Contract
433 3
Goedkeuring en uitvoering van tusschen de Begeeringen van Nederland, België en Luxemburg gesloten douaneovereenkomst.
433. 3.
MEM OU IK VAN TOELICHTING.
Inleiding.
Fransche tekst, waarvan een Nederlandsche vertaling nog moest worden samengesteld. Omgekeerd bestond van de bij het tarief behoorende inleidende bepalingen enkel een Neder- landsche tekst.
Een en ander maakte het onraadzaam tot voorloopige in- werkingstelling van de douane-overeenkomst over te gaan, doch anderzijds waren beide Regeeringen, zich bewust zijnde van de groote politieke beteekenis van den ondernomen stap — welke ook hij de bondgenooten een gunstige ontvangst had ge- vonden — gelijkelijk van oordeel, dat de schijn van terugtre- ding moest worden vermeden.
Teneinde nu eenerzijds geen moeilijkheden van practischen aard in het leven te roepen, door overhaaste inwerkingstelling van een technisch niet geheel verantwoorde conventie met een zeer onvolledig tarief, doch anderzijds vast te stellen, dat aan- gaande de wenschelijkheid om tot spoedige toepassing van een douane-overeenkomst tusschen Nederland en de Belgisch- Luxemburgsche Economische Unie te geraken geen twijfel was
§ 1. De in het onderhavige ontwerp van wet vervatte voor- stellen beoogen de goedkeuring van de tusschen de Regeeringen van Nederland, België en Luxemburg gesloten douane-over- eenkomst, alsmede de voor de uitvoering daarvan noodige wettelijke voorzieningen te treffen.
Voor een juiste beoordeeling van de voorgestelde bepalingen dient aan de toelichting op bet ontwerp van wet zelve een be- schouwing in zake de genoemde douane-overeenkomst vooraf te gaan.
Douane-overeenkomst tusschen Nederland en de Belgisch- Luxemburgsche Economische Unie.
§ 2. Historisch overzicht.
Op 5 September 1944 werd te Londen tusschen de Regee- ringen van Nederland, België en Luxemburg een douane-over- eenkomst gesloten, welke, krachtens het bepaalde in artikel 9, in afwachting van de uitwisseling der bekrachtigingen voor- loopig zou worden toegepast, zoodra de Belgische en Neder- landsche Regeeringen op Haar grondgebied zouden zijn terug- gekeerd. De Nederlandsche Regeering heeft het nuttig geoor-
/• ld, reeds aanstonds de noodige maatregelen te treffen, opdat, bij haar terugkeer naar Nederland, tot onverwijlde inwerking- stelling van de douane-overeenkomst zou kunnen worden over- gegaan. In verband hiermede werd de douane-overeenkomst mei het daartoe behoorende tarief bekendgemaakt door plaat- sing in het Staatsblad n°. E 77. Voorts werd bij Koninklijk Besluit van 16 September 10-14, opgenomen in Staatsblad n". E 78, het „Tariefbesluit 1944" vastgesteld, houdende de voor invoering van de douane-overeenkomst in Nederland noodige bepalingen.
Reeds spoedig bleek, dat een voorloopige algeheele toepas- sing van de douane-overeenkomst, als bedoeld in het hier- boven vermelde artikel 9, op tal van moeilijkheden zou stuiten. Tot opheffing van het gedurende den bezettingstijd ont- stane tekort aan goederen moest zoowel in Nederland als in België de invoer van goederen zoo krachtig mogelijk worden gestimuleerd, hetgeen gepaard diende te gaan met wegneming, althans vermindering van invoerbelemmeringen. In het kader van de daartoe te nemen maatregelen paste een tijdelijke schorsing van heffing van invoerrechten, doch zeker niet de invoering van een tarief, waarvan de rechten in het algemeen hooger lagen dan de overeenkomstige rechten van liet Neder- landsche tarief, zooals dit in 1939 werd gewijzigd. Bovendien was de te Londen gesloten overeenkomst niet voor onmiddel- lijke toepassing geschikt. Bij de zeer beperkte hulpmiddelen, welke den samenstellers ter beschikking stonden, kon niet worden voorkomen, dat aan de douane-overeenko?nst en het daarbij behoorende tarief een aantal technische onvolkomen- heden kleefden, welke, naar verwacht moest, worden, bij haar toepassing in de practijk tot bezwaren aanleiding zouden
,i. Daarbij kwam, dat voor belangrijke groepen van goede- ren de vaststelling van het te heffen invoerrecht was aange- houden. Wegneming van de bedoelde onvolkomenheden en aan- vulling van het gemeenschappelijke tarief was noodzakelijk, terwijl voorts in de op sommige plaatsen ontbrekende volledige overeenstemming tusschen den Franschen tekst en den Neder- landsehen tekst van de overeenkomst moest worden voorzien. Van het tarief zelve bestond verder oorspronk-elijk enkel een
gerezen, werd door de Regeeringen der Verdragsluitende Par- tijen in Juni 1945 bij nota-wisseling besloten:
1°. de inwerkingtreding van de artikelen 1 en 2 van de douane-overeenkomst, houdende toepassing van een voor Nederland en de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie gemeenschappelijk tarief van invoerrechten en het wederzijds verleenen van vrijstelling van de in dat tarief vermelde in- voerrechten bij den invoer van goederen, herkomstig uit het gebied van den verdragspartner, tot nader order op te schorten;
2". de artikelen 3, ."> en 6 van de douane-overeenkomst, regelende de instelling en de taak van den Administratieven Raad voor de Douaneregelingen, den Administratieven Raad voor de regeling van den buitenlandsehen handel en den Raad voor de Handelsaccoorden, onmiddellijk volledig uit te voeren.
Laai naast is zoowel door Nederland als door de Belgisch- Luxemburgsche Economische Unie de heffing van invoerrech- ten over een breed front door autonome maatregelen geschorst. Wal Nederland betreft was deze schorsing oorspronkelijk ge- grond op een verordening van den Chef van den Staf Xxxxxxxx Xxxxx. Naderhand werd zij geregeld bij het Koninklijk Besluit van 13 Sovember 1945, Staatsblad no. F 261. De schorsing zon, in verband met artikel 8 van dit besluit, met ingang van
1 October \'Mti eindigen. Zij werd echter bij de Xxx xxx
•xx> November 1946, Staatsblad no. G 332, nader verlengd tot uiterlijk l October 1947. Onder de gegeven omstandigheden bestond tegen de opschorting van de inwerkingtreding van de artikelen 1 en 2 van de douane-overeenkomst feitelijk weinig bezwaar; immers de genoemde schorsing van de heffing van invoerrechten had tot gevolg, dat de invoerrechten voor de meeste goederen op een voor de Verdragsluitende Partijen ge- lijk niveau — namelijk nihil — werden gebracht en dat tevens de onderlinge vrijstelling van invoerrecht — zij het dan ook. dat deze in verband met de bestaande bijzondere omstandig- heden evenzeer ten opzichte van andere landen gold— tot haar recht kwam.
In de schorsing konden nochtans niet alle invoerrechten worden betrokken.
'Voor zooveel Nederland betreft, moest een uitzondering worden gemaakt voor een aantal invoerrechten, verband hou- dende met de in Nederland geheven accijnzen op gedistilleerd, houtgeest, suiker en zout. Het stelsel van heffing op gemeen- schappelijken voet met onderlinge vrijstelling, neergelegd in de douane-overeenkomst, strekt zich vooralsnog niet uit tot de accijnzen en kon derhalve evenmin omvatten de op basis van een accijns geheven invoerrechten. In het genoemde Koninklijk Besluit van 13 November 1945, Staatsblad no. F 261, werd dan ook bepaald, dat voor goederen, welke volgens het tot de Tariefwel 1934 behoorende tarief waren belast met een speci- fiek- invoerrecht, hetwelk verband hield met den accijns op gedistilleerd, houtgeest, suiker of zout, een door den Minister van Financiën vast te stellen bedrag als aequivalent van den accijns zou worden geheven. Voor den in dit verband mede genoemden accijns op geslacht, was de genoemde bepaling voor- loopig van geen belang, daar de heffing van dezen accijns reeds sedert 1 Augustus 1942 was geschorst. Ten aanzien van tot ver- bruik bereide tabak, bier en wijn was een bijzondere voorziening in verband met de schorsing van invoerrechten niet noodig, aan-
433 3 3
Goedkeuring en uitvoering van tusschen de Regeeringen van X ederlnnd, België en Luxemburg gesloten douaneovereenkomst.
gezien deze producten ook bij invoer aan den binnenbandschen accijns en niet aan een aequivalent invoerrecht zijn onderworpen. In het kader van de hierboven omschreven maatregelen kon het Tftriefbesluit 1944 niet worden gehandhaafd. Dit besluit werd dan ook ingetrokken bij het Koninklijk Besluit van
18 November 1945, Staatsblad no. F 261.
Xxxxxxxxx ontwikkelde zich het overleg inzake de maat- regelen, noodig om tot volledige inwerkingstelling van de douane-overeenkomst te geraken. In dit verband waren vooral j van belang de op 17 en 18 April 1946 te 's-Gravenhage ge- I voerde besprekingen tusschen Nederlandsehe, Belgische en j Luxemburgsche Ministers, waarbij onder meer werd overeen- gekomen, dat de bij de artikelen 3, 5 en 6 van de douane- I overeenkomst ingestelde Raden zoo spoedig mogelijk zouden ' bijeenkomen en hun werkzaamheden onmiddellijk zouden aan- vangen. Voorts werd den Administratieven Raad voor de Douaneregelingen opgedragen uiterlijk tegen 1 Augustus 1940 het nog onvolledige gemeenschappelijke tarief van invoerrechten ' van de noodige wijzigingen en aanvullingen te voorzien en voor ] invoering gereed te maken. Dit tarief zou een dubbele kolom ' bevatten en met ingang van 1 November 1946 in werking moeten treden. De douane-grens tusschen Nederland en de Bel- gisch-Luxemburgsche Economische Unie zou vervallen één jaar ] nadat het gemeenschappelijke tarief van invoerrechten van j kracht zou worden. De Administratieve Raad voor de regeling van den buitenlandschen bande!, welke nader den naam van
„Raad van de Economische Unie" ontving en de Adrninistra- tieve Raad voor de Douaneregelingen zouden, binnen een tijds- bestek van uiterlijk zes maanden — derhalve tegen 1 Novem- ; her 1946 — voorstellen doen tot unificatie van de accijnzen en de omzetbelasting en van belastingen op den invoer, andere dan douanerechten, zooals compenseerende rechten, invoerbe- lasting (aequivalent van de in het binnenland geheven omzet- belasting) enz. Verder werd het noodzakelijk geacht, in liet bijzonder met de medewerking van den Raad van de Economi- sche Unie, de landbouw- en handelspolitiek van de drie landen met het oog op hun gemeenschappelijke belangen, te coördi- neeren en aan te passen. Tenslotte werd nog overeengekomen, dat de Raad voor de Handelsaccoorden de grondslagen zou zoeken voor een gemeenschappelijk optreden van de drie landen bij de tariefonderhandelingen, welke gevoerd zouden worden ! naar aanleiding van de Internationale Conferentie betreffende den handel en de werkgelegenheid. Deze Raad zou voorts de mogelijkheid van sluiting van gemeenschappelijke handelsver- i dragen met derde landen binnen den kortst mogelijken tijd in studie nemen.
i
§ 8. Voorbereide)id werk voor de tenuitvoerlegging van de douane-overeenkomst. Protocol.
Gevolg gevende aan de verstrekte opdracht, werd de her- ziening en de verdere uitwerking van het tarief van invoer- | rechten, behoorende tot de te Londen gesloten douane-over- j eenkomst, door den Administratieven Raad voor de Douane- regelingen ter hand genomen. Niet alleen werden de in dit tarief voorloopig opengelaten rechten alsnog vastgesteld, doch tevens werd onderzocht in hoeverre wijziging van reeds be- paalde rechten in het licht van de nader aan den dag ge- komen omstandigheden noodig was, terwijl voorts werd ge- streefd naar wegneniing van technische onvolkomenheden zoo- wel in het tarief zelve als in de daarbij behoorende inleidende, bepalingen. Als resultaat van deze werkzaamheden werd door den Raad een ontwerp van een volledig uitgewerkt gemeen- schappelijk tarief van invoerrechten aan de Regeeringen van Nederland, België en Luxemburg aangeboden .
In beraadslagingen van de drie, bij de douane-overeenkomst ingestelde Raden, werd ook de tekst van de conventie aan een onderzoek onderworpen, waarbij het den Xxxxx xxxxxx voor- kwam, aan de onderscheidene Regeeringen voorstellen te doen tot verduidelijking van dezen tekst en tot vaststelling van eenige interpretatieve voorschriften, strekkende tot uitsluiting van mogelijken twijfel en misverstand, waartoe de bepalingen van de, conventie aanleiding zouden kunnen geven. De ge- noemde voorstellen hebben er toe geleid, dat door de Verdrag- sluitende Partijen nader werd overeengekomen, a*xn de op
•ri September 1944 te Londen gesloten douane-overeenkomst een protocol toe te voegen, waarbij zoowel een op eenige plaat- sen gepreciseerde tekst van de conventie, als het daartoe be- hoorende tarief in den definitieven vorm werd vastgesteld.
Voorts werden in het protocol eenige interpretatieve bepalingen opgenomen, terwijl daarin tenslotte voorzieningen werden ge- troffen met betrekking tot eenige, met de douane-overeenkomst verband houdende, bijzondere aangelegenheden.
Ben volledige oriëntatie met betrekking tot de douane-over- eenkomst kan worden verkregen a««i de hand van:
1°. den tekst van de op 5 September 1944 te Londen ge- sloten douane-overeenkomst met het daartoe behoorende ta- rief, waartoe een afdruk van het Nederiandsche Staatsblad no. E 77 bij d ze memorie is gevoegd;
"2". het bij dit wetsontwerp behoorende protocol met de daartoe behoorende stukken, bestaande uit:
a. den nader gepreciseerden tekst van de conventie in de' Nederiandsche en in de Fransche taal (bijlage I) ;
b. het tot de conventie behoorende, gewijzigde en aange- vulde tarief van invoerrechten, met de daaraan voorafgaande inleidende bepalingen, een en ander zoowel in de Nederiand- sche als in de Fransche taal (bijlage II) ;
c. het statuut van het Secretariaat-Generaal van de Raden der N ede i'landsch -Belg iseli-I.uxemlnirgsche douane-overeen- komst (bijlage III) ;
(/. de van het protocol deel uitmakende notawisseliti». waarin, ter bevordering van een doeltreffende taakvervulling door de drie Raden en door het Secretariaat-Generaal en van een goede samenwerking tusschen de Xxxxx xxxxxxxxx, aan de Voorzitters van de drie Kaden eenige aanwijzingen worden ge- geven.
Wat de conventie zelve betreft is het vooreerst noodzakelijk geacht den Franschen en den Nederlandsehen tekst nauw- keurig met elkander in overeenstemming te brengen, hetgeen des te meer van belang is. nu de beide teksten rechtsgeldig zijn verklaard. In verband hiermede werd de Nederiandsche tekst van artikel 3, tweede lid, en van artikel 8, derde lid. gewijzigd. Voorts werd, in overeenstemming met artikel 8, derde lid, van de conventie, in de preambule tot uitdrukking gebracht, dat de Verdragsluitende Partijen als einddoel van Haar samenwerking het tot- stand brengen van een econo- mische unie beoogen.
De veranderde redactie van artikel 1. tweede lid, en arti- kel 2, tweede lid, van de conventie stelt builen twijfel, dat de douane-overeenkomst, zooals zij is gesloten, enkel een gemeen- schappelijk regime wil vestigen, voor zooveel do eigenlijke douane-rechten betreft en dat andere op den invoer geheven wordende rechten in dit gemeenschappelijke regime niet doe- len. In artikel 5 moest telkens de naam ,,Administratieve Raad voor de regeling van den buitenlandschen handel" wor- den vervangen dooi' dien van Raad van de Economische Unie. Tenslotte moest de taakomschrijving van de Commissie voor Douane-geschillen, voorkomende in het tweede lid van arti- kel 4, anders worden geformuleerd. De gewijzigde tekst van deze bepaling doet uitkomen, dat de Commissie de haar aan- gewezen functie slechts uitoefent op verzoek van de bevoegde Regeeringsinstanties in Nederland en in de Belgisch-Luxem- burgsche Economische Unie en daarbij algemeene richtlijnen geeft aangaande de toepassing van de wettelijke en uitvoeren- de bepalingen, voortvloeiende uit de douane-overeenkomst.
Tn het protocol wordt verder bepaald, dat het als bijlage I I daarbij gevoegde tarief mei de daaraan voorafgaande inleidende bepalingen als het tarief van de drie landen moet worden be- schouwd. Eenige algemeene opmerkingen betreffende het tarief van de douane-overeenkomst zijn hierna in j 6 opgenomen.
De interpretatieve voorschriften, vastgesteld in het protocol zullen eveneens hierna worden toegelicht. Van de verdere bij het protocol getroffen voorzieningen, moge in bet bijzonder worden vermeld de instelling van een Secretariaat-Generaal van de Raden der Xederlandsch-Belgisch- Luxemburgsche douane-overeenkomst, waarvan het statuut- als bijlage TH bij het genoemde protocol is opgenomen.
§ 4. Draagwijdte van de overeenkomst.
De in de douane-overeenkomst voorziene maatregelen, welke onmiddellijk en rechtstreeks wijziging brengen in het goederen- verkeer, zijn van meer beperkte strekking dan men geneigd is
433 3
Goedkeuring en uitvoering van tusschen de Regeeringen van Nederland, België en Luxemburg gesloten douaneovereenkomst.
aan te nemen. De overeenkomst gaat niet verder dan toepassing van een voor de Verdragsluitende Partijen gelijk tarief van invoerrechten tegenover andere landen en het weder- zijds verleenen van vrijstelling van invoerrechten bij invoer van goedelen, herkoinstig uit het gebied van den verdragspartner. Een volkomen tolunie komt in dit stadium nog niet tot stand. De rlouane-overeenkomst heeft immers niet tot gevolg, dat de Verdragsluitende Partijen Haar gebieden vereenigen tot één douane-gebied, dat zoowel naar buiten als naar binnen een een- heid vormt
De Nederlandsch-Bnlgische douane-grens wordt niet alleen ge- handhaafd ten aanzien van den invoer uit andere landen, doch in technisch opzicht mede in het goederenverkeer tusschen de verdragsluitende landen onderling. Dit heeft tot gevolg, dat de goederen, welke over de genoemde grens worden ingevoerd, dienen te worden onderscheiden in twee categorieën, te weten: die, welke herkomstig zijn uit liet gebied van den verdragspartner en derhalve van invoerrechten zijn vrijgesteld en de uit andere landen herkomstige goederen, welke aan de in het gemeenschap- pelijke tarief vermelde invoerrechten zijn onderworpen. Het zal daarom noodig zijn, ten aanzien van de vrijgestelde goederen dadelijk bij binnenkomst in Nederland resp. in de Belgisch- Luxemburgsche Economische Unie, de herkomst vast te leggen, opdat bij de aangifte ten invoer in het vrije verkeer met voldoende juistheid ambtelijk zal kunnen worden beoordeeld of al dan niet aanspraak op vrijstelling van invoerrecht bestaat. Beeds dadelijk zij opgemerkt, dat liet begrip herkomst hier niet in dr gebruikelijke beteekenis wordt gebezigd. Voor de toepassing van de vrijstelling van artikel 2 van de douane-overeenkomst, wordt namelijk de herkomst niet bepaald door de plaats, van- waai de goederen nut bestemming voor het land van invoer wor- den afgezonden, doch zullen als ,,herkomstig uit" Nederland resp. uit de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie worden aangemerkt alle goedoren, welke zich in die landen in den zin van de «ettelijke bepalingen betreffende de heffing van invoer- rechten in het vrije verkeer bevinden. Ten aanzien van goederen, waarop in de genoemde landen douane-verband rustte, kan bij invoer in het partnerland geen aanspraak worden gemaakt op de vrijstelling, vermeld in artikel 2 van de douane-overeenkomst. De handhaving in technisch opzicht van twee afzonderlijke douane-gebieden veroorlooft den Verdragsluitenden Partijen, vooralsnog op grond van de eigen wettelijke bepalingen, welke nogal uiteen loopen, het gemeenschappelijke invoerrecht te heffen, douane-toezicht te houden, regelingen op den doorvoer van goederen toe te passen, enz. De opbrengst der volgens het gemeenschappelijke tarief geheven invoerrechten vloeit voorts'
niet in een gezamenlijke kas.
Daarbij komt, dat de douane-overeenkomst, zooals zij is ge- sloten, de vrijstelling in het goederenverkeer tusschen Neder- land en de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie beperkt tot de invoerrechten, omschreven in het gemeenschappelijke tarief. De douane-overeenkomst verklaart de genoemde vrijstel- ling in het onderlinge verkeer niet van toepassing ten aionzien van andere belastingen, welke bij invoer van goederen verschul- digd kunnen zijn. In verband hiermede zullen accijnzen en aequivalenten van een accijns, bijzondere wijnbelasting, invoer- belasting, statistiekrecht, belasting op gouden en zilveren wer- ken, bijzonder invoerrecht op benzine, alsmede niet fiscale hef- fingen, zooals monopolicrechten door elk der Verdragsluitende Partijen bij voortduring volgens de bestaande eigen nationale wet- geving worden geheven. Het behoeft geen betoog, dat ook reeds uit dien hoofde handhaving van de douane-grens, zoolang de genoemde heffingen op den vorenomschreven voet plaats vinden, onvermijdelijk is.
Gelijk reeds gezegd, brengt de douane-overeenkomst, zooals zij thans luidt, evenmin mede, dat de statistiek van den in-, uit- en doorvoer wordt vereenigd. Nederland en de Belgisch-Luxem- burgsche Economische Unie zullen elk voor zich een eigen sta- tistiek, voorloopig naar de bestaande methode, blijven bijhouden. Tenslotte zij er nog op gewezen, dat de vestiging van een voor de drie landen gemeenschappelijk regime op het gebied van deviezen- en in- en uitvoerreglementeering uiteraard geheel
buiten het kader van de douane-overeenkomst valt.
Uit de hierboven geschetste draagwijdte van de douane-over- eenkomst blijkt, dat zij slechts als een eersten vorm van samen- werking kan worden beschouwd.
Zooals hierboven reeds is medegedeeld, zijn de Verdrag- sluitende Partijen voornemens, de douane-overeenkomst uit te bouwen tot een volkomen tolunie.
Deze ontwikkeling zal echter eerst voltooid zijn met de unifi- catie van de accijnzen, van de omzetbelasting en van alle belas- tingen op den invoer, andere dan de eigenlijk gezegde douane- rechten. Hierbij behoeft niet de eisch te worden gesteld van een voor de Verdragsluitende Partijen volkomen gelijkluidende wetgeving. Volstaan kan worden met de verwezenlijking van een gelijken economischen druk van de bedoelde belastingen in Nederland en in de Bclgisch-Luxemburgsche Economische Unie. Aan de volledige uitwerking van de hiertoe noodige voorstellen wordt de laatste hand gelegd; zij kon echter niet binneu den gestelden termijn, welke op 1 November 1946 afliep, worden beëindigd. Vóór het tot stand komen van de volkomen tolunie zal nog het vraagstuk van de gemeenschappelijke kas aan de orde moeten worden gesteld. De desbetreffende instanties van de Verdragsluitende Partijen zullen de daartoe vereischte rege- lingen uitwerken binnen het kader van de ter zake van de unifi- catie te treffen voorzieningen. Eerst indien de genoemde unifi- catie tot stand komt, kan tot opheffing van de onderlinge douane-grens worden overgegaan, aan welke opheffing geen ver- dere beteekenis is toe te kennen dan deze, dat het binnenkomen van goederen over de gemeenschappelijke grens geen aanleiding geeft tot heffing van belastingen op den invoer. Hieruit volgt reeds, dat ook indien een volkomen tolunie tot stand wordt gebracht, de grens tusschen Nederland en België niet volledig wegvalt. Zij blijft ook dan 1102; bestaan voor de toepassing van de wettelijke bepalingen, welke op het deviezenverkeer en de reglementeering van den in- en uitvoer van goederen betrekking hebben. Voorts wordt ook bij liet bestaan van een volkomen tol- unie met de onderlinge grens rekening gehouden voor de bij- houding van de statistiek, welke bij voortduring voor elk der beide deelen een afzonderlijk overzicht blijft geven van den in-, uit- en doorvoer van goederen. De onderlinge grens kan eerst geheel worden prijsgegeven, indien tusschen de Verdragsluitende Partijen een economische unie tot stand komt. Een zoodanige unie wordt door Partijen als uiteindelijk resultaat van Haar samenwerking beoogd. De geleidelijke verbreeding van deze samenwerking moet worden gezien als een natuurlijke ont- wikkelingsgang.
§ 5. Algcmccne beschouwingen inzake de douane-overeenkom ut en de plannen voor een economische unie.
De op 5 September 1944 te Londen gesloten douane-overeen- kom st is een daad van groote politieke en economische betee- kenis. Immers, ofschoon uiteraard de voortdurende zelfstandig- heid in politiek opzicht van elk der drie landen als uitgangspunt vooropstaat, zoo kan toch het afbreken van de onderlinge tarief- muren en het aanvaarden van een gelijk tarief van invoerrechten tegenover andere landen, niet zonder politieke gevolgen blijven, temeer niet, nu bij de beoordeeling van deze maatregelen steeds in het oog moet worden gehouden, dat zij slechts een voor- loopigen eersten grondslag voor samenwerking vormen, welke bestemd is om nader te worden verbreed en uitgebouwd. Naar- mate de onderlinge samenwerking op fiscaal- en economisch gebied nauwer en meer omvattend wordt — hetgeen een voort- durend overleg op deze gebieden tusschen de betrokken Begee- ringen en uitvoerende instanties en eveneens het treffen van vele gemeenschappelijke maatregelen zal medebrengen — zal de bestaande en jiroeiende belangengemeenschap den betrokken volken steeds duidelijker voor oogon komen te staan. Dit samen- gaan zal niet nalaten in politiek opzicht zijn invloed te doen gelden, niet alleen in het onderlinge verkeer tusschen de Verdrag- sluitende Partijen, doch ook met betrekking tot de plaats van de verbonden landen in de wereld. De ondergeteekenden zijn er van overtuigd, dat deze achtergrond, meer nog dan de van de thans "etroffen maatregelen onmiddellijk te verwachten vruch- ten, bij de vraag of de ingeslagen weg van samenwerking tus- schen Nederland en de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie de juiste is, als factor van overwegend belang voor oogen moet worden gehouden.
De ondergeteekenden zijn evenzeer overtuigd, dat, ook al bestaan tusschen de deelnemende volken belangrijke verschillen, vanuit een algemeen gezichtspunt beschouwd tusschen die volken van drie kleine Europeesche landen zooveel punten van overeenstemming zijn aan te wijzen on zooveel gemeenschap- pelijke belangen bestaan, dat een nauw samengaan niet slechts verantwoord is. maar in hun aller belang bepaaldelijk is ge- boden.
Bijlagen 43 3 3 Tweede Kamer e
Goedkeuring en uitvoering van tusschen de Regeeringen van Nederland, België en Luxemburg gesloten douaneovereenkomst.
Het einddoel is dus het tot stand brengen van een econo- mische unie. Wordt dit doel bereikt, dan zullen noch invoer- I rechten, noch contingenteeringen of deviezen-restricties het j handelsverkeer tusschen de verbonden landen onderling belem- meren en zullen de voorwaarden zijn geschapen voor het voeren | van een gemeenschappelijke handelspolitiek met derde landen. Dit vereischt een volledige samenwerking op economisch gebied. Het prijs- en loonpeil van de deelnemende landen zal aan elkaar moeten werden aangepast, de landen zullen tot een gelijke — of althans gelijkgerichte — monetaire en financieele politiek moeten komen en de ordeningsmaatregelen, alsook de sociale politiek in die landen, zullen moeten harmonieeren.
Een gunstige omstandigheid voor deze samenwerking is de nagenoeg gelijke grootte, het geringe verschil in aantal in- woners en de ongeveer gelijke economische beteekenis der beide deelen. De uitgestrekte gemeenschappelijke grens zal de economische aanpassing bevorderen. Bovendien zullen de aan- passhigsmoeüijkheden meevallen, doordat Nederland tot 1934 vrijhandelsland was. terwijl ook België tot dien tijd geen sterk uitgesproken protectionistische politiek heeft gevoerd.
Desniettemin zullen vele moeilijkheden moeten worden over- wonnen, voordat een economische unie werkelijkheid zal zijn geworden. De bestudeering van verschillende met de sluiting van een economische unie verband houdende vraagstukken, zooals verschillen in loon- en kostenpeil, ongelijke druk van sociale lasten, verschillen in belasting- en handelspolitiek, be- palingen tot bescherming van eenige algemeene belangen (ge- zondheid van mensch, dier en plant, goede zeden, openbare veiligheid) is reeds ter hand genomen. Aan de hand van de conclusies, waartoe deze studie zal leiden, en van de resul- taten met de douane-overeenkomst en de douane-unie in de practijk opgedaan, zal do vraag beantwoord moeten worden, op welke wijze en in welk tempo de bedoelde economische unie geleidelijk verwezenlijkt zal kunnen worden.
Naarmate de onderlinge aaneensluiting op economisch en sociaal gebied meer werkelijkheid wordt, zullen de voordeelen hiervan op economisch en op handelspolitiek gebied zich duide- lijker gaan afteekenen. Deze voordeelen zijn:
1. Ieder land gaat zich specialiseeren op het produceeren van die goederen, waarvoor het relatief het meest geschikt is. Hierdoor zal niet alleen de arbeidsproductiviteit stijgen, maar eveneens zal een hooger icndement worden verkregen van kapitaal en grond.
2. Elk deelnemend land krijgt een grooter afzetgebied voor zijn totale productie, want doordat elk verdragsland de invoer- rechten laat wegvallen op de goederen van zijn partner zullen sommige importgoederen, welke vroeger uit derde landen wer- den betrokken, nu van het partnerland worden gekocht.
9. Als gevolg van 1 en 2 komen in de beide gebieden de goederen tegen lagere prijzen en van betere kwaliteit aan de markt.
4. Een sterkere positie op handelspolitiek gebied. Zoowel in Nederland als in de Bclgisch-Luxemburgsche Economische Unie is de buitenlandsche handel krachtig ontwikkeld. Deze gebieden namen in 1938 tezamen — het handelsverkeer tus- schen Nederland en de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie buiten aanmerking gelaten —- ruim 5 procent van den totalen wereldhandel voor hun rekening en zouden toen, als zij vereenigd waren geweest, de vierde plaats in den wereldhandel hebben ingenomen; zij zouden onmiddellijk na Duitschland zijn gekomen. Bij het uitvallen van dit land zouden zij — volgens de cijfers van 1938 — tezamen de derde plaats be- trekken. De verdragslanden zullen dus, als zij tezamen één economisch gebied vormen, bij het afsluiten van handelsver- dragen een sterke positie innemen. Als een nadeel zou kunnen worden genoemd de mogelijkheid, dat een derde land bepaalde exportgoederen van ons gaat weigeren, omdat wij enkele arti- kelen, welke wij vroeger uit dit derde land importeerden, nu uit België betrekken. Doch dit nadeel zal worden goedgemaakt door het voordcel, dat onze export naar België zooveel grooter is geworden, terwijl hierbij als winst komt het voordeel, dat onze onderhandelingspositie tegenover de derde landen is ver- sterkt:
a. door het veel grootere handelsgebied dat wij als unie vormen; en
b. dooi' de goedkoopere en betere producten, welke wij nu als tegenprestatie kunnen bieden.
5. Nog een voordeel zal zijn, dat een nauwere economische samenwerking de sfeer zal scheppen, die noodig is om tot dus- verre bestaande belangentegenstellingen in een gemeenschappe- lijke regeling te overbruggen. Men denke hier bv. aan de con- currentie tusschen Antwerpen en Botterdam; hieraan zou tot beider voordeel een einde kunnen worden gemaakt door een onderling overeengekomen taakverdeeling passende bij elks lig- ging en geschiktheid. In ruimer verband dient zelfs het geheele vraagstuk van de regeling van het verkeer te lande, te water en door de lucht aan de orde te worden gesteld en naar een voor beide Partijen bevredigende oplossing daarvan te worden gestreefd.
Uiteraard zijn tegen de hierboven omschreven aaneensluiting ook bezwaren in te brengen; zij zijn echter in hoofdzaak slechts van tijdelijken aard. Zij kunnen voor een groot deel worden ondervangen, althans worden verzacht, door de voor een economische unie noodige voorwaarden geleidelijk te scheppen. In dit verband zij erop gewezen, dat het sluiten van een econo- mische unie eerst verantwoord is, indien tusschen de daar- bij betrokken landen een zeker economisch evenwicht is ver- kregen. Zou immers dit evenwicht niet bestaan, dan valt te vreezen, dat ongelijke concurrentie-voorwaarden voor de bedrij- ven in bedoelde landen zouden leiden tot gedwongen liquidatie van bedrijven in het land met de minst gunstige concurrentie- voorwaarden of tot verplaatsing van bedrijven naar het partner- land. Teneinde een economisch evenwicht te bereiken, zal evenwel van het bedrijfsleven in de verbonden landen een vrij groote mate van aanpassing worden gevergd. Daarvoor dient de noodige tijd te worden gegeven, wil voorkomen worden, dat het bedrijfsleven door geforceerde maatregelen zou worden ge- schaad. Gezien de groote verschillen, welke moeten worden overbrugd, kan dan ook een volledige economische unie niet op korten termijn worden verwezenlijkt. De gelijke of gelijk- gerichte economische politiek, waartoe een dergelijke unie dwingt, kan eerst geleidelijk worden vastgesteld en in practijk gebracht.
Indien nu de douane-overeenkomst als eerste in deze richting ondernomen stap meer concreet wordt bezien, blijkt dat ook daartegen geen overwegende bezwaren bestaan. Aanvaarding van het gemeenschappelijke tarief vordert van Nederlandsche zijde geen uitgebreide concessies. Wat het niveau der rechten betreft, beweegt dit tarief zich tusschen het lagere Nederland- sche tarief van 1934, zooals dit in 1939 werd gewijzigd en het hoogere tarief van de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie. Het beschermend element is in het tarief van de douane- overeenkomst zeer gematigd; het draagt geenszins een uitge- sproken protectionistisch karakter.
Een gunstige omstandigheid is voorts de aanneming van het stelsel van waarderechten in het gemeenschappelijke tarief. Dit stelsel werd in Nederland reeds lange jaren toegepast en heelt in de practijk goed voldaan.
De vaststelling van een tarief met dubbele kolom (miniminn- en maximum-tarief) zal hieronder afzonderlijk worden be- sproken.
Aan de invoering van een gemeenschappelijk tarief is verder nog het voordeel verbonden, dat bij de onderhandelingen inzake verlaging van invoerrechten ter internationale conferentie be- treffende handel en werkgelegenheid, welke onder auspiciën van den Economischen en Socialen Raad der Vereenigde Naties zal worden gehouden, Nederland en de Belgisch-Luxemburg- sche Economische Unie zich als eenheid op een zelfde tarief baseeren, waardoor de onderhandelingspositie van deze landen aanzienlijk wordt versterkt.
§ 6. Eenige bijzondere opmerkingen aangaande de gesloten douane-overeenkom ut.
I . Het tarief van invoerrechten, hetwelk deel uitmaakt van de douane-overeenkomst, moest zooveel mogelijk met de be- langen van beide Partijen rekening houden. Dat deze belangen in vele gevallen niet parallel liepen, is duidelijk, indien in aan- merking wordt genomen, dat als gevolg van de uiteenloopende economische ontwikkeling van Nederland en België de histo- rische groei van de tarieven van douanerechten in beide land .
Handelingen der Staten-Generaal. Bijlapen. 1940—1947.
433 3
Goedkeuring en uitvoering van tusachen de liegeeringen van Nederland, België en Luxemburg gesloten douaneovereenkomst.
verschillend is geweest. Ofschoon in verband met den zeer be- perkten tijd van een diepgaande en alle sectoren van het be- drijfsleven omvattende studie der wederzijdsche belangen moest worden afgezien, werd niettemin het bedrijfsleven in Neder- land in de gelegenheid gesteld, zij het ook op zeer korten ter- mijn, zijn wenschen ten aanzien van het tarief kenbaar te maken. Met de naar voren gebrachte wenschen werd zooveel mogelijk rekening gehouden.
De uitwerking van het nog zeer onvolledige tarief, behoo- rende tot de te Londen gesloten conventie, geschiedde met inachtneming van vaste richtlijnen. De reeds vastgestelde in- voerrechten werden in het algemeen gehandhaafd; echter niet zonder uitzondering, daar immers een in 1944 reeds opgesteld tarief niet meer in alle opzichten zou kunnen voldoen aan de bijzondere omstandigheden en eischen van de na-oorlogsche periode. Voorts werd bijzondere aandacht 'besteed aan de weg- neming van technische onvolkomenheden, hetgeen heeft ge- leid tot de opneming van tal van onderverdeelingen van posten, welke in het oorspronkelijke tarief niet waren gesplitst. Dit geschiedde niet enkel uit een oogpunt van douane-techniek, doch mede zoowel op grond van overwegingen van eeonomi- schen aard als ter verkrijging van een in voldoende mate ge- detailleerde statistiek.
Tenslotte werd bij de vaststelling van de voorloopig open- gelaten rechten als uitgangspunt aangenomen, dat de hoogte van deze rechten ongeveer het gemiddelde zou moeten vormen van de door elk der verdragsluitende Partijen in 1989 toege- paste tarieven, met dien verstande, dat specifieke rechten op basis van de in 1089 geldende prijzen /.ouden worden omge- rekend tot waarderechten en dat het vast te stellen recht het hoogste recht, dat door één der Partijen in 1989 werd toege- past, niet zou mogen overtreffen. Binnen liet kader van de hierboven omschreven richtlijnen werd er naar gestreefd, de meeningen van beide Partijen tot elkander te brengen. Het volgen van vaste richtlijnen bevorderde een liarmonischen bouw- van hel tarief; door voor zooveel mogelijk rekening te houden met de wederzijdsche belangen werd een evenwicht verkregen, dat niet zoozeer de incidenteele tariefposten kenmerkt, doch meer voor het tarief als geheel geldt. Met met inachtneming Aan de genoemde beginselen voltooide tarief moge niet vol- maakt zijn, vertrouwd mag worden, dat het in de practijk redelijk hanteerbaar zal blijken te zijn. Overigens zullen ook in de toekomst wijzigingen in het gemeenschappelijke tarief in onderling overleg tusachen de Regeeringen van Nederland, België en Luxemburg mogelijk blijven.
Het komt den ondergeteekenden niet noodig voor, gezien de hierboven omschreven richtlijnen, nader in te gaan op de voor- gestelde heffingen. Intusschen meenen zij een uitzondering te moeten maken voor de heffingen, welke zijn voorgesteld voor suiker en suikerhoudende goederen, zulks in verband met de bijzondere overweegingen, welke daarbij hebben gegolden. Deze heffingen zijn vermeld in de posten nummers 122 en 123, als- mede in de voetnoot, waarnaar verwezen wordt bij de posten nummers 23, 24, 81, 125, 126, 129, 131, 132, 133, 136, 139,
140, 141, 142, 144, 146, 148, 160 en 290 — b, van het ont-
werp-tarief. Zij staan onafhankelijk van den accijns en van de aan den accijns aequivalente rechten, welke bij invoer van suiker en suikerhoudende goederen zullen worden geheven.
Bij de vaststelling van een invoerrecht op suiker moest reke- ning worden gehouden met de omstandigheid dat dit invoer- recht in Nederland en in de Belgisch-Luxemburgsche Econo- mische Unie in het verleden een geheel verschillende rol heeft gespeeld. Het Nederlandsche tarief van invoerrechten kende enkel een compenseerend recht van f 2,40 per 100 kilogram op geraffineerde suiker en op ruwe suiker en basterd van 98 per- cent en hooger gehalte. De heffing van een invoerrecht op suiker werd in Nederland niet dienstbaar gemaakt aan de steun- verleening aan de beetwortelteelt. Deze steunverleening ge- schiedde in den vorm van directe subsidies. De daarvoor bo- noodigde gelden werden gevonden in de opbrengst van monr>- polieheffingen. Geheel anders lagen de verhoudingen in do Belgiseh-Luxemburgsche Economische Unie, waar bij invoer van suiker een invoerrecht werd geheven, dat het bedrag van den binnenlandschen accijns met 100 francs per 100 kilogram overtrof. Dit excedent was grootendeels bestemd voor uitkee- ring aan de verbouwers van beetwortelen.
Het is duidelijk dat onder de geschetste omstandigheden het vaststellen van een gemeenschappelijk invoerrecht bezwaren ontmoet, nu nog niet principieel is uitgemaakt naar welk
systeem in de drie landen de bescherming van de bietenteelt moet plaats hebben. Echter deed zich de gelukkige omstandig- heid voor, dat beide Partijen van oordeel waren, dat voor het oogenblik niet tot heffing van zoodanig invoerrecht behoort te worden overgegaan. Deze gelijke opvatting opende de moge- lijkheid, in het ontwerp-tarief een invoerrecht op suiker in te schrijven en daarbij tegelijkertijd overeen te komen, dat dit recht voorloopig niet zal worden geheven. Wat Nederland be- treft, zal de heffing van het genoemde invoerrecht kunnen worden opgeschort op grond van artikel 2, tweede lid, van het ontwerp van wet. Voorts werd van Nederlandsche zijde uit- drukkelijk het voorbehoud gemaakt, dat het invoerrecht op suiker niet een cumulatief karakter zal dragen ten opzichte van de monopolieheffing. De vaststelling van dit invoerrecht dient dan ook geenszins te worden beschouwd als een ingrijpen in het bestaande stelsel van steunverleening aan de Nederland- sche beetwortelteelt, doch beoogt enkel een voorziening te tref- fen voor het geval deze steun mocht worden gezocht langs den weg van een beschermend invoerrecht. De vraag, aan welk van beide stelsels de voorkeur behoort te worden gegeven, wordt hierbij geheel in het midden gelaten.
II . De naamlijst van het tarief van de douane-overeen- komst is ontleend aan het ontwerp van een internationale douane-nomenclatuur, vastgesteld door den Volkenbond. Deze nomenclatuur is systematisch van opzet en beoogt alle voor- komende goederen te omvatten. Het tarief van de douane- overeenkomst vermeldt voor de goederen, hetzij een invoer- recht, hetzij een vrijstelling. De uiteraard zeer uitgebreide naamlijst vertoont op dit punt een fundamenteel verschil met die van het Nederlandsche tarief van 1934. De laatste was alphabetisch en bevatte een aantal met name genoemde goe- deren, waarvoor een invoerrecht was vastgesteld. Goederen, welke niet onder het tarief konden worden gerangschikt, waren van invoerrecht vrijgesteld.
Het tarief van de douane-overeenkomst bevat voorts twee kolommen d.w.z het behelst een minimum-tarief (in de alge- meene bepaling, welke aan de tarieflijst voorafgaat, aangeduid als ,.algemeen tarief") en een maximum-tarief. Het is echter niet een twee-koloinmentarief in de beteekenis, welke men daaraan gewoonlijk pleegt toe te kennen. Niet liet maxinium- tarief, doch het minimum-tarief is in beginsel van toepassing. Het maximum-tarief vervult hier niet de gebruikelijke rol van onderhandelingstarief, doch zal slechts in uitzonderingsgevallen worden gehanteerd als wapen tegenover staten, die tegenover Nederland of de Belgisch-Luxemburgsehe Economische Lnie welbewust een onwelwillende houding aannemen, indien deze tot uitdrukking komt in een behandeling, welke, hetzij minder gunstig is dan die, welke andere landen genieten, hetzij de levensbelangen van Nederland of de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie nadeel berokkent. In verband met deze functie was het niet noodzakelijk, los van het algemeene mini- mum-tarief een door afzonderlijke overwegingen voor elke goe- derensoort te bepalen maximum-invoerrecht vast te stellen, doch kon volstaan worden met afleiding van een maximum- tarief uit het reeds opgestelde minimum-tarief. Deze afleiding vond plaats door verdubbeling van de invoerrechten voor vol- gens het minimum-tarief belaste goederen met dien verstande, dat het maximum-recht tenminste 10 procent van de waarde zal bedragen. Voor de in het minimum-tarief vrijgestelde goe- deren werd een algemeen invoerrecht van 10 procent aange- nomen.
De hierboven ontwikkelde gedachte, welke aan de invoering van een tarief met dubbele kolom ten grondslag ligt, is in over- eenstemming met de in het ontwerp-handvest voor een Inter- nationale Handelsorganisatie van de Vereenigde Naties aan- gegeven beginselen, met inachtneming waarvan internationale onderhandelingen inzake verlaging van invoerrechten, op een te houden voorloopigo conferentie zullen worden gevoerd. Indien als resultaat van deze onderhandelingen een accoord tot .--tand komt, zullen de daarin vastgelegde verminderingen van invoer- rechten voorloopig enkel gelden tussehen de aan de voorloopige conferentie deelnemende landen. Aan het accoord kan echter uit- breiding worden gegeven door het sluiten van bilaterale verdragen met andere landen, welke den wensch te kennen geven, onder- handelingen aangaande verlaging van hun tarief van invoer- rechten te willen openen en daartoe adequate concessies aan- bieden. De voordeden van het accoord zullen evenwel worden onthouden aan landen, welke niet bereid zijn, verlaging van hun
433 3
Goedkeuring en uitvoering van tusschen de Begeeringen van Nederland, België en Luxemburg gesloten douaneovereenkomst.
tarief van invoerrechten in overweging te nemen. Tenslotte zullen de in het aecoord opgenomen verminderingen van invoerrechten vervallen ten aanzien van landen, welke in gebreke blijven een reeds gedane toezegging tot verlaging van hun tarieven gestand te doen.
III. Van het invoerrecht, omschreven in het tot de douane- overeenkomst behoorende tarief worden vrijgesteld, de goederen, herkomstig uit de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie bij invoer in Nederland en de goederen, herkomstig uit Nederland bij invoer in de Belgisch-Luxen.burgsclie Economische Unie. Op- gemerkt werd reeds, dat onder „herkomstig uit Nederland of uit de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie" ten deze moet wolden verstaan: herkomstig uit het vrije verkeer in de genoemde lunden; goederen, welke zich onder douane-verband bevinden vallen daaronder niet. De vlij stelling zal derhalve toepassing mis- sen ten aanzien van goederen, welke in het uitvoerende land in entrepot voor buitenlandsche goederen of anderszins onder dou- ane-verband waren opgeslagen of met vrijdom van invoerrecht tijdelijk waren toegelaten onder voorwaarde van wederuitvoer. Het begrip herkomst heeft hk r derhalve een douane-technische beteekenis.
Voor de toepassing van de wederzijdsche vrijstelling zullen in het land van invoer zekere waarborgen met betrekking tot de herkomst der goederen niet kunnen ontbreken. De douanedienst dient immers in staat te worden gesteld te beoordeelen of in de aangifte ten invoer, welke als grondslag strekt voor de heffing van invoerrechten, de herkomst der goederen juist werd vernield. Bij onderzoek is gebleken, dat het niet noodzakelijk is, de daartoe benoodigde gegevens door de invoerders te doen verstrekken, in den vorm van een door de bevoegde instantie in het land van uitvoer afgegeven certificaat, document of ander stuk. Ofschoon als voorwaarde dient te worden gesteld, dat degene, die aanspraak maakt op vrijstelling van invoerrecht voor ingevoerde goederen, dit dadelijk in de eerste aangifte ten invoer moet vermelden en voor de juistheid van zijn aangifte op dit punt verantwoordelijk is, zal het mogelijk zijn, de aangegeven herkomst door den douane- dienst in het land van invoer te doen controleeren aan de hand van renseignementen, verstrekt door den douanedienst in het land van uitvoer.
Op deze wijze wordt vermeden het ongewemchte gevolg, dat de douane-overeenkomst extra administratieve lasten zou leggen op het goederenverkeer tusschen de Verdragsluitende Partijen onderling.
IV. Zooals hierboven reeds werd opgemerkt, zal het stelsel van gemeenschappelijke heffingen voorloopig beperkt blijven tot de invoerrechten, vermeld in het tarief van de douane-overeen- komst. Naast deze invoerrechten zal gedurende eenigen tijd elk der Partijen voor zich een aantal belastingen en heffingen op den invoer blijven toepassen volgens de eigen nationale wettelijke bepalingen. Dit is ten deele noodzakelijk in verband met de om- standigheid, dat ten aanzien van sommige binnenlandsche belas- tingen een voor de Partijen gemeenschappelijk regime niet dade- lijk kan worden ingevoerd. Zoolang de binnenlandsche accijnzen in Nederland en in de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie niet zijn gelijkgeschakeld, moeten ook dezelfde accijnzen, voor zoover zij bij invoer worden geheven, noodzakelijk verschil- len. Dit geldt eveneens voor de met een binnenlandsehen accijns verband houdende aequivalente rechten, welke aan het bedrag van zoodanigen accijns' zijn gebonden, zooals de specifieke rech- ten op bepaalde suikerhoudende en alcoholhoudende goederen. De bevoegdheid tot afzonderlijke heffing bij invoer door elk der Verdragsluitende Partijen van eenige belastingen en rechten buiten de invoerrechten van het gemeenschappelijke tarief, wordt geregeld in artikel 1, tweede lid en artikel 2, tweede lid, van de douane-overeenkomst. Deze bepalingen, zooals zij oorspron- kelijk in de te Londen gesloten conventie waren opgenomen, lieten een aantal vragen onbeantwoord. Teneinde twijfel aan- gaande de uitlegging zooveel mogelijk uit te sluiten, werd bij het protocol eenerzij ds de tekst van de genoemde artikelen gepreciseerd en aangevuld, terwijl anderzijds eenige inter- pretatieve voorschriften werden vastgesteld. Als gevolg van een en ander is komen vast te staan, dat voorloopig een gescheiden regime wordt gehandhaafd met betrekking tot alle rechten en heffingen op den invoer, andere dan de invoerrech- ten, voorzien in het tarief van de douane-overeenkomst. Voorts wordt in de bepaling van onderdeel II I van het protocol een duidelijk antwoord gegeven op de vraag, op welk tijd-
stip de niet-gemeenschappeiijke rechten en heffingen moesten bestaan, zal bestendiging daarvan zijn toegelaten. Als beslissend geldt de datum van 5 September 1944, waarop de douane- overeenkomst werd gesloten, waarbij geen rekening wordt ge- houden met een plaats gehad hebbende schorsing tijdens de vijandelijke bezetting van de grondgebieden der Verdrag- sluitende Partijen. De laatstgenoemde bepaling van het protocol bevat tevens een verbod tot het instellen van nieuwe niet-gemeenschappelijke rechten en heffingen op den invoer, welk verbod logisch aansluit bij het streven naar algeheele uni- ficatie van alle thans nog alzonderlijk op den invoer geheven rechten en heffingen. Inmiddels dient rekening te worden ge- houder met de mogelijkheid dat bijzondere omstandigheden, vooral van economischen aard, dringend behoefte kunnen doen ontstaan aan afwijking van het genoemde verbod. In dat geval wordt de instelling van nieuwe niet-gemeenschappelijke rech- ten en heffingen op den invoer toegestaan onder voorwaarde, dat daartoe tusschen de Verdragsluitende Partijen een bijzon- dere overeenkomst wordt gesloten en dat tevoren overleg wordt gepleegd met den Administratieven Baad voor de Douanerege- lingen. Een meer vrijgevig standpunt kon worden ingenomen ten aanzien van retributiën (vergoedingen voor werkelijk be- wezen diensten). Tot de heffing van nieuwe retributiën mag door elk der Partijen autonoom worden overgegaan, behoudens den eisch van voorafgaand overleg met den Administratieven Baad voor de Douaneregelingen.
Tenslotte zij in dit verband nog gewezen op de bepaling, voorkomende in onderdeel IV van het protocol. De tekst van de artikelen 1, tweede lid en 2, tweede lid, van de conventie laat ruimte tot twijfel aangaande de vraag of Neder- land bevoegd zal zijn, het bijzonder invoerrecht op benzine, gelieven ingevolge de gewijzigde wet van 19 December 1931 (Staatsblad no. 527), te handhaven. Ofschoon het ,,benzine- recht" zich formeel als een invoerrecht voordoet, draagt het in wezen het karakter van een accijns, daar immers niet allpen de ingevoerde, doch ook de hier te lande uit ruwe aardolie ge- wonnen benzine aan het genoemde recht is onderworpen. Daar de heffing bij invoer van benzine moet overeenstemmen met de belasting, rustende op het binnenslands gewonnen product en ten aanzien van laatstbedoelde belasting een gemeenschappe- lijk stelsel nog niet is tot stand gekomen, dient Nederland het bijzonder invoerrecht op benzine voorloopig op den voet van de bestaande, eigen wettelijke bepalingen te blijven toepassen. De bevoegdheid daartoe wordt in punt IV van het protocol vastgelegd gedurende een termijn, welke eindigt op het tijdstip, waarop de unificatie van de aecijnsstelsels van de drie landen haar beslag zal hebben gekregen. Het bijzonder invoer- recht op benzine mag worden uitgebreid tot stoffen, welke ben- zine voor bepaalde doeleinden kunnen vervangen, namelijk pe- troleum en benzolkoolwaterstoffen. Van de eischen, welke de praetijk zal stellen, zal afhangen, of en in hoeverre de ge- noemde vervangingsmiddelen inderdaad aan benzinerecht zullen worden onderworpen.
V. Op grond van de in België geldende wettelijke bepa- lingen worden producten, van oorsprong uit Belgisch-Congo en uit de onder Belgisch mandaat staande gebieden in Afrika, vrij van invoerrecht in de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie toegelaten. Een soortgelijke preferentieele behandeling kent de Nederlandsche wetgeving niet met betrekking tot de producten, van oorsprong uit de Nederlandsche Overzeesche Gebiedsdeelen. Daiar Nederland en België een volledige gelijk- heid op het gebied van douanetarieven nastreven, ligt het voor de hand, dat aan de producten uit de overzeesche gebiedsdeelen van beide landen, voor wat de toepassing' van het gemeenschappelijke tarief betreft, een gelijke positie dient te worden verleend. De te Londen gesloten conventie heeft op dit punt geen voorzieningen getroffen. Bij nader overleg tus- schen de verdragsluitende Partijen is nu de grondslag gelegd voor een regeling, welke beoogt, de gewenschte analogie tot stand te brengen. Te dien einde wordt, in de aan de inleidende bepalingen bij het tarief van de douane-overeenkomst toege- voegde § 17 het volgende bepaald:
,,De goederen, van oorsprong uit Belgisch-Congo, uit dooi- den Belgischen Staat beheerde gebieden van Afrika of uit de Nederlandsche Overzeesche Gebiedsdeelen. worden met geheele of gedeeltelijke vrijstelling van de in het tarief vermelde invoer- rechten toegelaten.
> 43 3 3
Goedkeuring en uitvoering van tusscken de Begeeringen van Nederland, België en Luxemburg gesloten douaneovereenkomst.
Zoodanige vrijstelling is op de genoemde goederen slechts van toepassing voor zoover zij door de bevoegde Ministers wor- den aangewezen en zij voldoen aan de door hen te stellen eischen ten aanzien van afzonderlijke aanduiding, tijdsduur, beperking of andere. Deze aanwijzingen geschieden en deze eischen worden vastgesteld op voorstel van den Administra- tieve]! Itaad voor de Douaneregelingen."
Een vanwege den Administratieven ltaad voor de Douane- regelingen en den Baad voor de Handelsaccoorden ingestelde gemengde commissie heeft zich in December j.1. beziggehouden nut de vraag welke goederen overeenkomstig genoemde bepa- ling voor een gelieele of gedeeltelijke vrijstelling in aanmerking zouden komen. De Commissie kwam tot de conclusie, dat het, gezien den nog weinig overzielitelijken naoorlogschen toestand, ten aanzien van een belangrijk gedeelte van de overzeesche pro- ductie niet mogelijk was, reeds tot opstelling van lijsten van geheel of gedeeltelijk van invoerrecht vrijgestelde goederen over te gaan. In overeenstemming met het oordeel der genoemde Commissie hebben de verdragsluitende Regeeringen bij het verdere overleg besloten, aan de hierboven weergegeven § 17 van de inleidende bepalingen niet dadelijk uitvoering te geven, doch daartoe voor zooveel noodig eerst over te, gaan, indien de toestand meer overzichtelijk wordt.
YI. ] n de te Londen gesloten douane-overeenkomst wordt bepaald, dat een drietal Kaden wordt ingesteld, te weten: een Administratieve Raad voor de Douaneregelingen (artikel 3), een Administratieve Raad voor de regeling van den buitenland- schen handel, welke nader den naam van Raad van de Econo- mische Unie ontving (artikel 5) en een Raad voor de Handels- accoorden (artikel 6).
Uit de in de artikelen 8, 5 en 6 vermelde taakomschrijving van de genoemde Xxxxx blijkt, dat de werkzaamheden van den Raad van do Economische Unie en van den Raad voor de Handelsaccoorden reeds verder gaan dan de uitvoering van de douane-overeenkomst. Zij houden verband met de voorberei- ding van een in de toekomst gedachte economische unie, waarin door de Verdragsluitende Partijen een gelijke contingenteerings-, deviezen- en handelspolitiek zal worden gevolgd.
De taak, welke de Administratieve Raad voor de Douane- regelingen heeft te vervullen, wordt niet alleen omschreven in artikel 3 van de douane-overeenkomst, doch voor een deel mede in de iideidende bepalingen op het gemeenschappelijke tarief. Oorspronkelijk was den Raad in de nummers 9, 10 en 11 van deze bepalingen een verordenende, althans regelende be- voegdheid verleend, welke met artikel 7 van de douane-over- eenkomst niet in overeenstemming was. In verband hiermede werden bedoelde inleidende bepalingen op dit punt nader ge- formuleerd op de wijze, aangegeven in bijlage I I van het protocol. In de nummers 12 tot en met 15, zooals deze thans luiden, komt duidelijk tot uitdrukking, dat de Raad, ook met betrekking tot de in deze bepalingen geregelde materie, enkel voorstellen doet.
Krachtens artikel 4 van de te Londen gesloten douane-over- eenkomst wordt de Administratieve Raad voor de Douanerege- lingen terzijde gestaan door een Commissie voor Douane- geschillen. Reeds deze constructie brengt mede, dat de be- voegdheden van de Commissie niet ruimer mogen zijn dan die, welke den genoemden Raad toekomen. Volgens den oorspron- kelijken tekst van artikel 4 zou de Commissie echter fungeeren als rechtsprekend college, belast met het doen van uitspraken inzake geschillen, waarop reeds door den in Nederland of in de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie bevoegden rechter in laatste ressort zou zijn beslist. Tegen een dergelijke figuur bestonden ernstige bezwaren. De redactie van artikel 4 werd daarom, zooals uit bijlage I bij het aanvullend protocol moge blijken, nader gepreciseerd in dier voege, dat dit artikel thans de figuur weergeeft, welke de verdragsluitende Partijen zich voor oogen hebben gesteld. De strekking van de in den tekst van het artikel aangebrachte verduidelijkingen werd hierboven in § 3 reeds toegelicht.
Tenslotte zij er nog op gewezen, dat in een aan het protocol toegevoegde nota-wisseling, welke van dit protocol een integree- rend deel uitmaakt, ten behoeve van een juiste en efficiënte taakvervulling door de Voorzitters van de drie Raden contact tusschen deze Voorzitters is voorgeschreven, al naar gelang de omstandigheden zulks vereischen. Eenige aangelegenheden,
-waaraan de genoemde Voorzitters bij de vervulling van hun
taak hun bijzondere aandacht behooren te wijden, zijn in de nota-wisseling vermeld.
§ 7. Toelichting op het ontwerp van xxxx.
A. Algemeene toelichting.
1. De cp 5 September 1944 te Londen ondertcekende douane- overeenkomst kwam tot stand gedurende een periode, waarin herhaaldelijk een beroep moest worden gedaan op staatsnood- recht. Zij werd door de Verdragsluitende Partijen nog niet be- krachtigd. Nu, om redenen hierboven ontvouwd, van een voor- loopige toepassing der conventie moest worden afgezien, moet, aangezien in Nederland inmiddels de normale rechtstoestand is hersteld, een beroep op staatsnoodrecht vervallen, waardoor de vraag rijst, welke wettelijke voorzieningen voor de in werking- stelling van de douane-overeenkomst noodig zijn. Hoezeer ook de overeenkomst niet in den plechtigen vorm van een tractaat werd gegoten en dus wellicht als een „overeenkomst" in den zin van artikel GO der Grondwet zou kunnen worden beschouwd, is de Regeering niettemin van meening, dat zij van dermate groot belang is, dat daarvoor uitdrukkelijk de goedkeuring van de Staten-Generaal behoort te worden gevraagd. Over deze goedkeuring handelt artikel 1 van het ontwerp. Zij dient zich uit te strekken tot het aan de douane-overeenkomst toegevoegde protocol, dat daarvan een integreerend deel uitmaakt.
2. Het ontwerp van wet bevat verder bepalingen, welke de aanpassing regelen van de bestaande Nedcrlandschc wetgeving op den in-, uit- en doorvoer en do accijnzen aan de bepalingen van de douane-overeenkomst. In de eerste plaats is een voor- ziening noodig ten aanzien van de Tariefwet 1934. De bepa- lingen, welke deze wet bevat, zijn voor een deel opgenomen in de inleidende bepalingen op het tarief van de douane-over- eenkomst. Het tot deze wet behoorende tarief moet uiteraard geheel vervallen. In verband met een en ander wordt het uit formeel oogpunt wensehelijk geoordeeld, de Tariefwet 1934 geheel in te trekken en voor zooveel noodig door andere wette- lijke bepalingen te vervangen. Verder is de invoering van een gemeenschappelijk tarief van invloed op eenige andere wette- lijke bepalingen betreffende den in-, uit- en doorvoer, welke met den veranderden toestand in overeenstemming moeten worden gebracht, evenals eenige accijns wetten. De aan te brengen wijzigingen zijn vrijwel uitsluitend van formeelen aard. De vereischte aanpassing zal moeten zijn tot stand gebracht op het tijdstip, waarop de douane-overeenkomst in werking treedt. Indien zij zou geschieden door indiening van een aantal voorstellen van wet tot wijziging van de genoemde wettelijke bepalingen of tot vaststelling van nieuwe, aan de douane-over- eenkomst aangepaste, wettelijke bepalingen, zou zich het be- zwaar doen gevoelen, dat de hierboven bedoelde voorzieningen waarschijnlijk niet tijdig gereed zouden kunnen zijn. In wezen gaat het hier echter enkel om een uitvoeringskwestie. Om deze reden wordt in artikel 3 van het ontwerp voorgesteld, aan de Kroon de bevoegdheid voor te behouden tot vaststelling bij alge- meenen maatregel van bestuur van de voor de uitvoering der
douane-overeenkomst noodige voorschriften.
3. Zooals reeds werd opgemerkt deelen de accijnzen voor- alsnog niet in het gemeenschappelijk regime.
Het zal dan ook noodzakelijk zijn de met een binnenland- schen accijns verband houdende rechten op den invoer van goe- deren buiten het tarief van de douane-overeenkomst te plaatsen en deze aequivalente rechten afzonderlijk vast te stollen.
Zij dienen te worden toegepast met ingang van het tijdstip. waarop de douane-overeenkomst in werking treedt. Teneinde aan dezen eisch tijdig te kunnen voldoen, wordt, nu de te heffen bedragen reeds wezenlijk worden bepaald door de hoogte van den binnenlandschen accijns, in artikel 4 van het ontwerp van wet voorgesteld, de regeling van de genoemde rechten aan een algemeenen maatregel van bestuur over te laten.
4. Ondanks de beperkte strekking van de douane-overeenkomst (vergelijk § 4, eersten zin) moet verwacht worden, dat zij op het bedrijfsleven in de verbonden landen een vrij belangrijken invloed zal uitoefenen. De vergrooting van het gebied, welke door het wegvallen van de heffing van invoerrechten in het onderlinge ver- keer ontstaat, schept nieuwe afzetmogelijkheden, waardoor wijzi- ging zal worden gebracht in de bestaande productie-verhoudingen,
Bijlagen 433 3 Tweede Kamer
Goedkeuring en uitvoering van tusschen de Iiegeeringen van Nederland, België en Luxemburg gesloten douaneovereenkomst.
niet alleen tusschen de Verdragsluitende Partijen onderling, doch ook ten aanzien van andere landen. Na eenigen tijd zullen zioh bepaalde vaste verhoudingen gaan afteekenen. Voordat dit stadium zal zijn bereikt zullen handel, industrie en landbouw een aanpassingsproces moeten doormaken, dat weliswaar gelei- delijk is gedacht, doch de mogelijkheid van onvoorziene storin- gen in zich bergt. Teneinde bij plotseling opkomende storingen het bedrijfsleven in Nederland en in de Belgisch-Luxemburgsehe Economische Unie tegen ernstige nadeelen te beschermen en tevens in staat te zijn ongewenschte invloeden op de betrek- kingen tot andere landen op korten termijn uit te schakelen, dient de mogelijkheid te bestaan, de in voorkomende gevallen noodige wijzigingen in hot tarief van de douane-overeenkomst, nadat deze zal zijn goedgekeurd en bekrachtigd, op soepele en snelle wijze tot stand te brengen en ten uitvoer te leggen. Met het oog hierop is in het eerste lid van artikel 2 van het ontwerp wan wet een bepaling opgenomen, waarbij aan de Kroon de bevoegdheid wordt voorbehouden, de bedoelde wijzigingen en aanvullingen voorloopig in werking te stellen. Ingevolge het derde lid van genoemd artikel 2 is evenwel een zoodanig Konink- lijk Besluit aan nadere goedkeuring bij de wet onderworpen.
5. Zooals in paragraaf 2 van deze Memorie is medegedeeld, worden momenteel bij invoer geen invoerrechten geheven, met uitzondering van enkele invoerrechten, welke verband houden met een binnenlandsche heffing. Het ligt voor de hand, dat do invoering van het gemeenschappelijke tarief hier te lande een prijsverhoogcnden invloed zal uitoefenen, in het bijzonder voor die goederen, waarvan een belangrijk gedeelte wordt ingevoerd uit andere landen dan België of Luxemburg. Dit effect mag niet zoozeer worden gezien als een uitvloeisel van de gesloten douane-conventie, doch is in de eerste plaats het gevolg van de omstandigheid, dat het niet heffen van invoerrechten bij invoer van goederen — bedoeld als een tijdelijke noodmaat- regel — niet voor onbeperkten tijd kan worden bestendigd. Zoowel overwegingen van eeonomischen aard, verband hou- dende met den geleidelijken terugkeer naar meer normale om- standigheden, als budgetaire overwegingen leiden ook op zich zelve tot het beëindigen van den toestand. De keuze van het oogenblik waarop dit zal geschieden, alsmede de hoogte van de tarieven zijn mede bepaald door de omstandigheid, dat met de Belgisch-Luxeiiiburgsche Economische Unie een douane- conventie is gesloten.
Bovenomschreven uitgangspunt behoeft er niet toe te lei- den, de prijsverhooging voor alle in het tarief belaste, inge- voerde goederen in elk geval te aanvaarden. De eerste, derde en vierde onderteekenaren van deze Memorie zullen, voor zooveel noodig. in onderling overleg overwegen, in hoeverre, vooralsnog, ingevolge artikel 2, tweede lid, van het ontwerp, bepaalde goederen geheel of gedeeltelijk van heffing van invoerrecht moeten blijven vrijgesteld. Het tweede lid van artikel 2 opent nl. de mogelijkheid tot geheele of gedeeltelijke opschorting bij Koninklijk Besluit van de heffing van het in het gemeen- schappelijk tarief vermelde invoerrecht voor bepaalde goederen gedurende een in het besluit aan te geven tijdvak. Het ligt in het voornemen zoo noodig — uiteraard in overleg met den verdragspartner — van de in deze bepaling aan de Kroon verleende bevoegdheid gebruik te maken met betrekking tot eerste levensbehoeften en goederen, welke onmisbaar zijn voor het herstel en den wederopbouw van het economische leven en verder voor zoolang de algemeene economische toestand tot de bedoelde opschorting aanleiding geeft. Overigens blijft de mogelijkheid bestaan om voor niet-vrijgestelde goederen in enkele gevallen met behulp van het fonds voor de prijzen- politiek aanvullend op te treden.
6. Welk gevolg de invoering van het gemeenschappelijke tarief voor 's Kijks schatkist zal hebben, is uiteraard van groot belang. Intusschen zijn aan een raming van de opbrengst van het nieuwe tarief van invoerrechten verschillende moei- lijkheden verbonden, omdat door de bijzondere omstandigheden waaronder deze raming moet geschieden, slechts weinig posi- tieve gegevens ter beschikking staan. Anders dan onder nor- male omstandigheden, waarbij teruggegrepen kan worden op een bekenden omvang en op een bekende waarde van den in- voer in een nabij gelegen periode, moet thans, zoowel ten aan- zien van den omvang als ten aanzien van de waarde, van een onder onzekere omstandigheden te verwachten invoer een schatting worden gemaakt. De hierna volgende schatting is anders dan die welke is gegeven bij het Ontwerp-wet op de
Handelingen der Staten-Generaal. Bijlagen. 1040—1047.
Middelen 1947 (Gewisselde Stukken 1946/1947, no. 300), ge- heel gebaseerd op het nieuwe gemeenschappelijke tarief.
Een berekening aan de hand van de gegevens van de stati- stiek van den invoer over 1938 — dit jaar kwam voor deze berekening het meest geschikt voor, omdat de gegevens over 1939 reeds den invloed van den in dit jaar uitgebroken oorlog hebben ondergaan — heeft aanleiding gegeven de jaaropbrengst onder de huidige omstandigheden volgens het nieuwe tarief te schatten op een bedrag van + 130 000 000 gulden. Hierbij is er van uitgegaan, dat in het algemeen de omvang van den in- voer in 1947 gesteld zou kunen worden op + 80 percent van dien van 1938 en dat voor 1947 de verhooging van het prijspeil tegenover 1938 op 100 percent gesteld kan worden. Welk ge- deelte van bovenvermelde jaaropbrengst feitelijk nog in dit jaar in 's Rijks schatkist zal worden verantwoord, hangt uiteraard af van het oogenblik waarop het tarief zal worden ingevoerd, welk oogenblik thans nog niet met nauwkeurigheid kan wor- den vastgesteld.
Onder de aandacht moge worden gebracht, dat in het ge- raamde bedrag van 130 000 000 gulden de opbrengst wegens het bijzonder invoerrecht op benzine (Benzinewet 1931) niet is begrepen. Gevoegelijk kan de opbrengst voor 1947 van dit invoerrecht worden geraamd op 53 000 000 gulden.
Bij de raming is er uiteraard rekening mede gehouden, dat de invoer van goederen, herkomstig uit de Belgisch-Luxem- burgsche Economische Unie, onder de werking van de douane- overeenkomst niet meer aan de heffing van gewone invoer- rechten onderworpen zal zijn en dat voorts, mede als gevolg hiervan, nog een toeneming van dien invoer te verwachten zal zijn.
B. Toelichting op de artikelen van het ontwerp van ivct.
Ad artikel 3. Het tweede lid van dit artikel sluit niet alleen aan bij het eerste lid, doch staat tevens in verband met het eerste lid van artikel 2. Indien op grond van de laatstgenoemde bepaling wijzigingen of aanvullingen in het tot de douane-over- eenkomst behoorende tarief voorloopig in werking worden ge- steld, zullen tevens de terzake noodige uitvoeringsvoorschriften door de Kroon bij algemeenen maatregel van bestuur worden vastgesteld. Op deze wijze is in spoedeischende gevallen een snelle tenuitvoerlegging van de bedoelde wijzigingen en aan- vullingen verzekerd.
Ad artikel 5. In artikel 3 van het ontwerp van wet wordt aan de Kroon de bevoegdheid voorbehouden, de in verband met de uitvoering van de douane-overeenkomst noodige voorzie- ningen te treffen bij algemeenen maatregel van bestuur. Daar- toe behoort de intrekking van de Tariefwet 1934 en de vast- stelling van ter vervanging van deze wet noodige wettelijke be- palingen. De op overtreding van het bepaalde bij een zoodani- ge u algemeenen maatregel van bestuur te stellen straffen dienen in verband met artikel 57 van de Grondwet in het onderhavige ontwerp van wet te worden opgenomen. In het algemeen is ten aanzien van de bedoelde overtredingen de strafbepaling van artikel 6 van het ontwerp in beginsel van toepassing. Xxx kwam xxxxxxx xxxxxxxxxxx voor, een bijzon- dere strafbepaling vast te stellen ten aanzien van de strafbare feiten, omschreven in artikel 5 van het ontwerp van wet. Deze strafbepaling kan, indien afzonderlijk opgenomen, geheel aan- sluiten bij artikel 37 van de Tariefwet 1934, waardoor het mogelijk is de in laatstgenoemd artikel neergelegde regeling niet al haar bijzonderheden te bestendigen. De bijzondere rege- ling van artikel 37 van de Tariefwet 1934 leent zich ook uit douane-technisch oogpunt minder goed tot verwerking in een algemeene strafbepaling.
Ad artikel 6. In dit artikel is de straf vermeld, welke bij overtreding van een algemeenen maatregel van bestuur, ge- grond op artikel 3 of artikel 4 van het ontwerp van wet in beginsel steeds van toepassing is, met inachtneming echter van de beperking, voorkomende in het tweede lid van het arti- kel. Ten aanzien van de genoemde overtredingen blijven de strafbepalingen, voorkomende in de — voor zooveel noodig in verband met de douane-overeenkomst gewijzigde of aange- vulde — wetgeving op den in-, uit- en doorvoer en de accijnzen ten volle van kracht. Nochtans bestaat de mogelijkheid dat in deze wetgeving een toepasselijke strafbepaling ontbreekt, daar immers bij de bedoelde algemeene maatregelen van bestuur
o 43 3 3
Goedkeuring en uitvoering van tusschen de Begeeringen van Nederland, België en Luxemburg gesloten douaneovereenkomst.
regelingen kunnen worden gegeven, waarin de bestaande wet- geving op den in-, uit- en doorvoer en de accijnzen niet voor- ziet of welke van de in deze wetgeving voorkomende regelingen afwijken. Ter aanvulling van de eerder bedoelde strafbepa- lingen bestaat dan ook behoefte aan een algemeene regeling, welke op overtreding van krachtens de artikelen 3 en 4 van het ontwerp van wet tot stand gekomen algemeene maatregelen van bestuur zelfstandig straf stelt. Het aanvullend karakter van deze strafbepaling is in het tweede lid van artikel 6 van het ontwerp van wet tot uitdrukking gebracht.
Ad artikel 7. Wat de in dit artikel geregelde onderwerpen betreft, is aansluiting gezocht bij de overeenkomstige bepa- lingen, voorkomende in andere fiscale wetten.
Ad artikel 8. Ingevolge artikel 8 van de douane-overeenkomst zal deze in werking treden op den eersten dag der derde maand volgende op die, waarin de bekrachtigingen worden uitgewisseld. Tot dit tijdstip dienen de Tariefwet 1934 en de op die wet gegronde bepalingen van kracht te blijven. In verband hier- mede is het noodig, de inwerkingtreding van de artikelen 5, 6 en 7 van het ontwerp op te schorten. Daarentegen verdient het aanbeveling, dat de eerste vier artikelen van het ontwerp dade- lijk van kracht worden, opdat de algemeene maatregelen van
bestuur, welke gelijktijdig met het gemeenschappelijke tarief van invoerrechten dienen te worden in werking gesteld, tijdig tot stand kunnen worden gebracht. Artikel 8 van het ontwerp bevat de terzake noodige bepalingen.
De Minister van Financiën,
X. XXXXXXXXX.
De Minister van Buitenlandsche Zaken,
W. XXX XXXXXXXXXX.
De Minister van Economische Zaken,
HÜYSMANS.
De Minister van Landbouw, Visschcrij en Voedselvoorziening,
X. X. XXXXXXXX.
l)t Minister van Overgcesche Gcbiedsdcelen,
X . X. XXXXXXX.
433 3 i i
Goedkeuring en uitvoering van tusschen de Regeeringen van
Ambassade van België.
No. 373.
's-Gravenhage, den 14 Maart 1947.
Xxxxxxxx de Minister,
Ik heb de eer aan Xxx Excellentie voor te stellen, dat, teneinde de Voorzitters der Raden, voorzien in de douane- overeenkomst, welke tusschen de Regeeringen van Nederland, België en Luxemburg op 5 September 1944 te Londen werd gesloten, te veroorlooven hun taak met volledige kennis van zaken te vervullen en aan het Secretariaat-Generaal de noodige instructies te geven, de Voorzitters, telkens wanneer de om- standigheden zulks vereischen, zullen bijeenkomen. Het Groot- hertogdom Luxemburg wordt op deze bijeenkomsten vertegen- woordigd, evenals op de vergaderingen van de in de overeen- komst voorziene Raden.
Het voorzitterschap van de bijeenkomsten der Voorzitters zal om beurten worden waargenomen door een afgevaardigde van de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie en een afgevaardigde van Nederland.
De Voorzitters der Raden zullen in het bijzonder tot taak hebben:
1) de werkzaamheden der drie Raden, welke door de douane- overeenkomst van 5 September 1944 zijn ingesteld, te coördi- neeren;
2) meeningsverschillen, welke tusschen de Raden onderling mochten rijzen, te onderzoeken en een oplossing daarvan voor te stellen;
3) te waken over de richtige werking van het Secretariaat- Generaal van de Raden der douane-overeenkomst, welks statuut als bijlage is toegevoegd aan het heden onderteekende protocol, de begrooting ervan goed te keuren en de rekeningen vast te stellen.
Deze brief, alsmede de mededeeling van dezelfde strekking, welke Xxx Excellentie wel tot mij zal willen richten, zullen een integreerend deel uitmaken van het heden onderteekende protocol.
Ik maak van deze gelegenheid gebruik, Xxxxxxxx de Minister, om Xxxx Excellentie de hernieuwde verzekering te geven mijner zeer bijzondere hoogachting.
XXXX XXXXX.
Zijner Excellentie
Mr. C. G. W. X . Xxxxx xxx Xxxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxxx, Minister van Buitenlandsche Zaken,
te s'-GRAVENHAGE.
Nederland, België en Luxemburg gesloten douaneovereenkomst.
Ministerie van Buitenlandsche Zaken.
Directie Economische Zaken.
No. ( I 231)—15130.
's-Gravenhage, den 14 Maart 1947.
Mijnheer de Ambassadeur,
Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van den brief, dien Xxx Excellentie mij heden wel heeft willen toezenden van den volgenden inhoud:
„Ik heb de eer aan Xxx Excellentie voor te stellen, dat, teneinde de Voorzitters der Raden, voorzien in de douane- overeenkomst, welke tusschen de Regeeringen van Nederland, België en Luxemburg op 5 September 1944 te Londen werd gesloten, te veroorlooven hun taak met volledige kennis van zaken te vervullen en aan het Secretariaat-Generaal de noodige instructies te geven, de Voorzitters, telkens wanneer de om- standigheden zulks vereischen, zullen bijeenkomen. Het Groot- hertogdom Luxemburg wordt op deze bijeenkomsten vertegen- woordigd, evenals op de vergaderingen van de in de overeen- komst voorziene Raden.
Het voorzitterschap van de bijeenkomsten der Voorzitters zal om beurten worden waargenomen door een afgevaardigde van de Belgisch-Luxemburgsche Economische Unie en een afgevaardigde van Nederland.
De Voorzitters der Raden zullen in het bijzonder tot taak hebben:
1) de werkzaamheden der drie Raden, welke door de douane- overeenkomst van 5 September 1944 zijn ingesteld, te coördi- neeren;
2) meeningsverschillen, welke tusschen de Raden onderling mochten rijzen, te onderzoeken en een oplossing daarvan voor te stellen;
3) te waken over de richtige werking van het Secretariaat- Generaal van de Raden der douane-overeenkomst, welks statuut als bijlage is toegevoegd aan het heden onderteekende protocol, de begrooting ervan goed te keuren en de rekeningen vast te stellen.
Deze brief, alsmede de mededeeling van dezelfde strekking, welke Xxx Excellentie wel tot mij zal willen richten, zullen een integreerend deel uitmaken van het heden onderteekende protocol.
Ik maak van deze gelegenheid gebruik, Xxxxxxxx de Minister, om Xxxx Excellentie de hernieuwde verzekering te geven mijner zeer bijzondere hoogachting."
Ik heb de eer te verklaren, dat ik mij met de aldus gedane voorstellen geheel vereenig.
Ik maak van deze gelegenheid gebruik. Mijnheer de Xxxxx- xxxxxx, om Uwer Excellentie de hernieuwde verzekering te geven mijner zeer bijzondere hoogachting.
Zijner Excellentie den Heere L. C. Xxxxx,
X. x. BOETZELAER.
Buitengewoon en Gevolmachtigd Ambassadeur van België, te 's-GRAVENHAGE.
12 433 3
Goedkeuring en uitvoering van tusscben de Regeeringen van Nederland, België en Luxemburg gesloten douaneovereenkomst.
Légation du Luxembourg aux Pays-Bas.
La Haye, Ie 14 mars 1947.
Ministère des Affaires Etrangères. Direct ion des Affaires Economiques.
No. (1 231)—18848.
La Haye, le 14 mars 1947.
Monsieur Xx Ministre,
J'ai 1'honneur de proposer a Votre Excellence qu'en vue de permettre aux Présidents des Conseils prévus par la Conven- tion douanière, conclue a Londres, Ie 5 septembre 1944, entre les Gouvernements des Pays-Bas, de la Belgique et du Xxxxx- xxxxx, x'exercer leurs fonctions en parfaite connaissance de cause et de donner au Secrétariat Général les instructions qui B'imposent, les Présidents se réuniront chaque fois que les circonstances 1'exigeront. Le Grand-Duché de Luxembourg est représenté a ces réunions, de même qu'aux séances tenues par les Conseils prévus a la Convention.
Les réunions des Présidents seront présidées a tour de róle par uu délégué de 1'Union Economique belgo-luxembourgeoise et un délégué des Pays-Bas.
Les Présidents des Conseils auront notamment pour mission:
1) de coordonner les travaux des trois Conseils institués par la Convention douanière du 5 septembre 1944;
2) d'examiner les différends qui pourraient surgir entre les Conseils et d'en proposer la solution;
3) de veiller au bon fonctionnement du Secrétariat Général des Conseils de la Convention douanière dont le statut est annexé au Protocole signé en date de ce jour, d'en approuver le budget et d'en arrêter les comptes.
Cette lettre ainsi que la communication que Votre Excellence voudra bien m'adresser dans le même sens feront partie inté- grante du Protocole signé en date de ce jour.
Je saisis cette occasion, Monsieur le Ministre, pour renou- veler a Votre Excellence 1'assurance de ma plus haute consi- dération.
COLLART.
A Son Excellence
le Baron X. X. X. X. Xxx Xxxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxxx Ministre des Affaires Etrangères
LA IIAYE.
Monsieur le -Ministre,
J'ai 1'honneur d'accuser la réception de la lettre en date de ce jour, par laquelle Xxxxx Excellence a bien voulu me faire savoir ce qui suit:
„J'ai 1'honneur de proposer a Votre Excellence qu'en vue de permettre aux Présidents des Conseils prévus par la Conven- tion douanière, conclue a Londres, le 5 septembre 1944, entre les Gouvernements des Pays-Bas, de la Belgique et du Xxxxx- xxxxx, x'exercer leurs fonctions en parfaite connaissance de cause et de donner au Secrétariat Général les instructions qui B'imposent, les Présidents se réuniront chaque fois que les circonstances 1'exigeront. Le Grand-Duché de Luxembourg est représenté a ces réunions, de même qu'aux séances tenues par les Conseils prévus a la Convention.
Les réunions des Présidents seront présidées a tour de róle par un délégué de 1'Union Economique belgo-luxembourgeoise et un délégué des Pays-Bas.
Les Présidents des Conseils auront notamment pour mission:
1) de coordonner les travaux des trois' Conseils institués par la Convention douanière du 5 septembre 1944;
2) d'examiner les différends qui pourraient surgir entre les Conseils et d'en proposer la solution;
3) de veiller au bon fonctionnement du Secrétariat Général des Conseils de la Convention douanière dont le statut est annexé au Protocole signé en date de ce jour, d'en approuver le budget et d'en arrêter les comptes.
Cette lettre ainsi que la communication que Votre Excellence vuudra bien m'adresser dans le même sens feront partie inté- grante du Protocole signé en date de ce jour."
J'ai 1'honneur de marquer mon accord sur ce qui précède.
Je saisis cette occasion, Monsieur le Ministre, de renouveler a Votre Excellence 1'assurance de ma haute considération.
W. v. BOETZELAER.
Son Excellence
X. Xxxxxxx Xxxxxxx,
Envoyé extraordinaire et Ministre plénipotentiaire du Grand-Duché de Luxembourg.
LA HAYE.