nr. 304 965 van 17 april 2024 in de zaak RvV X / II
nr. 304 965 van 17 april 2024 in de zaak RvV X / II
In zake: X
Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat X. KOC
Xxxxxxxxxx 0/00 0000 XXXXX
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Syrische nationaliteit te zijn, op 27 september 2023 heeft ingediend om de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van 22 augustus 2023 tot intrekking van verblijf zonder bevel om het grondgebied te verlaten.
Gezien titel Ibis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier. Gezien de synthesememorie.
Gelet op de beschikking van 31 januari 2024, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 28 februari 2024. Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken C. VERHAERT.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. KOC, die verschijnt voor de verzoekende partij en van advocaat
X. XXXXXX, die loco advocaat S. XXX XXXXXXX verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
Xxxxxxxxxxx diende op 15 april 2019 een aanvraag in voor machtiging tot verblijf op basis van gezinshereniging met haar echtgenoot. Op 30 januari 2020 werd verzoekster in het bezit gesteld van een A-kaart.
Op 22 augustus 2023 werd ten aanzien van verzoekster een beslissing genomen tot intrekking van verblijf zonder bevel om het grondgebied te verlaten. Dit is de bestreden beslissing, gemotiveerd als volgt:
“In uitvoering van artikel 11, §2 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en van artikel 26/4, §1 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen,
wordt er een einde gesteld aan het verblijf in het Rijk van […]
gemachtigd tot een verblijf op basis van artikel 10 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, om de volgende reden:
□ de betrokkene voldoet niet meer aan één van de voorwaarden van artikel 10 van de wet (artikel 11, §2, eerste lid, 1°).
Betrokkene voldoet meer bepaald niet meer aan de voorwaarde bepaald in artikel 10§2, derde lid betreffende toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zoals bepaald in §5 tweede lid, 1° en 3° van de wet: rekening houdend met hun aard en regelmatigheid én de werkloosheidsuitkering wordt enkel in aanmerking genomen voor zover de vreemdeling bij wie men zich voegt, kan bewijzen dat hij actief werk zoekt.
Xxxxxxxxxx kwam op 09.02.2019 naar België. Op 21.02.2019 werd zij in het bezit gesteld van een aankomstverklaring geldig tot 17.04.2019. Xxxxxxxxxx vroeg een machtiging tot verblijf op basis van gezinshereniging met haar echtgenoot, de heer A.A. (RR […], hierna verwezen als de referentiepersoon). Op 15.04.2019 werd betrokkene in het bezit gesteld van een bijlage 15bis. Vervolgens werd betrokkene op 30.01.2020 in het bezit gesteld van een A-kaart geldig tot 16.01.2021, welke jaarlijks verlengd werd tot en met 16.01.2023.
Betrokkene voldoet op basis van de voorgelegde stukken meer bepaald niet meer aan de voorwaarde bepaald in artikel 10 §2, 3de lid betreffende toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zoals bepaald in §5. Uit de aangebrachte documenten blijkt dat de vervoegde vreemdeling (zijnde de referentiepersoon) niet voldoende bewijst dat zij beschikt over stabiele, regelmatige en voldoende bestaansmiddelen zoals bepaald in artikel 10 §5 van de wet van 15/12/1980 om in haar eigen behoeften en deze van haar familieleden te voorzien zodat zij niet ten laste zouden vallen van de openbare overheden Deze bestaansmiddelen moeten ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, §1, 3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.
Art 10§5, tweede lid, 3° gaat als volgt: “§ 5. De bestaansmiddelen bedoeld in § 2 moeten ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3° van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie [3 en zoals geïndexeerd volgens artikel 15 van voormelde wet]3.
Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen:
1° wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid;
2° worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, met name het leefloon en de aanvullende gezinsbijslag, alsook de financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbijslagen niet in aanmerking genomen;
3° worden de inschakelingsuitkering en de overbruggingsuitkering niet in aanmerking genomen en wordt de werkloosheidsuitkering enkel in aanmerking genomen voor zover de vreemdeling bij wie men zich voegt, kan bewijzen dat hij actief werk zoekt.”
Op 21.11.2022 heeft onze dienst de aanvraag tot de eerste verlenging van zijn/haar machtiging tot verblijf ontvangen. Xxxxxxxxxx maakte de volgende stukken over aangaande de voor te leggen documenten:
- Inschrijvingsformulier schooljaar 2022-2023 voor Nederlandse lessen van de referentiepersoon;
- Ziekenfondsattest van de referentiepersoon dd. 18.11.2022;
- Ziekenfondsattest van betrokkene dd. 18.11.2022;
- Werkloosheidsattesten van de referentiepersoon waaruit blijkt dat hij de volgende brutobedragen heeft ontvangen:
o Mei 2021: € 626,40 (dd. 17.11.2022);
o November 2021: € 1432,86 (dd. 02.03.2022);
o December 2021 € 330,66 (dd. 02.03.2022);
o Januari 2022: € 1478,10 (dd. 02.03.2022);
o Februari 2022: € 1364,40 (dd. 02.03.2022);
o Maart 2022: € 1565,73 (dd. 02.03.2022);
o April 2022: € 1507,74 (dd. 02.03.2022);
o Mei 2022: € 1537,90 (dd. 17.11.2022);
o Juni 2022: € 1537,90 (dd. 17.11.2022);
o Juli 2022: € 1537,90 (dd. 17.11.2022);
o Augustus 2022: € 1568,58 (dd. 17.11.2022);
o September 2022: € 1568,58 (dd. 17.11.2022);
o Oktober 2022: € 1568,58 (dd. 17.11.2022);
- Blanco bewijs van goed gedrag en zeden van betrokkene dd. 17.11.2022;
- Deelcertificaat Nederlandse taal van betrokkene dd. 27.06.2022;
- Inschrijvingsformulier schooljaar 2022-2023 voor Nederlandse lessen van betrokkene;
- Attest van het OCMW dat verklaart dat betrokkene geen leefloon geniet dd. 16.11.2022;
- Huurcontract met betrekking tot de verblijfplaats van de referentiepersoon;
- Formulier overname drinkwaterlevering en/of sanering;
- Arabisch paspoort van betrokkene;
- Rapportage Identiteitscontrole van het voorgelegd paspoort van betrokkene Stad Aalst dd. 22.02.2022.
Bij de vraag tot verlenging van de A-kaart van betrokkene werden dus op 21.11.2022 als bewijs van de bestaansmiddelen van de referentiepersoon verscheidene attesten voorgelegd dat de referentiepersoon werkloosheidsuitkeringen geniet voor de maanden mei, november, december 2021 en voor de periode van januari tot en met oktober 2022.
Op basis van deze voorgelegde stukken concludeerde onze dienst dat wij onvoldoende informatie hadden gekregen omtrent de bestaansmiddelen van de referentiepersoon. Bijgevolg maakten wij op 22.12.2022 een instructie op waarin wij ook expliciet de bestaansmiddelen van de referentiepersoon opvroegen: “Bewijzen van de bestaansmiddelen van de referentiepersoon (eventueel betrokkene indien ze gehuwd zijn) met betrekking tot de laatste 12 maanden. Indien de referentiepersoon loontrekkende is: loonfiches (eventueel: arbeidscontract, rekeninguittreksels, laatste aanslagbiljet,... ). Indien de referentiepersoon actief is als zelfstandige: loonfiches + bewijzen van betaling van dat loon op de individuele rekening in de vorm van rekeninguittreksels, bewijs van aansluiting bij de sociale kas, bedrag van de sociale bijdragen van de voorbije vier kwartalen in de vorm van facturen, en meest recente belastingsfiche. Indien de referentiepersoon een werkloosheidsuitkering geniet: bewijs ontvangst van werkloosheidsuitkering(en) en bewijzen dat de referentiepersoon actief op zoek is naar werk (bijvoorbeeld: sollicitaties, trajectbegeleiding, beroepsgebonden opleiding, allerhande documenten inzake de voortgang van de zoektocht naar werk,...).”
Op 17.01.2023 ontvangt onze dienst als reactie hierop de volgende documenten:
- Dezelfde werkloosheidsattesten van de referentiepersoon als in de mail dd. 21.11.2022 voor de periode van december 2021 tot en met oktober 2022 + 2 aanvullende attesten met volgend brutobedrag
o November 2022: € 1600,04 (dd. 19.12.2022);
o December 2022: € 1129,86 (dd. 04.03.2023);
- Deelcertificaat Nederlandse taal van betrokkene dd. 15.03.2021;
- Deelcertificaat Nederlandse taal van betrokkene dd. 14.06.2021;
- Deelcertificaat Nederlandse taal van betrokkene dd. 27.06.2022;
- Deelcertificaat Nederlandse taal van betrokkene dd. 30.11.2022;
- Deelcertificaat Latijns schrift van betrokkene dd. 14.06.2021;
- Inschrijvingsformulier schooljaar 2020-2021 voor Nederlandse lessen van betrokkene;
- Inschrijvingsformulier schooljaar 2021-2022 voor Nederlandse lessen van betrokkene;
- Inschrijvingsformulier schooljaar 2022-2023 voor Nederlandse lessen van betrokkene;
Op 23.01.2023 stelt onze dienst een brief op waarin we betrokkene informeren over het feit dat werkloosheidsuitkering van de referentiepersoon enkel in aanmerking kan worden genomen indien hij bewijst dat hij actief werk zoekt (cf. artikel 10§5, derde lid). We stipuleren dat haar verblijf kan worden ingetrokken op basis van de situatie omtrent de bestaansmiddelen, en we alle bewijzen opvragen die ons toelaten de situatie van betrokkene te onderzoeken zoals gesteld in artikel 11 §2 voorlaatste lid van de wet van 15.12.1980 waarin staat: “Bij beslissing om een einde te stellen aan het verblijf op basis van het eerste lid 1° tot 4° houdt de minister of zijn gemachtigde rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon en met de duur van zijn verblijf in het Rijk, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst, staat het u vrij alle documenten aan te brengen die u hiervoor nodig acht.”
Deze instructie wordt op 22.02.2023 door betrokkene betekend.
Als reactie hierop ontvangt onze dienst op 28.02.2023 terug bewijsstukken die betrokkene ons al eerder heeft doorgestuurd in de mails van 17.01.2023 en 21.11.2022. namelijk de deelcertificaten van de Nederlandse taal (+ de inschrijvingsbewijzen van Ligo van schooljaar 2022-2023) van betrokkene én dezelfde werkloosheidsattesten voor de periode van maart tot december 2022 In deze mail wordt er nog volgende bijkomende documenten aan toegevoegd:
- Deelcertificaat Nederlandse taal van de referentiepersoon dd. 22.06.2022;
- Deelcertificaat open wiskunde van de referentiepersoon dd. 20.12.2022;
- Deelcertificaat Nederlandse taal van de referentiepersoon dd. 20.12.2022.
Op 02.03.2023 ontvingen wij een nieuwe mail als antwoord op onze instructie dd. 23.01.2023 met opnieuw dezelfde documenten als verzonden op 28.02.2023. In deze mail werd er slechts één extra document toegevoegd, namelijk een screenshot van het rijksregisternummer van betrokkene.
Op 21.06.2023 hebben wij terug aanvullende bewijsstukken ontvangen, namelijk:
- Voor betrokkene:
o Inschrijvingsbewijs van de VDAB dd. 12.06.2023;
o Attest gesprek met bemiddelaar op 19.07.2023.
- Voor de referentiepersoon:
o Inschrijvingsbewijs van de VDAB dd. 12.06.2023;
o Schriftelijke verklaring dat er een gesprek gepland is bij een bemiddelaar voor de opleiding onderhoudsmedewerker en metselen dd. 12.06.2023 (ongekend wie deze verklaring noteerde).
Deze mail werd nogmaals aan onze dienst bezorgd op 17.08.2023.
Op 03.07.2023 kreeg onze dienst volgend document toegestuurd:
- Certificaat Nederlandse taal van betrokkene dd. 27.06.2023 Deze mail werd nogmaals aan onze dienst bezorgd op 17.08.2023.
Op 05.07.2023 werden aanvullende documenten doorgestuurd naar onze dienst. Dezelfde mail werd ons ook op 06.07.2023 via de infodesk overgemaakt, alsook op 17.08.2023 door de gemeente aan onze dienst. Xxxxxxxxxx maakte de volgende stukken over als antwoord op onze instructie dd. 23.01.2023:
- Betekende onderhandse verkoopovereenkomst dd. 23.02.2023 + bijkomende bijlagen;
- Certificaat Nederlandse taal van betrokkene dd. 27.06.2023;
- Inschrijvingsbewijs van de VDAB dd. 12.06.2023 en attest gesprek met bemiddelaar op 19.07.2023.
- Arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid van betrokkene van 05.07.2023 tot en met 07.07.2023;
- Arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid van betrokkene van 10.07.2023 tot en met 14.07.2023;
- Mail van betrokkene dat ze wilt solliciteren voor de job van kapster dd. 04.07.2023;
- Motivatiebrief voor de sollicitatie voor de job van kapster dd. 04.07.2023;
- Vacature voor de job van kapster, online sinds 09.02.2023/gewijzigd sinds 27.06.2023.
In de mail die bezorgd werd aan de gemeente op 04.07.2023, die op zijn beurt aan onze dienst bezorgd werd op 05.07.2023, wordt er aangekaart door de ondersteuner van betrokkene vanuit Ligo “dat het gezin dreigt een boete te moeten betalen van 15000 euro als zij geen verlenging van haar verblijfskaart krijgt.” In de mail van 17.08.2022 stellen wij vast dat de gemeenteambtenaar aangaf dat er naar verluidt een “boete boven hun hoofd hangt van 11000 euro”.
Op 28.07.2023 werden nogmaals aanvullende documenten doorgestuurd naar onze dienst met volgende stukken.
- Diploma Nederlands Oriëntatie naar werk van Ligo van de referentiepersoon voor het schooljaar 2022- 2023;
- Attest van de VDAB met geplande en afgelopen opleidingen van de referentiepersoon + vacature voor de geplande opleiding onderhoudsmedewerker gebouwen (geen startdatum);
- Inschrijving bij verschillende interimkantoren, namelijk
o Startpeople: melding ‘bedankt voor uw sollicitatie’ (geen vermelding van datum, alsook niet wie gesolliciteerd heeft);
o Actief: startpagina + account van de referentiepersoon met 2 jobmeldingen (ongedateerd);
o Accentjobs: inschrijvingsfiche referentiepersoon + mailverkeer dat hij op de reserve staat voor bij ABOG (dd. 18.07.2023);
o Konvert: startpagina van de referentiepersoon (geen overzicht van sollicitaties + ongedateerd);
o My Jobspace van TempoTeam: profielpaginga (ongedateerd);
o Sollicitatiemail van referentiepersoon verklarende dat hij interesse heeft in de job als monteur maatwerk (ongedateerd);
o Mail van de VDAB-medewerker naar de referentiepersoon dd. 20.07.2023 + xxxxxxxxx verslag over zijn begeleiding om werk te vinden;
- Loonfiche van betrokkene voor de periode van 03.07.2023 tot en met 09.07.2023: € 93,91 ;
- Arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid van betrokkene voor 20.07.2023;
- Arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid van betrokkene voor 17.07.2023;
- Arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid van betrokkene van 10.07.2023 tot en met 14.07.2023;
- Arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid van betrokkene van 05.07.2023 tot en met 07.07.2023;
- Loonfiche van betrokkene voor de periode van 10.07.2023 tot en met 16.07.2023: €156,51;
- Spontane sollicitatie van betrokkene dd. 15.07.2023;
- Gesprek met bemiddelaar dd. 03.08.2023 + gesprek met betrekking tot jouw dossier binnen VDAB dd. 30.08.2023 van betrokkene;
- 6 verschillende sollicitatiebrieven verstuurd voor verscheidene kapsalons dd. 10.07.2023, dd. 12.07.2023 en dd. 15.07.2023;
Op 17.08.2023 werd door de gemeente aan onze dienst een rappel gestuurd met dezelfde documenten.
Op 10.08.2023 werden de laatste aanvullende documenten doorgestuurd naar onze dienst. Dezelfde mail werd ons ook op 10.08.2023 via de infodesk overgemaakt, alsook op 17.08.2023 door de gemeente aan onze dienst.
- Overeenkomst uitzendarbeid van betrokkene voor de periode van 16.08.2023 tot 18.08.2023;
- Mail van notarieel medewerkster dd. 06.08.2023 over het mogelijks ontbinden van de verkoopovereenkomst ten gevolge van een geen geldig identiteitskaart/verblijfskaart van betrokkene;
- Loonfiche van betrokkene voor de periode van 17.07.2023 tot en met 23.07.2023: € 62,59
- Loonfiche van betrokkene voor de periode van 03.07.2023 tot en met 09.07.2023: € 93,91
- Loonfiche van betrokkene voorde periode van 10.07.2023 tot en met 16.07.2023: €156,51;
- Arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid van betrokkene voor 20.07.2023;
- Arbeidsovereenkomst voor uitzendarbeid van betrokkene voor 17.07.2023;
- Overeenkomst uitzendarbeid van betrokkene voor de periode van 05.07.2023 tot 07.07.2023;
- Overeenkomst uitzendarbeid van betrokkene voor de periode van 10.07.2023 tot 14.07.2023;
- Overeenkomst uitzendarbeid van betrokkene voor de periode van 03.08.2023 tot 04.08.2023;
- Mail van Accentjobs betreffende een mogelijk contract voor de referentiepersoon;
- Overeenkomst uitzendarbeid van betrokkene voor de periode van 10.08.2023 tot 11.08.2023;
- 3 verschillende spontane sollicitatiebrieven verstuurd voor verscheidene kapsalons dd. 06.08.2023 en dd. 07.08.2023;
- Print screen van het bemiddelingstraject van betrokkene.
- Loonfiche van betrokkene voor de periode van 31.07.2023 tot en met 06.08.2023: € 83,51
Op 21.08.2023 kregen we een mail met de vraag voor de stand van zaken in dit dossier aangezien betrokkene een boete kan riskeren van 11000 euro. Daarnaast kregen we op 21.08.2023 nog een tweede mail met een enkel de schriftelijke verklaring op mail van een medewerker van accentjobs dat de referentiepersoon dinsdag mag starten bij een firma. Hierbij zit echter geen officieel arbeidscontract dus kunnen wij ook niet met zekerheid zeggen of dit effectief werkelijkheid is. Wij kunnen dit dus niet in aanmerking nemen.
Tot op heden heeft onze dienst geen andere documenten ontvangen.
Xxxxxxxxxx legde attesten voor van het ABW waaruit blijkt dat de referentiepersoon werkloosheidsuitkeringen genoot voor de maand mei 2021, alsook voor de periode vanaf november 2021 tot en met december 2022. Voor de periode vanaf januari 2023 tot op heden hebben wij geen enkele info ontvangen of de referentiepersoon nog steeds werkloosheidsuitkeringen geniet of niet.
Omtrent de maand mei 2021, alsook voor de periode vanaf november 2021 tot en met december 2022 worden er geen enkele bewijsstukken van de actieve zoektocht naar werk van de referentiepersoon voorgelegd door betrokkene, ondanks gestipuleerd in onze instructies dd. 22.12.2022 en 23.01.2023. Bijgevolg kunnen de werkloosheidsuitkeringen voor bovengenoemde periodes in overeenstemming met artikel 10 §5, tweede lid, 3° dan ook niet in aanmerking worden genomen.
Onze dienst stipuleerde duidelijk in ons hoorrecht dd. 23.01.2023 dat cf. art. 10 §5, 3° de werkloosheidsuitkering enkel in aanmerking kan worden genomen indien men bewijst dat de referentiepersoon actief op zoek gaat naar werk. Gezien wij geen verdere informatie over mogelijke werkloosheidsuitkeringen hebben ontvangen, kunnen wij ons vanaf januari 2023 en tot op heden enkel baseren op de voorgelegde loonfiches en arbeidsovereenkomsten vanaf 11.06.2023
Aangezien de aangeleverde bewijzen van bestaansmiddelen niet in aanmerking genomen worden, moet geen behoefteanalyse, waarvan sprake in artikel 10ter, §2, tweede lid van de wet van 15.12.1980, worden gemaakt (zie arrest RvV 123.063 d.d. 25/04/2015, met verwijzing naar arrest RvS 223.807 d.d. 11/07/2013). Er werd immers niet vastgesteld dat de bestaansmiddelen ontoereikend zijn, wel dat ze niet in aanmerking kunnen worden genomen.
Xxxxxxxxxx, alsook de referentiepersoon hebben nooit aangetoond of ze actief op zoek zijn naar werk, tot en met 11.06.2023. Op 21.06.2023 krijgen wij voor het eerst aanvullende bewijsstukken namelijk dat betrokkene, alsook de referentiepersoon zich hebben ingeschreven bij de VDAB dd. 12.06.2023. Onze dienst heeft dus volstrekt geen informatie omtrent de periode januari 2023 t.e.m. 11.06.2023. Voor deze periode is het onduidelijk over welke bestaansmiddelen de referentiepersoon, laat staan het gezin, kon beschikken.
In de mail dd. 05.07.2023 werd onze dienst voor het eerst op de hoogte gesteld dat het gezin een boete dreigt te betalen van 15000 euro en dus zo in armoede kunnen terecht komen volgens de ondersteuner van betrokkene vanuit Ligo. Het is voor onze dienst dan ook zeer merkwaardig waarom betrokkene en de referentiepersoon een verkoopovereenkomst ondertekenen op 23.02.2023 terwijl ze al reeds op de hoogte werden gebracht dat er een mogelijkheid bestond dat er een einde kan gesteld worden aan de verblijfsmachtiging van betrokkene op basis van artikel 11 §2 voorlaatste lid van de wet van 15.12.1980 (zie onze instructie dd. 23.01.2023, die betrokkene betekend heeft dd. 22.02.2023). Betrokkene was dus duidelijk de dag voordien op de hoogte gesteld van het lopend onderzoek naar de mogelijke beëindiging van haar verblijfsrecht.
Zij waren dus op de hoogte gesteld van een eventuele intrekking van betrokkene haar verblijfsrecht maar dit weerhield hen toch niet. In een mail naar onze diensten liet de stad Aalst weten dat deze boete precies gereduceerd werd naar 11000 euro (werd bevestigd in de mails dd. 17 en 21.08.2023). Onze dienst vindt dit een zeer spijtige situatie maar betrokkene was reeds ingelicht van het onderzoek betreffende het eventuele intrekken van haar verblijfsmachtiging, vooraleer ze ging de verkoopovereenkomst ging tekenen.
Het is dan ook opmerkelijk dat betrokkene en de referentiepersoon pas wakker schieten in juni 2023, wanneer deze boete een werkelijkheid begint te worden. Pas vanaf 12 juni 2023 hebben ze zich ingeschreven bij de VDAB. Het is dan ook een vraagteken of betrokkene en referentiepersoon zich nog steeds zullen inzetten om hun huidige werksituatie te blijven verbeteren of niet. Op 19.07.2023 zou betrokkene een gesprek hebben met een bemiddelaar van de VDAB, wat een standaardprocedure is wanneer men zich inschrijft bij de VDAB. Er werd ook een schriftelijke verklaring gegeven dat de referentiepersoon een gesprek heeft gepland bij een bemiddelaar voor de opleiding onderhoudsmedewerker en metselen dd. 12.06.2023. Wij kunnen met deze verklaring geen rekening houden aangezien de afzender zich niet identificeert, alsook geen verdere documentatie over deze opleiding werd verschaft nadien. Uit de aangeleverde stukken blijkt enkel dat hij zich heeft aangemeld en effectief heeft ingeschreven voor de opleiding ‘onderhoudsmedewerker en metselen’. Het is onduidelijk indien de referentiepersoon die opleiding intussen effectief volgde of nog volgt. Verdere stukken werden hiervan niet voorgelegd, doch wij duidelijk in ons hoorrecht dd. 23.01.2023 aangaven dat bij elke relevante wijziging onze dienst op de hoogte moet worden gebracht.
In de documenten, volgend op onze instructie dd. 23.01.2023, geeft betrokkene aan dat zij haar arbeidssituatie wil verbeteren met de verscheidene loonfiches, arbeidsovereenkomsten en sollicitatiebrieven voor de periode van 12.06.2023 tot 11.08.2023. Het is een positief element dat betrokkene economisch actief zou zijn in België. Dit is echter onvoldoende om betrokkene zomaar verder te machtigen tot verblijf. Betrokkene kan ook in het land van herkomst op zoek gaan naar werk om op die manier in te staan voor zijn levensonderhoud. Indien betrokkene een machtiging tot verblijf in België wenst op basis van tewerkstelling dan dient zij de hiervoor wettelijk bepaalde procedure te volgen.
Artikel 10 §2, 3de alinea gestelde voorwaarde van stabiele, regelmatige en voldoende inkomsten stipuleert namelijk het volgende. “De vreemdeling bedoeld in §1, eerste lid, 4° en 5°, moet het bewijs aanbrengen dat de vreemdeling die vervoegd wordt beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zoals bepaald in artikel 10§5 […].”
Sinds januari 2023 heeft onze dienst geen enkele informatie meer gekregen of de bestaansmiddelen van de referentiepersoon. Wij hebben enkel op 21.08.2023 de schriftelijke verklaring gekregen van een medewerker van Accentjobs dat de referentiepersoon dinsdag mag starten bij een firma. Hierbij zit echter geen arbeidscontract dus kunnen wij ook niet met zekerheid zeggen of dit effectief werkelijkheid is. Daarom kunnen wij hier ook geen rekening mee houden. Het is voor onze dienst tevens een groot vraagteken of de referentiepersoon nog steeds werkloosheidsuitkeringen geniet of niet. Betrokkene heeft het nagelaten om aanvullende documenten aan te reiken die zouden moeten aantonen dat de referentiepersoon kan instaan voor de levensbehoeften van het gezin voor de periode vanaf december 2022 tot op heden.
Voorlopig leggen zij enkele interim contracten met de bijhorende loonfiches voor van betrokkene om aan te tonen wat hun bestaansmiddelen zijn op dit moment. Het loon dat betrokkene heeft ontvangen voor de maanden juli en augustus 2023 kunnen wij niet in aanmerking nemen, dit bedraagt amper 313,01 euro. Voor de maand augustus zou betrokkene 83,51 euro verdiend hebben. Opnieuw, dat betrokkene economisch actief is, beschouwen wij als een positief element in haar dossier, maar stelt ons niet in staat om haar verder te machtigen tot verblijf. Wij kunnen hiermee geen rekening houden: immers, het is immers de referentiepersoon die moet instaan voor stabiele, regelmatige en voldoende inkomsten om in te staan voor het levensonderhoud van zichzelf en de gezinsleden.
Het is dus voor onze dienst onduidelijk wat de effectieve inkomsten van de referentiepersoon zijn na december 2022 om ervoor te zorgen dat hij en zijn gezinsleden niet ten laste vallen van de openbare overheden. Xxxxxxxxxx legt enkel een attest voor waaruit blijkt dat betrokkene (nog) geen steun heeft ontvangen van het OCMW dd. 16.11.2022. Of betrokkene na november 2022 leefloon heeft genoten, is voor
onze dienst niet duidelijk aangezien ze geen vernieuwd attest heeft ingediend. Dit bewijst ook geenszins van welke (legaal bekomen) bestaansmiddelen het gezin dan wel heeft geleefd of zal leven in de toekomst.
Xxx concluderen dat betrokkene niet heeft aangetoond dat de voorwaarden gestipuleerd in art.10§2, derde lid betreffende toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zoals bepaald in §5, werden voldaan. De machtiging tot verblijf van betrokkene kan dus overeenkomstig artikel 11, §2 eerste lid worden beëindigd.
Betrokkene kan niet verder gemachtigd worden omdat zij niet aan de uitzonderingsgrond voldoet zoals opgenomen in het tweede lid van art. 11, §2. Betrokkene verblijft nog geen 5 jaar in België, na de afgifte van de eerste verblijfstitel. Op 15.04.2019 werd betrokkene in het bezit gesteld van een bijlage 15bis, dat is minder dan 5 jaar geleden. Een verblijf van minder dan 5 jaar wordt niet als onoverkomelijk lang beschouwd waardoor betrokkene geen aansluiting meer zou kunnen vinden of geen voeling meer zou kunnen hebben met het land waarvan zij de nationaliteit draagt.
Betrokkene voldoet evenmin aan de uitzonderingsgrond zoals voorzien in het vierde lid van art. 11, §2. Nergens in het dossier blijkt daarvan sprake te zijn.
Overeenkomstig het voorlaatste lid van art. 11, §2 dient ook rekening gehouden te worden met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon, met de duur van zijn verblijf in het Rijk, met het bestaan van familiebanden of culturele en sociale banden met zijn land van herkomst. Daartoe werd betrokkene uitgenodigd in onze reeds vernoemde brief van 23.01.2023.
Xxxxxxxxx legde een attest voor het volgen van Nederlandse lessen voor zichzelf en de referentiepersoon. Xxx ontkennen niet dat betrokkene de Nederlandse lessen heeft gevolgd. Dit zijn echter louter bewijzen van integratie die mogen verwacht worden van elke vreemdeling die zich in het Rijk wil vestigen. Dergelijke cursussen zijn een minimale (en vaak bij wet verplichte!) inspanning die van een vreemdeling mag verwacht worden die zich in België wenst te vestigen, en is dus evenzeer geen bewijs van een bijzondere band of integratie met België. Ook het feit dat in het administratief dossier een blanco strafregister van betrokkene zit, doet geen afbreuk aan onze vaststelling. Hetzelfde geldt voor de voorgelegde attesten van de mutualiteit van de gezinsleden en de huurovereenkomst, alsook de nieuwe verkoopovereenkomst. Deze bevestigen enkel dat de gezinsleden zijn aangesloten bij een mutualiteit en dat er een huurovereenkomst werd afgesloten, en dat betrokkene een blanco strafregister heeft. Dit geeft ons geen informatie omtrent de bestaansmiddelen (en laat staan de actieve zoektocht naar werk) van de referentiepersoon, noch geeft het blijk van een bijzondere band of integratie met België.
Het feit dat betrokkene gehuwd is, ontslaat haar niet van de verplichting te voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor haar verblijfsrecht. Zodra de referentiepersoon beschikt over regelmatige, stabiele en toereikende bestaansmiddelen, staat het betrokkene vrij om een nieuwe aanvraag gezinshereniging in te dienen. Er zijn bovendien geen aanwijzingen dat het gezin het leven niet elders kan verderzetten. In hoeverre een gebrek aan familiale, culturele of sociale banden met het land van herkomst betrokkene in de weg zou staan terug te keren naar het land van herkomst, blijkt evenmin uit het dossier. Indien zij dit had willen inroepen, had zij dit moeten toelichten, wat zij naliet te doen.
Uit het dossier blijkt verder dat betrokkene en de referentiepersoon 2 gezamenlijke kinderen hebben: A.W.
°2019 en J. °2021, alsook 1 kind van betrokkene alleen namelijk M.A. °2011, die ook op hetzelfde adres verblijven. Het feit dat de referentiepersoon en kinderen momenteel nog steeds over verblijfsrecht beschikken, geeft betrokkene eveneens niet automatisch recht op verblijf op basis van gezinshereniging. Dit doet echter geen afbreuk aan de voorwaarde betreffende de bestaansmiddelen zoals hiervoor werd vermeld. Overeenkomstig de bepalingen van de wet is er geen uitzondering voorzien op de middelenvereiste voor zover er gemeenschappelijke kinderen zijn. Dit doet geen afbreuk aan ‘het belang van het kind’, want zodra de referentiepersoon wel toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen heeft, staat het betrokkene vrij een nieuwe aanvraag gezinshereniging in te dienen. In afwachting is het aan de ouders van de kinderen om te beslissen bij wie de kinderen het beste kunnen verblijven
De zoon A. °2011 van betrokkene werd erkend als vluchteling. Onze dienst oordeelt niet dat hij betrokkene per se moeten vergezellen bij de eventuele reis naar het land van herkomst. Hij kan nog steeds verblijven bij zijn stiefvader en zijn twee halfbroers. Uit ons administratief dossier kunnen wij ook de identiteit van de vader niet achterhalen. Betrokkene wenste bij de asielaanvraag van haar zoon A. niet te communiceren wie de biologische vader is van de zoon. Aangezien dit niet wordt ingeroepen door betrokkene, is dit nog steeds geen afbreuk aan het feit dat de stiefvader de zorg op zich kan verderzetten van A. terwijl betrokkene een eventuele reis maakt naar haar land van herkomst. Daarnaast hebben wij geen enkele documentatie gekregen of A. °2011 nog communiceert met de vader.
Indien betrokkene van mening is dat hij door de situatie in Syrië meent bescherming te krijgen, staat het haar vrij om de hiervoor in de wet uitgestippelde procedure te volgen. Op basis van de gegevens in het administratief dossier vinden wij geen asielaanvraag van betrokkene terug. Bijgevolg heeft onze dienst geen zicht op concrete elementen waaruit blijkt dat betrokkene zich niet -zij het tijdelijk- kan verplaatsten naar het land van herkomst. Ook medische elementen -voor zover deze van toepassing zijn- worden niet aangegeven. Het feit dat de minderjarige kinderen hier zijn geboren en hier al enkele jaren verblijven, ontkent onze dienst niet. Echter, gezien hun zeer jonge leeftijd acht onze dienst het niet onmogelijk dat zij, samen met de rest van het gezin, zich elders kunnen vestigen.
Er ligt niets voor waaruit zou moeten blijken dat er sprake zou zijn van een uitzonderlijke afhankelijkheidsrelatie met één, meerdere en/of zelfs alle van haar familieleden, waardoor een eventuele schending van artikel 8 EVRM met betrekking tot één van deze familieleden dan ook niet aannemelijk wordt gemaakt. Gezien de leeftijd van de kinderen achten wij het niet onmogelijk dat de moderne communicatiemiddelen kunnen worden gebruikt om het contact te onderhouden. Er worden geen elementen naar voor gebracht waarom dit niet mogelijk zou zijn. Eveneens kunnen bepaalde kinderen -indien de ouders daarvoor kiezen- eventueel meereizen met betrokken naar het buitenland. Onze dienst beweert niet dat betrokkene absoluut geen band kan of zou mogen hebben met haar inwonende gezinsleden. Er wordt ons door betrokkene gewoonweg geen doorslaggevende informatie hieromtrent meegedeeld, waardoor wij concluderen dat de aard en de hechtheid van de gezinsband van betrokkene met haar gezinsleden niet in die mate hem verder kan machtigen tot verblijf. Dit gezin dat sinds geruime tijd samenwoont, kan volgens onze dienst het leven dan ook elders samen verderzetten. Door betrokkene wordt niet duidelijk noch aannemelijk gemaakt in welke mate het ‘hoger belang van het kind’ zou worden geschaad door onze beslissing om zijn verblijfsmachtiging in te trekken.
Let wel: de kinderen zijn echter op geen enkele manier verplicht om België te verlaten om hun moeder te vergezellen, dit is de verantwoordelijkheid van de ouders om deze kwestie te overwegen. Bijgevolg is het geen verplichting dat de kinderen hun vertrouwde omgeving zouden moeten verlaten. Vermits er geen informatie wordt gegeven, concludeert onze dienst dat de veiligheid en het emotionele welzijn van de kinderen niet dusdanig wordt bedreigd of verstoord wanneer betrokkene zich voor een korte periode naar het buitenland zou begeven om een verblijfsaanvraag (al dan niet gezinshereniging) in te dienen via de wet voorziene procedure. Onze beslissing omtrent de verblijfsmachtiging van betrokkene heeft trouwens geen effect op de verblijfsmachtigingen van de referentiepersoon en de kinderen.
Er werden overtuigende elementen naar voor gebracht die getuigen dat de kinderen in een danig kwetsbare situatie zouden kunnen verkeren waarbij de aanwezigheid van betrokkene te alien tijde van elementair belang is, noch waaruit wij zouden kunnen concluderen dat wij betrokkene alsnog moeten machtigen tot verblijf.
Opgelet: onze beslissing gaat echter niet gepaard met een bevel om het grondgebied te verlaten. Betrokkene is dus absoluut niet verplicht om België te verlaten. Het is de keuze van de ouders om te bepalen indien de kinderen die niet erkend werden als vluchteling zich samen met betrokkene eventueel tijdelijk naar het land van herkomst begeven om van daaruit de aanvraag in te dienen (en zo voor een korte periode gescheiden is van de referentiepersoon), of indien het hele gezin zich samen elders vestigt. In afwachting kunnen zij contact en de gezinsband onderhouden via de moderne communicatiemiddelen. Onze dienst concludeert dat -op basis van de voorgelegde stukken en de voor onze dienst beschikbare informatie- de veiligheid en het emotionele welzijn van het kind niet dusdanig wordt bedreigd of verstoord wanneer betrokkene zich eventueel naar het buitenland zou begeven om een verblijfsaanvraag o.b.v. gezinshereniging art. 10 in te dienen via de wet voorziene procedure.
Van andere familiale banden hier in België heeft betrokkene ook niets voorgelegd.
In hoeverre een gebrek aan culturele of sociale banden met het land van herkomst betrokkene in de weg zou staan terug te keren naar het land van herkomst, blijkt evenmin uit het dossier. Betrokkene heeft niets ter staving daarvan voorgelegd, ondanks duidelijk gestipuleerd in onze instructie dd. 23.01.2023. Gezien de duur van verblijf in België minder dan 5 jaar is, is het niet aannemelijk dat betrokkene geen culturele of sociale banden meer zou hebben met het land van herkomst. Indien betrokkene dit wenste in te roepen, had zij dit op actieve wijze moeten toelichten/aantonen.”
2. Over de rechtspleging
Aan verzoekster werd het voordeel van de kosteloze rechtspleging toegekend, zodat niet kan worden ingegaan op de vraag van verweerder om de kosten van het geding ten laste van verzoekster te leggen.
3. Over de ontvankelijkheid
Krachtens artikel 39/69, §1, tweede lid, 4°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de vreemdelingenwet) moet het verzoekschrift op straffe van nietigheid ‘een uiteenzetting van de feiten en de middelen bevatten die ter ondersteuning van het beroep worden ingeroepen.’ Onder ‘middel’ in de zin van deze bepaling moet conform vaste rechtspraak van de Raad van State worden begrepen, de voldoende en duidelijke omschrijving van de overtreden rechtsregel of het overtreden beginsel en van de wijze waarop volgens de verzoekende partij deze rechtsregel of beginsel wordt geschonden (RvS 29 november 2006, nr. 165.291; RvS 8 januari 2007, nr. 166.392; RvS 2 maart 2007, nr. 168.403).
In de nota met opmerkingen werpt verweerder op dat de uiteenzetting in het verzoekschrift geen uiteenzetting van een middel bevat zoals vereist door artikel 39/69, § 1, 4°, van de vreemdelingenwet.
Hoewel het verzoekschrift geen duidelijk opschrift bevat met het of de bestreden middel(en) blijkt uit de lezing van het verzoekschrift dat verzoekster meent dat er wel degelijk voldaan is aan de voorwaarden van artikel 10, § 5, van de vreemdelingenwet en dat verweerder bij het nemen van de bestreden beslissing onzorgvuldig te werk is gegaan. In een tweede middelonderdeel voert verzoekster uitdrukkelijk de schending van artikel 8 van het EVRM aan. Zij betoogt daarnaast dat het om veiligheidsredenen niet mogelijk is om terug te keren naar haar land van herkomst, dat zij alleen instaat voor de opvoeding van haar minderjarige zoon en dat deze laatste de vluchtelingenstatus geniet en dat het om veiligheidsredenen niet mogelijk is om terug te keren naar haar land van herkomst. Deze grieven herhaalt verzoekster in haar synthesememorie. Verweerder wordt niet bijgetreden waar hij betoogt dat verzoekster geen middel in de zin van artikel 39/69,
§1, tweede lid, 4°, van de vreemdelingenwet uiteenzet. De exceptie wordt verworpen.
4. Onderzoek van het beroep
4.1. In haar synthesememorie voert verzoekster een enig middel aan dat zij uiteenzet als volgt:
“2.2.1. Actieve zoektocht naar werk
Het zorgvuldigheidsbeginsel houdt in dat het bestuur zijn beslissing op zorgvuldige wijze moet voorbereiden. Dit impliceert dat de beslissing dient te steunen op werkelijk bestaande en concrete feiten die met de vereiste zorgvuldigheid werden vastgesteld. De zorgvuldigheid verplicht de overheid er onder meer toe om zorgvuldig te werk te gaan bij de voorbereiding van de beslissing en ervoor te zorgen dat de feitelijke en juridische aspecten van het dossier deugdelijk onderzocht worden, zodat de overheid met kennis van zaken kan beslissen. (RvS 22 maart 2013, CDPK 2014 (samenvatting), afl. 2, 274).
Op basis van de voorliggende gegevens kon verwerende partij niet beslissen dat de machtiging tot verblijf te beëindigen.
Art. 10, §2, derde lid Vreemdelingenwet stelt dat de vreemdeling zoals bedoeld in §1, eerste lid 4° en 5° het bewijs moet aanbrengen dat de vreemdeling die vervoegd wordt beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen. In §5, tweede lid, 3° van diezelfde wet staat dat werkloosheidsuitkering enkel in aanmerking wordt genomen voor zover de vreemdeling bij wie men zich voegt kan bewijzen dat hij actief naar werk zoekt, hetgeen in casu wel degelijk het geval is.
De heer A. was in de période van 01.02.2012 tot en met 30.11.2020 tewerkgesteld bij E.S. Company BV. Vervolgens werd hij vanaf 04.12.2020 tot en met 23.05.2021 tewerkgesteld bij F.M. SRL. Op 26.05.2021 (en dus 2 dagen na het einde van zijn tewerkstelling) heeft hij zich ingeschreven bij de VDAB.
Tijdens de maanden mei, november, december 2021 en de periode van januari 2022 tot en met oktober 2022 was er een periode van werkloosheid. In deze periode heeft de heer A. in samenspraak met de VDAB verschillende opleidingen en cursussen gevolgd om zo zijn werkkansen te vergroten. Vanaf juli 2023 en dus onmiddellijk na de verschillende opleidingen is de heer A. opnieuw beginnen solliciteren en dit onder begeleiding van het VDAB.
Xxx xxxxxxxx 2023 tot en met September 2023 werd hij tewerkgesteld aan de hand van verschillende wekelijkse contracten. De heer A. werkt thans als Schoonmaker bij B.O.
Wat betreft verzoekster is er een periode van werkloosheid geweest tussen 2018 en 2021. Dit was grotendeels te wijten aan de geboorte van haar kinderen W.A. d.d. 30.10.2019 en J.A. d.d. 23.08.2021. In de desbetreffende periode heeft verzoekster echter nooit een leefloon noch een werkloosheidsuitkering genoten. Na haar laatste bevalling heeft zij met het oog op het vergroten van haar werkkansen van 2021 tot en met 2023 verschillende opleidingen gevolgd.
Xxxxxxxxxxx heeft zich ingeschreven bij de VDAB als werkzoekende op 12.06.2023 en heeft onder begeleiding van het VDAB een traject afgelegd om aan de slag te kunnen gaan. In de periode van juli 2023 tot en met augustus 2023 werd zij tewerkgesteld. Haar toenmalige werkgever was zeer lovend over haar prestaties en heeft aangegeven dat zij verzoekster graag zien terugkomen. Ook de VZW Familiezorg heeft haar een werkaanbod gedaan om middels een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur aan te slag te gaan als poetsvrouw.
Verweerster stelt dat verzoekster geen bewijs levert van tewerkstelling en/of de periode waarin actief werd gezocht naar werk maar het is - gelet op de objectieve gegevens zoals daar zijn de gevolgde opleidingen, diploma’s etc - voldoende aangetoond dat de referentiepersoon en verzoekster alle nodige maatregelen hebben getroffen en op geen enkel ogenblik hebben stilgezeten.
Het is aan verweerster om het tegenbewijs te leveren doch zij slaagt daar niet in.
2.2.2. Geen aansluiting/ voeling meer met het land van herkomst
Verweerster besloot om het verblijf in te trekken omdat verzoekster en de referentiepersoon geen toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zouden hebben. De bestreden beslissing werd op onzorgvuldige wijze genomen nu haar beslissing niet gestoeld is op een correcte feitenvinding.
Bovendien is er ook geen sprake van enig evenwicht in de genomen beslissing aangezien verzoekster met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal worden blootgesteld aan een terugkeer naar Syrië dat door de FOD Buitenlandse Zaken als onveilig wordt beschouwd wegens het aanslepend conflict.
Dat de bestreden beslissing thans niet gepaard gaat met een bevel om het grondgebied te verlaten betekent uiteraard niet dat verzoekster in de nabije toekomst alsnog kan worden geconfronteerd met een bevel om het grondgebied te verlaten.
Voor verzoekster is het omwille van veiligheidsredenen geen optie om terug te keren naar Syrië. Een eventuele terugkeer naar het land van herkomst een enorm impact hebben op het gezinsleven. Xxxxxxxxxxx woont xxxxx samen met haar echtgenoot en haar 3 kinderen, zijnde W., J. en A.. W. en J. zitten in hun eerste levensjaren. Hun leefwereld speelt zich volledig af in België en zij hebben geen enkele band met Syrië. W. en J. hebben nood aan een stabiele leefomgeving. Een eventuele terugkeer van verzoekster betekent dat zij dienen te worden grootgebracht zonder moeder en dat maakt hen uiteraard vatbaarder voor allerlei biopsychosociale problemen zoals emotieregulatie problemen, angststoornissen of depressie.
A. wordt volledig alleen opgevoed door verzoekster. Zijn biologische vader kijkt niet meer op naar hem en verzoekster weet niet waar de biologische vader thans verblijf. Indien verzoekster zou moeten terugkeren naar het land van herkomst wil dat zeggen dat zij ook A. dient mee te nemen.
Een dermate grote verandering waarbij A. zal worden blootgesteld aan situaties van geweld en conflicten terwijl hij zich thans bevindt in een veilige en liefdevolle omgeving zal ongetwijfeld leiden tot psychosociale problemen in de toekomst, hetgeen absoluut dient te worden vermeden.
Verzoekster kan het niet aan om van haar kinderen gescheiden te zijn als gevolg van de verschillende trauma die zij heeft opgelopen door de oorlog in Syrië. Ook de kinderen zijn gelet op hun leeftijd en de concrete leefomstandigheden niet in staat om hun leven zonder verzoekster verder te zetten.
Verweerster stelt dat verzoekster niet verplicht is om haar kinderen mee te nemen en dat zij de mogelijkheid heeft om via moderne communicatiemiddelen het contact te onderhouden met haar kinderen. Zij houdt op geen enkele manier rekening met de noden van W., J. en A. Het onderhouden van contacten via verschillende communicatiemiddelen is uiteraard geen alternatief en biedt geen oplossing aangezien de kinderen nood hebben aan een nabije, liefdevolle moeder.
Gelet op de onveilige situatie in Syrië en haar band met België is het voor verzoekster geen optie om alleen dan wel met haar kinderen terug te keren naar Syrië. De kinderen zijn mentaal en psychologisch niet in staat om gescheiden van verzoekster te leven.
Verweerster stelt dat er geen sprake is van een schending van art. 8 EVRM en dat zij bij het nemen van de beslissing tot intrekking van het verblijf een juist evenwicht heeft willen vinden tussen het nagestreefde doel en de ernst van de inbreuk. Zij slaagt er echter niet in om aan te tonen op welke wijze er dan ook enig evenwicht zou zijn tot stand gekomen tussen het beoogde doel en de ernst van de inmenging
Het middel is derhalve ernstig en het beroep tot nietigverklaring van de beslissing is gegrond.”
4.2. Verzoekster werd gemachtigd tot verblijf, in functie van haar echtgenoot overeenkomstig artikel 10 van de vreemdelingenwet. Deze bepaling luidt als volgt:
Ҥ 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikelen 9 en 12, zijn van rechtswege toegelaten om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven:
[…]
4° de volgende familieleden van een vreemdeling die sedert minimaal twaalf maanden toegelaten of gemachtigd is tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of sedert minimaal twaalf maanden gemachtigd is om er zich te vestigen. Die termijn van twaalf maanden vervalt indien de echtelijke band of het geregistreerde partnerschap reeds bestond voor de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam of indien zij een gemeenschappelijk minderjarig kind hebben. Deze voorwaarden met betrekking tot de aard van het verblijf en de duur van het verblijf zijn niet van toepassing indien het familieleden betreft van een vreemdeling die overeenkomstig artikel 49, § 1, tweede of derde lid, of artikel 49/2, §§ 2 of 3, als begunstigde van een internationale beschermingsstatus tot een verblijf in het Rijk is toegelaten:
- de buitenlandse echtgenoot of de vreemdeling waarmee een geregistreerd partnerschap gesloten werd dat als gelijkwaardig beschouwd wordt met het huwelijk in België, die met hem komt samenleven, op voorwaarde dat beiden ouder zijn dan eenentwintig jaar. Deze minimumleeftijd wordt echter teruggebracht tot achttien jaar wanneer, naargelang het geval, de echtelijke band of dit geregistreerd partnerschap, reeds bestond vóór de vreemdeling die vervoegd wordt, in het Rijk aankwam; […]
§ 2. […] De vreemdeling bedoeld in § 1, eerste lid, 4° en 5°, moet het bewijs aanbrengen dat de vreemdeling die vervoegd wordt beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zoals bepaald in
§5 om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden en om te voorkomen dat zij ten laste van de openbare overheden vallen. […]
§ 5. De stabiele en toereikende bestaansmiddelen bedoeld in § 2, derde lid, moeten ten minste gelijk zijn aan honderdtwintig procent van het bedrag bedoeld in artikel 14, § 1, 3° van de wet van 26 mei
2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie. Bij het beoordelen van deze bestaansmiddelen:
1° wordt rekening gehouden met hun aard en regelmatigheid;
2° worden de middelen verkregen uit de aanvullende bijstandsstelsels, met name het leefloon en de aanvullende gezinsbijslag, alsook de financiële maatschappelijke dienstverlening en de gezinsbijslagen niet in aanmerking genomen;
3° worden de wachtuitkering en de overbruggingsuitkering niet in aanmerking genomen en wordt de werkloosheidsuitkering enkel in aanmerking genomen voor zover de betrokken echtgenoot of partner kan bewijzen dat hij actief werk zoekt.”
In de bestreden beslissing wordt vastgesteld dat niet langer blijkt dat de referentiepersoon beschikt over toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen zoals bepaald in artikel 10, § 5, van de vreemdelingenwet. Indien de vreemdeling niet langer voldoet aan de voorwaarden van artikel 10 van de vreemdelingenwet, kan diens verblijf worden beëindigd overeenkomstig artikel 11, § 2, van de vreemdelingenwet. Hierbij dient verweerder rekening te houden met de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon en met de duur van zijn verblijf in het Rijk, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.
Xxxxxxxxxxx woont samen met haar echtgenoot (de referentiepersoon), hun twee minderjarige kinderen en verzoeksters minderjarige zoon. Zoals ook uitdrukkelijk erkend in de bestreden beslissing, verkreeg verzoeksters zoon in 2011 de vluchtelingenstatus. Bij de beoordeling van verzoeksters gezinsbanden motiveert verweerder dat verzoeksters zoon haar niet “per se” dient te vergezellen naar Syrië. Aangezien verzoeksters zoon de vluchtelingenstatus geniet is het echter uitgesloten dat hij verzoekster zou vergezellen. Er moet immers worden verondersteld dat verzoeksters zoon als erkend vluchteling niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst.
In de synthesememorie voert verzoekster aan dat haar zoon geen contact meer heeft met zijn biologische vader en dat zij alleen instaat voor zijn opvoeding. Dit wordt niet ontkend door verweerder. Verweerder motiveert dat verzoeksters zoon bij zijn stiefvader kan verblijven en deze laatste voor hem kan zorgen indien verzoekster eventueel terugkeert naar haar land van herkomst. Noch uit de neergelegde stukken noch uit het administratief dossier blijkt evenwel dat verzoeksters echtgenoot als stiefvader beschikt over het ouderlijk gezag overeenkomstig artikelen 373 en 374 van het Burgerlijk Wetboek, laat staan dat hij een recht van xxxxxxxx heeft over verzoeksters zoon. De Raad ziet niet in op basis van welke elementen er verondersteld kan worden dat verzoeksters minderjarige zoon zonder zijn moeder bij zijn stiefvader in België zou kunnen blijven.
Verweerder motiveert nog dat het verblijfsrecht van haar echtgenoot en kinderen verzoekster niet automatisch een recht op verblijf geeft op basis van gezinshereniging. Uit deze standaardformulering blijkt niet dat verweerder op zorgvuldige wijze rekening heeft gehouden met het feit dat verzoeksters zoon niet kan
terugkeren naar Syrië en dat daarnaast niet blijkt dat de referentiepersoon beschikt over het ouderlijk gezag. Er dient vastgesteld te worden dat verweerder heeft nagelaten om op zorgvuldige wijze rekening te houden met de aard van verzoeksters gezinsbanden zoals opgelegd door artikel 11, § 2, van de vreemdelingenwet. Een schending van de zorgvuldigheidsplicht wordt bijgevolg aannemelijk gemaakt.
In de bestreden beslissing en de in de nota met opmerkingen voert verweerder aan dat de bestreden beslissing niet gepaard gaat met een bevel om het grondgebied te verlaten en aldus geen einde maakt aan verzoeksters gezinsleven. Het gegeven dat er geen verwijderingsmaatregel wordt opgelegd, betekent echter niet dat verweerder geen rekening dient te houden met elementen zoals opgesomd in artikel 11, § 2, van de vreemdelingenwet. Dit blijkt althans geenszins uit de lezing van de voormelde bepaling.
Het enig middel is, in aangegeven mate, gegrond.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De beslissing van de gemachtigde van de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 22 augustus 2023 tot intrekking van verblijf zonder bevel om het grondgebied te verlaten wordt vernietigd.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op zeventien april tweeduizend vierentwintig door:
C. XXXXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
A.-M. XX XXXXXX, griffier.
De griffier, De voorzitter,
A.-M. DE WEERDT C. VERHAERT