ACCOUNTANTSKAMER
ACCOUNTANTSKAMER
UITSPRAAK van 23 januari 2023 op grond van artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de op 28 december 2021 ontvangen klacht met nummer 22/64 Wtra AK van
X
wonende te [plaats1] ([land1])
K L A G E R
t e g e n
Y
voorheen accountant-administratieconsulent kantoorhoudende te [plaats2]
B E T R O K K E N E
advocaat: mr. M.N. Stoop te Amsterdam
1. De procedure
1.1. De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift in de Engelse taal, van 28 december 2021, met bijlagen
- de e-mail van klager van 28 december 2021, verzonden om 21:49 uur, met bijlage
- de e-mail van klager van 28 december 2021, verzonden om 22:14 uur
- het klaagschrift in de Nederlandse taal, van 3 januari 2022
- de e-mail van klager van 5 januari 2022
- de e-mail van klager van 4 maart 2022
- de e-mail van klager van 22 maart 2022
- het verweerschrift van 30 maart 2022 met bijlagen
- de e-mail van klager van 14 april 2022, verzonden om 15:53 uur
- de e-mail van xxxxxx van 14 april 2022, verzonden om 16:16 uur
- de e-mail van klager van 14 april 2022, verzonden om 17:06 uur
- de e-mail van klager van 21 april 2022, verzonden om 13:52 uur
- de e-mail van xxxxxx van 21 april 2022, verzonden om 13:55 uur
- de e-mail van klager van 6 oktober 2022, met bijlagen
- de op de zitting overgelegde pleitaantekeningen.
1.2. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 10 oktober 2022. Klager is niet verschenen en hij heeft evenmin gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om door middel van een videoverbinding deel te nemen aan de zitting. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Stoop.
2. De feiten
2.1. Betrokkene is van [datum] tot [datum] ingeschreven geweest in het accountantsregister van de NBA. Xxxxxxxxxx is oprichter en bestuurder van [BV1] (hierna: [BV1]), een belastingadvieskantoor dat zich voornamelijk richt op het adviseren van buitenlandse ondernemers in Nederland. Daarnaast is betrokkene via [holdingbv1] (middellijk) statutair bestuurder en aandeelhouder van [BV2] (hierna: [BV2]). [BV2] en [BV1] zijn op hetzelfde adres in [plaats2] gevestigd. [BV2] assisteert buitenlandse ondernemers bij het opzetten van Nederlandse entiteiten. [BV2] heeft geen eigen werknemers, maar maakt gebruik van de werkzaamheden van medewerkers van [BV1] die worden ingezet bij [BV2].
2.2. Klager heeft op 18 maart 2021 contact opgenomen met [BV2], met het verzoek om hem te assisteren bij de oprichting van een besloten vennootschap. De op te richten vennootschap zou onderdeel moeten worden van een bestaande internationale groepsstructuur waarvan xxxxxx stelde de uiteindelijke eigenaar te zijn. Als achterliggende reden voor de oprichting van de B.V. was aangegeven dat klagers onderneming dringend behoefte had aan een rekening bij een Europese bank die op naam van die vennootschap geopend zou kunnen worden. Klager zelf zou, gelet op zijn antecedenten en googlehistorie, op geen enkele wijze aan de nieuw op te richten vennootschap gelieerd moeten zijn, omdat hem in het verleden gebleken zou zijn dat zijn betrokkenheid, gelet op de hiervoor genoemde antecedenten, in de weg zou staan aan het succesvol doorlopen van de bancaire compliance checks en daarmee ook aan het openen van een rekening bij een Europese bank.
2.3. De contacten tussen [BV2] en klager verliepen via [A] (hierna: [A]), een student-stagiair die was ingezet bij [BV2]. Vanwege de coronapandemie werd veel thuisgewerkt, ook door [A]. Klager heeft [A] weten te overtuigen van de noodzaak om op zo kort mogelijke termijn een B.V. ten behoeve van hem op te richten zodat hij over een bankrekening bij een Europese bank kon beschikken. Klager heeft [A], buiten medeweten van betrokkene om, voor zijn medewerking een persoonlijke bonus van € 1.000.000 in het vooruitzicht gesteld.
2.4. [A] heeft vervolgens [B] (hierna: [B]) en [C] (hierna: [C]), twee studenten uit zijn eigen netwerk, benaderd met het verzoek of zij tijdelijk als aandeelhouder en bestuurder van de op te richten B.V. zouden willen fungeren zodat alvast een bankrekening geopend zou kunnen worden. Op 12 april 2021 is vervolgens [BV3] (hierna: [BV3]) opgericht met [B] als oprichter en [C] als bestuurder.
2.5. [BV3] is vervolgens vanuit [BV2] doorverwezen naar [BV1] voor het verkrijgen van aanvullende diensten, vooral op fiscaal terrein. Voor het verrichten van deze diensten heeft xxxxxx een opdrachtbevestiging van [BV1] op 16 april 2021 voor akkoord ondertekend. [BV1] heeft vervolgens werkzaamheden verricht en daarvoor een bedrag van € 6.789,75 gefactureerd aan klager. Betaling van dit bedrag heeft nooit plaatsgevonden.
2.6. Klager heeft er vervolgens bij [A] op aangedrongen dat [C], als bestuurder van [BV3], een aantal documenten zou ondertekenen, waaronder de aanstelling van een zekere [D] (hierna: [D]) als consultant (“interim US President of Operations”) van [BV3] in de Verenigde Staten van Amerika. Een ander document betrof een consultancy-overeenkomst tussen [BV3] en [D], waarbij [BV3] zich onder meer zou verplichten tot het betalen van een vergoeding van USD 100.000.000 voor door [D] geleverde diensten. [A] heeft vervolgens wat is voorgevallen voorgelegd aan betrokkene. Xxxxxxxxxx heeft het aan [A] gerichte verzoek beoordeeld en hij heeft klager bij e-
mail van 3 mei 2021 laten weten dat geen enkele weldenkende bestuurder een dergelijke overeenkomst kan ondertekenen. [C] heeft vervolgens geweigerd om deze documenten te ondertekenen.
2.7. In de loop van mei 2021 heeft [BV1] haar werkzaamheden voor klager en [BV3] beëindigd.
2.8 De aandelen van [BV3] zijn nooit aan klager overgedragen.
3. De klacht
3.1. Xxxxxxxxxx heeft volgens xxxxxx gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.
3.2. Klager heeft op 28 december 2021 een klaagschrift in de Engelse taal ingediend. Op
3 januari 2022 heeft de Accountantskamer klager naar aanleiding hiervan een e-mail gestuurd waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:
“Naar aanleiding van uw e-mails kan ik u berichten dat de Accountantskamer alleen klachten in behandeling kan nemen die in de Nederlandse taal zijn opgeschreven over een accountant die staat ingeschreven in het register van de NBA.”
Klager heeft vervolgens op 3 januari 2022 een klaagschrift ingediend in de Nederlandse taal.
3.3. Klager stelt zich op het standpunt dat de behandeling van de door hem ingediende klacht in de Engelse taal en aan de hand van het door hem ingediende klaagschrift in de Engelse taal dient plaats te vinden nu hij daarom heeft verzocht en hij de Nederlandse taal slechts in beperkte mate beheerst.
3.4. De Accountantskamer overweegt dat als algemeen uitgangspunt geldt dat procederen ten overstaan van een Nederlandse rechter in de Nederlandse taal dient plaats te vinden. Op dit algemene uitgangspunt bestaat een beperkt aantal uitzonderingen voor wat betreft het gebruik van de Friese taal en de Engelse taal bij bepaalde rechterlijke instanties ten aanzien waarvan dit expliciet is geregeld voor een aantal categorieën (commerciële) zaken. Op het voeren van een procedure bij de Accountantskamer is een dergelijke uitzondering niet van toepassing. Er is geen bepaling die klager het recht toekent om een procedure bij de Accountantskamer in zijn eigen taal te voeren.
3.5. Artikel 8, eerste lid, van het procesreglement van de Accountantskamer bepaalt dat het klaagschrift (inclusief bijlagen) moet zijn opgesteld in de Nederlandse taal. De voorzitter kan toestaan dat (onderdelen van) het klaagschrift en (een) bijlage(n) in een andere taal worden ingediend. De Accountantskamer overweegt dat de mogelijkheid om een klager toe te staan om zijn klaagschrift in een andere taal in te dienen is bedoeld voor uitzonderlijke gevallen waarin het indienen van een klaagschrift in de Nederlandse taal onevenredig belastend zou zijn en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad. Niet gebleken is dat het handhaven van de eis van indiening van een klaagschrift in de Nederlandse taal hier onevenredig belastend is. De Accountantskamer zal gelet op het voorgaande dan ook uitgaan van de tekst van de in de Nederlandse taal ingediende versie van de klacht, zoals klager deze heeft ingediend.
3.6. Klager verwijt betrokkene in de in de Nederlandse taal ingediende klacht het volgende:
x. xxxxxx heeft bij de onderneming [BV2], waarvoor betrokkene verantwoordelijk is, een B.V. besteld en daarvoor betaald zonder dat deze door betrokkene is geleverd;
b. een medewerker van betrokkene heeft klager afgeperst door van hem te eisen dat hij zes maanden lang € 6.000 aan [BV1] zou betalen.
4. De beoordeling
4.1. Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet worden getoetst aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
Klachtonderdeel a:
Klager heeft bij de onderneming [BV2], waarvoor betrokkene verantwoordelijk is, een B.V. besteld en daarvoor betaald zonder dat deze door betrokkene is geleverd.
4.2.1. De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene in zijn verweerschrift en ter zitting gemotiveerd heeft toegelicht hoe de gang van zaken bij de oprichting van de B.V. voor klager is verlopen. De Accountantskamer heeft geen reden om te twijfelen aan deze toelichting. Klager heeft weliswaar contact opgenomen met [BV2] voor de levering van een B.V., maar de contacten tussen klager en [A] over de oprichting van een B.V. zijn door [A] aan betrokkenes toezicht onttrokken. [A] heeft buiten betrokkene om contact opgenomen met [B] en [C] om hen als oprichter respectievelijk bestuurder van de voor klager op te richten B.V. te laten optreden. Eerst nadat [BV3] was opgericht en klager eiste dat grote financiële verplichtingen zouden worden aangegaan namens [BV3] heeft [A] betrokkene op de hoogte gesteld van wat is voorgevallen. Xxxxxxxx betrokkene als middellijk bestuurder van [BV2] in beginsel vaktechnisch verantwoordelijk was voor de werkzaamheden die [A] als stagiair voor [BV2] verrichtte, gaat deze vaktechnische verantwoordelijkheid niet zo ver dat hij ook verantwoordelijk moet worden gehouden voor werkzaamheden die, zoals naar hier moet worden aangenomen, aan zijn toezicht zijn onttrokken.
4.2.2. Aangezien niet is komen vast te staan dat betrokkene een rol heeft gespeeld bij de oprichting van een B.V. voor klager en hij er daarom vaktechnisch niet voor verantwoordelijk kan worden gehouden, kan betrokkene niet worden verweten dat hij de B.V. niet aan klager heeft geleverd.
4.2.3. Klachtonderdeel a is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel b:
Een medewerker van betrokkene heeft klager afgeperst door van hem te eisen dat hij zes maanden lang € 6.000 aan [BV1] zou betalen.
4.3.1. De Accountantskamer stelt vast dat [BV3] door [A] is doorverwezen naar [BV1] voor het verkrijgen van aanvullende diensten en dat klager de opdrachtbevestiging hiervoor voor akkoord heeft getekend. Vervolgens is vanuit [BV1] een bedrag van ruim € 6.000 gefactureerd.
4.3.2. Klager heeft niet aangetoond dat betrokkene hem heeft afgeperst en dat naast de gefactureerde werkzaamheden die zijn verricht op basis van de voor akkoord ondertekende opdrachtbevestiging nog andere bedragen in rekening zijn gebracht. Klachtonderdeel b mist dan
ook feitelijke grondslag.
4.3.3. Klachtonderdeel b is daarom ongegrond.
5. De beslissing
De Accountantskamer:
• verklaart de klacht ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.A.J. Lemain, voorzitter, mr. X.X. xxx Xxxxx en mr. W.J.B. Xxxxxxxxxxx (rechterlijke leden) en X. Xxxxxxxxxx RA en drs. W.J. Schoonderbeek RA (accountantsleden), in aanwezigheid van xx. X. xxx xxx Xxxx, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2023.
secretaris voorzitter
Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:
Op grond van artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxx Xxxx). Het beroepschrift moet de gronden van het beroep bevatten en moet zijn ondertekend.