Bijlage 2
Bijlage 2
Opdrachtvoorwaarden voor de verificatie van het/de model(len) XXX van de gesubsidieerde uitgaven van een niet-gouvernementele organisatie (hierna 'NGO') die is erkend
door de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp (hierna 'DGD')
De bepalingen hierna vormen de opdrachtvoorwaarden (de 'OV') op basis waarvan <naam van de NGO> (het begrip 'NGO' betekent de NGO zoals aangeduid in de erkenning door de DGD) de opdracht geeft aan <naam van het bedrijfsrevisorenkantoor> (de 'bedrijfsrevisor') om overeengekomen specifieke werkzaamheden te verrichten met betrekking tot de uitgavenstaten voor de periode van […] tot […] en om een verslag op te stellen over een subsidieovereenkomst gefinancierd door de DGD <referentie en datum van het ministerieel besluit> (de 'subsidieovereenkomst').
De DGD heeft de opdrachtomschrijving opgesteld, maar is geen partij bij deze overeenkomst.
1.1 Verantwoordelijkheden van de bij de opdracht betrokken partijen
De term 'NGO' verwijst naar de NGO die de begunstigde is van de subsidieovereenkomst die een activiteit dekt. De term 'NGO' omvat desgevallend de verbonden entiteit(en) van de NGO (zie bijlage 1).
• De NGO moet aan de bedrijfsrevisor een financieel verslag verstrekken over de activiteit die wordt gefinancierd door de subsidieovereenkomst conform de voorwaarden van een dergelijke overeenkomst en moet erop toezien dat dit verslag overeenstemt met het boekhoudsysteem en de rekeningen van de NGO. De NGO verstrekt voldoende en juiste gegevens – zowel financieel als niet-financieel – om het financieel verslag te onderbouwen.
• De NGO erkent dat de bevoegdheid van de bedrijfsrevisor om de werkzaamheden uit te voeren die in deze opdracht worden opgelegd effectief afhankelijk zijn van een volledige en onvoorwaardelijke toegang die hem wordt verzekerd door de NGO en desgevallend de verbonden entiteit(en) tot het personeel, het boekhoud- systeem en alle documenten en gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van de overeengekomen specifieke werkzaamheden.
• De 'bedrijfsrevisor' is belast met de uitvoering van de overeengekomen specifieke werkzaamheden op de wijze vastgesteld in de onderhavige OV. De term 'bedrijfsrevisor' betekent het bedrijfsrevisorenkantoor met wie een overeenkomst wordt gesloten voor het uitvoeren van deze opdracht en voor het voorleggen aan de NGO van een verslag van feitelijke bevindingen. De term 'bedrijfsrevisor' kan de persoon of de personen betekenen die de verificatie uitvoeren, over het algemeen de vennoot die verantwoordelijk is voor de opdracht of andere leden van het opdrachtteam. De vennoot die verantwoordelijk is voor de opdracht is de vennoot of een andere persoon van het bedrijfsrevisorenkantoor die de verantwoordelijkheid draagt voor de opdracht en het verslag dat wordt opgesteld in naam van dit bedrijfsrevisorenkantoor en die een bedrijfsrevisor is.
Met de ondertekening van deze OV bevestigt de bedrijfsrevisor dat hij lid is van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren.
Bladzijde 1 van 33
1.2 Voorwerp van de opdracht
Deze opdracht heeft als doel de overeengekomen specifieke werkzaamheden vast te leggen met betrekking tot de controle van het (de) 'model(len) XXX' m.b.t. de subsidieovereenkomst voor de periode van <dd maand jjjj tot dd maand jjjj>, hierna de 'activiteit'. Bijlage 1 van deze OV bevat informatie over de subsidieovereenkomst.
1.3 Reden voor de opdracht
Overeenkomstig de subsidieovereenkomst moet de NGO een verslag van feitelijke bevindingen over de 'X aan te vullen X' overmaken aan de DGD dat is opgesteld door een bedrijfsrevisor om de betaling te verantwoorden die wordt gevraagd door de NGO in het kader van de subsidie (zie bijlage 4 voor de reglementaire bepalingen). De vereffening van de subsidie van de DGD aan de NGO is afhankelijk van de feitelijke bevindingen in het verslag.
1.4 Soort opdracht en doelstelling
De controle van de uitgaven die zijn opgenomen in het (de) model(len) bestaat uit de uitvoering van overeengekomen specifieke werkzaamheden, die zijn opgesomd in bijlage 2A van deze OV m.b.t. de ontvangsten en uitgaven die zijn opgenomen in het (de) model(len) “X aanvullen X” en het voorleggen aan de NGO van een verslag van feitelijke bevindingen inzake de overeengekomen specifieke werkzaamheden die werden uitgevoerd. Het doel van deze overeengekomen specifieke werkzaam- heden is dat de bedrijfsrevisor de feitelijke gegevens in het (de) model(len) XXX in het financieel verslag van de NGO verifieert en deze vergelijkt met de voorwaarden uit de subsidieovereenkomst. Aangezien deze opdracht geen enkele mate van zekerheid inhoudt, brengt de bedrijfsrevisor geen controleoordeel tot uitdrukking en verstrekt hij geen enkele mate van zekerheid. De DGD beoordeelt de feitelijke bevindingen die door de bedrijfsrevisor worden meegedeeld en trekt daaruit zijn eigen conclusies.
1.5 Normen en ethiek
De bedrijfsrevisor voert deze opdracht uit:
– met inachtneming van de International Standard on Related Services (ISRS) 4400 'Engagements to perform Agreed-upon Procedures regarding Financial Information' (opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie), zoals bekendgemaakt door de International Federation of Accountants (IFAC);
– in overeenstemming met de deontologische bepalingen die gelden in België. Deze bepalingen bevatten de fundamentele ethische beginselen voor bedrijfsrevisoren die onder meer betrekking hebben op integriteit, objectiviteit, onafhankelijkheid, beroepsbekwaamheid, het voorzichtigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel, vertrouwelijkheid, beroepsgedrag en technische normen. Hoewel onafhankelijkheid in ISRS 4400 niet wordt bepaald als criterium voor de overeengekomen opdrachten, eist de DGD dat de bedrijfsrevisor onafhankelijk is van de NGO en zich aan de onafhankelijkheidsvereisten houdt zoals voorzien in de deontologische bepalingen die gelden in België voor bedrijfsrevisoren.
Het feit dat de bedrijfsrevisor ook commissaris is van de NGO (onder meer in de zin van de artikelen 17, § 5, 37, § 5 en 53, § 5 van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen) doet niet af aan de onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor.
1.6 Werkzaamheden, onderbouwende stukken en documentatie
De bedrijfsrevisor plant de activiteiten zodanig dat de uitgaven doeltreffend kunnen worden geverifieerd. De bedrijfsrevisor voert de werkzaamheden uit die zijn opgesomd in bijlage 2A van deze OV ('Lijst met uit te voeren specifieke werkzaamheden') en past de richtsnoeren toe uit bijlage 2B ('Richtsnoeren met betrekking tot de uit te voeren specifieke werkzaamheden'). De onderliggende onderbouwende stukken die moeten worden gebruikt voor de uitvoering van de werkzaamheden zoals bepaald in bijlage 2A stemmen overeen met alle financiële en niet-financiële informatie waarmee de uitgaven kunnen worden geverifieerd waarvan de NGO aangifte heeft gedaan in het (de) model(len) XXX in het financieel verslag. De bedrijfsrevisor steunt op de aldus verkregen bewijsstukken om zijn verslag van feitelijke bevindingen op te stellen. De bedrijfsrevisor bewaart in zijn werkdossier de onderbouwende documentatie die het verslag van feitelijke bevindingen onderbouwen en aantonen dat de opdracht werd uitgevoerd overeenkomstig ISRS 4400 en de opdrachtvoorwaarden.
1.7 Opstelling van het verslag
Het verslag van feitelijke bevindingen dient een voldoende gedetailleerde beschrijving te geven van het doel, de overeengekomen specifieke werkzaamheden en de feitelijke bevindingen van de opdracht om de NGO en de DGD in staat te stellen de aard en omvang van de door de bedrijfsrevisor uitgevoerd opdracht en de door hem meegedeelde feitelijke bevindingen te begrijpen.
Het gebruik van het sjabloon voor verslag van feitelijke bevindingen in het kader van een subsidieovereenkomst met de DGD zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze OV is verplicht. Dit verslag moet worden verstrekt door de bedrijfsrevisor aan <naam van de NGO> binnen een termijn van <xx; aantal werkdagen te bepalen door de NGO> werkdagen na de datum van ondertekening van deze OV.
1.8 Overige voorwaarden
OPTIE 1: De honoraria voor deze opdracht zijn inbegrepen in de bezoldiging van de commissaris. OPTIE 2: De honoraria voor deze opdracht zijn inbegrepen in de bezoldiging van de bedrijfsrevisor.
OPTIE 3: De honoraria voor deze opdracht bedragen <bedrag van de honoraria en munteenheid> exclusief btw.
[Xx XXX zal misschien vaste of andere honoraria willen overeenkomen voor de opdracht. Het is mogelijk dat de NGO en de bedrijfsrevisor specifieke voorwaarden willen overeenkomen als de bedrijfsrevisor de verificatie verder moet uitbreiden dan hetgeen oorspronkelijk is bepaald in de OV. In de opdracht moeten de totale terug te betalen kosten en vergoedingen (bijvoorbeeld verplaatsingskosten, overige kosten) die zijn overeengekomen door de partijen nader worden omschreven en moet worden aangegeven of de btw en/of andere toepasselijke belastingen zijn inbegrepen in de honoraria/kosten, bijvoorbeeld kosten voor verificaties op de plaatsen waar de NGO werkzaam is.]
[De NGO en de bedrijfsrevisor kunnen dit deel gebruiken om andere bijzondere voorwaarden overeen te komen, zoals de beperking van de aansprakelijkheid van de bedrijfsrevisor als de opdracht niet samenhangt met of is inbegrepen in een opdracht als commissaris:
Bijlage 1 Informatie met betrekking tot de subsidieovereenkomst
Bijlage 2A Lijst met uit te voeren specifieke werkzaamheden
Bijlage 2B Richtsnoeren met betrekking tot de uit te voeren specifieke werkzaamheden
Bijlage 3 Sjabloon voor verslag van feitelijke bevindingen over de gesubsidieerde uitgaven van een niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisatie (hierna 'NGO') die is erkend door de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp (hierna 'DGD')
Bijlage 4 Wettelijke referenties
Voor de NGO: Voor de bedrijfsrevisor:
Handtekening Handtekening
<naam en functie> <naam en functie>
<datum> <datum>
Bijlage 1 Informatie met betrekking tot de subsidieovereenkomst
[Bijlage in te vullen door de NGO]
Informatie met betrekking tot de subsidieovereenkomst | |
Referentienummer en datum van het ministerieel besluit | <of referentie van het ministerieel besluit (Belgisch Staatsblad)> |
Opschrift van de subsidieovereenkomst | |
NGO | <Volledige naam en adres van de NGO overeenkomstig de subsidieovereenkomst> |
Verbonden entiteiten van de NGO die betrokken zijn bij de overeengekomen specifieke werkzaamheden | <Volledige naam en adres van de NGO('s) en de verbonden entiteit(en) overeenkomstig de subsidieovereenkomst> |
Periode die wordt gedekt door het verslag ter verantwoording van het gebruik van de subsidie | |
Modellen die het voorwerp zijn van overeengekomen specifieke werkzaamheden | 'model(len) …… van het jaar ……' |
DGD | <Naam, functie/titel, telefoonnummer en e- mailadres van de contactpersoon bij de DGD (directeur/directrice D3)>. |
Bedrijfsrevisor | <Naam en adres van het bedrijfsrevisorenkantoor en naam/functie van de vertegenwoordiger van het bedrijfrevisorenkantoor> |
Bijlage 2A Lijst met uit te voeren specifieke werkzaamheden
[Deze bijlage is een standaardlijst van uit te voeren specifieke werkzaamheden en mag niet worden gewijzigd, tenzij om de bijzondere vermeldingen aan te vullen.]
2. ALGEMENE WERKZAAMHEDEN
2.1. Voorwaarden van de subsidieovereenkomst
De bedrijfsrevisor:
- verwerft voldoende kennis over de voorwaarden van de subsidieovereenkomst door een nauwgezet onderzoek van deze overeenkomst en de bijlagen alsook van overige nuttige inlichtingen en door vragen te stellen aan de NGO;
- zorgt ervoor dat hij een exemplaar van het ministerieel besluit houdende toekenning van een subsidie en eventuele bijlagen verkrijgt;
- vraagt het financieel verslag op en neemt kennis van de te verifiëren delen (model(len) XXX) en de overige delen van het financieel verslag en het narratief verslag/de narratieve verslagen;
- verifieert of de subsidieovereenkomst entiteiten omvat die zijn verbonden aan de NGO.
2.2. Modellen van financieel verslag met betrekking tot de subsidieovereenkomst
De bedrijfsrevisor verifieert of de modellen van financieel verslag voldoen aan de volgende voorwaarden:
– het financieel verslag moet overeenstemmen met de model(len) zoals opgelegd door de DGD;
– het financieel verslag moet de totale subsidiabele kosten omvatten die zijn opgenomen in het (de) model(len) ter verificatie van de overeengekomen specifieke werkzaamheden, onafhankelijk van het aandeel van de financiering van de DGD;
2.3. Vergelijking tussen het financieel verslag en de boekhouding van de NGO
De bedrijfsrevisor vergelijkt de informatie uit het (de) model(len) XXX voorgelegd ter verificatie uit het financieel verslag met de gegevens uit de boekhouding van de NGO (bijvoorbeeld: proef- en saldibalans van de algemene rekeningen, grootboek van de algemene rekeningen, boekhoudjournalen, enz.)
Bladzijde 6 van 33
3. WERKZAAMHEDEN VOOR VERIFICATIE VAN DE GESELECTEERDE UITGAVEN
3.1 Subsidiabiliteit van de kosten
De bedrijfsrevisor verifieert voor elke geselecteerde kost de subsidiabiliteitscriteria die hieronder worden uiteengezet.
(1) Werkelijke gemaakte kosten
De bedrijfsrevisor gaat na of de werkelijke kosten van een geselecteerd onderdeel werden gemaakt door de NGO of door de verbonden entiteit(en) ervan. De bedrijfsrevisor moet rekening houden met de nader bepaalde voorwaarden inzake werkelijke kosten zoals uiteengezet in de reglementen van de DGD (te bepalen door de DGD). De bedrijfsrevisor verifieert hiertoe de verantwoordingsstukken (bijvoorbeeld facturen, overeenkomsten) en het betalingsbewijs. De bedrijfsrevisor verifieert ook de verantwoordingsstukken van de uitgevoerde werken, de ontvangen goederen of geleverde diensten en verifieert desgevallend het bestaan van de activa. In de fase van het finale verslag kunnen de kosten die zijn gemaakt tijdens de periode van uitvoering, maar die nog niet zijn betaald, worden aanvaard als werkelijk gemaakte kosten, op voorwaarde dat 1) er een passief (bestelling, factuur of gelijkwaardig document) bestaat voor de diensten of goederen die zijn geleverd tijdens de periode van uitvoering van de activiteit en dit passief geboekt is, 2) de definitieve kosten bekend zijn, en 3) de kosten voorkomen in het finaal financieel verslag. De bedrijfsrevisor verifieert dat alle elementen van de kosten in de modellen daadwerkelijk zijn betaald op het moment van de verificatie.
(2) Gebruik van de werkzaamheden van een auditor van een verbonden entiteit of voor de verificatie van de uitgaven op het terrein
Voor de verificatie van de uitgaven van een verbonden entiteit van de NGO of voor de verificatie in het kader van de overeengekomen specifieke werkzaamheden van uitgaven op het terrein kan de bedrijfsrevisor gebruik maken van de werkzaamheden van een andere auditor. In dat geval zal de bedrijfsrevisor de beginselen van ISA 600 "Bijzondere overwegingen – controles van financiële overzichten van een groep (inclusief de werkzaamheden van auditors van groepsonderdelen)" betreffende met name het gebruik van de werkzaamheden van een andere auditor (inzicht van de auditor in de entiteit en de activiteit ervan; bekwaamheid van de auditor om de ethische voorschriften te volgen die relevant zijn voor de uitvoering van de werkzaamheden die zijn overeengekomen met de NGO en, in het bijzonder, de voorschriften inzake onafhankelijkheid, vakbekwaamheid van de auditor, de mogelijkheid om dermate betrokken te worden bij de werkzaamheden van de auditor om voldoende en geschikte controle-informatie te verzamelen; uitoefening van de activiteit van de auditor in een regelgevingskader waarin actief toezicht op de auditors wordt uitgeoefend).
(3) Rekeningenstand
De bedrijfsrevisor verifieert of de geselecteerde uitgaven zijn opgenomen in de boekhouding van de NGO overeenkomstig het in België van toepasselijk boekhoudkundig referentiestelsel.
(4) Fiscale en socialezekerheidswetgeving
De bedrijfsrevisor verifieert desgevallend of de bijzondere verminderingen met betrekking tot het personeel in het (de) model(len) XXX (bijvoorbeeld verminderingen op persoonsgebonden fiscale inhoudingen op de bedrijfsvoorheffing ten voordele van de werkgever, verminderingen op de persoonsgebonden sociale bijdragen, enz.) worden vermeld conform de regels uitgevaardigd door de DGD voor de opstelling van de verschillende modellen.
(5) Verantwoorde uitgaven
De bedrijfsrevisor verifieert of de uitgaven met betrekking tot een geselecteerde post worden gestaafd door verantwoordingsstukken (bijvoorbeeld facturen, loonafrekening, enz.).
(6) Wisselkoers
De bedrijfsrevisor verifieert of de uitgaven die zijn gedaan in een andere munteenheid dan de euro werden omgerekend volgens de wisselkoers met inachtneming van de volgende relevante bepalingen:
- De verslagen worden opgesteld in euro en kunnen worden opgesteld op basis van financiële overzichten in een andere munteenheid overeenkomstig de wetgeving en boekhoudnormen die gelden voor de NGO. In dat geval en met het oog op de opstelling van het verslag gebeurt de omzetting in euro volgens de boekhoudkundige waarderingsregels van de NGO, tenzij anders bepaald in de bijzondere voorwaarden van de subsidieovereenkomst.
- Kosten gemaakt in een andere munteenheid dan de euro worden omgerekend volgens de gebruikelijke praktijken van de NGO zoals bepaald in de boekhoudkundige waarderingsregels, tenzij anders bepaald in de bijzondere voorwaarden van de subsidieovereenkomst.
(7) Indeling
Rekening houdend met de aard van de kosten met betrekking tot een geselecteerde post verifieert de bedrijfsrevisor of de uitgavenpost werd ingedeeld bij de correcte (sub)rubriek van het betrokken model.
3.2 Directe subsidiabele kosten
(1) De bedrijfsrevisor verifieert of de geselecteerde uitgaven die worden opgenomen als directe kosten in een van de modellen XXX van financieel verslag voldoen aan de voorwaarden zoals bepaald in de richtlijnen van de DGD.
(2) De bedrijfsrevisor verifieert de informatie die de NGO heeft verzameld om aan te tonen dat de NGO en/of de verbonden entiteit(en) geen aanspraak kunnen maken op de rechten, belastingen en andere heffingen of kosten, met inbegrip van de btw, aan de hand van een systeem van vrijstelling en/of terugbetaling a posteriori.
3.3 Indirecte kosten
De bedrijfsrevisor verifieert desgevallend of de indirecte kosten die de algemene kosten vertegenwoordigen ten minste het maximale percentage dekken (bepaald in het ministerieel besluit houdende toekenning van de subsidie) van het definitieve totaalbedrag van de directe subsidiabele kosten van de activiteit.
3.4 Niet-subsidiabele kosten
De bedrijfsrevisor verifieert dat de geselecteerde uitgaven geen betrekking hebben op een niet-subsidiabele kost (volgens de definitie overeengekomen in het document DNS-NSU door een akkoord tussen de DGD en de NGO-federaties).
3.5 Inkomsten uit de activiteit
De bedrijfsrevisor verkrijgt van de NGO de lijst van op het project te boeken ontvangsten en verifieert dat deze ontvangsten (met name de subsidies en middelen die de NGO heeft gekregen van andere geldschieters, inkomsten van de NGO uit de activiteit, persoonsgebonden verminderingen inzake sociale bijdragen en bedrijfs- voorheffing, de in rekening is nemen bedragen zijn beschreven in de door de DGD uitgevaardigde regels voor de opstelling van de verschillende modellen van financieel verslag) werden toegekend aan het project en opgenomen in de desbetreffende modellen. In het kader van de overeengekomen specifieke werkzaamheden beoordeelt de bedrijfsrevisor niet alle meegedeelde ontvangsten.
Bijlage 2B Richtsnoeren met betrekking tot de uit te voeren specifieke werkzaamheden
[Deze bijlage bevat richtsnoeren betreffende de uit te voeren specifieke werkzaamheden. Deze richtsnoeren mogen niet worden gewijzigd.]
1. TE VERIFIËREN INFORMATIE
Bij de uitvoering van de specifieke werkzaamheden opgesomd in bijlage 2A kan de bedrijfsrevisor technieken toepassen zoals verzoeken om inlichtingen, cijferanalyse, (her)berekening, vergelijking, andere toetsingen van de juistheid van boekingen, observatie, inspectie van registers en documenten, onderzoek van activa en verkrijgen van bevestigingen.
Door deze werkzaamheden kan de bedrijfsrevisor de nodige informatie verkrijgen voor de opstelling van het verslag van feitelijke bevindingen. Deze informatie bestaat uit alle informatie die de bedrijfsrevisor gebruikt om de feitelijke bevindingen op te stellen, met inbegrip van informatie in de boekhoudkundige bescheiden ter onderbouwing van het financieel verslag alsook andere (financiële en niet-financiële) informatie.
De volgende contractuele eisen gelden voor de te verifiëren informatie:
• De uitgaven moeten identificeerbaar en verifieerbaar zijn en opgenomen zijn in de boekhouding van de NGO (en/of de verbonden entiteit(en)).
• De NGO geeft toestemming aan de externe bedrijfsrevisor om verificaties uit te voeren op basis van verantwoordingsstukken, jaarrekeningen, boekhoudkundige bescheiden en andere documenten betreffende de financiering van de activiteit. De NGO geeft toegang tot alle documenten en databanken betreffende het technisch en financieel beheer van de activiteit.
In het kader van de werkzaamheden opgesomd in bijlage 2A wordt bepaald dat registers, boekhoudkundige bescheiden en verantwoordingsstukken:
• makkelijk beschikbaar moeten zijn en worden geklasseerd zodat ze vlot kunnen worden geraadpleegd;
• moeten worden bewaard overeenkomstig de geldende wetgeving;
• bij voorkeur afkomstig moeten zijn van bronnen die onafhankelijk zijn van de entiteit (een originele overeenkomst of factuur van een leverancier is betrouwbaarder dan een interne ontvangstbevestiging);
• die intern zijn opgesteld betrouwbaarder zijn als ze werden geverifieerd en goedgekeurd;
• die de bedrijfsrevisor rechtstreeks heeft ontvangen (bijvoorbeeld door fysieke inspectie van de activa) betrouwbaarder zijn dan onrechtstreeks verkregen informatie (bijvoorbeeld een verzoek tot inlichtingen over de activa).
Indien de bedrijfsrevisor van mening is dat aan de bovenvermelde criteria onvoldoende is voldaan, dient hij dit te verduidelijken in de feitelijke bevindingen.
2. VERWERVING VAN VOLDOENDE KENNIS OVER DE VOORWAARDEN VAN DE SUBSIDIEOVEREENKOMST (BIJLAGE 2A – WERKZAAMHEID 2.1)
De bedrijfsrevisor verwerft voldoende kennis over de voorwaarden van de subsidieovereenkomst. Hij besteedt bijzondere aandacht aan de subsidieovereenkomst en aan de toepasselijke wetgeving (koninklijk besluit van 14 december 2005 betreffende de erkenning van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties, koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de subsidiëring van programma's en projecten voorgelegd door de erkende niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties, ministerieel besluit van 30 mei 2007 houdende uitvoering van het koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de subsidiëring van programma's en projecten voorgelegd door de erkende niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties) (zie teksten in bijlage).
3. SELECTIE VAN DE TE VERIFIËREN UITGAVEN (BIJLAGE 2A – WERKZAAMHEDEN 3.1 TOT 3.5)
De bedrijfsrevisor moet de te verifiëren uitgavenposten of categorieën van uitgavenposten selecteren en hanteert hierbij de waarde als voornaamste criterium. De bedrijfsrevisor selecteert de uitgavenposten met een hoge waarde om te verzekeren dat de uitgaven voldoende worden gedekt.
4. DEKKING VAN DE VERIFICATIE VAN DE UITGAVEN (BIJLAGE 2A – WERKZAAMHEDEN 3.1 TOT 3.5)
De bedrijfsrevisor past de hierna vermelde beginselen en criteria toe bij de planning en de uitvoering van de specifieke werkzaamheden voor verificatie van de geselecteerde uitgaven zoals bepaald in bijlage 2A (werkzaamheden 3.1 – 3.5).
De verificatie door de bedrijfsrevisor en de dekking van de verificatie van de uitgaven houden niet noodzakelijk een volledige en exhaustieve verificatie in van alle uitgaven uit een bepaalde rubriek of subrubriek. De bedrijfsrevisor moet een systematische en representatieve vericiatie uitvoeren. Naargelang bepaalde voorwaarden (zie hieronder) kan hij voldoende resultaten behalen voor een rubriek of subrubriek door een beperkt aantal geselecteerde posten te onderzoeken.
De bedrijfsrevisor kan statistische steekproeftechnieken toepassen om een of meerdere modellen van het financieel verslag te verifiëren. De bedrijfsrevisor onderzoekt of de 'populaties' (subrubrieken van uitgaven of categorieën van posten binnen een subrubriek van uitgaven) geschikt en voldoende groot zijn (m.a.w. de uitgaven moeten een groot aantal posten omvatten) om een effectieve statistische steekproef te verzekeren.
De bedrijfsrevisor moet desgevallend in het verslag van feitelijke bevindingen de rubrieken of subrubrieken van het financieel verslag waarop de steekproef werd toegepast, de gebruikte methode en de bekomen resultaten verduidelijken en aangeven of de steekproef representatief is.
De dekkingsratio van de uitgaven stemt overeen met de totale uitgaven geverifieerd door de bedrijfsrevisor en wordt uitgedrukt als een percentage van de totale uitgaven (ontvangsten buiten beschouwing gelaten) die de NGO heeft opgenomen in het financieel verslag. Dit bedrag wordt opgenomen in het verslag van de bedrijfsrevisor.
De bedrijfsrevisor zorgt ervoor dat deze totale dekkingsratio minstens XX % van de waarde bedraagt. Als het uitzonderingspercentage lager is dan YY% van de totale geverifieerde uitgaven (ofwel XX/YY% van deze uitgaven), rondt de bedrijfsrevisor de verificatieerkzaamheden af en stelt hij het verslag op.
Als het uitzonderingspercentage hoger is dan YY%, werkt de bedrijfsrevisor de verificatiewerkzaamheden verder uit tot de dekkingsratio ten minste gelijk is aan ZZ%. De bedrijfsrevisor rondt vervolgens de verificatiewerkzaamheden af en stelt het verslag op, onafhankelijk van het vastgestelde totale uitzonderingspercentage. De bedrijfsrevisor zorgt ervoor dat de dekkingsratio van het (de) model(len) X aanvullen X 1 ten minste AA% bedraagt.
5. WERKZAAMHEDEN VOOR DE VERIFICATIE VAN DE GESELECTEERDE UITGAVEN (BIJLAGE 2A – WERKZAAMHEDEN 3.1 TOT 3.5)
De bedrijfsrevisor verifieert de posten van de geselecteerde uitgaven door werkzaamheden 3.1 tot 3.7 uit bijlage 2A uit te voeren en meldt alle feitelijke bevindingen en uitzonderingen die voortvloeien uit deze werkzaamheden. Alle afwijkingen die worden vastgesteld tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zoals omschreven in bijlage 2A worden beschouwd als uitzonderingen op de verificatie.
De bedrijfsrevisor becijfert het bedrag van de vastgestelde uitzonderingen en de mogelijke impact op de bijdrage van de DGD, mocht de DGD bepalen dat de betrokken uitgavenpost(en) niet subsidiabel zijn (desgevallend door rekening te houden met het financieringspercentage van de DGD en de impact op de indirecte uitgaven (bijvoorbeeld administratieve kosten, algemene kosten)). De bedrijfsrevisor meldt alle vastgestelde uitzonderingen, ook de gevallen waarbij hij het bedrag van de uitzonderingen en de mogelijke impact op de bijdrage van de DGD niet kan becijferen.
Voorbeeld: als de bedrijfsrevisor een uitzondering vaststelt ten belope van 1.000 euro voor de regels voor het sluiten van een subsidieovereenkomst waarin wordt bepaald dat de DGD 60% van de uitgaven financiert en in het kader waarvan de indirecte kosten 7% vertegenwoordigen van de totale directe subsidiabele kosten, dan meldt de bedrijfsrevisor een uitzondering van 1.000 euro en een financiële impact van 642 euro (1.000 EUR x 60% x 1,07).
Bijlage 3: Model van verslag van feitelijke bevindingen over de gesubsidieerde uitgaven van een niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisatie (hierna 'NGO') die is erkend door de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp (hierna 'DGD')
<Af te drukken op papier met briefhoofd van de BEDRIJFSREVISOR>
Verslag van feitelijke bevindingen over de gesubsidieerde uitgaven van een niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisatie (hierna 'NGO') die is erkend door de Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp (hierna 'DGD')
<Referenties van de subsidieovereenkomst>
INHOUDSOPGAVE
Verslag van feitelijke bevindingen
1. Informatie met betrekking tot de subsidieovereenkomst
2. Uitgevoerde werkzaamheden en feitelijke bevindingen
Bijlage 1 Financieel verslag met betrekking tot de subsidieovereenkomst Bijlage 2 Opdrachtvoorwaarden voor een verificatie van de uitgaven
Verslag van feitelijke bevindingen
<Naam van de contactpersonen>, <functie>
<Naam van de NGO>
<Adres>
<dd maand jjjj>
Geachte <Naam van de contactpersonen>,
Bladzijde 13 van 33
Overeenkomstig de opdrachtvoorwaarden van <dd maand jjjj> die u met ons bent overeengekomen bezorgen wij u ons verslag van feitelijke bevindingen (hierna 'het verslag') betreffende het (de) model(len) XXX van het financieel verslag in bijlage voor de periode van <dd maand jjjj tot dd maand jjjj> (bijlage 1 van dit verslag). U hebt de uitvoering gevraagd van bepaalde werkzaamheden in verband met uw financieel verslag en de subsidieovereenkomst gefinancierd door de DGD <referentie van het ministerieel besluit (Belgisch Staatsblad)> (hierna de 'subsidieovereenkomst').
Doelstelling
Onze opdracht bestond uit het verifiëren van de uitgaven door de uitvoering van bepaalde overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot het (de) model(len) XXX van het financieel verslag betreffende de subsidieovereenkomst die u hebt gesloten met de DGD. Het was onze doelstelling in het kader van deze verificatie van de uitgaven om bepaalde werkzaamheden uit te voeren die wij hebben goedgekeurd en om aan u een verslag over te maken van feitelijke bevindingen in verband met de uitgevoerde werkzaamheden.
Normen en ethiek
Wij hebben onze opdracht uitgevoerd:
– met inachtneming van de International Standard on Related Services (ISRS) 4400: 'Engagements to perform Agreed-upon Procedures regarding Financial Information' (opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie), zoals bekendgemaakt door de International Federation of Accountants (IFAC),
– in overeenstemming met de deontologische bepalingen die gelden in België. Deze bepalingen bevatten de fundamentele ethische beginselen voor bedrijfs- revisoren die onder meer betrekking hebben op integriteit, objectiviteit, onafhankelijkheid, beroepsbekwaamheid, het voorzichtigheids- en zorgvuldigheids- beginsel, vertrouwelijkheid, beroepsgedrag en technische normen. Hoewel onafhankelijkheid in ISRS 4400 niet wordt bepaald als criterium voor de overeengekomen opdrachten, eist de DGD dat de bedrijfsrevisor onafhankelijk is van de NGO en zich aan de onafhankelijkheidsvereisten houdt zoals voorzien in de deontologische bepalingen die gelden in België voor bedrijfsrevisoren.
Uitgevoerde werkzaamheden
Zoals gevraagd hebben wij de werkzaamheden in bijlage 2A van de opdrachtvoorwaarden uitgevoerd (zie bijlage 2 van dit verslag).
Deze werkzaamheden werden uitsluitend door de DGD opgesteld en werden uitsluitend uitgevoerd om de DGD te helpen bij de controle of de uitgaven die u hebt vermeld in het financieel verslag volgens het (de) model(len) XXX in bijlage, subsidiabel zijn overeenkomstig de voorwaarden van de subsidieovereenkomst.
Omdat de door ons uitgevoerde werkzaamheden geen controle of beoordeling uitmaken in overeenstemming met de internationale controlestandaarden of inzake het uitvoeren van een beoordelingsopdracht van historische financiële informatie, bieden wij geen enkele zekerheid met betrekking tot het financieel verslag in bijlage.
Xxxxxx wij andere werkzaamheden, een controle van de rekeningen of een beoordeling van de jaarrekening van de NGO overeenkomstig de internationale controlestandaarden of inzake het uitvoeren van een beoordelingsopdracht van historische financiële informatie uitgevoerd, dan zouden mogelijks andere aangelegenheden onder onze aandacht zijn gekomen, waarover aan u verslag zou worden uitgebracht.
Informatiebronnen
Het verslag omvat de informatie die u ons heeft bezorgd als antwoord op specifieke vragen of die wij hebben verkregen en afgeleid uit uw rekeningen.
Feitelijke bevindingen
De uitgaven die het voorwerp uitmaken van de verificatie bedragen in totaal <xxxx> EUR (directe en indirecte kosten inbegrepen), met uitsluiting van de inkomsten uit de activiteit (die <xxxx> EUR bedragen).
De dekkingsgraad van de uitgaven bedraagt <xx%>. Deze ratio geeft het totaalbedrag weer van de uitgaven die wij hebben geverifieerd en wordt uitgedrukt als percentage van de totale uitgaven die ter verificatie zijn voorgelegd. Dit laatste bedrag is gelijk aan het totaal van de uitgaven die u hebt vermeld in het financieel verslag en die u wenst af te trekken van de totale voorfinanciering die u hebt ontvangen krachtens de subsidieovereenkomst, overeenkomstig uw betalingsaanvraag van
<dd maand jjjj>.
De feitelijke bevindingen die voortvloeien uit de uitgevoerde werkzaamheden beschrijven we uitvoerig in hoofdstuk 2 van dit verslag.
Xxxxxxx van dit verslag
Dit verslag is uitsluitend bestemd voor het doel aangegeven in de paragraaf 'Doelstelling' hierboven.
Het verslag is vertrouwelijk en bestemd voor uw persoonlijk gebruik, en werd uitsluitend opgesteld om te worden voorgelegd aan de DGD conform de vereisten van de subsidieovereenkomst. Dit verslag mag niet worden gebruikt voor andere doeleinden dan het bepaalde doel en mag niet worden meegedeeld aan andere partijen.
De DGD is geen partij bij de overeenkomst (de opdrachtvoorwaarden) afgesloten tussen u en ons en bijgevolg hebben wij geen zorgvuldigheidsplicht ten aanzien van de DGD, die zich op eigen risico en naar eigen goeddunken kan baseren op dit verslag van feitelijke bevindingen. De DGD kan zelf een evaluatie maken van de werkzaamheden en bevindingen die wij hebben gemeld en zijn eigen conclusies trekken uit de feitelijke bevindingen die wij hebben gerapporteerd.
De DGD mag dit verslag enkel overmaken aan de partijen die bevoegd zijn om hiervan kennis te nemen, in het bijzonder het Rekenhof. Dit verslag heeft enkel betrekking op het financieel verslag zoals hierboven bedoeld en heeft geen betrekking op uw financiële overzichten. Intussen blijven wij ter beschikking om bijkomende informatie te verstrekken of bijstand te bieden.
Hoogachtend,
Naam van de ondertekenende bedrijfsrevisor
In naam van het bedrijfsrevisorenkantoor [in overeenstemming met de statutaire procedures van het bedrijfsrevisorenkantoor]
Adres van het bedrijfsrevisorenkantoor
Datum van ondertekening <dd maand jjjj> [datum van ondertekening van het finale verslag]
1. Informatie met betrekking tot de subsidieovereenkomst
[Hoofdstuk 1 moet een korte beschrijving bevatten van de subsidieovereenkomst en de activiteit, van de NGO en/of de verbonden entiteit(en) en van de voornaamste financiële/budgettaire informatie (max. 1 bladzijde).]
2. Uitgevoerde werkzaamheden en feitelijke bevindingen
Wij hebben de volgende specifieke werkzaamheden uitgevoerd zoals opgesomd in bijlage 2A van de opdrachtvoorwaarden ter verificatie van de uitgaven in het kader van een subsidieovereenkomst (OV).
1. Xxxxxxxx werkzaamheden.
2. Werkzaamheden ter verificatie van de geselecteerde uitgaven : model(len) XXX
Wij hebben de regels voor de selectie van uitgaven en de beginselen en criteria voor dekking van de verificatie toegepast zoals bepaald in bijlage 2B van de OV met betrekking tot de verificatie van de uitgaven.
[Hier alle vastgestelde problemen of moeilijkheden uitleggen.]
De totale kosten die wij hebben geverifieerd bedragen <xxxx> EUR (directe en indirecte kosten inbegrepen) (met uitsluiting van de inkomsten, die <xxxx> EUR bedragen) en zijn samengevat in onderstaande tabel. De totale dekkingsgraad van de uitgaven bedraagt <xx%>.
[Hier een samenvattende tabel invoegen van de totaalbedragen van de geverifieerde modellen met per model het bedrag van de totale kosten aangegeven door de NGO, het totale bedrag van de geverifieerde uitgaven en het percentage van de geverificeerde uitgaven.]
Wij hebben de geselecteerde uitgaven geverifieerd zoals weergegeven in de samenvattende tabel hierboven en wij hebben voor elke geselecteerde uitgavenpost de vericicatiewerkzaamheden uitgevoerd zoals bepaald in punt 3.1 tot 3.5 van de OV die van toepassing zijn op de verificatie van de uitgaven.
Hieronder melden wij de feitelijke bevindingen uit deze werkzaamheden.
1. Xxxxxxxx werkzaamheden
1.1 Voorwaarden van de subsidieovereenkomst
Wij hebben voldoende kennis genomen van de voorwaarden van deze subsidieovereenkomst overeenkomstig de richtsnoeren in bijlage 2B van de OV.
[De feitelijke bevindingen beschrijven en fouten en uitzonderingen aangeven. Werkzaamheden 2.1 tot 2.3 van bijlage 2A. Bij gebrek aan feitelijke bevindingen moet dit expliciet als volgt worden aangeduid voor elke werkzaamheid: "Uit deze werkzaamheid volgt geen enkele feitelijke bevinding."]
1.2 Modellen van financieel verslag met betrekking tot de subsidieovereenkomst
1.3 Vergelijking tussen het financieel verslag en de boekhouding van de NGO
17/33
2 Werkzaamheden ter verificatie van de geselecteerde uitgaven : model(len) XXX
Wij hebben verder in dit verslag alle uitzonderingen gemeld die volgen uit de verificatiewerkzaamheden zoals bepaald in punt 3.1 tot 3.5 van bijlage 2A van de OV met betrekking tot de verificatie van de uitgaven, voor zover deze werkzaamheden van toepassing waren op de geselecteerde uitgavenposten.
Wij hebben het bedrag becijferd van de vastgestelde uitzonderingen en de mogelijke impact op de bijdrage van de DGD, mocht de DGD bepalen dat de betrokken uitgavenpost(en) niet subsidiabel zijn (desgevallend door rekening te houden met het financieringspercentage van de DGD en de impact op de indirecte uitgaven (bijvoorbeeld administratieve kosten, algemene kosten)). Wij hebben alle vastgestelde uitzonderingen gemeld, met inbegrip van de gevallen waarbij we het bedrag en de mogelijke impact op de bijdrage van de DGD niet konden becijferen.
[De uitgaven/uitgavenposten vermelden waarbij uitzonderingen (= afwijkingen tussen feiten en criteria) werden vastgesteld en de aard van de uitzondering – namelijk de specifieke voorwaarden zoals bepaald in punt 3.1 tot 3.5 van bijlage 2A van de OV waaraan niet werd voldaan. Het bedrag becijferen van de vastgestelde uitzonderingen en de mogelijke impact op de bijdrage van de DGD, mocht de DGD bepalen dat de betrokken uitgavenpost(en) niet subsidiabel zijn.]
2.1 Subsidiabiliteit van de kosten
Wij hebben voor elke geselecteerde uitgavenpost de subsidiabiliteitscriteria geverifieerd zoals opgesteld voor de werkzaamheid 3.1 in bijlage 2A van de OV met betrekking tot de verificatie van de uitgaven.
[De feitelijke bevindingen beschrijven en fouten en uitzonderingen aangeven. Werkzaamheid 3.1 van bijlage 2A: subsidiabiliteit van de kosten en subsidiabiliteitscriteria (1) tot (9). Voorbeeld: wij hebben vastgesteld dat een uitgave van 6.500 EUR in subrubriek 3.2 (meubilair en informaticamateriaal) van het financieel verslag niet subsidiabel was. Een bedrag van 2.000 EUR voor uitgaven gemaakt buiten de periode van uitvoering. Er zijn geen verantwoordingsstukken beschikbaar voor 3 verrichtingen voor een totaalbedrag van 1.200 EUR. De vereiste regels voor de toekenning van overheidsopdrachten werden niet nageleefd voor de aankoop van computers voor een bedrag van 3.300 EUR. (Opmerking: er moeten relevante verduidelijkingen worden verstrekt zoals referenties of boekhouddocumenten.)]
[In voorkomend geval: indien een beroep werd gedaan op de werkzaamheden van een andere auditor:]
Wij hebben op onze verantwoordelijkheid een beroep gedaan op de werkzaamheden van een auditor voor het verifiëren van de entiteit XXX of voor de uitgaven XXX conform de beginselen voor werkzaamheid 3.1 (2) zoals bepaald in bijlage 2A van de OV met betrekking tot de verificatie van de uitgaven.
2.2 Directe subsidiabele kosten
2.3 Indirecte kosten
2.4 Niet-subsidiabele kosten
2.5 Inkomstenuit de activiteit
[De feitelijke bevindingen beschrijven en fouten en uitzonderingen aangeven. Werkzaamheden 3.2 tot 3.5 van bijlage 2A.]
Bijlage 1 Financieel verslag met betrekking tot de subsidieovereenkomst
[Bijlage 1 moet de modellen van financieel verslag van de NGO met betrekking tot de subsidieovereenkomst bevatten die het voorwerp uitmaakten van de verificatie. De verschillende modellen van et financieel verslag moeten gedateerd zijn en de gedekte periode vermelden.]
Bijlage 2 Opdrachtvoorwaarden voor een verificatie van de uitgaven
[Bijlage 2 moet een ondertekend en gedateerd exemplaar bevatten van de opdrachtvoorwaarden voor een verificatie van de uitgaven in het kader van een subsidieovereenkomst van de DGD met inbegrip van bijlage 1 (informatie met betrekking tot de subsidieovereenkomst) en bijlage 2A (lijst van de uit te voeren specifieke werkzaamheden).]
Bijlage 4: Wettelijke referenties
14 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit betreffende de erkenning van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties (NOTA: opgeheven bij W 2014-01-09/18, art. 21; Inwerkingtreding: 01-01-2017) | |
!!! DIT KONINKLIJK BESLUIT HEEFT SLECHTS UITWERKING TOT 31 DECEMBER 2016 !!!!!!!!!!!! | |
Bron: BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING |
Inhoudstafel |
HOOFDSTUK I. - Erkenning als niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisatie. Art. 1-2 HOOFDSTUK II. - " Programma "-erkenning. Art. 3-4 Toekenningsmodaliteiten voor de" programma "-erkenning. Art. 5 HOOFDSTUK III. - Duur en intrekking van de erkenningen. Duur van de erkenningen. Art. 6 Niet-verlenging en intrekking van erkenningen. Art. 7 HOOFDSTUK IV. - Andere bepalingen. Overgangsmaatregelen. Art. 8 Gedeeltelijke opheffing. Art. 9 Art. 10 |
HOOFDSTUK I. - Erkenning als niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisatie.
Artikel 1. § 1. Om erkend te worden als niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisatie dient een organisatie daartoe een erkenningsaanvraag bij de Minister van Ontwikkelingssamenwerking te doen. Dit kan op elk ogenblik.
§ 2. De beslissing van de Minister wordt aan de organisatie medegedeeld binnen een termijn van zes maanden, volgend op de datum van de erkenningsaanvraag.
Art. 2. Op de datum van haar erkenningsaanvraag, dient de organisatie te voldoen aan volgende voorwaarden:
1° opgericht zijn overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, zoals gewijzigd door de wet van 2 mei 2002 of een vennootschap met sociaal oogmerk zijn, overeenkomstig de wet van 13 april 1996 tot wijziging van de wetten op de handelsvennootschappen, gecoördineerd op 30 november 1935;
2° ontwikkelingssamenwerking als belangrijkste maatschappelijk doel hebben;
3° activiteiten uitvoeren overeenkomstig de doelstellingen van de Belgische internationale samenwerking, bedoeld in artikel 3 van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische Internationale Samenwerking en zulks rekening houdend met de criteria van ontwikkelingsrelevantie, bedoeld in artikel 4 van dezelfde wet;
4° een relevante en actuele ervaring hebben in één of meerdere domein(en) betreffende ontwikkelingssamenwerking. Deze ervaring dient te worden aangetoond aan de hand van de officiële activiteitenverslagen over de laatste drie jaar, van de organisatie die de aanvraag doet;
5° ter staving van de aanvraag kunnen voorleggen:
- een beschrijving van haar visie inzake ontwikkelingssamenwerking en inzake de opdracht die zij in dat verband voor zichzelf ziet weggelegd;
- een planmatige beschrijving van haar doelstellingen op middellange termijn en lange termijn, en die tevens een financieel plan inhoudt. Dit geeft een overzicht van alle financiële middelen die de organisatie meent te kunnen inzetten voor de verwezenlijking van haar doelstellingen. Het betreft hier zowel de eigen middelen van de organisatie als de middelen afkomstig van private en publieke instanties. Deze middelen worden in het financieel plan apart vermeld volgens origine;
- een beschrijving van de strategie die wordt gevolgd om deze doelstellingen te bereiken;
6° autonoom zijn, wat betekent dat een lid in actieve dienst van het personeel van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking of een lid van de beleidscel van de Minister van ontwikkelingssamenwerking geen beheersmandaat mag bekleden binnen de organisatie;
7° de continuïteit van haar werking kunnen verzekeren;
8° beschikken over een transparante boekhouding, overeenkomstig met het koninklijk besluit van 19 december 2003 betreffende de boekhoudkundige verplichtingen en de openbaarmaking van de jaarrekening van bepaalde verenigingen zonder winstoogmerk, internationale verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen;
9° een meerderheid van leden in de bestuursorganen hebben die de Belgische nationaliteit bezitten. HOOFDSTUK II. - " Programma "-erkenning.
Art. 3. De organisaties die als NGO waren erkend volgens artikel 1, kunnen bij de Minister van ontwikkelingssamenwerking een aanvraag indienen voor een bijkomende erkenning, " Programma "erkenning genaamd. Deze erkenning geeft hun het recht om een meerjarenprogramma voor ontwikkelingssamenwerking ter cofinanciering voor te stellen.
Art. 4. Om deze erkenning te bekomen, dient de NGO te voldoen aan volgende voorwaarden:
1° gedurende de laatste zes jaar, geregeld subsidies heeft ontvangen ten laste van het Budget Ontwikkelingssamenwerking; 2° het bestaan kunnen aantonen van:
- haar financiële autonomie;
- een transparant financieel beheer en het bijhouden van een analytische boekhouding;
- de capaciteit om de voorbereiding, de uitvoering en de follow-up van een geheel van samenwerkingsprojecten te verzekeren;
- de doeltreffendheid van haar acties op het terrein.
3° een commissaris hebben aangeduid tussen de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, en onafhankelijk van het feit dat aan de voorwaarden vastgelegd in artikel 17, § 5, alinea 1, van deze wet, wel of niet wordt voldaan.
Toekenningsmodaliteiten voor de" programma "-erkenning.
Art. 5. De " programma "-erkenning wordt toegekend op grond van een onafhankelijk expertiserapport. De periodiciteit en de praktische modaliteiten van de organisatie van deze onafhankelijke expertise worden vastgelegd door de Minister.
HOOFDSTUK III. - Duur en intrekking van de erkenningen.
Art. 6. § 1. De erkenning als NGO zoals bedoeld in artikel 1 wordt verleend voor een verlengbare termijn van vijf jaar. De erkenning wordt stilzwijgend verlengd op voorwaarde dat de organisatie 90 dagen voor het einde van de termijn, een bijgewerkte versie voorlegt van de in artikel 2, 5° voorziene documenten en zij voldaan heeft aan alle administratieve en financiële verplichtingen ten aanzien van de Staat.
§ 2. De " programma "-erkenning zoals bedoeld in artikel 3, wordt toegekend voor een termijn van 10 jaar. Daarna wordt de NGO onderworpen aan een nieuwe onafhankelijke expertise. Indien de NGO geen nieuwe expertise wil of niet langer voldoet aan de voorwaarden zoals bedoeld in Artikel 4, dient zij het gesubsidieerde programma voort te zetten tot wanneer het afloopt.
Niet-verlenging en intrekking van erkenningen.
Art. 7. § 1. 1° De erkenning als NGO zoals bedoeld in artikel 1, wordt niet verlengd wanneer:
- de visie en/of missie van de organisatie niet langer beantwoorden aan de doelstellingen van de wet van 25 mei 1999 betreffende de Belgische internationale samenwerking;
- en/of de organisatie niet heeft voldaan aan alle administratieve of financiële verplichtingen die zij ten aanzien van de Staat is aangegaan in het kader van de subsidiëring van haar activiteiten. 2° De erkenning als NGO wordt ingetrokken indien de organisatie niet meer beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 2.
§ 2. De " programma "-erkenning bedoeld in artikel 3 wordt ingetrokken wanneer:
- de organisatie haar erkenning als NGO verliest, of wanneer deze niet wordt verlengd;
- hoewel nog erkend als NGO, de organisatie niet langer de garanties biedt vermeld in artikel 4.
Het voornemen om de erkenning in te trekken of niet te verlengen, wordt gemotiveerd en wordt per aangetekende brief ter kennis gebracht van de organisatie.
De beslissing om de erkenning in te trekken of niet te verlengen wordt genomen door de Minister, na de betrokken organisatie te hebben gehoord. Zij is behoorlijk gemotiveerd en vermeldt de mogelijkheden tot beroep. De beslissing om de erkenning in te trekken heeft de stopzetting van de subsidie-uitkering tot gevolg.
HOOFDSTUK IV. - Andere bepalingen.
Art. 8. De organisaties die zijn erkend overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 juli 1997, zoals gewijzigd op 8 april 2002, inzake de erkenning en de subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties, zijn krachtens deze bepalingen automatisch erkend als NGO. Uiterlijk 90 dagen voor de datum van de 5e verjaardag van de datum van het ministerieel besluit waarin de erkenning wordt verleend, moeten zij voldaan hebben aan de bepalingen uit artikel 6, § 1. Voor de NGO's die vóór 1 januari 2003 waren erkend, moet de aanvraag voor verlenging ingediend worden voor 1 januari 2008.
Art. 9. De artikelen 2, 3, 4 en 5 van het koninklijk besluit van 18 juli 1997, zoals gewijzigd op 8 april 2002, inzake de toekenning, de schorsing en de intrekking van de erkenning, worden opgeheven. Artikel 1 van het ministerieel besluit van 25 september 1998 (NOTA: Justel veronderstelt dat het hier gaat om het MB 1998-09-25/31, houdende uitvoeringsmaatregelen van het voornoemd koninklijk besluit), zoals gewijzigd op 29 april 2002 wordt opgeheven.
Art. 10. Onze Minister van Ontwikkelingssamenwerking is belast met de uitvoering van dit besluit.
24 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit betreffende de subsidiëring van programma's en projecten voorgelegd door de erkende niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties (NOTA: opgeheven bij W 2014-01-09/18, art. 21; Inwerkingtreding: 01-01-2017) | |
!!! DIT KONINKLIJK BESLUIT HEEFT SLECHTS UITWERKING TOT 31 DECEMBER 2016 !!!!!!!!!!!! | |
Bron: BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING |
Inhoudstafel |
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen. Art. 1 Noord-luik en Zuid-luik. Art. 2 Samenwerking tussen organisaties. Art. 3 Kredietfondsen. Art. 4 Menselijke middelen. Art. 5 Studie- en stagebeurzen. Art. 6 Kosten en onkosten. Art. 7 HOOFDSTUK II. - De subsidieerbare projecten. Afdeling 1. - Algemeenheden. Art. 8 Ontvankelijkheid. Art. 9 Afdeling 2. - De subsidies. Art. 10-14 HOOFDSTUK III. - De subsidieerbare programma's. Afdeling 1. - Algemeenheden. Art. 15 Ontvankelijkheid. Art. 16 Afdeling 2. - De subsidies. Art. 17-21 HOOFDSTUK IV. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen. Art. 22-25 |
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 0.Xx dit besluit wordt verstaan onder:
1° " de Minister ": de Minister tot wiens bevoegdheid Ontwikkelingssamenwerking behoort;
2° " Niet-gouvernementele organisatie (NGO) ": een organisatie die geniet van de erkenning voorzien in artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 14 december 2005 betreffende de erkenning van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties;
3° " programma-NGO ": een NGO die geniet van de bijkomende " programma "-erkenning voorzien in artikelen 3, 4 en 5 van het koninklijk besluit van 14 december 2005 betreffende de erkenning van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties;
4° " het Zuiden ": een of meerdere landen die door het Comité voor Ontwikkelingshulp (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) als " ontwikkelingslanden " wordt beschouwd; 5° " strategisch kader ": een geheel van keuzes door de NGO gemaakt, wat betreft doelgroepen, partners, geografische zones, sectoren en thema's, voor het realiseren van haar opdracht in het kader van dit besluit. Het wordt verwezenlijkt hetzij door programma's, hetzij door projecten;
6° " subsidieerbaar programma ": een coherent geheel van specifieke doelstellingen, die passen in het strategisch kader. Een programma duurt maximum drie jaar en eindigt uiterlijk op 31 december 2016;
7° " subsidieerbaar project ": een geheel van activiteiten gericht op het realiseren van een specifieke doelstelling, die past in het strategisch kader. Een project heeft een looptijd van maximum twee jaar en eindigt uiterlijk op 31 december 2016;
8° " resultaat ": product en effect van een geheel van de geplande activiteiten uitgevoerd door de gesubsidieerde NGO om de objectieven van haar programma of project te realiseren; 9° " partner ": een representatieve vereniging van de civiele maatschappij of een instelling van openbaar nut in het Zuiden, verbonden aan een NGO door een overeenkomst;
10° " operationele kosten ": de kosten van een programma of een project, die overeenkomen met de uitgaven eigen aan de uitgevoerde activiteiten;
11° " beheerskosten ": afscheidbare kosten, die betrekking hebben op het beheer, de omkadering, de coördinatie, de opvolging en de evaluatie, nodig voor de uitvoering van het programma of het project;
12° " structuurkosten ": kosten die verbonden zijn aan de realisatie van het maatschappelijk doel van de NGO en die, hoewel ze worden beïnvloed door de uitvoering van het programma of het project, niet afscheidbaar zijn noch op het budget van het programma of het project kunnen worden aangerekend.
Art. 2. In het Noord-luik is een specifieke doelstelling direct of indirect gericht op de ontwikkeling van billijke en solidaire Noord-Zuid- betrekkingen (1) door het engagement op te wekken of te versterken van de bevolking en de politieke, economische en sociale actoren in België, (2) door zich in te zetten in netwerken en acties op internationaal vlak (3) door de werking te versterken en te verbeteren van organisaties die zich inzetten voor de Noord-Zuid- solidariteit.
In het Zuid-luik is een specifieke doelstelling direct of indirect gericht op de capaciteitsversterking van de partners en/of de ondersteuning van hun activiteiten gericht op de verbetering van de socio-economische levensomstandigheden van de achtergestelde bevolkingsgroepen in een perspectief van duurzame ontwikkeling.
Samenwerking tussen organisaties.
Art. 3. De NGO's en organisaties die voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, 1° van het koninklijk besluit van 14 december 2005, betreffende de erkenning van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en waarvan een van de doelstellingen ontwikkelingssamenwerking is, kunnen zich verenigen om een programma of een project uit te voeren. Deze samenwerking moet gebaseerd zijn op een samenwerkingsovereenkomst die de rol en de plichten van elke partij preciseert.
Als een NGO een programma of een project indient dat een samenwerking impliceert van verschillende al dan niet erkende organisaties, is het enkel de aanvragende NGO die de subsidie ontvangt en verantwoordelijk is voor de aanwending en de verantwoording ervan.
Art. 4. De Minister bepaalt de specifieke regels voor de volgende activiteiten van het Zuid-luik:
1° het toekennen van kredieten aan doelgroepen die geen of zeer moeilijk toegang hebben tot leningen via het formele financiële systeem;
2° het ondersteunen van een spaar/kredietsysteem ten gunste van groepen en personen die geen toegang hebben tot de klassieke kredietsystemen;
3° het ondersteunen van een waarborgfondssysteem om de toegang tot krediet te verzekeren zowel van individuele ontleners als van groepen of verenigingen. Menselijke middelen.
Art. 5. § 1. Als een NGO, in het kader van een gesubsidieerd programma of project, een coöperant aanwerft die minstens sinds een jaar resident is in een lidstaat van de Europese Unie op het ogenblik van zijn eerste aanwerving,
om ter plaatse een programma of een project op te volgen of om een partner te versterken, en voor zoverre dat deze aanwezigheid minstens 12 opeenvolgende maanden bedraagt, moet het programma of project de volgende minimum voordelen toekennen:
- een maandelijkse vergoeding, desgevallend vermeerderd met een ervaringstoelage en met een gezinstoelage;
- kinderbijslag, kraamgeld en adoptiepremies;
- een vergoeding voor schoolonkosten;
- de kost voor bijdragen voor sociale zekerheid voor pensioenverzekering en voor ziekte-, werkongevallen- en zorgverzekering;
- de kost voor een verzekering die de risico's dekt voor ongeval en repatriëring;
- een toelage voor reis- en bagagekosten.
De Minister legt de bedragen van deze vergoedingen vast en de voorwaarden waaraan ze worden toegekend.
§ 2. Indien de aangeworven personen niet beantwoorden aan de voorwaarden voorzien onder paragraaf 1, laat de aanvragende NGO - weten wat het bedrag is van de vergoedingen, toelagen en voordelen die hen zullen worden toegekend ten laste van het budget van het programma of het project. De kost van deze personen wordt geschat volgens dezelfde regels die gelden voor de kosten van de andere middelen die nodig zijn om het programma of project te verwezenlijken.
§ 3. Vooraleer de indienstneming van personeel bij een partner, tekent de NGO met de betrokken partner een partnerovereenkomst. Deze overeenkomst formaliseert de doelstellingen en de praktische uit te voeren samenwerkingsmodaliteiten, in het bijzonder: de opdracht, de duurtijd en het professioneel profiel van dit personeel. Deze overeenkomst wordt gehecht aan het werknemerscontract van het personeel.
§ 4. De getekende partnerovereenkomst en het getekende werknemerscontract conditioneren de aanrekening van de kosten, gedefinieerd onder artikel 5, ten laste van de subsidie. Studie- en stagebeurzen.
Art. 6. Indien de doelstellingen van het programma of het project het vereisen, kan de NGO de toekenning van studie- of stagebeurzen voorzien, in een lidstaat van de Europese Unie, of in de subregio van het programma of het project.
In dit geval moet het programma of project voor de bursaal de volgende voordelen toekennen:
- de inschrijvingskosten voor de studie of de stage, voor de praktische oefeningen en voor de examens;
- een maand- of een dagvergoeding gedurende de vormingsperiode;
- een toelage voor reis- en bagagekosten;
- een verzekering voor medische, farmaceutische en hospitalisatiekosten;
- een toelage voor de boeken of het wetenschappelijk materiaal.
Vooraleer over te gaan tot inschrijving, gaat de NGO na of de beurskandidaat alle voorwaarden vervult die nodig zijn voor zijn inschrijving voor de gekozen richting. Bovendien stelt de NGO zich borg voor de bursaal gedurende gans zijn vormingsperiode.
Art. 7. De Minister bepaalt de aard van de operationele- de beheers- en de structuurkosten inherent aan het programma of het project.
Hij bepaalt welke de formule is voor de berekening van het percentage van de structuurkosten overeenkomstig artikelen 10, § 2 en 17, § 2 hierna. HOOFDSTUK II. - De subsidieerbare projecten.
Afdeling 1. - Algemeenheden.
Art. 8. Onder de bij dit besluit vastgestelde voorwaarden kan de Minister subsidies toekennen om projecten te realiseren, aan de niet-gouvernementele organisaties, erkend overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 14 december 2005 betreffende de erkenning van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties.
Art. 0.Xx subsidieerbaar te zijn moet een project:
1° passen binnen het strategisch kader, opgemaakt en voorgesteld door de aanvragende NGO;
2° aangeven welke de verwachte resultaten zijn op het einde van de financieringsperiode van maximaal twee jaar, die bijdragen tot de realisatie van de nagestreefde specifieke doelstelling;
3° een nauwkeurige begroting indienen voor de duur van het project, die het geheel weergeeft van de materiële, financiële en menselijke middelen, nodig om de beoogde resultaten te bereiken;
4° beantwoorden aan de criteria van relevantie, doeltreffendheid, doelmatigheid en duurzaamheid zoals gedefinieerd door het Comité voor Ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO);
5° een resultaatgerichte benadering hebben: voor elk verwacht resultaat specificeert het project de beginsituatie (baseline), de indicatoren die toelaten na te gaan in welke mate de resultaten werkelijk werden behaald, de analyse van de veronderstellingen en de risico's en de kalender van de verwezenlijkingen. Deze benadering wordt geconcretiseerd door een logisch kader;
6° wat het Zuidluik betreft, uitgevoerd worden in een van de volgende landen: Afghanistan, Benin, Bolivia, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, Democratische Republiek Congo, Ecuador, Haïti, Kameroen, Mali, Marokko, Mozambique, Niger, Xxxxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxx, Xxxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxxxx en Zuid-Afrika.
7° een totaal budget (operationele kosten en beheerskosten) van een Zuid-project indienen dat hoger is dan 125.000 EUR. Voor een Noord-project is het minimum bedrag 40.000 EUR. Een project mag uitsluitend een Noord-luik of een Zuid-luik bevatten.
Afdeling 2. - De subsidies.
Art. 10.§ 1. De subsidie bedraagt 80 percent van de kost van het project (operationele kosten en beheerskosten), zoals voorzien in artikel 9, 3°. Tweede tot vierde lid opgeheven.
§ 2. De subsidie wordt verhoogd met een percentage voor de structuurkosten. Dit percentage kan variëren tussen 4 en 9 percent in functie van het technisch karakter, de totale kosten van het project, de geografische distributie van de activiteiten, alsook in functie van de aard van de erkenning en de grootte van de NGO.
De structuurkosten worden berekend op basis van de effectief gebruikte subsidie
§ 3. Bij de verantwoording van de subsidie, zal de NGO, na het totaalbedrag van de forfaitaire bedragen te hebben afgetrokken zoals voorzien in artikel 10, § 1, het bewijs voorleggen van haar bijdrage van 20 percent van de kost van het project. Daarvan zal minstens 15 percent bestaan uit bijdragen aan het project onder de vorm van contante bijdragen en maximaal 5 percent onder de vorm van gevaloriseerde prestaties. De Minister bepaalt welke de bijdragen zijn die tot maximaal 5 percent kunnen worden gevaloriseerd.
§ 4. De bijdrage van 20 percent komt uitsluitend uit lidstaten van de OESO.
Art. 11. De aanvragende NGO dient de subsidieaanvraag in, vergezeld van een volledig dossier dat bestaat uit: 1° het lopend strategisch kader;
2° de analyse van de problematiek;
3° de voorstelling van het project, die aantoont dat het beantwoordt aan de criteria vastgelegd in artikel 9, 4° en 5°; 4° een budget, zoals voorzien in artikel 9, 3°;
5° het of de ontwerp(en) van partnerovereenkomst, die de relatie formaliseren tussen de eisende NGO en haar partners;
6° in voorkomend geval, de ontwerp(en) van de samenwerkingsovereenkomst(en) tussen de aanvragende NGO en andere organisaties. Art. 12. De Minister spreekt zich uit over de subsidieaanvraag, binnen de 120 dagen volgend op de indiening van de aanvraag.
Art. 13. De subsidie wordt vrijgegeven in 2 schijven:
- de eerste schijf bedraagt 80 percent van het toegekende bedrag en wordt betaald na voorlegging van een schuldvordering van zodra de toekenning van de subsidie werd genotificeerd;
- de tweede schijf bedraagt 20 percent en wordt betaald op voorlegging van een schuldvordering, vergezeld van een uitgavenstaat die aantoont dat 70 percent van de projectbegroting, zoals die werd goedgekeurd, werd uitgegeven. Het narratief en financieel verslag wordt door de NGO ingediend binnen de 120 dagen, volgend op de einddatum van het project, zoals gedefinieerd in het toekenningsbesluit van de subsidie.
Art. 14. Naast de controles voorzien in de wetten op de Rijkscomptabiliteit, worden de praktische en formele modaliteiten betreffende de aanvraag, de vrijgave, de opvolging en de controle van de subsidie evenals de ontvankelijkheid van de kosten, gedefinieerd door de Minister.
HOOFDSTUK III. - De subsidieerbare programma's.
Afdeling 1. - Algemeenheden.
Art. 15. Onder de bij dit besluit vastgestelde voorwaarden kan de Minister subsidies toekennen om programma's te realiseren aan de niet-gouvernementele organisaties, erkend overeenkomstig de artikelen 3, 4 en 5 van het koninklijk besluit van 14 december 2005 betreffende de erkenning van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties.
Art. 00.Xx subsidieerbaar te zijn moet een programma:
1° passen binnen het strategisch kader, opgemaakt door de aanvragende NGO;
2° een nauwkeurige begroting voorstellen voor de duur van het programma, die het geheel weergeeft van de materiële, financiële en menselijke middelen, nodig om per specifieke doelstelling de beoogde resultaten te bereiken; 3° beantwoorden aan de criteria van relevantie, doeltreffendheid, doelmatigheid en duurzaamheid, zoals gedefinieerd door het Comité voor Ontwikkelingshulp van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO);
4° een resultaatgerichte benadering hebben:
- voor elke specifieke doelstelling geeft het programma een beschrijving van de te verwachte resultaten tijdens het programma, die bijdragen tot de realisatie ervan;
- voor elk verwacht resultaat specificeert het programma de beginsituatie (baseline), de indicatoren die toelaten te beoordelen in welke mate de resultaten effectief worden behaald, de analyse van de veronderstellingen en de risico's en de kalender van de verwezenlijkingen;
- deze benadering wordt geconcretiseerd door een logisch kader. 5° wat het Zuidluik betreft:
a) zijn interventies beperken tot:
a.1) maximum tien landen opgenomen in de volgende lijst:
Xxxxxx, Xxxxxxxxxx, Xxxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxx, Burkina Faso, Burundi, Cambodja, China, Colombia, Cuba, Democratische Republiek Congo, Dominicaanse Republiek, Ecuador, El Salvador, Ethiopië, Filipijnen, Gambia, Guatemala, Guinee, Guinee-Bissau, Xxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxxx, Xxxx, Xxxxxxxxxx, Xxxx, Xxxxxxx, Mauritanië, Mexico, Mozambique, Namibië, Nepal, Nicaragua, Niger, Xxxxxxx, Xxxxxxxxx, Xxxx, Xxxxxx, Xxxxxxx, Xxx Xxxxx, Xxxxxxxx, Xxxx, Xxxxxxx, Xxxxxxxx, Xxxx-Xxxxxx;
a.2) maximum drie regio's die landen bevatten die voorkomen in de lijst opgenomen onder a.1), zonder dat het totale aantal landen en regio's waar interventies worden uitgevoerd meer kan bedragen dan tien, voor zover het programma in de regio een coherente thematische aanpak ontwikkelt die verantwoord wordt door één van de volgende situaties:
- een in een land aanwezige problematiek heeft belangrijke weerslagen op één of meer buurlanden en noodzaakt een globale aanpak op het niveau van de regio;
- een gemeenschappelijke problematiek is geïdentificeerd in een homogene regio die doorkruist wordt door één of meerdere internationale grenzen;
- een gelijkaardige problematiek in verschillende landen van een regio noodzaakt een gezamenlijke aanpak teneinde de doeltreffendheid van de interventie te verhogen;
b) in een gemiddeld budget per land voorzien van ten minste 500.000 euro voor een programma van drie jaar of 330.000 euro voor een programma van twee jaar, met inbegrip van alle middelen die ter beschikking worden gesteld door de Belgische Staat ten laste van de begroting van ontwikkelingssamenwerking en de eigen middelen van de NGO.
De voorwaarde bepaald in het eerste lid, 5°, b), is niet van toepassing in de volgende gevallen:
1° de specifieke doelstellingen van het programma worden bereikt zonder de lokale partners op directe en continue manier te financieren; 2° het programma beoogt één of meerdere thema's bedoeld in artikel 11 te integreren in de activiteiten van de lokale partners;
3° het programma beoogt uitwisselingen tussen ontwikkelingslanden en geniet van een financiering van ten minste 500.000 euro afkomstig van een internationaal netwerk van NGO's. Een programma kan tegelijk een Noord- en een Zuid-luik omvatten.
De minister bepaalt de nadere regels van de coherente thematische aanpak bedoeld in het eerste lid, 5°, a), a.2), alsook de nadere regels van de uitzonderingen bepaald in het tweede lid. Afdeling 2. - De subsidies.
Art. 17.§ 1. De subsidie bedraagt 80 percent van de kost van het programma (operationele kosten en beheerskosten), zoals voorzien in artikel 16, 2°. Tweede tot vierde lid opgeheven.
§ 2. De subsidie wordt verhoogd met een percentage voor de structuurkosten. Dit percentage kan variëren tussen 4 en 9 percent in functie van het technische karakter, de complexiteit, de totale kosten van het programma, de geografische distributie van de activiteiten, alsook in functie van de aard van de erkenning en de grootte van de NGO.
De structuurkosten worden berekend op basis van de effectief gebruikte subsidie.
§ 3. Bij de jaarlijkse verantwoording van de subsidie zal de NGO, na het totaalbedrag van de forfaitaire bedragen te hebben afgetrokken zoals voorzien in artikel 17, § 1, het bewijs voorleggen van haar bijdrage van 20 percent van de kost van het programma. Daarvan zal minstens 15 percent bestaan uit bijdragen aan het programma onder de vorm van contante bijdragen en maximaal 5 percent onder de vorm van gevaloriseerde prestaties. De Minister bepaalt welke de bijdragen zijn die tot maximaal 5 percent kunnen worden gevaloriseerd.
§ 4. De bijdrage van 20 percent komt uitsluitend uit lidstaten van de OESO.
Art. 18. De subsidieaanvraag wordt ingediend, vergezeld van een volledig dossier, dat bestaat uit:
1° het lopend strategisch kader;
2° de analyse van de problematiek;
3° de voorstelling van het programma, die aantoont dat het beantwoordt aan de criteria, vastgelegd in artikel 16, 3° en 4°; 4° een begroting, zoals voorzien in artikel 16, 2°;
5° een kalender van de voorziene betalingen;
6° het of de ontwerp(en) van partnerovereenkomst, die de relatie formaliseren tussen de eisende NGO en haar partners;
7° in voorkomend geval, de ontwerp(en) van de samenwerkingsovereenkomst(en) tussen de aanvragende NGO en andere organisaties. Art. 19. De Minister spreekt zich uit over de subsidieaanvraag binnen de 120 dagen die volgen op de indiening van de aanvraag.
Art. 00.Xx subsidie wordt vrijgegeven in semestriële schijven in functie van de goedgekeurde kalender en de effectieve uitbetalingen van het programma, op voorlegging van een schuldvordering voor elke schijf en gestaafd, voor elke schuldvordering behalve de eerste, door een financiële uitgavenstaat.
Elk jaar dient de NGO een narratief en financieel verslag in, dat per resultaat de staat van vooruitgang van het programma beschrijft. Het narratief en financieel eindverslag wordt door de NGO ingediend binnen de 120 dagen die volgen op de einddatum van het programma, zoals gedefinieerd in het toekenningsbesluit van de subsidie.
Art. 21. Naast de controles voorzien in de wetten op de Rijkscomptabiliteit, worden de praktische en formele modaliteiten betreffende de aanvraag, de vrijgave, de opvolging en de controle van de subsidie, evenals de ontvankelijkheid van de kosten, gedefinieerd door de Minister.
HOOFDSTUK IV. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen.
Art. 22. Artikel 1, de artikelen 6 tot en met 19 en de artikelen 30 tot en met 40 van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en de subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en van hun federaties, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 8 april 2002, worden opgeheven op 1 januari 2011. Zij blijven echter van toepassing tot uiterlijk 31 december 2010 voor die NGO's erkend vóór 1 januari 2006 die beschikken over een lopend programma op 1 januari 2007 en die ervoor kiezen om een nieuw programma in te dienen, overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 juli 1997, dat ten laatste eindigt op 31 december 2010. Deze keuze is onherroepelijk.
Art. 23. Het koninklijk besluit van 29 april 1996 betreffende de erkenning, betoelaging en subsidiëring van personen en van niet-gouvernementele organisaties inzake het uitzenden van jonge werkzoekenden in erkende samenwerkingsprojecten of in het kader van bilaterale overeenkomsten en het ministerieel besluit van 25 februari 1997 houdende uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 29 april 1996 betreffende de erkenning, betoelaging en subsidiëring van personen en van niet-gouvernementele organisaties inzake het uitzenden van jonge werkzoekenden in erkende samenwerkingsprojecten of in het kader van bilaterale overeenkomsten, worden opgeheven.
Art. 24. Onze Minister van Ontwikkelingssamenwerking is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 25. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2006.
30 MEI 2007. - Ministerieel besluit houdende uitvoering van het koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de subsidiëring van programma's en projecten voorgelegd door de erkende niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties. (NOTA: opgeheven bij W 2014-01-09/18, art. 21; Inwerkingtreding: 01-01-2017) | |
!!! DIT KONINKLIJK BESLUIT HEEFT SLECHTS UITWERKING TOT 31 DECEMBER 2016 !!!!!!!!!!!! | |
Bron: BUITENLANDSE ZAKEN, BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING |
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder:
1° koninklijk besluit, het koninklijk besluit van 24 september 2006 betreffende de subsidiëring van programma's en projecten voorgelegd door de erkende niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties;
2° niet-gouvernementele organisatie (NGO): een organisatie die geniet van een erkenning voorzien in de artikelen 1 en 2 van het koninklijk besluit van 14 december 2005 betreffende de erkenning van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties.
Art. 2. In toepassing van artikel 1, 5° van het koninklijk besluit van 24 september 2006 zal de NGO haar strategisch kader voorstellen rekening houdend met volgende elementen: Het strategisch kader past in de visie en missie van de NGO, zoals voorgesteld in het kader van haar erkenningsaanvraag als NGO.
Het geeft de strategische doelstellingen aan en de keuzes die de NGO maakt op vlak van thema's, sectoren, geografische zones, partnerprofielen en doelgroepen. Opgesteld voor een duur van 6 jaar, vormt het de referentie voor het formuleren van de specifieke doelstellingen die bereikt worden via programma's of projecten. Tevens positioneert het de NGO ten opzichte van andere actoren en benadrukt het haar inspanningen voor een grotere synergie en complementariteit.
Het geeft de mechanismen aan die de NGO heeft uitgewerkt om geregeld haar kennis en methodologie te actualiseren.
Art. 3. § 1. De NGO die wenst te genieten van een subsidie voor één van de in artikel 4 van het koninklijk besluit gedefinieerde activiteiten, dient bij de indiening van haar project of programma te voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:
1° beschikken over een relevante en actuele ervaring van minimum drie jaar in de sector van de microfinanciering en bekwaam zijn om de kwaliteit en de opvolging van de vorming terzake te garanderen. Deze ervaring wordt aangetoond aan de hand van haar ingediende jaarverslagen of andere relevante rapporten;
2° aantonen dat de lokale wetgeving betreffende het uitoefenen van de bedoelde activiteiten nageleefd is;
3° instaan voor de bijzondere beroepskennis van haar partner in de kredietsector; de partner zal verantwoordelijk zijn voor de continuïteit van de actie nadat de externe steun is stopgezet; 4° haar vertrouwdheid aantonen met de lokale cultuur;
5° de financieringsactiviteiten afzonderlijk en ondubbelzinnig aangeven bij de voorstelling van haar project of programma;
6° verzekeren dat, in geval van ondersteuning van een spaar/ kredietsysteem zoals bedoeld in artikel 4, 2° van het koninklijk besluit, het spaargeld gecollecteerd wordt door de partner; 7° een gedetailleerd jaarlijks ondernemingsplan opstellen voor elk van de geplande financieringsactiviteiten in het kader van een project of van een programma.
Dit ondernemingsplan omvat:
a) het geheel van doelstellingen die worden beoogd met de voorgestelde financieringsactiviteit, op basis van de volgende elementen: begunstigden, grootte van de ontleende bedragen, intrestvoeten, terugbetalingsgraad, beheers- en andere kosten, inflatie, mobilisatie van spaargeld;
b) de financiële planning;
c) een omschrijving van de overdracht van de fondsen en de verantwoordelijkheden naar de lokale instellingen en de wijze waarop financiële en institutionele duurzaamheid op termijn zal bereikt worden.
§ 2. Voor wat betreft de kredietfondsen, bedoeld in artikel 4, 1° en 2° van het koninklijk besluit, moet de NGO bovendien aantonen dat, indien de totale kredietportefeuille toegewezen aan de partner minstens vijfenzeventig duizend euro bedraagt, het kredietfonds bij een ten aanzien van de partner aparte rechtspersoon is ondergebracht, met een eigen beheerssysteem en opvolgings- en evaluatiemechanismen.
Indien een partner van de Belgische overheid in het kader van de uitvoering van een project of programma van micro-kredieten reeds subsidies heeft verkregen groter of gelijk aan vijfenzeventig duizend euro, is lid 1 niet van toepassing voorzover de partner reeds een eigen bankstructuur, als dusdanig erkend, heeft uitgebouwd. De aanvragende NGO dient daartoe het bewijs te leveren.
Indien de totale kredietportefeuille toegewezen aan de partner minder dan vijfenzeventig duizend euro bedraagt, is paragraaf 1, 7° niet van toepassing.
§ 3. Voor wat betreft de waarborgfondsen, bedoeld in artikel 4, 3° van het koninklijk besluit, moet de NGO bovendien volgende elementen aanbrengen:
1° het bewijs dat de bank of kredietinstelling die optreedt als kredietverlener, als dusdanig wordt erkend overeenkomstig de plaatselijke reglementering en opereert conform de wetgeving of bij afwezigheid hiervan conform de lokale gewoonterechtelijke gebruiken. Daartoe levert de NGO het bewijs van voorafgaande erkenning van deze bank of instelling en omschrijft ze de verantwoordelijkheid van de kredietverlener, de wijze van bijhouden van de boekhouding en schrifturen en de toe te passen interestvoeten;
2° een nauwkeurige omschrijving van haar verbintenissen per afzonderlijk dossier;
3° het bewijs dat zij, ingeval van juridische betwistingen bij eisen voor schadevergoeding, over de nodige gespecialiseerde bijstand kan beschikken.
§ 4. Aandelenparticipaties worden in geen geval, rechtstreeks noch onrechtstreeks, met subsidies gefinancierd.
§ 5. De NGO die niet voldoet aan de bepalingen opgesomd in § 2, § 3 of § 4, of waarvan de activiteit niet overeenkomstig is met de wetgeving van het land, riskeert de weigering van financiering van toekomstige activiteiten, de terugvordering van het niet verantwoorde deel van de subsidie, en de intrekking van haar erkenning als NGO overeenkomstig artikel 7 van het koninklijk besluit van 14 december 2005 betreffende de erkenning van niet- gouvernementele ontwikkelingsorganisaties.
§ 6. Het eigendomsrecht van alle vaste en vlottende activa, verworven uit hoofde van de medefinanciering, wordt ten laatste bij het einde van de termijn waarvoor de financiering werd toegestaan, door de NGO overgedragen aan de partner.
Deze overdracht gebeurt onder de volgende voorwaarden:
1° de activa worden overgedragen aan de partner die rechtspersoonlijkheid bezit, overeenkomstig de wetgeving van het land waarin de activiteit wordt uitgevoerd; 2° de NGO draagt er zorg voor dat de partner de vooropgestelde doelstellingen nastreeft en dat de doelgroep zal genieten van de voordelen van de financiering;
3° de overdracht sluit uit dat de NGO aandeelhouder blijft van de betrokken entiteit en verhindert enige vorm van uitkering van dividenden;
4° de partnerovereenkomst moet aan de NGO toelaten om de opvolging te verzekeren en verslag uit te brengen aan de administratie over het beheer van de vaste en vlottende activa door de partner gedurende zes jaar na de eigendomsoverdracht;
5° de overeenkomst, houdende eigendomsoverdracht, dient te worden opgemaakt door de NGO, ten gunste van de partner en toegevoegd aan het eindverslag van het project of programma;
6° het waarborgfonds moet worden overgedragen aan de partner, bedoeld in § 1, 3°, ten laatste zes jaar na het einde van de periode van medefinanciering. Zo lang de eigendom van het waarborgfonds niet is overgedragen aan de partner, blijft de NGO er het beheer van verzekeren.
Art. 4. § 1. Een coöperant geniet van de voordelen opgesomd in artikel 5, § 1 van het koninklijk besluit, indien hij aan de volgende voorwaarden voldoet:
1° op het ogenblik van zijn eerste aanwerving in hoedanigheid van coöperant, sedert minstens 1 jaar ingeschreven zijn in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van een lidstaat van de Europese Unie; 2° aangeworven zijn met een werknemerscontract voor een minimumduur van twaalf maanden. Verlengingen van minder dan twaalf maanden zijn mogelijk;
3° aangesteld worden in het Zuiden, en daarbij geëxpatrieerd zijn, wat betekent, over een andere nationaliteit beschikken als deze van het land waar hij wordt aangesteld.
De werkgever zal er moeten over waken dat de coöperant voldoet aan de lokale reglementering inzake verblijfsvergunning, werkvergunning, fiscale en sociale wetgeving van het land. Hij zal de coöperant daartoe alle nodige informatie en bijstand verstrekken.
Om de lokale toe-eigening van de acties en de vernieuwing van de bekwaamheden te bevorderen, mag een coöperant niet langer dan tien jaar in een zelfde land worden gesubsidieerd.
§ 2. De NGO betaalt een maandelijkse toelage van vijfhonderd vijfenveertig euro aan de coöperant die voltijds tewerkgesteld is en van tweehonderd drieënzeventig euro aan de coöperant die halftijds tewerkgesteld is. Enkel de samenwonende partner van een gesubsidieerde en voltijds tewerkgestelde coöperant kan in aanmerking komen voor de subsidiëring van een halftijdse tewerkstelling.
§ 3. De maandelijkse toelage wordt vermeerderd met een ervaringstoelage die gelijk is aan het bedrag van de maandelijkse toelage vermenigvuldigd met een coëfficiënt die als volgt wordt vastgelegd: 1° 0,2: voor minstens één jaar ervaring en minder dan twee jaar ervaring;
2° 0,4: voor minstens twee jaar en minder dan drie jaar ervaring; 3° 0,55: voor minstens drie jaar en minder dan vier jaar ervaring; 4° 0,7: voor minstens vier jaar en minder dan zes jaar ervaring; 5° 0,9: voor minstens zes jaar en minder dan acht jaar ervaring; 6° 1,1: voor minstens acht jaar en minder dan tien jaar ervaring; 7° 1,3: voor minstens tien jaar ervaring.
De herziening van de ervaringstoelage wordt toegepast vanaf 1 januari van het jaar volgend op de datum waarop aan de voorwaarden voor herziening werd voldaan.
Als subsidieerbare beroepservaring wordt voor de coöperanten elke arbeidservaring in aanmerking genomen die relevant is voor de uit te oefenen functie. Indien deze ervaring verwijst naar periodes van deeltijdse arbeid, wordt de ervaringscoëfficiënt pro rata van de geleverde arbeidstijd vastgesteld.
§ 4. In het geval dat de coöperant gezinshoofd is, dient een gezinstoelage te worden voorzien, die gelijk is aan het bedrag van de maandelijkse toelage vermenigvuldigd met de coëfficiënt 0,4. Ze wordt toegekend:
1° aan de coöperant waarvan de echtgeno(o)t(e) of de erkende partner, waarmee de coöperant sedert ten minste zes maand samenwoont, geen beroepsinkomen geniet; 2° aan een alleenstaande niet-samenwonende coöperant met kinderen ten laste.
De herziening van de gezinstoelage wordt toegepast op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de wijziging is opgetreden.
§ 5. De NGO betaalt eveneens:
1° kinderbijslag, kraamgeld en adoptiepremies voor eenzelfde bedrag en onder gelijkaardige voorwaarden als deze die voorzien zijn voor het Rijkspersoneel onderworpen aan het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel; deze voordelen worden alleen toegekend voorzover het kind dat deze voordelen doet gelden geen recht doet gelden in een Belgisch of Europees kinderbijslagstelsel;
2° het schoolgeld in het Zuiden dat gelijk is aan een maximumbedrag van tweeduizend negenhonderd euro per jaar voor elk kind van de kleuter-, lagere of middelbare school voorzover de coöperant of zijn partner voor dit kind kinderbijslag ontvangt, al dan niet in het kader van dit besluit. De schoolkosten worden in aanmerking genomen vanaf de leeftijd van 5 jaar en tot maximum 21 jaar;
3° (de kosten van sociale zekerheid en verzekeringen zoals gestipuleerd in artikel 5, § 1, vierde en vijfde alinea van het koninklijk besluit van 24 september 200); <MB 2008-01-24/37, art. 1, 002; Inwerkingtreding: 06-03-2008> 4° een toelage voor reis- en bagagekosten die de uitgaven dekt voor:
a) de kosten voor de reis heen en terug voor de coöperant en de leden van zijn gezin, respectievelijk bij het begin en einde van het werknemerscontract, evenwel met een minimum van 1 heen en terugreis per vierentwintig maanden en een maximum van 1 heen- en terugreis per volledige twaalf maanden in het kader van het werknemerscontract;
b) de kosten voor de verzending per luchtvracht van vijftig kilogram niet-vergezelde bagage, voor de coöperant en elk lid van zijn gezin, wanneer het gaat om een eerste aanstelling, een verandering van land van aanstelling of de beëindiging van een aanstelling, of een gelijkwaardig bedrag om te laten gelden voor een andere verzendingswijze;
5° de uitgaven voor medische kosten inherent aan het vertrek voor de coöperant en de leden van zijn gezin, de kosten voor de werkvergunning van de coöperant en de kosten voor de verblijfsvergunningen voor de coöperant en de leden van zijn gezin.
§ 6. Als leden van het gezin van de coöperant worden in aanmerking genomen:
a) de echtgeno(o)t(e) of de partner waarmee een geregistreerd samenlevingscontract is gesloten;
b) een erkende partner waarmee de coöperant sedert ten minste zes maanden samenwoont;
c) de kinderen waarvoor de coöperant of zijn partner kinderbijslag ontvangt.
§ 7. Naast de voordelen voorzien in artikel 5, § 1 van het koninklijk besluit, zoals verder gedetailleerd in de paragrafen 1 tot 5 van dit artikel, kan de coöperant genieten van een lokaal loon en diverse vergoedingen, zoals een huisvestingsvergoeding of een installatiepremie tot tweeduizend euro per maand en per coöperant.
Art. 5. In toepassing van het artikel 10, § 3 en van het artikel 17, § 3 van het koninklijk besluit, is valorisatie de uitdrukking in geld van de waarde van voor het project of programma ter beschikking gestelde middelen. De te valoriseren middelen worden ingezet als operationele kost en/of als beheerskost. Voor de verantwoording van structuurkosten wordt valorisatie niet aangenomen.
De te valoriseren middelen dienen afkomstig te zijn uit een OESO land.
Het middel dat ter valorisatie wordt ingediend dient een middel te zijn dat vooraf in de begroting van het project of het programma werd voorzien en goedgekeurd.
Indien valorisatie voor prestaties van vrijwilligers wordt gevraagd dan dienen de NGO en deze vrijwilligers te voldoen aan alle bepalingen van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, en haar uitvoeringsbesluiten.
Indien valorisatie voor het ter beschikking stellen van materiaal wordt gevraagd dan dient dit materiaal ter beschikking worden gesteld door een persoon of een vennootschap die dit beroepshalve ter beschikking stelt. Indien valorisatie voor het verlenen van diensten of voor het ter beschikking stellen van personeel wordt aangevraagd dan moet deze dienst worden verleend door een natuurlijke of rechtspersoon of een vennootschap die beroepshalve deze dienst verleent.
Indien valorisatie van een gift in natura wordt gevraagd dan dient deze gift te zijn geschonken door een persoon of een vennootschap die dit materiaal beroepshalve verkoopt. Indien valorisatie voor het ter beschikking stellen van een gebouw of een lokaal wordt gevraagd dan dient dit gebouw of lokaal te huur te zijn voor derden.
Het bewijsstuk ter verantwoording van de valorisatie moet worden geleverd bij de afrekening van het project of het programma. Het bewijs dient gestaafd te zijn door een document. De NGO moet precies en gemotiveerd aangeven hoe de waarde is berekend.
Art. 6. De bedragen vermeld onder artikel 3 en artikel 4 zijn bepaald op basis van de gezondheidsindex van januari 2006. De verhoging van deze bedragen gebeurt volgens het mechanisme dat de aanpassing van de wedden van het Rijkspersoneel onderworpen aan het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel regelt.
Art. 7. De partnerovereenkomst zoals voorzien in artikel 11, 5° en artikel 18, 6° van het koninklijk besluit moet de volgende elementen bevatten:
1° de beschrijving van de gemeenschappelijke doelstelling;
2° de verantwoordelijkheden en de wederzijdse verbintenissen van beide partijen; 3° de omvang van de financiering en het aandeel van de toegekende subsidie hierin;
4° de wijze waarop de partner de lokale overname en de duurzaamheid van de gemeenschappelijk opgezette activiteiten voorziet;
5° een bepaling die de overdracht van de verworven eigendomsrechten aan de partner regelt, ten laatste op het einde van de financiering;
6° een bepaling die voorziet dat de Belgische administratie of haar afgevaardigde op elk moment kan overgaan tot een controle van de aanwending van de toegekende subsidie, zowel op de zetel van de NGO als op de zetel van de partner;
7° wat betreft krediet- of waarborgfondsen, een bepaling dat de NGO de financiering zal blijven opvolgen en verslag uitbrengen over het beheer van de vaste en vlottende activa door de partner, gedurende zes jaar na de eigendomsoverdracht;
8° de doelstellingen en de praktische modaliteiten van de aanwerving van personeel, in het bijzonder de opdracht, de referentietermen, de duurtijd en het professioneel profiel van dit personeel.
Art. 8. In toepassing van artikel 9, 6° van het koninklijk besluit, legt bijlage 1 de criteria en de lijst van de landen vast voor de verwezenlijking van medegefinancierde projecten;
Art. 9. Het ministerieel besluit houdende uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties, zoals gewijzigd door het ministerieel besluit van 29 april 2002 en door het koninklijk besluit van 14 december 2005 wordt opgeheven.
Art. 10. Het ministerieel besluit van 25 september 1998 houdende uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties blijft van toepassing tot uiterlijk 31 december 2010 voor die NGO's erkend vóór 1 januari 2006, die beschikken over een lopend programma op 1 januari 2007 en die ervoor kiezen om een nieuw programma in te dienen, overeenkomstig het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet-gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties, dat ten laatste eindigt op 31 december 2010.
Art. 11. In afwijking van artikel 2 van het ministerieel besluit van 25 september 1998 houdende uitvoeringsmaatregelen van het koninklijk besluit van 18 juli 1997 betreffende de erkenning en subsidiëring van niet- gouvernementele ontwikkelingsorganisaties en hun federaties, wordt toegestaan om ten laatste op 15 september 2007 een driejaarlijks programma 2008-2010 in te dienen, samen met een actieplan 2008. Dit geldt enkel voor de NGO's die, ondanks het feit dat ze kandidaat waren voor een programma-erkenning, toch niet in aanmerking kwamen ervoor, op basis van een onafhankelijke expertise, georganiseerd via de openbare aanbesteding D3/2006/01 van 24 juli 2006, en die wensen te genieten van de bepalingen onder artikel 22 van het koninklijk besluit van 24 september 2006.
Voor de coöperanten die voor het ogenblik sinds meer dan 10 jaar in een zelfde land worden gesubsidieerd, zullen de NGO's zich moeten voegen naar de bepalingen van artikel 4, § 1, laatste alinea, ten laatste op 1 januari 2010. Art. 12. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. N. Lijst van landen waar projecten ontwikkeld kunnen worden (artikel 9, 6° van het koninklijk besluit van 24 september 2006). Een project kan worden ontwikkeld:
1. in een partnerland van de gouvernementele samenwerking;
2. in een land, waar het geheel van de actoren van de Belgische indirecte samenwerking gedurende het referentiejaar 2004 voor minstens 1 miljoen euro activiteiten hebben gefinancierd, te weten: Bangladesh
Brazilië Burkina Faso Cambodja China Colombia Cuba Ivoorkust Ethiopië Filippijnen Guatemala Guinee Kameroen Xxxxx
Xxxxx Xxxxxxxxx Xxxxx Xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx Xx Xxxxxxxx Xxxxxxxx Xxxxxx Zimbabwe
Hierbij dient opgemerkt te worden dat erkende NGO's, waarvan het maatschappelijke doel, dat opgenomen is in de statuten, expliciet en exclusief voorziet om te werken in een land dat niet op hierboven vermelde lijst staat, vallen niet onder deze regel.