basis van de oplijsting volgt naderhand een motivering om hier al dan niet van af te wijken of kan de verdere vergunningsprocedure worden verzwaard.
In de kern komt het uitwerken van milderende maatregelen neer op het overbruggen van een implementatiekloof tussen het MER en de uitwerking van een plan of verlenen van een vergunning.
Wanneer de plannende overheid beslist een in het plan-MER voorgestelde milderende maatregel niet op te nemen in het RUP, moet een afdoend motief voor die beslissing blijken uit de milieuverklaring die is opgenomen in de toelichtingsnota bij het uitvoeringsplan of de daarbij horende documenten.
De moeilijkheid betreft dat milderende maatregelen op planniveau vaak enerzijds te specifiek zijn, waardoor er door gewijzigde normering of inzichten een conflict ontstaat. Anderzijds zijn
maatregelen regelmatig (te) algemeen om direct te kunnen vertalen in een ruimtelijk plan. Maar het doorschuiven ervan naar projectniveau vergroot het risico dat maatregelen uit beeld verdwijnen. Een mogelijkheid bestaat er in om een brede beleidsbeslissing met zowel een ruimtelijke herbestemming als een actieplan inzake milderende maatregelen en flankerend beleid te nemen. Belangrijk hierbij is dan ook de mogelijkheid om de niet-ruimtelijk vertaalbare maatregelen binnen actieplannen of beslissingen op te nemen in de beleidsbeslissing van het RUP. Niettemin dit altijd door de vaststellende overheid meegenomen kan worden, is dit niet decretaal vereist en is bijgevolg niet afdwingbaar bij de beoordeling van de vergunning: de onderdelen van een RUP worden in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) bepaald – een actieplan met milderende maatregelen zou onderdeel kunnen uitmaken van de toelichtingsnota, maar niet van het verordenend gedeelte.
Passende beoordeling:
- Wees u er van bewust dat maatregelen in het kader van NATURA-2000 onderzoek passende beoordeling een andere juridische afdwingbaarheid hebben dan disciplinespecifieke maatregelen in een MER.
- Indien een passende beoordeling in het MER wordt geïntegreerd: maak duidelijk dat de compenserende en mitigerende maatregelen die worden voorgesteld in de passende beoordeling DWINGEND van aard zijn. Dit verschil in rangorde dient eveneens duidelijk uit de conclusie en samenvatting in het MER te blijken;
Typevoorschriften voor gewestelijke RUP’s (Website RWO – RUP-forum (xxx.xxxxxxxxxx.xx/xxxxxxxx))
De typevoorschriften voor gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen zijn goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 11 april 2008. De typevoorschriften werden goedgekeurd als bijlage bij het 'Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen'. Het 'Verslag aan de Vlaamse Regering' bij dit besluit kan gehanteerd worden als een handleiding voor het gebruik van deze voorschriften.
De inhoud van een RUP is in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) opgenomen onder Art. 2.2.2.§1 (zie ook hoofdstuk 2 van deze handleiding). Zo bevat een ruimtelijk uitvoeringsplan ondermeer ‘stedenbouwkundige voorschriften inzake de bestemming, de inrichting en/of het beheer’ en tevens (in voorkomend geval) de conclusies van het planmilieueffectenrapport.
Hier op verder werkend is rond de inhoud van een RUP het één en ander geregeld in het ‘Besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen (B.S. 1.08.2008)’ (zie ook hoofdstuk 2 van deze handleiding). Art. 2 stelt “bepalingen over de inrichting van een gebied waaronder voorschriften over de beeldwaarde, de ontsluiting, het verzekeren van duurzaam ruimtegebruik, het garanderen van goed nabuurschap met naastliggende gebieden”.
De dossiersamenstelling stedenbouwkundige vergunning is geregeld in het ‘Besluit van de Vlaamse Regering van 28 mei 2004 betreffende de dossiersamenstelling van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning (en wijzigingen)’ (zie ook hoofdstuk 2 van deze handleiding). Ondermeer dient “de overeenstemming en de verenigbaarheid van de aanvraag met de wettelijke en ruimtelijke context” te worden aangetoond.
In het kader van de stedenbouwkundige vergunning kunnen enkel milderende maatregelen opgelegd worden door de vergunningverlenende overheid in de mate dat deze beantwoorden aan
de vereisten van artikel 4.2.19 §1 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) én artikel 4.3.1. §1, tweede lid VCRO, wat inhoudt dat:
- de voorwaarden voldoende precies zijn
- de voorwaarden redelijk zijn in verhouding tot de vergunde handelingen
- de voorwaarden verwezenlijkt kunnen worden door enig toedoen van de aanvrager
- de voorwaarden de uitvoering van de vergunde handelingen niet afhankelijk kunnen maken van een bijkomende beoordeling door de overheid
- het opleggen van een voorwaarde enkel gepaard kan gaan met een beperkte aanpassing van de voorgelegde plannen (kennelijk bijkomstige zaken).
- de voorwaarden niet kunnen dienen om leemten van een onvolledige of vage aanvraag op te vangen.
Bij voorkeur worden er geen Vlarem-normen opgenomen in de milderende maatregelen; redenen:
- milderende maatregelen zijn maatregelen die “en surplus” genomen worden om een aanzienlijk effect te voorkomen, te beperken, te verhelpen of te compenseren (zie artikel
4.1.4 van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid - DABM): het moet dus gaan om extra maatregelen boven de reeds bestaande wettelijk verplichte gedragsnormen.
- reglementaire normen (bijv. milieureglementering) moeten per definitie nageleefd worden, zodat de schijn niet mag gewekt worden dat het om vrijwillig te nemen maatregelen kan gaan.
- het gevaar bestaat dat er discrepantie ontstaat tussen een milderende maatregel die doorwerkt in een plan of vergunning, en een latere wijziging van de regelgeving/norm waarop de maatregel geïnspireerd is. Bepalingen uit de wetgeving gaan altijd voor op de bepalingen uit het RUP.
- uitzondering: wat betreft de normen in Vlarem kan het wel zo zijn dat in het MER bepaalde maatregelen worden beschreven die er voor zorgen dat de norm niet overschreden wordt. In dat geval kan het zijn dat het toch opportuun is om de maatregelen te verankeren, en niet alleen de norm, omdat de maatregel vanuit milieuoogpunt te verkiezen is boven andere maatregelen waarmee eveneens de norm kan gehaald worden.
- aangezien in het MER de emissiesituatie in kaart wordt gebracht en wordt getoetst aan de Vlarem II-bepalingen kunnen in het MER maatregelen worden aangereikt om de emissieconcentraties te reduceren tot een Vlarem II-conform niveau of kan aangegeven worden waarom in bepaalde situaties ondanks BBT niet aan de Vlarem II-bepalingen kan worden voldaan. In dit laatste geval kan het nodig zijn dat de initiatiefnemer voorstellen aangaande motivering van afwijkingen doet.
Bemerking bij het schaalniveau en aanwezige problematiek van lucht en mobiliteit
Veel voorkomend probleem in de discipline lucht en/of mobiliteit bij planningsinitiatieven van beperkte omvang:
- In veel plan-MER’s bij RUP’s op lokaal niveau voor kleinere projecten wordt het probleem van luchtverontreiniging benaderd vanuit een lokaal uitgangspunt hetgeen aanleiding kan geven tot maatregelen en verwachtingen die niet in verhouding staan tot het lokaal niveau. Luchtverontreiniging zal immers meestal niet op ernstige wijze verstoord worden door activiteiten op wijkniveau. Thans kan deze benadering wel leiden tot verwachtingen die niet kunnen worden ingelost (en bijgevolg ook tot gerechtelijke procedures tegen lokale plannen omwille van het vermeende niet naleven van Europese richtlijnen terzake omwille van niet naleving fijn stof-normen).
- Lokale initiatieven kunnen bovendien niet de aanwezige problemen inzake fijn stof of verkeersafwikkeling/-leefbaarheid oplossen.
- Milderende maatregelen m.b.t. luchtverontreiniging en mobiliteit zijn ten gevolge van de perimeter van het RUP vaak maatregelen die door de hogere overheden moeten genomen worden. Vaak worden dit flankerende maatregelen.
4.2 Voorbeelden van maatregelen en doorwerkingsniveau
Milderende maatregelen kunnen, alhoewel ze specifiek voor een plan of project worden voorgesteld, toch een algemeen karakter hebben. Vaak worden namelijk hetzelfde ‘type’ van milderende maatregelen voorgesteld voor plannen of projecten van verschillende aard. Enkel de uitvoeringsdetails verschillen dan. Een voorbeeld hiervan is o.a. het opleggen van bufferafstanden ten aanzien van bewoning ten behoeve van geluidsmildering.
Hierna enkele voorbeelden van ‘standaard’ maatregelen en op welk niveau deze het best doorwerken (niet-limitatief en indicatief). Kanttekening hierbij is dat het niveau van doorwerken van bepaalde milieuaspecten niet altijd strikt in te delen is en steeds geval per geval af te wegen/te bespreken). Sommige aspecten bevinden zich in een ‘schemerzone’ waarover discussie kan worden verwacht en die geval per geval moeten worden afgewogen.
Dit geldt onder meer voor het verplicht opleggen van inrichtingsstudies in provinciale en gemeentelijke RUP’s, het koppelen van een fasering aan plannen, … (zie verder).
Tabel 4-1 Voorbeelden voor het doorwerkingsniveau van maatregelen (INDICATIEF en steeds GEVAL PER GEVAL af te wegen)
Maatregelen die in een plan-MER kunnen worden voorgesteld ter doorvertaling naar het RUP |
Breedte van bufferzones of minstens indicatief op plan een bufferstrook aangeven inclusief welke functie de buffer dient te vervullen, bijvoorbeeld: het bufferen van geluid, van fijn stof hinder (afstand) of i.f.v. landschappelijke inpassing |
Specificaties rond maaiveldniveau |
Bij gedetailleerd uitgewerkte plannen op locaal niveau om aanzienlijk negatieve effecten te milderen: plaats en wijze van verlichting (zowel aspecten rond doven van verlichting op bepaalde tijdstippen als het weren van verlichting of inrichtingsaspecten zoals het niet toelaten van verstrooiing e.d.m.) |
Voor de drie RUP-niveaus: verhardingsgraad- en type in functie van waterdoorlatendheid Voor provinciale of gemeentelijke RUP’s: Opleggen van het al dan niet toestaan van ondergrondse ruimtes zoals kelders en garages (bijv. t.b.v. het vermijden van problemen rond waterhuishouding), Terreinophogingen beperken tot de strikt noodzakelijke zones zoals toegang tot de woning & terras |
Randvoorwaarden rond barrièrewerking (zoals het verdiept aanleggen van wegenis of inpassing in het landschap door begeleiding van opgaande begroeiing) |
Minimale kavelgrootte opleggen om maximaal het aanwezige groen te kunnen behouden |
Specifieke aspecten in het kader van een optimaler waterbeheer: in de voorschriften opnemen dat de “x” laagst gelegen percelen pas mogen aangesneden worden nadat wordt aangetoond dat de ontwikkeling ervan geen problemen genereert voor de waterhuishouding. Ruimte bieden aan waterlopen en oeverontwikkeling door het afbakenen van zones langs de waterloop |
Uiterlijke uitvoeringstermijn voor het uitvoeren van een maatregel. Indien een maatregel tegen die termijn niet is uitgevoerd (bijvoorbeeld aanleg ontsluitingsweg), dan is de nabestemming voor die zone geldig. |
Maatregelen die in een plan-MER kunnen worden voorgesteld ter doorvertaling naar het RUP |
Bij het voorstellen van een fasering zal een concrete periode (termijn) of concreet tijdstip meer rechtszekerheid geven. In de formulering wordt de maatregel best gekoppeld aan voorwaarden voor realisatie. Thans telkens juridisch af te toetsen, immers: artikel 2.2.2. VCRO stelt dat indien het tijdstip van inwerkingtreding van de nabestemming onvoldoende vaststelbaar is, dit een te grote rechtsonzekerheid voor de grondeigenaars tot gevolg heeft. |
Programma faseren en koppelen aan noodzakelijk uit te voeren flankerende (infrastructurele) ingrepen/ milderende maatregelen vooraleer de volgende fase mag aangesneden worden: een ontwikkelingsfase (bijvoorbeeld binnen een bedrijventerrein of een grootschalige stedelijke ontwikkeling) koppelen aan noodzakelijke maatregelen binnen (en/of indien mogelijk buiten) het RUP (zoals een verkeerskundige maatregel uit een streefbeeldstudie). Hierbij dient de fasering voldoende duidelijk te zijn beschreven. |
Variatie met de V/T-index om het programma te controleren. Dit ten behoeve van het inperken van verkeersgeneratie (bijvoorbeeld voor kantoorontwikkeling) en mogelijkheden te bieden voor groenvoorziening. Wat betreft dit laatste aspect is het uiteraard nog duidelijker om indien mogelijk de groenvoorziening in een bepaalde strook (bestemming of symbolisch aangeduid) op te nemen. |
In plan-MER en indien mogelijk in het RUP dient geëvalueerd te worden in welke zones milderende maatregelen ten behoeve van geluidswering aangewezen en haalbaar lijken. De MER-deskundige dient bij het voorstellen van overdrachtsmaatregelen zoals schermen met de ruimtelijk planner duidelijk te communiceren omtrent de efficiëntie van deze maatregelen en op welke wijze deze maatregelen ruimtelijk gesitueerd dienen te worden. De ruimtelijk planner kan op basis van deze informatie beoordelen of de milderende maatregel al dan niet op verordenende wijze implementeerbaar is in het plan (grafisch plan, stedenbouwkundige voorschriften). Bv: in plan-MER: hanteren van geluidsemissie per m² i.f.v. aard van de gewenste of verwachte activiteiten (bv. industrieterrein voor logistieke activiteiten: 58dB(A)/m²) ter input in geluidsberekenmodel: - Is geschikt als input in rekenmodel, maar is bij letterlijke overname in stbk voorschriften (bv. “in deze zone zijn enkel bedrijven toegelaten met een maximum geluidsemissie van 58dB(A)/m²”) niet werkbaar - Is niet werkbaar en controleerbaar als bepaling in stbk vergunning of als vergunningsvoorwaarde van een milieuvergunning ; dus: creëert rechtsonzekerheid Wel mogelijk: het koppelen aan noodzakelijke buffering; geluidswal. |
Maatregelen die in een plan-MER kunnen worden voorgesteld ter doorvertaling naar het RUP |
Inrichtingsstudie gekoppeld aan een gewestelijk RUP (voor een Gewestelijk RUP is dit voorzien in de typevoorschriften). Tevens af te toetsen bij de initiatiefnemer en het bestuur: inrichtingsstudies voor provinciale en gemeentelijke RUP’s (geval per geval af te wegen) |
Inrichtingsstudie (t.b.v. milieuzonering, parkeren, waterhuishouding, …) - Voor een Gewestelijk RUP is dit voorzien in het Typebesluit. - Voor provincies en gemeentebesturen is het spreken over inrichtingsstudies vooral bepalend per initiatiefnemer of bestuur. De Vlaamse Regering heeft een uitvoeringsbesluit goedgekeurd waarin bepaald wordt welke documenten vereist zijn voor de dossiers waarbij een stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning wordt aangevraagd. Gemeentes en provincies zijn niet bevoegd om dit besluit te wijzigen, aan te vullen of uit te breiden, tenzij binnen de grenzen aangegeven in het voormelde besluit zelf. Er kan daarom beter gebruik gemaakt worden van de terminologie in het besluit zelf i.p.v. ‘inrichtingsstudie’. Het verwijzen naar een inrichtingsstudie in RUP’s gebeurt vaak en is intussen een courante praktijk geworden. - Er kan enerzijds worden geadviseerd om in het RUP een dergelijke verplichting niet op te nemen, maar eventueel te werken met een bijzondere motiveringsactie voor de vergunningverlenende overheden (“aan te tonen dat de vergunning rekening houdt met”), waarbij die overheden zich kunnen baseren op een inrichtingsstudie. Ook kan er aandacht zijn voor het oplijsten van afwegingscriteria voor de vergunningverlener (zie elders in de tabel). - Anderzijds kan de verwijzing naar inrichtingsstudie wel gebeuren ermee rekening houdend dat de inrichtingsstudie niet tot doel heeft om bijkomend studiewerk te genereren. Wel is het een informatief document met een toelichtend karakter. Meer bepaald een document dat het ‘document van de motivering van de vergunningsaanvraag’ verduidelijkt. |
Het concreet opleggen van parkeernormen enkel na grondige afweging of er geen andere instrumenten beter geschikt zijn. Aspecten die hierin een rol kunnen spelen zijn: - de omvang van de gemeente (en mankracht gemeente/stadsdienst). - al dan niet aanwezigheid van een verordening - noodzaak opmaak MOBER/ontheffingsdossier - mogelijkheden tot het opstellen van een bedrijfsvervoerplan, andere… In het niet-verordenend gedeelte van het RUP kunnen richtcijfers ter duiding worden opgenomen. Alleszins kan in een RUP worden opgenomen dat de eigen parkeerbehoefte moet worden opgevangen op het terrein en er geen afwenteling op de buurt mag zijn. Tevens kunnen er bepalingen rond parkings worden opgenomen. |
Maatregelen die in een plan-MER kunnen worden voorgesteld ter doorvertaling naar het RUP |
Een RUP legt geen snelheidsbeperkingen op. Anderzijds kunnen binnen de inrichtingsvoorschriften van het RUP wel randvoorwaarden rond inrichting worden opgelegd ten behoeve van het comfort van voetgangers en fietsers. Deze voorwaarden kunnen onrechtstreeks tot een verminderde snelheid leiden. |
Barrièrewerking verkleinen door beperking breedte en type verharding (indien bedoeld wordt de mate van verharding, mate van waterdoorlaatbaarheid), mogelijkheden voor ingroening van wegen. |
Vastleggen gebruiksfrequentie: in bepaalde RUP’s kan het aangewezen zijn om in de bestemmingsvoorschriften specificaties rond gebruiksbestemming op te nemen. Dit is een mogelijkheid voor bestemmingen die duidelijk zijn qua huidige of toekomstige invulling. Denk hier aan een specifiek zonevreemd bedrijf, betreding van groene (natuur)gebieden, openstelling recreatiedomeinen, e.d.m. |
Wijze waarop landschappelijke integratie moet gebeuren vastleggen in voorschriften. |
Indien aparte zones voor bos niet als bos- of groengebied kunnen worden afgebakend: bosrijk karakter (in woongebied) beter bestendigen door lage ontbosbare oppervlakte per kavel aan te vullen met hoge minimale kavelgrootte. |
Behoud van waardevolle bomenrijen of kleine landschapselementen. Beplantingen bestaan uit inheems/streekeigen groen (zie ook andere instrumenten). |
Garanties voor maximaal behoud/zorg van/voor erfgoedwaarden door in het RUP aan te geven dat bij de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning (voor wijzigingen aan) er een toetsing dient te gebeuren van de erfgoedwaarde, waardebeleving, contextwaarde, zichtlijnen, ...Enkel op te nemen indien een aanvulling op de regelgeving voor erfgoed nodig is (bijvoorbeeld bij niet beschermde erfgoedwaarden). |
Bepalingen rond hoogteaccenten, richting van straten (dwars of in de richting van e.d.m.), open of gesloten patronen, insnijdingen en openingen (t.b.v. zichten bijvoorbeeld) in gebouwen. |
Oriëntatie van functies binnen bouwblokken (bijvoorbeeld wonen aan de rustigere binnenzijden en kantoren/handel aan de drukkere buitenzijden die aansluiten op wegenis met veel verkeer (t.b.v. het beperken van hinder). |
Zones en voorschriften rond de inplanting en de afscherming van de activiteiten om de geluidshinder te beperken. |
Het grafisch plan bijsturen zodat risicogroepen buiten de hindercontouren vallen (bvb. de zone voor woningen verschuiven tot buiten de risicocontour voor elektromagnetische straling t.g.v. hoogspanningslijnen; indien voldoende informatie beschikbaar is om hierover gefundeerde besluiten te nemen) |
Aandacht te behouden vista d.m.v. indicatieve aanduiding op het grafisch plan |
Maatregelen liever niet op te nemen als doorvertaling naar het RUP |
Overleg en flankerende maatregelen |
Maatregelen tijdens aanlegfase (rond bemaling, verdichting, werfzones, geluidshinder, stofhinder e.d.m.) kunnen in principe in het provinciaal of gemeentelijk RUP worden opgenomen (wellicht minder evident in een gewestelijk RUP) maar zijn eerder geschikt om op projectniveau te behandelen. Echter wanneer maatregelen als essentieel worden beschouwd om permanente effecten te vermijden/beperken (bijvoorbeeld op fauna en flora) kan het na afweging aangewezen zijn om de maatregel in een voorschrift te gieten (stem dit zeker af met de ruimtelijk planner). |
Milieuzonering: enkel de ruimtelijk vertaalbare aspecten van milieuzonering (zijnde afstand – buffering e.d.m.) zijn hierin bruikbaar in de ruimtelijke planning. De overige specifieke aspecten inzake stof, geur en geluid (cf studie Milieuzonering, 2009) zijn meestal niet binnen een RUP vertaalbaar. Hoewel dit heden frequent wordt toegepast op de drie niveaus van RUP’s, lijkt in veel gevallen het uitsluiten van bepaalde types van activiteiten (vnl. relevant voor types van bedrijvigheid) eerder relevant buiten de scope van het RUP: er is immers enkel een stedenbouwkundige vergunning nodig voor functiewijziging tussen bepaalde categorieën maar niet binnen een categorie. Het opnemen van bijv. bestemmingsvoorschriften inzake (on)toelaatbaarheid van types van bedrijvigheid of specifieke wijze van bedrijfsvoering in een RUP is een keuze van de initiatiefnemer en het bestuur. Vaak wordt dit niet aangeraden maar even vaak wordt dit wel gedaan (opgenomen in de Typevoorschriften). Doch dit betreft nog geen milieuzonering in detail (in de zin van het formuleren van afstanden die dienen te worden aangehouden tussen bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen (voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar) binnen aanvaardbare normen te houden. Andere instrumenten dienen hiervoor te worden aangesproken, zoals bv. een terreinuitgifteplan. Uiteraard dient in een ruimtelijk uitvoeringsplan wel onderzocht te worden of er voldoende aandacht gaat naar ruimte voor niet economische activiteiten, en hoe deze eventueel niet compatibele bestemmingen zich ruimtelijk het best t.o.v. elkaar situeren. |
Opleggen van bushaltes, andere openbaarvervoersinfrastructuur |
Aard, grootte, beplanting en omvang van geluidsberm- of scherm (is immers afhankelijk van de concrete inrichting van het gebied) |
Monitoring (een RUP is een ‘passief’ ordeningsinstrument) |
Voor maatregelen die worden opgevangen via bestaande regelgeving: in plan-MER best geen concrete percentages opnemen inzake (waterdoorlatende) verharding, grootte bufferbekkens, groendaken, etc. , daar dit geregeld wordt in de gewestelijke en/of stedelijke regelgeving op projectniveau die kan evolueren in de tijd, daar waar een RUP voor een langere tijdsperiode (paar decennia) de basis moet vormen; (wel de principes als aandachtspunt en eventueel grootte-ordes (meer of |
Maatregelen liever niet op te nemen als doorvertaling naar het RUP |
minder inspelen op) gekoppeld aan de gebiedsknelpunten en –opportuniteiten meegeven) |
Archeologie: Uit het archeologiedecreet vloeit voort dat voor aanvragen die de bijzondere procedure voor de toekenning van een vergunning4 volgen reeds bindend advies moet gevraagd worden aan het Agentschap Erfgoed, waarbij het mogelijk is om een vooronderzoek op te leggen als stedenbouwkundige voorwaarde; voor andere aanvragers van een vergunning geldt een verbod om archeologisch erfgoed te vernietigen (art. 2 van het archeologiedecreet), én een aangifteplicht bij toevallige vondsten. Dit zou betekenen dat in het RUP geen bijkomend stedenbouwkundig (procedure-) voorschrift opgenomen dient te worden. Als ‘grijze zone’ te beschouwen en geval per geval af te wegen wat de mogelijkheden hierin zijn; in gevallen buiten de bijzondere procedure is het bij het stoten op een vondst vaak te laat om er planningsgewijs nog rekening mee te houden. Vanuit het voorzorgsprincipe wordt momenteel vaak gevraagd om toch een voorschrift op te nemen. De situatie kan duidelijker worden na het van kracht worden van het nieuw onroerend erfgoeddecreet. |
Maatregelen die advies in de verdere procedure voorstellen: het is niet in de regelgeving voorzien om in een RUP een bijkomende adviesverplichting op te leggen. Adviesverlening is reeds apart in regelgeving gegoten (Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening), meer bepaald het ‘Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen’. Hierin is een limitatieve lijst van adviesverplichtingen opgenomen. |
De precieze dimensionering van milderende maatregelen n.a.v. infrastructuur (geluidswering zoals schermen en wallen) wordt best in een project-MER gedetailleerd en op vergunningenniveau beoordeeld, gezien dit meestal een gepaster schaalniveau betreft. Dimensionering van buffers en schermen is vaak immers afhankelijk van de inrichting van het terrein of de aard van de invulling (bijvoorbeeld aard van de bedrijvigheid) en die is niet altijd vooraf gekend. Indien specificaties rond de activiteit wel zijn gekend, kunnen maatregelen wel concreter worden uitgewerkt. In die gevallen dient het RUP de mogelijkheid tot inplanning niet te hypothekeren wanneer de concrete uitwerking in projectfase kan worden uitgewerkt. Eveneens lijkt het opnemen van gevel-isolatienormen in functie van geluid (bijvoorbeeld nieuwbouw naast drukke weg) in de RUP-voorschriften niet aangewezen. "Geluidsisolatie of geluidsniveaus" zijn enerzijds niet te beschouwen als een ruimtelijke maatregel: akoestiek heeft betrekking op het interieur (geluidsniveaus zijn binnenshuis vooral te beheren via type bouwmateriaal, glas, isolatie, interne vormgevingen), hetgeen valt buiten het werkingsgebied van een RUP, wegens niet vergunningsplichtig zijnde (tenzij er een impact op de stabiliteit van het gebouw is). Bij bestaande regelgeving wordt hiernaar verwezen. Anderzijds kan de externe gevelbelasting beïnvloed worden door de configuratie, woningtypologie e.d.m.. Deze ruimtelijke aspecten kunnen in een RUP wel een vertaling krijgen. Indien de MER-deskundige voldoende informatie heeft om de nodige input te geven aan de ontwerper van een masterplan, RUP, verkaveling, bouwproject of de norm kan |
4 Geldend voor handelingen van algemeen belang of voor aanvragen ingediend door publiekrechtelijke of semipubliek rechtspersonen (bv. ziekenhuizen, universiteiten,…), i.t.t. de zogenaamde ‘reguliere procedure’ (geldend voor particulieren en handelingen niet van algemeen belang).
Maatregelen liever niet op te nemen als doorvertaling naar het RUP |
gehaald worden en hoe deze norm dan gehaald moet worden (bijvoorbeeld via configuratie of bouwtypologie) lijkt dit zinvol; in tegenstelling tot het opleggen van een norm (waar de meeste ontwerpers niet de kennis hebben om die norminvulling effectief in de praktijk uit te werken). |
Details rond types van handel die al dan niet zijn toegelaten in functie van hun verkeersgenererende of hinderlijke werking (bijvoorbeeld type funshopping zoals schoenhandel, interieurwinkel tegenover handel ten behoeve van de dagdagelijkse behoeften zoals supermarkten). |
Het concreet opleggen van parkeernormen of verfijnen ervan in het RUP, indien na afweging blijkt dat andere instrumenten beter geschikt zijn. Op planniveau worden best geen parkeernormen opgenomen, het beleid van provincies/steden/gemeenten evolueert immers in functie van de tijd, daar waar een RUP een langere tijdsperiode moet doorstaan. |
Vastleggen snelheidsbeperking op wegenis. Gedetailleerd de aard van de wegbedekking opleggen, zoals bijvoorbeeld “fluisterasfalt”. Aangezien technieken evolueren kunnen de details later voor problemen zorgen. |
Vastleggen gebruiksfrequentie voor een polyvalente bestemmingszone. Wanneer de functie binnen het gebouw wijzigt zal de eerder opgelegde gebruiksfrequentie mogelijks niet meer relevant zijn en kan deze onnodige beperkingen opleggen. |
Maatregelen die in een project-MER kunnen worden voorgesteld ter doorvertaling naar de vergunning (opmerking* zie onderaan tabel) |
De precieze dimensionering van milderende maatregelen n.a.v. infrastructuur (geluidswering zoals schermen en wallen) wordt best in een project-MER gedetailleerd en op vergunningenniveau beoordeeld, gezien dit meestal een gepaster schaalniveau betreft. |
Opnemen in de bijzondere voorwaarden van de milieuvergunning: afsluiten van een vervoersconvenant tussen een bedrijf en de gemeente/stad. Ook verbintenissen wat de mobiliteit en de ontsluiting betreft, aangegaan door de exploitant, kunnen in de milieuvergunning worden opgenomen. |
Vanuit een provinciale dienst milieuvergunningen en (buitendienst) afdeling milieuvergunningen wordt er opgemerkt dat het opleggen van bijzondere voorwaarden waarvoor rapporten dienen ingediend te worden om nadien te worden geëvalueerd, bij voorkeur zo veel mogelijk vermeden wordt. Een aanvraag moet immers al aanvaardbaar zijn voor de vergunning. Dit wil niet zeggen dat studies voor geur en geluid e.d.m.. niet meer mogelijk zijn om op te leggen als bijzondere voorwaarde, maar wel dat bij voorkeur (niet steeds mogelijk) deze onderzoeken reeds vóór de vergunning gebeuren. Het opleggen van tijdelijke normen of voorwaarden opdat de exploitant na een bepaalde periode ‘verplicht’ wordt om deze voorwaarde te herzien, geniet ook eerder de voorkeur dan een rapport moeten indienen met navolgende evaluatie (waarbij de termijn minder bindend is). Maatregelen opmaken tijdens de vergunningsaanvraag is immers in de praktijk eenvoudiger en meer voorkomend dan een vergund aspect achteraf nog laten aanpassen aan de hand van een nadien uitgevoerde studie. Uiteraard worden bij de vergunningverlening de opties steeds geval per geval bekeken. Enkele voorbeelden van eventuele bijkomende studies (liefst vóór de vergunningsaanvraag): opmaak van een geurstudie/geuractieplan, een emissiestudie, een saneringsplan, een sectorspecifieke BBT. |
Opnemen in de bijzonder voorwaarden van de milieuvergunning; Opleggen van tijdelijke normen |
Op te nemen in de stedenbouwkundige vergunning en/of de milieuvergunning: maatregelen tijdens aanlegfase (rond bemaling, verdichting, graafwerken, werfzones, geluidshinder, stofhinder e.d.m.). Deze maatregelen uit de stedenbouwkundige vergunning worden dan later opgenomen in de bestekken voor de aannemer(s) |
Maatregelen rond randvoorwaarden bouwwijze in functie van bepaalde avifauna-soorten |
Vastleggen gebruiksfrequentie in milieuvergunning (kan ook in specifieke gevallen in de RUP-voorschriften (zie eerder) |
Aspecten met betrekking tot de watertoets |
In de bijzondere voorwaarden van een milieuvergunning kunnen technische aspecten worden opgelegd alsook bijkomend studiewerk met gerelateerde acties (if- then) en een termijn waarbinnen deze ter goedkeuring moeten worden voorgelegd bij de deputatie en eveneens worden bezorgd aan de afdeling |
Maatregelen die in een project-MER kunnen worden voorgesteld ter doorvertaling naar de vergunning (opmerking* zie onderaan tabel) |
milieuvergunningen en milieu-inspectie |
* opmerking: hou er rekening mee dat er een duidelijk verschil is in maatregelen die opgelegd kunnen worden in de stedenbouwkundige vergunning dan wel in de milieuvergunning. In grote lijnen komt het onderscheid er op neer dat in een stedenbouwkundige vergunning geen “menselijke gedrag” kan genormeerd worden, terwijl dit net een essentieel onderdeel is van een milieuvergunning. Zo is het perfect mogelijk om in een milieuvergunning bijv. het rijgedrag van leveranciers, het laden en lossen en de hiervoor vereiste ‘hinder beperkende maatregelen’ op te leggen, terwijl het onmogelijk is om dergelijk gedrag te gaan reguleren door het opleggen van een voorwaarde in de bouwvergunning van hetzelfde bedrijf. Bedrijfsinterne mobiliteitsplannen is een ander voorbeeld: de verplichting om transport over de waterwegen te organiseren bijvoorbeeld is een voorbeeld van maatregelen die enkel in een milieuvergunning zijn op te leggen. Tevens bijvoorbeeld het afsluiten van mobiliteitsverbintenissen. Indien er maatregelen worden voorgesteld die niet in de vergunning kunnen worden opgenomen kunnen deze mogelijks via andere instrumenten worden geïnitieerd.
Maatregelen liever niet op te nemen als doorvertaling naar de vergunning |
Het is niet in de regelgeving voorzien om in een vergunning een bijkomende adviesverplichting op te leggen. Dat is strijdig met het Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen. Hierin is een limitatieve lijst van adviesverplichtingen opgenomen. |
Flankerende maatregelen |
Onderhoud waterlopen en grachten i.f.v. maximale infiltratie en buffering (gebeurt in principe sowieso door de beheerder van de waterloop of gracht). Bij hoogdringendheid kan eventueel overleg hierover gepleegd worden met de beheerder (naar voor schuiven in de planning bijvoorbeeld) |
Maatregelen die in een plan-MER of project-MER kunnen worden voorgesteld ter doorvertaling via andere instrumenten |
Engagement van een CBS of Deputatie of beslissing Vlaamse Regering of andere actoren zoals bv. betrokkenen in een publiek private samenwerking (PPS). |
Maatregelen die bij de beslissing van de bevoegde overheid (Vlaamse Regering of Deputatie) over het RUP kunnen behoren i.p.v. in het RUP zelf (bijvoorbeeld actieplannen) |
Contracten: bestek en eventueel bijhorend contract met de ontwikkelaars / aannemers voor de aanleg van infrastructuur - Randvoorwaarden voor werfzones en aanlegfase zoals uitgraving, werfverkeerroutes e.d.m. - Eerst in de vergunning opgenomen (zie eerder) en dan op te leggen in de bestekken voor de aannemer: Opmaak nota bemalingsinvloed om het risico op verspreiding van grondwaterverontreiniging (in grondwater en naar oppervlaktewater) te bepalen. Opvolgen bemalingsplan met voorstellen tot eventuele retourbemaling (voorkeur), gebruik van damplanken, voorzuivering,… - Zo specifiek mogelijk: bijvoorbeeld voor bodem: In plaats van bijvoorbeeld te melden dat bij een uitgraving de bodemlagen gescheiden dienen te worden opgeslagen, is het aan te raden om te melden voor welke locaties dit geldt, voor welke lagen dit geldt (met eventueel een indicatie van de dikte van elke laag) en waar en hoe deze kunnen worden opgeslagen. - Randvoorwaarden rond uitvoeringsperiode van werken (bijvoorbeeld buiten broedseizoen) Inrichtings-, uitgifte- en terreinbeheersplan en concessiecontracten - Voorwaarden rond fasering vastleggen, rond soort milieuzonering i.k.v. stof, geluid, externe veiligheid en geur, voorwaarden rond ophoging van terreinen Contracten en afspraken met de nutsmaatschappijen - Randvoorwaarden vastleggen voor bijvoorbeeld verlichting van terreinen (bijv. specifieke armaturen volgens principes van goede verlichting en tijdstippen van verlichting) |
Convenanten: Mobiliteitsconvenant (zie ook xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xx) - Partners: 1. De Vlaamse overheid (bevoegd voor haar gewestwegen, ruimtelijke ordening en het toezicht op De Lijn); 2. de gemeentelijke overheden (bevoegd inzake lokale ruimtelijke ordening en parkeerbeleid, beheerders van het gemeentelijk wegennet en met politionele bevoegdheid); 3. De Lijn (bevoegd voor de exploitatie en investeringen in stads- en streekvervoer); 4. in voorkomend geval ook de provincies en eventuele 'derden' (scholen, bedrijven, organisaties, ...) die het mobiliteitsconvenant onderschrijven. |
Maatregelen die in een plan-MER of project-MER kunnen worden voorgesteld ter doorvertaling via andere instrumenten |
- Module 14: met deze module verbinden de partijen (het gewest, de lokale overheid en de beheerder/projectontwikkelaar) zich ertoe ontsluitingsinfrastructuur aan te leggen of herin te richten voor een tewerkstellings-, winkel- en/of dienstenzone van bovenlokaal belang, met als doel de multimodale bereikbaarheid van de zone te verbeteren. - De beheerder/projectontwikkelaar stelt een cofinancieringsplan op en zorgt voor eigen rekening voor het ontwerp, de aanbesteding en het toezicht op de werken. Het gewest betaalt maximaal 40% van de aanleg van nieuwe ontsluitingsinfrastructuur en maximaal 60% van de herinrichting van bestaande ontsluitingsinfrastructuur. De lokale overheid onderhoudt de nieuwe of heringerichte ontsluitingsinfrastructuur. - Andere modules van het mobiliteitsconvenant waarbij een private initiatiefnemer kan betrokken worden zijn modules 8, 10 en 15. 1. Module 8: de partijen verbinden zich ertoe doorstromingsbevorderende maatregelen te nemen met als doel het aandeel van het geregeld vervoer te verhogen in de vervoersstroom binnen een bepaald bedieningsgebied 2. Module 10: de partijen (het gewest, de lokale overheid, de school, de VVM) verbinden zich tot een herinrichting van een schoolbuurt aan of in de nabijheid van een gewestweg 3. Module 15: de partijen (de lokale overheid, het gewest, andere partijen) verbinden zich ertoe flankerende maatregelen te nemen ter ondersteuning van een duurzaam lokaal mobiliteitsbeleid (bv. met informatiecampagnes, duurzaam parkeerbeleid…). Convenant met exploitatieafspraken (bijv. rond openingsuren e.d.m.) |
PPS-constructies: Hiertoe bestaat de mogelijkheid om in een PPS-overeenkomst te regelen dat op het ogenblik van het verkrijgen van de stedenbouwkundige vergunning, de begunstigden een bijdrage moeten storten in een fonds. De gemeente/stad kan deze gelden aanwenden om bv. een gemeenschappelijk parkgedeelte/bufferzone/ecologische verbindingszone te realiseren. De realisatie ervan wordt (weliswaar in de PPS-constructie en niet in het RUP) gekoppeld met het oorspronkelijke plan- of projectinitiatief. |
Grondenbank, bedrijfsverplaatsing, herverkaveling |
Adviesverlening in vergunningen wordt geregeld via het Besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 tot aanwijzing van de instanties die over een vergunningsaanvraag advies verlenen. Hierin is een limitatieve lijst van adviesverplichtingen opgenomen. Het inwinnen van advies bij een bijkomende instantie die niet op de lijst voorkomt wordt best geregeld via andere instrumenten (zoals overleg, in (samenwerkings)overeenkomsten, e.d.m.). |
Opleggen van specifieke gevel-isolatienormen in functie van geluid (bijvoorbeeld nieuwbouw naast drukke weg) in besteksvoorwaarden of overeenkomsten met de bouwheer moet gepaste isolatie voorzien en maatregelen motiveren in de vergunningsaanvraag. De milieudienst kan hierin ook informeren tijdens een ‘start’overlegmoment met de bouwheer. |
Maatregelen die in een plan-MER of project-MER kunnen worden voorgesteld ter doorvertaling via andere instrumenten |
Beplantingen bestaande uit inheems en streekeigen groen en maximaal behoud van aanwezig kleine landschapselementen/houtkanten/enz. opnemen in bestekken voor de inrichting van het openbaar domein of laten meetellen in een puntensysteem bij afweging van offertes. |
Afspraken met beheerder nutsvoorzieningen: Bij nieuwe ontwikkelingen: in de zones waar er geen aansluiting op een RWZI is voorzien volgens het zoneringsplan maar waar er wel een ontwikkeling wordt gepland: samen met de beheerder van de riolering te bekijken of afvalwater collectief kan worden gezuiverd en kan aangesloten worden op RWZI. |
Overleg: Groendiensten van steden/gemeenten/provincies mee laten denken over de mogelijkheden en aandachtspunten bij inrichting van terreinen. |
Hinder naar omwonenden beperken door: tijdig + voldoende inlichten (communicatie); uitwerken van meest wenselijke route voor werfverkeer + aanpassen snelheid; spreiding verkeershinderende werken; gefaseerd werken; gebruik van geluidsarme machines en technieken; luidruchtige machines afgeschermd opstellen, werfverkeer minimaal door woonstraten; 's nachts geen luidruchtige activiteiten; reiniging wegen en werfwegen + natspuiten bij droog en winderig weer; afscherming en bevochtiging bij afbraakwerken; inzet werfmachines met laagste emissieniveaus; … Opnemen in een minder-hinderplan als onderdeel van het bestek voor de aannemer of gesprekken tussen aannemer/politie en initiatiefnemer |
Opnemen in besteksvoorwaarden: stimuleren van het rekening houden met randvoorwaarden rond bouwwijze in functie van bepaalde avifauna-soorten |
Vastleggen snelheidsbeperking op wegenis via bevoegde overheid wegenis. - via een politieverordening voor lokale wegen - via afspraken met AWV voor gewestwegen |
Isolatieprojecten uitwerken: Isolatieproject voor bestaande woningen langsheen nieuwe wegenis opgezet door AWV, o.a. in uitvoering van milderende maatregelen MER (verder gaan dan de – te vermijden formulering – verwijzing naar “gewenste” akoestische isolatie van nieuwbouwwoningen, zonder aan te geven wie deze zal uitvoeren/bekostigen/opvolgen) |
Maatregelen liever niet in andere instrumenten op te nemen maar wel in een RUP of vergunning |
Maatregelen die rechtstreeks ruimtelijk vertaalbaar zijn binnen het RUP of de vergunning hebben een verhoogde kans op doorwerking wanneer effectief opgenomen in het RUP of de vergunning. |
In voorgaande tabellen zijn suggesties gedaan voor maatregelen en op welk niveau deze kunnen doorwerken. Hierna volgen nog enkele bijkomende aandachtspunten.
Enkele bijkomende aandachtspunten rond milieuzonering:
Milieuzonering d.m.v. afstandsregels is in het bijzonder bij de gebiedsontwikkelingen rond bedrijven en bedrijventerreinen een raadzame maatregel om met hinderaspecten t.a.v. gevoelige bestemmingen rekening te houden.
Milieuzonering kan tweeledig zijn:
- Ruimtelijk inpassen van nieuw te ontwikkelen milieubelastende functies in de omgeving teneinde de milieukwaliteit conform geldende regelgeving en beleid te behouden;
- Ruimtelijk inpassen van milieugevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende functies waarbij deze kunnen voortbestaan en waarbij de omgeving als geheel die milieukwaliteit behoudt conform geldende regelgeving en beleid.
Inpassen = voldoende ruimtelijk scheiden van milieubelastende en milieugevoelige functies
Methodiek toegepast door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, afgekort VNG, berust op afstandsklassen met een grote waaier aan mogelijke activiteiten. De afstanden zijn gebaseerd op 4 hinder- en risicocriteria: stofhinder, geurhinder, geluid en gevaar (externe veiligheid).
Problematiek op planniveau:
- De zonering van verschillende types van industrie op een bedrijventerrein op basis van de afstand tot omliggende kwetsbare locatie, is meestal niet vertaalbaar in hanteerbare stedenbouwkundige voorschriften.
- Verder is de door VNG opgestelde milieuzoneringsafstandsklassen met specifieke waaier van activiteiten niet compatibel met typevoorschriften voor bedrijvigheid in gewestelijke RUP’s
o te ruim (bv. gemengd regionaal bedrijventerrein)
o te sectorspecifiek (bv. specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek)
- Milieuzonering moet opgevat worden als een flexibel instrument, waarbij de afstandsregels wel op hoofdlijnen moeten gerespecteerd worden, maar tegelijk geval per geval moet kunnen bekeken worden of (beperkte) afwijkingen nodig/mogelijk zijn. Het MER moet trachten zoveel mogelijk informatie aan te reiken, om de afweging tussen de verschillende randvoorwaarden mogelijk te maken. Flexibiliteit zou niet mogelijk zijn indien rigide zones worden afgebakend die bestemd worden voor zeer specifieke bedrijfstypes. Enkel indien bij voorbaat reeds bepaalde milieubelastende activiteiten voorzien worden op het bedrijventerrein (b.v. grote waterzuiveringsinstallatie, WKK-installatie,…), kan men door toepassing van de afstandsregels concreet de meest aangewezen locatie voor deze activiteiten selecteren en “hard” bestemmen. Milieuzonering (in functie van inplanning van een gemengd terrein met aandacht voor geluid, geur en stof) kan – in het overgrote deel van de gevallen – dus niet op het niveau van een ruimtelijk uitvoeringsplan geïmplementeerd worden, maar op een onderliggend niveau, nl. in het inrichtings-, uitgifte- en terreinbeheerplan. Uiteraard is het voorzien van een algemene buffering ten aanzien van een kwetsbare locatie wel een ruimtelijk vertaalbare maatregel maar het begrip milieuzonering in de zin van het opleggen van afstanden die dienen te worden aangehouden tussen bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen (voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar) binnen aanvaardbare normen te houden, gaat verder dan enkel buffering.
Mogelijkheden op planniveau
- Individuele maatregelen die er toe bijdragen dat onderlinge afstand tussen betreffende functies verkleint kunnen wel verankerd worden in RUP (bv. buffer).
- Het is voor gewestelijke RUP’s wel mogelijk om in de stedenbouwkundige voorschriften van het RUP te verwijzen naar de opmaak van een inrichtingsstudie, waarin de principes van milieuzonering worden toegepast (cfr. Typebepaling 11.1 van de Typevoorschriften). Bij provinciale en gemeentelijke RUP’s hangt de bereidheid vaak af van het bestuur/de regio. In ieder geval zal de concrete implementatie gebeuren door de terreinbeheerder/- ontwikkelaar of zelfs door het individueel bedrijf.
Enkele bijkomende aandachtspunten rond het opnemen van afwegingscriteria in RUP’s:
Bij initiatiefnemers of besturen die liever geen inrichtingsstudie opnemen in de voorschriften van het RUP, kan een andere mogelijkheid worden afgetoetst, nl. het opnemen van afwegingscriteria.
Dit is mede ingegeven door de omvang van ontwikkelingen binnen RUP’s en de lange duurtijd die ermee gepaard kan gaan (tientallen jaren).
Daarom kan het een mogelijkheid zijn om in het RUP verordenend op te nemen dat bij iedere vergunningsaanvraag getoetst wordt aan bijkomende afwegingscriteria.
In de toelichtingsnota kan worden opgenomen dat het nuttig kan zijn dat de initiatiefnemer de vergunningverlenende overheid bijkomende informatie bezorgt bijvoorbeeld onder de vorm van een inrichtingsstudie (niet verordenend). Dit plan kan bijkomende informatie bevatten over onder meer de schaal, de morfologie en inpassing in de omgeving, de ligging t.o.v. andere functies, de (interne) ontsluiting, de wijze waarop er een antwoord wordt gegeven op het vlak van woonkwaliteit, parkeeroplossing, de manier waarop het project zich verhoudt t.o.v. de toekomstige bouwprojecten met bijhorende timing, de inrichting van het openbaar domein, een eventuele fasering, de waterhuishouding, enz.
Verordenend zou men kunnen stellen:
Iedere stedenbouwkundige aanvraag of verkavelingsaanvraag die betrekking heeft op nieuwbouw of herbouw moet beoordeeld worden rekening houdend met een kwalitatieve ontwikkeling van de totaliteit van de zone en de ruime omgeving en zal getoetst worden aan volgende afwegingscriteria, voor zover relevant:
…
(opgave van aspecten die relevant zijn voor het plan (bijvoorbeeld rond parkeren, woonkwaliteit door inplanting van gebouwen en oriëntatie van functies, erfgoed, enz.)
Naast het niveau is de formulering van maatregelen eveneens van belang. De criteria hiervoor zijn in eerdere paragrafen en figuren opgelijst.
Enkele voorbeelden die liever NIET worden gevolgd zijn:
- ‘nodige milderende maatregelen’ dienen voorzien te worden teneinde barrièrewerking en lichthinder tegen te gaan
- ‘bijkomende geluidsbeheersende maatregelen voor de activiteiten en het wegverkeer moeten genomen worden’
- ‘monitoring van de vleermuizenpopulatie is nodig om te kunnen vaststellen of er betekenisvolle negatieve effecten optreden t.g.v. het plan’
- In stedenbouwkundige voorschriften RUP: gebruik van regenwater voor een aantal toepassingen (tuin, vloeren poetsen, toilet, wasmachine...). Overtollig regenwater waar
mogelijk laten insijpelen in de grond rondom de woning, afvoeren naar de gracht, een vijver enz.
- Algemene verwijzingen naar voertuignormen. Dit is immers enkel op Europees niveau uitvoerbaar.
- Algemene verwijzingen naar “duurzame mobiliteit”: dit is te weinig concreet. Er kan beter gewerkt worden met concretere maatregelen inzake voorzieningen voor de zwakke weggebruiker, voorzieningen openbaar vervoer, andere.
- Een milderende maatregel die stelt ‘voldoende buffering te voorzien’ of ‘minimale verkeersafwikkeling’ is niet duidelijk voor verdere doorwerking. Maatregelen die effectief dienen gerealiseerd te worden, moeten verordenende kracht hebben – vermelding in toelichtingsnota (bv: ‘aanleg van buffer is aangewezen’) is hierbij onvoldoende.
- Het louter ‘toelaten’ of ‘mogelijk maken’ van maatregelen in voorschriften is niet altijd afdoende want dit garandeert niet de effectieve realisatie van de milderende maatregel.
- De werken kunnen best in de zomer of in het vroege voorjaar uitgevoerd worden, teneinde de bemaling te vermijden voor de aanleg van ondergrondse constructies. Indien er toch moet bemaald worden, moet de bemalingsduur zo veel mogelijk in tijd beperkt worden.
Aangezien dergelijke milderende maatregelen diepgang missen, is het moeilijk, indien ze opgenomen worden in de vergunning, ze concreet uit te voeren en op te nemen in bestekvoorwaarden. Noch een initiatiefnemer noch een ontwikkelaar / aannemer weten hoe ze de maatregel effectief moeten uitvoeren, wanneer en op welke plaats. Voor de controlerende overheid wordt het problematisch de opgelegde maatregelen te verifiëren en op te nemen in postevaluatieprogramma's.
5 Bronnen voor milderende maatregelen
5.1 Algemeen
Inspiratie voor het voorstellen van milderende maatregelen kan gezocht worden in een aantal verschillende bronnen:
- Wetgevende context: In principe wordt generieke regelgeving bij voorkeur niet opgenomen onder de maatregelen. Een aftoetsing aan de regelgeving gebeurt vaak wel in de milieueffectbeoordeling. Indien maatregelen worden opgenomen in deze context dienen deze verder te gaan dan de huidige regelgeving. Zo niet worden de maatregelen beter vermeld met de status “noodzakelijk vanuit de regelgeving”.
- Onderzoekssturende randvoorwaarden: De hoofdbedoeling van de beschrijving van onderzoekssturende beleidsmatige en juridische randvoorwaarden is om na te gaan of bijkomende milderende maatregelen opgelegd worden in het kader van een MER om de doelstellingen van de randvoorwaarden mee te realiseren. Voor een aantal specifieke polluenten zijn in het kader van deze randvoorwaarden vaak sectorale studies beschikbaar, waarin reeds duidelijk is aangegeven welke milderende maatregelen kunnen doorgevoerd worden.
- Best beschikbare technieken: Een door het BBT kenniscentrum van XXXX uitgewerkte databank geeft een overzicht van alle BBT en andere milieutechnieken die in Vlaamse en Europese studies vermeld staan. Men kan zowel zoeken op bedrijfstak als op milieuaspect. Ook andere initiatieven (bv. xxxx://xxx.xxxxxxxxxxx.xx) kunnen geraadpleegd worden (BBT en BREF’s).
- Codes van goede praktijk: Ook in codes van goede praktijk worden inrichtings- of uitvoeringsvoorstellen besproken die in de m.e.r.-context als milderende maatregel dienst kunnen doen. Verschillende ingrepen kunnen bijvoorbeeld worden uitgevoerd volgens de principes van de natuurtechnische milieubouw (NTMB) (bv. aanleg zachthellende oevers, overloopzones, mogelijk maken van spontane meandering, aanleg van minstens 2m brede bermen, …).
- Reeds bestaande milieueffectrapporten: opgestelde milieueffectrapporten voor soortgelijke plannen of activiteiten kunnen gebruikt worden voor het identificeren van milderende maatregelen. In dit kader wordt er verwezen naar de databank op xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
- Richtlijnenboeken MER per discipline met daarin een (niet-limitatieve) oplijsting van enkele voorbeelden van milderende maatregelen die kunnen worden voorgesteld in een MER met betrekking tot de specifieke discipline.
o er is gecheckt in welke richtlijnenboeken er een oplijsting staat dan wel enkele aandachtspunten (zie volgende paragraaf en in bijlage bij deze handleiding)
- Richtlijnenboeken MER per activiteitengroep met daarin een (niet-limitatieve) oplijsting van enkele voorbeelden van milderende maatregelen die kunnen worden voorgesteld binnen een bepaalde activiteitengroep.
o er is overlopen in welke RLB er een oplijsting staat dan wel enkele aandachtspunten (zie volgende paragraaf en in bijlage bij deze handleiding)
- Eén van de voorgestelde maatregelen kan bestaan uit het opstarten van een postevaluatieprogramma. Hierop wordt dieper ingegaan in een apart hoofdstuk van de richtlijnenboeken. Anderzijds kunnen er op basis van de resultaten van een postmonitoring ook extra maatregelen worden voorgesteld of geactiveerd.
- (vak)tijdschriften: bv. ‘de Verkeersspecialist’, ‘Land+Water’, ‘Landschap’, ‘Water’, ‘Landwerk’, ‘Groen’, ‘Ruimte’, ‘Stad & Landschap’
5.2 Themagericht
Algemeen
- Websites: bv. online Praktijkboek ‘Ruimte voor Klimaat’ (xxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxx.xx): 'Praktijkboek Ruimte voor Xxxxxxx' laat voorbeelden zien van projecten waar klimaatadaptatie in de praktijk wordt gebracht. Het geeft tips en biedt ondersteunende instrumenten voor klimaatbestendig plannen en inrichten.
- Studie ‘Onderzoek naar monitoring in het kader van milieueffectrapportage’ in opdracht van LNE, MNE (Antea Group, 2011); beschikbaar op xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxx/000-00- 31_studie_monitoring
- Handleiding plan-MER voor ruimtelijke uitvoeringsplannen (RWO, versie 2.2, 08/2009)
- Studieopdracht ‘Stimuleren van duurzaamheid in ruimtelijke instrumenten om te komen tot een beter stedelijk beleid’ i.o.v. AMINAL (2006). Hierin staat ondermeer per discipline/thema een oplijsting van doelen, indicatoren en maatregelen.
o Vooreerst werd er per thema een evaluatie gemaakt van het huidig ruimtelijk beleid en de instrumenten van het huidige beleid. Verder is er aandacht gegaan naar duurzaamheid en hoe dit op de juiste plaats in het ruimtelijke beleid te vertalen. De verschillende duurzaamheidthema’s zijn hierin overlopen en gerelateerd aan de niveaus van het ruimtelijk beleid. Beheersvoorschriften worden op dit moment bij de uitwerking van RUP’s, weinig gebruikt. Zeker is dat veel duurzaamheidsaspecten een duidelijk beheersmatige invulling vereisen maar dat dit vaak moeilijk kan afgedwongen worden in een RUP, omdat er geen vergunningsprocedure aan gebonden is. Als voorbeeld volgt een afbeelding uit de studie rond het thema mobiliteit:
Bedrijvigheid
- ‘Handleiding voor het beheer van bedrijventerreinen’ (XXX Xxxxxxxxx & Advies)’;
- Bedrijven en milieuzonering: handreiking voor maatwerk in de gemeentelijk ruimtelijke ordeningspraktijk, C.M. Xxxxxxx, X. Bruinsma, juni 2009
- Milieuzonering voor geluid, geur en grof stof in Vlaanderen – Methodieken en gebruik van milieuzonering bij gebiedsontwikkeling rond bedrijven en bedrijventerreinen’, 2009 i.o.v. dept. LNE, dienst Lucht, Hinder, Risicobeheer, Xxxxxx & Gezondheid
Mobiliteit
- Maatregelen inzake mobiliteit: xxx.xxxxxxxxxxxxxxxx.xx: bevat vademecums als praktijkgerichte handleidingen voor het ontwerp van degelijke mobiliteitsinfrastructuur. Ondermeer is een richtlijnenboek ‘MOBILITEITSEFFECTENSTUDIES: Mobiliteitstoets en Mober’ (november 2009, dept. MOW, afd. Beleid, mobiliteit en verkeersveiligheid) beschikbaar.
- studie ‘Immissieproblematiek tengevolge van verkeer: knelpunten en maatregelen’ (TNO, 2004). Hierin staan verschillende maatregelen beschreven, waarvan er ook een aantal kwantitatief werden uitgewerkt: xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxx-xx- mobiliteit/downloads/studie-en-onderzoek/rapport_2004-393.pdf
Geluid
- Studie ‘geluidswerende maatregelen, voorbeeldenboek voor gewestwegen in Vlaanderen’ (november 2010, AWV, Afdeling Wegenbouwkunde i.s.m. Vlaamse Bouwmeester)
(RLB geluid, pag.92)
Lucht
- studie ‘Duurzame ruimtelijke planning’ – maatregelen om de impact van verkeer op de luchtkwaliteit te verminderen (studie Vito i.s.m. Antea Group i.o.v. Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid): xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxxx-xx-xxxxxxxxxx/xxxxxx_xxxxxxx.xxx
- Onderzoek naar de effectiviteit van lokale maatregelen bij de aanpak van luchtverontreiniging (TNO, 2011): xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxx-xx- mobiliteit/gebiedsgerichte-aanpak/lokale-luchtkwaliteit/mogelijke-maatregelen-1. Om lokale overheden te ondersteunen bij de zoektocht naar de meest geschikte maatregelen voerde TNO, in opdracht van de afdeling Lucht, Hinder, Risicobeheer, Milieu en Gezondheid, een literatuuronderzoek uit naar de effectiviteit van lokale maatregelen bij de aanpak van
luchtverontreiniging. Dit onderzoek gaat niet alleen de effecten op de lokale luchtkwaliteit na maar geeft ook mogelijke neveneffecten op geluid, de CO2-uitstoot, de verkeersveiligheid, … weer. Verder wordt nagegaan welke belemmeringen een snelle invoering van de maatregel in de weg kunnen staan. Op die manier ontstaat een beter zicht op de meest geschikte en haalbare maatregelen.
- SOLVE Maatregelenmix: deze applicatie helpt bij het kiezen van verkeersmaatregelen die de luchtkwaliteit op lokaal niveau verbeteren: xxxx://xxx.xxxxx-xxxxxxxxxxxxxx.xx/
5.3 Richtlijnenboeken en maatregelen
In alle disciplinespecifieke richtlijnenboeken is een hoofdstuk ‘beschrijving van de milderende maatregelen’ opgenomen.
- Een onderscheid in plan-niveau en project-niveau is gemaakt in de meest recent opgestelde richtlijnenboeken, namelijk ‘Geluid en trillingen’, ‘Water’ en ‘Lucht’.
- De meeste richtlijnenboeken geven een (niet-limitatieve) lijst aan van mogelijke maatregelen of schetsen zeer algemeen enkele voorbeelden (benaming, geen uitwerking).
- Met uitzondering van het richtlijnenboek Lucht, biedt geen enkel richtlijnenboek meer details rond doorwerking van maatregelen of de praktische uitwerking ervan. Noch worden de maatregelen gedetailleerd omschreven.
In de richtlijnenboeken activiteitengroepen is eveneens gevarieerd omgegaan met maatregelen.
- Het richtlijnenboek stadsontwikkeling en recreatie heeft de maatregelen op verschillende niveaus het meest uitgewerkt: per discipline is een opsomming gegeven van mogelijke maatregelen opgedeeld in doorwerkingsniveau.
- De richtlijnenboeken thermische centrales&energie en chemie hebben eveneens aandacht besteed aan maatregelen of aandachtspunten hierbij.
- Voor de overige activiteitengroepen zijn de maatregelen slechts zeer bondig aan bod gekomen.
De richtlijnenboeken kunnen dan ook eerder als inspiratie dienen om de oplijsting aan maatregelen te overlopen, doch de goede omschrijving ervan en een voorzet voor efficiënte doorwerking dient door de erkend deskundige of initiatiefnemer verder te worden uitgewerkt.
Voor een overzicht van de voornaamste passages rond maatregelen vermeld in de richtlijnenboeken, wordt er verwezen naar Bijlage 4 bij deze handleiding.
6 Enkele aanbevelingen voor het beleid
ALGEMEEN
Aanbevelingen inzake integratie van ruimtelijke voorwaarden en milieuvoorwaarden:
• Bijtreden van de conclusies §4 Aanbevelingen (pagina 311) “Studie over de wetgeving en de toepassing van de plan-MER Richtlijn in ruimtelijke planning in de praktijk in een aantal lidstaten van de EU – eindrapport”.
• De introductie van omgevingsplannen waarin ruimtelijke bestemming en inrichting met elkaar geïntegreerd zijn, zodat milderende maatregelen zoals geluidsbuffers (maar ook andere ‘sectorale’ milieuvoorwaarden) onmiddellijk op planningsniveau kunnen worden ingetekend (naar analogie met de omgevingsvergunning waarbij de stedenbouwkundige vergunning en milieuvergunning ook worden samengevoegd).
• Discussie opstarten tussen verschillende overheidsinstanties en ruimtelijk planners in welke mate het (P)RUP rekening moet houden met gevolgen voor het milieu en hoe maatregelen kunnen worden afgedwongen.
• Sta als bestuur open voor het vastleggen van afspraken die niet kunnen worden geregeld binnen het kader van een RUP of een vergunning.
Xxxxxxx betrokkenheid van vergunningverleners en adviesinstanties bij het m.e.r.-proces:
• Trachten om vergunningverleners (milieu/stedenbouwkundig) het plan-MER en project- MER af te laten toetsen op de milderende maatregelen die op vergunningenniveau te regelen zijn. Dit via een vaste stap in de procedure zodat de rechtszekerheid meer gewaarborgd wordt. Probleem: Het gescheiden zijn van planprocessen / projectprocessen versus milieueffectprocessen. Bovendien zijn de verantwoordelijken en bestuursniveaus eveneens gescheiden.
• Integratie en participatie van beide processen bevorderen.
• Ronde-tafelgesprekken opstarten tussen verschillende beleidsniveaus en bevoegdheidsniveaus.
• De haalbaarheid van en het niveau waarop realisatie van voorgestelde milderende maatregelen dient te geschieden, zou in een MER reeds in een vroeger stadium aan bod mogen komen (bv. bij de ontwerptekstbespreking). Een grotere betrokkenheid en belang van de adviserende instanties en de vergunningverlener in de m.e.r.-procedure is hierbij aangewezen. Bijkomend zou de betrokkenheid niet beperkt mogen blijven tot adviserende instanties en vergunningverleners maar ook uitgebreid mogen worden met de instanties waarvan verwacht wordt dat ze de voorgestelde milderende maatregelen effectief gaan uitvoeren. Dit kan de ‘haalbaarheidstoets’ concreter maken.
• Actief betrekken van advies- en vergunningverleners: worden in principe reeds betrokken binnen de adviesperioden (terinzagelegging en ontwerp-MER) via de m.e.r.-procedure. De dienst Mer zou er op kunnen toezien dat plannen in deze fase door de diensten reeds zeer grondig worden geëvalueerd (toetsingskaders, milderende maatregelen op vergunningenniveau, effecten op leefmilieu/gezondheid) opdat discussie achteraf kan worden vermeden.
• Trachten om adviesverleners (milieu/stedenbouwkundig) het plan-MER en project-MER af te laten toetsen op de milderende maatregelen die op vergunningenniveau te regelen zijn. Dit via een vaste stap in de procedure zodat de rechtszekerheid meer gewaarborgd wordt. Bijvoorbeeld: ANB mee laten nadenken over de doorwerking van milderende maatregelen op projectniveau of de afdwingbaarheid ervan bij passende beoordelingen. Een grotere
betrokkenheid en belang van de adviserende instanties in de MER-procedure is hierbij aangewezen. Het grondig adviseren van gevoelige dossiers is bijna een must.
• Verruimen van tijd (en dus budgetten) bij de adviserende instanties zou tot een betere opvolging van de MER’s en van de doorwerking van maatregelen kunnen leiden.
Xxxxxxx betrokkenheid van MER-coördinator – procesmanager – dienst Mer bij het verdere planvormingsproces (plan) en vergunningsproces (project):
• Vanaf het goedkeuren van het MER is de auteur niet meer betrokken bij de verdere procedure. Dit kan tot onduidelijkheden of onjuistheden leiden bij het doorvertalen van milderende maatregelen. Dit pleit voor het voorzien in meer mogelijkheden bij de vergunningverlener om controle en 1 op 1 relatie tussen plan/projectbeschrijving tijdens MER en plan/project na besluitvorming beter op te volgen.
• De ruimtelijk planner dient zo goed en concreet mogelijk te motiveren welke maatregelen een vertaling hebben gekregen en welke niet met een concrete omschrijving en motivering ervan. Om onduidelijkheden te vermijden tussen milderende maatregelen zoals voorgesteld in het MER en de ruimtelijke inpassing ervan of de motivering ervan – zou een extra controlestap van nut kunnen zijn (betere afstemming m.e.r.-coördinator en planner). In principe is de opdracht voor de mer-coördinator meestal beëindigd nadat het MER is goedgekeurd. Een nazorgtraject lijkt in bepaalde gevallen aangewezen dan wel het volgen van een meer geïntegreerd proces. (opgelet: vergt extra te voorzien budget voor de initiatiefnemer...).
Thematische onderzoeksaanbevelingen:
• Wanneer een aanzienlijke impact op landbouw niet uit te sluiten is zou een studie naar mogelijke milderende maatregelen parallel aan het RUP-proces dienen te gebeuren.
• Acties zoals opgenomen in de uitgevoerde studie milieuzonering (OpdenKamp ADVIESGROEP BV, Den Haag; NovioConsult BV, Nijmegen en M-tech BV, Hasselt; 2009. Milieuzonering voor geluid, geur en grof stof in Vlaanderen. Methodieken en gebruik van milieuzonering bij gebiedsontwikkeling rond bedrijven en bedrijventerreinen).
Juridische aanbevelingen:
• Nadenken over de opmaak van een stedenbouwkundige verordening rond akoestische isolatie (bijvoorbeeld voor grotere bouwprojecten nabij belaste wegen) of het uitwerken van een subsidiesysteem.
• Het op planniveau voorstellen van het uitwerken van maatregelen in later op te maken inrichtingsstudies (waarin dan bv. aspecten rond buffering, parkeren, waterhuishouding
e.d.m. worden uitgewerkt) wordt vaak als instrument gebruikt. Juridisch gezien is de afdwingbaarheid ervan betwistbaar daar deze vaak worden opgevat als bijkomend studiewerk. Duidelijke informatie verlenen rond het omgaan met inrichtingsstudies en de mogelijkheden voor de inhoud zou zeker nuttig zijn.
• Zowel op het vlak van de planning als op het vlak van de vergunningverlening zijn er juridische beperkingen aan de mogelijkheid om sectorale bekommernissen te laten doorwegen in het besluitvormingsproces. Deze beperkingen zijn zowel materieel als instrumenteel van aard. Materieel doordat niet elk sectoraal motief aan de basis kan liggen van een bepaalde beslissing. Instrumenteel omdat zowel het plan als de vergunning slechts op een beperkte wijze kunnen ingrijpen op het handelen van de burger. Er blijkt evenwel
een belangrijke kloof te bestaan tussen theorie en praktijk. Op diverse manieren worden zowel de materiële als de instrumentele beperkingen omzeild. De sectorale verplichtingen worden wel degelijk opgelegd, maar niet langer rechtstreeks in het bestemmingsplan of in de vergunning. Een dergelijk systeem is op zich weinig transparant, wat niet wenselijk is. Om die reden lijkt het aangewezen dat de regering de krijtlijnen van de sectorale invloeden hertekent (bron: doorwerking van milieu in ruimtelijke ordening, Vlaamse vereniging voor omgevingsrecht, 2008). Anderzijds zijn er ook andere instrumenten om milieuaspecten te doen gelden en hoeft niet alles juridisch geregeld te worden.
GEFORMULEERD DOOR DE KLANKBORDGROEP
Bemerkingen geformuleerd door de klankbordgroep zijn doorheen de handleiding geïntegreerd. Aanvullend volgen hierbij nog enkele opmerkingen:
• Adviesinstanties zien nog de volgende mogelijkheden om de doorwerking van milderende maatregelen uit MER naar planfiguren (bv. RUP), vergunningen en flankerend beleid te verbeteren of te bewerkstelligen:
o Meer gestandaardiseerd kader voor het opleggen van milderende maatregelen bij nieuwe woonontwikkelingen i.f.v. geluidsbelasting (bv. wanneer en hoe inrichtingsstudie opleggen). Dit maakt deel uit van een aantal maatregelen die door LNE werden voorgesteld voor aanpassing van de actieplannen geluidshinder, momenteel ter bespreking op niveau kabinet.
o Verdere implementatie van milieuzonering van bedrijventerreinen, voortbouwend op gids opgesteld i.o.v. de dienst hinder en risico’s (xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxx-xx-xxxxxxx/xxxxxxxxxxxx-xx- klachten/milieuzonering) (opmerking: niveau van uitgifte van percelen en niet in se het niveau van het RUP).
o Ontwerp-MER rapporten worden aan de adviesinstanties ter advies voorgelegd. Het MER wordt dan nog aangepast door de MER deskundige op basis van de ingezamelde opmerkingen en ter goedkeuring voorgelegd aan de dienst Mer. Adviesinstanties kunnen echter geen advies meer geven bij de goedkeuring van het finale MER. Praktisch gezien is dit ook niet evident, want dan zou de m.e.r.- procedure opnieuw verlengd worden. Een mogelijke oplossing zou erin kunnen bestaan om de adviesverleners per mail te verwittigen van zodra het aangepaste MER is ingediend, zodat de adviesverlener op de hoogte wordt gesteld en eventueel kan navragen of bepaalde zaken zijn opgenomen. Eventueel pleiten dat opmerkingen n.a.v. de ontwerptekstbespreking dienen bijgehouden te worden in een tabel, waarin duidelijk de status van de opmerking, de reactie en de aanpassing in het MER staat weergegeven.
o Eventueel pleiten voor nauwe interactie tussen dienst Mer en adviesverlenende instanties tijdens keuringsperiode MER.
o De inzichtelijkheid in doorwerking van milderende maatregelen en uitklaring van wie wanneer verantwoordelijk is voor welke milderende maatregel (incl. handhaving en opvolging) zou mee als keuringcriterium voor goedkeuring van het MER kunnen aangewend worden.
OPENSTAANDE VRAGEN
Het is aan te raden dat de ruimtelijk planner zeer alert blijft en aftoetst of ELKE maatregel uit het MER tevens aan bod komt in de toelichtingsnota en verder voldoende concreet wordt gemotiveerd.
Daartoe is het van belang om alle hoofdstukken in het MER te doorlopen op maatregelen (niet enkel de samenvatting of besluit) en af te toetsen hoe deze al dan niet worden vertaald.
Openstaande vraag: dienen de maatregelen of aandachtspunten die in het plan-MER staan opgelijst onder ‘vergunningenniveau’ of onder ‘andere instrumenten’ eveneens te worden weerlegd in het RUP, te worden opgelijst in de toelichtingsnota ter informatie of dienen deze niet aan bod te komen? Indien deze niet aan bod hoeven te komen: wat als de maatregel in het MER verkeerdelijk onder het niveau vergunningen staat en dus in het plan niet de nodige aandacht krijgt qua motivering of doorvertaling? Geeft dit risico’s en zijn deze te vermijden door het motiveren van ALLE in het MER voorgestelde maatregelen (ook al bevinden veel van deze maatregelen zich op een ander bevoegdheidsniveau?
Postevaluatie of monitoring van een milderende maatregel gebeurt weinig, maar is niettemin zeer belangrijk, o.m. om na te gaan of de beoogde effecten gerealiseerd werden en om lessen te trekken/beste praktijken te identificeren. Monitoring moet dienen om onzekerheden in de effectbeoordeling na het vergunnen op te volgen. In de vergunning kan worden aangeven welke gevolgen er zijn bij welke monitoringresultaten. Een theoretische mogelijkheid, die op juridische haalbaarheid dient te woren afgetoetst, bestaat erin om monitoring door een onafhankelijke instantie op te nemen in stedenbouwkundige voorschriften. Dit vereist echter dat hiervoor middelen worden vrijgemaakt en dat er eenduidige meetmethodes worden opgelegd.
Er dient alvast bediscussieerd te worden wat te doen als maatregelen niet het gewenste effect hebben (wie is aansprakelijk?), alsook wat er dient te gebeuren wanneer de milderende maatregelen niet of laattijdig worden uitgevoerd.
DEEL 2 BIJLAGEN
BIJLAGE 1 UITVOERDERS STUDIE BIJLAGE 2 STUURGROEPLEDEN BIJLAGE 3 LEDEN KLANKBORDGROEP
BIJLAGE 4: RICHTLIJNENBOEKEN EN MAATREGELEN BIJLAGE 5: LITERATUURLIJST
Bijlage 1 Uitvoerders studie
Coördinatie opdrachtgever- dienst Mer
Vlaamse overheid
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Milieueffectrapportage
Graaf de Ferrarisgebouw Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00, xxx 0
0000 Xxxxxxx
Tel.: 02/000.00.00 Fax: 02/000.00.00
Elektronische post: xxx@xxxxxxxxxx.xx
Contactpersoon over deze opdracht:
Xxxxxxx xx Xxxxx
Coördinatie uitvoerder – Antea Group
Antea Group Xxxxxxxxxxx 00
0000 Xxxxxxx
Tel.: 03/000.00.00 Fax: 03/000.00.00
Coördinatie: Xxxxxx Xxxxxxx Antea Group
Xxxxxxxxxxxxxxxx 00
0000 Xxxx
Projectleider en auteur:
Xxxxx Xxx Xxxx Antea Group Xxxxxxxxxxx 00
0000 Xxxxxxx
Dienst Mer Xxxxxxx Xx Xxxxx en Xxx Xxxxxxxxxx Departement LNE, Afdeling Milieuvergunningen Xxx Xxx Xxxxx (buitendienst)
Dienst Milieuvergunningen provincie Antwerpen Xxxxxx Xxxxxx Departement RWO, Afdeling ruimtelijke planning Xxxxxxx Xx Xxxxxxxxxxx Provincie Antwerpen, dienst ruimtelijke planning Xxxxxxx Xxxxxxx Provincie Vlaams-Brabant,
dienst ruimt. ordening: Xxxx Xxx Xxxxxxxx/ Xxxxxxx Xxxxxxx (verontschuldigd Xxxxxxx Xxxxxxx)
Provincie Oost-Vlaanderen,
dienst milieu- en natuurvergunningen: Xxx Xxxxxxxx (verontschuldigd) Stad Gent, milieudienst Xxxx Xxxxxxx
Stad Gent, juridische dienst en kennisbeheer Xxxxx Xxxxx
Stad Gent, stedenbouw Katlijn Van Nimmen
Stad Antwerpen (Stadsontwikkeling – ruimtelijke ordening) Xxxx Xxxxx, Xxxxx Xxxxxx Xxxx Eeklo, dienst milieu Xxxx Xxxxxxx (verontschuldigd)
Antea Group Xxxxxx Xxxxxxx
Antea Group Xxxxx Xxx Xxxx
De afdelingen/diensten die hebben deelgenomen aan de handleiding binnen de klankbordgroep zijn: Departement LNE, dienst milieueffectrapportage
VMM, afdeling operationeel waterbeheer Departement MOW, afdeling Algemeen Beleid
Vlaamse Milieumaatschappij VMM, afdeling lucht, milieu en communicatie – dienst lucht
Dept. LNE, afdeling lucht, hinder, risicobeheer, milieu en gezondheid, dienst Lucht en dienst hinder en risicobeheer
Bijlage 4: Richtlijnenboeken en maatregelen
1.1 RICHTLIJNENBOEKEN PER DISCIPLINE
1.1.1 Bodem (2008)
(niet opgedeeld niveau plan-MER/project-MER of andere)
Het is van belang om de milderende maatregelen zo gedetailleerd mogelijk te beschrijven. In plaats van bijvoorbeeld te melden dat bij een uitgraving de bodemlagen gescheiden dienen te worden opgeslagen, is het aan te raden om te melden voor welke locaties dit geldt, voor welke lagen dit geldt (met eventueel een indicatie van de dikte van elke laag) en waar en hoe deze kunnen worden opgeslagen.
Ook de effecten van de milderende maatregelen dienen besproken en beoordeeld te worden, zodat duidelijk wordt gemaakt waarom de milderende maatregelen worden toegepast en hoe deze de impact van het project kan verminderen. Ingeval de effecten berekend zijn aan de hand van mathematische modellen is het meestal mogelijk om via dezelfde modellen de milderende ingreep te simuleren en het effect hiervan te berekenen en/of voor te stellen via een figuur of kaart.
Voorbeelden voor de discipline Bodem
Enkele voorbeelden van milderende maatregelen die kunnen worden voorgesteld in een MER met betrekking tot de discipline bodem worden hieronder opgelijst. Deze opsomming is zeker niet limitatief (noch uitgewerkt).
o gebruik van rijplaten, schottenbalken, zandbed, … in de rijstrook om verdichting door berijding met zwaar materiaal tegen te gaan.
o het beperken en strikt afbakenen van de werkstrook
o aanleggen van tijdelijke bezinkingsbekkens
o herstel van bodemstructuur
o profielen gelaagd afgraven, stockeren en terugplaatsen
o het voorstellen van erosiebestrijdingsmaatregelen
o voorstellen van halfdoorlatende verhardingen bij afdekken bodem
o voorstellen van industriële processen met minder emissies
o ontwijken van verdichtingsgevoelige, verdrogingsgevoelige, verzuringsgevoelige, wetenschappelijk/historisch waardevolle zones of zones gevoelig voor grondverschuiving
o tijdstip van realisatie van het project aanpassen
o afdekken van dijken, bermen, … met erosiewerende materialen, vegetatie.
o aanpassen van constructies (funderingen, oppervlakten, …)
o ontginning van mogelijk aanwezige waardevolle delfstoffen alvorens de bodem wordt afgedekt door bijvoorbeeld een gebouw of weg
o wijzen op de noodzaak van een voorafgaandelijke archeologische opgraving
o aanbrengen van zandpalen, verticale drains, drainerende nagels,…
o …
(pag. 88 RLB bodem)
1.1.2 Fauna en flora (2006)
(niet opgedeeld niveau plan-MER/project-MER of andere)
Voorbeeld: stockage van bodemmateriaal dient doordacht te gebeuren om het vernietigen van waardevolle vegetaties te beperken. De zones waar stockage van gronden niet mag plaatsvinden worden best op kaart weergegeven. Op die manier kunnen waardevolle zones waardevol blijven en verder ontwikkelen.
Codes van goede praktijk: Ook in codes van goede praktijk worden inrichtings- of uitvoeringsvoorstellen besproken die in de m.e.r. -context als milderende maatregel dienst kunnen doen. Verschillende ingrepen kunnen bijvoorbeeld worden uitgevoerd volgens de principes van de natuurtechnische milieubouw (NTMB) (bv. aanleg zachthellende oevers, overloopzones, mogelijk maken van spontane meandering, aanleg van minstens 2m brede bermen, …).
(pag. 133 RLB fauna en flora)
1.1.3 Geluid en trillingen (2011)
Opdeling per type MER:
Plan-MER Industrie
(RLB geluid, pag. 48)
Plan-MER Weginfrastructuur
(RLB geluid, pag. 54)
Plan-MER spoorinfrastructuur
(RLB geluid, pag. 59)
Project-MER industrie
(RLB geluid, pag. 67)
Project-MER Weginfrastructuur
(RLB geluid, pag. 72)
Project-MER spoorinfrastructuur
(RLB geluid, pag. 79)
Project-MER luchtverkeer
(RLB geluid, pag. 84)
1.1.4 Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie (2006)
(niet opgedeeld niveau plan-MER/project-MER)
Zowel voor landschap, voor bouwkundig erfgoed als voor archeologie is een uitgereide uitleg gegeven onderverdeeld in de vier categorieën:
(RLB LBA, pag. 163)
Volledige beschrijving pag. 163 tot pag. 169 zie richtlijnenboek.
1.1.5 Licht,warmte en stralingen (1997)
(niet opgedeeld niveau plan-MER/project-MER)
Inplanting
De milieueffecten te wijten aan straling, licht en warmte zijn sterk afhankelijk van de afstand tussen de uitzendende bronnen en de receptoren. Het wijzigen van de lokatie van de bronnen is een maatregel die in een belangrijke reductie van de omgevingseffecten kan resulteren. Inplantingsalternatieven dienen daarom met aandacht bestudeerd te worden.
Uitvoering
Op de eerste plaats dienen installaties zo ontworpen, gebouwd en uitgebaat te worden dat de milieuhinder voorkomen of zoveel mogelijk beperkt wordt. De best mogelijke wijze hiervoor is de specifieke maatregelen in het begin van het project te integreren (procesgeïntegreerde maatregelen).
Voor reeds bestaande installaties en in bepaalde situaties is deze keuze niet steeds mogelijk. Brongerichte maatregelen (afbakening, afscherming, ...) kunnen hier een oplossing bieden. Bijkomende effectgerichte maatregelen (medisch toezicht, persoonlijke beschermingsmiddelen, voorschriften, bijscholing, ...) kunnen slechts beschouwd worden als een aanvulling van de vorige.
Straling
Op de eerste plaats moet gedacht worden aan preventie en reductie van lekvelden. Vervolgens dienen afschermingsmaatregelen in functie van de frequentie genomen te worden.
Licht
De installatie van een lichtondoorlaatbare afscherming volstaat praktisch steeds om direkte hinder veroorzaakt door een lichtbron te reduceren tot een aanvaardbaar niveau.
Warmte
Vermijden van warmteoverdracht door straling kan gebeuren door het afschermen van oppervlakken op hoge temperatuur.
Bij warmteoverdracht door geleiding zal men het verminderen van de warmtestroom verwezenlijken door gepaste thermische isolatie. In geval van warmteoverdracht door convectie zal voor het vermijden van te hoge temperaturen koeling of isolatie noodzakelijk zijn. Andere oplossingen kunnen bestaan in hogere schouwen voor het bekomen van een grotere spreiding van de warmte, recuperatie van de warmte,...
(RLB LWS, pag. 15-16 -volledige beschrijving)
1.1.6 Mens-gezondheid (2002)
(niet opgedeeld niveau plan-MER/project-MER)
De maatregelen hebben in de eerste plaats een preventief karakter. Dit sluit echter niet uit dat er ook aan remediërende maatregelen kan gedacht worden.
1.1.7 Mens-ruimtelijke aspecten (1997)
Maatregelen ten behoeve van functionele systemen
(RLB mens-ruimtelijke aspecten, pag. 123)
(RLB mens-ruimtelijke aspecten, pag. 124)
(RLB mens-ruimtelijke aspecten, pag. 125)
1.1.8 Water (2011)
Opdeling in methodologie voor een project-MER enerzijds en voor een plan-MER anderzijds.
Project-MER
Plan-MER
De discipline water spitst zich in een plan-MER dan ook toe op:
- het mogelijk optreden van aanzienlijke irreversibele effecten;
- het formuleren van milderende maatregelen / aanbevelingen die belangrijke ruimtelijke consequenties kunnen hebben;
- het formuleren van aandachtspunten en randvoorwaarden voor bij de verdere concretisering van het plan tot projectniveau.
(RLB Water, pag. 136)
1.1.9 Lucht (2012)
Project-MER Inhoudelijk Geur Energie
Plan-MER
Maatregelen per methodologie
Hoofdstuk milderende maatregelen algemeen Typering van milderende maatregelen Aandachtspunten en doorvertaling
(RLB Lucht, pag. 163) Toepasselijke voorbeelden (Pagina’s 168-178 handleiding)
1.2 RICHTLIJNENBOEKEN VOOR DE ACTIVITEITENGROEPEN
Stadsontwikkeling en recreatie
Per discipline is een opsomming gegeven van mogelijke maatregelen opgedeeld in doorwerkingsniveau.
Zoals:
(RLB Stadsontwikkeling en recreatie, pag. 64)
Landbouwdieren: geen hoofdstuk of paragrafen rond maatregelen opgenomen
Basisrichtlijnen per activiteitengroep - “Thermische centrales en energiebedrijven”: Uitgebreid voorstel: pag. 190-202 per type activiteit en per discipline; op projectniveau
Infrastructuur – wegen / spoorlijnen / ondergrondse buisleidingen / bovengrondse hoogspanningsleidingen (2007): wel verwijzing naar de noodzaak voor maatregelen maar verder geen maatregelen opgenomen.
Chemie (2009)
Er worden per discipline kort enkele aandachtspunten rond milderende maatregelen opgenomen.
Bijlage 5: Literatuurlijst
Er wordt tevens verwezen naar hoofdstuk 6 waarin een aantal bronnen voor milderende maatregelen staan opgelijst.
Antea Group, 2011. Studie ‘Onderzoek naar monitoring in het kader van milieueffectrapportage’ in opdracht van LNE, MNE ; beschikbaar op: xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxx/000-00-00_xxxxxx_xxxxxxxxxx
Xxxxxxx, 0000. Studie over de wetgeving en de toepassing van de plan-MER Richtlijn in ruimtelijke planning in de praktijk in een aantal lidstaten van de EU
OpdenKamp ADVIESGROEP BV, i.s.m. NovioConsult, M-tech en DGMR; 2009. Milieuzonering voor geluid, geur en grof stof in Vlaanderen.
Resource Analysis, 2006. Studieopdracht ‘Stimuleren van duurzaamheid in ruimtelijke instrumenten om te komen tot een beter stedelijk beleid’ i.o.v. AMINAL (2006) (xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxx- en-ruimtelijke-ordening/pdfs/eindrapportstimuleren.pdf)
RWO, 2009. Handleiding plan-MER voor ruimtelijke uitvoeringsplannen (RWO, versie 2.2, 08/2009)
RWO, 2012. Samenhang tussen stedenbouwkundige voorschriften en decretale bepalingen bij een ruimtelijk uitvoeringsplan – memo Departement RWO – 20 maart 2012 (versie 1.0)
xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx of xxxx://xxx.xxx.xx/xxxxxx/xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx (ondermeer de richtlijnenboeken per thema en per activiteitengroep zijn hier raadpleegbaar)