EUROPEES VERDRAG TER BESCHERMING VAN HET BOUWKUNDIG ERFGOED VAN EUROPA
EUROPEES VERDRAG TER BESCHERMING VAN HET BOUWKUNDIG ERFGOED VAN EUROPA
Granada, 3 oktober 1985
De Lidstaten van de Raad van Europa die deze Overeenkomst hebben ondertekend,
Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is een grotere eenheid tussen zijn leden tot stand te brengen teneinde onder meer de idealen en beginselen, die hun gemeenschappelijk erfdeel zijn, veilig te stellen te verwezenlijken;
Erkennend dat het architectonische erfgoed een onvervangbare weergave is van de rijkdom en ver verscheidenheid van het culturele erfgoed van Europa, getuigt van de onschatbare waarde van ons verleden en het gemeenschappelijke erfgoed is van alle Europeanen;
Gezien het Europese Culturele Verdrag, dat is ondertekend te Parijs op 19 december 1954, en met name artikel 1 van dit Xxxxxxx;
Gezien het Europese Handvest betreffende het architectonische erfgoed, dat op 26 september 1975 is aangenomen door het Comité van Ministers van de Raad van Europa en de op 14 april 1976 aangenomen Resolutie (76) 28, betreffende de aanpassing van de nationale wetten en voorschriften aan de vereisten van het geïntegreerde behoud van het architectonische erfgoed;
Gezien Aanbeveling 880 (1979) van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa betreffende het behoud van het architectonische erfgoed;
Rekening houdend met Aanbeveling nr. R (80) 16 van het Comité van Ministers aan de Lidstaten betreffende de gespecialiseerde opleiding van architecten, stedebouwkundigen, civielingenieurs en landschapsarchitecten, alsmede de op 1 juli 1981 aangenomen Aanbeveling nr. R (81) 13 van het Comité van Ministers betreffende de te nemen maatregelen ten gunste van enkele uitstervende beroepen in de ambachtelijke sfeer;
Eraan herinnerend dat het van belang is aan de toekomstige generaties een referentiekader op cultureel gebied door te geven, het stads- en plattelandsmilieu te verbeten en daarbij de economische sociale en culturele ontwikkeling van de Staten en regio's te bevorderen;
Bevestigend dat het van belang is overeenstemming te bereiken over de grote lijnen van een gemeenschappelijk beleid dat het behoud en de verbetering van het architectonische erfgoed waarborgt,
Zijn overeengekomen als volgt;
Omschrijving van het begrip architectonisch erfgoed Artikel 1
Voor de toepassing van deze Overeenkomst, wordt het begrip 'architectonisch erfgoed' geacht de volgende
onroerende goederen te omvatten:
1. Monumenten: alle bouwwerken van opmerkelijk historisch, archeologisch, artistiek,
wetenschappelijk, sociaal of technisch belang, met inbegrip van de bijbehorende uitrusting;
2. 2. Gebouwen die een architectonische eenheid wormen; homogene groepen van gebouwen in de stad of op het platteland die van opmerkelijk historisch, archeologisch, artistiek, wetenschappelijk, sociaal of technisch belang zijn en waartussen zoveel samenhang bestaat dat ze aangeduid kunnen worden als topografische eenheden;
3. Waardevolle gebieden: creaties die zijn ontstaan door het samenspel van natuur en mens, die gedeeltelijk zijn bebouwd en die voldoende karakteristiek en homogeen zijn om te worden aangeduid als een topografische eenheid van opmerkelijk historisch, archeologisch, artistiek, wetenschappelijk, sociaal of technisch belang.
Goederen die beschermd dienen te worden Artikel 2
Teneinde nauwkeurig te bepalen welke monumenten, gebouwen die een architectonische eenheid vormen en waardevolle gebieden beschermd dienen te worden, verplicht iedere Partij zich ertoe een inventarisatie hiervan bij te houden en, ingeval deze goederen worden bedreigd, zo
spoedig mogelijk een passende documentatie op te stellen. Wettelijke beschermingsprocedures
Artikel 3
Iedere Partij verplicht zich ertoe:
1. een wettelijke regeling op te stellen ter bescherming van het architectonische erfgoed;
2. in het kader van die regeling en op een voor iedere Staat of regio passende wijze te zorgen voor de bescherming van de monumenten, gebouwen die een architectonische eenheid vormen en landschappen
Artikel 4
Iedere Partij verplicht zich ertoe:
1. passende controle- en goedkeuringsprocedures toe te passen met het oog op de wettelijke bescherming van de bedoelde goederen;
2. te voorkomen dat beschermde goederen worden ontsierd, vernield of afgebroken. Daartoe verplicht iedere Partij zich ertoe, in dien dit nog niet is geschied, in haar wetgeving bepalingen op te nemen die erop zijn gericht:
a. een bevoegde autoriteit in kennis te stellen van alle plannen tot afbraak of verandering van reeds beschermde monumenten en van monumenten waarvoor bescherming wordt overwogen, alsmede van ieder project waardoor de omgeving van deze monumenten wordt aangetast;
b. een bevoegde autoriteit in kennis te stellen van alle plannen waardoor een waardevol gebied of een groep gebouwen die een architectonische eenheid vormen geheel dan wel gedeeltelijk wordt aangetast als gevolg van:
- de afbraak van bestaande gebouwen
- de bouw van nieuwe gebouwen
- belangrijke veranderingen waardoor het karakter van het waardevol gebied of van de groep gebouwen die een architectonische eenheid vormen zou worden aangetast;
c. het de overheid mogelijk te maken van de eigenaar van een beschermd goed te eisen dat hij werkzaamheden uitvoert of, indien de eigenaar in gebreke blijft, deze werkzaamheden zelf te
verrichten;
d. het mogelijk te maken een beschermd goed te onteigenen
Artikel 5
Iedere Partij verplicht zich ertoe de verplaatsing van een beschermd monument of van een deel daarvan te verbieden, behalve indien zulks dringend is vereist voor het behoud van dit monument. In dat geval neemt de bevoegde autoriteit de nodige voorzorgsmaatregelen betreffende het demonteren, het overbrengen en het herbouwen van het monument op een geschikte plaats.
Aanvullende maatregelen Artikel 6
Iedere Partij verplicht zich ertoe:
1. ervoor te zorgen dat de overheid, overeenkomstig haar bevoegdheid op nationaal, regionaal of plaatselijk niveau en voor zover de geldende begrotingen zulks toestaan, financiële steun beschikbaar stelt voor het onderhoud en de restauratie van het op haar grondgebied gelegen architectonische erfgoed;
2. zo nodig belastingsmaatregelen te nemen teneinde het behoud van dit erfgoed te bevorderen;
3. het particuliere initiatief voor onderhoud en restauratie van dit erfgoed te stimuleren.
Artikel 7
Iedere Partij verplicht zich ertoe ervoor te zorgen dat er maatregen worden genomen teneinde in de directe omgeving van monumenten en binnen de architectonische eenheid van gebouwen alsmede in de waardevolle gebieden het leefmilieu te verbeteren.
Artikel 8
Teneinde de risico's van een achteruitgang van de toestand van het architectonische erfgoed te beperken, verplicht iedere Partij zich ertoe:
1. steun te verlenen voor wetenschappelijk onderzoek voor het vaststellen en het analyseren van de schadelijke gevolgen van vervuiling en voor het vinden van een aanpak om deze gevolgen te verminderen of weg te nemen;
2. bij het beleid in de strijd tegen de vervuiling rekening te houden met de speciale problemen van het behoud van het architectonische erfgoed.
Strafmaatregelen Artikel 9
Iedere Partij verplicht zich ertoe om, voor zover zulks in haar vermogen ligt, ervoor te zorgen dat bij overtredingen van de wetgeving tot bescherming van het architectonische erfgoed, door de bevoegde autoriteit voldoende en passende maatregelen worden genomen. Deze maatregelen kunnen, in bepaalde gevallen, voor de overtreders de verplichting inhouden een nieuw gebouw dat niet volgens de voorschriften is gebouw, af te breken, dan wel het beschermde goed in zijn oude staat te herstellen.
Beleid ten aanzien van het behoud van het architectonische erfgoed Artikel 10
Iedere Partij verplicht zich ertoe een geïntegreerd beleid te voeren dat is gericht op het behoud
van het architectonische erfgoed en dat:
1. de bescherming van het architectonische erfgoed aanvaardt als een essentieel doel van de ruimtelijke ordening en de stadsplanning en waarbij ervoor wordt gezorgd dat met dit vereiste rekening wordt gehouden in de diverse stadia, zowel bij de planologische uitwerking, als bij de procedures voor het verlenen van vergunningen voor de uit te voeren werkzaamheden;
2. opstelling van programma's voor restauratie en onderhoud van het architectonische erfgoed bevordert;
3. het behoud, de bevordering en de verbetering van het architectonische erfgoed maakt tot één van de pijlers van het beleid inzake cultuur, milieubeheer en ruimtelijke ordening;
4. wanneer zulks mogelijk is, bij de ruimtelijke ordening en de stadsplanning, het behoud en het gebruik bevordert van gebouwen waarvan het eigenlijke belang een bescherming rechtvaardigt in de zin van artikel 3, eerste lid, van deze Overeenkomst, maar die van belang zijn vanuit het standpunt van het milieu van stad en platteland en vanuit dat van de kwaliteit van het bestaan
5. de toepassing en de ontwikkeling van de traditionele technieken en materialen bevordert in het belang van de toekomst van het architectonische erfgoed;
Artikel 11
Rekening houdend met de architectonische en historische aard van het erfgoed, verplicht iedere Partij zich tot het bevorderen van:
- het gebruik van de beschermde goederen, rekening houdend met de behoeften van het hedendaagse leven;
- het zodanig aanpassen van oude gebouwen dat die voor nieuwe doeleinden kunnen worden gebruikt.
Artikel 12
Erkennend dat het van belang is dat het publiek in staat wordt gesteld beschermde goederen te bezoeken, verplicht iedere Partij zich ertoe alle maatregelen te nemen opdat de gevolgen van dit openstellen voor het publiek, in het bijzonder de nodige voorzieningen voor het toegankelijk maken, geen aantasting beteken voor de architectonische en historische aard van deze goederen en omgeving.
Artikel 13
Teneinde de toepassing van dit beleid te vergemakkelijken, verplicht iedere Partij zich ertoe, binnen haar mogelijkheden op het gebied van beleid en bestuur, een doeltreffende samenwerking te bevorderen tussen de diverse niveaus waarop wordt gewerkt aan het behoud van het architectonische erfgoed, de cultuur, het milieu en de ruimtelijke ordening.
Deelneming en verenigingen Artikel 14
Ter ondersteuning van het optreden van de overheid bij het vaststellen, het beschermen, het restaureren, het onderhouden en het beheren van, alsmede het aandacht vragen voor het architectonische erfgoed, verplicht iedere Partij zich ertoe;
1. in de verschillende stadia van besluitvorming te zorgen voor passende structuren voor informatie, overleg en samenwerking tussen de centrale overheid, de regionale en de lokale overheden, culturele instellingen en verenigingen en het publiek;
2. te bevorderen dat financiële steun van particuliere zijde alsmede van verenigingen zonder winstoogmerk die op dit gebied werkzaam zijn tot ontwikkeling worden gebracht.
Informatie en opleiding
Artikel 15
Iedere Partij verplicht zich ertoe:
1. het publiek bewust te maken van de waarde van het behoud van het architectonische erfgoed, niet alleen als onderdeel van de culturele identiteit maar ook als bron van inspiratie en creativiteit voor de huidige en toekomstige generaties;
2. in verband daarmee een beleid voor te staan dat is gericht op verspreiding van informatie en op het bewust maken van het publiek, in het bijzonder met behulp van moderne
communicatie- en propagandatechnieken, waarbij in het bijzonder wordt beoogd;
a. bij het publiek, vanaf de schoolgaande leeftijd, belangstelling dan wel meer belangstelling te wekken voor de bescherming van het erfgoed, de kwaliteit van de gebouwde omgeving en voor de architectuur;
b. de eenheid van het culturele erfgoed en de banden die er bestaan tussen architectuur, kunst, volksgebruiken en levensgewoonten, op Europees, nationaal of regionaal niveau zichtbaar te maken.
Artikel 16
Iedere Partij verplicht zich ertoe de opleiding te bevorderen in verschillende beroepen en ambachten die betrokken zijn bij het behoud van het architectonische erfgoed.
Europese coördinatie van het beleid betreffende het behoud van het architectonische erfgoed Artikel 17
De Partijen verplichten zich ertoe over hun beleid betreffende het behoud van het architectonische erfgoed informatie uit te wisselen omtrent;
1. de te volgen methoden voor de inventarisatie, de bescherming en het behoud van de onroerende goederen, daarbij rekening houdend met de historische ontwikkeling en met de geleidelijke uitbreiding van het architectonische erfgoed;
2. de wijze waarop de noodzaak tot bescherming van het architectonische erfgoed zo goed mogelijk kan
gecombineerd met de behoeften van het hedendaagse economische, sociale en culturele leven;
3. de door de nieuwe technologieën geboden mogelijkheden voor opsporing en registratie van objecten, bestrijding van het materiële verval, wetenschappelijk onderzoek, restauratiewerkzaamheden alsmede de wijzen van beheer en verbetering van het architectonische erfgoed;
4. de middel ter bevordering van scheppend werk op architectonisch gebied als hedendaagse bijdrage tot het Europese erfgoed.
Artikel 18
De Partijen verbinden zich ertoe elkaar, waar nodig, wederzijdse technische bijstand te verlenen in de vorm van uitwisseling ven ervaringen en deskundigen op het gebied van het behoud van het architectonische erfgoed.
Artikel 19
De Partijen verbinden zich ertoe om, in het kader van de nationale wetgeving ter zake of van de internationale overeenkomsten waardoor zij zijn gebonden, op Europees niveau uitwisselingen te bevorderen van deskundigen op het gebied van het behoud van het architectonische erfgoed, met inbegrip van deskundigen belast met bijscholing op dit gebied.
Artikel 20
Voor de toepassing van de Overeenkomst wordt een door het Comité van Ministers van de Raad van Europa ingevolge artikel 17 van het Statuut van de Raad van Europa ingesteld comité van deskundigen belast met het toezicht op de toepassing van de Overeenkomst en in het bijzonder met:
1. het regelmatig verslag uitbrengen aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa over de situatie met betrekking tot het beleid ten aanzien van het behoud van het architectonische erfgoed in de Staten die Partij zijn bij de Overeenkomst, over te tenuitvoerlegging van de in de Overeenkomst genoemde beginselen alsmede over zijn eigen werkzaamheden;
2. het doen van voorstellen aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa van maatregelen voor de uitvoering van de bepalingen van de Overeenkomst, alsmede van maatregelen betreffende multilaterale activiteiten, herziening of wijziging van de Overeenkomst en voorlichting van het publiek over de doelstellingen van de Overeenkomst;
3. het doen van aanbevelingen aan het Comité van Ministers van de Raad van Europa betreffende het uitnodigen van Staten die geen lid van de Raad van Europa zijn, toe te treden tot deze Overeenkomst.
Artikel 21
De bepalingen van deze Overeenkomst doen geen afbreuk aan de toepassing van specifieke bepalingen die gunstiger zijn voor de bescherming van de goederen bedoeld in artikel 1, en die zijn vervat in:
- de Overeenkomst inzake de Bescherming van Natuurlijk Erfgoed van de Wereld van 16 november 1972;
- de Europese Overeenkomst inzake de Bescherming van Archeologisch Erfgoed van 6 mei 1969.
Slotbepalingen Artikel 22
1. Deze Overeenkomst staat open voor ondertekening door de Lidstaten van de raad van Europa. De Overeenkomst dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de secretaris-generaal van de Raad van Europa.
2. Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum waarop drie Lidstaten van de Raad van Europa hun instemming aan de Overeenkomst te worden gebonden overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid tot uitdrukking hebben gebracht.
3. Ten aanzien van iedere Lidstaat die later zijn instemming tot uitdrukking heeft gebracht door de Overeenkomst te worden gebonden, treedt de Overeenkomst in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van neerlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.
Artikel 23
1. Na de inwerkingtreding van deze Overeenkomst, kan het Comité van Ministers van de Raad van Europa iedere Staat die geen lid van de Raad is, alsmede de Europese Economische Gemeenschap uitnodigen toe te treden tot deze Overeenkomst, wanneer daartoe wordt besloten met de meerderheid van stemmen bedoeld in artikel 20, letter d, van het Statuut van de Raad van Europa of met algemene stemmen van de vertegenwoordigers van de Overeenkomstsluitende Staten die gerechtigd zijn zitting te hebben in het Comité.
2. Ten aanzien van iedere toetredende Staat of ten aanzien van de Europese Economische Gemeenschap indien deze toetreedt, treedt de Overeenkomst in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van neerlegging van de akte van toetreding bij de secretaris-generaal van de Raad van Europa.
Artikel 24
1. Iedere Staat kan bij de ondertekening of bij de neerlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding het gebied of de gebieden aanwijzen waarop deze Overeenkomst van toepassing is.
2. Iedere Staat kan te allen tijde daarna, door middel van een aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa gerichte verklaring de toepassing van deze Overeenkomst uitbreiden tot ieder andere in de verklaring aangewezen gebied. Ten aanzien van dit gebied treedt de Overeenkomst in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de verklaring door de secretaris- generaal.
3. Iedere verklaring gedaan krachtens beide vorige leden kan, ten aanzien van ieder in die verklaring aangewezen gebied, worden ingetrokken door middel van een aan de secretaris- generaal gerichte kennisgeving. Deze intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Secretaris-generaal.
Artikel 25
1. Iedere Staat kan bij de ondertekening of bij de neerlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren zich het terecht voor de behouden zich niet of slechts gedeeltelijk te houden aan het bepaalde in artikel 4, de letters c en d. Een andere voorbehoud is niet toegestaan.
2. Iedere Overeenkomstsluitende Staat die een voorbehoud heeft gemaakt krachtens het vorige lid, kan dit geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een aan de secretaris- generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de secretaris-generaal.
3. De Partij die een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van het bepaalde in het eerste lid hierboven, kan geen aanspraak maken op de toepassing van dit bepaalde door een andere Partij; indien het gemaakte voorbehoud gedeeltelijk of voorwaardelijk is, kan zij evenwel op de toepassing van dit bepaalde aanspraak maken voor zover zij dit voorbehoud zelf heeft aanvaard.
Artikel 26
1..Iedere Partij kan te allen tijde deze Overeenkomst opzeggen door middel van een aan de secretaris-generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving.
2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van zes maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de secretaris-generaal.
Artikel 27
1. De secretaris-generaal van de Raad van Europa stelt de Lidstaten van de Raad van Europa, iedere toetredende Staat en de Europese Economische Gemeenschap, indien deze tot deze Overeenkomst toetreedt, in kennis van:
a. iedere ondertekening;
b. de neerlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding
c. iedere datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24;
d. iedere andere handeling, kennisgeving of mededeling betrekking hebbend op deze Overeenkomst.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
GEDAAN te Granada op 3 oktober 1985, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar, dat zal worden neergelegd in het archief van de Raad van Europa. De secretaris-generaal van de raad van Europa zendt hiervan een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift aan elk van de Lidstaten van de raad van europa, alsmede aan iedere Staat of de Europese Economische Gemeenschap die wordt uitgenodigd tot deze Overeenkomst toe te treden.