BESTUURSAKKOORD NATIONAAL PROGRAMMA ONDERWIJS
BESTUURSAKKOORD NATIONAAL PROGRAMMA ONDERWIJS
Steunprogramma voor herstel en perspectief onderzoekers
Partijen,
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mevrouw X.X. xxx Xxxxxxxxxxx, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordigers van de Staat der Nederlanden, hierna: minister;
en
Vereniging Hogescholen gevestigd te Den Haag, handelend als vertegenwo ordiger van de hogescholen, te dezen vertegenwoordigd door Mr. M.H.J. Limmen;
en
Vereniging van Universiteiten (VSNU), namens de universiteiten, bedoeld in de onderdelen a, b en h van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk, te dezen vertegenwoordigd door drs. P.J. Xxxxxxxxxx, hierna: VSNU;
en
Nederlandse Levensbeschouwelijke Universiteiten, namens de universiteiten, bedoeld in onderdeel i van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, te dezen vertegenwoordigd door xxxx. xx. Xxxx X. xxx Xxxxx, hierna: NLU;
en
Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), vertegenwoordiger van universitaire medische centra, te dezen te dezen vertegenwoordigd door prof. dr. M.M.E. Xxxxxxxxx, hierna: NFU;
en
NW O, te dezen vertegenwoordigd door prof. dr. M.M. Xxxx, hierna: NW O; en
KNAW , te dezen vertegenwoordigd door xxxx. xx. X. Xxxxxxx, hierna: KNAW ;
Overwegen het volgende:
Aanleiding
In het hoger onderwijs verzorgen promovendi, postdocs, docentonderzoekers, universitair (hoofd-
)docenten, tenure-trackers, lectoren en hoogleraren onderwijs naast hun onderzoek. Veel
wetenschappelijk onderzoek heeft sinds het begin van de coronacrisis vertraging opgelopen. De opgelopen (gemiddelde) vertraging is op basis van de huidige inzichten naar schatting gemiddeld circa drie maanden bij meer dan twintigduizend onderzoekers met een tijdelijke aanstelling op universiteiten, universitair medische centra, NW O- en KNAW -instituten en hogescholen. Enkele voorbeelden van oorzaken van de vertraging zijn beperkter toegang tot laboratoria, faciliteiten of collecties, beperkingen bij dataverzameling, stilgevallen onderzoek met levende subjecten, de extra tijdsbesteding voor het organiseren van digitaal onderwijs of bijdragen vanuit (medische) expertise aan het bestrijden van de crisis. Dit geldt zowel voor onderzoek bij de instituten als bij de universiteiten (inclusief universitaire medische centra (umc’s)) en hogescholen.
In het hoger beroepsonderwijs geldt dat promovendi en postdocs vaak een vast contract als docent of docent-onderzoeker hebben, maar deze onderzoekers worden voor bepaalde tijd vrijgesteld om
onderzoek te doen. De onderzoeksopzet en werkzaamheden die zij binnen deze bepaalde vrijgestelde tijd voornemens waren te doen, zijn vergelijkbaar met hun collega’s binnen
universiteiten en umc’s. Door de coronaomstandigheden zijn de promovendi en postdocs in het hoger beroepsonderwijs volledig onderwijs gaan geven of hebben door de impact van de coronamaatregelen bij de praktijkpartners (bijvoorbeeld zorg, onderwijs, horeca) geen onderzoek kunnen doen.
De onderzoeksvertraging heeft kosten tot gevolg. Het gaat daarbij om loonkosten van onderzoekers die op tijdelijke basis werken, waarbij verlenging van hun onderzoek niet was gebudgetteerd. Daarnaast is in sommige gevallen sprake van aanvullende, ongedekte materiële kosten, bijvoorbeeld voor de aanschaf van beperkt houdbare reagentia, voor verlenging van de huur van apparatuur of laboratoria of kosten gemoeid met het opnieuw moeten verzamelen van data of (biologische) materialen.
De totale financiële schade wordt geschat op € 600 miljoen. Door mitigerende maatregelen hebben kennisinstellingen en onderzoekers ongeveer de helft van deze vertraging budgetneutraal opgelost. Ook is een aanzienlijk deel van de vertraging reeds door financiële maatregelen opgevangen door werkgevers en werknemers in de wetenschap. Ze lopen nu tegen de grenzen aan van wat mogelijk is. Voor de voortschrijdende kosten, zoals de verlenging van een contract van onderzoekers of materiële kosten ten behoeve van hun onderzoek, zijn geen budgetten beschikbaar bij de
werkgevers (universiteiten, umc’s, hogescholen, KNAW en NW O) voor de jaren 2021 en 2022. Dat vormt niet alleen een risico voor de continuïteit van het onderzoek in Nederland, maar óók voor de carrières van jonge onderzoekers en voor de studenten met wie de onderzoekers onlosmakelijk verbonden zijn via het onderwijs.
Daarom heeft het kennisveld voor de resterende € 244 miljoen een beroep gedaan op het kabinet. Een typisch onderzoekproject loopt vier jaar; met de ingezette eigen middelen is een groot deel van de projecten gedekt die in 2020 afgerond hadden moeten worden. Binnen het Nationaal Programma Onderwijs wordt daarbovenop twee keer € 81 miljoen (voor 2021 en 2022) beschikbaar gesteld. Met dit geld wordt beoogd dat onderzoek niet vroegtijdig afgebroken wordt, onderzoeksresultaten voor de toekomst veilig worden gesteld en het negatieve effect van corona op de carrières van jonge onderzoekers beperkt wordt. Met de aanname/verwachting dat de coronacrisis zal afnemen, is de gewenste situatie dat veel van de geleden vertraging , veroorzaakt door de coronacrisis in 2020, die tot extra kosten leidt in 2021 en 2022, daarmee opgevangen
wordt. Hierbij geldt uiteraard de disclaimer dat e.e.a. ook afhankelijk is van de duur en intensiteit van de coronacrisis.
Doel
Doel van dit bestuursakkoord is dat onderzoekers met een tijdelijk contract, waarvan het onderzoek vertraging heeft opgelopen veroorzaakt door de coronacrisis in 2020, die tot extra kosten leidt in 2021 en 2022, in staat worden gesteld om hun onderzoek af te ronden in het belang van hun wetenschappelijke carrière, de continuïteit van het onderzoek en de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland.
Resultaten
Beoogd resultaat is dat de Nederlandse kennisinstellingen gedurende 2021 en 2022 zoveel mogelijk van de in het Nationaal Programma Onderwijs (NPO, zie Kamerbrief ref. 27013183) genoemde
20.000 onderzoekers op een tijdelijk contract in staat stellen om hun onderzoek af te ronden, als zij vertraging hebben opgelopen die is veroorzaakt door de coronacrisis in 2020, die tot extra kosten leiden in 2021 en 2022.
Met de door het NPO beschikbaar gestelde middelen zullen salarissen van de ze onderzoekers kunnen worden doorbetaald, naast een ondersteuning in aanvullende kosten die samenhangen met de afronding van het onderzoek van de onderzoeker (bijvoorbeeld verlenging van de huur van een laboratorium).
Dit betekent dat het onderzoek van deze wetenschappers niet vroegtijdig afgebroken wordt en daarmee onderzoeksresultaten voor de toekomst veilig gesteld worden en talent behouden blijft
voor de wetenschap. Hierbij geldt uiteraard de disclaimer dat e.e.a. ook afhankelijk is van de duur en intensiteit van de coronacrisis.
Betrokkenen
- Begunstigden zijn onderzoekers met een tijdelijke aanstelling werkzaam voor universiteiten, umc’s, NW O- en KNAW -instituten en hogescholen, die door coronaomstandigheden vertraging hebben opgelopen in hun onderzoek.
- Universiteiten (incl. umc’s), hogescholen, NW O en KNAW zullen de middelen ten behoeve van deze onderzoekers ontvangen.
- VSNU, NLU, Vereniging Hogescholen, NFU, NW O en KNAW zijn partij bij dit bestuursakkoord en dragen zorg voor een realistische verdeling van de middelen over de instellingen.
- Promovendi Netwerk Nederland (PNN) en PostdocNL zijn tijdens de totstandkoming van dit bestuursakkoord geconsulteerd vanuit hun rol als belangenbehartiger van promovendi respectievelijk postdocs.
- De Jonge Akademie (DJA) is tijdens de totstandkoming van dit bestuursakkoord geconsulteerd vanuit haar rol als platform van jonge wetenschappers.
Spreken het volgende af:
Artikel 1. Definities
In dit bestuursakkoord wordt verstaan onder:
- hogeschool: hogeschool opgenomen in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek onder g;
- instelling: universiteit, umc, hogeschool, NW O of KNAW ;
- KNAW: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, bedoeld in artikel 1.5, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
- minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
- NFU: Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra;
- NLU: Nederlandse Levensbeschouwelijke Universiteiten;
- NWO: Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in artikel 2, van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek;
- onderzoeker: onderzoeker met een tijdelijke onderzoeksaanstelling in het hoger beroepsonderwijs of met een tijdelijk contract, waarvan het onderzoek door coronaomstandigheden vertraging heeft opgelopen;
- Regieorgaan SIA: onderdeel van NW O dat namens NW O de middelen over de hogescholen zal verdelen als bedoeld in artikel 8;
- umc: universitair medisch centrum opgenomen in de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek onder j;
- universiteit: universiteit als bedoeld in de onderdelen a, b, h en i, van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;
- VSNU: Vereniging van Universiteiten.
Artikel 2. Doel waarvoor de middelen kunnen worden ingezet
1. De instelling zet de financiële middelen in voor kosten die in de kalenderjaren 2021 en 2022 worden gemaakt voor onderzoekers en die noodzakelijk zijn voor het kunnen afronden van onderzoek en blijven geven van onderwijs.
2. Indien de financiële middelen niet in de kalenderjaren 2021 en 2022 volledig zijn besteed, zullen deze middelen alsnog in het kalenderjaren 2023 en 2024 ten goede moeten komen aan het bestedingsdoel, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3. Medezeggenschap
1. Universiteiten maken in de hoofdlijnen van de jaarlijkse begroting en bijstellingen daarvan de financiële middelen zichtbaar die zij ontvangen voor onderzoekers op basis van het Nationaal Programma Onderwijs. Universiteiten maken hierin tevens inzichtelijk hoe zij die middelen, conform de in dit akkoord gemaakte afspraken, in 2021 en 2022 voornemens zijn te besteden om onderzoekers in staat te stellen om hun onderzoek af te ronden.
2. Met het oog op de gewenste snelle besteding van deze middelen, kunnen universiteiten ook op een eerder moment dan bij de vaststelling van de hoofdlijnen van de jaarlijkse begroting aan de
centrale medezeggenschap instemming vragen op de voorgenomen besteding van de middelen, bedoeld in het eerste lid.
3. Bij substantiële wijziging van de bestedingen in het eerste lid, zoekt de universiteit afstemming met de centrale medezeggenschap.
4. NW O, KNAW en umc’s maken in een beleidsdocument inzichtelijk hoe zij de middelen, bedoeld in dit akkoord, besteden om onderzoekers in staat te stellen om hun onderzoek af te rond en. Op dit beleidsdocument behoeven NW O en KNAW voorafgaande instemming van de ondernemingsraad. Het umc behoeft voorafgaande instemming van de relevante medezeggenschap (gericht op onderzoek en onderwijs) op dit beleidsdocument.
5. Bij een substantiële wijziging van de bestedingen, bedoeld in het vijfde lid, zoekt NW O, KNAW afstemming met de ondernemingsraad. Het umc zoekt in dat geval afstemming met de relevante medezeggenschap (gericht op onderzoek en onderwijs).
Artikel 4. Berekeningsformule
Aan de verdeling van de financiële middelen over de universiteiten, umc’s, hogescholen, NW O en KNAW ligt de volgende formule ten grondslag: totale financiële schade van vertraging € 620 miljoen x % aandeel van de instelling in de totale financiële schade van de vertraging x € 162 miljoen. Op basis van deze formule is de verdeling van de bijdrage in de kosten van onderzoekers:
X € 1.000
Instellingen | 2021 | 2022 | Totaal | Aandeel | |||
Universiteiten | € | 39.614 | € | 39.614 | € | 79.228 | 48,9% |
NWO | € | 2.378 | € | 2.378 | € | 4.756 | 2,9% |
KNAW | € | 1.364 | € | 1.364 | € | 2.728 | 1,7% |
UMC's | € | 34.595 | € | 34.595 | € | 69.190 | 42,7% |
Hogescholen | € | 3.049 | € | 3.049 | € | 6.098 | 3,8% |
€ | 81.000 | € | 81.000 | € | 162.000 | 100,0% |
Artikel 5. Kosten
1. De kosten, bedoeld in artikel 4, zijn integrale kosten en bestaan uit kosten voor: a. loon voor de onderzoeker;
b. materiële zaken die nodig zijn voor het afronden van het onderzoek van de onderzoeker;
c. faciliteiten die nodig zijn voor het afronden van het onderzoek van de onderzoeker;
d. voor zover van toepassing de opleiding en begeleiding verbonden aan het promotietraject van de onderzoeker;
e. overige kosten die noodzakelijk zijn voor het goed kunnen functioneren van een onderzoeker zoals verzekeringskosten, deelname aan wetenschappelijke bijeenkomsten.
2. Van de kosten, bedoeld in het eerste lid, zijn afschrijvingskosten uitgesloten.
Artikel 6. Financiële middelen per universiteit en umc
De minister draagt er zorg voor dat de financiële middelen voor universiteiten en umc’s, in bedragen als volgt zullen worden vastgesteld in de Regeling financiën hoger onderwijs, waarbij:
a. de verhouding tussen het aantal onderzoekers per instelling dat vanuit de bijdrage voor 2021 en
2022 van totaal € 79.228 wordt geholpen samenhangt met de omvang in het aantal onderzoekers met een tijdelijk contract (fte) van de universiteiten, berekend op basis van het gemiddeld aantal onderzoekers met een tijdelijk contract in de periode 2017 t/m 2019 ;
b. de verhouding tussen het aantal promovendi per instelling dat vanuit de bijdrage voor 2021 en 2022 van totaal € 69.190 wordt geholpen samenhangt met de omvang in het aantal promovendi met een tijdelijk contract (fte) van de umc’s, berekend op basis van de verhouding van het aantal promovendi in 2020 (50%) en het gemiddeld aantal gepromoveerden in de periode 2017 t/m 2019 (50%).
Universiteiten
Universiteit | 2021 | 2022 | ||
Universiteit Leiden | € | 3.507.619 | € | 3.507.619 |
Universiteit Utrecht | € | 4.145.619 | € | 4.145.619 |
Rijksuniversiteit Groningen | € | 4.118.000 | € | 4.118.000 |
Erasmus Universiteit Rotterdam | € | 1.759.333 | € | 1.759.333 |
Universiteit Maastricht | € | 1.251.143 | € | 1.251.143 |
Universiteit van Amsterdam | € | 3.201.048 | € | 3.201.048 |
Vrije Universiteit Amsterdam | € | 2.767.429 | € | 2.767.429 |
Radboud Universiteit Nijmegen | € | 2.342.095 | € | 2.342.095 |
Ti lburg University | € | 1.215.238 | € | 1.215.238 |
Technische Universiteit Delft | € | 5.316.667 | € | 5.316.667 |
Technische Universiteit Eindhoven | € | 4.153.905 | € | 4.153.905 |
Universiteit Twente | € | 2.753.619 | € | 2.753.619 |
Wageningen University | € | 2.673.524 | € | 2.673.524 |
Open Universiteit | € | 284.476 | € | 284.476 |
Universiteit voor Humanistiek | € | 55.238 | € | 55.238 |
Protestantse Theologische Universiteit | € | 46.952 | € | 46.952 |
Theologische Universiteit Apeldoorn | € | 4.143 | € | 4.143 |
Theologische Universiteit Kampen | € | 17.952 | € | 17.952 |
€ | 39.614.000 | € | 39.614.000 |
Umc’s
UMC | 2021 | 2022 | ||
LUMC | € | 3.438.655 | € | 3.438.655 |
UMC Utrecht | € | 4.259.673 | € | 4.259.673 |
UMCG | € | 4.436.281 | € | 4.436.281 |
Erasmus MC | € | 5.090.425 | € | 5.090.425 |
Maastricht UMC+ | € | 4.927.018 | € | 4.927.018 |
Amsterdam UMC, locatie AMC | € | 4.893.807 | € | 4.893.807 |
Amsterdam UMC, locatie VUmc | € | 3.285.600 | € | 3.285.600 |
Radboudumc | € | 4.263.541 | € | 4.263.541 |
€ | 34.595.000 | € | 34.595.000 |
Artikel 7. Financiële middelen NWO (inclusief hogescholen) en KNAW
1. De minister draagt zorg voor de overboeking van € 2.378.000 in 2021 en € 2.378.000 in 2022 naar NW O voor de onderzoekers werkzaam bij NW O-instituten.
2. De minister draagt zorg voor de overboeking van € 3.049.000 in 2021 en € 3.049.000 in 2022 naar NW O voor de onderzoekers werkzaam bij hogescholen.
3. De minister draagt zorg voor de overboeking van € 1.364.000 in 2021 en € 1.364.000 in 2022 naar KNAW voor onderzoekers werkzaam bij KNAW -instituten.
Artikel 8. Verdeling financiële middelen over de hogescholen
1. Regieorgaan SIA zal met in achtneming van de NW O Subsidieregeling 2017 de financiële middelen bestemd voor hogescholen op basis van aanvragen van hogescholen verdelen over de hogescholen.
2. Regieorgaan SIA zal voor de aanvragen van hogescholen een format vaststellen waaruit in elk geval per hogeschool blijkt:
a. aantallen onderzoekers;
b. de gemiddelde vertraging van de onderzoekers;
c. de verschillende functiegroepen van onderzoekers;
d. met inachtneming van artikel 5 de kosten per functiegroep voor het opvangen deze vertraging; e. een P x Q-berekening op basis van de onderdelen a tot en met d.
3. De bijdrage aan hogescholen over individuele instellingen is per instelling gebaseerd op het aantal studenten van de hogescholen. Bij toekenning van de subsidie zal het Regieorgaan SIA op basis van de volgende staffel de middelen verdelen:
Grootte hogeschool | ||
1 | < 1000 | € 20.000 |
2 | 1000-10.000 | € 75.000 |
3 | 10.000-20.000 | € 100.000 |
4 | 20.000-25.000 | € 200.000 |
5 | 25.000-30.000 | € 300.000 |
6 | 30.000-40.000 | € 400.000 |
7 | > 40.000 | € 500.000 |
Artikel 9. Verantwoording
1. In het bestuursverslag 2021, 2022 en voor zover van toepassing 2023 en 2024, geven instellingen bij benadering inzicht in het aantal onderzoekers dat de instelling met eigen middelen en financiële en niet-financiële maatregelen heeft geholpen om hun onderzoek af te ronden. Op grond van artikel 4, zesde lid, van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs wijst de minister de inzet van ‘npo/corona-middelen’ aan als maatschappelijk thema.
2. In afwijking van het eerste lid maken instellingen over het kalenderjaar 2020 een apart verslag waarin zij bij benadering inzicht geven in het aantal onderzoekers dat de instelling met eigen middelen en financiële en niet-financiële maatregelen heeft geholpen om hun onderzoek af te ronden. Dit verslag dienen instellingen uiterlijk 1 juli 2021 in bij de minister.
3. De universiteit, het umc, de NW O, het Regieorgaan SIA of de KNAW geeft in de paragraaf, bedoeld in het eerste lid, tevens een verantwoording over het aantal onderzoekers dat gebruik heeft gemaakt van de financiële middelen, bedoeld in de artikelen 6 en 7, met de daarbij behorende totale kosten die gebaseerd zijn op de integrale kosten, bedoeld in artikel 5.
Artikel 10. Monitoring programma
1. De minister geeft een onafhankelijk onderzoeksbureau opdracht voor het opstellen van een voortgangsrapportage aan de minister.
2. De minister overlegt tijdig met VSNU, NLU, Vereniging Hogescholen, NFU, NW O en KNAW over de opdracht aan het onderzoeksbureau, bedoeld in het eerste lid, en betrekt hen bij de voortgang van het onderzoek.
3. Het onderzoeksbureau betrekt de monitoringsinformatie, bedoeld in de bijlage, bij de rapportages aan de minister.
Artikel 11. Monitoring implementatie
1. Instellingen werken actief mee aan onderzoek van het onderzoeksbureau, bedoeld in artikel 10, naar de voortgang van de uitvoering van het gestelde in artikel 2.
2. Het onderzoeksbureau baseert zich telkens op een representatieve deelwaarneming van een ruim aantal instellingen in de sector. De rapportage is op (sub)sector (wo/umc’s/hbo/KNAW en NW O) niveau en niet rechtstreeks herleidbaar naar individuele instellingen.
3. De minister informeert de Tweede Kamer in voorjaar 2022, najaar 2022 en voorjaar 2023 met haar voortgangsrapportage over de voortgang die instellingen boeken met de uitvoering van het gestelde in artikel 2.
Artikel 12. Evaluatie
1. De minister xxxxxxxx in 2023 opdracht aan een onafhankelijke partij voor de uitvoering van een eindevaluatie van het Nationaal Programma Onderwijs.
2. De minister overlegt tijdig over de opdracht voor deze evaluatie met VSNU, NLU, Vereniging Hogescholen, NFU, NW O en KNAW .
3. De evaluatie is gericht op de inhoud en het proces van het Nationaal Programma Onderwijs, inclusief de monitoring, verantwoording en uitvoering.
Artikel 13. Bijstelling bestuursakkoord
Indien een of meerdere partijen dit nodig achten, overleggen de partijen over de bijstelling van dit bestuursakkoord.
Artikel 14. Inwerkingtreding en looptijd
Dit bestuursakkoord treedt in werking op 21 mei 2021 en loopt tot en met 31 december 2024.
Aldus overeengekomen en in zevenvoud ondertekend, Op 21 mei datum,
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelend als bestuursorgaan en als vertegenwoordiger van de Staat der Nederlanden:
Xxxxxx xxx Xxxxxxxxxxx
Vereniging Hogescholen gevestigd te Den Haag, handelend als vertegenwoordiger van de hogescholen, te dezen vertegenwoordigd door:
Mr. M.H.J. Limmen
VSNU gevestigd te Den Haag, te dezen handelend als vertegenwoordiger van de universiteiten, bedoeld in de onderdelen a, b en h van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, te dezen vertegenwoordigd door:
Drs. P.J. Duisenberg
Xxxx. xx. Xxxx X. xxx Xxxxx, handelend als vertegenwoordiger van NLU en als vertegenwoordiger van de universiteiten, bedoeld in onderdeel i, van de bijlage bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek:
NFU, namens alle universitaire medische centra, te dezen vertegenwoordigd door: prof. dr. M.M.E. Schneider
NWO, te dezen vertegenwoordigd door: Prof. dr. M.M. Levi
KNAW, te dezen vertegenwoordigd door: Xxxx. xx. X. Xxxxxxx
Bijlage Monitoring NPO onderzoek Informatie en monitoring
In het Nationaal Programma Onderwijs (NPO) worden substantiële bedragen beschikbaar gesteld om de kennisinstellingen in staat te stellen de gevolgen van de coronamaatregelen voor het onderzoek aan te pakken. Over de besteding en monitoring hiervan zijn afspraken gemaakt. Het bestuursakkoord gaat uit van het vertrouwen dat instellingen transparant zijn over hun keuzes en inspanningen en een zorgvuldig proces inbouwen van zowel de interne governance als interne planning & control.
Tweemaal per jaar informeert de minister de Tweede Kamer op landelijk niveau over de voortgang van het NPO. In deze bijlage bij het bestuursakkoord is beschreven welke informatie betrokken
wordt bij de monitoring van de voortgang van het NPO (artikel 10, derde lid). VSNU, NLU, Vereniging Hogescholen, NFU, NW O en KNAW zien het vanuit hun eigen rollen als gedeelde verantwoordelijkheid om zowel het vertrouwen in de goede besteding van de NPO -middelen te bevorderen en aannemelijk te maken als de administratieve belasting voor kennisinstellingen en hun medewerkers zoveel als mogelijk beperkt te houden.
Implementatiemonitor
De verantwoording van individuele instellingen over de inzet van middelen en de gepleegde interventies vindt plaats via de jaarverslaggeving. De minister wijst de inzet van ‘corona-middelen’ aan als maatschappelijk thema in de zin van artikel 4, zesde lid, van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. De instelling neemt in de “corona-paragraaf” in het bestuursverslag informatie op over de voortgang van de uitvoering van de maatregelen die noodzakelijk zijn voor onderzoekers om hun onderzoek te kunnen afronden en om onderwijs te kunnen blijven geven alsmede te nemen maatregelen. Deze duiding kan zowel kwalitatief als kwantitatief van aard zijn.
Op basis van een steekproef van de bestuursverslagen wordt een analyse uitgevoerd ten behoeve van een rapportage op sectoraal niveau aan de Tweede Kamer. Dit leidt tot een rapportage op sectoraal niveau die betrokken wordt bij de voortgangsrapportage van de minister aan de Tweede Kamer. De uitwerking van deze opdracht maakt voor universiteiten en hogescholen deel uit van de informatieafspraak hoger onderwijs.
Voortgangsrapportage NPO
Tweemaal per jaar informeert de minister de Tweede Kamer op landelijk niveau over de voortgang van het NPO. Bij deze rapportage wordt het volgende betrokken:
- de analyse van de informatie in de bestuursverslagen;
- landelijk beschikbare informatie.
Naast bovenstaande informatie wordt ook andere naar het oordeel van de minister relevante informatie betrokken bij de voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer.