De partner aLs derde bij de pensioenovereenkomst
De partner aLs derde bij de pensioenovereenkomst
mr. T.J. Zuiderman1
De pensioenovereenkomst bevat hetgeen een werk- gever en een werknemer overeenkomen betref- fende pensioen.2 Een van de wettelijke pensioen- vormen is het partnerpensioen3 ten behoeve van de partner van de werknemer. De partner van de werknemer is geen partij bij de pensioenovereen- komst en kwalificeert dus als ‘derde’, zoals hierna zal worden toegelicht. De positie van de partner als derde wordt door arbeidsrechtjuristen nog wel eens miskend. Dat leidt in de praktijk regelmatig tot problemen. Daarom is het van belang de positie van de partner goed op het netvlies te hebben.
Dit artikel bespreekt wie als partner bij de pen- sioenovereenkomst kwalificeert en wat die positie inhoudt voor de rechten en verplichtingen van de partner, werkgever, werknemer en pensioenuit- voerder. Mede aan de hand van jurisprudentie geeft dit artikel antwoord op de vraag hoe de ver- schillende partijen met de partner moeten omgaan en wat er kan gebeuren indien de partner niet op de juiste wijze bij de pensioenovereenkomst wordt betrokken. Verder behandel ik drie belangrijke ele- menten, te weten instemmingsrechten, het doen van afstand van de pensioenregeling en zorg- en informatieverplichtingen en de problemen hierom- trent. Als op deze elementen voldoende acht wordt geslagen, kunnen geschillen achteraf worden voor- komen.
1. De positie van de partner
Hierna bespreek ik eerst wie als partner in de pen- sioenregeling kwalificeert. Daarbij zoom ik in op de verschillen tussen gehuwde c.q. geregistreerde partners enerzijds en enkel samenwonende part- ners anderzijds en pleit ik voor uniformering van het partnerbegrip. Verder behandel ik de proble- matiek rondom de aanmeldverplichting voor part- ners.
Partner van de werknemer is de echtgenoot, xxxx- xxxxxxxxxx partner of partner zoals afgesproken in
1. Xxx Xxxxxxxxx is pensioenrechtadvocaat bij Xxxx Xxxxxxxxx Zuiderman Advocaten te Nieuwegein.
2. Art. 1 Pensioenwet.
3. Art. 1 Pensioenwet definieert pensioen als ouderdom- spensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen en nabe- staandenpensioen zoals tussen werkgever en werk- nemer overeengekomen. Nabestaandenpensioen wordt op zijn beurt gedefinieerd als partnerpensioen of wezenpensioen.
de pensioenovereenkomst.4 Deze definitie bepaalt wie in aanmerking komt voor partnerpensioen. Ten opzichte van de tot 1 januari 2007 geldende Pensioen- en Spaarfondsenwet (PSW) bevat de Pen- sioenwet een uitbreiding van het partnerbegrip met de toevoeging ‘partner in de zin van de pen- sioenovereenkomst’. Dat biedt partijen bij de pen- sioenovereenkomst de mogelijkheid te bepalen of en zo ja, welke ongehuwden in aanmerking komen voor partnerpensioen.5
Partijen bij de pensioenovereenkomst zijn zoals gezegd de werkgever(s) en de werknemer(s). Als potentiële nabestaande heeft de partner te zijner tijd recht op het partnerpensioen dat werkgever en werknemer zijn overeengekomen. De partner is dus een persoon die begunstigde is voor een nog niet ingegaan pensioen.G
De concrete invulling van partner in de zin van de pensioenovereenkomst leidt tot diversiteit binnen het partnerbegrip. De verschillende pensioenover- eenkomsten stellen namelijk verschillende voor- waarden om als partner te kunnen kwalificeren. De meest voorkomende voorwaarde is het bestaan van een duurzame gezamenlijke huishouding (vaak gedurende minimaal zes maanden), al dan niet vastgelegd in een notarieel samenlevingsover- eenkomst die wel of niet notarieel is verleden.
Bij het aangaan van een partnerrelatie bestaat in veel gevallen de verplichting de pensioenuitvoer- der daarover te informeren. Voor pensioenuitvoer- ders is het antwoord op de vraag of een deelnemer een partner heeft immers van belang om risico’s in te kunnen schatten en voor die deelnemer een pas- sende premie in rekening te brengen. Als de part- nerrelatie bestaat uit een huwelijk of geregistreerd partnerschap, kan de pensioenuitvoerder de infor- matie aan de Basisregistratie Personen (BRP) ontle- nen. Een partnerrelatie zonder huwelijk of geregis- treerd partnerschap is wat lastiger te achterhalen. Daarom hanteren pensioenuitvoerders doorgaans een reglementaire aanmeldverplichting die eruit bestaat dat deelnemers aan de pensioenregeling hun partner moeten aanmelden bij aanvang van de pensioenregeling dan wel bij (latere) aanvang van de partnerrelatie.
4. Art. 1 Pensioenwet.
5. Xxx Xxxxx, T&C Pensioenrecht, art. 1 PW, aant. 35.
G. Art. 1 Pensioenwet. Zie ook Kamerstukken II 2005/0G, 30413, 3, p.1G2 en bijvoorbeeld Rb. Amsterdam 20 juli 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BRG170, waarin de recht- bank de rol van derde-begunstigde aannam.
104
Tijdschrift voor Arbeid & onderneming
Nr. 3 oktober 2018
Overigens zou discussie kunnen worden gevoerd over de vraag of een aanmeldverplichting in strijd zou zijn met art. 5 Pensioenwet. Mijns inziens is dat voor de aanmeldplicht van deelnemers voor hun partners niet het geval. Op grond van art. 5 Pen- sioenwet is de voor de verzekeraar geldende regel dat hij de uitkering kan verminderen of de verze- keringsovereenkomst kan opzeggen wanneer de verzekeringnemer niet voldoet aan zijn medede- lingsplicht, niet van toepassing op pensioenover- eenkomsten. De ratio hierachter is dat de werkne- mer niet de dupe zou moeten worden van het feit dat de werkgever (de verzekeringnemer) zijn mede- delingsplicht niet nakomt.7 Daar zit wat mij betreft ook de crux. Het bovenstaande geldt namelijk niet indien het niet of niet volledig informeren door de werkgever, het gevolg is van het niet informeren van de werkgever door de werknemer.8 Meer in het algemeen geldt dat het aanmelden van de partner de reglementaire verantwoordelijkheid van de werknemer is en niet van de verzekeringnemer (de werkgever). Daarnaast is de partner – zo blijkt uit de definitie van de pensioenovereenkomst in art. 1 Pensioenwet – geen partij bij de pensioenovereen- komst.
Ook het bestaan van een derdenbeding ten behoe- ve van de partner waardoor die volledig partij zou worden bij de pensioenovereenkomst, lijkt mij op grond van de Pensioenwet, wetsgeschiedenis en rechtspraak niet aannemelijk. Dat de partner be- gunstigde is van het partnerpensioen, betekent im- mers niet dat hij altijd een zelfstandige aanspraak heeft.9 De aanspraak van de partner bij leven van de echtgenoot is niet een eigen aanspraak, maar een van de echtgenoot afgeleide aanspraak. Tus- sen de partner en de pensioenuitvoerder bestaat dus ook geen contractuele binding, xxxxxxx niet voor het overlijden van de deelnemer waarmee de partner een relatie heeft.10 Pas bij overlijden van de deelnemer ontstaat een rechtstreekse verhouding. Voor het antwoord op de vraag of de partner recht heeft op partnerpensioen, is het betreffende pen- sioenreglement leidend. Dit betekent onder meer dat – indien het toepasselijke pensioenreglement niet als voorwaarde stelt dat de partner (vooraf) moet worden aangemeld – de partner ook zonder dat hij of zij (vooraf) als partner is aangemeld, part- ner is in de zin van het pensioenreglement en recht kan hebben op partnerpensioen.11 Zijn notariële sa- menlevingsovereenkomst en aanmeldverplichting
7. Xxx Xxxxx, T&C Pensioenrecht, art. 5 PW, aant. 3.
8. De Nederlandsche Bank, Beperking aansprakelijkheid pensioenuitvoerder in uitvoeringsovereenkomst of uitvoe- ringsreglement indien de werkgever de pensioenuitvoer- der onvoldoende informeert, 3 november 2017, http:// xxx.xxxxxxxx.xxx.xx/ (zoek op: artikel 5 Pensioen- wet).
9. Kamerstukken II 2005/0G, 39413, 3, p. 1G2.
10. Xxx Xxx Xxxxx 0 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015: G12.
11. Rb. Midden-Nederland 12 april 2017, ECLI:NL:RBMNE: 2017:1919 en Rb. Gelderland G september 2017, ECLI: NL:RBGEL:2017:55GG.
wel reglementair als voorwaarde gesteld, dan is fei- telijk samenwonen onvoldoende om voor partner- pensioen in aanmerking te komen.12 De rechter acht het pensioenreglement en de Pensioenwet op dit punt leidend. Als een samenlevingsovereenkomst bepaalt dat partijen elkaar over en weer aanwijzen als partner voor het partnerpensioen en elkaar als zodanig zullen aanmelden bij de respectievelijke pensioenuitvoerders blijft het recht op partnerpen- sioen in het pensioenreglement bestaan indien de partners elkaar feitelijk niet hebben aangemeld en het pensioenreglement geen aanmeldverplichting bevat. Er bestaat in geval van scheiding dan toch recht op (bijzonder) partnerpensioen.
De tekst van het pensioenreglement is dus van groot belang. Het pensioenreglement dient te wor- den uitgelegd volgens de zogenaamde cao-norm, omdat het de rechtspositie van derden beïnvloedt. Daarbij komt het niet aan op een louter taalkun- dige uitleg, maar dient het te gaan om een uitleg naar objectieve maatstaven, waarbij onder meer acht kan worden geslagen op de elders in het pen- sioenreglement gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de afzonderlijke tekstinterpretaties zouden leiden.13 Bovendien is ook de redelijkheid en billijkheid van belang.
Zelfs als niet is voldaan aan de formele voorwaar- den, kan toch recht op partnerpensioen bestaan. De weigering van een pensioenfonds om partner- pensioen toe te kennen kan in strijd met de rede- lijkheid en billijkheid zijn op het moment dat het pensioenfonds de partner in afwijking van de for- mele eisen in het pensioenreglement in de gelegen- heid stelt te bewijzen dat niettemin sprake is van een partnerrelatie en vervolgens het partnerpensi- oen afwijst omdat niet aan de formele vereisten is voldaan.14
In lijn daarmee kan een pensioenfonds met toe- passing van de hardheidsclausule in het pensioen- reglement worden gehouden een partnerpensioen toe te kennen ondanks dat niet is voldaan aan de formele voorwaarden, indien die voorwaarden tussentijds zijn gewijzigd (verzwaard) en het pen- sioenfonds over die wijziging onvoldoende infor- matie heeft verstrekt.15 De partner kan alsdan in de gelegenheid worden gesteld om de partnerrelatie aan te tonen met bewijs dat bewijstechnisch op één lijn ligt met de (gewijzigde) formele voorwaarden in het pensioenreglement. Concreet zou de partner via het overleggen van een testament het ontbreken van een notarieel samenlevingscontract kunnen pareren. Overigens is ook de situatie mogelijk dat de reikwijdte van het partnerpensioen reglemen- tair wordt uitgebreid (van alleen partnerpensioen
12. Xxx Xxxxxxxxx 0 juli 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017: 294G.
13. Rb. Gelderland G september 2017, ECLI:NL:RBGEL: 2017:55GG, r.o. 4.4.1.
14. Rb. Amsterdam 8 oktober 1997, XX 0000/00.
00. Xx. Xxxxxxx 24 november 2010, ECLI:NL:RBUTR:2010: BTGG17.
voor gehuwde en geregistreerde partners) naar tevens samenwonende partners. Xxxxxx heeft de pensioenuitvoerder de plicht de werknemers die deelnemen aan de pensioenregeling hierover te informeren, bij gebreke waarvan een partnerpen- sioenuitkering niet achterwege mag blijven met een beroep op schending van de aanmeldverplich- ting.1G
Samengevat is het achterwege laten van voor- waarden in het pensioenreglement omtrent partnerpensioen zoals een aanmeldverplichting administratief het meest eenvoudig. Vanwege frau- degevoeligheid en rechtszekerheid voor de partner ligt dit echter niet voor de hand en zou dit onder meer tot bewijskwesties kunnen leiden.17 Daarom is er niets op tegen om enige voorwaarden te stellen (af te spreken in de pensioenovereenkomst) aan de- gene die dezelfde rechten wil hebben als gehuwde en geregistreerde partners. Op dit moment bestaat diversiteit in de voorwaarden om te kunnen kwali- ficeren als partner in de zin van de pensioenover- eenkomst. Dat maakt aanspraak op partnerpen- sioen niet eenduidig. De ene samenwonende partner heeft immers wel recht op partnerpensi- oen en de andere samenwonende partner niet. Uni- formering in het begrip samenwonende partners is derhalve gewenst om een verbetering van de posi- tie van de ongehuwde partner te bewerkstelligen18 of hierin tenminste meer duidelijkheid te schep- pen. Anders wordt het verwarrend, bijvoorbeeld bij wisseling van dienstverband en toetreding tot een andere pensioenregeling. De partner kan in de nieuwe situatie geen recht hebben op partner- pensioen terwijl dat in de pensioenregeling vanuit het vorige dienstverband van dezelfde werknemer wel zo was. Dat vergroot het risico op de spreek- woordelijke huilende weduwe (M/V) aan de poort. De wens tot uniformering wordt des te groter, nu het aantal ongehuwd samenwonende partners de afgelopen tien jaar is verdubbeld.19 Voor uniforme- ring zou wat mij betreft concreet kunnen worden aangesloten bij het voorschrift om ten minste zes maanden een gezamenlijke huishouding te hebben. Daarnaast lijkt mij het bestaan van een notarieel verleden samenlevingscontact een goede voor- waarde, hetgeen zowel inhoudelijk als qua vorm duidelijkheid verschaft.
2. Instemmingsrecht van de partner
De werknemer kan niet in alle gevallen vrijelijk be- slissen over het bijvoorbeeld vervroegen, uitruilen
1G. Xxx Xxxxxxxxx 00 maart 201G, ECLI:NL:GHAMS:201G: 975.
17. Dietvorst & Xxxxxxxxx, ‘Hoe voorkomen we een hui- lende weduwe aan de poort?’, PensioenMagazine 2017/148.
18. Zie ook Dietvorst & Xxxxxxxxx, ‘Hoe voorkomen we een huilende weduwe aan de poort?’, PensioenMaga- zine 2017/148.
19. CBS, 2015a.
en overdragen van ‘zijn’ pensioen. Indien de voor- genomen handeling gevolgen heeft voor het part- nerpensioen, geldt namelijk als uitgangspunt dat de partner daarmee moet instemmen. Dit hoofd- stuk gaat over de (mate van) bescherming van de partner als begunstigde, de problemen die ontstaan als de werknemer – buiten de partner om – invloed probeert uit te oefenen op het partnerpensioen en de rol en verantwoordelijkheid van de pensioenuit- voerder hierbij.
Ten eerste moet de partner instemmen met het uitruilen van partnerpensioen in een hoger en/ of eerder ingaand ouderdomspensioen.20 Proble- men rondom uitruil van partnerpensioen leiden regelmatig tot rechterlijke tussenkomst (hetgeen overigens weer heeft geleid tot de invulling van de zorg- en informatieplicht van de pensioenuitvoer- der). Dat is niet verwonderlijk, aangezien partners onderling – zeker indien hun relatie is stuk gelo- pen – niet altijd op één lijn zitten. Zo boog het Ge- rechtshof Den Haag zich over een zaak, waarin de werknemer het partnerpensioen door middel van een vervalste handtekening van de partner had uitgeruild voor een hoger ouderdomspensioen. De werknemer overleed, met als gevolg dat de partner geen partnerpensioen ontving.21 Omdat de belang- en van de werknemer en de partner – ook volgens het Gerechtshof – bij uitruil niet altijd parallel lo- pen, dient de pensioenuitvoerder (i) ervoor te zor- gen dat de partner daadwerkelijk in staat wordt gesteld om al dan niet in te stemmen met de uitruil en (ii) te controleren of de eventuele instemming daadwerkelijk is verleend. De procedure hierom- trent is ter vrije keuze van de pensioenuitvoerder maar dient voldoende waarborgen te bevatten om zeker te stellen dat de partner met de uitruil heeft ingestemd. Concreet oordeelde het Gerechtshof dat de pensioenuitvoerder was tekortgeschoten in zijn zorgplicht en droeg hem de bewijslast op ter zake van de echtheid van de betwiste handtekening. Wanneer de handtekening van de partner niet echt blijkt te zijn, heeft de partner – achteraf gezien – dus niet met de uitruil ingestemd. In dat geval heeft geen rechtsgeldige uitruil plaatsgevonden en moet de pensioenuitvoerder alsnog partnerpensioen aan de achtergebleven partner uitbetalen.22
Ook bij het uitstellen van het ouderdomspensioen of het variëren in de hoogte van het ouderdoms- pensioen is instemming van de partner noodza- kelijk, indien door die keuze het partnerpensioen wordt beïnvloed.23 Daarnaast heeft de partner bij individuele waardeoverdracht een instemmings- recht, althans als de waardeoverdracht ook het partnerpensioen betreft.24 Ratio is dat door een waardeoverdracht van de ene naar de andere pen- sioenuitvoerder en/of van de ene naar de andere
20. Art. G0 lid G Xxxxxxxxxxx.
00. Xxx Xxx Xxxx 18 november 2014, ECLI:NL:GHDHA: 2014:3G09.
22. Xxx Xxx Xxxx 0X juli 201G, ECLI:NL:GHDHA:201G:2141.
23. Art. G2 lid 2 Pensioenwet.
24. Art. 70 lid 1 Pensioenwet.
10G
Tijdschrift voor Arbeid & onderneming
Nr. 3 oktober 2018
pensioenregeling de waarde van het opgebouwde partnerpensioen kan wijzigen. Bij collectieve waar- deoverdracht geldt de instemming (via het nalaten van bezwaar) overigens alleen voor de gewezen partner.25 Dat de gewezen partner in bovengenoem- de gevallen een wettelijk instemmingsrecht heeft, is in lijn met de bedoeling van de wetgever: de ge- wezen partner heeft immers als begunstigde steeds belang bij het partnerpensioen.
Ten aanzien van het beëindigen en wijzigen van de pensioenovereenkomst heeft de partner alleen een instemmingsrecht, voor zover de beëindiging of wijziging van invloed is op het reeds opgebouw- de partnerpensioen. De werknemer kan derhalve zonder instemming van de partner het partner- pensioen wijzigen, indien het gaat om nog in de toe- komst te realiseren pensioenopbouw. Ook is het de werknemer toegestaan deelname aan een Anw-hi- aatpensioenregeling te beëindigen zonder toestem- ming van de partner.2G
Evenwel hebben we gezien dat de partner – althans tot het moment van overlijden van de echtgenoot/ werknemer – geen eigen aanspraak heeft.27 Ten aanzien van het beëindigen en wijzigen van de pen- sioenovereenkomst heeft de partner daarom alleen een instemmingsrecht, voor zover de beëindiging of wijziging van invloed is op het reeds opgebouwde partnerpensioen. De echtgenoot/werknemer kan derhalve zonder instemming van de partner het partnerpensioen wijzigen, indien het gaat om nog in de toekomst te realiseren pensioenopbouw. Ook is het de werknemer toegestaan deelname aan een Anw-hiaatpensioenregeling te beëindigen zonder toestemming van de partner.28
De partner heeft concluderend niet in alle gevallen een instemmingsrecht. Indien instemming van de partner wel is vereist, geldt als uitgangspunt dat de instemming daadwerkelijk moet worden gegeven. Pensioenuitvoerders dienen hiervoor een concrete procedure te hebben. Bij een valse handtekening is hiervan geen sprake. Echter, indien een kopie van het identiteitsbewijs van de partner wordt meege- zonden, mag de pensioenuitvoerder er zonder na- dere verificatie van uit gaan dat de handtekening op de aanvraagformulieren van de partner zelf afkomstig was.29 Het ligt blijkbaar in de risicosfeer van de ex-partner om op zorgvuldige wijze om te gaan met (kopieën van) het identiteitsbewijs. Ove- rigens is de vraag hoe ex-partners praktisch gezien met deze verplichting zouden moeten omgaan, zeker als het digitale kopieën betreft. Vooralsnog heeft de rechter hiervoor geen ideeën geopperd.
25. Art. 83 lid 2 Pensioenwet.
2G. Xxx Xxx Xxxxx 00 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015: G12.
27. Xxx Xxx Xxxxx 0 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015: 332.
28. Xxx Xxx Xxxxx 00 februari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015: G12.
29. Rb. Den Haag 14 januari 2015, ECLI:NL:RBDHA:2015: 298.
3. Afstand
Buiten de hiervoor besproken positie van de part- ner bij wijziging en/of beëindiging van de pen- sioenovereenkomst, is het evengoed denkbaar dat de werknemer überhaupt niet wenst deel te nemen aan de door de werkgever aangeboden pensioenovereenkomst. Met andere woorden: hij wenst de pensioenovereenkomst niet te aanvaar- den. Dit hoofdstuk bespreekt de rol van de partner, indien de werknemer voornemens is de aangebo- den pensioenovereenkomst niet te aanvaarden.
Er gelden geen specifieke regels voor de totstand- koming van de pensioenovereenkomst. De pen- sioenovereenkomst is vormvrij. Dat betekent on- der meer dat evenmin vaste regels bestaan voor het afslaan van het aanbod voor de pensioenover- eenkomst. Toch hanteert de werkgever c.q. de pensioenuitvoerder doorgaans voorschriften om afstand van de pensioenovereenkomst te doen. Achtergrond daarvan is de bewijspositie. Partijen vermijden namelijk vooraf graag misverstanden over de intentie van de werknemer om xxxxxx’x ach- teraf in de vorm van pensioenclaims te beperken. In de praktijk wordt daarvoor vaak met een af- standsverklaring gewerkt. Formeel gezien heeft de partner daarbij mijns inziens geen rol. De afstand ziet immers uitsluitend op het door de werknemer niet aangaan van een pensioenovereenkomst en het als gevolg daarvan niet aanwezig zijn van (part- ner)pensioen. Instemming van de partner is der- halve formeel niet vereist. Toch laat de werkgever
c.q. de pensioenuitvoerder de partner vaak meete- kenen, mogelijk vanuit de gedachte better safe than sorry. Alle goede bedoelingen ten spijt leidt dit soms juist tot problemen. De formele voorwaarden voor het doen van afstand kunnen zijn vastgelegd in het pensioenreglement of in overige arbeidsvoorwaar- delijke stukken, zoals arbeidsovereenkomsten en personeelshandboeken. Uitgangspunt is om de werkgever te houden aan die formele voorwaarden die in zijn concrete geval aan de afstandsverklaring worden gesteld. Als de werkgever verlangt dat naast de (aanstaande) werknemer tevens de partner te- kent, dient dit ook feitelijk te gebeuren. Bovendien maakt deze voorwaarde de werkgever verantwoor- delijk om de handtekening van de partner op echt- heid te verifiëren. Langs deze redenering hield de Rechtbank Oost-Nederland een werkgever verant- woordelijk alsnog partnerpensioen toe te kennen, omdat de (geëiste) handtekening van de partner op de afstandsverklaring was vervalst.30 Dat maakt het voor de werkgever c.q. pensioenuitvoerder be- langrijk goed na te denken over de mogelijkheid om afstand toe te staan en over de daaraan te stellen voorwaarden.
Resumerend is het in beginsel mogelijk dat de werknemer afstand doet van de door de werkgever aangeboden pensioenovereenkomst. De partner
30. Rb. Oost-Nederland 9 januari 2013, ECLI:NL:RBONE: 2013:33GG.
heeft daarbij geen rol en hoeft derhalve zelf niet met de afstand in te stemmen. Indien de werkge- ver en/of de pensioenuitvoerder niettemin formeel voorwaarden stellen op dit vlak in de arbeidsover- eenkomst, dan wel het pensioenreglement zullen deze moeten worden nageleefd, bij gebreke waar- van geen rechtsgeldige afstand plaatsvindt. Xxxxxxx van afstand geef ik in overweging de partner de af- standsverklaring te laten meetekenen voor gezien maar niet voor akkoord.
4. Zorg- en informatiepLicht
In deze paragraaf wordt – aan de hand van ver- schillende rechterlijke uitspraken – de reikwijdte van de zorg- en informatieplichten van de werkge- ver en de pensioenuitvoerder jegens de werknemer en de partner besproken.
Zoals in paragraaf 2 al aan de orde kwam, heeft de pensioenuitvoerder een zorgplicht om zeker te stel- len dat de partner daadwerkelijk heeft ingestemd met uitruil. Echter, het is lastig voor de partner om een vooraf aan uitruil gegeven akkoord achteraf, na het overlijden van de werknemer, ongedaan te maken vanwege dwaling. De Rechtbank Limburg oordeelde in een dergelijke situatie namelijk dat de gestelde onjuiste voorstelling van zaken niet in de risicosfeer van de pensioenuitvoerder ligt.31 Het akkoord met de uitruil was immers gericht aan de werknemer (haar partner) en niet aan de pensioen- uitvoerder. Daarbij oordeelt de rechtbank dat er geen sprake is van schending van de zorg- en infor- matieplicht door de pensioenuitvoerder jegens de partner, omdat zij geen deelnemer aan de pensioen- regeling is. Daarmee gaat de rechtbank dus uit van minder verstrekkende zorg- en informatieverplich- ting van de pensioenuitvoerder omdat een recht- streekse verhouding met de partner ontbreekt. Hoewel deze redenering mijns inziens begrijpelijk is, had de rechtbank ook anders kunnen redene- ren door de zorg- en informatieverplichting van de pensioenuitvoerder tot uitgangspunt te nemen, in plaats van de positie van de partner. Uitgaande van een eenduidige zorg- en informatieverplichting had de rechtbank dan kunnen concluderen dat de partner in casu onvoldoende beschermd werd in haar belangen.
De termijn die voor uitruil geldt is volgens Ge- rechtshof Arnhem-Leeuwarden van administratie- ve aard en is niet bedoeld als vervaltermijn.32 Ac- ceptatie door de pensioenuitvoerder van een te laat door de werknemer ingediend verzoek tot uitruil van partnerpensioen naar ouderdomspensioen le- verde derhalve geen schending op van de zorg- en informatieplicht van de pensioenuitvoerder. Die schending was in rechte door de partner aange- voerd toen de werknemer kort na het uitruilver-
zoek onverwachts overleed en de pensioenuitvoer- der geen partnerpensioen uitkeerde. Ik vind dit een opvallende conclusie van het Hof, aangezien in de praktijk de keuze voor uitruil vaak onherroepelijk moet worden gemaakt ingevolge het toepasselijke pensioenreglement. Als er dan in de gegeven ter- mijn geen keuze voor uitruil wordt gemaakt, blijft de oorspronkelijke situatie bestaan. De kwalificatie van het Hof van de termijn als een administratieve zwakt deze systematiek naar mijn mening af, het- geen niet de bedoeling lijkt.
In een pensioenregeling met vrijwillig partnerpen- sioen, waarvan de werknemer bij aanvang had af- gezien, had de werkgever aan zijn informatieplicht voldaan door schriftelijk informatie te verstrekken en een georganiseerde voorlichtingsbijeenkomst voor het personeel aan te bieden. Een werknemer en zijn partner hadden schriftelijk afgezien van het vrijwillige partnerpensioen. De werknemer over- leed zeer vroeg en liet zijn partner met hun gehan- dicapte kind achter. De Amsterdamse Rechtbank oordeelde dat de zorgplicht van een goed werkgever in het kader van de aangeboden pensioenregeling niet zo ver voert dat de werkgever werknemers ac- tief ten aanzien van de individuele (in dit geval zeer schrijnende) gevolgen van keuzes meer informatie dient aan te bieden dan de werkgever in casu had gedaan. Ook niet nu de werkgever van de thuissitu- atie op de hoogte was.33
Evenmin werd schending van een (boven)wette- lijke informatieplicht door de pensioenuitvoerder aangenomen door (alleen) via het Uniform Pen- sioen Overzicht (UPO) aan te geven dat de verze- kering voor Anw-hiaatpensioen eindigt bij einde deelneming. In geval van onduidelijkheden had de werknemer contact met de pensioenuitvoerder moeten zoeken, aldus het Bossche Gerechtshof.34 Dat het verstrekken van een UPO voldoende kan zijn om aan de informatieplicht te voldoen oordeel- de ook de Rechtbank Limburg begin dit jaar.35 Op de pensioenuitvoerder rust geen (verzwaarde) zorg- of informatieplicht voor de uitruilmogelijkheid van ouderdomspensioen in partnerpensioen. De recht- bank vond het onnodig om de pensioenuitvoerder voor het einde van de beslistermijn een rappel te laten sturen, zoals de partner van de inmiddels overleden werknemer wilde. In casu was de (gewe- zen) deelnemer ernstig ziek. Die omstandigheid lag echter in zijn risicosfeer en kwalificeerde de recht- bank niet als een bijzonder geval. Xxxxxxx leidde dit tot een onredelijke uitkomst in de visie van de rechtbank.
Niet in alle gevallen vist de weduwe achter het net. Een bedrijfstakpensioenfonds dat partnerpensioen verzekerde tijdens het aspirant deelnemerschap van de werknemer en een uitdrukkelijke keuze tot
31. Rb. Limburg 11 december 2013, ECLI:NL:RBLIM:2013: 12111.
32. Xxx Xxxxxx-Xxxxxxxxxx 00 april 2017, ECLI:NL: GHARL:2017:3542.
33. Rb. Amsterdam 27 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017: 20G8.
34. Xxx Xxx Xxxxx 00 november 2015, ECLI:NL:GHSHE: 2015:4500.
35. Rb. Limburg 21 februari 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018: 1G38.
108
Tijdschrift voor Arbeid & onderneming
Nr. 3 oktober 2018
voortzetting van deze dekking verlangde, schond wél zijn informatieplicht. Het bedrijfstakpensioen- fonds moest namelijk rekening houden met een standaardverwachting bij werknemers dat ook het reguliere deelnemerschap in partnerpensioen voorzag, aldus het Gerechtshof Den Haag.3G Boven- dien achtte het Gerechtshof aannemelijk dat voor continuering van de dekking van het partnerpen- sioen zou zijn gekozen als het bedrijfstakpensi- oenfonds zijn informatieverplichting wel zou zijn nagekomen. Onder die omstandigheden rust op het bedrijfstakpensioenfonds jegens de partner de plicht om partnerpensioen toe te kennen ondanks dat het pensioenreglement daarin niet voorziet.
De positie van de partner als begunstigde brengt concluderend – ook naast het instemmingsrecht van de partner – zorg- en informatieplichten mee voor de werkgever en de pensioenuitvoerder. De partner kan zijn (pensioen)vordering op twee manieren inrichten, namelijk (i) via de zorg- en informatieplicht van de werkgever of pensioenuit- voerder jegens de werknemer en (2) via de zorg- en informatieplicht van de werkgever of pensioen- uitvoerder jegens haar- of hemzelf. Wel lijken de zorg- en informatieverplichtingen jegens de part- ner minder ver te strekken dan jegens de werkne- mer. De partner is immers geen partij bij de pensi- oenovereenkomst en het pensioenreglement.
5. ConcLusie
De positie van de partner als (derde) begunstigde bij de pensioenovereenkomst behoeft verduidelijking door uniformering van de voorwaarden voor sa- menwonende partners zodat deze meer eenduidig worden, waarmee hun positie in lijn komt met die van gehuwde en geregistreerde partners. Daarbij zou ook de aanmeldverplichting onder de loep kun- nen worden genomen.
Verder heeft de partner een aantal (wettelijke) instemmingsrechten. De zorg- en informatiever- plichtingen van werkgevers en pensioenuitvoer- ders strekt zich ook uit tot de partner, maar minder vergaand dan jegens de werknemer die aan de pen- sioenregeling deelneemt. Er bestaat redelijk wat ju- risprudentie over dit onderwerp. Met name wordt de rechter achteraf ingeschakeld, als de (gewezen) werknemer is overleden en vervolgens blijkt dat het anders is geregeld dan de nabestaande had ver- wacht. Daar meldt zich dan toch de spreekwoorde- lijke weduwe aan de poort, die niet altijd met suc- ces aanspraak op een partnerpensioenuitkering maakt. Voor de werknemer en diens partner is – en voor zover uniformering niet plaatsvindt, blijft – het daarom van belang om op de hoogte zijn van het door de betreffende pensioenuitvoerder gehanteer- de partnerbegrip en het al dan niet bestaan van een aanmeldverplichting. Bij elke relatie- en/of baan-
wisseling dient de werknemer voorts na te gaan of zijn partner, ook kwalificeert als partner in de zin van de pensioenovereenkomst. Het is van belang dat arbeidsrechtjuristen dit op de radar hebben om op tijd (dus niet achteraf) te kunnen schakelen.
3G. Hof Den Haag 28 maart 2008, ECLI:NL:GHSGR:2008: BC80G5.