AANSPRAKELIJKHEID BUITEN OVEREENKOMST
Xxx xxx Xxxxxxxx
XXXXXXXX
0 - 0000
XXXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXX OVEREENKOMST
Herstelplicht - Staat - Overheid - Onrechtmatige overheidsdaad - Schuldvordering ten laste van de Staat - Ontstaan - Tijdstip
Een vordering op buitencontractuele grondslag omwille van een onrechtmatige overheidsdaad ontstaat in de regel op het ogenblik dat de schade ontstaat of haar toekomstige verwezenlijking naar redelijke verwachting vaststaat, zonder dat de omvang van de schade moet vaststaan; wanneer de overheid haar macht overschrijdt door het uitvaardigen van een onwettig koninklijk besluit, begint de in artikel 100, eerste lid, Wet Rijkscomptabiliteit bedoelde verjaringstermijn te lopen vanaf 1 januari van het begrotingsjaar waarin het koninklijk besluit in het Belgisch Staatsblad is gepubliceerd.
- Artt. 131, tweede lid, en 134 Wet 22 mei 2003 houdende organisatie van de begroting en van de comptabiliteit van de federale Staat
- Art. 100 Gecoördineerde wetten 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit
7 september 2020 C.19.0610.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.9
AC nr. ...
ADOPTIE
- Ouder - Weigering - Intrekking toestemming - Onverantwoord karakter - Voorwaarden - Belang van het kind
Uit de redactie van artikel 348-11 Burgerlijk Wetboek en de wetsgeschiedenis volgt dat wanneer de moeder van het kind weigert in de adoptie toe te stemmen of haar toestemming intrekt en niet blijkt dat zij zich niet meer om het kind heeft bekommerd of de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar heeft gebracht, de adoptierechter de weigering om toestemming te verlenen slechts als onverantwoord kan weren, rekening houdend met het belang van het kind, wanneer het gaat om een nieuwe adoptie of wanneer het gaat om de adoptie van het kind of het adoptief kind van een echtgenoot, van een samenwonende partner of van een voormalige partner ten aanzien van wie een gemeenschappelijk ouderlijk engagement bestaat (1). (1) Zie concl. OM.
9 mei 2022 C.17.0709.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220509.3N.5
AC nr. ...
- Weigering - Intrekking toestemming - Ouder - Ander persoon - Onverantwoord karakter - Onderscheid - Belang van het kind - Schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - Prejudiciële vraag
Er wordt aangevoerd dat artikel 348-11 Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 Grondwet schendt in zoverre het een onderscheid maakt tussen het geval waarin een ouder weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de rechter het belang van het kind niet mag beoordelen, en het geval waarin een andere persoon die wettelijk verplicht is zijn toestemming te geven, weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de rechter wel rekening dient te houden met het belang van het kind; er is grond tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof: "Schendt artikel 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 20 februari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek betreffende de adoptie, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een onderscheid maakt tussen het geval waarin een ouder weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de adoptierechter in de regel het belang van het kind niet mag beoordelen, en het geval waarin een andere persoon die wettelijk verplicht is zijn toestemming te geven, weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de adoptierechter wel rekening dient te houden met het belang van het kind?"
9 mei 2022 C.17.0709.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220509.3N.5
AC nr. ...
- Weigering - Intrekking toestemming - Ouder - Onverantwoord karakter - Omstandigheden - Onderscheid - Belang van het kind - Schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - Prejudiciële vraag
9 mei 2022 C.17.0709.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220509.3N.5
AC nr. ...
- Weigering - Intrekking toestemming - Ouder - Onverantwoord karakter - Omstandigheden - Onderscheid - Belang van het kind - Schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - Prejudiciële vraag
Er wordt aangevoerd dat artikel 348-11 Burgerlijk Wetboek de artikelen 22 en 22bis Xxxxxxxx schendt in zoverre die wetsbepaling de adoptierechter slechts toelaat geen rekening te houden met de weigering van de moeder van het kind om in de adoptie toe te stemmen in het geval waarin zij zich niet meer om haar kind heeft bekommerd of wanneer zij de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar heeft gebracht, en het de adoptierechter aldus niet mogelijk maakt, in het geval dat het kind een week na zijn geboorte werd geplaatst bij de persoon van wie het verzoek tot adoptie uitgaat en het sindsdien gedurende meer dan 18 maanden in diens gezin is opgegroeid, de weigering van de moeder om in de adoptie toe te stemmen te weren, omdat het in die omstandigheden niet in het belang van het kind is het te onttrekken aan de stabiele omgeving waarin het opgroeit; er is grond tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof: "Schendt artikel 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 20 februari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek betreffende de adoptie, de artikelen 22 en 22bis van de Grondwet, in zoverre het de adoptierechter slechts toelaat, behalve in de in het tweede lid bepaalde gevallen, geen rekening te houden met de weigering van de moeder van het kind om in de adoptie toe te stemmen in het geval waarin zij zich niet meer om haar kind heeft bekommerd of wanneer zij de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar heeft gebracht, en het de adoptierechter aldus niet mogelijk maakt, in het geval dat het kind kort na zijn geboorte werd geplaatst bij de persoon van wie het verzoek tot adoptie uitgaat en het sindsdien gedurende lange tijd in diens gezin is opgegroeid, de weigering van de moeder om in de adoptie toe te stemmen te weren, omdat het in die omstandigheden niet in het belang van het kind zou zijn het te onttrekken aan de omgeving waarin het opgroeit?"(1). (1) Zie concl. OM.
9 mei 2022 C.17.0709.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220509.3N.5
AC nr. ...
- Ouder - Weigering - Intrekking toestemming - Onverantwoord karakter - Voorwaarden - Belang van het kind
Uit de redactie van artikel 348-11 Burgerlijk Wetboek en de wetsgeschiedenis volgt dat wanneer de moeder van het kind weigert in de adoptie toe te stemmen of haar toestemming intrekt en niet blijkt dat zij zich niet meer om het kind heeft bekommerd of de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar heeft gebracht, de adoptierechter de weigering om toestemming te verlenen slechts als onverantwoord kan weren, rekening houdend met het belang van het kind, wanneer het gaat om een nieuwe adoptie of wanneer het gaat om de adoptie van het kind of het adoptief kind van een echtgenoot, van een samenwonende partner of van een voormalige partner ten aanzien van wie een gemeenschappelijk ouderlijk engagement bestaat (1). (1) Zie concl. OM.
9 mei 2022 C.17.0709.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220509.3N.5
AC nr. ...
- Weigering - Intrekking toestemming - Ouder - Ander persoon - Onverantwoord karakter - Onderscheid - Belang van het kind - Schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet - Prejudiciële vraag
Er wordt aangevoerd dat artikel 348-11 Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 Grondwet schendt in zoverre het een onderscheid maakt tussen het geval waarin een ouder weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de rechter het belang van het kind niet mag beoordelen, en het geval waarin een andere persoon die wettelijk verplicht is zijn toestemming te geven, weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de rechter wel rekening dient te houden met het belang van het kind; er is grond tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof: "Schendt artikel 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 20 februari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek betreffende de adoptie, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een onderscheid maakt tussen het geval waarin een ouder weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de adoptierechter in de regel het belang van het kind niet mag beoordelen, en het geval waarin een andere persoon die wettelijk verplicht is zijn toestemming te geven, weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de adoptierechter wel rekening dient te houden met het belang van het kind?"
9 mei 2022 C.17.0709.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220509.3N.5
AC nr. ...
ARBEIDSONGEVAL
Vergoeding - Cumulatie en verbod - Vergoeding voor hulp van derden - Dagverzorgingscentra - Dagforfait - Cumulatie
Uit artikel 147, § 1, 1°, 2°, 4° en 5°, Uitvoeringsbesluit ZIV-wet blijkt dat de verstrekkingen die in een centrum voor dagverzorging worden verleend en die aanleiding geven tot de betaling van het in artikel 1, 1°, van het ministerieel besluit van 22 juni 2000 tot vaststelling van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 37, §12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de centra voor dagverzorging, bedoelde forfait ruimer zijn dan de hulp van derden in de zin van artikel 24, vierde lid, Arbeidsongevallenwet en geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verplegingszorgen in de zin van artikel 28 van die wet omvatten; geen enkele wetsbepaling verbiedt de cumulatie van de bijkomende vergoeding waarin door voornoemd artikel 24, vierde lid, wordt voorzien en het litigieus forfait (1). (1) Zie concl. OM.
5 oktober 2020 S.19.0073.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201005.3N.6
AC nr. ...
ARBEIDSOVEREENKOMST
Allerlei - Huisarbeid - Telewerk - Toepassing - Huisarbeider
Artikel 119.6 Arbeidsovereenkomstenwet kan slechts worden toegepast ten aanzien van de huisarbeider die geen telewerker is in de zin van de CAO nr. 85 van 9 november 2005.
5 oktober 2020 S.19.0008.N
BEGRIP. BESTAANSVEREISTEN. VORM
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201005.3N.7
AC nr. ...
Begrip - Bestaansvereisten - Vorm - Algemeen - Huisarbeid - Telewerk - Schriftelijke overeenkomst - Niet-bestaand
De loutere omstandigheid dat tussen een werkgever en een werknemer geen schriftelijke overeenkomst is gesloten overeenkomstig artikel 6, § 1, CAO nr. 85, sluit niet uit dat de arbeidsrelatie tussen die werkgever en werknemer onder het voormelde toepassingsgebied van de CAO nr. 85 valt (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 2, eerste en tweede lid, 3, 4, eerste lid, en 6, §§ 1 en 3 CAO nr. 85 van 9 november 2005, gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het telewerk
- Artt. 119.1, § 2, 119.4, § 2, 4°, en 119.6 Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten
5 oktober 2020 S.19.0008.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201005.3N.7
AC nr. ...
BEVOEGDHEID EN AANLEG
Algemeen - Dwangsom - Opleggen en verbeuren van de dwangsom - Taakverdeling tussen dwangsomrechter en beslagrechter - Begrip - Bevoegdheden
De regeling van de dwangsom gaat uit van een strikte taakverdeling tussen de rechter die de dwangsom oplegt, de dwangsomrechter, en de rechter die moet oordelen over het al dan niet verbeurd zijn ervan, de beslagrechter; aangezien de beslagrechter bevoegd is om kennis te nemen van alle executiegeschillen die ter zake kunnen rijzen, is hij ook bevoegd om te beoordelen of de invordering van de dwangsom in de gegeven omstandigheden geen misbruik van recht oplevert (1). (1) Cass. 19 december 2019, AR C.19.0127, AC 2019, nr. 683 met concl. van advocaat-generaal X. Xxx Xxxxxxxx.
- Xxxx. 0000xxx, eerste lid, 0000xxxxxx, 0000xxxxxxxx, 1395, eerste lid, 1396 en 1498 Gerechtelijk Wetboek
7 september 2020 C.19.0034.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.3
AC nr. ...
BEWIJS
Burgerlijke zaken - Bewijslast - Beoordelingsvrijheid - Bewijslast - Omvang
Uit de artikel 1315, eerste en tweede lid, Burgerlijk Wetboek en artikel 870 Gerechtelijk Wetboek volgt dat degene die zich op een recht beroept behoort aan te tonen dat alle voorwaarden voorhanden zijn die het recht doen ontstaan waarop hij zich beroept.
7 september 2020 C.19.0147.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.15
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Bekentenis - Onsplitsbare bekentenis - Verbintenis
De erkenning van het bestaan van een verbintenis en van de uitvoering ervan is onsplitsbaar zonder dat de onsplitsbaarheid de regels van de bewijslast wijzigt; diegene die de bekentenis van het bestaan van een verbintenis als bewijs van het bestaan van de verbintenis inroept, kan de in dezelfde bekentenis aangevoerde uitvoering van de verbintenis niet buiten beschouwing laten (1). (1) Zie Cass. 10 mei 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 289.
- Artt. 1315, eerste lid, en 1356, derde lid Oud Burgerlijk Wetboek
11 december 2020 C.18.0380.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201211.1N.14
AC nr. ...
Strafzaken - Bewijslast - Beoordelingsvrijheid - Wegverkeer - Titularis van de nummerplaat - Vermoeden van schuld - Bewijswaarde - Weerlegbaarheid - Onaantastbare beoordeling door de rechter
De rechter oordeelt onaantastbaar of de houder van de kentekenplaat van het motorvoertuig waarmee de overtreding werd begaan, erin slaagt het op hem op grond van artikel 67bis Wegverkeerswet rustende vermoeden te weerleggen; hij kan daartoe alle feitelijke gegevens in aanmerking nemen waarvan hij de bewijswaarde onaantastbaar beoordeelt; het Hof gaat wel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die op grond daarvan onmogelijk kunnen worden aangenomen (1). (1) Cass. 22 november 2016, XX X.00.0000.X, AC 2016, nr. 662; Cass. 22 oktober 2013, AR P.13.0040.N, AC 2013,
nr. 539.
16 juni 2020 P.20.0076.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.4
AC nr. ...
Strafzaken - Bewijslast - Beoordelingsvrijheid - Telefoontap - Bodemrechter - Bewijzen afkomstig van een telefoontap aangewend in een dossier dat niet is voorgelegd - Toezicht op de wettigheid van de maatregel
Wanneer bewijzen die voor de bodemrechter worden aangevoerd afkomstig zijn van een telefoontap in een dossier dat hem niet is overgelegd, oefent het vonnisgerecht toezicht uit op de wettigheid van die maatregel op grond van de op die telefoontap betrekking hebbende beschikkingen en stukken die hem regelmatig in afschrift tijdens het debat worden overgelegd; niet vereist is dat het vonnisgerecht hierbij noodzakelijk de overlegging beveelt van het volledige strafdossier waarin die telefoontap werd bevolen (1). (1) Cass. 25 februari 2009, AR P.08.1818.F, AC 2009, nr. 157.
- Artt. 90ter en 90quater, § 1, 1° Wetboek van Strafvordering
16 juni 2020 P.19.1263.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.7
AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Niet-horen ter terechtzitting - Voorwaarden - Taak van de rechter
Wanneer de strafrechter een getuigenverklaring als niet doorslaggevend voor de schuldigverklaring beschouwt, mag hij die verklaring als steunbewijs in aanmerking nemen, althans in zoverre niet blijkt dat die verklaring dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat ze het resultaat van de zaak heeft bepaald.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
16 juni 2020 P.19.1263.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.7
AC nr. ...
Strafzaken - Vermoedens - Wegverkeer - Titularis van de nummerplaat - Vermoeden van schuld - Bewijswaarde - Weerlegbaarheid - Onaantastbare beoordeling door de rechter
De rechter oordeelt onaantastbaar of de houder van de kentekenplaat van het motorvoertuig waarmee de overtreding werd begaan, erin slaagt het op hem op grond van artikel 67bis Wegverkeerswet rustende vermoeden te weerleggen; hij kan daartoe alle feitelijke gegevens in aanmerking nemen waarvan hij de bewijswaarde onaantastbaar beoordeelt; het Hof gaat wel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die op grond daarvan onmogelijk kunnen worden aangenomen (1). (1) Cass. 22 november 2016, XX X.00.0000.X, AC 2016, nr. 662; Cass. 22 oktober 2013, AR P.13.0040.N, AC 2013,
nr. 539.
16 juni 2020 P.20.0076.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.4
AC nr. ...
BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
- Toekenning van een definitief bedrag bij provisionele vordering - Recht op een eerlijk proces - Toegang tot de rechter
De rechter die beslist dat een burgerlijke partij die slechts een provisionele schadevergoeding vordert, terwijl zij in staat had moeten zijn om een definitieve schade- eis te formuleren en die op grond daarvan een definitieve schadevergoeding toekent, miskent niet het recht van die burgerlijke partij van toegang tot de rechter en pleegt evenmin rechtsweigering.
30 juni 2020 P.20.0383.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200630.2N.8
AC nr. ...
- Strafvordering en burgerlijke rechtsvordering afzonderlijk ingesteld - Schorsing van de burgerlijke rechtsvordering - Vereisten
De verplichting die artikel 4, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering oplegt aan de rechter die van de burgerlijke rechtsvordering kennisneemt om zijn uitspraak aan te houden, is slechts van toepassing wanneer er gevaar bestaat voor onverenigbaarheid tussen de beslissing van de strafrechter en die van de burgerlijke rechter; het Hof kan nagaan of de rechter uit de door hem vastgestelde feiten wettig heeft kunnen afleiden dat er geen gevaar bestaat voor tegenstrijdigheid tussen de beslissingen van de strafrechter en de burgerlijke rechter.
7 september 2020 C.18.0316.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.13
AC nr. ...
- Strafvordering en burgerlijke rechtsvordering afzonderlijk ingesteld - Schorsing van de burgerlijke rechtsvordering - Regel van openbare orde - Grondslag van de regel
De regel van openbare orde die is vastgelegd in artikel 4, eerste lid, Voorafgaande Titel Wetboek van Strafvordering en krachtens welke de uitoefening van de burgerlijke rechtsvordering die niet tezelfdertijd als de strafvordering voor dezelfde rechter wordt vervolgd, geschorst wordt zolang niet definitief is beslist over de strafvordering, wordt verantwoord door het feit dat het strafvonnis, ten aanzien van de afzonderlijk ingestelde burgerlijke rechtsvordering, in de regel gezag van gewijsde heeft met betrekking tot de punten die de strafvordering en de burgerlijke rechtsvordering met elkaar gemeen hebben.
7 september 2020 C.18.0316.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.13
AC nr. ...
CASSATIEBEROEP
Burgerlijke zaken - Algemeen - Tergend en roekeloos cassatieberoep - Schadevergoeding - Redenen
Een algemene proceshouding van een partij, die blijk geeft van een volharding in de lichtzinnigheid in procedure aangezien de aard van de in de voorziening aan bod komende problematiek noch complex, noch van aard is om hierover juridische betwisting te voeren, getuigt van een tergende en roekeloze houding die de toekenning van een schadevergoeding wettigt (1). (1) Zie Cass. 28 april 2017, AR D.16.0016.N, AC 2017, nr. 298.
- Art. 563, derde lid Gerechtelijk Wetboek
18 december 2020 C.18.0411.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201218.1N.14
AC nr. ...
Strafzaken - Beslissingen vatbaar voor casstieberoep - Strafvordering - Beslissingen uit hun aard niet vatbaar voor cassatieberoep - Kamer van inbeschuldigingstelling - Opsporingsonderzoek - Beslissing over inzage en afschrift van een strafdossier
Het arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling dat bij toepassing van artikel 21bis,
§ 7, Wetboek van Strafvordering het hoger beroep van de eiseres ongegrond verklaart tegen de afwijzende beschikking van de procureur des Konings, om inzage in en afschrift van een strafdossier betreffende een opsporingsonderzoek te verkrijgen is geen eindbeslissing in de zin van artikel 420, eerste lid, Wetboek van Strafvordering en die beslissing valt evenmin onder een van de uitzonderingsgevallen van het tweede lid van dit artikel; het cassatieberoep is niet ontvankelijk.
16 juni 2020 P.20.0500.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.5
AC nr. ...
CASSATIEMIDDELEN
Burgerlijke zaken - Nieuw middel - Schending artikel 1017 Gerechtelijk Wetboek - Vordering tot betaling van de kosten inbegrepen de rechtsplegingsvergoeding - Geen verweer
Zo uit de stukken van de rechtspleging niet blijkt dat verweer werd gevoerd tegen de vordering tot veroordeling tot de kosten, met inbegrip van de rechtsplegingsvergoeding, is het middel dat opkomt tegen de beslissing tot veroordeling tot deze kosten nieuw en bijgevolg niet ontvankelijk.
- Artt. 1017 en 1022 Gerechtelijk Wetboek
5 oktober 2020 S.17.0072.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201005.3N.2
AC nr. ...
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST
- Werkgever - Invoering van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen - Negatieve beslissing paritair comité - Beroep bij de Raad van State - Aard
Het beroep van een werkgever tegen een beslissing van het paritair comité waarbij dit weigert om een toetredingsakte inzake niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen goed te keuren, is geen individueel geschil betreffende de toepassing van collectieve arbeidsovereenkomsten waarvan de kennisname, bij uitsluiting van de Raad van State, behoort tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 9 Wet 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008
- Art. 14, § 1, 1° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
- Art. 578, 3° Gerechtelijk Wetboek
27 november 2020 C.17.0303.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201127.REUN.3
AC nr. ...
CONFLICT VAN ATTRIBUTIE
- Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Arrest van nietigverklaring - Verduidelijking in verband met te nemen uitvoeringsmaatregelen - Cassatieberoep
Het cassatieberoep gericht tegen de motieven van een vernietigingsarrest waarin de Raad van State verduidelijkingen verschaft met betrekking tot maatregelen die moeten worden genomen om te verhelpen aan de onwettigheid die tot de nietigverklaring heeft geleid, betreft geen attributieconflict ten aanzien waarvan het Hof van Cassatie zijn regulerende opdracht in verband met de respectieve bevoegdheid van de rechterlijke orde en de Raad van State heeft te vervullen (1). (1) Zie concl. OM.
- Artt. 33, eerste lid, en 35/1 Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
- Art. 609, 2° Gerechtelijk Wetboek
27 november 2020 C.17.0010.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201127.REUN.1
AC nr. ...
- Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Rechtsmacht - Werkelijk en rechtstreeks voorwerp van de vordering - Arrest van schorsing - Uitspraak over bestaan en omvang van het recht om zich te beroepen op een verleende vergunning
Waar de Raad van State weliswaar zonder rechtsmacht is wanneer de vordering strekt tot de nietigverklaring of schorsing van een administratieve rechtshandeling waarbij een administratieve overheid weigert een verplichting uit te voeren die overeenstemt met een subjectief recht van verzoeker en het aangevoerd middel gebaseerd is op een regel van materieel recht die deze verplichting in het leven roept en het geschil inhoudelijk bepaalt, doet de loutere omstandigheid dat de uitspraak over een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een besluit van de Vlaams minister vereist dat de Raad van State ook uitspraak doet over het bestaan en de omvang van het recht om zich te beroepen op een verleende vergunning, geen afbreuk aan de rechtsmacht van de Raad van State (1).
(1) Zie concl. OM.
- Artt. 14, § 1 en 17, § 1 Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
- Artt. 144 en 145 De gecoördineerde Grondwet 1994
27 november 2020 C.17.0114.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201127.REUN.2
AC nr. ...
- Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Werkgever - Invoering van niet- recurrente resultaatsgebonden voordelen - Negatieve beslissing paritair comité - Beroep bij de Raad van State - Aard
Het beroep van een werkgever tegen een beslissing van het paritair comité waarbij dit weigert om een toetredingsakte inzake niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen goed te keuren, is geen individueel geschil betreffende de toepassing van collectieve arbeidsovereenkomsten waarvan de kennisname, bij uitsluiting van de Raad van State, behoort tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 9 Wet 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008
- Art. 14, § 1, 1° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
- Art. 578, 3° Gerechtelijk Wetboek
27 november 2020 C.17.0303.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201127.REUN.3
AC nr. ...
ECHTSCHEIDING EN SCHEIDING VAN TAFEL EN BED
Gevolgen t.a.v. de personen - Echtgenoten - Onderhoudsuitkering na echtscheiding - Kortere termijn dan de huwelijksduur
De rechter kan de duur van de onderhoudsuitkering beperken tot een kortere termijn dan de huwelijksduur, indien en voor zover de uitkeringsgerechtigde kan worden verondersteld na verloop van die kortere termijn over voldoende inkomsten of mogelijkheden te beschikken om zelf in zijn behoeften te kunnen voorzien (1). (1) Zie Cass. 8 juni 2012, AR C.11.0469.F, AC 2012, nr. 374; Cass. 12 oktober 2009, AR C.08.0524.F,
AC 2009, nr. 572.
- Art. 301, § 3, eerste en tweede lid, en § 4, eerste en tweede lid Oud Burgerlijk Wetboek
11 december 2020 C.20.0285.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201211.1N.8
AC nr. ...
EUROPESE UNIE
Allerlei - Betekening gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken - Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 - Artikel 8 - Betekening of kennisgeving - Voeging van het modelformulier Bijlage II
Uit artikel 8 Betekeningsverordening en de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt kennelijk dat de nationale ontvangende instantie, steeds verplicht is om bij de betekening of kennisgeving van een stuk een modelformulier bijlage II te voegen, ook wanneer het stuk is gesteld of vergezeld van een vertaling in een taal die de geadresseerde begrijpt of in de officiële taal van de plaats waar de betekening of kennisgeving moet worden verricht, overeenkomstig de vereisten vervat in lid 1 van die bepaling (1). (1) HvJ (EU) 6 september 2018, zaak C-21/17, Xxxxxx Europe SE, r.o. 38; HvJ (EU) 2 maart 2017, zaak C- 354/15, Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx, r.o. 56 en 60; HvJ (EU) 28 april 2016, zaak X-000/00, Xxxx Xxxxxxxx XX, x.x. 55-69; HvJ (EU) 16 september 2015, zaak X-000/00, Xxxxx Xxxx Xxxxxx Ltd, r.o. 40-58.
11 december 2020 C.18.0259.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201211.1N.1
AC nr. ...
Allerlei - Betekening gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken - Verordening (EG) nr. 1393/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 - Artikel 8 - Betekening of kennisgeving - Geen voeging van modelformulier Bijlage
II - Weigering inontvangstneming - Beoordeling door de rechter
Indien bij de betekening of kennisgeving geen modelformulier II is gevoegd, mag de rechter die in de lidstaat van herkomst van de zaak kennisneemt, in geen geval uitwerking verlenen aan die betekening of kennisgeving zolang dit verzuim niet is hersteld en staat het pas, na de mededeling aan de geadresseerde door middel van voormeld formulier van zijn recht om te weigeren het stuk in ontvangst te nemen en na de daadwerkelijke uitoefening van dit recht, aan de rechter om te beoordelen of de weigering gerechtvaardigd is, doordat het stuk niet is gesteld of vergezeld gaat van een vertaling in een taal die voldoet aan de vereisten vervat in artikel 8, lid 1, Betekeningsverordening (1).
(1) HvJ (EU) 6 september 2018, zaak C-21/17, Xxxxxx Europe SE, r.o. 49-50; HvJ (EU) 2 maart 2017, zaak X-000/00, Xxxxxx Xxxxxx Xxxxxxxxx, r.o. 58 en 65; HvJ (EU) 28 april 2016, zaak X-000/00, Xxxx Xxxxxxxx XX, x.x. 71-76; HvJ (EU) 16 september 2015, zaak X- 000/00, Xxxxx Xxxx Xxxxxx Ltd, r.o. 61-76.
11 december 2020 C.18.0259.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201211.1N.1
AC nr. ...
GERECHTSKOSTEN
Burgerlijke zaken - Sociaal procesrecht (bijzondere regels) - Arbeidsgerechten - RVA - Geschil - Bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid - Aard van het geschil
Een geschil tussen de RVA en de personen die onderworpen zijn aan om het even welk stelsel van sociale zekerheid of onder enig opzicht gerechtigd zijn op ten minste één van de prestaties van de sociale zekerheid en van wie het netto bedrag van de gezamenlijk belastbare inkomsten in de personenbelasting meer dan 3 miljoen frank bedraagt, over de verplichting van deze laatsten tot betaling van een bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid als bedoeld in de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen, is geen rechtspleging zoals bedoeld in artikel 1017, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek.
- Art. 1017, tweede en derde lid Gerechtelijk Wetboek
5 oktober 2020 S.19.0018.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201005.3N.1
AC nr. ...
GRONDWETTELIJK HOF
- Prejudiciële vraag - Adoptie - Weigering - Intrekking toestemming - Ouder - Ander persoon - Onverantwoord karakter - Onderscheid - Belang van het kind - Schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet
Er wordt aangevoerd dat artikel 348-11 Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 Grondwet schendt in zoverre het een onderscheid maakt tussen het geval waarin een ouder weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de rechter het belang van het kind niet mag beoordelen, en het geval waarin een andere persoon die wettelijk verplicht is zijn toestemming te geven, weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de rechter wel rekening dient te houden met het belang van het kind; er is grond tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof: "Schendt artikel 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 20 februari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek betreffende de adoptie, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een onderscheid maakt tussen het geval waarin een ouder weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de adoptierechter in de regel het belang van het kind niet mag beoordelen, en het geval waarin een andere persoon die wettelijk verplicht is zijn toestemming te geven, weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de adoptierechter wel rekening dient te houden met het belang van het kind?"
9 mei 2022 C.17.0709.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220509.3N.5
AC nr. ...
- Prejudiciële vraag - Adoptie - Weigering - Intrekking toestemming - Ouder - Ander persoon - Onverantwoord karakter - Onderscheid - Belang van het kind - Schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet
Er wordt aangevoerd dat artikel 348-11 Burgerlijk Wetboek de artikelen 10 en 11 Grondwet schendt in zoverre het een onderscheid maakt tussen het geval waarin een ouder weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de rechter het belang van het kind niet mag beoordelen, en het geval waarin een andere persoon die wettelijk verplicht is zijn toestemming te geven, weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de rechter wel rekening dient te houden met het belang van het kind; er is grond tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof: "Schendt artikel 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 20 februari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek betreffende de adoptie, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre het een onderscheid maakt tussen het geval waarin een ouder weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de adoptierechter in de regel het belang van het kind niet mag beoordelen, en het geval waarin een andere persoon die wettelijk verplicht is zijn toestemming te geven, weigert toe te stemmen in de adoptie van het kind, in welk geval de adoptierechter wel rekening dient te houden met het belang van het kind?"
9 mei 2022 C.17.0709.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220509.3N.5
AC nr. ...
- Prejudiciële vraag - Adoptie - Weigering - Intrekking toestemming - Ouder - Onverantwoord karakter - Omstandigheden - Onderscheid - Belang van het kind - Schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet
9 mei 2022 C.17.0709.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220509.3N.5
AC nr. ...
- Prejudiciële vraag - Adoptie - Weigering - Intrekking toestemming - Ouder - Onverantwoord karakter - Omstandigheden - Onderscheid - Belang van het kind - Schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet
Er wordt aangevoerd dat artikel 348-11 Burgerlijk Wetboek de artikelen 22 en 22bis Xxxxxxxx schendt in zoverre die wetsbepaling de adoptierechter slechts toelaat geen rekening te houden met de weigering van de moeder van het kind om in de adoptie toe te stemmen in het geval waarin zij zich niet meer om haar kind heeft bekommerd of wanneer zij de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar heeft gebracht, en het de adoptierechter aldus niet mogelijk maakt, in het geval dat het kind een week na zijn geboorte werd geplaatst bij de persoon van wie het verzoek tot adoptie uitgaat en het sindsdien gedurende meer dan 18 maanden in diens gezin is opgegroeid, de weigering van de moeder om in de adoptie toe te stemmen te weren, omdat het in die omstandigheden niet in het belang van het kind is het te onttrekken aan de stabiele omgeving waarin het opgroeit; er is grond tot het stellen van een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof: "Schendt artikel 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij artikel 8 van de wet van 20 februari 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek betreffende de adoptie, de artikelen 22 en 22bis van de Grondwet, in zoverre het de adoptierechter slechts toelaat, behalve in de in het tweede lid bepaalde gevallen, geen rekening te houden met de weigering van de moeder van het kind om in de adoptie toe te stemmen in het geval waarin zij zich niet meer om haar kind heeft bekommerd of wanneer zij de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar heeft gebracht, en het de adoptierechter aldus niet mogelijk maakt, in het geval dat het kind kort na zijn geboorte werd geplaatst bij de persoon van wie het verzoek tot adoptie uitgaat en het sindsdien gedurende lange tijd in diens gezin is opgegroeid, de weigering van de moeder om in de adoptie toe te stemmen te weren, omdat het in die omstandigheden niet in het belang van het kind zou zijn het te onttrekken aan de omgeving waarin het opgroeit?"(1). (1) Zie concl. OM.
9 mei 2022 C.17.0709.N
ECLI:BE:CASS:2022:ARR.20220509.3N.5
AC nr. ...
HOGER BEROEP
BURGERLIJKE ZAKEN (HANDELSZAKEN EN SOCIALE ZAKEN INBEGREPEN)
Burgerlijke zaken (handelszaken en sociale zaken inbegrepen) - Algemeen - Onteigening ten algemenen nutte - Onteigeningsvordering - Procedure - Onteigeningswet 1835 - Artikel 1068 Gerechtelijk Wetboek - Aangevoerde onwettigheidsgronden - Oordeel van de rechter
De artikelen 4 en 6 Onteigeningwet 1835 houden geen afwijking in van artikel 1068 Gerechtelijk Wetboek; de onteigende kan, bij hoger beroep van de overheid, de andere onwettigheidsgronden opnieuw aan het hof van beroep voorleggen.
7 september 2020 C.19.0193.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.5
AC nr. ...
HUWELIJKSVERMOGENSSTELSELS
Algemeen - Vergoedingsregeling - Echtgenoot - Eigen onroerend goed - Echtgenoten - Gezamenlijke lening - Vergoeding - Omvang
Het aangaan door de beide echtgenoten samen van een lening bestemd voor het verwerven, het in stand houden of het verbeteren van een eigen goed van een van hen, geeft op zich aanleiding tot vergoeding door het eigen vermogen van de betrokken echtgenoot aan het gemeenschappelijk vermogen; de door beide echtgenoten geleende bedragen vallen immers in het gemeenschappelijk vermogen en worden vervolgens aangewend ten behoeve van het eigen vermogen; door het aangaan van de lening heeft een onmiddellijke verarming van het gemeenschappelijk vermogen plaats, aangezien dit vermogen wordt bezwaard door de uit de lening voortvloeiende schuld en het eventuele saldo van de lening bij de vereffening-verdeling op het passief van de gemeenschap zal moeten worden ingeschreven (1)(2). (1) Zie concl. OM. (2) Het Hof komt hiermee terug op zijn arrest van 28 november 2013. (Cass. 28 november 2013, XX X.00.0000.X, AC 2013, nr. 639, met concl. van advocaat-generaal X. XXXXXXXX)
- Artt. 1408, 1432 en 0000 Xxxxxxxxxx Xxxxxxx
0 september 2020 C.17.0576.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.10
AC nr. ...
INDEPLAATSSTELLING
- Verzekering - Gesubrogeerde verzekeraar - Vordering tegen de aansprakelijke derde - Rechtmatig belang - Toepassing
De in de rechten van de verzekerde gesubrogeerde verzekeraar kan slechts een rechtsvordering tegen de aansprakelijke derde instellen wanneer de verzekerde zelf een rechtmatig belang heeft om van deze laatste vergoeding te vorderen.
- Thans art. 95, eerste lid Wet 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, inwerkingtreding 1 november 2014
- Art. 41, eerste lid Wet 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst
- Art. 17 Gerechtelijk Wetboek
11 december 2020 C.20.0155.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201211.1N.3
AC nr. ...
INTEREST
Algemeen - Maatschappelijke dienstverlening - Vorm - Financiële steun - Subjectief recht
Noch uit artikel 1, noch uit artikel 57, § 2, OCMW-wet volgt dat het recht op maatschappelijke dienstverlening moet worden verleend onder de vorm van financiële steun; uit de omstandigheid dat een hulpzoekende die recht heeft op maatschappelijke dienstverlening in beginsel geen subjectief recht heeft om die dienstverlening te verkrijgen in de vorm van financiële steun, volgt dat de verbintenis van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn om dienstverlening te verlenen geen verbintenis is die alleen betrekking heeft op het betalen van een bepaalde geldsom, zodat artikel 1153 Burgerlijk Wetboek niet toepasselijk is.
7 september 2020 S.19.0005.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.21
AC nr. ...
Compensatoire interest - Overeenkomst - Verbindende kracht - Contractuele aansprakelijkheid - Verwijlinteresten - Aanvang
De artikelen 1139, 1145 en 1153, derde lid Burgerlijk Wetboek houden in dat om schadevergoeding te kunnen vorderen, bestaande in de wettelijke interest bepaald bij artikel 1153 Burgerlijk Wetboek, de schuldeiser in de regel aan zijn schuldenaar duidelijk en ondubbelzinnig moet te kennen geven dat hij wil dat de verbintenis wordt uitgevoerd.
7 september 2020 C.19.0147.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.15
AC nr. ...
KOOP
- Verkoper - Eigendomsvoorbehoud - Revindicatie
De verkoper onder eigendomsvoorbehoud dient, zoals ieder revindicerende eigenaar, het bewijs te leveren van de eigendom van de gerevindiceerde goederen of van hun tegenwaarde.
- Art. 2279 Burgerlijk Wetboek
30 oktober 2020 C.20.0159.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201030.1N.1
AC nr. ...
MAATSCHAPPELIJK WELZIJN (OPENBARE CENTRA VOOR)
- Maatschappelijke dienstverlening - Vorm - Financiële steun - Subjectief recht
Noch uit artikel 1, noch uit artikel 57, § 2, OCMW-wet volgt dat het recht op maatschappelijke dienstverlening moet worden verleend onder de vorm van financiële steun; uit de omstandigheid dat een hulpzoekende die recht heeft op maatschappelijke dienstverlening in beginsel geen subjectief recht heeft om die dienstverlening te verkrijgen in de vorm van financiële steun, volgt dat de verbintenis van een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn om dienstverlening te verlenen geen verbintenis is die alleen betrekking heeft op het betalen van een bepaalde geldsom, zodat artikel 1153 Burgerlijk Wetboek niet toepasselijk is.
7 september 2020 S.19.0005.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.21
AC nr. ...
- Maatschappelijke dienstverlening - Vorm - Financiële steun - Interest
Noch uit artikel 1, noch uit artikel 57, § 2, OCMW-wet volgt dat een hulpzoekende aan wie maatschappelijke dienstverlening wordt toegekend in de vorm van financiële steun, aanspraak kan maken op interest op die steun.
7 september 2020 S.19.0005.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.21
AC nr. ...
MILIEURECHT
- Raad van State - Afdeling bestuursrechtspraak - Rechtsmacht - Besluit van de Vlaams Minister - Vordering tot schorsing - Werkelijk en rechtstreeks voorwerp van de vordering - Arrest van schorsing - Uitspraak over bestaan en omvang van het recht om zich te beroepen op een verleende vergunning
Waar de Raad van State weliswaar zonder rechtsmacht is wanneer de vordering strekt tot de nietigverklaring of schorsing van een administratieve rechtshandeling waarbij een administratieve overheid weigert een verplichting uit te voeren die overeenstemt met een subjectief recht van verzoeker en het aangevoerd middel gebaseerd is op een regel van materieel recht die deze verplichting in het leven roept en het geschil inhoudelijk bepaalt, doet de loutere omstandigheid dat de uitspraak over een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een besluit van de Vlaams minister vereist dat de Raad van State ook uitspraak doet over het bestaan en de omvang van het recht om zich te beroepen op een verleende vergunning, geen afbreuk aan de rechtsmacht van de Raad van State (1).
(1) Zie concl. OM.
- Artt. 14, § 1 en 17, § 1 Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
- Artt. 144 en 145 De gecoördineerde Grondwet 1994
27 november 2020 C.17.0114.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201127.REUN.2
AC nr. ...
MISDRIJF
ALGEMEEN. BEGRIP. MATERIEEL EN MOREEL BESTANDDEEL. EENHEID VAN OPZET
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Omkoping - Constitutieve elementen - Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter
Het staat aan de rechter onaantastbaar te oordelen of, rekening houdend met de concrete gegevens en omstandigheden van de zaak, het corruptiepact het gebruik tot doel heeft door een persoon die een openbaar ambt uitoefent, van de echte of vermeende invloed waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt om een handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur of het nalaten van die handeling te verkrijgen, alsook, in voorkomend geval, of die invloed ook effectief werd aangewend zoals bedoeld in artikel 247, § 4, derde lid, Strafwetboek; het Hof gaat slechts na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die daarmee geen verband houden of op grond daarvan niet naar recht kunnen worden verantwoord.
16 juni 2020 P.19.1263.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.7
AC nr. ...
Algemeen - Begrip - Materieel en moreel bestanddeel - Eenheid van opzet - Omkoping - Aanwenden van invloed
De in artikel 247, § 4, Strafwetboek bedoelde omkoping die het gebruik tot doel heeft door de persoon die een openbaar ambt uitoefent van de echte of vermeende invloed waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt om een handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur of het nalaten van die handeling te verkrijgen, vereist niet dat het uitgeoefend openbaar ambt objectief gezien van die aard is dat het de overheid die de handeling moet verrichten, effectief kan beïnvloeden; het volstaat dat de persoon die het voorstel doet in de overtuiging verkeert dat de persoon tot wie hij zich richt over de noodzakelijke invloed beschikt of dat deze laatste zich voordoet alsof hij over een dergelijke invloed zou beschikken.
16 juni 2020 P.19.1263.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.7
AC nr. ...
Toerekenbaarheid - Algemeen - Reglement op de technische eisen voor voertuigen - Voertuig - Bevinden op de openbare weg - Keuringsdocumenten - Verplichting
Door het strafbaar stellen van het zich op de openbare weg laten bevinden van een voertuig dat niet voorzien is van de door artikel 24, § 1, KB Technische Eisen Voertuigen vereiste documenten, wenste de regelgever diegene te treffen die heeft nagelaten, alhoewel daartoe gehouden, de nodige maatregelen te nemen teneinde de naleving van dit wettelijk voorschrift te verzekeren; het staat aan de rechter te oordelen of in het licht van de omstandigheden van de zaak de eigenaar van een voertuig zich schuldig heeft gemaakt aan het zich op de openbare weg laten bevinden van het voertuig zonder dat het voorzien was van de vereiste documenten; ook zij die niet de economische gebruiker zijn van het voertuig of niet de feitelijke macht over en het nut van het voertuig hebben, kunnen zich aan dit misdrijf schuldig maken.
16 juni 2020 P.19.1344.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.3
AC nr. ...
OMKOPING
- Misdrijf - Constitutieve elementen - Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter
Het staat aan de rechter onaantastbaar te oordelen of, rekening houdend met de concrete gegevens en omstandigheden van de zaak, het corruptiepact het gebruik tot doel heeft door een persoon die een openbaar ambt uitoefent, van de echte of vermeende invloed waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt om een handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur of het nalaten van die handeling te verkrijgen, alsook, in voorkomend geval, of die invloed ook effectief werd aangewend zoals bedoeld in artikel 247, § 4, derde lid, Strafwetboek; het Hof gaat slechts na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die daarmee geen verband houden of op grond daarvan niet naar recht kunnen worden verantwoord.
16 juni 2020 P.19.1263.N
- Aanwenden van invloed
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.7
AC nr. ...
De in artikel 247, § 4, Strafwetboek bedoelde omkoping die het gebruik tot doel heeft door de persoon die een openbaar ambt uitoefent van de echte of vermeende invloed waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt om een handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur of het nalaten van die handeling te verkrijgen, vereist niet dat het uitgeoefend openbaar ambt objectief gezien van die aard is dat het de overheid die de handeling moet verrichten, effectief kan beïnvloeden; het volstaat dat de persoon die het voorstel doet in de overtuiging verkeert dat de persoon tot wie hij zich richt over de noodzakelijke invloed beschikt of dat deze laatste zich voordoet alsof hij over een dergelijke invloed zou beschikken.
16 juni 2020 P.19.1263.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.7
AC nr. ...
ONAANTASTBARE BEOORDELING DOOR DE FEITENRECHTER
- Wegverkeer - Wegverkeerswet - Artikel 67bis - Titularis van de nummerplaat - Vermoeden van schuld - Weerlegbaarheid - Draagwijdte
De rechter oordeelt onaantastbaar of de houder van de kentekenplaat van het motorvoertuig waarmee de overtreding werd begaan, erin slaagt het op hem op grond van artikel 67bis Wegverkeerswet rustende vermoeden te weerleggen; hij kan daartoe alle feitelijke gegevens in aanmerking nemen waarvan hij de bewijswaarde onaantastbaar beoordeelt; het Hof gaat wel na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die op grond daarvan onmogelijk kunnen worden aangenomen (1). (1) Cass. 22 november 2016, XX X.00.0000.X, AC 2016, nr. 662; Cass. 22 oktober 2013, AR P.13.0040.N, AC 2013,
nr. 539.
16 juni 2020 P.20.0076.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.4
AC nr. ...
- Misdrijf - Omkoping - Constitutieve elementen
Het staat aan de rechter onaantastbaar te oordelen of, rekening houdend met de concrete gegevens en omstandigheden van de zaak, het corruptiepact het gebruik tot doel heeft door een persoon die een openbaar ambt uitoefent, van de echte of vermeende invloed waarover hij uit hoofde van zijn ambt beschikt om een handeling van een openbare overheid of een openbaar bestuur of het nalaten van die handeling te verkrijgen, alsook, in voorkomend geval, of die invloed ook effectief werd aangewend zoals bedoeld in artikel 247, § 4, derde lid, Strafwetboek; het Hof gaat slechts na of de rechter uit zijn vaststellingen geen gevolgen afleidt die daarmee geen verband houden of op grond daarvan niet naar recht kunnen worden verantwoord.
16 juni 2020 P.19.1263.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.7
AC nr. ...
- Burgerlijk recht - Overeenkomst - Verbindende kracht - Niet-uitvoering - Wilsuiting door de schuldeiser - Toetsing door het Hof
De rechter beslist op onaantastbare wijze in feite of een schuldeiser al dan niet duidelijk en ondubbelzinnig aan zijn schuldenaar te kennen heeft gegeven dat hij wil dat de schuldenaar zijn verbintenis uitvoert; het Hof gaat evenwel na of de rechter uit zijn vaststellingen zijn beslissing naar recht heeft kunnen afleiden.
- Artt. 1139 en 1145 Burgerlijk Wetboek
7 september 2020 C.19.0147.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.15
AC nr. ...
ONDERZOEK IN STRAFZAKEN
Gerechtelijk onderzoek - Onderzoeksverrichtingen - Telefoontap - Bodemrechter - Bewijzen afkomstig van een telefoontap aangewend in een dossier dat niet is voorgelegd - Toezicht op de wettigheid van de maatregel
Wanneer bewijzen die voor de bodemrechter worden aangevoerd afkomstig zijn van een telefoontap in een dossier dat hem niet is overgelegd, oefent het vonnisgerecht toezicht uit op de wettigheid van die maatregel op grond van de op die telefoontap betrekking hebbende beschikkingen en stukken die hem regelmatig in afschrift tijdens het debat worden overgelegd; niet vereist is dat het vonnisgerecht hierbij noodzakelijk de overlegging beveelt van het volledige strafdossier waarin die telefoontap werd bevolen (1). (1) Cass. 25 februari 2009, AR P.08.1818.F, AC 2009, nr. 157.
- Artt. 90ter en 90quater, § 1, 1° Wetboek van Strafvordering
16 juni 2020 P.19.1263.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.7
AC nr. ...
ONTEIGENING TEN ALGEMENE NUTTE
- Onteigeningsvordering - Vordering in rechte - Procedure - Onteigeningswet 1835 - Artikel 1068 Gerechtelijk Wetboek - Aangevoerde onwettigheidsgronden - Oordeel van de rechter - Hoger beroep
De artikelen 4 en 6 Onteigeningwet 1835 houden geen afwijking in van artikel 1068 Gerechtelijk Wetboek; de onteigende kan, bij hoger beroep van de overheid, de andere onwettigheidsgronden opnieuw aan het hof van beroep voorleggen.
7 september 2020 C.19.0193.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.5
AC nr. ...
- Onteigeningsvordering - Vordering in rechte - Procedure - Onteigeningswet 1835 - Aangevoerde onwettigheidsgronden - Oordeel van de rechter - Omvang
De verplichting voor de rechtbanken om "over het geheel" met één vonnis uitspraak te doen, houdt niet in dat zij over alle door de onteigende aangevoerde gronden van onwettigheid dient te oordelen indien de onteigening reeds op één van de aangevoerde gronden onwettig wordt verklaard.
- Art. 4 Wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake de onteigeningen ten algemenen nutte
7 september 2020 C.19.0193.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.5
AC nr. ...
- Onteigeningsvordering - Vordering in rechte - Procedure - Onteigeningswet 1835 - Gerechtelijk Wetboek - Toepassing
De vordering op grond van de artikelen 2 en volgende van de Onteigeningswet 1835 is een op zichzelf staande procedure die, behoudens uitdrukkelijk andersluidende bepaling in deze wet, aan de regels van het Gerechtelijk Wetboek is onderworpen.
7 september 2020 C.19.0193.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.5
AC nr. ...
OVEREENKOMST
RECHTEN EN VERPLICHTINGEN VAN PARTIJEN
Rechten en verplichtingen van partijen - Tussen partijen - Meerpartijenovereenkomst - Exceptie van niet-uitvoering
Ingeval van een meerpartijenovereenkomst kan een contractspartij op grond van de exceptie van niet-uitvoering de uitvoering van haar verbintenissen ten opzichte van een andere partij opschorten indien deze partij in gebreke is een verbintenis jegens haar uit te voeren of een verbintenis tegen een andere partij in zoverre er verknochtheid bestaat tussen de verbintenissen.
30 oktober 2020 C.20.0061.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201030.1N.4
AC nr. ...
Rechten en verplichtingen van partijen - Tussen partijen - Exceptie van niet- uitvoering
Op grond van de exceptie van niet-uitvoering kan de schuldenaar de uitvoering van zijn verbintenis opschorten in afwachting van de nakoming van de verbintenis van zijn schuldeiser, indien er verknochtheid tussen de verbintenissen bestaat (1). (1) Cass. 24 oktober 2019, AR C.19.0132.N, AC 2019, nr. 542.
30 oktober 2020 C.20.0061.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201030.1N.4
AC nr. ...
Rechten en verplichtingen van partijen - Voor derden - Derde-medeplichtigheid aan contractbreuk - Aansprakelijkheid
Een derde is aansprakelijk wegens derde-medeplichtigheid aan contractbreuk wanneer hij heeft deelgenomen aan de schuldige niet-nakoming door een partij van haar contractuele verbintenissen, terwijl hij het bestaan van deze verbintenissen, die aan de derde tegenwerpelijk waren, kende of behoorde te kennen (1). (1) Cass. 4 juni 2020, AR C.19.0070.N, AC 2020, 364 met concl. van eerste advocaat-generaal X. XXXXXXX; Cass. 29 juni 2012, AR C.11.0522.F, AC 2012, nr. 427 met concl. van advocaat-generaal T. WERQUIN op datum in Pas.; Cass. 12 oktober 2012, AR C.11.0692.N, AC 2012, nr. 527; Cass. 22 april 1983, AR 3612, AC 1982-83, nr. 462.
- Artt. 1121 en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
30 oktober 2020 C.20.0176.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201030.1N.6
AC nr. ...
Uitlegging - Beoordeling door de rechter - Tegenstrijdige bedingen
Wanneer een overeenkomst tegenstrijdige bedingen bevat, moet de rechter nagaan welke van deze bedingen beantwoordt aan de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen en dient hij het beding dat daaraan niet beantwoordt zonder gevolg te laten.
- Artt. 1134 en 1156 Burgerlijk Wetboek
7 september 2020 C.19.0131.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.14
AC nr. ...
VERBINDENDE KRACHT (NIET-UITVOERING)
Verbindende kracht (niet-uitvoering) - Beoordeling door de rechter - Tegenstrijdige bedingen
De verbindende kracht van een overeenkomst wordt door de rechter niet miskend wanneer hij, met verwijzing naar de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen veeleer dan naar de letterlijke zin van de bewoordingen, aan de overeenkomst de gevolgen toekent die deze volgens zijn uitlegging ervan wettig tussen de partijen heeft (1). (1) Cass. 4 januari 2019, XX X.00.0000.X, AC 2019, nr. 9 met concl. van advocaat- generaal A. Xxx Xxxxxxxx.
- Artt. 1134 en 0000 Xxxxxxxxxx Wetboek
7 september 2020 C.19.0131.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.14
AC nr. ...
Verbindende kracht (niet-uitvoering) - Wilsuiting door de schuldeiser - Onaantastbare beoordeling door de feitenrechter
De rechter beslist op onaantastbare wijze in feite of een schuldeiser al dan niet duidelijk en ondubbelzinnig aan zijn schuldenaar te kennen heeft gegeven dat hij wil dat de schuldenaar zijn verbintenis uitvoert; het Hof gaat evenwel na of de rechter uit zijn vaststellingen zijn beslissing naar recht heeft kunnen afleiden.
- Artt. 1139 en 1145 Burgerlijk Wetboek
7 september 2020 C.19.0147.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.15
AC nr. ...
Verbindende kracht (niet-uitvoering) - Contractuele aansprakelijkheid - Verwijlinteresten - Aanvang
De artikelen 1139, 1145 en 1153, derde lid Burgerlijk Wetboek houden in dat om schadevergoeding te kunnen vorderen, bestaande in de wettelijke interest bepaald bij artikel 1153 Burgerlijk Wetboek, de schuldeiser in de regel aan zijn schuldenaar duidelijk en ondubbelzinnig moet te kennen geven dat hij wil dat de verbintenis wordt uitgevoerd.
7 september 2020 C.19.0147.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.15
AC nr. ...
Verbindende kracht (niet-uitvoering) - Wederkerige overeenkomst - Voldoende ernstige wanprestatie - Ontbinding - Op eigen risico van de schuldeiser
In geval van een wanprestatie die voldoende ernstig is om de gerechtelijke ontbinding te rechtvaardigen, kan de ontbinding van de overeenkomst door de schuldeiser op eigen risico geen uitwerking krijgen zonder kennisgeving daarvan aan de schuldenaar.
- Art. 1184, eerste en derde lid Oud Burgerlijk Wetboek
11 december 2020 C.20.0210.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201211.1N.6
AC nr. ...
RAAD VAN STATE
- Afdeling bestuursrechtspraak - Arrest van nietigverklaring - Verduidelijking in verband met te nemen uitvoeringsmaatregelen - Aard
De verduidelijkingen die de Raad van State op vraag van de partijen verschaft met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om aan de onregelmatigheden te remediëren die tot de nietigverklaring van de bestuurshandeling hebben geleid, delen niet in het gezag van gewijsde van het arrest en zijn bijgevolg niet bindend voor de rechter die na de vernietiging uitspraak zal moeten doen over bijkomend herstel dat nog moet worden geboden (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 35/1 Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
27 november 2020 C.17.0010.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201127.REUN.1
AC nr. ...
- Afdeling bestuursrechtspraak - Rechtsmacht - Werkelijk en rechtstreeks voorwerp van de vordering - Arrest van schorsing - Uitspraak over bestaan en omvang van het recht om zich te beroepen op een verleende vergunning
Waar de Raad van State weliswaar zonder rechtsmacht is wanneer de vordering strekt tot de nietigverklaring of schorsing van een administratieve rechtshandeling waarbij een administratieve overheid weigert een verplichting uit te voeren die overeenstemt met een subjectief recht van verzoeker en het aangevoerd middel gebaseerd is op een regel van materieel recht die deze verplichting in het leven roept en het geschil inhoudelijk bepaalt, doet de loutere omstandigheid dat de uitspraak over een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een besluit van de Vlaams minister vereist dat de Raad van State ook uitspraak doet over het bestaan en de omvang van het recht om zich te beroepen op een verleende vergunning, geen afbreuk aan de rechtsmacht van de Raad van State (1).
(1) Zie concl. OM.
- Artt. 14, § 1 en 17, § 1 Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
- Artt. 144 en 145 De gecoördineerde Grondwet 1994
27 november 2020 C.17.0114.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201127.REUN.2
AC nr. ...
- Afdeling bestuursrechtspraak - Rechtsmacht - Werkgever - Invoering van niet- recurrente resultaatsgebonden voordelen - Negatieve beslissing paritair comité - Beroep bij de Raad van State - Aard
Het beroep van een werkgever tegen een beslissing van het paritair comité waarbij dit weigert om een toetredingsakte inzake niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen goed te keuren, is geen individueel geschil betreffende de toepassing van collectieve arbeidsovereenkomsten waarvan de kennisname, bij uitsluiting van de Raad van State, behoort tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 9 Wet 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008
- Art. 14, § 1, 1° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
- Art. 578, 3° Gerechtelijk Wetboek
27 november 2020 C.17.0303.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201127.REUN.3
AC nr. ...
RECHT VAN VERDEDIGING
Strafzaken - Beklaagde - Persoonlijk verhoor - Verplichting - Mogelijkheid tot tegenspraak
Het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM of het algemeen rechtsbeginsel houdende eerbiediging van het recht van verdediging zijn niet miskend door het enkele feit dat een beklaagde wordt veroordeeld voor een strafbaar feit zonder dat hij persoonlijk erover werd verhoord; het volstaat dat de beklaagde de gelegenheid heeft gehad tegenspraak te voeren over wat hem wordt ten laste gelegd en over de aan de rechter overgelegde gegevens.
16 juni 2020 P.20.0076.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.4
AC nr. ...
Strafzaken - Getuigen - Niet-horen ter terechtzitting - Voorwaarden - Taak van de rechter
Wanneer de strafrechter een getuigenverklaring als niet doorslaggevend voor de schuldigverklaring beschouwt, mag hij die verklaring als steunbewijs in aanmerking nemen, althans in zoverre niet blijkt dat die verklaring dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat ze het resultaat van de zaak heeft bepaald.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
16 juni 2020 P.19.1263.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.7
AC nr. ...
RECHTBANKEN
Burgerlijke zaken - Sociale zaken (bijzondere regels) - Arbeidsrechtbank - Individueel geschil betreffende de toepassing van collectieve arbeidsovereenkomsten - Werkgever - Invoering van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen - Negatieve beslissing paritair comité - Beroep bij de Raad van State - Aard
Het beroep van een werkgever tegen een beslissing van het paritair comité waarbij dit weigert om een toetredingsakte inzake niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen goed te keuren, is geen individueel geschil betreffende de toepassing van collectieve arbeidsovereenkomsten waarvan de kennisname, bij uitsluiting van de Raad van State, behoort tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbank (1). (1) Zie concl. OM.
- Art. 9 Wet 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008
- Art. 14, § 1, 1° Wetten op de Raad van State, gecoördineerd bij KB van 12 januari 1973
- Art. 578, 3° Gerechtelijk Wetboek
27 november 2020 C.17.0303.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201127.REUN.3
AC nr. ...
RECHTEN VAN DE MENS
Verdrag rechten van de mens - Algemeen - Recht op een eerlijk proces - Toegang tot de rechter - Burgerlijke rechtsvordering - Toekenning van een definitief bedrag bij provisionele vordering
De rechter die beslist dat een burgerlijke partij die slechts een provisionele schadevergoeding vordert, terwijl zij in staat had moeten zijn om een definitieve schade- eis te formuleren en die op grond daarvan een definitieve schadevergoeding toekent, miskent niet het recht van die burgerlijke partij van toegang tot de rechter en pleegt evenmin rechtsweigering.
30 juni 2020 P.20.0383.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200630.2N.8
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.1 - Getuigen - Niet-horen ter terechtzitting - Voorwaarden - Taak van de rechter
Wanneer de strafrechter een getuigenverklaring als niet doorslaggevend voor de schuldigverklaring beschouwt, mag hij die verklaring als steunbewijs in aanmerking nemen, althans in zoverre niet blijkt dat die verklaring dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat ze het resultaat van de zaak heeft bepaald.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
16 juni 2020 P.19.1263.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.7
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.2 - Recht op een eerlijk proces - Vermoeden van onschuld - Wegverkeer - Artikel 67bis - Titularis van de nummerplaat - Vermoeden van schuld - Weerlegbaarheid - Draagwijdte
Artikel 67bis Wegverkeerswet voert ten laste van de houder van de kentekenplaat van het voertuig waarmee de overtreding is begaan een weerlegbaar vermoeden van daderschap in; de rechter moet aannemen dat de houder van de kentekenplaat de dader is, tenzij die slaagt in de weerlegging van het op hem rustende vermoeden; noch uit deze bepaling van de Wegverkeerswet noch uit artikel 6 EVRM noch uit de algemene rechtsbeginselen houdende eerbiediging van het recht van verdediging en het vermoeden van onschuld volgt dat indien de houder van de kentekenplaat schriftelijk meedeelt dat hij niet de bestuurder is van het voertuig op het ogenblik van de overtreding en die bewering desgevallend staaft met stukken, de rechter verplicht is het openbaar ministerie te verzoeken alsnog te laten overgaan tot het verhoor van de betrokkene of gelet op de ontkenning verder onderzoek te laten uitvoeren of de persoonlijke verschijning te bevelen overeenkomstig artikel 185 Wetboek van Strafvordering; noch aan te nemen dat het vermoeden is weerlegd.
16 juni 2020 P.20.0076.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.4
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.2 - Recht op een eerlijk proces - Beklaagde - Persoonlijk verhoor - Verplichting - Mogelijkheid tot tegenspraak
16 juni 2020 P.20.0076.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.4
AC nr. ...
Verdrag rechten van de mens - Art. 6 - Art. 6.3 - Getuigen - Niet-horen ter terechtzitting - Voorwaarden - Taak van de rechter
Wanneer de strafrechter een getuigenverklaring als niet doorslaggevend voor de schuldigverklaring beschouwt, mag hij die verklaring als steunbewijs in aanmerking nemen, althans in zoverre niet blijkt dat die verklaring dermate belangrijk is dat het aannemelijk is dat ze het resultaat van de zaak heeft bepaald.
- Artt. 6.1 en 6.3.d Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend op 4 november 1950, te Rome
16 juni 2020 P.19.1263.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.7
AC nr. ...
RECHTSBEGINSELEN (ALGEMENE)
- Recht van verdediging - Beklaagde - Persoonlijk verhoor - Verplichting - Mogelijkheid tot tegenspraak
Het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM of het algemeen rechtsbeginsel houdende eerbiediging van het recht van verdediging zijn niet miskend door het enkele feit dat een beklaagde wordt veroordeeld voor een strafbaar feit zonder dat hij persoonlijk erover werd verhoord; het volstaat dat de beklaagde de gelegenheid heeft gehad tegenspraak te voeren over wat hem wordt ten laste gelegd en over de aan de rechter overgelegde gegevens.
16 juni 2020 P.20.0076.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.4
AC nr. ...
- Vermoeden van onschuld - Wegverkeerswet - Artikel 67bis - Titularis van de nummerplaat - Vermoeden van schuld - Weerlegbaarheid - Draagwijdte
Artikel 67bis Wegverkeerswet voert ten laste van de houder van de kentekenplaat van het voertuig waarmee de overtreding is begaan een weerlegbaar vermoeden van daderschap in; de rechter moet aannemen dat de houder van de kentekenplaat de dader is, tenzij die slaagt in de weerlegging van het op hem rustende vermoeden; noch uit deze bepaling van de Wegverkeerswet noch uit artikel 6 EVRM noch uit de algemene rechtsbeginselen houdende eerbiediging van het recht van verdediging en het vermoeden van onschuld volgt dat indien de houder van de kentekenplaat schriftelijk meedeelt dat hij niet de bestuurder is van het voertuig op het ogenblik van de overtreding en die bewering desgevallend staaft met stukken, de rechter verplicht is het openbaar ministerie te verzoeken alsnog te laten overgaan tot het verhoor van de betrokkene of gelet op de ontkenning verder onderzoek te laten uitvoeren of de persoonlijke verschijning te bevelen overeenkomstig artikel 185 Wetboek van Strafvordering; noch aan te nemen dat het vermoeden is weerlegd.
16 juni 2020 P.20.0076.N
- Rechtsmisbruik
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.4
AC nr. ...
Misbruik van recht bestaat in de uitoefening van dat recht op een wijze die de grenzen van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bedachtzaam persoon kennelijk te buiten gaat (1). (1) Cass. 19 december 2019, AR C.19.0127, AC 2019, nr. 683 met concl. van advocaat-generaal A. Xxx Xxxxxxxx.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
7 september 2020 C.19.0034.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.3
AC nr. ...
- Verbod van rechtsmisbruik - Sanctie
Misbruik van recht wordt gesanctioneerd, niet door het verbeuren van het recht, maar door het recht tot zijn normale uitoefening te herleiden of door het opleggen van het herstel van de schade die door het misbruik is teweeggebracht; de herleiding van het recht tot zijn normale uitoefening kan zover gaan dat de rechter aan de houder van het recht de mogelijkheid ontzegt om zich erop te beroepen in de gegeven omstandigheden (1). (1) Cass. 19 december 2019, AR C.19.0127, AC 2019, nr. 683 met concl. van advocaat- generaal A. Xxx Xxxxxxxx.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
7 september 2020 C.19.0034.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.3
AC nr. ...
RECHTSMISBRUIK
- Sanctie
Misbruik van recht wordt gesanctioneerd, niet door het verbeuren van het recht, maar door het recht tot zijn normale uitoefening te herleiden of door het opleggen van het herstel van de schade die door het misbruik is teweeggebracht; de herleiding van het recht tot zijn normale uitoefening kan zover gaan dat de rechter aan de houder van het recht de mogelijkheid ontzegt om zich erop te beroepen in de gegeven omstandigheden (1). (1) Cass. 19 december 2019, AR C.19.0127, AC 2019, nr. 683 met concl. van advocaat- generaal A. Xxx Xxxxxxxx.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
7 september 2020 C.19.0034.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.3
AC nr. ...
- Dwangsom - Opleggen en verbeuren van de dwangsom - Taakverdeling tussen dwangsomrechter en beslagrechter - Begrip - Bevoegdheden
De regeling van de dwangsom gaat uit van een strikte taakverdeling tussen de rechter die de dwangsom oplegt, de dwangsomrechter, en de rechter die moet oordelen over het al dan niet verbeurd zijn ervan, de beslagrechter; aangezien de beslagrechter bevoegd is om kennis te nemen van alle executiegeschillen die ter zake kunnen rijzen, is hij ook bevoegd om te beoordelen of de invordering van de dwangsom in de gegeven omstandigheden geen misbruik van recht oplevert (1). (1) Cass. 19 december 2019, AR C.19.0127, AC 2019, nr. 683 met concl. van advocaat-generaal X. Xxx Xxxxxxxx.
- Xxxx. 0000xxx, eerste lid, 0000xxxxxx, 0000xxxxxxxx, 1395, eerste lid, 1396 en 1498 Gerechtelijk Wetboek
7 september 2020 C.19.0034.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.3
AC nr. ...
- Dwangsom - Opleggen en verbeuren van de dwangsom - Taakverdeling tussen dwangsomrechter en beslagrechter - Begrip - Bevoegdheden
Misbruik van recht bestaat in de uitoefening van dat recht op een wijze die de grenzen van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bedachtzaam persoon kennelijk te buiten gaat (1). (1) Cass. 19 december 2019, AR C.19.0127, AC 2019, nr. 683 met concl. van advocaat-generaal A. Xxx Xxxxxxxx.
- Art. 1134, derde lid Burgerlijk Wetboek
7 september 2020 C.19.0034.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.3
AC nr. ...
RECHTSPLEGINGSVERGOEDING
- Arbeidsgerechten - Geschil - Bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid - Aard van het geschil
Een geschil tussen de RVA en de personen die onderworpen zijn aan om het even welk stelsel van sociale zekerheid of onder enig opzicht gerechtigd zijn op ten minste één van de prestaties van de sociale zekerheid en van wie het netto bedrag van de gezamenlijk belastbare inkomsten in de personenbelasting meer dan 3 miljoen frank bedraagt, over de verplichting van deze laatsten tot betaling van een bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid als bedoeld in de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen, is geen rechtspleging zoals bedoeld in artikel 1017, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek.
- Art. 1017, tweede en derde lid Gerechtelijk Wetboek
5 oktober 2020 S.19.0018.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201005.3N.1
AC nr. ...
RECHTSWEIGERING
- Burgerlijke rechtsvordering - Toekenning van een definitief bedrag bij provisionele vordering - Recht op een eerlijk proces - Toegang tot de rechter
De rechter die beslist dat een burgerlijke partij die slechts een provisionele schadevergoeding vordert, terwijl zij in staat had moeten zijn om een definitieve schade- eis te formuleren en die op grond daarvan een definitieve schadevergoeding toekent, miskent niet het recht van die burgerlijke partij van toegang tot de rechter en pleegt evenmin rechtsweigering.
30 juni 2020 P.20.0383.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200630.2N.8
AC nr. ...
SOCIALE ZEKERHEID
Allerlei - Bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid - Uitvoeringsbesluit - Ontbreken
Uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat de artikelen 60, 61, §1, 61ter, 62, 64 en 66 van de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen een voldoende grondslag bieden voor de toepassing van de wet bij het ontbreken van een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 64, derde lid, van de wet van 28 december 1983.
5 oktober 2020 S.19.0018.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201005.3N.1
AC nr. ...
VERJARING
Burgerlijke zaken - Termijnen (aard, duur, aanvang en einde) - Onrechtmatige overheidsdaad - Schuldvordering ten laste van de Staat - Ontstaan - Tijdstip
De vijfjarige verjaringstermijn, bepaald in artikel 100, eerste lid, 1° Wet Rijkscomptabiliteit, geldt in de regel voor alle schuldvorderingen ten laste van de Staat die geen vaste uitgaven uitmaken, ongeacht de contractuele of buitencontractuele grondslag, tenzij het gaat om vorderingen die door een afwijkende wetsbepaling aan een andere, bijzondere verjaringstermijn zijn onderworpen.
7 september 2020 C.19.0610.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.9
AC nr. ...
Burgerlijke zaken - Termijnen (aard, duur, aanvang en einde) - Artikel 191 ZIV-wet - Jaarlijkse vergoeding farmaceutische bedrijven - Aard - Artikel 2277, Burgerlijk Wetboek - Termijnschulden
Artikel 2277 Burgerlijk Wetboek strekt ertoe de schuldenaar te beschermen tegen een aangroei van achterstallen van termijnschulden uit een en dezelfde rechtsverhouding; de jaarlijkse vergoeding, basisheffing, bijkomende en aanvullende heffingen die farmaceutische firma's die de aanneming voor vergoeding van de verzekering voor geneeskundige verzorging hebben verkregen, onder bepaalde voorwaarden verschuldigd zijn krachtens artikel 191, eerste lid, 14°, 15°, 15°quater, 15°quinquies, 15°sexies, 15°septies, 15°novies en 16°bis, ZIV-wet, zijn geen termijnschulden uit een en dezelfde rechtsverhouding zoals bedoeld bij artikel 2277 Burgerlijk Wetboek; de verkorte verjaringstermijn van artikel 2277 Burgerlijk Wetboek is bijgevolg niet van toepassing op de voormelde heffingen.
5 oktober 2020 S.17.0072.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201005.3N.2
AC nr. ...
VEROORDELING MET UITSTEL EN OPSCHORTING VAN DE VER
Probatieuitstel - Herroeping - Vordering tot herroeping wegens niet-naleving van de voorwaarden - Verjaringstermijn van één jaar - Termijn vatbaar voor stuiting en schorsing
Artikel 14, § 3, tweede zin, Probatiewet bepaalt dat de vordering tot herroeping wegens niet-naleving van de opgelegde voorwaarden verjaart een vol jaar na de dag waarop zij bij het bevoegde gerecht is aangebracht; deze termijn kan worden geschorst of gestuit; een periode van schorsing van de verjaring mag niet worden gevoegd bij de ingevolge de stuiting bepaalde einddatum (1). (1) Cass. 11 juni 2014, AR P.14.0774.F, AC 2014, nr.
419.
16 juni 2020 P.20.0329.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.8
AC nr. ...
VERZEKERING
Landverzekering - Overeenkomst - Verschillende risico's - Verzwijging of onjuiste mededeling - Nietigheid
Uit de samenhang tussen artikel 59, eerste lid, en artikel 66, eerste lid en derde lid, Wet Verzekeringen volgt dat, wanneer de overeenkomst strekt tot verzekering van verschillende risico's en de verzwijging of de onjuiste mededeling enkel van invloed is geweest op de beoordeling van één of sommige van deze risico's, de nietigverklaring van de overeenkomst moet worden beperkt tot de verzekering van de risico's waaromtrent de verzekeraar is misleid; de verzekeringsovereenkomst kan enkel geheel worden nietig verklaard wanneer de verzwijging of de onjuiste mededeling van invloed is geweest op alle verzekerde risico's (1). (1) Cass. 18 september 2018, XX X.00.0000.X, AC 2018, nr. 454;
Cass. 9 juni 2006, AR C.04.0404, AC 2006, nr. 321.
7 september 2020 C.19.0632.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.7
AC nr. ...
VORDERING IN RECHTE
- Onteigening ten algemenen nutte - Onteigeningsvordering - Procedure - Onteigeningswet 1835 - Aangevoerde onwettigheidsgronden - Oordeel van de rechter - Omvang
De verplichting voor de rechtbanken om "over het geheel" met één vonnis uitspraak te doen, houdt niet in dat zij over alle door de onteigende aangevoerde gronden van onwettigheid dient te oordelen indien de onteigening reeds op één van de aangevoerde gronden onwettig wordt verklaard.
- Art. 4 Wet van 26 juli 1962 betreffende de rechtspleging bij hoogdringende omstandigheden inzake de onteigeningen ten algemenen nutte
7 september 2020 C.19.0193.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.5
AC nr. ...
WEGVERKEER
Allerlei - Reglement op de technische eisen voor voertuigen - Voertuig - Bevinden op de openbare weg - Keuringsdocumenten - Verplichting - Toerekenbaarheid
Door het strafbaar stellen van het zich op de openbare weg laten bevinden van een voertuig dat niet voorzien is van de door artikel 24, § 1, KB Technische Eisen Voertuigen vereiste documenten, wenste de regelgever diegene te treffen die heeft nagelaten, alhoewel daartoe gehouden, de nodige maatregelen te nemen teneinde de naleving van dit wettelijk voorschrift te verzekeren; het staat aan de rechter te oordelen of in het licht van de omstandigheden van de zaak de eigenaar van een voertuig zich schuldig heeft gemaakt aan het zich op de openbare weg laten bevinden van het voertuig zonder dat het voorzien was van de vereiste documenten; ook zij die niet de economische gebruiker zijn van het voertuig of niet de feitelijke macht over en het nut van het voertuig hebben, kunnen zich aan dit misdrijf schuldig maken.
16 juni 2020 P.19.1344.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.3
AC nr. ...
Wetsbepalingen - Art. 67bis - Titularis van de nummerplaat - Vermoeden van schuld - Weerlegbaarheid - Draagwijdte
Artikel 67bis Wegverkeerswet voert ten laste van de houder van de kentekenplaat van het voertuig waarmee de overtreding is begaan een weerlegbaar vermoeden van daderschap in; de rechter moet aannemen dat de houder van de kentekenplaat de dader is, tenzij die slaagt in de weerlegging van het op hem rustende vermoeden; noch uit deze bepaling van de Wegverkeerswet noch uit artikel 6 EVRM noch uit de algemene rechtsbeginselen houdende eerbiediging van het recht van verdediging en het vermoeden van onschuld volgt dat indien de houder van de kentekenplaat schriftelijk meedeelt dat hij niet de bestuurder is van het voertuig op het ogenblik van de overtreding en die bewering desgevallend staaft met stukken, de rechter verplicht is het openbaar ministerie te verzoeken alsnog te laten overgaan tot het verhoor van de betrokkene of gelet op de ontkenning verder onderzoek te laten uitvoeren of de persoonlijke verschijning te bevelen overeenkomstig artikel 185 Wetboek van Strafvordering; noch aan te nemen dat het vermoeden is weerlegd.
16 juni 2020 P.20.0076.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200616.2N.4
AC nr. ...
WERKLOOSHEID
Allerlei - Bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid - Uitvoeringsbesluit - Ontbreken
Uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat de artikelen 60, 61, §1, 61ter, 62, 64 en 66 van de wet van 28 december 1983 houdende fiscale en begrotingsbepalingen een voldoende grondslag bieden voor de toepassing van de wet bij het ontbreken van een koninklijk besluit als bedoeld in artikel 64, derde lid, van de wet van 28 december 1983.
5 oktober 2020 S.19.0018.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201005.3N.1
AC nr. ...
Recht op uitkering - Onrechtmatig uitgekeerde uitkeringen - Terugvordering van het onverschuldigd betaalde - Beperking - Voorwaarden
Uit de artikelen 44, 45, eerste lid, 2°, 48 en 169, eerste en derde lid Werkloosheidsbesluit volgt dat de werkloze van wie vaststaat dat hij in strijd met artikel 44 of 48 Werkloosheidsbesluit niet-toegestane arbeid heeft verricht en aldus niet wegens omstandigheden onafhankelijk van zijn wil zonder arbeid en zonder loon was, geacht wordt nooit aan de voorwaarden van artikel 44 of 48 te hebben voldaan, zodat alle werkloosheidsuitkeringen die hij ontving onrechtmatig werden betaald en moeten worden terugbetaald; de werkloze kan evenwel zijn terugbetalingsplicht beperken door te bewijzen dat hij alleen op bepaalde dagen of gedurende bepaalde periodes niet- toegestane arbeid heeft verricht; dat houdt in dat de werkloze bewijst dat hij op bepaalde dagen of gedurende bepaalde periodes geen niet-toegestane arbeid heeft verricht.
7 september 2020 S.19.0006.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20200907.3N.1
AC nr. ...
ZIEKTE- EN INVALIDITEITSVERZEKERING
Allerlei - Artikel 191 ZIV-wet - Verjaring - Jaarlijkse vergoeding farmaceutische bedrijven - Aard - Artikel 2277, Burgerlijk Wetboek - Termijnschulden
Artikel 2277 Burgerlijk Wetboek strekt ertoe de schuldenaar te beschermen tegen een aangroei van achterstallen van termijnschulden uit een en dezelfde rechtsverhouding; de jaarlijkse vergoeding, basisheffing, bijkomende en aanvullende heffingen die farmaceutische firma's die de aanneming voor vergoeding van de verzekering voor geneeskundige verzorging hebben verkregen, onder bepaalde voorwaarden verschuldigd zijn krachtens artikel 191, eerste lid, 14°, 15°, 15°quater, 15°quinquies, 15°sexies, 15°septies, 15°novies en 16°bis, ZIV-wet, zijn geen termijnschulden uit een en dezelfde rechtsverhouding zoals bedoeld bij artikel 2277 Burgerlijk Wetboek; de verkorte verjaringstermijn van artikel 2277 Burgerlijk Wetboek is bijgevolg niet van toepassing op de voormelde heffingen.
5 oktober 2020 S.17.0072.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201005.3N.2
AC nr. ...
Allerlei - Arbeidsongeval - Vergoeding voor hulp van derden - Dagverzorgingscentra - Dagforfait - Cumulatie
Uit artikel 147, § 1, 1°, 2°, 4° en 5°, Uitvoeringsbesluit ZIV-wet blijkt dat de verstrekkingen die in een centrum voor dagverzorging worden verleend en die aanleiding geven tot de betaling van het in artikel 1, 1°, van het ministerieel besluit van 22 juni 2000 tot vaststelling van de tegemoetkoming bedoeld in artikel 37, §12, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, in de centra voor dagverzorging, bedoelde forfait ruimer zijn dan de hulp van derden in de zin van artikel 24, vierde lid, Arbeidsongevallenwet en geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verplegingszorgen in de zin van artikel 28 van die wet omvatten; geen enkele wetsbepaling verbiedt de cumulatie van de bijkomende vergoeding waarin door voornoemd artikel 24, vierde lid, wordt voorzien en het litigieus forfait (1). (1) Zie concl. OM.
5 oktober 2020 S.19.0073.N
ECLI:BE:CASS:2020:ARR.20201005.3N.6
AC nr. ...