A R R E S T
RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK VOORZITTER VAN DE XIIe KAMER
A R R E S T
nr. 250.599 van 12 mei 2021 in de zaak A. 233.449/XII-9070
In zake: 1. de BV QARIN
2. de BV ROTTERDAMSE MOBILITEIT CENTRALE (RMC) bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaten Xxxx Xxx Xxxxxx en Xxxxxxx Xxxxxxxxxx kantoor houdend te 0000 Xxxxxxx
Xxxxxxxxx 00 C/414
bij wie woonplaats wordt gekozen tegen:
het VLAAMSE GEWEST
bijgestaan en vertegenwoordigd door advocaat Xxxx Xxxxxxx
kantoor houdend te 0000 Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx 000
bij wie woonplaats wordt gekozen Tussenkomende partij:
de BV VIAVAN TECHNOLOGIES
bijgestaan en vertegenwoordigd door
advocaten Xxxxx Xxxx en Xxxxx Xxx Xxx Brande kantoor houdend te 0000 Xxxxxxx
Keizerslaan 3
bij wie woonplaats wordt gekozen
I. Voorwerp van de vordering
1. De vordering, ingesteld op 16 april 2021, strekt tot de schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de tenuitvoerlegging van “de gunningsbeslissing van 2 april 2021 van [de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken – Afdeling beleid van het Vlaamse Gewest om] de overheidsopdracht voor het inrichten en uitbaten van de in het decreet
basisbereikbaarheid kaderende Mobiliteitscentrale [te gunnen aan de bv ViaVan Technologies]”.
II. Verloop van de rechtspleging
2. De verwerende partij heeft een nota ingediend.
Met een verzoekschrift van 27 april 2021 heeft de bv Viavan Technologies gevraagd om in het administratief kort geding te mogen tussenkomen.
De partijen zijn opgeroepen voor de terechtzitting, die heeft plaatsgevonden op 4 mei 2021, om 15.00 uur.
Staatsraad Xxxxx Xxxxx heeft verslag uitgebracht.
Advocaten Xxxxxxx Xxxxxxxxxx en Xxxxxx Xxxxxxxxxxxxxxx, die verschijnen voor de verzoekende partijen, advocaten Xxxx Xxxxxxx, Xxxxxxxx Xxxxxxxx en Xxxx Xxx Xxxx, die verschijnen voor de verwerende partij, en advocaten Xxxxx Xxxx en Xxxxx Xxx Xxx Xxxxxx, die verschijnen voor de tussenkomende partij, zijn gehoord.
Eerste auditeur Xxxx Xxx heeft een met dit arrest eensluidend
advies gegeven.
Er is toepassing gemaakt van de bepalingen op het gebruik der talen, vervat in titel VI, hoofdstuk II, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
III. Feiten
3.1. Artikel 33 van het decreet van 26 april 2019 ‘betreffende de basisbereikbaarheid’ luidt:
“De Vlaamse Regering richt een mobiliteitscentrale op. De Mobiliteitscentrale is een orgaan dat:
1° informatie verzamelt en verschaft over alle openbaarvervoerdiensten; 2° vervoersvragen en mobiliteitsmogelijkheden van de gebruiker analyseert en desgevallend doorverwijst;
3° vervoersaanvragen voor ritten verzamelt, efficiënt plant en vervolgens uitzet bij één of meerdere vervoerders of vervoersdiensten of via collectieve beschikbaar gestelde verplaatsingsmiddelen;
4° ritprijzen factureert;
5° klachten van gebruikers behandelt.
De Vlaamse Regering kan de nadere taken en de werking van de Mobiliteitscentrale bepalen.
De Vlaamse Regering kan de regels vastleggen om de continuïteit van de werking van de Mobiliteitscentrale te waarborgen.
Bij de uitoefening van haar taken verwerkt de Mobiliteitscentrale persoonsgegevens overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 37,
§ 3.”
Artikel 37, § 3, van het voormelde decreet bepaalt:
“§ 3. De exploitanten van het kernnet en aanvullend net, de exploitant voor het openbaar personenvervoer over water en de Mobiliteitscentrale kunnen persoonsgegevens van de reizigers en derden verwerken met het oog op: 1° een efficiënte exploitatie van de openbaarvervoerdiensten, waarbij combimobiliteit wordt gefaciliteerd;
2° het promoten van het openbaar personenvervoer en combimobiliteit;
3° statistische doeleinden voor het openbaar personenvervoer en het globale mobiliteitsbeleid, om de evolutie inzake personenmobiliteit, vervoersstromen, modale verdeling en verkeersveiligheid in kaart te brengen.
Voor zover de gegevens, vermeld in het eerste lid, 3°, persoonsgegevens bevatten, worden deze zo veel als mogelijk geanonimiseerd en in ondergeschikt geval gepseudonimiseerd.
De Mobiliteitscentrale en de exploitanten van het kernnet en het aanvullend net en ook de exploitant voor het openbaar personenvervoer over water verwerken persoonsgegevens, vermeld in artikel 4, 1), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en de persoonsgegevens, vermeld in artikel 9 van de voormelde verordening.
De exploitanten van het kernnet en het aanvullend net, de exploitant voor het openbaar personenvervoer over water en de Mobiliteitscentrale kwalificeren als verwerkingsverantwoordelijke in de zin van artikel 4, 7), van de voormelde verordening voor de verwerking van de persoonsgegevens, vermeld in dit artikel. De
verwerkingsverantwoordelijke is onderworpen aan de verplichtingen, vermeld in artikel 5, 2, van de voormelde verordening, die op hem rusten. De verwerkingsverantwoordelijke draagt zijn verwerkers op om de personen in kwestie te informeren over de verwerking van hun persoonsgegevens en om te zorgen voor een effectieve uitvoering van de aan de betrokkenen toegekende rechten, vermeld in hoofdstuk III van de voormelde verordening.
De gegevens die verzameld en verwerkt worden voor de doeleinden, vermeld in het eerste lid, worden bewaard gedurende:
1° vijf jaar, voor het doeleinde, vermeld in het eerste lid, 1° ;
2° één jaar na stopzetting van het contract met de betrokkene, voor het doeleinde vermeld in het eerste lid, 2° ;
3° vijf jaar, voor het doeleinde vermeld in het eerste lid, 3°.
De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de verwerking van de persoonsgegevens en de passende waarborgen voor de rechten en vrijheden van de betrokkenen.”
3.2. Het departement Mobiliteit en Openbare Werken – afdeling beleid van het Vlaamse Gewest schrijft een overheidsopdracht van diensten uit voor het inrichten en uitbaten van de in het decreet basisbereikbaarheid kaderende Mobiliteitscentrale.
Als gunningswijze kiest de verwerende partij voor de mededingingsprocedure met onderhandeling.
3.3. De opdracht wordt bekendgemaakt in het Bulletin der Aanbestedingen van 17 maart 2020 en in het Supplement op het Publicatieblad van de Europese Unie op 20 maart 2020.
3.4. Van de negen kandidaten die een aanvraag tot deelneming hebben ingediend, worden er op 24 juli 2020 vijf, waaronder de verzoekende partijen, samen vormend een tijdelijke maatschap, geselecteerd om een offerte in te dienen tegen 15 december 2020.
3.5. Uit het op de opdracht toepasselijk bestek met nr. AB/2019/05 blijkt dat de uitvoering van de opdracht onder meer een omvangrijke verwerking van persoonsgegevens impliceert ten behoeve van de verwerende partij.
De verwerking van deze gegevens wordt op uitvoerige wijze geregeld in titel B.4.5 “Verwerking persoonsgegevens” van deel II “Administratieve voorschriften”.
Deze titel vat aan met de volgende algemene bepaling:
“Persoonsgegevens zijn alle gegevens over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon (geen rechtspersoon). Deze persoon wordt ook wel de ‘betrokkene’ genoemd. Een verwerking van persoonsgegevens betreft elke mogelijke bewerking zoals verzamelen, gebruiken, beheren of meedelen. Bij het verwerken van persoonsgegevens dient de opdrachtnemer met haar processen en systemen op elk moment te voldoen aan geldende wetgeving, waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de Belgische Kaderwet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens.
De opdrachtnemer treedt op als een verwerker van gegevens. De nadere regels en voorwaarden rondom deze verwerking worden vastgelegd in een verwerkersovereenkomst tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer. De bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens in dit bestek vervangen dergelijke verwerkersovereenkomst. Hierin is vastgelegd welke persoonsgegevens worden verwerkt, met welke doeleinden en welke maatregelen de opdrachtnemer dient te nemen om een veilige verwerking te borgen.”
Volgens het bestek gelden bij de beoordeling de volgende gunningscriteria en daarbij maximaal te behalen scores :
“
Gunningscriterium: | Maximaal te behalen score: |
A: Kwaliteit | 700 |
Subcriterium (A1) implementatieplan | 200 |
Subcriterium (A2) Team en projectorganisatie | 240 |
Subcriterium (A3) uitwerking ICT architectuur en doorontwikkeling | 260 |
B: Prijs | 300 |
Totaal | 1000 |
.”
Het bestek bevat voorts een aantal bijlagen waaronder bijlage
VI.4 die een overzicht bevat van de te verwerken persoonsgegevens, bijlage VI.5 die betrekking heeft op de minimale technische en organisatorische maatregelen en bijlage VI.6 die een vragenlijst bevat “in het kader van doorgifte naar de VS” naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 16 juli 2020, C-311/18.
3.6. Vier inschrijvers dienen tijdig een eerste offerte in: de bv ViaVan Technologies, de tm bv Qarin – bv Rotterdamse Mobiliteit Centrale RMC, de tm Be-mobile-Cityway en de bv DVG Regie.
3.7. Op 5 februari 2021 wordt de inschrijvers gevraagd om een tussentijdse offerte in te dienen met aandacht voor de aspecten die verduidelijking of aanpassing vragen. Bovendien wordt aan elke inschrijver in het kader van de verwerking van persoonsgegevens gevraagd om een extra template over data en cloud services in te vullen, evenals een lijst van subverwerkers toe te voegen bij de offerte.
3.8. Na indiening van de tussentijdse offertes, dienen de vier inschrijvers, waaronder de verzoekende partijen, ook tijdig een definitieve offerte in tegen 3 maart 2021.
3.9. De offertes worden vervolgens beoordeeld door een beoordelingsteam dat op 17 maart 2021, na toetsing van de vier offertes aan de gunningscriteria, voorstelt om de opdracht te gunnen aan de bv ViaVan Technologies.
3.10. Op 2 april 2021 beslist de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken om de opdracht te gunnen aan de bv ViaVan Technologies.
Met een aangetekend schrijven van diezelfde dag wordt aan de verzoekende partijen meegedeeld dat hun offerte niet werd gekozen.
IV. Regelmatigheid van de rechtspleging
4.1. Met een e-mailbericht van 3 mei 2021 hebben de verzoekende partijen drie aanvullende niet vertrouwelijke stukken aan het door hun neergelegde dossier toegevoegd, namelijk “26. Verklaring op eer van Skipr van 3 mei 2021”, “27. Verklaring op eer Tranzer van 30 april 2021” en “28. Verklaring VS advocaat Xxxxxxx Xxxxxx (Xxxxxxxxx Xxxxxx Xxxxxx, LLP) van 3 mei 2021 (met vrije vertaling naar het Nederlands).
De verwerende partij en de tussenkomende partij vragen dat deze stukken, die hun pas daags voor de terechtzitting werden overgemaakt, wegens laattijdigheid uit het debat worden geweerd.
4.2. Op de vraag om de aanvullende stukken 26 en 27 uit het debat te weren wordt niet ingegaan, nu deze blijken te zijn neergelegd in antwoord op in de nota’s aangevoerde excepties.
Het aanvullend stuk 28 wordt wel uit het debat geweerd nu dit stuk informatie bevat dat ook reeds bij het verzoekschrift had kunnen worden gevoegd, en het aanvaarden ervan de wapengelijkheid tussen de partijen zou schenden.
V. Tussenkomst
5. De bv ViaVan Technologies blijkt een ontvankelijk verzoek tot tussenkomst te hebben ingediend en voordeel te halen uit de bestreden beslissing. Ze heeft er belang bij dat de vordering wordt afgewezen. Bijgevolg moet haar verzoek tot tussenkomst worden ingewilligd.
VI. Ontvankelijkheid van de vordering
Exceptie van de verwerende partij
6.1. De verwerende partij werpt een exceptie van gebrek aan belang op bij de vordering. De verzoekende partijen stellen volgens haar immers in essentie dat de gekozen inschrijver persoonsgegevens zou doorgeven in de uitvoering van de opdracht omdat zij gebruikmaakt van de Amazon Web Services, een cloud gebaseerde infrastructuur. De personen die hierdoor benadeeld zouden worden, zijn de personen waarvan de persoonsgegevens worden doorgegeven. De verzoekende partijen an sich worden volgens de verwerende partij echter niet benadeeld door deze vermeende schendingen, aangezien hun eigen persoonsgegevens niet worden doorgegeven. Bijgevolg is volgens de verwerende partij aan de tweede voorwaarde van het belang, zijnde door de beweerde schending zelf benadeeld te zijn, niet voldaan waardoor de twee middelen van de verzoekende partij onontvankelijk zijn bij gebrek aan belang in de mate dat ze ernstig zouden zijn louter en alleen op grond van de bepalingen van de verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 ‘betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG’ (Algemene Verordening Gegevensbescherming, hierna: AVG).
Beoordeling
6.2. Vastgesteld dient te worden dat, in tegenstelling tot hetgeen de verwerende partij laat uitschijnen, de door de verzoekende partijen aangevoerde middelen geenszins beperkt lijken te zijn tot de vermeende schending van de bepalingen van de AVG, doch dat de aangevoerde schending onder meer ook betrekking blijkt te hebben op de bepalingen van de wet van 17 juni 2016 ‘inzake overheidsopdrachten’ (hierna: wet overheidsopdrachten 2016) en het koninklijk besluit van 18 april 2017 ‘plaatsing overheidsopdrachten in de klassieke sectoren’ (hierna: koninklijk besluit plaatsing 2017). Deze vaststelling volstaat reeds om de exceptie van gebrek aan belang bij de vordering te verwerpen.
De verzoekende partijen beroepen zich bovendien op hun belang als inschrijver. De benadeling door de aangevoerde schending lijkt daarbij niet te berusten in de doorgifte van hun persoonsgegevens, doch wel in een beweerd onrechtmatige gunning van de opdracht aan een inschrijver wiens offerte niet in overeenstemming is met de AVG, dan wel een gebrek aan zorgvuldig onderzoek naar de vraag of de offerte van de gekozen inschrijver hieraan voldoet, waardoor aan de offerte van de verzoekende partijen zou zijn voorbijgegaan.
De exceptie wordt verworpen.
De excepties van de tussenkomende partij
6.3. De tussenkomende partij werpt drie excepties van onontvankelijkheid van de vordering op.
In een eerste exceptie voert zij aan dat, opdat de Raad überhaupt de schorsing van de betrokken gunningsbeslissing zou kunnen overwegen, het aangevoerde ernstig middel betrekking moet hebben op één van de welbepaalde rechtsgronden opgenomen in artikel 14 van de wet van 17 juni 2013 ‘betreffende de motivering, de informatie en de rechtsmiddelen inzake overheidsopdrachten, bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten en concessies’ (hierna: rechtsbeschermingswet). Beide aangevoerde middelen komen volgens de tussenkomende partij in wezen neer op de vermeende schending van diverse bepalingen uit de regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens. De door de verzoekende partijen aangevoerde middelen hebben dan ook geen betrekking op enige vorm van machtsafwending of een andere inbreuk op de limitatief opgesomde rechtsgronden uit artikel 14 van de voormelde wet.
In een tweede exceptie betoogt de tussenkomende partij dat de verzoekende partijen een louter hypothetische schending aanvoeren van de regelgeving inzake bescherming van persoonsgegevens, die zich mogelijk zou kunnen voordoen tijdens de uitvoering van het contract. Van de verwerende partij kan bij het gunnen van een overheidsopdracht slechts worden verwacht dat zij nauwgezet de gunnings- en selectiecriteria die in het bestek zijn opgenomen, respecteert. Zij is er geenszins toe gehouden om bij het nemen van de
gunningsbeslissing anticipatief de wijze waarop de opdracht zou worden uitgevoerd in aanmerking te nemen en te beoordelen. De gunningscriteria uit het bestek indachtig, kunnen de middelen de uitkomst van de gunningsbeslissing aldus niet beïnvloeden. De verzoekende partijen tonen met de aangevoerde middelen niet aan dat zij, als potentiële verkrijger van de opdracht, zijn benadeeld door de gunningsbeslissing die volledig in overeenstemming met de gunningscriteria werd genomen, noch dreigen zij te worden benadeeld door de bestreden gunningsbeslissing.
In een derde exceptie werpt de tussenkomende partij een gebrek aan belang op bij de vordering omdat de opdracht evenmin aan de verzoekende partijen gegund zou mogen worden, en dit om dezelfde redenen als degene die zij zelf inroepen voor het beweerdelijk niet mogen gunnen van de opdracht aan de tussenkomende partij. Volgens de tussenkomende partij zouden de verzoekende partijen immers eveneens gebruikmaken van Amazon Web Services (AWS) via hun verwerkers nu uit de gunningsbeslissing blijkt dat zij voor de aspecten gebruikersidentiteit, mobiliteitspaspoort en andere diensten, waarbij dus per definitie persoonsgegevens verwerkt zullen worden, een beroep doen op de applicaties van de bedrijven Tranzer en Skipr.
Beoordeling
6.4. Artikel 14 van de rechtsbeschermingswet luidt:
“Op verzoek van elke persoon die een belang heeft of heeft gehad om een bepaalde opdracht of concessie te krijgen en die door de beweerde schending is of dreigt te worden benadeeld, kan de verhaalinstantie de beslissingen van de aanbestedende instanties vernietigen, waaronder die welke berusten op discriminerende technische, economische en financiële specificaties, omdat deze beslissingen een machtsafwending inhouden of een inbreuk vormen op :
1° het op de betreffende opdracht of concessie toepasselijke recht van de Europese Unie inzake overheidsopdrachten of concessies, alsook de wetgeving overheidsopdrachten of concessies;
2° de grondwettelijke, wettelijke of reglementaire bepalingen, alsook de algemene rechtsbeginselen die op de betreffende opdracht of concessie van toepassing zijn;
3° de opdracht- of concessiedocumenten.”
Overeenkomstig artikel 15 van diezelfde wet kan de verhaalinstantie, onder dezelfde voorwaarden als die bedoeld in artikel 14 en zonder dat het bewijs van spoedeisendheid is vereist, in aanwezigheid van een ernstig middel of een klaarblijkelijke onwettigheid, eventueel op straffe van een dwangsom, de uitvoering van de in artikel 14 bedoelde beslissingen schorsen.
Ook hier dient te worden vastgesteld dat, in tegenstelling tot hetgeen de tussenkomende partij laat uitschijnen, de door de verzoekende partijen aangevoerde middelen geenszins beperkt lijken te zijn tot de vermeende schending van verschillende bepalingen uit de regelgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, doch dat de aangevoerde schending tevens betrekking blijkt te hebben op bepalingen van de wet overheidsopdrachten 2016 en het koninklijk besluit plaatsing 2017. Bovendien gaat de tussenkomende partij in haar exceptie volkomen voorbij aan het feit dat het bestek onder titel “I.8 Toepasselijke wettelijke bepalingen” onder punt “f) gegevensbescherming” uitdrukkelijk melding maakt van de AVG en van de “wet betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens van 5 september 2018”. Dit lijkt dan ook reeds te volstaan om de eerste exceptie te verwerpen.
Ook de tweede exceptie wordt verworpen, nu deze, zoals blijkt uit de uiteenzetting ervan, samenhangt met de beoordeling van de middelen.
Wat de derde exceptie betreft, moet worden vastgesteld dat bij het onderzoek van de offertes de offerte van de verzoekende partijen niet onregelmatig is verklaard. De exceptie gaat er voorts aan voorbij dat de verzoekende partijen in hun tweede middel ook een gebrek aan zorgvuldig onderzoek van de offertes lijken aan te klagen wat het regelmatigheidsonderzoek betreft en daarbij anticiperen op de exceptie, nu zij daarbij betogen dat de door de hen voorgestelde verwerking fundamenteel verschilt van deze voorgesteld door de gekozen inschrijver. In die zin lijkt deze exceptie dan ook samen te vallen met de beoordeling van het tweede middel.
In de arresten van 5 april 2016, C-689/13 inzake PFE en 4 juli 2013, C 100/12 inzake Fastweb heeft het Hof van Justitie artikel 1, lid 3, van
richtlijn 89/665 van de Raad van 21 december 1989 ‘houdende de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toepassing van de beroepsprocedures inzake het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen en voor de uitvoering van werken’ bovendien aldus uitgelegd dat deze zich ertegen verzet dat de vordering van een niet-gekozen inschrijver niet-ontvankelijk wordt verklaard na het voorafgaande onderzoek van de exceptie van niet-ontvankelijkheid die de gekozen inschrijver in het kader van het door hem ingestelde incidentele beroep heeft opgeworpen, zonder dat uitspraak is gedaan over de vraag of de twee betrokken inschrijvingen conform zijn aan de specificaties uit het bestek.
De excepties van niet-ontvankelijkheid worden verworpen.
VII. Schorsingsvoorwaarden
7.1. Krachtens artikel 17, §§ 1 en 4, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State kan tot schorsing van de tenuitvoerlegging bij uiterst dringende noodzakelijkheid slechts worden besloten onder de dubbele voorwaarde dat minstens één ernstig middel wordt aangevoerd dat de nietigverklaring van de akte of het reglement prima facie kan verantwoorden en dat een uiterst dringende noodzakelijkheid voorhanden is die onverenigbaar is met de behandelingstermijn van de gewone vordering tot schorsing.
7.2. Te dezen is evenwel ook de rechtsbeschermingswet van toepassing.
Krachtens artikel 15, eerste lid, van die wet kan de uitvoering worden geschorst van de thans bestreden beslissing in aanwezigheid van een ernstig middel of een klaarblijkelijke onwettigheid.
Overeenkomstig artikel 15, tweede lid, echter wordt de vordering tot schorsing voor de Raad van State uitsluitend ingesteld volgens een procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid.
Er dient te dezen dan ook enkel nog te worden onderzocht of minstens één ernstig middel wordt aangevoerd, dan wel een klaarblijkelijke
onwettigheid aanwezig is, die de nietigverklaring van de bestreden beslissing kunnen verantwoorden.
VIII. Onderzoek van het tweede middel
Uiteenzetting van het middel
8. In een tweede middel voeren de verzoekende partijen de schending aan van de artikelen 28 en 32 van de AVG, van de artikelen 4 en 38 van de wet overheidsopdrachten 2016, van de artikelen 4, 8°, en 5, 9°, van de rechtsbeschermingswet, van de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 ‘betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen’, van artikel 76, § 1, van het koninklijk besluit plaatsing 2017, evenals van het beginsel patere legem quam ipse fecisti, het zorgvuldigheidsbeginsel en de materiëlemotiveringsplicht als algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
De verzoekende partijen achten deze bepalingen en beginselen
geschonden:
“Doordat verwerende partij niet heeft onderzocht of de gekozen inschrijver de AVG kan en zal naleven in het kader van deze opdracht en niet heeft vastgesteld dat de offerte van de gekozen inschrijver conform is aan de AVG;
Dat verwerende partij zich beperkt heeft tot de vermelding ‘het verwerken van de persoonsgegevens conform de vigerende regels is een aandachtspunt’, en dan nog in het kader van de evaluatie van de gunningscriteria (en dus niet in het kader van een conformiteitsonderzoek); Terwijl de vereiste van de verplichte naleving van de AVG door de opdrachtnemer niet enkel uit de AVG volgt maar ook uit de uitvoerige besteksbepalingen over de naleving van de AVG door de inschrijvers;
En terwijl de verwerende partij verplicht is om zorgvuldig te onderzoeken of de ingediende offertes regelmatig zijn en zij verplicht is haar eigen besteksbepalingen na te leven; dat het bovendien duidelijk moet blijken uit de gunningsbeslissing zelf dat zij dit gedaan heeft; dat zulks des te meer geldt nu verwerende partij naar eigen zeggen meent dat de verwerking door de gekozen inschrijver conform de vigerende regels een aandachtspunt is.”
In de toelichting bij het middel betogen de verzoekende partijen in de eerste plaats dat zowel artikel 28.1 AVG als de besteksbepalingen de
verplichting voor de verwerende partij impliceren om de conformiteit van de offerte van de gekozen inschrijver met de AVG na te gaan. Tevens volgt hieruit dat indien de verwerende partij meent dat de naleving van de AVG door de gekozen inschrijver een “aandachtspunt” is, zij de verplichting heeft dit nader en met de nodige diligentie te onderzoeken. Zij verwijzen daarbij ook naar overweging 142 van het arrest Xxxxxxx XX van 16 juli 2020 van het Hof van Justitie waarin het Hof oordeelde:
“142. Hieruit volgt dat de in de Unie gevestigde verwerkingsverantwoordelijke en de ontvanger van de doorgifte van persoonsgegevens vooraf moeten nagaan of het door het Unierecht vereiste beschermingsniveau in het betrokken derde land wordt geëerbiedigd. De ontvanger van deze doorgifte is in voorkomend geval op grond van diezelfde bepaling 5, onder b), (van de standaardbepalingen), ertoe verplicht om de verwerkingsverantwoordelijke in kennis te stellen indien hij er niet toe in staat is deze bepalingen na te leven, zodat die verwerkingsverantwoordelijke dan de doorgifte van gegevens moet opschorten en/of de overeenkomst moet beëindigen.”
Zij voeren voorts aan dat de verwerende partij de regelmatigheid van de offertes zorgvuldig dient te beoordelen. Op grond van artikel 38 van de wet overheidsopdrachten 2016 is de verwerende partij verplicht na te gaan of aan de minimumeisen van het bestek is voldaan. Op grond van artikel 76, § 1, van het koninklijk besluit plaatsing 2017 is de verwerende partij verplicht de conformiteit van de offertes na te gaan. Xxxxx diende de verwerende partij volgens hen na te gaan of de gekozen inschrijver de persoonsgegevens zal verwerken overeenkomstig de AVG. Er mogen immers onder meer geen omstandigheden voorhanden zijn die de verbintenis van de gekozen inschrijver om de opdracht onder de gestelde voorwaarden uit te voeren “onbestaande, onvolledig of onzeker” maken. De verwerende partij moet volgens hen aldus de offerte van de gekozen inschrijver weigeren indien deze onvoldoende garanties biedt met betrekking tot het toepassen van passende technische en organisatorische maatregelen met het oog op de naleving van de AVG.
Uit de gunningsbeslissing blijkt volgens de verzoekende partijen echter geenszins dat de verwerende partij de offerte van de gekozen inschrijver op het vlak van de conformiteit met de AVG heeft onderzocht en heeft vastgesteld dat
de gekozen inschrijver de AVG zal naleven en dus afdoende garanties biedt met betrekking tot het toepassen van passende technische en organisatorische maatregelen zoals vereist door de AVG. De bestreden beslissing bevat geen enkel motief waaruit kan worden afgeleid dat de verwerende partij de conformiteit van de offerte heeft onderzocht. Veeleer dan de naleving van de AVG te evalueren in het kader van de conformiteit van de offerte van de gekozen inschrijver, heeft de verwerende partij dit aspect volgens haar betrokken bij de beoordeling van de gunningscriteria, te weten bij het vierde subgunningscriterium ICT Architectuur van het derde subcriterium (A.3.4), waarbij de bestreden beslissing uitdrukkelijk het volgende stelt over de offerte van de gekozen inschrijver: “het verwerken van de persoonsgegevens conform de vigerende regels is een aandachtspunt”. Deze vaststelling is volgens de verzoekende partijen prima facie onverenigbaar met de in het middel aangehaalde bepalingen en beginselen.
Door deze onzorgvuldige beoordeling, heeft de verwerende partij volgens de verzoekende partijen ook het gelijkheidsbeginsel en het non-discriminatiebeginsel in overheidsopdrachten geschonden.
Het verwerken van de gevoelige gegevens, zoals gezondheidsgegevens, betaalgegevens en gegevens van minderjarigen, vereist een hoogst zorgvuldige beoordeling van de conformiteit met de AVG. Het feit dat de AVG ook moet worden nageleefd tijdens de uitvoering van de opdracht, doet hier volgens de verzoekende partijen geen afbreuk aan. De zorgvuldige beoordeling van de conformiteit van de offerte met het bestek dient immers te gebeuren op het tijdstip van de gunning.
Ten slotte merken zij nog op dat, voor zover de verwerende partij zou tegenwerpen dat de gunningsbeslissing ook ten aanzien van de offerte van de verzoekende partijen de vermelding bevat: “het verwerken van de persoonsgegevens conform de vigerende regels is een aandachtspunt”, de door de verzoekende partijen voorgestelde verwerking fundamenteel verschilt van deze voorgesteld door de gekozen inschrijver. Zij benadrukken daaromtrent dat zij voor de verwerking van persoonsgegevens van de gebruikers van de Mobiliteitscentrale geenszins een beroep doen op subverwerkers van buiten de EU of waarvan de moedervennootschap buiten de EU gevestigd is, zij geen persoonsgegevens van
gebruikers van de Mobiliteitscentrale doorgeven aan een derde land en zij geen beroep doen op een “monocloudstrategie”.
Beoordeling
9. In het tweede middel betogen de verzoekende partijen in essentie dat de verwerende partij in gebreke is gebleven om op zorgvuldige wijze de regelmatigheid van de offerte van de gekozen inschrijver te onderzoeken op het vlak van de conformiteit met de AVG en de uitvoerige besteksbepalingen over de naleving van de AVG door de inschrijvers.
10. De verwerende partij werpt een exceptie van gebrek aan belang op bij dit middel omdat een eventuele miskenning van de bepalingen van de AVG volgens de verwerende partij niet rechtstreeks griefhoudend is voor de verzoekende partijen. In de mate dat het middel bijgevolg dus steunt op de bepalingen van de AVG en de hieruit afgeleide Belgische regelgeving en enkel op grond hiervan ernstig zou zijn, is het middel volgens haar onontvankelijk.
Vastgesteld dient te worden dat het middel geenszins beperkt is tot een vermeende schending van de bepalingen van de AVG. In de mate dat de exceptie bedoeld zou zijn als een algemene exceptie van gebrek aan belang bij het middel, lijkt zij om die reden alleen al te moeten worden verworpen.
Zoals hierna zal blijken, is de beoordeling van het middel voorts ook beperkt tot de aangevoerde schending van de overige in het middel aangehaalde bepalingen en beginselen.
11. Overeenkomstig artikel 4 van de wet overheidsopdrachten 2016 dienen de aanbesteders de ondernemers op gelijke en niet-discriminerende wijze te behandelen en te handelen op een transparante en proportionele wijze.
Overeenkomstig artikel 38, § 3, van diezelfde wet geeft de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten aan welke elementen van de beschrijving de minimumeisen zijn waaraan alle offertes moeten voldoen.
Overeenkomstig artikel 76 van het koninklijk besluit plaatsing 2017 gaat de aanbestedende overheid na of de offertes regelmatig zijn. “Een offerte is substantieel onregelmatig wanneer ze van aard is de inschrijver een discriminerend voordeel te bieden, tot concurrentievervalsing te leiden, de beoordeling van de offerte van de inschrijver of de vergelijking ervan met de andere offertes te verhinderen, of de verbintenis van de inschrijver om de opdracht onder de gestelde voorwaarden uit te voeren onbestaande, onvolledig of onzeker te maken.” Voorts wordt in dat artikel de niet-naleving van de minimale eisen en de vereisten die als substantieel worden aangemerkt in de opdrachtdocumenten, als een substantiële onregelmatigheid beschouwd. Het artikel legt ten slotte de aanbestedende overheid op de substantieel onregelmatige offerte nietig te verklaren.
De aanbestedende overheid dient voorts de regels die zijzelf heeft vastgelegd in de opdrachtdocumenten na te leven bij de concrete toepassing ervan, verplichting die voortvloeit uit het in dit middel ingeroepen beginsel patere legem quam ipse fecisti.
Het komt in de eerste plaats aan de aanbestedende overheid toe en niet aan de Raad van State om te beoordelen of een offerte beantwoordt aan besteksbepalingen, zij het dat de Raad van State desgevraagd daarbij mag nagaan of die beoordeling steunt op in rechte aanvaardbare motieven die voortvloeien uit een zorgvuldig onderzoek en of daarbij de perken van de redelijkheid niet zijn overschreden.
Overeenkomstig artikel 4, eerste lid, 8°, juncto artikel 5, 9°, van de rechtsbeschermingswet, stelt de aanbestedende instantie een “gemotiveerde beslissing” op “wanneer ze een opdracht gunt, ongeacht de procedure”, die onder meer “de juridische en feitelijke motieven, waaronder de kenmerken en relatieve voordelen van de gekozen offerte” bevat.
Teneinde te voldoen aan de formelemotiveringsverplichting die de verzoekende partijen tevens afleiden uit de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 ‘betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen’, moet de bestreden beslissing de juridische en feitelijke
overwegingen vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen; deze motivering moet afdoende zijn teneinde de belanghebben in staat te stellen terdege te oordelen of het zin heeft zich tegen de beslissing te verweren met de middelen die het recht hem ter beschikking stelt.
12. Uit het op de opdracht toepasselijk bestek met nr. AB/2019/05 blijkt dat de uitvoering van de opdracht onder meer de verwerking van persoonsgegevens op grote schaal impliceert. Zoals ook blijkt uit bijlage VI.4 bij het bestek zal dit onder meer ook de verwerking van gevoelige persoonsgegevens omvatten zoals gezondheidsgegevens (handicap, allergieën), evenals van gegevens van kwetsbare betrokkenen (gegevens in verband met sociale ondersteuning van het individu; betrekkingen met andere personen dan verwanten) en van unieke identificatienummers (bankrekeningnummer, kredietkaartnummer).
De verwerking van deze gegevens wordt op uitvoerige wijze geregeld in titel B.4.5 “Verwerking persoonsgegevens” van deel II “Administratieve voorschriften”.
Deze titel vat aan met een algemene bepaling waarin wordt benadrukt dat de opdrachtnemer op elk moment moet voldoen aan de geldende wetgeving ter zake “waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming en de Belgische Kaderwet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens”.
Artikel B.4.5.3 van het bestek “noodzakelijke info in het kader van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 16/07/2020 betreffende de zaak C311/18” bepaalt voorts:
“In het geval dat u niet in staat bent om volledige compliancy met de AVG aan te tonen, heeft de aanbestedende overheid het recht om u uit te sluiten voor de overheidsopdracht waarvoor u zich hebt ingeschreven.
Indien zou blijken na gunning, dat de antwoorden in bijlage VI.6 vragenlijst in het kader van doorgifte naar de VS niet correct zijn, en dat daardoor niet kan voldaan worden aan volledige compliancy met de AVG, dan behoudt de aanbestedende overheid zich het recht om de overeenkomst onmiddellijk te beëindigen.
De aanbestedende overheid heeft dan ook het recht om de eventuele geleden schade (direct en indirect) die hieruit volgt te verhalen op de inschrijver.”
Deze bepaling wordt nogmaals herhaald in Bijlage VI.6 bij het bestek die een vragenlijst bevat “in het kader van doorgifte naar de VS” naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van 16 juli 2020, C-311/18 .
13. De argumentatie van de verwerende partij en de tussenkomende partij dat de besteksbepalingen aangaande de verwerking van persoonsgegevens louter de uitvoeringsfase van de opdracht zouden betreffen en geen regelmatigheidsonderzoek zouden vereisen, zodat de verenigbaarheid van de offertes met de AVG vóór het nemen van de gunningsbeslissing nog niet zou moeten worden onderzocht, lijkt door diverse besteksbepalingen te worden tegengesproken, evenals door de eigen handelwijze van de verwerende partij lopende de gunningsprocedure.
Zo dienen de inschrijvers overeenkomstig het bestek verplicht bijlage VI.6 vragenlijst in het kader van doorgifte naar de VS toe te voegen aan hun offerte. Daarbij bepaalt het bestek zowel onder punt B.4.5.3 als in de betrokken bijlage zelf dat in het geval de opdrachtnemers/inschrijvers “niet in staat [zijn] om volledige compliancy met de AVG aan te tonen”, de aanbestedende overheid het recht heeft om hen “uit te sluiten” voor de overheidsopdracht waarvoor zij zich hebben ingeschreven. Dat de aanbestedende overheid daarnaast ook na de gunning nog het recht behoudt om de overeenkomst onmiddellijk te beëindigen “indien zou blijken na gunning, dat de antwoorden in bijlage VI.6 vragenlijst in het kader van doorgifte naar de VS niet correct zijn, en dat daardoor niet kan voldaan worden aan volledige compliancy met de AVG”, lijkt geen afbreuk te doen aan het voormelde onderzoek in de gunningsfase.
Anders dan de verwerende partij en de tussenkomende partij laten uitschijnen, worden de bepalingen aangaande de verwerking van persoonsgegevens ook niet enkel opgenomen onder deel II.B van het bestek inzake de uitvoering van de opdracht, doch ook onder deel II.A inzake de plaatsing van de opdracht en onder deel III. Technische Voorschriften.
Zo lijkt onder meer uit punt A.3.4 “Vorm en inhoud offerte” duidelijk te kunnen worden begrepen dat de vragenlijst in verband met doorgifte aan de VS, die luidens het bestek zelf verband houdt met het arrest van het Hof van Justitie van 16 juli 2020, C-311/18, reeds beoordeeld dient te worden in het kader van de gunning, en niet pas bij de uitvoering.
Voorts lijkt uit de in het bestek aangekondigde beoordelingsmethode van de gunningscriteria te moeten worden afgeleid dat indien de offerte op één van de gunningscriteria, waaronder het subgunningscriterium “ICT Architectuur” met een onvoldoende of matig wordt beoordeeld, dit impliceert dat de offerte niet voldoet aan de minimale vereisten van het bestek en bijgevolg als substantieel onregelmatig aangemerkt moet worden.
Onder punt III.1.3.1 “Eisen aan de database” van het Klantengegevens beheersysteem van de technische vereisten van het bestek, wordt onder meer als eis gesteld: “de verwerking en opslag van data gebeurt op een veilige wijze en voldoet aan alle wettelijke eisen”.
Ook punt III.8.1 “Introductie Architectuur” van de technische vereisten van het bestek bevat onder meer de volgende bepaling:
“De Mobiliteitscentrale kan gebruik maken van Cloud-services alsook van services die in een datacenter worden gehost. We proberen zoveel mogelijk ‘Cloud first’ services te ontwikkelen, maar de bestaande architectuur van de opdrachtnemer kan een invloed hebben hierop.
Voor Cloud diensten houden we rekening met de veranderende vereisten naar Privacy die recent zijn gepubliceerd (Xxxxxxx 2 arrest) en adviseren hierbij om eventueel Lokale Europese Cloud providers als back-up voor te stellen zoals Europese Cloud providers zoals OVH of andere.”
Ook de argumenten van de verwerende partij en de tussenkomende partij dat er nog geen in-concretobeoordeling mogelijk zou zijn omdat er eerst nog een verwerkingsovereenkomst dient te worden afgesloten, dan wel nog concreet dient te worden geduid van welke diensten men in de VS zou willen gebruikmaken, welke persoonsgegevens daadwerkelijk doorgegeven zouden worden en welke aanvullende technische of organisatorische maatregelen genomen zouden kunnen worden, lijkt niet te mogen worden aangenomen. Zoals
blijkt uit de algemene bepaling waarmee titel B.4.5 van het bestek aanvangt, bepaalt het bestek immers zelf uitdrukkelijk dat de bepalingen inzake de verwerking van persoonsgegevens in dit bestek dergelijke verwerkersovereenkomst vervangen, waarin is vastgelegd welke persoonsgegevens worden verwerkt, met welke doeleinden en welke maatregelen de opdrachtnemer dient te nemen om een veilige verwerking te borgen. Bovendien blijkt de verwerende partij de inschrijvers op het eerste gezicht ook te hebben gevraagd om dienaangaande reeds concrete informatie te voegen bij hun offerte.
14. Dat de verwerking van persoonsgegevens geen aspect betreft dat pas in het kader van de uitvoering dient te worden onderzocht, lijkt eens te meer uit de handelwijze van de verwerende partij zelf te kunnen worden afgeleid, waar zij lopende de procedure op 5 februari 2021 aan elke inschrijver in het kader van de verwerking van persoonsgegevens nog gevraagd heeft om een extra template over data en cloud services in te vullen, waarbij er tevens op gewezen werd “[d]at de persoonsgebonden gegevens een belangrijke rol spelen in dit dossier”.
Ter terechtzitting erkent de verwerende partij overigens ook dat zij diende na te gaan of er afdoende garanties inzake de AVG waren.
Zelfs indien met de verwerende partij en de tussenkomende partij wordt aangenomen dat het eigenlijk gaat om uitvoeringsvoorwaarden, dan nog moeten deze door de inschrijver worden aanvaard. Bijgevolg, wanneer blijkt dat de inschrijver deze niet aanvaardt of wanneer de inschrijver niet aangeeft dat hij of hoe hij aan die verplichtingen zal voldoen of wanneer de inschrijver hierover onduidelijkheid laat bestaan, dient hij een offerte in, die niet in overeenstemming is met het bestek en mag ze om die reden worden geweerd.
15. Gelet op hetgeen voorafgaat, zo lijkt, mocht het in de gegeven omstandigheden van de aanbestedende overheid worden verwacht dat zij de verenigbaarheid van de BAFO’s met de AVG reeds in haar regelmatigheidsonderzoek betrok en de resultaten van dit regelmatigheidsonderzoek veruitwendigde in haar besluitvorming.
Het lijkt niet dat de enkele overweging van de bestreden gunningsbeslissing, in het kader van de beoordeling van de gunningscriteria dat bij de offerte van de gekozen inschrijver “[h]et verwerken van persoonsgegevens conform de vigerende regels […] een aandachtspunt [is]”, aan deze verwachting beantwoordt.
Indien de verwerende partij meent dat de naleving van de AVG door de gekozen inschrijver een “aandachtspunt” is, mag van een zorgvuldige overheid worden verwacht dat zij dit nader onderzoekt, waarbij zij zich, zo lijkt, desgevallend ook kan laten bijstaan door de Vlaamse toezichtcommissie voor de verwerking van persoonsgegevens (hierna: VCT).
Dit euvel van niet-onderzoek klemt te dezen des te meer, nu de verwerende partij de inschrijvers hierover weliswaar uitvoerig lijkt te hebben bevraagd, onder de vorm van het invullen van diverse bijlagen bij het bestek, een extra template over data en cloud services en een lijst van subverwerkers met locatie van verwerking, doch dat vervolgens uit geen enkel stuk van het administratief dossier blijkt dat de verwerende partij minstens op grond van deze voorgelegde documenten zou hebben nagegaan of de verwerking en opslag van data gebeurt op een veilige wijze en voldoet aan alle wettelijke bestekseisen.
16. Indien uit het administratief dossier blijkt dat de regelmatigheid van de offertes wel degelijk werd onderzocht en dat er daarbij geen bijzondere problemen zijn gerezen, vereist de formelemotiveringsplicht niet dat dit regelmatigheidsonderzoek in extenso wordt weergegeven in het gunningsverslag of in de bestreden beslissing.
Zoals hiervoor reeds werd vastgesteld, blijkt te dezen echter niet uit het administratief dossier dat de regelmatigheid van de offertes op dit punt werd onderzocht. Informatie opvragen lijkt niet gelijk te staan met het beoordelen ervan.
Evenmin lijkt in het licht van de AVG, het arrest van het Hof van Justitie in de zaak C-311/18, de adviespraktijk van de VCT en de voormelde bijlagen bij de offerte van de gekozen inschrijver, die vertrouwelijk worden neergelegd doch waar de Raad van State acht op mag slaan, prima facie te mogen
worden aangenomen dat te dezen geen bijzondere problemen zijn gerezen zodat nader onderzoek en een meer omstandige formelemotivering niet nodig zouden zijn geweest.
Artikel 28.1 van de AVG bepaalt dat wanneer een verwerking namens een verwerkingsverantwoordelijke wordt verricht, deze laatste uitsluitend een beroep doet op verwerkers die afdoende garanties met betrekking tot het toepassen van passende technische en organisatorische maatregelen bieden opdat de verwerking aan de vereisten van deze verordening voldoet en de bescherming van de rechten van de betrokkene is gewaarborgd.
De gekozen inschrijver blijkt een volledige dochteronderneming te zijn van Via Transportation Inc., gevestigd in de VS , die voor de uitvoering van de opdracht lijkt te willen gebruikmaken van Amazon Web Services (AWS) en prima facie tevens een beroep doet op diverse subverwerkers met plaats van verwerking buiten de EU (VS en Israël). In het licht van het arrest C-311/18 van het Hof van Justitie, blijkt hij tevens te zijn overgegaan tot opsomming van aanvullende waarborgen die werden opgenomen in de bijlagen bij de offerte. De verwerende partij lijkt dan ook op het eerste gezicht in het licht van de besteksvereisten en het voormelde arrest, waarnaar in het bestek wordt verwezen en waarom ook een bijlage VI.6 “doorgifte naar de VS” wordt gevraagd, nader te hebben moeten onderzoeken of de gekozen inschrijver, doordat hij een beroep doet op cloudproviders/cloudleveranciers buiten de EU, het door het Unierecht vereiste beschermingsniveau kan garanderen.
17. De verwerende partij lijkt zich prima facie dan ook niet op zorgvuldige wijze van haar onderzoeksverplichting te hebben gekweten. Onder meer is zij bij dat onderzoek over een al dan niet substantiële vereiste van het bestek heengegaan wat resulteerde in een onvolkomen motivering van de bestreden gunningsbeslissing.
18. Dat de verwerende partij ook ten aanzien van de offerte van de verzoekende partijen heeft opgemerkt dat het verwerken van persoonsgegevens conform de vigerende regels een aandachtspunt is en de offerte van de
verzoekende partijen mogelijks op dit punt eveneens nader onderzoek behoeft, lijkt evenmin van aard om de verzoekende partijen belang bij dit middel te ontzeggen.
Volgens de verzoekende partijen zelf verschilt de door hen voorgestelde verwerking fundamenteel van deze voorgesteld door de gekozen inschrijver. De Raad van State vermag alleszins niet vooruit te lopen op de beoordeling van de regelmatigheid van de offertes door de verwerende partij. Het komt in de eerste plaats toe aan de verwerende partij te onderzoeken of de twee betrokken inschrijvingen conform zijn aan de ter zake geldende specificaties uit het bestek.
19. Het tweede middel is in de besproken mate ernstig.
IX. Kosten
20. Het is passend, gelet op de hierna ingewilligde vordering tot schorsing en het daaropvolgende nog noodzakelijke procedureverloop, de kosten, de gevorderde rechtsplegingsvergoeding inbegrepen, in beraad te houden.
BESLISSING
1. Het verzoek van de bv ViaVan Technologies tot tussenkomst wordt ingewilligd.
2. De Raad van State beveelt de schorsing van de tenuitvoerlegging bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de beslissing van 2 april 2021 van de Vlaamse minister van Mobiliteit en Openbare Werken waarbij de overheidsopdracht voor het inrichten en uitbaten van de in het decreet basisbereikbaarheid kaderende Mobiliteitscentrale, wordt gegund aan de bv ViaVan Technologies.
Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare terechtzitting van twaalf mei tweeduizend eenentwintig, door de Raad van State, XIIe kamer, samengesteld uit:
Xxxxx Xxxxx, staatsraad, waarnemend voorzitter, bijgestaan door
Xxxxx Xxxxxxxxxxx, griffier.