Milieueffectrapport
Milieueffectrapport
Bovafok BVBA Xxxxxxxxxx 00
0000 Xxxxxxx
Milieueffectrapport voor een varkenshouderij met stalruimte voor 4.500 mestvarkens te Wingene
PRMER-0367
BOEKDEEL 1: TEKSTGEDEELTE
Coördinatie Milieueffectrapport
Bedrijfsdeskundigen
BODEMKUNDIGE DIENST VAN BELGIE vzw
Creafarm bvba
Xxxxxxxxxx 0
0000 Xxxxxxxxx
Tel: x00 (0)00 00 00 00
Fax: x00 (0)00 00 00 00
Colofon
Projectnummer: P/OO/083 Realisatie: R002
Opdrachtgever: Bovafok BVBA, Xxxxxxxxxx 00, 0000 Xxxxxxx Publicatiedatum: april 2009
Inhoud
DOEL VAN HET MER 7
LEESWIJZER 9
BEKNOPTE BESCHRIJVING PROJECT 10
TOETSING AAN DE MER-PLICHT 10
RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES 10
SAMENSTELLING EN TAAKVERDELING TEAM VAN DESKUNDIGEN 11
1. SITUERING PROJECT 1
1.1 Ruimtelijke situering 1
1.2 Vergunningstoestand en vergunningsaanvraag 2
1.3 Administratieve voorgeschiedenis 3
1.4 Randvoorwaarden 4
1.4.1 Juridische randvoorwaarden 4
1.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden 8
2. PROJECTBESCHRIJVING 11
2.1 Verantwoording project 11
2.2 Bedrijfsinfrastructuur 11
2.3 Bezetting 12
2.4 Afbraak- en aanlegfase 13
2.5 Exploitatiecyclus 13
2.6 Grondstoffenverbruik 14
2.7 Residuen en emissies 14
2.8 Beschrijving alternatieven 16
2.8.1 Nul-alternatief 16
2.8.2 Doelstellingsalternatieven 16
2.8.3 Locatiealternatieven 16
2.8.4 Uitvoeringsalternatieven 16
3. AFBAKENING STUDIEGEBIED EN BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE 17
3.1 Afbakening studiegebied 17
3.1.1 Bodem 17
3.1.2 Grondwater 17
3.1.3 Oppervlaktewater 18
3.1.4 Lucht 18
3.1.5 Biotisch milieu 18
3.1.6 Landschap 18
3.1.7 Antropogeen milieu 18
3.2 Toelichting gegevensgebruik en beschrijvingswijze 19
3.2.1 Bodem 19
3.2.2 Water 19
3.2.3 Lucht 20
3.2.4 Biotisch milieu 21
3.2.5 Landschap 21
3.2.6 Antropogeen milieu 21
3.3 Referentiesituatie 22
3.3.2 Biotisch milieu 26
3.3.3 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 27
3.3.4 Antropogeen milieu 29
3.3.5 Potentieel gevoelige locaties 30
3.4 Ontwikkelingsscenario’s 31
3.4.1 Nul-alternatief 31
3.4.2 Autonome ontwikkeling 31
3.4.3 Gestuurde ontwikkeling 31
4. METHODOLOGIE BEOORDELING MILIEUEFFECTEN 33
4.1 Ingreep-effectenschema 33
4.2 Methodologie van effectbeoordeling 34
4.2.1 Indeling van te verwachten milieueffecten in milieu- en natuurthema’s 34
4.2.2 Methodologie 34
4.2.3 Effectuitdrukking en -beoordeling 34
4.2.4 Toetsing randvoorwaarden 34
4.2.5 Beoordeling milieueffecten per thema 35
4.2.6 Beoordeling milieueffecten project 35
4.2.7 Milderende maatregelen 35
4.3 Beschrijving methodologie per milieuthema 36
5. BESCHRIJVING VAN EFFECTEN PER MILIEU- EN NATUURTHEMA VOOR HET BEDRIJF 51
5.1 Geurhinder 51
5.1.1 Geurproblematiek 51
5.1.2 Vlaamse afstands- en verbodsregels Vlarem II 51
5.1.3 Modellering van geuremissie en –immissie 55
5.1.4 Klachtenregistratie 62
5.1.5 Kadaveropslag 62
5.1.6 Beoordeling milieueffecten 63
5.1.7 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 63
5.2 Verzuring 66
5.2.1 Problematiek rond verzuring 66
5.2.2 Ammoniakemissie door het bedrijf 66
5.2.3 Verzurende effecten op bos-, heide- en graslandecosystemen 67
5.2.4 Verzurende depositie bedrijf t.o.v. gemeentelijke depositie 69
5.2.5 Beoordeling milieueffecten 70
5.2.6 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 71
5.3 Vermesting 72
5.3.1 Vermestingsproblematiek 72
5.3.2 Totale mestproductie en mestverwerkingsplicht 73
5.3.3 Mestafzet op bedrijfseigen cultuurgronden 73
5.3.4 Mestopslag op het bedrijf 74
5.3.5 Depositie door stallen & mestopslag 74
5.3.6 MAP-meetpunten 74
5.3.7 Beoordeling milieueffecten 75
5.3.8 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 76
5.4 Visuele hinder 77
5.4.1 Configuratie bedrijfsgebouwen 77
5.4.2 Aanwezige groenschermen 77
5.4.3 Potentiële hindergevoelige locaties 77
5.4.4 Landschappelijke integratie van het bedrijf 77
5.4.5 Beoordeling milieueffecten 78
5.4.6 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 79
5.5 Geluidshinder 81
5.5.1 Problematiek van geluidshinder 81
5.5.2 Vullen van xxxxxxxxxx’x 82
5.5.3 Draaien van ventilatoren 82
5.5.4 Transport van grondstoffen, neven- en eindproducten 83
5.5.5 De dieren zelf 84
5.5.6 Klachtenregistratie 84
5.5.7 Beoordeling milieueffecten 84
5.5.8 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 85
5.6 Verspreiding van zwevend stof 87
5.6.1 Problematiek van zwevend stof 87
5.6.2 Vullen van xxxxxxxxxx’x 87
5.6.3 Emissielucht van stallen 87
5.6.4 Andere bronnen 90
5.6.5 Klachtenregistratie 90
5.6.6 Beoordeling milieueffecten 90
5.6.7 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 91
5.7 Verstoring van waterhuishouding 93
5.7.1 Problematiek van verstoring van waterhuishouding 93
5.7.2 Effecten op waardevolle en verdrogingsgevoelige vegetatie door daling van de grondwaterstanden 93
5.7.3 Effecten op de grondwaterreserve 94
5.7.4 Effecten op de oppervlaktewaterhuishouding 95
5.7.5 Beoordeling milieueffecten 96
5.7.6 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 97
5.8 Verstoring bodemprofiel 99
5.8.1 Archeologisch patrimonium 99
5.8.2 Problematiek van bodemverontreiniging 99
5.8.3 Opslag van brandstoffen en verdeelslangen 99
5.8.4 Verontreiniging door reinigings- en bestrijdingsmiddelen 100
5.8.5 Verontreiniging door mestopslag 100
5.8.6 Noodzaak tot opmaak van een oriënterend bodemonderzoek 100
5.8.7 Grondverzet 100
5.8.8 Beoordeling milieueffecten 101
5.8.9 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 102
5.9 Verontreiniging van oppervlaktewater 103
5.9.1 Problematiek van verontreiniging van oppervlaktewater 103
5.9.2 Lozing van huishoudelijk afvalwater 103
5.9.3 Lozing van bedrijfsafvalwater 103
5.9.4 Verontreiniging door overstromingsrisico 103
5.9.5 Klachtenregistratie 103
5.9.6 Opslag en uitspreiden van mest 103
5.9.7 Opslag van brandstof, reinigings- en bestrijdingsmiddelen 104
5.9.8 Beoordeling milieueffecten 104
5.9.9 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 105
5.10 Klimaatsverandering 106
5.10.1 Problematiek van klimaatsverandering 106
5.10.2 Stalgassen 106
5.10.3 Verbranding van fossiele brandstoffen 106
5.10.4 Beoordeling milieueffecten 107
5.10.5 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 107
5.11 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen 109
5.11.1 Problematiek 109
5.11.2 Ontsmetting van de stallen 109
5.11.3 Ongediertebestrijding 109
5.11.4 Beoordeling milieueffecten 109
5.11.5 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 110
5.12 Verandering van biodiversiteit 111
5.12.1 Problematiek 111
5.12.2 Directe en indirecte beïnvloeding 111
5.12.3 Beoordeling milieueffecten 112
5.13 Verkeershinder 113
5.13.1 Capaciteit wegen en toestand wegdek 113
5.13.2 Verkeersveiligheid 113
5.13.3 Gezondheid van de omwonenden 113
5.13.4 Beoordeling milieueffecten 114
5.13.5 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden 114
6. VEILIGHEIDSASPECTEN 116
6.1 Controle 116
6.2 Veiligheidsmaatregelen 116
6.3 Sancties 117
6.4 Strafsancties 117
7. GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN 118
8. LEEMTEN IN KENNIS 118
9. TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT 119
9.1 Tewerkstelling 119
9.2 Investeringen 119
9.3 Duurzaam gebruik van grondstoffen en goederen 119
10. MONITORING EN EVALUATIE 120
10.1 Controle 120
10.1.1 GEURHINDER- klachtenopvolging op gemeentelijk niveau 120
10.1.2 VERZURING- sectorale opvolging op gewestelijk niveau 120
10.1.3 VERSTORING VAN WATERHUISHOUDING- debietsmeter grondwater 120
10.1.4 BODEMVERONTREINIGING 120
10.1.5 VERMESTING EN OPPERVLAKTEWATERVERONTREINIGING - MAP-meetpunten 121
11. SYNTHESE VAN MILIEUEFFECTEN EN REMEDIËRENDE MAATREGELEN 122
11.1 Synthese van milieueffecten 122
11.2 Eindconclusie milieueffecten m.b.t. het project 125
11.3 Elementen ter beoordeling van effecten op het watersysteem ten behoeve van de watertoets 127
11.4 Voorstellen van milderende maatregelen 128
11.4.1 Vooraf 128
11.4.2 Geurhinder 128
11.4.3 Verzuring 129
11.4.4 Vermesting 130
11.4.5 Visuele hinder 130
11.4.6 Geluidshinder 131
11.4.7 Verspreiding van zwevend stof 132
11.4.8 Verstoring van waterhuishouding 132
11.4.9 Verontreiniging bodem 133
11.4.10 Verontreiniging oppervlaktewater 133
11.4.11 Klimaatsverandering 134
11.4.12 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen 134
11.4.13 Verandering van biodiversiteit 135
11.4.14 Verkeershinder 135
12. NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING 136
12.1 Inleiding 136
12.2 Het project 136
12.2.1 Verantwoording 136
12.2.2 De bedrijfsinfrastructuur 136
12.2.3 Exploitatiecyclus 138
12.3 BESCHRIJVING VAN HET STUDIEGEBIED (REFERENTIETOESTAND) 138
12.4 Beschrijving van milieueffecten 139
12.4.1 Geurhinder 139
12.4.2 Verzuring 140
12.4.3 Vermesting 140
12.4.4 Visuele hinder 141
12.4.5 Geluidshinder 141
12.4.6 Verspreiding van zwevend stof 142
12.4.7 Verstoring van waterhuishouding 142
12.4.8 Verontreiniging van de bodem 143
12.4.9 Verontreiniging van oppervlaktewater 143
12.4.10 Klimaatsverandering 143
12.4.11 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen 143
12.4.12 Verandering van biodiversiteit 144
12.4.13 Verkeershinder 144
12.4.14 Eindconclusie milieueffecten m.b.t. het project 144
12.5 Voorstellen van milderende maatregelen 146
12.5.1 Vooraf 146
12.5.2 Geurhinder 146
12.5.3 Verzuring 147
12.5.4 Vermesting 147
12.5.5 Visuele hinder 148
12.5.6 Geluidshinder 149
12.5.7 Verspreiding van zwevend stof 149
12.5.8 Verstoring van waterhuishouding 150
12.5.9 Verontreiniging bodem 151
12.5.10 Verontreiniging oppervlaktewater 151
12.5.11 Klimaatsverandering 151
12.5.12 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen 152
12.5.13 Verandering van biodiversiteit 152
12.5.14 Verkeershinder 153
LITERATUURLIJST 156
Lijst van de figuren en bijlagen
Voor de lijst van figuren en bijlagen wordt verwezen naar BOEKDEEL 2: FIGUREN EN BIJLAGEN
Lijst van de tabellen
Tabel 3-1: De NH3-emissie van de gemeente Wingene per diersoort (situatie 2005 *) 25
Tabel 3-2: BWK-eenheden in de nabijheid van het bedrijf 27
Tabel 3-3: Landschappelijke eenheden binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf (Landschapsatlas, 2001) 27
Tabel 3-4: Potentieel gevoelige locaties in de omgeving van het bedrijf 30
Tabel 4-1 Overzicht van relatie tussen bedrijfsactiviteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effecten matrix)
.................................................................................................................................................................................. 33
Tabel 4-2 Beschrijving methodologie voor thema geurhinder 37
Tabel 4-3 Beschrijving methodologie voor thema verzuring 37
Tabel 4-4 Beschrijving methodologie voor thema vermesting 38
Tabel 4-5 Beschrijving methodologie voor thema visuele hinder 38
Tabel 4-6 Beschrijving methodologie voor thema geluidshinder 38
Tabel 4-7 Beschrijving methodologie voor thema zwevend stof 39
Tabel 4-8 Beschrijving methodologie voor thema waterhuishouding 39
Tabel 4-9 Beschrijving methodologie voor thema verstoring bodemprofiel 39
Tabel 4-10 Beschrijving methodologie voor thema verontreiniging oppervlaktewater 40
Tabel 4-11 Beschrijving methodologie voor thema klimaatsverandering 40
Tabel 4-12 Beschrijving methodologie voor thema verspreiding van bestrijdingsmiddelen 40
Tabel 4-13 Beschrijving methodologie voor thema verandering van biodiversiteit 41
Tabel 4-14 Beschrijving methodologie voor thema verkeershinder 41
Tabel 4-15 Significantiekader voor het thema geurhinder 42
Tabel 4-16 Significantiekader voor het thema verzuring 43
Tabel 4-17 Significantiekader voor het thema vermesting 44
Tabel 4-18 Significantiekader voor het thema visuele hinder 45
Tabel 4-19 Significantiekader voor het thema geluidshinder 45
Tabel 4-20 Significantiekader voor het thema verspreiding van zwevend stof 46
Tabel 4-21 Significantiekader voor het thema verstoring van waterhuishouding 47
Tabel 4-22 Significantiekader voor het thema verstoring van bodemprofiel 48
Tabel 4-23 Significantiekader voor het thema verontreiniging van oppervlaktewater 48
Tabel 4-24 Significantiekader voor het thema klimaatsverandering 49
Tabel 4-25 Significantiekader voor het thema verspreiding van bestrijdingsmiddelen 49
Tabel 4-26 Significantiekader voor het thema verandering van biodiversiteit 49
Tabel 4-27 Significantiekader voor het thema verkeershinder 50
Tabel 5-1 Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen 67
Tabel 5-2 De ammoniakdepositie (Zeq/ha/jaar) in functie van de afstand vanaf het middelpunt van de inrichting 68
Tabel 5-3 Maximale depositie voor voorkomende ecosysteemgroepen (zie Tabel 5-1) binnen een straal van 1 km (Zeq/ha/jaar) 68
Tabel 5-4 Berekende deposities (Zeq/ha.jaar) voor 2002 69
Tabel 5-5 Maximale afstand met ammoniakdepositie bedrijf > 50% van gemeentelijke ammoniakdepositie 69
Tabel 5-6 aantal verkeersbewegingen per jaar 83
Doel van het MER
Een milieueffectrapport (MER) is een openbaar document, waarin van een voorgenomen activiteit en van redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor het milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en zo objectief mogelijke wijze beschreven worden. Een MER is een informatief, beslissingsondersteunend instrument en geen beslissingsinstrument. De beslissing die genomen wordt door de bevoegde overheid omtrent het al dan niet toelaten of vergunnen van een m.e.r.-plichtig project, houdt ook rekening met andere sectoren (sociale, economische en technische belangen) en met openbare inspraak.
Het m.e.r.-proces is toegankelijk voor publieke inspraak. Dit gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een kennisgevingsdossier.
Het kennisgevingsdossier bevat naast een beschrijving van het project zelf, eveneens een beschrijving van de ruimtelijke situering, van de bestaande vergunningstoestand en van de toestand zoals die bij de hernieuwing zal worden aangevraagd. Daarnaast beschrijft het kennisgevingsdossier de mogelijke alternatieven met hun voor- en nadelen en geeft het aan welke alternatieven in het MER verder onderzocht zullen worden. Een laatste luik van het kennisgevingsdossier betreft de inhoudelijke aanpak die bij de opmaak van het milieueffectrapport zal gevolgd worden.
Het kennisgevingsdossier voor het landbouwbedrijf Bovafok BVBA is door de Dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) volledig verklaard op 8 september 2008. De terinzagelegging bij het gemeentebestuur van Wingene liep van 24 september tot en met 24 oktober 2008. Deze terinzagelegging werd op gepaste wijze aan de bevolking aangekondigd. Er werden geen inspraakreacties ontvangen. Parallel werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. De adviezen en inspraakreacties werden mee verwerkt in de richtlijnen specifiek voor dit milieueffectrapport opgesteld door de Dienst Mer d.d. 28 oktober 2008. Deze richtlijnen zijn raadpleegbaar via de website van de Dienst Mer (xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx).
Na het kennisgevingsdossier wordt het eigenlijke MER opgesteld in 2 fasen. Een eerste fase betreft de opmaak van een ontwerptekst MER, de tweede fase betreft de opmaak van het eigenlijke MER. Beide fasen zijn niet toegankelijk voor publieke inspraak. De ‘MER-makers’ zullen echter voor hun informatieverzameling beroep doen op de kennis en inventarisaties van milieuverenigingen, gemeenten,… De rol van de aangesproken instanties is meestal passief en beperkt zich tot het verstrekken van de gevraagde gegevens.
In de ontwerptekst MER worden, naast de projectbeschrijving, de ruimtelijke situering en de vergunningstoestand (zoals bij de kennisgeving), nu ook de milieueffecten als gevolg van het project en de alternatieven uitgebreid onderzocht. Tevens worden de milderende maatregelen aangegeven die de initiatiefnemer voorziet om de milieueffecten te beperken. Bij ontvangst van de ontwerptekst MER vraagt de Dienst Mer advies aan de verschillende betrokken administraties en formuleert de opmerkingen op de ontwerptekst MER om tot het eigenlijke MER te komen.
Nadat alle door de Dienst Mer geformuleerde opmerkingen op voldoende wijze werden ingevuld en het eigenlijke MER goedgekeurd verklaard werd, wordt het rapport openbaar gemaakt. Vanaf dan kunnen de kennisgeving, het project- MER, de richtlijnen en het goedkeuringsverslag, ten allen tijde geraadpleegd worden bij de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer.
Na het doorlopen van de m.e.r.-procedure is inspraak opnieuw mogelijk. Tijdens de periode van openbaarheid voorzien bij een milieuvergunningsaanvraag heeft de burger inzage in het MER en het aanvraagdossier (30 kalenderdagen voor een MER bij een milieuvergunningsaanvraag). De burger kan schriftelijk of mondeling bezwaren indienen bij het College van Burgemeester en Schepenen. Indien de bezwaren binnen de gestelde termijn ingediend zijn, worden ze ontvankelijk verklaard. Na afsluiting van het openbaar onderzoek maakt het College een procesverbaal op van de ontvangen meningen en schriftelijke bezwaren. Mits motivatie kan het College een bezwaar echter ongegrond verklaren.
De burger kan dus het MER gebruiken om zijn bezwaren te staven, de beslissende overheid (gemeente of provincie) kan het MER gebruiken o.a. om een bezwaar te weerleggen maar ook en vooral om haar beslissing te ondersteunen (zowel in geval van vergunning als weigering).
Ter verduidelijking wordt hieronder een schematisch overzicht van de gehele MER-procedure weergegeven (met vermelding van de wettelijk vastgelegde termijnen).
Algemeen Overzicht MER-procedure
1) Opstellen Kennisgevingsdossier
geen wettelijke termijn vastgelegd
2) Aangetekende verzending Kennisgevingsdossier naar Dienst Mer (aangetekend door initiatiefnemer)
= start officiële procedure
20 dagen
3) Beslissing over volledigheid Kennisgevingsdossier overgemaakt aan initiatiefnemer door Dienst Mer 3a) onvolledig (terug naar stap 1, aanpassen Kennisgevingsdossier)
binnen de 10 dagen na ontvangst Beslissing ingsdossier (aangetekend door initiatiefnemer) en van de beslissing van de Dienst Mer naar: van burgemeester en schepenen van alle betrokken gemeentebesturen ningverlenende overheid Vlaamse regering aangewezen administraties | |
binnen de 10 dagen na ontvangst (aangetekend) | 60 – 70 dagen |
r inzage gelegd op de gemeente voor een periode van maximaal 30 dagen (opmerkingen vergemaakt worden via de gemeente of rechtstreeks aan de administratie) 10 – 20 dagen na afsluiting terinzagelegging tlijnen mbt de opmaak van het project-MER over aan de initiatiefnemer, |
3b) volledig
4) Verzending Kennisgev
a) het college
b) de vergun
c) de door de
5) Kennisgeving wordt te
kunnen in deze periode o
6) Dienst Mer maakt rich
het CBS van de betrokken gemeenten, de vergunningverlenende overheid, de administraties en de coördinator van het team van deskundigen
geen wettelijke termijn vastgelegd
7) Opmaak ontwerptekst project-MER door MER-coördinator en team van erkende deskundigen (rekening houdend met de gestelde richtlijnen)
geen wettelijke termijn vastgelegd
8) Verzending ontwerptekst project-MER naar Dienst Mer door de initiatiefnemer (tevens wordt hierbij een exemplaar van de ontwerptekst geleverd voor de verschillende administratieve instanties)
geen wettelijke termijn vastgelegd
9) Overleg met de administratie “ontwerptekstbespreking”
geen wettelijke termijn vastgelegd
10) Opmaak definitieve versie van het project-MER, rekening houdend met de opmerkingen gemaakt door de verschillende instanties
geen wettelijke termijn vastgelegd
11) Verzending definitieve versie van het project-MER naar Dienst Mer door de initiatiefnemer ter goedkeuring
40 – 60 dagen
12) Uitspraak Dienst Mer:
12a) goedkeuring
12b) geen goedkeuring => bijkomende opmerkingen verwerken door MER-coördinator en team van erkende deskundigen
Leeswijzer BOEKDEEL 1: TEKSTGEDEELTE
Dit MER omvat 12 hoofdstukken.
Hoofdstuk 1: Situering van project
Geeft een ruimtelijke situering van het bedrijf weer volgens de kadastergegevens. Verder worden de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden beschreven, en wordt de administratieve voorgeschiedenis geschetst.
Hoofdstuk 2: Beschrijving van project
Geeft een verantwoording voor het project. Er volgt een beschrijving van het project, waarbij zowel de infrastructuur, de exploitatiecyclus en emissies en residuen besproken worden. Mogelijke alternatieven voor het project worden omschreven.
Hoofdstuk 3: Afbakening studiegebied en bespreking van referentiesituatie en ontwikkelings-scenario’s
Naast de afbakening van het studiegebied, beschrijft dit hoofdstuk de referentiesituatie, waarbij zowel het biotische en abiotische milieu besproken worden. Verder worden eveneens de relevante ontwikkelingsscenario’s omschreven.
Hoofdstuk 4: Globale analyse en afbakening van te verwachten relevante milieueffecten
Bevat een ingreep-effectenschema en introduceert de relevante thema’s
Hoofdstuk 5: Beschrijving van effecten per milieu- en natuurthema
Bespreekt de effecten per milieu- en natuurthema die de bedrijven onder de huidige en geplande omstandigheden teweeg brengen op de omgeving.
Hoofdstuk 6: Veiligheidsaspecten
Geeft een beschrijving van veiligheidsmaatregelen die op het bedrijf genomen worden.
Hoofdstuk 7: Grensoverschrijdende effecten Hoofdstuk 8: Leemten in kennis
Geeft de leemten in de kennis die bij het opmaken van dit MER optraden.
Hoofdstuk 9: Tewerkstellings- en investeringsrapport Hoofdstuk 10: Monitoring en evaluatie
Monitoring van het landbouwbedrijf in het kader van de huidige wetgeving wordt besproken.
Hoofdstuk 11: Synthese van milieueffecten en remediërende maatregelen
Bevat een samenvatting en het algemeen besluit van hoofdstuk 5.
Hoofdstuk 12: Niet-technische samenvatting
Is een afzonderlijk leesbaar document, waar de voornaamste elementen van het rapport in vervat zijn. Dit hoofdstuk bezit een vereenvoudigde structuur.
Tot slot wordt dit MER afgesloten met:
Literatuurlijst Verklarende woordenlijst
BEKNOPTE BESCHRIJVING PROJECT
Het project omvat de verderzetting en uitbreiding van een vleesvarkensbedrijf, gelegen Xxxxxxxxxxxxxxx 00 xx Xxxxxxx, dat nog tot 2026 vergund is voor 3.000 vleesvarkenplaatsen.
In de toekomstige situatie wenst het bedrijf 4.500 mestvarkens te houden. Hiervoor vraagt het bedrijf tevens een stijging van de mengmestopslag (5.931 m³ i.p.v. 3.363 m³) en een stijging van de grondwaterwinning (9.720 m³/jaar i.p.v. 6.500 m³/jaar) aan.
De twee oudste vleesvarkensstallen zullen worden afgebroken en vervangen worden door twee nieuwe ammoniakemissiearme stallen, voorzien van een biologische luchtwasser, volgens het systeem S-1 (“Biologisch luchtwassysteem 70 % of hogere emissiereductie”), zoals beschreven in de lijst Best beschikbare reductietechnieken voor ammoniakemissiereductie uit stallen, van 13 maart 2004. Op die manier zal elke stal van het bedrijf ammoniakemissiearm uitgevoerd zijn, waarbij 3 van de 4 stallen uitgerust zullen zijn met een biologische luchtwasser.
TOETSING AAN DE MER-PLICHT
De exploitant-initiatiefnemer baat de veeteeltinrichting uit, gelegen te Wingene. De exploitant- initiatiefnemer wenst een verderzetting van de vergunning voor zijn bedrijf te bekomen evenals een aanpassing van de huidige vergunning.
Het bedrijf is volgens het Gewestplan (KB. van 28.12.72 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen) gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied (figuur 1-4).
Gezien de varkenshouderij gelegen is in agrarisch gebied en stalruimte zal hebben voor meer dan 3.000 mestvarkens, is overeenkomstig het Besluit van de Vlaamse Regering ‘houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage 10.12.2004’ (BS 17/02/2005, Art.2 §1 en Bijlage I, rubriek 21 c)) een milieueffectenrapport vereist alvorens een nieuwe milieuvergunning kan aangevraagd worden.
Het milieueffectrapport is bedoeld om gevoegd te worden bij de milieuvergunningsaanvraag van de mer- plichtige activiteit, met name een varkenshouderij met 4.500 mestvarkens. Tevens kan het MER dienstig zijn bij de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning(en), nodig voor de bouw van twee nieuwe stallen.
RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES
Er is in het verleden nog geen MER-rapport opgesteld voor het betreffende bedrijf te Wingene.
COORDINATEN INITIATIEFNEMER/UITBATER
Initiatiefnemer/uitbater: BVBA Bovafok / Xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx 00
0000 Xxxxxxx
Tel: 051/65 56 44
SAMENSTELLING EN TAAKVERDELING TEAM VAN DESKUNDIGEN
De initiatiefnemer die de m.e.r.-plichtige activiteit wil ondernemen, de heer Xxxxxx, laat het milieueffectrapport opstellen door een team van deskundigen. De betrokkenheid van onafhankelijke, erkende deskundigen moet de wetenschappelijke waarde en de objectiviteit van het MER waarborgen. Deze deskundigen zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, erkend. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten Voor dit project werden erkende deskundigen voor de disciplines bodem (pedologie en geologie), water (oppervlaktewater en grondwater), en lucht in het team van deskundigen opgenomen.
Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen:
Discipline Erkend
deskundige
Coördinaten Verantwoorde- lijk voor
Handtekening
Xxxxx Xxxxx Xxxxx Erkenning MB/MER/EDA/641-A
geldig tot 31/08/2010
Bodemkundige Dienst van België
W. Xx Xxxxxxxx 00 0000 Xxxxxxxx
Alle onderdelen van het MER mbt de discipline bodem
Water Xxxxx Xxxxx Erkenning MB/MER/EDA/641-B
geldig tot 31/08/2010
Bodemkundige Dienst van België
W. Xx Xxxxxxxx 00 0000 Xxxxxxxx
Alle onderdelen van het MER mbt de discipline water
Xxxxx Xxxx Xxx Xxxxx Erkenning MB/MER/ EDA/524-V3
geldig tot 01/12/2013
Xxxxxxxxxxxxxxxxx 000
0000 Xxxxxxxxxxxxxx-Xxxxxx
Alle onderdelen van het MER mbt de disipline lucht
Coördinatie Xxxxx Xxxxx Bodemkundige Dienst van België
W. Xx Xxxxxxxx 00 0000 Xxxxxxxx
Alle onderdelen van het MER
De overige relevante aspecten (effecten op de mens en zijn omgeving, geluidsaspecten en landschap) worden behandeld door de coördinator van het team van deskundigen. Het is tevens zijn taak om van de deelonderzoeken een coherent geheel te maken en de eindconclusies in samenspraak met de andere deskundigen te formuleren. Hij treedt tevens op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen.
De erkende deskundigen worden verder bijgestaan door een aantal interne deskundigen:
Hoedanigheid Intern deskundige Coördinaten Handtekening
8750 Wingene | |||
Bedrijfsdeskundige | Veroniek Taelman | Creafarm bvba Xxxxxxxxxx 0 0000 Xxxxxxxxx | |
Bedrijfsdeskundige | Xxxx Xxxxxxxxxxx | Creafarm bvba Xxxxxxxxxx 0 0000 Xxxxxxxxx |
Initiatiefnemer Xxxx Xxxxxx Xxxxxxxxxx 00
Dit team van deskundigen wordt bijgestaan door volgende medewerkers van de Bodemkundige Dienst van België, W. Xx Xxxxxxxx 00, 0000 Xxxxxxxx voor de disciplines bodem, water, lucht en coördinatie:
- Xxxxxx Xxxxxx
- Xxxxxxxx Xxxx
De initiatiefnemer dient de nodige projectinformatie aan te reiken aan het team van deskundigen. Hij stelt hiertoe de bedrijfsdeskundige aan.
1. Situering project
1.1 Ruimtelijke situering
De ligging van het bedrijf in Wingene wordt weergegeven op een uittreksel uit de stratenatlas van België en op een uittreksel van de topografische kaart van België, kaartblad 21/2 Tielt (figuur 1-1). Het bedrijf is gelegen aan de Xxxxxxxxxxxxxxx 00 te 8750 Wingene. De Lambert-coördinaten van het centrum van het bedrijf zijn:
X: 74.428
Y: 196.596
Het bedrijfsterrein omvat de kadastrale percelen (Wingene) sectie C, 1ste afd., nrs. 493 f2, 493 l2, 493 n2, 493 g2, 493 m2, en is ongeveer 0,79 ha groot (figuur 1-3). De exploitant heeft geen bedrijfseigen cultuurgronden in eigendom (figuur 1-2a). De totale bedrijfsoppervlakte bedraagt dus ca. 0,8 ha.
Rekening houdend met het gewestplan kunnen verschillende zones onderscheiden worden in de omgeving van het bedrijf te Wingene (figuur 1-4):
Zone Afstand tot het centrum van het bedrijf
Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 0 m
Milieubelastende industrieën 300 m
Woongebied met landelijk karakter 625 m
Natuurgebied 950 m
Woongebied 1.090 m
Woonuitbreidingsgebied 1.135 m
Gebied voor gemeenschappelijke voorzieningen en openbaar nut 1.205 m
Agrarisch gebied 1.280 m
Gebied voor verblijfsrecreatie 1.310 m
Parkgebied 1.480 m
Groengebied 1.640 m
1.2 Vergunningstoestand en vergunningsaanvraag
Huidige vergunningen (tot 07/09/2026) | Aangevraagde vergunning (voor een termijn van 20 jaar) | |||
Rubriek Vlarem 1 | Omschrijving | Klasse | Omschrijving | Klasse |
9.4.1.c.2 | 3.000 andere varkens | 1 | 4.500 andere varkens | 1 |
9.4.1.d.1 | intensieve varkenshouderij | 1 | intensieve varkenshouderij | 1 |
15.1.1 | bergplaats voor 3 gemotoriseerde voertuigen en/of AHW | 3 | bergplaats voor 3 gemotoriseerde voertuigen en/of AHW | 3 |
17.3.6.1.b | 5.000 l mazoutopslag | 3 | 5.000 l mazoutopslag | 3 |
17.3.9.1 | 1 brandstofverdeelslang | 3 | 1 brandstofverdeelslang | 3 |
28.2.c.1/2 | 3.363 mS mestopslag | 3 | 5.931 mS mengmest | 2 |
53.8.2 | 6.500 mS/jaar grondwaterwinning | 2 | 9.720 mS/jaar grondwaterwinning | 2 |
Zoals blijkt uit de indelingsrubrieken is het bedrijf ingedeeld als een klasse 1 bedrijf. De procedure die gevolgd moet worden is dan ook de procedure van een hinderlijke inrichting klasse 1, wat betekent dat de milieuvergunning aangevraagd moet worden bij de Bestendige Deputatie van de provincie West-Vlaanderen.
1.3 Administratieve voorgeschiedenis
Volgende administratieve beslissingen met betrekking tot de exploitatie van het bedrijf zijn bekend:
Voorwerp | Datum vergunning | Overheid | Einddatum vergunning |
Vergunning aan Xxxxx Xxxxxxxx verleend voor 1.000 | 25/06/1987 | College van Burgemeester en | 25/06/1997 |
mestvarkens | Schepenen | ||
Akte verleend voor 1.062 m³ mestopslag | 22/08/1991 | College van Burgemeester en | 03/04/2020 |
Schepenen | |||
Akte verleend melding overname door Xxxxxx | 31/03/1995 | College van Burgemeester en | |
Vancoppenolle | Schepenen | ||
Vergunning verleend voor 1.000 varkens en 1.062 m³ | 20/08/1996 | College van Burgemeester en | 01/09/2011 |
mestopslag | Schepenen | ||
Beroep BD tegen vergunningsbesluit verleend door | 12/12/1996 | Bestendige deputatie van de | 25/06/1998 |
CBS: vergunning verleend voor een termijn van 1 jaar | provincieraad | 01/09/2011 | |
op proef voor 1000 varkens en 1062 m³ mestopslag tot | |||
01/09/2011 | |||
Vergunning verleend voor 2.500 m³/jaar | 26/03/1996 | College van Burgemeester en | 26/03/2016 |
grondwaterwinning | Schepenen | ||
Vergunning verleend voor omvorming tot 92 zeugen, | 11/06/1998 | Bestendige deputatie van de | 12/12/2016 |
2 beren, 720 andere varkens en 1.762 m³ mestopslag; | provincieraad | 31/12/2003 | |
omvorming moet gebeuren binnen de 3 jaar anders valt | |||
de vergunning terug op 1.000 mestvarkens | |||
Aktename melding overname voor 1.000 andere | 20/11/2002 | College van Burgemeester en | 31/12/2003 |
varkens, 1.062 m³ mestopslag en 2.500 m³ | Schepenen | ||
grondwaterwinning door BVBA Bovafok | |||
Vergunning verleend voor 1.000 mestvarkens, 1.062 | 15/04/2003 | College van Burgemeester en | 15/04/2023 |
m³ mestopslag en 2.500 m³/jaar grondwaterwinning | Schepenen | ||
Vergunning verleend voor 1.772 andere varkens, | 13/01/2005 | Bestendige deputatie van de | 13/01/2025 |
bergplaats voor 3 gemotoriseerde voertuigen, 5.000 l | provincieraad | ||
mazoutopslag, 1 brandstofverdeelslang, 1.563 m³ | |||
mestopslag, 4.040 m³/jaar grondwaterwinning | |||
Vergunning verleend voor een totaal van 3.000 andere | 7/09/2006 | Bestendige deputatie van de | 7/09/2026 |
varkens, bergplaats voor 3 voertuigen, 5.000 l | provincieraad | ||
mazoutopslag, 1 brandstofverdeelslang, 3.363 m³ | |||
mestopslag, 6.500 m³/jaar grondwaterwinning |
Er diende geen vergunning voor lozing van huishoudelijk afvalwater of bedrijfsafvalwater aangevraagd te worden. De woning is geen bedrijfswoning, waardoor er ook geen lozing gebeurt van huishoudelijke afvalwaters. Het bedrijfsafvalwater komt als reinigingswater of als gemorst drinkwater terecht in de onderliggende mestkelders en wordt samen met de mest in toepassing van het mestdecreet afgevoerd d.m.v. LAT en mestverwerking.
1.4 Randvoorwaarden
1.4.1 Juridische randvoorwaarden
Juridische randvoorwaarden | Inhoudelijk | Relevant | Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) |
Gewestplan | Geeft de bestemming en het gebruik van de gronden in Vlaanderen weer. | ja | zie punt 1.1 (Beknopte beschrijving project) // (figuur 1-4, referentiesituatie, thema’s geur- en geluidshinder) |
Vlarem I | Bepaalt de modaliteiten met betrekking tot exploitatie en/of verandering van meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen. | ja | zie punt 1.2 (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) |
Xxxxxx XX | Bevat milieukwaliteitsnormen en algemene en sectorale milieuvoorwaarden met betrekking tot o.a. ligging en exploitatie van inrichtingen. | ja | Voor het bedrijf zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan de aangevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden in het MER. // (algemeen relevant: thema’s geurhinder, verzuring, vermesting, geluidshinder, luchtverontreiniging, verontreiniging bodem, verontreiniging oppervlaktewater, enz.) |
Europese richtlijn Lucht (2008/50/EG) | Beoordeling en beheer van luchtkwaliteit / emissienormen voor fijn stof (PM10). | ja | Het landbouwbedrijf produceert fijn stof, vnl. door xxxxxx xxx xxxxxxxxxx’x en emissielucht van stallen // (thema verspreiding van zwevende stof) |
Mestdecreet en uitvoeringsbesluiten, incl. besluit Vlaamse Regering van 12 mei 2006 tot wijziging van het besluit van 5 oktober 2001 tot uitvoering van artikel 33ter van het Mestdecreet (B.S. 08.06.2006, datum inwerkingstreding 28.04.2006) | Heeft tot doel de bescherming van het leefmilieu tegen verontreiniging als gevolg van productie en gebruik van meststoffen. | ja | Het bedrijf dient de regels van het Mestdecreet na te leven // (thema’s vermesting, verandering biodiversiteit, verontreiniging bodem, verontreiniging oppervlaktewater) |
Wetgeving grondwater | (sinds 1999 opgenomen in VLAREM-wetgeving) | ja | Het bedrijf beschikt over een bedrijfseigen grondwaterwinning // (thema verstoring van waterhuishouding) |
Bescherming oppervlaktewater | (waterkwaliteitsdoelstellingen en lozingsvoorwaarden opgenomen in VLAREM II) | ja | Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // (thema verontreiniging oppervlaktewater) |
Bestemming en milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater | Duidt bestemming oppervlaktewater aan (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II) | ja | Voor de dichtstbij gelegen waterloop in de nabijheid van het bedrijf (Oude Blauwhuisbeek) geldt basiswaterkwaliteit // (figuur 3-4, thema verontreiniging oppervlaktewater) |
Juridische randvoorwaarden | Inhoudelijk | Relevant | Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) |
Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de regels met betrekking tot de scheiding tussen de gemeentelijke en de bovengemeentelijke saneringsverplichting en het vaststellen van de zoneringsplannen (10 maart 2006) | Lozen van huishoudelijk afvalwater via een septische put in de gracht zal in de toekomst niet meer kunnen. | neen | Aangezien de privé-woning op het bedrijfsterrein niet tot het bedrijf behoort, gebeurt er ook geen lozing van huishoudelijk afvalwater // (thema verontreiniging oppervlaktewater) |
Besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (BS 8/11/04, gewijzigd BS 22/08/06) | Bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. | ja | Deze verordening is van toepassing bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarbij daken of verhardingen worden gepland. Voor de bouw van de 2 nieuwe mestvarkensstallen zal dienen rekening gehouden te worden met deze verordening. // (thema verstoring van waterhuishouding/verontreiniging van oppervlaktewater) |
Natuurbeheersrecht | |||
- Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu | Centraal staan een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid (‘stand-still’ principe) en een gebiedsgericht beleid | neen | Op ca. 2,2 km ten noordoosten van het bedrijf ligt het VEN-gebied ‘Valleien, bossen en heiderelicten van de oostelijke Brugse veldzone’ // (figuur 3-7, thema’s verzuring en verandering biodiversiteit) |
- Vlaamse en/of erkende natuurreservaten | Terreinen, van belang voor behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering | neen | Er is geen natuurreservaat gelegen in de zeer ruime omgeving rond het bedrijf. |
- Vogelrichtlijngebieden | Heeft als doel de instandhouding van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend | neen | Er is geen Vogelrichtlijngebied gelegen in de zeer ruime omgeving rond het bedrijf. |
- Ramsargebieden | Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels | neen | Er is geen Ramsargebied gelegen in de zeer ruime omgeving rond het bedrijf. |
- Habitatrichtlijngebieden | Heeft als doel de instandhouding van soorten en natuurlijke habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend | neen | Op ca. 2,2 km ten noordoosten van het bedrijf ligt een habitatrichtlijngebied dat valt onder ‘Bossen, heiden en valleigebieden van Zandig Vlaanderen: westelijk deel’ // (figuur 3-7, thema’s verzuring en verandering van biodiversiteit) |
Juridische randvoorwaarden | Inhoudelijk | Relevant | Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) |
- Regionale landschappen | Duurzaam samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, … | ja | In de gemeente Wingene en naburige gemeentes is het Regionaal Landschap ‘Houtland’ actief. |
Beschermde monumenten, landschappen en/of stads- of dorpsgezichten | Ter bescherming van monumenten en stads- en/of dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. | neen | Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf bevinden zich geen beschermde monumenten, landschappen en/of dorpsgezichten. // (thema visuele hinder). |
Decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium (B.S. 15.09.1993, 08.06.1999 en 24.03.2003) | Dit decreet regelt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium, alsmede de organisatie en de reglementering van de archeologische opgravingen. | ja | Het bedrijf dient zich tijdens de graafwerken voor de nieuwe stallen te houden aan de regels met betrekking tot de meldingsplicht. // (thema verstoring van het bodemprofiel) |
Decreet betreffende voorkoming en beheer van afvalstoffen | Decreet ter voorkoming, beheer en verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. | ja | Het bedrijf dient de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van krengen na te leven. // (thema geurhinder) |
Bodemsaneringdecreet, incl. Ministerieel besluit houdende vaststelling van de lijst van bouwkundig bodemgebruik van uitgegraven bodem en van de lijst van vormvaste toepassingen van uitgegraven bodem van 09.05.2008 (B.S. 29.05.2008, in werking vanaf 01.06.2008) | Decreet dat moet toelaten beslissingen inzake bodemsanering op systematische wijze te treffen, prefinanciering ervan te verzekeren en kosten daarvan te verhalen. | ja | Rekening houdend met Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting ingedeeld wordt, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats in het MER bij de bespreking van de milieueffecten. // (thema’s verontreiniging bodem en oppervlaktewater) |
Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten | Verordening met als doel vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen. | ja | implementatie via mestdecreet en afvalstoffendecreet |
Juridische randvoorwaarden | Inhoudelijk | Relevant | Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) |
Bosdecreet | Het Bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen. | neen | In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf zijn geen bosgebieden gelegen // (figuur 3-6, thema’s verzuring, en verandering van biodiversiteit) |
Wet betreffende bescherming en welzijn van dieren en betreffende bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren | Verdeelt dieren in 5 categorieën, met hieraan verbonden een aantal voorwaarden voor bescherming van dierenwelzijn | ja | Mestvarkens behoren tot de bedoelde groep van landbouwhuisdieren. De hierop volgens de wet op het dierenwelzijn van toepassing zijnde voorwaarden, dienen gerespecteerd te worden door het bedrijf (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, goede klimaatregeling, goede voedingswijze,…) // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario’s) |
Koninklijk besluit betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen | Omvat nadere regels m.b.t. de huisvesting van varkens | ja | De gehouden dieren behoren tot de groep van de landbouwhuisdieren. De hierop volgens de wet op het dierenwelzijn van toepassing zijnde voorwaarden, dienen gerespecteerd te worden door het bedrijf (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, goede klimaatregeling, goede voedingswijze,…) // (beschrijving bedrijf) |
Decreet integraal waterbeheer, met inbegrip van de watertoets en B.S. 3 nov 2006 | Heeft als doel de bescherming van oppervlaktewater en grondwater en de bescherming en verbetering van het aquatisch milieu te bewerkstelligen. Besluit B.S. 3 nov 2006 geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. | ja | Het bedrijf te Wingene kan een risico inhouden naar verdroging, vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging. Het MER biedt hiervan een analyse en evaluatie aan als nodige elementen voor het uitvoeren van een watertoets // (thema vermesting, verstoring van waterhuishouding en verontreiniging oppervlaktewater) |
1.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden
Beleidsmatige randvoorwaarden | Inhoudelijk | Relevant | Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) |
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen | Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. | ja | Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) |
Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan | Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. | ja | Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) |
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan | Beschrijft de ruimtelijke structuur en visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. | ja | Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) |
Vlaams Milieubeleidsplan 2003-2010 | Bepaalt het milieubeleid dat het Vlaams Gewest, alsmede provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren. | ja | Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) |
Provinciaal Milieubeleidsplan | Bepaalt het milieubeleid dat de provincie dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. | ja | Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) |
Gemeentelijk Milieubeleidsplan | Bepaalt het milieubeleid dat de gemeente dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. | neen | Binnen een straal van 2 km rondom het bedrijf zijn geen algemene of specifieke acties m.b.t. natuurwaarden voorzien in een desbetreffend GMBP. |
Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan | Beoogt een doorgedreven natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. | neen | Binnen een straal van 2 km rondom het bedrijf zijn geen algemene of specifieke acties m.b.t. natuurwaarden voorzien in een desbetreffend GNOP. |
Natuurinrichtingsproject | Het doel is een gebied optimaal inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien. (zie natuurdecreet) | neen | Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor. |
Beleidsmatige randvoorwaarden | Inhoudelijk | Relevant | Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) |
Landinrichtingsproject | Het doel is de inrichting van landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. | ja | Het bedrijf bevindt zich in een gebied waarop het landinrichtingsproject ‘Veldgebied Brugge’ van toepassing is. |
Ruilverkavelingsproject | Ruilverkavelingsprojecten beogen meer dan een eenvoudige perceels- hergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouw- gebied passend in een multi- functionele inrichting van het buitengebied. | neen | In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf komen geen ruilverkavelingsprojecten voor. |
Landschapsatlas | Geeft aan waar historisch gegroeide landschapstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen. | ja | Op 2.170 m ten noordoosten van het bedrijf vangt de ankerplaats ‘Bulskampveld – St-Pietersveld’ aan. Deze ankerplaats maakt deel uit van de relictzone ‘Oude veldgebieden: Hoogveld, Blekkerbos, Bulskampveld’, die zich tot op 710 m van het bedrijf uitstrekt. |
Beleidsbrief landbouw 2008 | Beschrijft de toekomstige visie op landbouw in Vlaanderen en tracht ze te concretiseren in een aantal acties. | ja | Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) |
BBT en BREF | Geven op Vlaams en Europees niveau weer, welk de best beschikbare technieken zijn vanuit milieuoogpunt voor specifieke sectoren | ja | Er wordt rekening gehouden met de BBT en BREF studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT Veeteelt en BREF Intensive Livestock Farming) |
Nitraatrichtlijn | Heeft als doel waterverontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen. | neen | Het bedrijf beschikt niet over bedrijfseigen cultuurgronden. Mest en opgevangen reinigingswater worden afgezet via LAT en via verwerking door een extern bedrijf // (figuur 1-2a, thema’s vermesting en verontreiniging oppervlaktewater). |
NEC-richtlijn | Impliceert het opnemen van bindende emissieplafonds voor SO2, NOx, VOS en NH3 in Vlarem II. (emissie- reductieprogramma’s, zie Vlarem II). | ja | De voor het bedrijf relevante emissies worden in het MER onderzocht. // (thema verzuring) |
Vlaams Programma Plattelandsontwikkeling voor de periode 2007 - 2013 | Economische haalbaarheid, sociale aanvaardbaarheid en imago, normen in en multifucntionaliteit van de landbouw; en Natura 2000 | ja | M.b.t. Landbouw: investering in voldoen aan normering, concurrentiekrachtverhoging, tewerkstelling op het platteland, bijdrage aan de kaderrichtlijn water en Natura 2000 |
Beleidsmatige randvoorwaarden | Inhoudelijk | Relevant | Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) |
Visiedocument ‘De weg naar een duurzaam geurbeleid’ | Draftversie mei 2004, tracht geurnormen op te stellen voor nieuwe en bestaande veeteeltbedrijven. Implementatie in de Vlaamse wetgeving wordt verwacht. | ja | Het bedrijf zal moeten voldoen aan de geurnormen die in de Vlaamse wetgeving verwacht worden. In afwachting hiervan wordt de geuremissie getoetst aan de basisbeschermingsniveaus zoals zij werden vastgelegd voor de sector van de varkenshouderijen. // (figuren 5-2a en 5-2b, thema geurhinder) |
Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen (december 2005) | Intern plan om te voldoen aan de verplichtingen van de 1e dochterrichtlijn (1999/30/EG) en de Vlarem II reglementering | ja | Het bedrijf behoort tot de sector land- en tuinbouw in dit plan // (thema verspreiding van zwevende stof) |
Reductieprogramma Gevaarlijke Stoffen 2005 | Dit programma geeft uitvoering aan de Europese Richtlijn 76/464/EEG van 4 mei 1976 "betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd”. | neen | Op het bedrijf komt geen lozing van huishoudelijk afvalwater voor // (thema verontreiniging van oppervlaktewater) |
2. Projectbeschrijving
2.1 Verantwoording project
De exploitant en tevens initiatiefnemer baat een bestaande veeteeltinrichting (varkenshouderij) uit gelegen te Wingene. De lopende vergunning voor o.a. het houden van dieren (3.000 vleesvarkens) eindigt op 7/09/2026. Echter, in het kader van de recente wijziging van het mestdecreet wenst de exploitant de vergunning van het bedrijf uit te breiden, zodat hij een nieuwe milieuvergunning dient aan te vragen.
In de nieuwe situatie worden de 2 oudste bestaande vleesvarkensstallen afgebroken en vervangen door 2 nieuwe, ammoniakemissie-arme stallen met biologische luchtwasser. Het bedrijf zal dan plaats bieden aan
4.500 vleesvarkens. De initiatiefnemer wenst volgens het nieuwe mestdecreet de uitbreiding te bekomen deels (50%) door overname van nutriëntenemissierechten van andere bedrijven zonder inlevering van nutriëntenemissierechten (waarbij 25% van deze rechten worden verwerkt door de verwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf) en deels (50%) door groei mits mestverwerking (waarbij bovenop de basisverwerkingsplicht een extra verwerkingsplicht geldt van 125% van de gevraagde uitbreiding).
Daarnaast wenst de exploitant een uitbreiding van de mestopslag tot 5.931 m³ aan te vragen, evenals een uitbreiding van de grondwaterwinning tot 9.720 m³/jaar. De volgende rubrieken wenst hij te hernieuwen: intensieve varkenshouderij, bergplaats voor 3 gemotoriseerde voertuigen, 5.000 l mazoutopslag en een brandstofverdeelslang. Dit alles gelet op het feit dat er toch de nodige investeringen gebeuren om de gevraagde uitbreiding mogelijk te maken.
Vermits zoals eerder aangetoond het bedrijf als dusdanig m.e.r.-plichtig wordt, dient een milieueffectrapport te worden opgesteld in het kader van de vergunningsaanvraag. Het niet bekomen van een vergunning betekent het stopzetten van de activiteiten na het verlopen van de bestaande vergunningen, met verlies van inkomen voor de uitbater.
2.2 Bedrijfsinfrastructuur
❑ Huidige bedrijfsinfrastructuur
De bedrijfsgebouwen bestaan uit 4 vleesvarkenstallen en een berging (zie figuur 2-1a). De privé-woning op het bedrijfsterrein behoort niet tot de exploitatie.
De vleesvarkenstallen hebben de volgende kenmerken:
Nr | Type | Aantal dieren | Mestopslag (m³) | Vermogen ventilatoren (kW) | Aantal ventilatoren | Vermogen voedervijzels (kW) | Aantal voedervijzels | Biologische luchtwasser |
1 | roostervloer | 1.228 | 1.800 | 0,3 | 12 | 1 | 3 | ja |
2 | ammoniak- emissiearm | 972 | 581 | 0,3 | 6 | 1 | 6 | nee |
3 | roostervloer | 400 | 491 | 0,25 | 3 | 1 | 1 | nee |
4 | roostervloer | 400 | 491 | 0,25 | 3 | 1 | 1 | nee |
Uitgezonderd stal 1, zijn de ventilatoren van het type dakventilator, met de uitlaatopening minder dan 0,5 m boven de nok, zonder pet. In stal 1 zijn de ventilatoren aangesloten op een installatie ter bestrijding van geurhinder (met name een biologische luchtwasser). Uitgezonderd stal 2, die ammoniakemissiearm gebouwd is, zijn alle stallen van het type met een roosteroppervlakte van meer dan 50%. Voederopslag gebeurt in 10 gesloten silo’s (6 silo’s van 5 ton, 2 silo’s van 8 ton, 1 silo van 9 ton en 1 silo van 16 ton). De voedering is geautomatiseerd via 11 voedervijzels. De mest wordt opgeslagen in mestkelders onder de stallen.
Ter hoogte van stal 1 bevinden zich een regenwateropvang met een volume van 55 m³ en een citerne voor de opvang van het spuiwater afkomstig van de biologische luchtwasser. In stal 2 zijn een hogedrukreiniger met een vermogen van 4 kW en een waterpomp met een vermogen van 1,3 kW aanwezig. Tussen stallen 3 en 4 is een bovengrondse ingekuipte en dubbelwandige mazouttank van 5.000 l, met brandstofverdeelslang, geplaatst. De berging wordt gebruikt om maximaal 3 gemotoriseerde voertuigen te stallen. Tussen de berging en de privé-woning op het terrein bevindt zich een verbuisde boorput, waaruit grondwater gewonnen wordt.
Het volledige bedrijf is zo goed als mogelijk omgeven door een groenscherm van streekeigen bomen en struiken, zodat een maximale integratie wordt gewaarborgd.
Op het bedrijfsterrein zijn 2 peilbuizen aanwezig: één naast varkensstal 1 en één naast varkensstal 2.
❑ Toekomstige bedrijfsinfrastructuur
In de toekomst worden de twee oudste stallen (stallen 3 en 4) afgebroken en vervangen door 2 nieuwe exemplaren, beiden uitgerust met een biologische luchtwasser. Hierbij zullen 4 extra silo’s in gebruik genomen worden (2 silo’s van 9 ton en 2 silo’s van 16 ton). Bijgevolg zal het bedrijf in de toekomst over 14 silo’s beschikken. Daarnaast wordt tussen de (nieuwe) stallen 3 en 4 een bijkomende regenwateropvang van 122 m³ voorzien. Tenslotte zullen de mazouttank en de brandstofverdeelslang verplaatst worden naar de berging.
De vleesvarkenstallen hebben in de toekomst de volgende kenmerken:
Nr | Type | Aantal dieren | Mestopslag (m³) | Vermogen ventilatoren (kW) | Aantal ventilatoren | Vermogen voedervijzels (kW) | Aantal voedervijzels | Biologische luchtwasser |
1 | roostervloer | 1.228 | 1.800 | 0,3 | 12 | 1 | 3 | ja |
2 | ammoniak- emissiearm | 972 | 581 | 0,3 | 6 | 1 | 6 | nee |
3 | roostervloer | 1.150 | 1.800 | 0,3 | 12 | 1 | 3 | ja |
4 | roostervloer | 1.150 | 1.750 | 0,3 | 12 | 1 | 3 | ja |
Vóór varkensstal 1 zal een volle verharde oppervlakte worden aangelegd, die zich tevens uitstrekt tot een eerste gedeelte tussen varkensstal 1 en 2. Twee bijkomende peilbuizen zullen worden geplaatst.
Voor de rest is de toekomstige bedrijfsinfrastructuur identiek aan de bestaande situatie.
2.3 Bezetting
❑ Huidige bezetting
De huidige bezetting wordt weergegeven in onderstaande tabel:
Nr | Oppervlakte1 (m²) | Aantal dieren | Bezetting (dieren/m²) | Ruimte per dier (m²/dierplaats) |
1 | 1.149 | 1.228 | 1,07 | 0,69 |
2 | 955 | 972 | 1,02 | 0,72 |
3 | 330 | 400 | 1,21 | 0,582 |
4 | 330 | 400 | 1,21 | 0,582 |
1 Oppervlakte berekend op basis van de afmetingen van de buitenmuren, dus inclusief centrale gang
2 Geschatte waarde
❑ Toekomstige bezetting
De toekomstige bezetting wordt weergegeven in onderstaande tabel:
Nr | Oppervlakte1 (m²) | Aantal dieren | Bezetting (dieren/m²) | Ruimte per dier (m²/dierplaats) |
1 | 1.149 | 1.228 | 1,07 | 0,69 |
2 | 955 | 972 | 1,02 | 0,72 |
3 | 1.149 | 1.150 | 1,00 | 0,74 |
4 | 1.117 | 1.150 | 1,03 | 0,73 |
2.4 Afbraak- en aanlegfase
In de toekomstige situatie zullen er 2 stallen (nl. stallen 3 en 4) worden afgebroken. Deze stallen zullen worden vervangen door 2 nieuwe (grotere, ammoniakemissiearme) stallen, voorzien van een biologische luchtwasser.
De nieuw te bouwen vleesvarkensstallen zullen opgericht worden op kadastraal perceel Wingene, 1ste afdeling, sectie C, perceelnr. 493 g2. Dit perceel wordt gepacht door de initiatiefnemer. In de huidige situatie zijn op dit perceel stallen 3 en 4 gebouwd. De positie van de nieuwbouwstallen zal de positie van de oude stallen overlappen. Voor de bouw van de stallen zelf zullen er verscheidene transporten plaatsvinden dewelke noodzakelijk zijn voor de aanlevering van de vereiste bouwstoffen.
De nieuwe stal zal bestaan uit een soort prefabconstructie (d.w.z. vooraf fabriekmatig vervaardigde bouwelementen). De belangrijkste onderdelen van een dergelijke prefabbouw zijn metalen spanten, voorgefabriceerde cellenbeton panelen met baksteenmotief, houten gordingen en golfplaten. Er wordt op gelet om zoveel mogelijk dezelfde materialen te gebruiken als bij de bestaande stallen.
De funderingen dienen vóór de start van de bouw van de prefabveestal aangelegd te worden; deze bestaan uit ter plaatse gestort beton. Nadat de prefabbouw geplaatst is, kan dan gestart worden met het isoleren van de stal, het plaatsen van de binneninrichting, elektriciteit, waterleiding, ventilatie en voederinstallatie….. Daarna rest nog de afwerking van de stal + de aanleg rondom de stal.
De totale duur voor de aanleg van beide vleesvarkensstallen (inclusief de voledige binnenafwerking) wordt ruw geschat op een 6-tal maanden.
Het aantal vrachtwagens nodig voor de bouw van de 2 nieuwbouwstallen valt moeilijk te bepalen. Het gaat waarschijnlijk om een 130-tal transporten.
2.5 Exploitatiecyclus
❑ Huidige situatie
Het bedrijf is een varkenshouderij gespecialiseerd in het afmesten van biggen. De biggen worden aangevoerd op het moment dat ze 9 à 10 weken oud zijn. Vervolgens worden ze op het bedrijf afgemest tot een slachtrijp gewicht van 105 à 110 kg. De varkens zijn op dat moment 29 à 30 weken oud. De 3.000 dierplaatsen worden ongeveer 2,6 maal per jaar bezet. De leegstand tussen 2 rondes ligt tussen de 3 à 4 dagen (max. 1week). Op die manier worden op het bedrijf jaarlijks +/- 7.565 slachtvarkens verkocht (rekening houdend met een sterftecijfer van 3%).
Op het bedrijf zelf wordt geen mest verwerkt. De varkensmest wordt deels afgezet via lange afstandstransport (LAT) en deels verwerkt door een extern bedrijf.
❑ Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie zal de huidige exploitatiewijze voortgezet worden. Omdat het bedrijf in de toekomst plaats zal bieden aan 4.500 vleesvarkens, zal het bedrijf jaarlijks +/- 11.350 slachtvarkens kunnen verkopen (rekening houdend met een sterftecijfer van 3%).
De mestafzet gebeurt op dezelfde manier als in de huidige situatie.
2.6 Grondstoffenverbruik
Aanvoer (benaderend, per jaar) | Huidige situatie | Toekomstige situatie |
Mengvoeders | 2.100 ton | 3.200 ton |
Grondwater (drinkwater) | 6.500 m³ | 9.720 m³ (*) |
Regenwater (reinigingswater) | 300 m³ | 1.440 m³ (**) |
Elektriciteit | 22.801 kWh | 97.500 kWh |
Mazout | 20.000 l | 20.000 l |
Biggen | 7.800 | 11.700 |
(*) 8.497 m³/jaar indien regenwater kan dienen als drinkwater voor de varkens (**) 2.663 m³/jaar indien regenwater kan dienen als drinkwater voor de varkens
Opmerkingen:
• Na elke ronde wordt gereinigd. Hierbij worden geen producten gebruikt, reiniging gebeurt met een hoge drukreiniger. Het medicijnverbruik op het bedrijf is zeer sterk variërend, aangezien medicijnen enkel curatief worden toegepast onder toezicht van een dierenarts. De toegepaste medicijnen worden toegediend door menging met het drinkwater. De opvolging van het medicijnengebruik is in handen van de bedrijfsdierenarts.
• In de huidige situatie wordt jaarlijks ongeveer 300 m³ regenwater gebruikt voor de werking van de biologische luchtwasser (bron: Creafarm). In de toekomst zal de regenwateropvang bestaan uit 2 reservoirs, met een volume van 55 m³ en 122 m³. Het regenwater van stallen 1, 3 en 4 zal hierin worden opgevangen. Met beide regenwaterputten kan dan 2.663 m³/jaar regenwater opgevangen worden. Hiervan staat vast dat 1.440 m³/jaar zal gebruikt worden: er gaat jaarlijks namelijk ongeveer 900 m³ naar de werking van de biologische luchtwassers (2 bijkomende luchtwassers in de geplande situatie); daarnaast zal het regenwater gebruikt worden als reinigingswater voor de stallen. Hiervoor zal bij benadering 540 m³/jaar nodig zijn. De overige hoeveelheid opgevangen hemelwater (1.223 m³/jaar) zou het bedrijf willen gebruiken als drinkwater voor de dieren, eventueel na ontsmetting. Hiervoor dient via chemische en/of microbiologische analyse van het opgevangen regenwater nagegaan te worden of het regenwater (eventueel na behandeling) aan de wettelijke kwaliteitseisen voor varkens voldoet. In de stallen werd een drinkwaterbesparend systeem geplaatst. Dit bestaat uit waternippels die bevestigd zijn boven een betonbak om watervermorsing tegen te gaan. Het ganse systeem staat onder lage druk, waardoor er quasi geen vermorsing optreedt.
• Het elektriciteitsverbruik wordt in hoofdzaak bepaald door de voederinstallatie en de ventilatoren.
2.7 Residuen en emissies
Residuen en emissies (per jaar) | Huidige situatie | Toekomstige situatie |
Krengen | 235 | 350 |
Mengmest | 3.000 ton | 6.000 ton |
Mestproductie (kg N, forfaitair) | 39.000 kg | 58.500 kg |
Mestproductie (kg P2O5, forfaitair) | 15.990 kg | 23.985 kg |
Op dit bedrijf wordt naar zeggen van de bedrijfsleider ongeveer 3% uitval gehaald. De krengen worden opgeslagen in een kadaverhok en wekelijks afgevoerd van het bedrijf. Het bedrijf heeft een abonnement onderschreven bij RENDAC, erkend ophaler.
M.b.t. de mestproductie heeft het bedrijf gekozen voor de regressieberekening.
Conform de verwerkings- en/of exportplicht zoals decretaal verankerd in het Mestdecreet wordt binnen de huidige vergunning een deel van de mest (+/- 1.500 ton) geëxporteerd via LAT (omgeving Brussel) en een
deel (+/- 1.500 ton) verwerkt door CV D’Hoore Mestverwerking (Wingene). In het nieuwe project is eveneens voorzien dat de varkensmest deels zal afgezet worden via LAT en deels via verwerking waarbij ervoor gezorgd wordt dat aan de mestverwerkingsplicht voldaan wordt (zie hoofdstuk vermesting bij de effectbespreking).
Voor de jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt voor vleesvarkens in een conventioneel stalsysteem met volledige of gedeeltelijke roostervloer, waarbij de gehele dierplaats onderkelderd is zonder stankafsluiter en met een hokoppervlak groter dan 0,8 m² (oude stallen 3 en 4) gerekend met een norm van 4,0 kg NH3/jaar/dierplaats (Regeling ammoniak en veehouderij, 2005). De BBT-studie voor de veeteeltsector (Derden et al., 2006) geeft aan dat de emissie van ammoniak bij gebruik van een biologische gaswasser tot 70% gereduceerd wordt. Dit resulteert in een ammoniakemissie van 1,2 kg/dierplaats/jaar voor de vleesvarkens in de bestaande stal 1 met de biologische luchtwasser en de nieuwe stallen 3 en 4 waarin eveneens biologische luchtwassers voorzien worden. Gezien het feit dat 2 conventionele stallen worden vervangen door 2 stallen met biologische luchtwasser, zal de ammoniakemissie in de toekomstige situatie zelfs kleiner zijn dan die in de huidige situatie, ondanks een toename met 1.500 varkens. Varkensstal 2 is een ammoniakemissie-arme stal van het type V-4.7. Hiervoor geldt een ammoniakemissie van 1,2 kg/dierplaats/jaar.
Stal | Diersoort | Ammoniakemissie (kg/ dierplts/ jr) | Aantal dieren | Ammoniakemissie huidige situatie (kg/jaar) | Ammoniakemissie geplande situatie (kg/jaar) |
Stal 1 | Vleesvarkens | 1,2 (*) | 1.228 | 1.474 | 1.474 |
Stal 2 (ammoniakemissie- arm, type V-4.7) | Vleesvarkens | 1,2 (**) | 972 | 1.166 | 1.166 |
Stal 3 (oud) | Vleesvarkens | 4 (***) | 400 | 1.600 | |
Stal 4 (oud) | Vleesvarkens | 4 (***) | 400 | 1.600 | |
Stal 3 (nieuw) | Vleesvarkens | 1,2 (*) | 1.150 | 1.380 | |
Stal 4 (nieuw) | Vleesvarkens | 1,2 (*) | 1.150 | 1.380 | |
Totale Ammoniakemissie | 5.840 | 5.400 |
(*) Deze stallen bezitten een biologisch luchtwassysteem. Gebruik van een biologische gaswasser geeft tot 70% reductie van de ammoniakemissie (BBT voor de veeteeltsector, Derden et al., 2006). Reductie van 70% van de ammoniakemissie bij conventionele stallen (4,0 kg NH3/dierplaats/jaar, Regeling ammoniak en veehouderij, 2005) betekent een emissie van 1,2 kg NH3/dierplaats/jaar.
(**) Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie, 2004 (***) Regeling ammoniak en veehouderij, 2005
Op het bedrijf wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Het verbruikte grondwater komt als reinigingswater of als gemorst drinkwater terecht in de onderliggende mestkelders en wordt samen met de mest in toepassing van het mestdecreet afgevoerd d.m.v. LAT en verwerking. Aangezien de privé-woning op het bedrijfsterrein niet tot het bedrijf behoort, gebeurt er ook geen lozing van huishoudelijk afvalwater.
Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. Voor een inschatting van de geurhinder ten gevolge van het bedrijf in de huidige en toekomstige situatie wordt verwezen naar de effectbespreking.
De voornaamste bronnen met betrekking tot geluidsproductie op een veeteeltbedrijf zijn de aanwezige ventilatoren, het noodzakelijke vrachtwagenverkeer, de dieren en de voederinstallatie. Een verdere bespreking van de geluidsproductie voor het bedrijf wordt weergegeven bij de effectbespreking.
Het voederen van de dieren, hun uitwerpselen en de strooisellaag veroorzaken emissie van fijn stof. Tevens wordt fijn stof veroorzaakt door het vullen van voedersilo’s. In de effectbespreking wordt een inschatting gemaakt van de emissie van fijn stof ten gevolge van het bedrijf.
Het optreden van verpakkingsafval op het bedrijf is sterk beperkt. De aanvoer van biggen en de afvoer van de afgemeste dieren geschiedt in herbruikbare recipiënten. De voeders worden in bulk geleverd en op het bedrijf opgeslagen in gesloten silo’s, zodat er op dit vlak geen probleem bestaat met betrekking tot verpakkingsafval. De verpakkingen van ontsmettingsmiddelen kunnen via de organisatie Phytofar-Recover van het bedrijf worden verwijderd. Overschotten van medicijnen en lege verpakkingen ervan worden bij de apotheek terug ingeleverd.
2.8 Beschrijving alternatieven
Bij de beschrijving van de alternatieven kan een onderscheid gemaakt worden tussen het nul-alternatief, de doelstellingsalternatieven, uitvoeringsalternatieven en locatiealternatieven.
2.8.1 Nul-alternatief
Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunningen verlopen zijn.
De vergunning voor de exploitatie van de inrichting is geldig tot 07/09/2026.
2.8.2 Doelstellingsalternatieven
Echte doelstellingsalternatieven (andere activiteiten) worden niet in beschouwing genomen. Het bedrijf is en blijft gespecialiseerd in het houden van varkens. De initiatiefnemer wenst het bedrijf en de productie in de toekomst op de huidige manier voort te zetten.
2.8.3 Locatiealternatieven
Met betrekking tot het voorliggende project doen zich geen locatiealternatieven voor. Het betreft het verder uitbaten van een bestaande inrichting aan de Beernemsteenweg te Wingene.
2.8.4 Uitvoeringsalternatieven
Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering.
In de toekomstige situatie zullen twee nieuwe vleesvarkensstallen (zie figuur 2-1b) gebouwd worden. Volgens Xxxxxx XX dient de bouw van een nieuwe stal ammoniakemissiearm te gebeuren. Rekening houdend met de mogelijk beschikbare stalsystemen dewelke opgenomen zijn in de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie (13/03/2004), opteert de initiatiefnemer voor de nieuwe stal voor het stalsysteem type S-1 ‘Biologisch luchtwassysteem 70% of hogere emissiereductie’. In het MER zal dit systeem op basis van beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden, tevens zal een vergelijking gemaakt worden tussen dit stalsysteem en de overige mogelijke ammoniakemissiearme stalsystemen. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de overige systemen voor vleesvarkens opgenomen in de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie.
- Systeem V-4.1.: Mestopvang in en spoelen met beluchte mestvloeistof (hokoppervlak 0,65 –0,8 m²)
- Systeem V-4.2.: Mestopvang in beluchte mest en vervanging hiervan via een rioleringssysteem of ander van de lucht af te sluiten afvoersysteem (hokoppervlak 0,65 – 0,8 m²)
- Systeem V-4.3.: Koeldeksysteem met metalen driekantroostervloer (170% koeldekoppervlak)
- Systeem V-4.4.: Koeldeksysteem (200% koeloppervlak) met metalen roostervloer (maximaal 0,8 m² emitterend mestoppervlak)
- Systeem V-4.5.: Koeldeksysteem (200% koeloppervlak) met roostervloer anders dan metalen driekantroosters
- Systeem V-4.6.: Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met metalen driekantroosters
- Systeem V-4.7.: Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan metalen driekantroosters
In het MER zal eveneens ingegaan worden op andere mogelijke maatregelen voor de beperking van de ammoniak- en geuremissie (meerfasenvoedering, biofilters, enz.). Een inschatting van de relevantie voor deze toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in het MER bepaalde effecten, de huidig geldende Best Beschikbare Technieken (BBT) ‘Veeteelt’ en de Europese BREF- documenten ‘Intensive Livestock Farming’. Best Beschikbare Technieken zijn technieken die op bedrijfsschaal bewezen zijn, het beste milieuresultaat neerzetten en redelijk zijn qua kostprijs.
3. Afbakening studiegebied en beschrijving referentiesituatie
In de terminologie die gehanteerd wordt bij de milieueffectrapportering, wordt met de referentiesituatie de toestand van het studiegebied bedoeld waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling. Deze terminologie is vooral toegespitst op de uitvoering van nieuwe projecten met daaraan gekoppeld de afweging van de effecten van geplande projecten ten opzichte van de huidige toestand zonder het project.
Aangezien we in dit milieueffectrapport te maken hebben met een bestaand project, definiëren we hier de referentiesituatie als de toestand van het gebied in de omgeving van het bedrijf zonder onderscheid te maken tussen de effecten vanwege het project en andere bronnen. We geven achtereenvolgens een beschrijving van het abiotisch (bodem, water, lucht), biotisch en antropogeen milieu. Er wordt tenslotte een opsomming van de potentieel gevoelige locaties gegeven.
Vervolgens zullen de effecten die het bedrijf veroorzaakt op de omgeving besproken worden.
3.1 Afbakening studiegebied
Het projectgebied wordt gedefinieerd als de zone (de kadastrale percelen) waarop de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Het invloedsgebied van een afzonderlijke ingreep/effect kan echter ruimer zijn dan het projectgebied.
Bij de afbakening van het studiegebied wordt rekening gehouden met het invloedsgebied van de afzonderlijke ingrepen/effecten met betrekking tot de verschillende disciplines.
Per discipline wordt het studiegebied globaal als volgt omschreven:
3.1.1 Bodem
De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen enerzijds plaatsvinden door vergraven van de bodem in functie van de aanleg van nieuwe infrastructuren, grondverontreiniging door lekkage van een opslagtank, enz…. Anderzijds dient ook rekening gehouden te worden met de effecten op de bodem door processen zoals depositie van verzurende stoffen, het uitrijden van mest, enz..
Het studiegebied is dan ook ruimer te zien als het projectgebied. Bij de bespreking van de referentietoestand wordt eveneens aandacht besteed aan de bodemgeografische situering op macroniveau (tot ± 1 km) om de samenhang met de ruimere landschapsecologische structuren te toetsen.
3.1.2 Grondwater
De invloed van de grondwaterwinning aanwezig op een landbouwbedrijf, indien er al sprake is van een invloedsstraal (bij winning vanuit een afgeschermde aquifer door een weinig of ondoorlatende laag is de directe invloed onbestaande), is door de beperkte capaciteit meestal zeer beperkt in oppervlakte (straal van ± 10 – 20 m rondom de winning). Het voorkomen van grondwaterverontreiniging door eventuele lekkage uit ondergrondse of bovengrondse opslagtanks en/of het gebruik van bepaalde schadelijke reinigings-, ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen zijn veelal meer van belang. Ook het uitrijden van mest of reinigingswater kan belangrijk zijn.
Teneinde toch een volwaardige beschrijving te geven van de bedrijfsomgeving met betrekking tot grondwater, wordt er in de referentiesituatie ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze beschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving (± 1 km rondom het bedrijf).
3.1.3 Oppervlaktewater
Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project. In het algemeen kan deze beïnvloeding bestaan uit verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting (afspoeling, uitrijden van mest), gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, lozing van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, enz…
Bij de afzet van mest via export, verwerking of burenregeling wordt niet dieper ingegaan op de betreffende landbouwpercelen en zijn mogelijke effecten naar het oppervlaktewater, tenzij het bedrijfseigen percelen betreft.
3.1.4 Lucht
Het studiegebied wordt enerzijds bepaald door de zones beïnvloed door rechtstreekse emissie uit de stallen (geur-, ammoniak-, stof- en CO2-emissie ten gevolge van de verbranding van fossiele brandstoffen), alsook anderzijds de emissies gepaard gaand met het uitspreiden van mest. Het stof aanwezig in de ventilatielucht bestaat voornamelijk uit kleine voederdeeltjes en huidschilfers. De effecten beperken zich vaak tot 1 kilometer, hoewel een verdere dispersie uiteraard niet uitgesloten kan worden. Voortgaand op emissies van bedrijven van vergelijkbare grootte, kan veiligheidshalve gesteld worden dat de voornaamste effecten voornamelijk plaatsvinden binnen een straal van ongeveer 2 km.
3.1.5 Biotisch milieu
Verzuring, geluidshinder, vermesting en verontreiniging van oppervlaktewater worden beschouwd als de meest relevante invloeden ten gevolge van het bedrijf op de fauna en de flora. De afbakening van de invloedssfeer op fauna en flora is vooral afhankelijk van het aantal dieren en de bedrijfsinfrastructuur en situeert zich veelal tot 400 à 1.000 meter rondom het bedrijfscentrum. In de referentiesituatie wordt een iets ruimer beeld van de groenelementen in de omgeving weergegeven tot 1 km rondom het bedrijfscentrum.
3.1.6 Landschap
Het landschap wordt in eerste instantie gesitueerd in een ruime omgeving (macro-landschap). Vervolgens worden de voornaamste landschappelijke eenheden (relicten, ankerplaatsen, punt- en lijnrelicten) in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt eveneens aandacht besteed aan aanwezige monumenten, stads- en dorpsgezichten van cultuurhistorische waarde.
De visuele waarnemingsapecten, waaronder het uitzicht van het bedrijf alsook de waarneming van het bedrijf vanuit de omgeving wordt mee opgenomen in de effectbeschrijving.
3.1.7 Antropogeen milieu
Het studiegebied wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken veelal minder ver. De effecten naar verkeer kunnen zich verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving worden beschreven (meest nabij gelegen woonkernen, recreatieve locaties en elementen, landbouwactiviteiten, verkeer en industriële activiteiten).
3.2 Toelichting gegevensgebruik en beschrijvingswijze
Voor de verschillende disciplines wordt aangegeven welke de voornaamste gegevensbronnen zijn die zullen aangewend worden voor de beschrijving van de referentiesituatie van het studiegebied. Tevens wordt per discipline in grote lijnen toegelicht op welke wijze de referentiesituatie zal beschreven worden.
In het kennisgevingsdossier wordt gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens voor Vlaanderen. Indien in het verdere verloop van het MER blijkt, afhankelijk van de reikwijdte van de effecten, dat deze gegevens te beperkt zijn voor het maken van een goede effectbeoordeling, zullen waar relevant bijkomende gegevensbronnen geraadpleegd worden.
3.2.1 Bodem
Voornaamste gegevensbronnen:
- Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1:50.000 (Belgische Geologische Dienst)
- Bodemkaart van België, schaal 1:20.000 (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.L.)
- Topografische kaart
Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt er dieper ingegaan op de geologie en de pedologie in het studiegebied.
Er wordt een beschrijving gegeven van de geologie ter hoogte van het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair,…) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België (enerzijds kaartmateriaal, anderzijds aangevuld met informatie uit het bijhorende verklarende tekstgedeelte).
Op basis van de Bodemkaart van België (kaartmateriaal met inbegrip van verklarende tekst) worden de bodemseries nagegaan en beschreven die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving, alsook de eventuele geschiktheid van deze bodems voor verschillende teelten, eventueel waardevolle (zeldzame) profielen,…
3.2.2 Water
Voornaamste bronnen:
- Grondwaterkwetsbaarheidskaart van het grondwater in Vlaanderen, schaal 1:100.000 (Ministerie Vlaamse Gemeenschap A.R.O.L.)
- Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1:50.000 (Belgische Geologische Dienst)
- Gegevens vergunde grondwaterwinningen (xxxx://xxx.xxxxxxxxxx.xx)
- Ligging waterwingebieden en beschermingszones
- Bekkenstudies UIA: Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaams Gewest (UIA, 1989-1994)
- VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas (MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water)
- Gegevens meetpunten VMM: xxx.xxx.xx (link geoview)
- Topografische kaart
Grondwater
Verdergaand op de beschrijving van de geologie (bodem) wordt een bespreking gegeven van de hydrogeologie. De hydrogeologische informatie wordt bekomen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten opgesteld voor Vlaanderen (kaartmateriaal met inbegrip van begeleidende nota) en de Geologische kaart. Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende lagen, grondwaterkwetsbaarheid,…). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het projectgebied, alsook de eventuele winningen van het bedrijf zelf, beschreven en gesitueerd.
Oppervlaktewater
In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Voor de bespreking en ligging van de waterlopen wordt er gebruik gemaakt van de relevante bekkenstudie uitgevoerd door de UIA (Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest) en de Vlaamse Hydrografische Atlas.
De kwaliteit van de waterlopen, waarnaar het bedrijf ontwatert, wordt beschreven op basis van metingen van de Biotische index en de Prati index (gegevens meetpunten VMM). Naast de VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit (gegevens VMM).
Naast een beschrijving van de waterkwaliteit wordt eveneens de ecologische waarde van de verschillende betrokken waterlopen beschreven. Hiervoor worden de fysische structuurkenmerken beschreven en waar nodig op terrein geïnventariseerd. Als basis voor de ecologische waardebepaling wordt er gebruik gemaakt van de studie naar de ecologische waarde van de Vlaamse waterlopen van de UIA, xxxx. Xxxxxxxx.
3.2.3 Lucht
Voornaamste gegevensbronnen:
- XXXX-xxxx 0
- XXXX-X 0000
- XXXX-X 2000
- Imissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO
- Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest, 2006 (VMM)
- Emissie-inventaris fijn stof voor Vlaanderen 1995-2000 (XXXX xxx VMM)
- Modelling Particulate Emissions in Europe. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costs, 2002 (IIASA)
Voor de referentiesituatie voor de discipline lucht wordt een algemeen beeld geschetst van Vlaanderen op basis van de informatie voortkomend uit de milieu- en natuurrapporten (MIRA en NARA). Vermits in het kader van de effectbeoordeling van veeteeltbedrijven voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie (en de daarmee samenhangende verzurende luchtverontreiniging) van belang is, wordt het aandeel van ammoniak in de verzuring van het milieu meer in detail besproken. Hierbij wordt de algemene ammoniakproblematiek geschetst, alsook het belang van de landbouw met betrekking tot deze problematiek. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt dieper ingegaan op de effectieve verzurende belasting en de geurhinder van het voorliggende bedrijf op de omgeving.
3.2.4 Biotisch milieu
Voornaamste gegevensbronnen:
- Biologische Waarderingskaart (Instituut voor Natuurbehoud)
- Eigen terreinwaarnemingen
- (Er is geen GNOP met relevante informatie mbt het studiegebied)
- Ecosysteemkwetsbaarheidkaarten voor Vlaanderen (Instituut voor Natuurbehoud)
- Topografische kaart
Het biotisch milieu in de nabijheid van het bedrijf wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit de Biologische Waarderingskaart. Indien hier geen recente informatie voorhanden is voor het desbetreffende studiegebied wordt de bestaande informatie geactualiseerd tijdens het terreinbezoek. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf gegeven, alsook een korte bespreking van deze elementen (precieze omschrijving (type+soorten), BWK-beoordeling, de afstand ten opzichte van het bedrijf, verzuringsgevoeligheid, enz.).
3.2.5 Landschap
Voornaamste gegevensbronnen:
- Eigen terreinwaarnemingen + foto’s
- Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Afdeling M&L)
- Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen)
- Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop, 1995)
- Topografische kaart
De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, foto’s van de omgeving (zicht naar het bedrijf en van het bedrijf weg vanuit de verschillende relevante richtingen), de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele landschappen in Vlaanderen (Antrop, 1995),… . Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst, alsook dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, enz. typerend voor de bedrijfsomgeving.
3.2.6 Antropogeen milieu
Voornaamste gegevensbronnen:
- Eigen terreinbezoek + informatie opgevraagd bij de gemeente
- Gewestplan
- Wegenatlas
- Orthofoto
- Topografische kaart
Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto,…), terreinbezoek en algemeen bekomen informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt het bedrijf beschreven in de omgeving, rekening houdend met de woonfunctie, recreatie, landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie.
3.3 Referentiesituatie
3.3.1.1 Bodem
3.3.1.1.1 Geologie
De quartaire zandige afzettingen bezitten in het studiegebied vermoedelijk een dikte van ± 2,5 meter (afgeleid uit de Geologische kaart van België, kaartblad 21/Tielt).
De voornaamste tertiaire geologische lagen, die onmiddellijk onder het quartair dak aangetroffen worden, zijn hier van jong naar oud:
- Formatie van Gent, Xxx xxx Xxxxxxxxx (Onder Eoceen):
Grijsgroen glauconiethoudend fijn zand, duidelijk horizontaal of kruisgewijs gelaagd, met kleilenzen; bovenaan humeuze tussenlagen; plaatselijk dunne zandsteenbankjes; naar onder toe overgaand in homogeen kleiig zeer fijn zand. Dikte: 10-15 m.
- Formatie van Gent, Xxx xxx Xxxxxx (Onder Eoceen):
Grijsgroen glauconiethoudend kleiig zeer fijn zand afgewisseld met zandige klei; plaatselijk zandsteenbanken. Dikte: 10-12 m.
- Formatie van Gent, Xxx xxx Xxxxxxxxx (Onder Eoceen):
Donkergrijze klei, bevat dunne zandlensjes met organisch materiaal en pyrietachtige concreties. Dikte: 5-8 m.
- Formatie van Tielt, Xxx xxx Xxxx (Onder Eoceen):
Glimmer- en glauconiethoudend zeer fijn zand, afgewisseld met dunne kleilagen. Dikte: ca. 16 m.
Een uittreksel uit de Geologische kaart van België (kaartblad 21/Tielt) wordt gegeven in figuur 3-1.
3.3.1.1.2 Pedologie
Een uittreksel uit de Bodemkaart van België, kaartblad 53E, Tielt, wordt weergegeven in figuur 3-2. Het bedrijf is gelegen op de grens van de Vlaamse Zandstreek en de Zandleemstreek.
In de buurt van het bedrijf komen overwegend matig droge lemige zandbodems met verbrokkelde humus en/of ijzer B horizont (Postpodzolen) voor. Plaatselijk zijn matig tot sterk gleyige kleibodems aanwezig.
3.3.1.2 Water
3.3.1.2.1 Grondwater
In het kader van de kwetsbaarheidsbepaling bij de opmaak van de grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen wordt als watervoerende laag beschouwd, de verzadigde zone van een formatie die een dikte en een uitbreiding heeft die voldoende groot is om er op een economisch verantwoorde wijze water te winnen.
De Grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die vanop de bodem in de grond dringen. De Formatie van Tielt, Lid van Egem dekt de bovenste watervoerende laag af waardoor het gebied als weinig kwetsbaar geklasseerd is. Het bedrijf onttrekt water uit de Ieperiaan Aquifer op een diepte van 22 m. Meer specifiek ontrekt het bedrijf water uit het grondwaterlichaam CVS_0800_GWL_2, dat bestaat uit het gespannen gedeelte van de
Ieperiaan Aquifer (HCOV 0800). De watervoorraad in dit grondwaterlichaam is algemeen dalend (Van Damme & Nechelput, 2005).
Lokaal is het dunne kwartair dek toch voldoende watervoerend om toe te laten grondwater te winnen. Meestal handelt dit slechts om relatief kleine debieten, voldoende voor huishoudelijk gebruik, doch plaatselijk kunnen de winbare debieten toch groter zijn.
In het studiegebied liggen geen winningen voor openbare drinkwatervoorziening. Er zijn echter wel heel wat (kleinere) grondwaterwinningen gesitueerd. Binnen een straal van één kilometer rond het bedrijf bevinden zich 40 (vergunde) grondwaterwinningen (zie figuur 3-3; gegevens DOV-databank), waarvan de dichtsbijgelegen zich bevindt op 65 m van het bedrijf.
De meeste van deze winningen onttrekken eveneens water uit de Ieperiaan Aquifer. Twee derde van deze winningen zijn categorie A winningen (debiet van minder dan 96 m³/dag of 30.000 m³/jaar), en hebben een putdiepte van 8 tot 36 m (gemiddeld 20 m).
De overige winningen werden onder een klasse 1, 2 of 3 geklasseerd. Ze onttrekken water op een vergunde diepte van 16 tot 36 m (gemiddeld 24 m).
3.3.1.2.2 Oppervlaktewater
Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het Bekken Brugse Polders, in de VHA-zone n° 156, ‘Rivierbeek’. Het bedrijf is op 300 m ten zuiden van de Oude Blauwhuisbeek gelegen, een waterloop van 3e categorie. Het bedrijfsterrein watert af naar deze beek, die noordwaarts overgaat in een waterloop van 2de categorie. De beek mondt uit in de Hertsbergebeek en verderop noordwaarts in de Rivierbeek (beide van 1ste categorie) (zie figuur 3-4). Deze laatste zorgt voor een verdere afvoer naar het ‘Kanaal van Gent naar Oostende’ (bevaarbaar).
Het meest nabijgelegen VMM-meetpunt, gelegen stroomafwaarts op de Hertsbergebeek, meetpunt nr 907000, wijst op een fysico-chemisch verontreinigde waterkwaliteit volgens de Prati-Index in 2003. De biologische kwaliteit (volgens de BBI) was slecht in 2003 (Bron: VMM).
Stroomafwaarts van het bedrijf zijn geen MAP-meetpunten aanwezig (Bron: VMM).
3.3.1.3 Lucht
In het kader van de effectbeoordeling van veeteeltbedrijven, is bij de beschrijving van de referentietoestand voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie en daarmee samenhangend de geur en de verzurende luchtverontreiniging van belang, evenals fijn stof.
De ventilatielucht uit de stallen bevat echter eveneens een hoeveelheid koolstofdioxide (CO2) en methaan (CH4). Deze wordt geproduceerd door de ademhaling van de dieren, verbranding van petroleum en van fermentatieprocessen in de mest. Beide stoffen zijn voorname natuurlijke broeikasgassen.
Antropogene concentraties van ammoniak in de lucht overschrijden sterk de natuurlijke achtergrondconcentraties. Schattingen van zulke achtergrondconcentraties lopen uiteen van 0,2μg/m³ tot 4μg/m³ (Xxxxxxxxx et al., 1994). Vergelijking met de NH3-concentraties in enkele andere landen toont aan dat de waarden in Vlaanderen behoren tot de hoogste ter wereld (7,8 – 35 µg/ m3). Globaal gesteld kunnen drie periodes opgemerkt worden waarin een verhoging van de ammoniakconcentraties plaatsvindt, met name februari-maart, mei en augustus-september. Minimum concentraties werden in december vastgesteld. De verhoogde metingen in deze periodes zijn vermoedelijk voor een groot deel te wijten aan het uitrijden van mest. Op de meeste meetplaatsen die gelokaliseerd zijn in de onmiddellijke omgeving van veestallen, werden eveneens hogere concentraties gemeten (De Fré et al., 1999). Emissiebeperkende maatregelen zoals emissiearme toediening van dierlijke mest, emissiearme stallen en aangepaste voedertechnieken zijn nodig.
In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf is geen VMM-meetpunt gelegen. Toch kan op basis van het bestaande meetnet een schatting gebeuren van de NHx-concentratie in de lucht. De NHx-concentratie in de lucht bedroeg 22,8 μg/m³ in 2002 (VMM).
De norm van de Wereld Gezondheidsorganisatie van 8 µg/m3 wordt in het studiegebied overschreden. Voor wat betreft de volksgezondheid stellen de gemeten NH3-concentraties geen problemen (De Fré et al., 1999). Mogelijke effecten van aërosolvorming op het ademhalingsstelsel van gevoelige individuen (astma- en CARA-lijders) in gebieden waar NH3-concentraties van 30 tot 50 μg/m³ worden gemeten, zijn echter niet uit te sluiten. Daarbij dient opgemerkt dat weinig bekend is over de specifieke effecten van ammoniumaërosolen. Bijkomend onderzoek is hier nog nodig.
Geurconcentraties in de lucht zijn voornamelijk afkomstig van de dierlijke mestproductie en van de afbraak van deze mest gedurende de verzameling, bewerking, opslag en spreiding van de mest. In het kader van de effectbeoordeling van veeteeltbedrijven is voornamelijk de geurhinder die door waarnemers ervaren wordt, van belang. Het bedrijf is gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Binnen een straal van 250 m rond het bedrijf bevinden zich ongeveer 13 bedrijfsvreemde woningen.
Ook de emissie van fijn stof is een belangrijke parameter.
Zwevend stof is een mengsel van deeltjes van uiteenlopende samenstellingen en afmetingen in de lucht. De deeltjes kunnen ingedeeld worden in fracties op basis van hun grootte. PM10 en PM2,5 zijn de fracties met een aërodynamische diameter kleiner dan respectievelijk 10 en 2,5 µm. Deze fracties worden gezien als enkele van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Zowel het verhoogd voorkomen van luchtwegklachten, als het aantal opnames in het ziekenhuis voor hart- en luchtwegklachten en zelfs vervroegde sterfte, zijn in epidemiologische studies in verband gebracht met deze fracties. Deze effecten zijn zowel bij kortstondige (uren, dagen) blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling (jaren) aan lage concentraties waargenomen (MIRA-T, 2003). Zwevend stof kan een drager zijn van onder andere zware metalen, PAK’s, bestrijdingsmiddelen en dioxines. Anderzijds is het stof op zich ook schadelijk. Door inademing zet de fractie kleiner dan PM10 zich af in de bovenste sectie van het ademhalingsstelsel. De allerkleinste deeltjes dringen het ademhalingssysteem nog verder binnen en zetten zich dieper af. Via die weg komen zij vrij gemakkelijk en snel in de bloedbaan (xxxx://xxxxx.xxxxxxxxxx.xx). Voor PM10 is er volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) geen veilige drempelwaarde waaronder geen nadelige effecten voorkomen (VMM, 2004).
In de EU-dochterrichtlijn (1999/30/EG) werden grenswaarden vastgelegd voor PM10 in twee fasen. De grenswaarden van fase 1 voor de bescherming van de gezondheid van de mens dienen vanaf 1 januari 2005 gerespecteerd te worden. Deze grenswaarden bepalen dat niet meer dan 35 keer per jaar een daggemiddelde concentratie van 50 µg/m³ PM10 mag worden overschreden en dat een jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m³ PM10 niet mag worden overschreden. Deze grenswaarden werden opgenomen in Vlarem II. Met de Europese richtlijn Lucht (2008/50/EG), goedgekeurd op 21 mei 2008, werden de grenswaarden van fase 2 voor PM10 niet weerhouden. Daarnaast zijn er in deze richtlijn nu ook voor PM2,5 normen opgenomen: In een eerste fase moeten de lidstaten uiterlijk vanaf 1 januari 2015 een PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³ respecteren. De grenswaarde van fase 2 bedraagt 20 µg/m³ tegen 2020. Deze laatste indicatieve grenswaarde wordt door de Europese Commissie in 2013 herzien in het licht van nieuwe informatie over gevolgen voor gezondheid en milieu, technische haalbaarheid en ervaring die met de streefwaarde is opgedaan in de lidstaten.
Het dichtstbijgelegen VMM-meetpunt ligt op ca 18 km ten zuiden van het bedrijf, te Roeselare (Haven) (stationcode 44M705).
De jaargemiddelde PM10-concentratie overschreed in 2005 en in 2006 op resp. geen en één enkele (Roeselare) meetplaats de jaargrenswaarde van 40 µg/m³ PM10. In de meetplaats te Roeselare lag de jaargemiddelde PM10-concentratie constant op 40 µg/m³ van 2005 tot 2007 (Bron: VMM). Een kaartje van de jaargemiddelde PM10-concentratie in 2006 in Vlaanderen is weergegeven in figuur 3-9 (referentie: VMM, 2007).
Metingen uitgevoerd door het telemetrisch meetnet van de VMM tonen aan dat in 2006 de daggrenswaarde van 50 µg/m³ PM10 meer dan 35 maal overschreden werd in 18 van de 28 meetstations waar fijn stof kon worden gemeten en beoordeeld. Op de meetplaats te Xxxxxxxxx xxxx xx xxxxxx 00 en 90 dagen overschreden in resp. 2006 en 2007. Hierom werd de luchtkwaliteit op deze meetplaats als slecht gesteld. Op deze meetplaats zijn (voorlopig) geen meetgegevens voor PM2,5 beschikbaar. (Bron: VMM).
3.3.1.4 Aandeel van xxxxxxxx in de verzuring van het milieu
De verontreiniging van het milieu door emissies van voornamelijk zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOX) en ammoniak (NH3) leidt tot een verandering van de samenstelling van de atmosfeer, het
oppervlaktewater en de bodem. Dit proces wordt verzuring genoemd. De aanwezigheid van verzurende componenten in de lucht kan ook schadelijk zijn voor de mens.
De stoffen SO2, NOX en NH3 vertonen een verschillend gedrag in de atmosfeer. Zo is de verblijftijd van NH3 in de atmosfeer klein omdat de emissiehoogte (voornamelijk uit bronnen in de agrarische sector) gering is en de droge depositiesnelheid vrij hoog is. De depositie vindt meestal plaats op minder dan tien kilometer van de bron. SO2 en NOX worden tot duizend kilometer ver getransporteerd, waardoor verzuring in grote mate een internationaal grensoverschrijdend probleem is.
Volgens de strenge internationale NEC-richtlijn (National Emissions Ceiling Guideline) dient Vlaanderen tegen 2010 een reductie van de verzurende componenten met 60,3 % te realiseren ten opzichte van het niveau van 1990. Om tegemoet te komen aan deze norm zijn emissiereducties nodig van 70 % voor SO2, 46 % NOX en 45 % NH3.
In tabel 3.1 wordt voor de gemeente Wingene de NH3-emissie weergegeven overeenkomstig de ‘Emissie- inventaris 2005’, opgesplitst per diersoort in kg/j en kg/ha/j. Volgens deze inventaris (VMM) bedraagt de totale ammoniakemissie, afkomstig van stallen en mestopslag, binnen de gemeente Wingene 124 kg/ha/j. Dit is meer dan de gemiddelde emissie in het hele Vlaamse Gewest, welke ongeveer 31 kg/ha/j bedraagt.
Tabel 3-1: De NH3-emissie van de gemeente Wingene per diersoort (situatie 2005 *)
Diersoort | NH3-emissie (ton/jaar) | NH3-emissie (kg/ha/jaar) | NH3-emissie (%) | NH3-emissie Gewest | Vlaams (%) |
Rundvee | 201 | 29,3 | 24 | 40 | |
Varkens | 561 | 81,8 | 66 | 52 | |
Pluimvee | 86 | 12,5 | 10 | 7 | |
andere diersoorten | 2 | 0,3 | 0 | 1 | |
Totaal | 850 | 124 | 100 | 100 |
* In deze cijfers is rekening gehouden met de volgende stadia waar ammoniakemissie mogelijk is: stal / interne opslag, externe opslag, weide en toediening.
Een belangrijke indicator voor verzuring is de som van de potentiële verzurende emissies: SO2, NOX en NH3, uitgedrukt in zuurequivalenten (Zeq). Volgens de Europese NEC-richtlijn geldt als doelstelling op middellange termijn (MLTD, 2010), een gemiddelde depositie van 2510 Zeq/ha.j.
Sinds 2001 bezit de VMM een operationeel meetnet voor het meten van de verzurende deposities in Vlaanderen. Het meetnet telt 10 meetplaatsen. Het meest nabije meetpunt voor het bedrijf bevindt zich te Xxxxxxxxx (Xxxxx), xx xxxxxxxx 00 xx ten zuiden van het bedrijf.
In figuur 3-5 wordt de verdeling weergegeven van de berekende totale verzurende deposities in Vlaanderen in 2002, berekend aan de hand van het OPS-model (Operationeel Prioritaire Stoffen model). Voor de betrouwbaarheid van het model verwijzen we naar het achtergronddocument uit het MIRA-T 2003 (xxx.xxxxxxxxxxxxx.xx/xx). In de gemeente Wingene wordt de totale verzurende depositie aan de hand van dit model groter dan 5800 Zeq/ha.j geschat (voor een gemiddelde van alle voorkomende vegetaties).
3.3.2 Biotisch milieu
Een uittreksel uit de Biologische Waarderingskaart wordt gegeven in figuur 3-6. Deze figuur is opgesteld aan de hand van de BWK versie 2.1.
De biologische waarderingskaarten geven een inventarisatie weer van de aanwezige vegetatie. Per vegetatie- element wordt een waardering uitgesproken over hun biologische waarde. Deze waardering gebeurt op basis van:
- de zeldzaamheid
- de biologische kwaliteit
- de algemene kwetsbaarheid
- de vervangbaarheid
Voor elk van de vier criteria werd een waarderingscijfer toegekend. Op basis hiervan werden de kaarten omgezet in onderstaande zevendelige schaal:
biologisch zeer waardevol donkergroen
biologisch waardevol met zeer waardevolle elementen donkergroen/geel gearceerd
biologisch waardevol lichtgroen
biologisch minder waardevol met waardevolle tot zeer waardevolle elementen donkergroen gearceerd biologisch minder waardevol met zeer waardevolle elementen groen gearceerd
biologisch minder waardevol met waardevolle elementen lichtgroen gearceerd
biologische minder waardevol wit
Alle biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen binnen een straal van 1km rondom het bedrijf worden weergegeven in tabel 3.2. Tevens wordt hun waardebeoordeling, de minimale afstand tot het bedrijf en hun verzuringsgevoeligheid (Peymen et al., 2000) weergegeven.
Op basis van volgende kwetsbaarheidsmatrix wordt de kwetsbaarheid voor de eenheden ten opzichte van verzuring bepaald (eveneens weergegeven in tabel 3.2).
Gevoeligheid Waardering | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 |
1 | 1 | 1 | 2 | 2 | 2 |
2 | 1 | 2 | 3 | 3 | 4 |
3 | 1 | 3 | 3 | 4 | 4 |
Verzuringsgevoeligheid: 1 = zo goed als ongevoelig, 2 = soms gevoelig (meestal niet), 3 = licht gevoelig, 4 = gevoelig, 5 = zeer gevoelig Waardering: 1 = minder waardevol, 2 = waardevol, 3 = zeer waardevol
Kwetsbaarheidgetallen: 1: niet kwetsbaar, 2: weinig kwetsbaar, 3: kwetsbaar, 4: zeer kwetsbaar.
De ligging van het bedrijf ten opzichte van VEN, vogelrichtlijn- en habitatrichtlijngebied wordt weergegeven in figuur 3-7. De Vlaamse en erkende natuurreservaten in de omgeving van het bedrijf worden weergegeven in figuur 1-2b.
Het bedrijf bevindt zich op 2,2 km ten zuidwesten van het VEN-gebied ‘Valleien, bossen en heiderelicten van de oostelijke Brugse veldzone’ en eveneens op 2,2 km ten zuidwesten van het Habitatrichtlijngebied ‘Bossen, heiden en valleigebieden van Zandig Vlaanderen: westelijk deel’. Beide gebieden overlappen elkaar gedeeltelijk. Er bevindt zich geen natuurreservaat in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf.
De dichtstbij gelegen zeer waardevolle BWK-eenheid bevindt zich op ongeveer 905 m ten noorden van het bedrijf (figuur 3-6), een zuur eikenbos, vaak met ruderale ondergroei. Deze eenheid omvat het bosrijke gebied rond ‘Villa Les Fougères’. Verder zijn geen waardevolle eenheden in de buurt van het bedrijf gelegen. De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door losstaande hoeves temidden van soortenarm permanent cultuurgrasland.
Binnen de strikte perimeter van 1 km rondom het landbouwbedrijf bevindt zich één eenheid met verzuringsgevoelige vegetatie (verzuringsgevoeligheid 4 of 5), nl. het zuur eikenbos rond ‘Villa Les Fougères’, dat zeer verzuringsgevoelig is.
Verder komen er geen zuurgevoelige elementen voor.
Tabel 3-2: BWK-eenheden in de nabijheid van het bedrijf
Code | Verklaring | BWK-beoordeling | Afstand in m t.o.v bedrijfscentrum | Verzurings- gevoeligheid * | Kwetsbaarheid voor verzuring ** |
Qs | Zuur eikenbos | Zeer waardevol | 905 m | 5 | 4 |
Xx | Xxxxxxxxxx permanent cultuurgrasland | Minder waardevol | 0 m | 1 | 1 |
Ur | Bebouwing in agrarische omgeving, losstaande hoeve | Minder waardevol | 0 m | 1 | 1 |
* Verzuringsgevoeligheid: 1 = zo goed als ongevoelig, 2 = soms gevoelig (meestal niet), 3 = licht gevoelig, 4 = gevoelig, 5 = zeer gevoelig
** Kwetsbaarheidgetallen: 1 = niet kwetsbaar, 2 = weinig kwetsbaar, 3 = kwetsbaar, 4 = zeer kwetsbaar
3.3.3 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie
• Landschap
Het bedrijf is gelegen in het traditioneel landschap ‘Houtland’.
De structuurdragende matrix wordt gekenmerkt door een golvende topografie met verspreide bebouwing en opgaande perceelsrandbegroeiing. Vergezichten zijn talrijk, wijds maar gericht en zijn door de topografie bepaald. Het landschap is versnipperd, begrensd door topografie of bebouwing.
Herkenbare sites van de nederzettingen behoren tot de ruimtelijk-landschappelijke structuur, lintbebouwing en uitgestrekte industriële en commerciële vestigingen niet. Het gebied bestaat uit landbouwland met hoofdzakelijk verspreide bewoning en kleine kern- en hoopdorpen. Een netwerk van lineair groen versterkt de identiteit van de open ruimte. De traditionele perceelsrand-begroeiing ("bocage flamand") bestaat nog slechts als lokale relicten en geeft weinig afschermende werking.
In het kader van de versterking van de traditionele landschappen in Vlaanderen werden een aantal wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling gedefinieerd (Antrop, 1995). Hierbij worden vermeld voor deze eenheid:
− de toenemende lintbebouwing vormt de sterkste bedreiging op het landelijk karakter van dit gebied met wijdse zichten: bundelen van de nieuwbouw bij de bestaande kernen is aangewezen, zeker voor de zones langs de grote verkeersassen;
− kleinschalige architectuur is xxxxxxxxx;
− behoud en herstel van lineaire perceelsrandbegroeiing is aangewezen; verbeteren van de connectiviteit van het lineaire groen is hierbij richtinggevend. In het zuidelijk deel beken als groengeleiders verder ontwikkelen;
− concentratie en buffering van nieuwe bio-industriële vestigingen.
Figuur 3-8 geeft een overzicht van het landschap in de ruime omgeving van het bedrijf, met aanduiding van de verschillende landschappelijke relictzones en ankerplaatsen. Onderstaand wordt dieper ingegaan op de rol van de verschillende relictzones en ankerplaatsen.
In tabel 3.3 worden de eenheden van de Landschapsatlas weergegeven die zich binnen het studiegebied (straal van 1 km) bevinden.
Tabel 3-3: Landschappelijke eenheden binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf (Landschapsatlas, 2001)
bedrijfscentrum (m) | |||
R34005 | NO | Oude veldgebieden: Hoogveld, Blekkerbos, Bulskampveld | 710 |
A34001 | NO | Bulskampveld – St-Pietersveld | 2.170 |
P30246 | NO | Blauwhuis Oud Kasteel | 1.850 |
X00000 | XX | Xxxxx Xxx Xxxxxxxx | 0.000 |
X00000 | ZW | Schouterwalle | 1.190 |
Code Oriëntatie Omschrijving Afstand tov
Op 2.170 m ten noordoosten van het bedrijf vangt de ankerplaats ‘Bulskampveld – St-Pietersveld’ aan. Deze ankerplaats maakt deel uit van de relictzone “Oude veldgebieden: Hoogveld, Blekkerbos, Bulskampveld”, welke zich tot op 710 m van het bedrijf uitstrekt.
Deze relictzone omvat een vlak gebied met microreliëfelementen en een dambordpatroon van bossen en open landbouwgebieden. De dreven zijn sterk ruimtebepalend: Hoogveld, Blekkerbos en Egypteveld hebben een fijnmazig drevenpatroon. De kwartaire mantel ontbreekt en de bodem is weinig geschikt voor landbouw. De bodem bestaat uit fijn zand en min of meer doorlopende zandsteenbanken: veldsteen. Deze dagzomen te Xxxxx-Aalter en Egypteveld. Archeologische vondsten geven aan dat er tijdens de late Bronstijd mensen verbleven in de omgeving van Aalter. De zone komt overeen met laat en op zeer systematische wijze ontgonnen gronden. Er bevinden zich relicten van oude heidegebieden die gemeenschappelijke graasgronden vormden en in de 18de-19de eeuw herbebost werden. Volgens de Ferrariskaart bestaan de veldgebieden uit kerngebied dat is ingenomen door een lage struikvegetatie, met daarrond bosgordels met op enkele plaatsen dreven. Het dambordvormig perceleringspatroon is het resultaat van het aanplanten van dreven tijdens de systematische verkaveling en bebossing van de heidegebieden eind 18de begin 19de eeuw. In de tweede helft van de 19de eeuw begon men met het ontginnen van de recent tot bos omgezette velden, waarbij het dambordpatroon werd behouden. De grote veldvijvers ontstonden door het afdammen van de komvormige beekdalletjes. Een groot aantal verspreide hofsteden werd opgericht door abdijen om de heide vruchtbaar te maken. Lo-toponiemen (Schuurlo, Kliplo) verwijzen naar een eerste ontginningsfase in de 5de eeuw, duiden op een gedegradeerd bos dat dicht bij een nederzetting gelegen was.
Als knelpunt wordt aangegeven dat het gebied wordt doorsneden door de E40 en de xxxxxxxx Xxxxxxx- Xxxxxx-Xxxxxxxx. Het is wenselijk om het dambordvormig landschappelijk patroon van bossen en landbouwland te behouden, met bijzondere aandacht voor het behoud van de dreven.
In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf bevinden zich geen beschermde landschappen en dorpsgezichten.
• Bouwkundig erfgoed
Volgens xxx.xxxx.xx/xxx is er in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf geen beschermd erfgoed (beschermde monumenten, dorpsgezichten of landschappen) aanwezig. Ook voor de gemeente Wingene is er geen beschermd erfgoed in de omgeving van het bedrijf gekend.
• Archeologisch patrimonium
Archeologische vondsten dienen gemeld te worden aan het Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed. Dit instituut beheert de Centrale Archeologische Inventaris (CAI). Dit is de inventaris van alle archeologische sites in Vlaanderen waarvan het bestaan geweten is.
Het melden van archeologische vondsten is verplicht via artikel 8 van het decreet houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium. Dit artikel bepaalt dat archeologische vondsten moeten gemeld worden binnen de drie dagen nadat ze zijn aangetroffen; en dat ze tot 10 dagen na het vinden moeten bewaard, beschermd en toegankelijk gesteld worden voor onderzoek. Dit artikel stipuleert verder dat het gaat om vondsten waarvan de vinder weet of ‘redelijkerwijze moet vermoeden’ dat het een archeologisch monument betreft.
Het decreet houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium biedt de volgende definitie betreffende archeologische monumenten en objecten: “2° archeologische monumenten: alle overblijfsels en voorwerpen of enig ander spoor van menselijk bestaan die getuigenis afleggen van tijdperken en beschavingen waarvoor opgravingen of vondsten een betekenisvolle bron van informatie zijn, onderverdeeld in: a. onroerende archeologische monumenten: alle niet-verplaatsbare archeologische monumenten die ondergronds of aan de oppervlakte of onder water aanwezig zijn, alsook de roerende archeologische monumenten die onroerend zijn door bestemming; b. roerende archeologische monumenten: alle andere archeologische monumenten;”
Van belang is de verwoording dat het om een ‘betekenisvolle’ bron van informatie gaat: dit kan uiteraard zeer veel omvatten: één klein vuurstenen object of één scherf kan al de plaats aanduiden van een archeologisch site. Een duidelijke definitie naar begrenzing in tijd of aard van de vondsten wat wel en wat niet van belang is, is dan ook moeilijk te bieden. Hier moet beroep gedaan worden op het gezond verstand en expertise van de melders en de meldpunten zelf.
Er is geen informatie beschikbaar of het bedrijf al dan niet is opgenomen in de Centraal Archeologische Inventaris. Na tweemaal opvragen bij het Agentschap R-O Vlaanderen, R-O West-Vlaanderen, Onroerend Erfgoed werd geen antwoord ontvangen.
3.3.4 Antropogeen milieu
3.3.4.1 Woonfunctie
Het bedrijf is gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het dichtstbijzijnde woongebied (een woongebied met landelijk karakter) bevindt zich op 625 m ten noordwesten van het bedrijf. Verder liggen nog 2 woongebieden met landelijk karakter op ongeveer dezelfde afstand respectievelijk ten noordoosten en ten zuidoosten van het bedrijf. Het woongebied en woonuitbreidingsgebied van Wingene liggen op minimaal
1.090 m ten zuidwesten van het bedrijf. Andere woonfuncties in de ruime omgeving liggen op veel grotere afstanden van het bedrijf.
De exploitant is niet woonachtig op het bedrijfsterrein. De meest nabij gelegen bedrijfsvreemde woning ligt op 20 m van het meest nabij gelegen stal. Daarnaast bevinden zich binnen een straal van 250 m rond het bedrijf 13 bedrijfsvreemde woningen.
3.3.4.2 Recreatie
In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf is één recreatiegebied aanwezig, nl. een gebied voor verblijfsrecreatie op 1.310 m ten noordoosten van het bedrijf. In de ruime omgeving is geen gebied voor dagrecreatie bestemd.
3.3.4.3 Landbouw
Het bedrijf is gelegen in een omvangrijk landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het landgebruik betreft zowel akkerbouw als permanent grasland, ongeveer evenredig verdeeld. De streek wordt gekenmerkt door een groot aantal veeteeltbedrijven en varkenshouderijen.
3.3.4.4 Verkeer, ontsluiting
Het bedrijf is gelegen aan de Beernemsteenweg (N370) te Wingene, een verbindingsweg tussen de dorpscentra van Wingene en Beernem. De N370 sluit ca. 5,9 km ten noordenoosten van het bedrijf aan op de E40 (richting Brugge en Gent). Op weg naar de E40, in de richting van Beernem, doorkruist de N370 o.a. een woongebied met landelijk karakter en een parkgebied. Door de N370 in zuidwestelijke richting te volgen, wordt na ca. 1 km het dorpscentrum van Wingene bereikt. Daar splitst de N370 zich in de N370 richting Zwevezele en de E403 (richting Brugge en Kortrijk) enerzijds, en in de N327 richting Tielt anderzijds. In beide gevallen wordt het woongebied van Wingene doorkruist. Op het gewestplan is een reservatiestrook voorzien voor de aanleg van een ‘ringweg’ die het verkeer van en naar Tielt en Zwevezele zou omleiden langs de rand van het dorpscentrum van Wingene. Op dit ogenblik is reeds een beperkte ontlasting van de dorpskern voorzien in de vorm van de N327a, die de N327 en de N370 met elkaar verbindt, zonder het eigenlijke centrum van Wingene aan te doen (zie figuur 1-4). Desondanks passeert ook de N327a door het woongebied van Wingene.
3.3.4.5 Industrie
Op ca. 300 m ten noordoosten van het bedrijf bevindt zich een zone voor milieubelastende industrieën, eveneens gelegen aan de Beernemsteenweg. De dichtstbijzijnde zone voor ambachtelijke bedrijven en kmo’s situeert zich op meer dan 2 km van het bedrijf.
3.3.5 Potentieel gevoelige locaties
In tabel 3.4 wordt een overzicht gegeven van de potentieel gevoelige locaties met vermelding op welke afstand van het bedrijf ze zich bevinden en waarvoor ze gevoelig zijn.
Tabel 3-4: Potentieel gevoelige locaties in de omgeving van het bedrijf:
Locatie | Potentieel gevoelige factor | Afstand ten opzichte van het bedrijf |
Woonhuizen in nabije omgeving (zie figuren 1-1 en 1- 2) | verstoring door geur-, geluids- & stofhinder | - 1 woonhuis op 20 m - 13 woningen binnen 250 m |
Relictzones & Ankerplaatsen (zie figuur 3-8) | visuele hinder | - Op 2.170 m ten noordoosten van het bedrijf vangt de ankerplaats ‘Bulskampveld – St-Pietersveld’ aan. Deze ankerplaats maakt deel uit van de relictzone “Oude veldgebieden: Hoogveld, Blekkerbos, Bulskampveld”, welke zich tot op 710 m van het bedrijf uitstrekt. |
Locatie volgens Gewestplan (zie figuur 1-4):
Woongebied verstoring door geur- & geluidshinder
- woongebied en woonuitbreidingsgebied op min. 1.090 m van het bedrijf, en woongebied met landelijk karakter op 625 m van het bedrijf.
Natuurgebied Verzuring, vermesting - natuurgebied op 950 m ten noorden van het bedrijf.
Biologisch
waardevolle vegetatie (zie figuur 3-6)
verzuring, vermesting
- zeer waardevolle eenheid op 905 m (zuur eikenbos,
vaak met ruderale ondergroei)
Oude Blauwhuisbeek
(zie figuur 3-4)
Beernemsteenweg, Wingene-centrum (zie figuur 1-1)
verontreiniging van
oppervlaktewater
verkeershinder
- op 300 m ten noorden van het bedrijf
- openbare wegen naar en van het bedrijf
Weiden & akkers
(zie figuur 1-1)
Vermesting
- in ruimere omgeving
Op een afstand van ongeveer 2.175 m vangen een habitatrichtlijngebied (‘Bossen, heiden en valleigebieden van Zandig Vlaanderen: westelijk deel’) en een VEN-gebied (‘Valleien, bossen en heiderelicten van de oostelijke Brugse veldzone’) aan. Gezien deze afstanden worden deze gebieden niet a priori gerangschikt onder “potentieel gevoelige locaties”.
3.4 Ontwikkelingsscenario’s
3.4.1 Nul-alternatief
Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunningen verlopen zijn.
De vergunning voor de exploitatie van een inrichting met 3.000 mestvarkens is geldig tot 07/09/2026.
3.4.2 Autonome ontwikkeling
In de autonome ontwikkeling zal de druk op het buitengebied verder toenemen met versnippering en/of dichtslibbing van de open ruimte tot gevolg. Zoals dat ook in het verleden het geval is geweest, zal de lintbebouwing langsheen wegen zich steeds meer uitbreiden waardoor de kans op conflictsituaties tussen bewoners en agrarische activiteiten zal verhogen. Dit zal mede in de hand gewerkt worden door het grootschaliger worden van de landbouwactiviteiten.
3.4.3 Gestuurde ontwikkeling
3.4.3.1 Ruimtelijke ordening
De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voor de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende functies van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zekere mate ook wonen en werken gevrijwaard te worden.
3.4.3.2 Mestdecreet
Het nieuwe mestdecreet (gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 29 december 2006 en in werking vanaf 1 januari 2007) moet ervoor zorgen dat er in heel Vlaanderen minder mest uitgereden wordt, zodat de waterkwaliteit verbetert. Hierbij werd Vlaanderen volledig aangeduid als kwetsbare zone ‘Water’, waar de bemestingsnorm van 170 kg dierlijke stikstof per hectare geldt. In het MER zal rekening gehouden worden met dit nieuwe mestdecreet.
3.4.3.3 Ammoniakemissie
Als Vlaanderen de ammoniakdoelstellingen – Protocol van het Verdrag over Grensoverschrijdende Luchtverontreiniging ter bestrijding van Verzuring, Eutrofiëring en Ozon in de omgevingslucht, EU-richtlijn Nationale Emissiemaxima, Milieubeleidsplan 2003-2007 – wil realiseren, zijn stalmaatregelen noodzakelijk. Zoniet is een structurele en verregaande afbouw van de veestapel nodig.
In het kader van het ammoniakreductieplan is een wetenschappelijke werkgroep opgericht die zowel de Groen Labellijst van emissiearme stallen uit Nederland als de lijst van Europese BBT naar de Vlaamse situatie heeft vertaald. De verschillende ammoniakreductie-technieken werden hiervoor getoetst aan de aspecten dierenwelzijn, geur, veiligheid en energie. Er werd een eerste lijst voor varkens en pluimvee opgesteld. Deze lijst is terug te vinden in bijlage I van het Ministerieel Besluit van 19/03/2004. Opname van nieuwe stalsystemen in deze lijst kan gebeuren volgens de procedure voor de beoordeling van emissie-arme stalystemen, zoals beschreven in bijlage II van het Ministerieel Besluit van 19/03/2004.
Als gevolg van deze doelstellingen werd een wijziging van het Vlarem-II goedgekeurd (19 september 2003;
B.S. 10 oktober 2003). Hierin zijn volgende wijzigingen opgenomen:
Art. 1.1.2
In artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (titel II van het VLAREM), herhaaldelijk gewijzigd, wordt aan de ‘DEFINITIES DIEREN/OPSLAG MEST’ de volgende definitie toegevoegd:
“- ammoniakemissiearme stal: een stal wordt als ammoniakemissiearm beschouwd indien hij is gebouwd volgens één van de technieken zoals beschreven in de lijst vast te stellen bij besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu”.
Art. 5.9.2.1bis “Bijkomende constructievoorwaarden voor stallen met betrekking tot de beperking van ammoniakemissie”
§1. Voor alle pluimvee- en varkensinrichtingen waarvoor een milieuvergunning wordt verleend voor:
- de exploitatie van een nieuwe inrichting, al dan niet in combinatie met de volledige stopzetting van een bestaande veeteeltinrichting
- de verandering van een bestaande veeteeltinrichting waarbij een of meerdere nieuwe stallen worden gebouwd
- de verandering van een bestaande veeteeltinrichting door samenvoeging van veeteeltinrichtingen waarbij tevens een of meerdere nieuwe stallen worden gebouwd
dienen de nieuw te bouwen stallen ammoniakemissiearm te worden gebouwd indien er voor de betreffende diercategorie een techniek is opgenomen in de lijst van ammoniakemissiearme stallen.
§2. Na afwerking van de bouw van een ammoniakemissiearme stal en de uitvoering van de verschillende daarin verwerkte ammoniakemissiearme stalsystemen dient door de toezichthoudende architect, ingenieur-architect, burgerlijk bouwkundig ingenieur, industrieel ingenieur bouwkunde, landbouwkundig ingenieur of bio-ingenieur, een attest afgeleverd te worden dat aantoont dat de bouwwerken werden uitgevoerd conform de ammoniakemissiearme staltechnieken zoals beschreven in de lijst vastgesteld bij besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu. Dit attest wordt ter inzage gehouden van de toezichthoudende overheid.
§3. Stallen die gebouwd werden volgens staltechnieken die als ammoniakemissiearm werden beschouwd bij besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu, behouden hun statuut van ammoniakemissiearme stal, zelfs indien de techniek bij volgende ministeriële besluiten tot vaststelling van de ammoniakemissiearme staltechnieken niet langer wordt weerhouden. Bij verbouwingen aan deze stal waarbij de verbouwing een negatieve impact heeft op de ammoniakemissie, moet voldaan worden aan de eisen voor ammoniakemissiearme stallen zoals opgenomen in de meest recente versie van de lijst.
Art. 5.9.5.1
In de tabel in artikel 5.9.5.1 (Bijkomende voorwaarden met betrekking tot de ligging van pluimveestallen; waarderingspunten) wordt onder punt 1. “Stalsystemen” een punt e) toegevoegd dat luidt als volgt:
e) ammoniakemissiearme stal:
Voor nieuwe systemen, die niet in deze tabel voorkomen, kan de aanvrager, steunend op een gelijkwaardige benadering als deze van voormelde tabel, een gemotiveerd voorstel doen van bepaling van het aantal punten. Dit voorstel kan gevoegd worden, hetzij bij het milieuvergunningsdossier, hetzij bij een afwijkingsaanvraag op bepalingen van dit reglement.
Beschrijving van effecten
4. Methodologie beoordeling milieueffecten
4.1 Ingreep-effectenschema
BODEMKUNDIGE DIENST
VAN BELGIE vzw
33/160
- P/OO/083_R002 -
Tabel 4-1 Overzicht van relatie tussen bedrijfsactiviteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effecten matrix)
Activiteit | Mogelijke effecten | |||||
Bodem | water | lucht | mens | landschap | fauna & flora | |
AFBRAAKFASE | ||||||
Afbraak 2 mestvarkensstallen | Verspreiding stof | Geluidshinder, Verkeershinder stofhinder | ||||
AANLEGFASE | ||||||
Bouw 2 nieuwe mestvarkensstallen | profielverstoring | geluidshinder verkeershinder | visuele hinder | afname/verdwijnen biotoop | ||
EXPLOITATIEFASE | ||||||
aanvoer grondstoffen afvoer neven- en eindproducten | Verspreiding stof | geluidshinder, verkeershinder stofhinder | geluidshinder stofhinder | |||
productieproces | verzuring vermesting | verdroging | Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) | Geluidshinder, stofhinder, geurhinder, verdroging | visuele hinder bedrijfsgebouwen | Verzuring, vermesting, verdroging |
Opslag, afvoer en uitspreiding mest | vermesting | vermesting | Verspreiding ammoniak (verzuring) Verspreiding stof | geurhinder geluidshinder, verkeershinder | verzuring vermesting | |
onderhoud: reiniging en ontsmetting opslag brandstof | verontreiniging verontreiniging | verontreiniging verontreiniging | verspreiding broeikasgassen |
4.2 Methodologie van effectbeoordeling
Voor de beschrijving van de mogelijke effecten wordt in het MER een thematische indeling gevolgd, vergelijkbaar met het MIRA en het MINA-plan. De voorspelling en beoordeling van de verschillende milieueffecten gebeurt voor de verschillende thema’s volgens een vooropgestelde werkwijze. In Tabel 4-2
t.e.m. Tabel 4-14 wordt per thema een overzicht gegeven van de te gebruiken werkwijze. Hierbij kunnen volgende aspecten onderscheiden worden:
- indeling van de te verwachten milieuthema’s in verschillende deelaspecten,
- vooropgestelde methodologie,
- wijze van effectuitdrukking,
- te toetsen randvoorwaarden.
4.2.1 Indeling van te verwachten milieueffecten in milieu- en natuurthema’s
Per thema wordt aangegeven welke disciplines betrokken zijn bij de effectbespreking en wordt gespecifieerd welke deelaspecten onderzocht worden in het kader van het project.
Er wordt ook weergegeven of de te verwachten effecten zich beperken tot het projectgebied (kadastrale percelen met bedrijfsactiviteiten) dan wel tot het studiegebied. Het studiegebied beperkt zich doorgaans tot een zone van minder dan 2 km afstand van het projectgebied. Deze afstand kan echter variëren in functie van bijvoorbeeld het aantal dieren, de diersoort of de voorkomende visuele barrières in het landschap. Een aantal effecten kunnen zich tot buiten het studiegebied manifesteren, bv. Vermesting bij afzet op bedrijfseigen percelen indien zij meer dan 2 km van het projectgebied gelegen zijn. Er wordt niet dieper ingegeaan op de effecten bij afzet van mest op landbouwpercelen via LAT of buurtregeling.
4.2.2 Methodologie
Per deelaspect wordt weergegeven welke methode en welke bijbehorende parameters gebruikt worden om de milieueffecten te wijten aan het project te bepalen.
Hierbij wordt getracht maximaal gebruik te maken van numerieke dan wel modelmatige berekeningen. Wegens het vaak ontbreken van geschikte berekeningsmethodes en/of voldoende inputparameters dienen een aantal effecten ingeschat te worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. De kwetsbaarheidsbenadering integreert de gevoeligheid van een systeem, object, proces, … ten aanzien van een fysische verandering van het milieu met een waardering van het betreffende systeem, object, mens, … De beoordeling gebeurt dus volgens een combinatie van beide graduele systemen, zo zal bijvoorbeeld een gevoelig en tevens waardevol object of systeem dan ook als kwetsbaar beoordeeld worden voor een bepaald effect. Kwetsbaarheid is dus altijd gekoppeld aan een effectgroep.
4.2.3 Effectuitdrukking en -beoordeling
Per thema en per deelaspect wordt weergegeven of het effect kwantitatief (meetbare grootheid), of kwalitatief wordt uitgedrukt. De wijze waarop het effect wordt uitgedrukt wordt voornamelijk bepaald door de gebruikte methodologie. Enkel indien gebruik werd gemaakt van numerieke dan wel modelmatige berekeningen wordt het effect kwantitatief uitgedrukt met opgave van de uitgedrukte grootheid. In geval van een kwetsbaarheidsanalyse wordt het effect steeds kwalitatief uitgedrukt.
4.2.4 Toetsing randvoorwaarden
Naast de berekening, uitdrukking en beoordeling van de verschillende milieueffecten dienen deze tevens getoetst te worden aan de randvoorwaarden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de juridische randvoorwaarden vervat in wetten en decreten en de beleidsmatige randvoorwaarden uitgedrukt in richtlijnen en wenselijkheden vervat in voornamelijk beleids- en structuurplannen. Er wordt voornamelijk nagegaan of voldaan wordt aan de juridische bepalingen en of de milieueffecten niet indruisen tegen het vooropgestelde beleid.
4.2.5 Beoordeling milieueffecten per thema
De beoordeling van de milieukundige aanvaardbaarheid van het project per thema gebeurt volgens een 5- delige waarderingsschaal waarbij de volgende indeling wordt gevolgd:
Naast een niet a priori uit te sluiten “positief effect” binnen een thema worden verder gedefinieerd:
Waardering | Betekenis |
Geen effect | Geen of niet aantoonbaar effect |
Gering negatief effect | Negatief maar aanvaardbaar waarbij geen milderende maatreglen worden nodig geacht |
Matig negatief effect | Negatief maar aanvaardbaar waarbij milderende maatregelen wenselijk zijn maar niet dwingend |
Significant negatief effect | Aanvaardbaar mits dwingende milderende maatregelen |
Bij het toekennen van de waardering per thema maakt de deskundige gebruik van het significantiekader dat wordt weergegeven in Tabel 4-15 tot Tabel 4-27. In dit significantiekader per thema zijn de beoordelingen per deelaspect, het gewicht ervan en de te respecteren randvoorwaarden geïntegreerd. Daarnaast laat het significantiekader nog de nodige ruimte voor expertenoordeel en kunnen de specifieke karakteristieken van het project en/of eventueel bijkomende parameters de uiteindelijk toegekende waardering mee bepalen. Indien het project alternatieven bevat wordt aan alle alternatieven een waardering toegekend (m.b.v. het significantiekader) en worden deze vergeleken.
4.2.6 Beoordeling milieueffecten project
In een eindconclusie worden de eerder bekomen effectenbeoordelingen per thema gezamenlijk besproken en wordt op basis hiervan een uitspraak gedaan over de milieukundige aanvaardbaarheid van het project (inclusief van de verschillende alternatieven). Expertenoordeel kan in deze fase nodig zijn.
4.2.7 Milderende maatregelen
Milderende maatregelen worden voorgesteld om de negatieve effecten van de exploitatie te verminderen of op te heffen. Afhankelijk van de bekomen beoordeling van de milieueffecten kunnen de voorgestelde milderende maatregelen al dan niet dwingend zijn.
4.3 Beschrijving methodologie per milieuthema
In onderstaande tabellen wordt per thema een overzicht gegeven van de methodologie, effectuitdrukking en te toetsen randvoorwaarden per hoofd- en deelaspect. De hierop volgende tabellen geven per thema het significantiekader aan voor de milieueffectenbeoordeling. Voor een meer gedetailleerde beschijving van de methodologie verwijzen we naar de respectievelijke beschrijving van effecten (hoofdstuk 5).
Tabel 4-2 Beschrijving methodologie voor thema geurhinder
Deelaspect | Methodologie | Effectuitdrukking | Toetsing randvoorwaarden | |||||
Xxxxxxxxxx | in | functie | van | Berekening | waarderingspunten | en | Kwantitatief | Juridisch: |
afstandsregels
Geurhinder in functie van geurwaarnemingscontouren
vereiste minimumafstand t.o.v. ‘gevoelig gebied’ volgens Vlarem-II
Aantal huizen + oppervlakte geurgevoelige gebieden (volgens Gewestplan) binnen geurwaarnemings- contouren: modellering geuremissie en – immissie adhv IFDM-model
(berekende afstanden)
Kwantitatief (aantal woningen + oppervlakte geurgevoelige gebieden ifv overschrijdingspercentages)
- Vlarem-II Beleidsmatig:
- Mina-plan Juridisch:
- (voorlopig) Vlaams toetsingskader, nog geen implementatie in wetgeving
Beleidsmatig:
- Mina-plan
Tabel 4-3 Beschrijving methodologie voor thema verzuring
Deelaspect | Methodologie | Effectuitdrukking | Toetsing randvoorwaarden |
Verzuring op bos-, heide- en | Berekening ammoniakdepositie bedrijf ifv afstand, ecosysteem en depositie- en streefwaarden Berekening verzurende depositie, rekening houdend met gemeentelijke ammoniakdepositie en cumulatief effect door andere veeteeltbedrijven | Kwantitatief (ammoniakdepositie thv ecosysteem in vergelijking met kritische last) Kwantitatief (oppervlakte verzuringsgevoelige vegetatie binnen contour met ammoniakdepositie >50% van gemeentelijke ammoniakdepositie) | Juridisch: - Vlarem-II, Natuurdecreet Beleidsmatig: - Mina-plan Juridisch: - Vlarem-II, Natuurdecreet Beleidsmatig: - Mina-plan |
graslandecosystemen door | |||
ammoniakemissie | |||
Ammoniakdepositie bedrijf t.o.v. | |||
gemeentelijke depositie |
Tabel 4-4 Beschrijving methodologie voor thema vermesting
Deelaspect | Methodologie | Effectuitdrukking | Toetsing randvoorwaarden |
Mestverwerkingsplicht Vermesting door afvoer en afzet mest Vermesting door mestopslag | Controle percentage van voldane mestverwerkingsplicht Percentage mestverwerking, afzet op eigen percelen/bij derden Inschatting risico ahv type mestopslag | Kwantitatief Kwalitatief Kwalitatief | Juridisch: - Mestdecreet Beleidsmatig: - Mina-plan Juridisch: - Vlarem-II, Mestdecreet, Natuurdecreet Beleidsmatig: - Mina-plan Juridisch: - Vlarem-II, Mestdecreet Beleidsmatig: - Mina-plan |
Tabel 4-5 Beschrijving methodologie voor thema visuele hinder
Deelaspect | Methodologie | Effectuitdrukking | Toetsing randvoorwaarden | ||
Effect op landschapsbeleving | / | Inschatting van de integratie van het bedrijf | landschappelijke | Kwalitatief (configuratie stallen, omvang groenscherm, afscherming bedrijfsgebouwen, streekeigenheid van het groenscherm, …) | Juridisch: - Decreet tot bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten, Regionale landschappen, Natuurdecreet |
landschapsstructuur | |||||
Beleidsmatig: - Structuurplan, Landinrichting, Ruilverkaveling, |
Tabel 4-6 Beschrijving methodologie voor thema geluidshinder
Deelaspect | Methodologie | Effectuitdrukking | Toetsing randvoorwaarden |
Verhogen van geluidsdruk | Bepaling van geluidsdrukniveau ifv de afstand tot bron (ventilatoren, vullen silo’s,…), gebaseerd op metingen bij gelijkaardig project Inschatten effect door transport grondstoffen, eind- en nevenproducten | Kwantitatief (aantal woningen) Kwantitatief (aantal transporten) | Juridisch: - Vlarem-II |
Tabel 4-7 Beschrijving methodologie voor thema zwevend stof
Deelaspect | Methodologie | Effectuitdrukking | Toetsing randvoorwaarden |
Verhogen stofconcentratie | Stofproductie door voedersilo’s | Kwalitatief (aanwezigheid stoffilters) | Juridisch: |
Vlarem-II | |||
Stofconcentratie adhv verdunningsfactor berekend uit modellering geurconcentratie met IFDM-model | Kwantitatief (aantal woningen) | Juridisch: Vlarem-II Europese richtlijn Lucht (2008/50/EG) |
Tabel 4-8 Beschrijving methodologie voor thema waterhuishouding
Deelaspect | Methodologie | Effectuitdrukking | Toetsing randvoorwaarden |
Totaal waterverbruik | Vergelijking waterverbruik met gemiddelde drinkwaterbehoefte (cijfers VMM ifv diersoort) Analytische berekening grootte invloedsstraal Kwetsbaarheidsbenadering obv waarde ecotoop en gevoeligheid verdroging Oorsprong van het gebruikte grondwater Hoeveelheid van waterverbruik ingevuld met hemelwater | Kwantitatief (waterverbruikcijfers) Kwantitatief (invloedsstraal bemalingskegel) Kwantitatief (oppervlakte kwetsbare biotopen binnen effectzone) Kwantitatief | - Grondwatervergunning Juridisch: - Grondwaterdecreet, Natuurdecreet, Vlarem-II Beleidsmatig: - Mina-plan, Beleidsplan integraal waterbeheer Juridisch: Gewestelijke stedenbouwkundige verordening |
Daling grondwatertafel door | |||
grondwaterwinning en | |||
bronbemaling & verdroging | |||
vegetatie | |||
Gebruik van hemelwater |
Tabel 4-9 Beschrijving methodologie voor thema verstoring bodemprofiel
Deelaspect | Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden |
Effecten door opslag producten (brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen, producten voor de mestverwerking,…) Vergraving profiel | Inschatting risico adhv type opslagtank, Kwalitatief (al dan niet beveiligde tanken) Juridisch: plaats bewaring,… - Bodemsaneringsdecreet, Vlarem II Raadpleging CAI Kwalitatief Juridisch: - Decreet Bescherming Archeo- logisch Patrimonium |
Tabel 4-10 Beschrijving methodologie voor thema verontreiniging oppervlaktewater
Deelaspect | Methodologie | Effectuitdrukking | Toetsing randvoorwaarden |
Lozing huishoudelijk afvalwater | Inschatting hoeveelheid afvalwater, richting afvoer (gracht, riool,…), reinigingsgraad,… Inschatting hoeveelheid afvalwater, richting afvoer (gracht, riool,…), reinigingsgraad,… zie vermesting zie verontreiniging bodem zie verspreiding van bestrijdingsmiddelen | Kwalitatief Kwalitatief | Juridisch: - Bestemming en milieu- kwaliteitsnorm opp. Water, Vlarem II Beleidsmatig: - beleid integraal waterbeheer Juridisch: - Bestemming en milieu- kwaliteitsnorm opp. Water, Vlarem II Beleidsmatig: beleid integraal waterbeheer |
Lozing bedrijfsafvalwater | |||
Opslag en afzet mest | |||
Opslag van brandstoffen, | |||
reinigings- en bestrijdings- | |||
middelen, producten voor de | |||
mestverwerking, … |
Tabel 4-11 Beschrijving methodologie voor thema klimaatsverandering
Deelaspect | Methodologie | Effectuitdrukking | Toetsing | randvoorwaarden | ||
Productie stalgassen | Inschatting grootte | productie | ahv | Kwalitatief | ||
literatuurgegevens | ||||||
Verbranding fossiele brandstoffen | Inschatting grootte | productie | ahv | Kwalitatief | ||
literatuurgegevens |
Tabel 4-12 Beschrijving methodologie voor thema verspreiding van bestrijdingsmiddelen
Deelaspect | Methodologie | Effectuitdrukking | Toetsing | randvoorwaarden | |
Gebruik bestrijdingsmiddelen | Analyse type bestrijdingsmiddel, preventieve maatregelen,… | Kwalitatief (erkende/niet producten) | erkende |
Tabel 4-13 Beschrijving methodologie voor thema verandering van biodiversiteit
Deelaspect | Methodologie | Effectuitdrukking | Toetsing randvoorwaarden |
Aantasting (beschermde) habitats | directe beïnvloeding ahv kwetsbaarheidsbenadering obv waarde ecotoop en gevoeligheid biotoopverlies indirecte beïnvloeding mbt verzuring, vermesting, verontreiniging oppervlakte- water & gebruik bestrijdingsmiddelen | Kwantitatief (oppervlakte biotoopverlies, aantal te rooien bomen & struiken,…) zie betreffende thema’s | Juridisch: - Natuurdecreet, vogel- & habitatrichtlijn, Ramsar, erkende natuurreservaten, bosdecreet Beleidsmatig: - Milieubeleidsplannen, GNOP, natuurinrichtingsplannen |
Tabel 4-14 Beschrijving methodologie voor thema verkeershinder
Deelaspect | Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden |
Effecten op verkeersveiligheid | Breedte weg, voorkomen voet- en Kwalitatief |
fietspaden, uitwijkmogelijkheden, aard | |
bebouwing,... | |
Effecten op gezondheid | Aantal transporten, tijdstip en frequentie Kwantitatief /kwalitatief |
van transporten (overdag/ ’s nachts) |
Tabel 4-15 Significantiekader voor het thema geurhinder
OF: | ||
Geen effect | Voldoet aan de Vlarem II-afstandsregels (vb bedrijf gelegen buiten vereiste minimumafstand) EN Geurmodellering geïsoleerd bedrijf: geurgevoelig gebied in zone met een geurconcentratie < 0,5 OUE/m³ in minder dan 2% van de tijd EN Geurmodellering bronnencluster: geurgevoelig gebied in zone met een geurconcentratie < 3 OUE/m³ in minder dan 2% van de tijd | |
Gering negatief effect | Voldoet aan de Vlarem II-afstandsregels EN Geurmodellering geïsoleerd bedrijf: geurgevoelig gebied in zone met een geurconcentratie tussen 0,5 OUE/m³ en 1 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd EN/OF Geurmodellering bronnencluster: geurgevoelig gebied in zone met een geurconcentratie tussen 3 OUE/m³ en 5 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd | |
Matig negatief effect | Voldoet aan de Vlarem II-afstandsregels EN Geurmodellering geïsoleerd bedrijf: geurgevoelig gebied in zone met geurconcentratie tussen 1 OUE/m³ en 1,5 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd EN/OF Geurmodellering bronnencluster: geurgevoelig gebied in zone met een geurconcentratie tussen 5 OUE/m³ en 10 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd | |
Significant negatief effect | Voldoet aan de Vlarem II-afstandsregels EN Geurmodellering geïsoleerd bedrijf: geurgevoelig gebied in zone met geurconcentratie > 1,5 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd EN/OF Geurmodellering bronnencluster: huizen in zone met een geurconcentratie > 10 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd | Dient wettelijk niet aan de afstandsregels te voldoen maar voldoet er niet aan (vb uitbreiding sinds 1993 is < 100% maar bedrijf ligt binnen vereiste minimumafstand of er is een verbod voor dat aantal dieren) |
Tabel 4-16 Significantiekader voor het thema verzuring
Geen effect | Ammoniakdepositie bedrijf < 50% van de kritische last van minder waardevolle of weinig verzuringsgevoelige ecosystemen EN Geen verzuringsgevoelige vegetatie binnen contour met ammoniakdepositie bedrijf > 50% van gemeentelijke ammoniakdepositie |
Gering negatief effect | Ammoniakdepositie bedrijf < 30% van de kritische last van (zeer) waardevolle en verzuringsgevoelige ecosystemen OF Ammoniakdepositie bedrijf > 50% van de kritische last van minder waardevolle of weinig verzuringsgevoelige ecosystemen EN/OF Minder waardevolle of weinig verzuringsgevoelige vegetatie binnen contour met ammoniakdepositie bedrijf > 50% van gemeentelijke ammoniakdepositie |
Matig negatief effect | Ammoniakdepositie bedrijf tussen 30 en 50% van de kritische last van (zeer) waardevolle en verzuringsgevoelige ecosystemen EN/OF Waardevolle en verzuringsgevoelige vegetatie binnen contour met ammoniakdepositie bedrijf > 50% van gemeentelijke ammoniakdepositie |
Significant negatief effect | Ammoniakdepositie bedrijf > 50% van de kritische last van (zeer) waardevolle en verzuringsgevoelige ecosystemen EN/OF Zeer waardevolle en verzuringsgevoelige vegetatie binnen contour met ammoniakdepositie bedrijf > 50% van gemeentelijke ammoniakdepositie |
“weinig verzuringsgevoelig” = verzuringsgevoeligheid 1 en 2
“Verzuringsgevoelig” = licht tot zeer verzuringsgevoelig (verzuringsgevoeligheid 3 tot 5)
Afhankelijk van variabele parameters zoals bvb. de oppervlakte van de betreffende vegetaties kan obv het expertenoordeel een andere beoordeling toegekend worden.
Tabel 4-17 Significantiekader voor het thema vermesting
OF: | ||
Geen effect | Volledige mestproductie wordt verwerkt | Volledige mestproductie wordt verwerkt |
EN | EN | |
Mestopslag cfr Vlarem II (nl. stallen gebouwd volgens Vlarem II, opslag van droge mest in stallen of een aparte mestloods, bij opslag van mengmest peilbuizen aanwezig (o.a. als >2.500 vleesvarkens),...) | Geen mestopslag op het bedrijf | |
Gering negatief effect | Voldaan aan mestverwerkingsplicht EN | |
Mestafzet op bedrijfseigen cultuurgronden volgens de bepalingen van het Mestdecreet | ||
EN | ||
Mestopslag cfr Vlarem II (nl. stallen gebouwd volgens Vlarem II, opslag van droge mest in stallen of een aparte mestloods, bij opslag van mengmest: peilbuizen aanwezig (o.a. als >2.500 vleesvarkens),...) | ||
Matig negatief effect | / | |
Significant negatief effect | Voldaan aan mestverwerkingsplicht EN | Niet voldaan aan mestverwerkingsplicht |
Mestafzet op bedrijfseigen cultuurgronden niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet | ||
EN/OF | ||
Mestopslag niet cfr Vlarem II (vb. stallen niet gebouwd volgens Vlarem II, bij opslag van mengmest en bvb. >2.500 vleesvarkens geen peilbuizen aanwezig,...) |
Tabel 4-18 Significantiekader voor het thema visuele hinder
Geen effect | Bedrijf volledig landschappelijk geïntegreerd |
Gering negatief effect | Bedrijf grotendeels landschappelijk geïntegreerd |
Matig negatief effect | Bedrijf gedeeltelijk landschappelijk geïntegreerd |
Significant negatief effect | Landschappelijke integratie van het bedrijf nagenoeg onbestaande |
De mate van landschappelijke integratie wordt bepaald door combinatie van meerdere parameters zoals de aanwezigheid van een inheems en streekeigen groenscherm, de hoogte van de bedrijfsgebouwen, de configuratie van de bedrijfsgebouwen tov de omgeving, de topografische ligging, ...
De aanwezigheid van gevoelige gebieden in de omgeving (vb. fiets- en wandelroutes, woonzone, beschermd landschap, beschermd monument,...) wordt tekstueel besproken en kan obv het expertenoordeel de beoordeling mee bepalen.
Tabel 4-19 Significantiekader voor het thema geluidshinder
Geen effect | / |
Gering negatief effect | Woningen in zone met geluidsniveau meer dan 5 dB(A) onder de richtwaarde EN/OF Occasionele transporten overdag en niet door gevoelige gebieden (vb.agrarisch gebied) |
Matig negatief effect | Woningen in zone met geluidsniveau 0 tot 5 dB(A) onder de richtwaarde EN/OF Frequente transporten overdag door gevoelige gebieden OF Occasionele transporten ‘s nachts door gevoelige gebieden (vb. woongebied, natuurgebied,...) |
Significant negatief effect | Woningen in zone met geluidsniveau dat de richtwaarde overschrijdt EN/OF Frequente transporten ’s nachts of in het weekend door gevoelige gebieden |
Als ‘richtwaarde’ geldt deze voor incidenteel geluid overdag (55 dB(A), voor het vullen van de voedersilo’s) en/of deze voor ‘continu’ geluid ’s nachts in landelijk gebied (30 dB(A), voor het draaien van de ventilatoren)
De frequentie van voorkomen van transporten die ’s nachts en/of in het weekend gebeuren wordt tekstueel besproken en kan obv het expertenoordeel de beoordeling mee bepalen.
Tabel 4-20 Significantiekader voor het thema verspreiding van zwevend stof
OF: | ||
Geen effect | / | |
Gering negatief effect | Stoffilter op voedersilo’s bij het vullen EN Woningen in zone met stofconcentratie meer dan 5 µg/m³ onder de grenswaarde | |
Matig negatief effect | Stoffilter op voedersilo’s bij het vullen EN Woningen in zone met stofconcentratie tussen 0 en 5 µg/m³ onder de grenswaarde | |
Significant negatief effect | Stoffilter op voedersilo’s bij het vullen EN Woningen in zone met stofconcentratie die de grenswaarde overschrijdt | Geen stoffilter op voedersilo’s bij het vullen |
Als ‘grenswaarde’ geldt de jaargemiddelde PM10-grenswaarde van 40 µg/m³
en/of de daggemiddele PM10-grenswaarde van 50 µg/m³ gedurende max. 35 dagen per jaar (deze komt overeen met een jaargemiddelde PM10-grenswaarde van 32 µg/m³)
en/of de PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³
De uiteindelijke effectenbeoordeling is ook afhankelijk van eventuele emissiereducerende maatregelen die reeds genomen werden. Bijvoorbeeld indien een luchtwasser aanwezig is kan obv het expertenoordeel een andere beoordeling toegekend worden.
Tabel 4-21 Significantiekader voor het thema verstoring van waterhuishouding
Geen effect | Waterverbruik lager dan algemene waterverbruikcijfers EN Volledige waterbehoefte ingevuld met alternatieve waterbronnen (hemel-, captatie- en recuperatiewater) |
Gering negatief effect | Waterverbruik lager dan algemene waterverbruikcijfers EN >50% van de totale waterbehoefte gebruik van alternatieve waterbronnen (hemel-, captatie- en recuperatiewater) EN De invloedsstraal van bronbemaling strekt zich niet uit tot (zeer) waardevolle en verdrogingsgevoelige vegetatie EN/OF De grondwaterwinning heeft geen invloed op andere winningen in de buurt noch op (zeer) waardevolle en verdrogingsgevoelige vegetatie |
Matig negatief effect | Waterverbruik lager dan algemene waterverbruikcijfers EN <50 % van de totale waterbehoefte gebruik van alternatieve waterbronnen (hemel-, captatie- en recuperatiewater) EN De invloedsstraal van bronbemaling strekt zich niet uit tot (zeer) waardevolle en verdrogingsgevoelige vegetatie EN/OF De grondwaterwinning heeft invloed op andere winningen in de buurt maar niet op (zeer) waardevolle en verdrogingsgevoelige vegetatie |
Significant negatief effect | Waterverbruik hoger dan algemene waterverbruikcijfers EN/OF |
Volledige waterbehoefte ingevuld met grond- en/of leidingwater | |
EN/OF | |
Grondwaterwinning uit een grondwaterlichaam waarin de watervoorraad algemeen dalend is | |
EN/OF | |
In geval van nieuwbouw: niet voldaan aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening | |
EN/OF | |
De invloedsstraal van bronbemaling strekt zich uit tot (zeer) waardevolle en verdrogingsgevoelige vegetatie | |
EN/OF | |
De grondwaterwinning heeft een significante invloed (nl. veroorzaakt een grondwaterdaling van 10 cm) ter hoogte van zeer waardevolle en verdrogingsgevoelige vegetatie |
Tabel 4-22 Significantiekader voor het thema verstoring van bodemprofiel
OF: | |||
Geen effect | Geen opslag van bodemverontreinigende producten | Beveiligde opslag van bodemverontreinigende producten (vb dubbelwandige mazouttank, ingekuipt,...) waarbij geen verdeelslang aanwezig | |
EN | |||
Controle tanks cfr Vlarem II | |||
Gering negatief effect | Beveiligde opslag van bodemverontreinigende producten (vb dubbelwandige mazouttank, ingekuipt,...) waarbij verdeelslang aanwezig EN Controle tanks cfr Vlarem II | ||
Matig negatief effect | / | Opgenomen in CAI als vermoedelijke archeologische vindplaats | |
Significant negatief effect | Onbeveiligde opslag van bodemverontreinigende producten (vb ondergrondse mazouttank, enkelwandig) | Geen controle tanks cfr Vlarem II | Opgenomen in CAI als effectieve archeologische vindplaats |
Tabel 4-23 Significantiekader voor het thema verontreiniging van oppervlaktewater
OF: | ||
Geen effect | Geen lozing van (huishoudelijk en/of bedrijfs-) afvalwater (vb ophaling door een firma) | Volledige verwerking van het (huishoudelijk en/of bedrijfs-)afvalwater |
Gering negatief effect | Lozing van huishoudelijk afvalwater in de riolering EN/OF Uitrijden van het (huishoudelijk en/of bedrijfs-) afvalwater (of effluent) op bedrijfseigen percelen volgens de bepalingen van het Mestdecreet | |
Matig negatief effect | Lozing van huishoudelijk afvalwater in oppervlaktewater na voorbehandeling in een septische put | |
Significant negatief effect | Lozing van huishoudelijk afvalwater in oppervlaktewater zonder voorbehandeling in een septische put EN/OF Lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater EN/OF Uitrijden van het (huishoudelijk en/of bedrijfs-) afvalwater (of effluent) op bedrijfseigen percelen niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet |
Tabel 4-24 Significantiekader voor het thema klimaatsverandering
Geen effect | / |
Gering negatief effect | / |
Matig negatief effect | / |
Significant negatief effect | Totale CO2-productie |
Gezien de actuele problematiek mbt klimaatsverandering wordt voor de totale CO2-productie door het bedrijf steeds een significant negatief effect toegekend.
Tabel 4-25 Significantiekader voor het thema verspreiding van bestrijdingsmiddelen
Geen effect | Geen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen |
Gering negatief effect | Gebruik van erkende bestrijdingsmiddelen |
Matig negatief effect | / |
Significant negatief effect | Gebruik van niet erkende bestrijdingsmiddelen |
Tabel 4-26 Significantiekader voor het thema verandering van biodiversiteit
Geen effect | Geen Vogelrichtlijn-, Habitatrichtlijn-, Ramsar-, VEN- of natuurgebied in de nabije omgeving |
Gering negatief effect | Gering negatief effect voor indirecte beïnvloeding (*) |
Matig negatief effect | Matig negatief effect voor indirecte beïnvloeding (*) |
Significant negatief effect | Gelegen binnen Vogelrichtlijn-, Habitatrichtlijn-, Ramsar-, VEN- of natuurgebied EN/OF Significant negatief effect voor indirecte beïnvloeding (*) |
(*) Beoordeling effecten voor indirecte beïnvloeding op Vogelrichtlijn-, Habitatrichtlijn-, Ramsar-, VEN- of natuurgebied cfr eerder uitgevoerde beoordelingen voor verzuring, vermesting, verontreiniging oppervlaktewater en verspreiding van bestrijdingsmiddelen.
Tabel 4-27 Significantiekader voor het thema verkeershinder
Geen effect | / |
Gering negatief effect | Occasionele transporten overdag en niet door gevoelige gebieden EN Gering negatief effect op verkeersveiligheid (*) (vb. transport over steenweg met fietspad) |
Matig negatief effect | Frequente transporten overdag door gevoelige gebieden OF Occasionele transporten ‘s nachts door gevoelige gebieden EN Matig negatief effect op verkeersveiligheid (*) (vb. transport over tweebaansweg zonder fietspad) |
Significant negatief effect | Frequente transporten ’s nachts of in het weekend door gevoelige gebieden EN/OF Significant negatief effect op verkeersveiligheid (*) (vb.transport over éénbaansweg zonder fietspad waar fietsroute loopt) |
Het betreft hier zwaar verkeer (vrachtwagenverkeer).
(*) effect wordt mbv de expertenkennis beoordeeld op basis van o.a. de aard van de wegen, capaciteit wegen en toestand wegdek (wegen al dan niet voorzien voor frequent zwaar vrachtwagenverkeer, uitwijkmogelijkheden, één- of tweebaansrijvak,...), aanwezigheid van fietspaden, aanwezigheid van recreatieve fiets- of wandelroutes, aard bebouwing (verspreide bebouwing, lintbebouwing, dorpskern,...), aantal transporten,...
5. Beschrijving van effecten per milieu- en natuurthema voor het bedrijf
5.1 Geurhinder
In het thema verstoring door geurhinder worden effecten besproken met betrekking tot de disciplines lucht en mens.
5.1.1 Geurproblematiek
Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van organisch materiaal (mest) in anaërobe omstandigheden.
Geuremissies verspreiden zich in de omgeving waarbij de bronhoogte, weersomstandigheden en afstand bepalen hoeveel geur in de leefomgeving rond de bronnen aanwezig is, de zogenaamde immissie.
De waarneming van geur in de leefomgeving wordt bepaald door de hoeveelheid en aard van de geur en de fluctuatie in de hoeveelheid aanwezige geur.
Het optreden van geurhinder hangt naast de geurconcentratie en de aard van de geur af van het persoonlijk welbevinden van de waarnemer, een subjectieve parameter.
Toetsingsnormen zijn al dan niet wettelijke randvoorwaarden waaraan de optredende effecten kunnen getoetst worden om te zien of er al dan niet een normoverschrijding voorkomt.
Er bestaan drie belangrijke soorten toetsingsnormen in verband met het beperken van geurhinder.
1. emissiebeperking (aanpak aan de bron); dit houdt een beperking in van de hoeveelheid uitgestoten stoffen.
2. afstandsregels; geven de afstanden weer die dienen gerespecteerd te worden om geurhinder te beperken tot “aanvaardbare” waarden.
3. immissiebeperking; dit wordt meestal gereglementeerd door overschrijdingspercentages: gedurende hoeveel procent van de tijd mag een opgegeven concentratie- of geurdrempel overschreden worden.
De toetsing van dit project aan de hand van de verschillende bestaande beoordelingssystemen wordt uitgevoerd om een indicatie te bekomen van de reikwijdte van het effect van geurverspreiding.
Omwille van de complexiteit van het geurmengsel en het moeilijk beheersen ervan, is toepassing van een emissiebeperkende regelgeving voor de veehouderij echter vrijwel onmogelijk. Het tot nu toe meest gehanteerde beoordelingssysteem is het systeem van de afstandsregels. In hetgeen volgt wordt het bedrijf beoordeeld aan de hand van de afstandsregels volgens Xxxxxx XX. Daarnaast zal met behulp van een verspreidingsmodel een inschatting gemaakt worden van de geurimmissie in de omgeving van het project. Dit kan getoetst worden aan de hand van overschrijdingspercentages, zoals dat bijvoorbeeld in Nederland gebeurt en waarnaar nu ook in Vlaanderen onderzoek wordt uitgevoerd.
5.1.2 Vlaamse afstands- en verbodsregels Vlarem II
Afstandsregels worden veelal gebruikt als instrument bij het vergunningsbeleid zonder dat een echte normering gegeven wordt met betrekking tot de geurkwaliteit in de omgeving. Afstandsregels berusten deels op ervaring met klachten, anderzijds op empirisch geuronderzoek bij verschillende types van bedrijven. Dit is het tot nu toe meest gehanteerde systeem bij de beoordeling van landbouwexploitaties in het kader van toekenning van vergunningen.
Bij de bepaling van de werkelijk optredende effecten, in casu de geurkwaliteit, dienen we echter behoedzaam te zijn niet de omgekeerde weg te bewandelen. Het is niet omdat een bedrijf voldoet aan afstandsregels, dat er geen geurhinder kan optreden of omgekeerd is het eveneens niet zo dat er geurhinder optreedt wanneer niet voldaan is aan de wettelijk vastgelegde regels.
De reden waarom afstandsregels geen garantie bieden voor het correct inschatten van de geurkwaliteit kan bijvoorbeeld zijn dat er bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels of omdat afstandsregels een sterke vereenvoudiging zijn van de reëel optredende effecten. Denken we maar aan het feit dat geurverspreiding afhankelijk is van klimatologische parameters als windrichtingsverdeling enz.
De afstandsregels in Vlarem II vinden hun oorsprong in het (literatuur)onderzoek dat verricht werd aan de Rijksuniversiteit van Gent door het Centrum voor de studie van het stalklimaat onder leiding van Prof. Xx. xx. X. Xxxxxxxxxxx. Bij dit onderzoek werd uitgegaan van een studie van het milieunormeringssysteem zoals toegepast in Duitsland en Nederland. Zowel in Duitsland als in Nederland berust dit systeem deels op olfactometrische waarnemingen.
Voorwaarden met betrekking tot de ligging van de varkensstallen
Huidige situatie | stalnr.: totaal # dieren: diersoort: stalpunten | 1 1228 # zeugen #varkens (incl.biggen) (> 10 weken) 1228 | 2 972 # zeugen #varkens (incl.biggen) (> 10 weken) 972 | 3 400 # zeugen #varkens (incl.biggen) (> 10 weken) 400 | 4 400 # zeugen #varkens (incl.biggen) (> 10 weken) 400 | TOTAAL # PUNTEN | |
1) Stalsystemen a) stal met systeem voor mestafvoer meerdere malen per dag (cfr. Spoelmestsysteem) b) diepstrooiselstal (enzymen - compost) c) potstal = stal waarin de dieren op geregelde tijdstippen voldoende bijgestrooid worden en waarbij de volledige strooisellaag slechts wordt verwijderd na een volledige stalperiode dit is nadat de dieren de stal hebben verlaten d) stal met volle vloer, ingestrooid (inbegrepen betonplaten met conische openingen, de zgn. "strorooster") e) stalvloer met een roosteroppervlakte van meer dan 50%; Noot: onder stalvloer wordt verstaan de ruimte waar dieren kunnen aanwezig zijn f) stalvloer met een roosteroppervlakte van 50% of minder g) stal met volle vloeren, niet ingestrooid h) ammoniakemissie-arme stal andere | 80 | 0 | |||||
80 | 0 | ||||||
60 | 0 | ||||||
0 | |||||||
0 | |||||||
30 | 0 | ||||||
0 | |||||||
20 | 1228 | 400 | 400 | 40560 | |||
0 | |||||||
10 | 0 | ||||||
10 | 0 | ||||||
110 | 972 | 106920 | |||||
0 | |||||||
2) Stalverluchtingssystemen a) Mechanisch met installatie tegen geur b) Mechanische ventilatie 1° vertikale uitstoot a) > 0.5m boven nok zonder pet > 0.5m boven nok met pet b) < 0.5m boven nok zonder pet < 0.5m boven nok met pet 2° zijdelingse uitstoot c) Natuurlijke verluchting 1° zonder afdekking 2° met afdekking andere | 110 | 1228 | 135080 | ||||
50 | 0 | ||||||
30 | 0 | ||||||
40 | 972 | 400 | 400 | 70880 | |||
20 | 0 | ||||||
10 | 0 | ||||||
20 | 0 | ||||||
10 | 0 | ||||||
0 | |||||||
3) Opslag vaste dierlijke mest a) driezijdig omsloten mestvaalt b) transportwagen c) potstal = stal waarin de dieren op geregelde tijdstippen voldoende bijgestrooid worden en waarbij de volledige strooisellaag slechts wordt verwijderd na een volledige stalperiode, dit is nadat de dieren de stal hebben verlaten andere | 50 | 0 | |||||
50 | 0 | ||||||
0 | 0 | ||||||
3) Opslag mengmest a) opslag in het stalgebouw: - mestkelder onder stalvloer, zonder geurafsnijder - mestkelder onder rooster, zonder geurafsnijder - mestkelder onder rooster, met geurafsnijder, met beperkte opslag (max. 3 weken) b) opslag buiten de stal: - gesloten opslag - eenvoudige afdekking - open opslag | 20 | 0 | |||||
20 | 1228 | 972 | 400 | 400 | 60000 | ||
50 | 0 | ||||||
50 | 0 | ||||||
30 | 0 | ||||||
0 | 0 | ||||||
TOTAAL PUNTEN STALLEN | 413440 | ||||||
Aantal varkensplaatsen | 3000 | ||||||
WAARDERINGSPUNTEN VOOR DE INRICHTING | 138 |
Toepassing van het puntensysteem, vermeld in afdeling 5.9.4 (varkensstallen) van Xxxxxx XX geeft volgende beoordeling:
,
Geplande situatie | stalnr.: totaal # dieren: diersoort: stalpunten | 1 1228 # zeugen #varkens (incl.biggen) (> 10 weken) 1228 | 2 972 # zeugen #varkens (incl.biggen) (> 10 weken) 972 | 3 1150 # zeugen #varkens (incl.biggen) (> 10 weken) 1150 | 4 1150 # zeugen #varkens (incl.biggen) (> 10 weken) 1150 | TOTAAL # PUNTEN | |
1) Stalsystemen a) stal met systeem voor mestafvoer meerdere malen per dag (cfr. Spoelmestsysteem) b) diepstrooiselstal (enzymen - compost) c) potstal = stal waarin de dieren op geregelde tijdstippen voldoende bijgestrooid worden en waarbij de volledige strooisellaag slechts wordt verwijderd na een volledige stalperiode dit is nadat de dieren de stal hebben verlaten d) stal met volle vloer, ingestrooid (inbegrepen betonplaten met conische openingen, de zgn. "strorooster") e) stalvloer met een roosteroppervlakte van meer dan 50%; Noot: onder stalvloer wordt verstaan de ruimte waar dieren kunnen aanwezig zijn f) stalvloer met een roosteroppervlakte van 50% of minder g) stal met volle vloeren, niet ingestrooid h) ammoniakemissie-arme stal andere | 80 | 0 | |||||
80 | 0 | ||||||
60 | 0 | ||||||
0 | |||||||
0 | |||||||
30 | 0 | ||||||
0 | |||||||
20 | 1228 | 1150 | 1150 | 70560 | |||
0 | |||||||
10 | 0 | ||||||
10 | 0 | ||||||
110 | 972 | 106920 | |||||
0 | |||||||
2) Stalverluchtingssystemen a) Mechanisch met installatie tegen geur b) Mechanische ventilatie 1° vertikale uitstoot a) > 0.5m boven nok zonder pet > 0.5m boven nok met pet b) < 0.5m boven nok zonder pet < 0.5m boven nok met pet 2° zijdelingse uitstoot c) Natuurlijke verluchting 1° zonder afdekking 2° met afdekking andere | 110 | 1228 | 1150 | 1150 | 388080 | ||
50 | 0 | ||||||
30 | 0 | ||||||
40 | 972 | 38880 | |||||
20 | 0 | ||||||
10 | |||||||
20 | 0 | ||||||
10 | 0 | ||||||
0 | |||||||
3) Opslag vaste dierlijke mest a) driezijdig omsloten mestvaalt b) transportwagen c) potstal = stal waarin de dieren op geregelde tijdstippen voldoende bijgestrooid worden en waarbij de volledige strooisellaag slechts wordt verwijderd na een volledige stalperiode, dit is nadat de dieren de stal hebben verlaten andere | 50 | 0 | |||||
50 | 0 | ||||||
0 | 0 | ||||||
3) Opslag mengmest a) opslag in het stalgebouw: - mestkelder onder stalvloer, zonder geurafsnijder - mestkelder onder rooster, zonder geurafsnijder - mestkelder onder rooster, met geurafsnijder, met beperkte opslag (max. 3 weken) b) opslag buiten de stal: - gesloten opslag - eenvoudige afdekking - open opslag | 20 | 0 | |||||
20 | 1228 | 972 | 1150 | 1150 | 90000 | ||
50 | 0 | ||||||
50 | 0 | ||||||
30 | 0 | ||||||
0 | 0 | ||||||
TOTAAL PUNTEN STALLEN | 694440 | ||||||
Aantal varkensplaatsen | 4500 | ||||||
WAARDERINGSPUNTEN VOOR DE INRICHTING | 154 |
,
Vereiste minimumafstand
In de volgende tabel wordt de vereiste minimumafstand in meter weergeven die volgens Vlarem-II (art. 5.9.4.3) bewaard moet worden tussen elke stal en een aantal op het Gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie, woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter en bosreservaat), rekening houdend met het aantal waarderingspunten voor de inrichting en het aantal varkenseenheden. Voor de berekening van het aantal varkenseenheden worden andere varkens, ouder dan 10 weken, gelijkgesteld aan 1 varkenseenheid. Naast de vereiste minimumafstand, worden in onderstaande tabellen eveneens de afstand tot het dichtstbij gelegen gevoelige gebied weergegeven en de totale oppervlakte ‘gevoelig gebied’ binnen de vereiste minimumafstand.
Omschrijving | huidig | gepland |
Aantal varkenseenheden | 3.000 | 4.500 |
Waarderingspunten | 138 | 154 |
vereiste minimumafstand (m) | 350 | 300 |
dichtstbij gelegen ‘gevoelig gebied’ (m) | 1.090 | 1.090 |
aantal ha ‘gevoelig gebied’ binnen | - | - |
vereiste minimumafstand |
Het dichtstbijzijnde hindergevoelig gebied is een woongebied op 1.090 m van het bedrijf. Dit gevoelig gebied is verder gelegen dan de minimumafstand, hetgeen betekent dat het bedrijf voldoet aan de afstandsregels volgens Vlarem II.
5.1.3 Modellering van geuremissie en –immissie
Geurconcentraties in de buitenlucht worden veelal door overschrijdingspercentages gereglementeerd. Hierbij wordt het percentage van de tijd gegeven gedurende dewelke er een overschrijding mag zijn van een gegeven geurconcentratie.
Geurconcentraties worden weergegeven in geureenheden per volume-eenheid (ge/m³ volgens de Nederlandse voornorm, OUE/m³ volgens de Europese voornorm). Eén geureenheid per kubieke meter (1 ge./m³) is per definitie de concentratie die door 50 % van de personen van een geurpanel, niet meer kan waargenomen worden. Deze concentratie noemt men de geurdrempel.
De geurconcentratie die op een bepaald ogenblik in de omgevingslucht kan waargenomen worden, is gelijk aan de verdunningsfactor die moet toegepast worden op de met geur belaste lucht met zuivere lucht, opdat 50 % van de proefpersonen dit mengsel kan onderscheiden van zuivere lucht en 50 % geen onderscheid meer kan maken. Indien bijvoorbeeld de met geur belaste lucht 10 keer moet verdund worden, dan bevat deze lucht initieel 10 ge/m³.
In een onderzoek uitgevoerd door de Universiteit Gent in opdracht van XXXXXX (deel I, deel II, deel III, 2002) werden 3 basisbeschermingsniveaus vastgelegd voor een geïsoleerd gelegen bedrijf in de sector van de varkenshouderijen, uitgedrukt in immissieconcentratie als 98-percentiel. Deze 3 niveaus zijn gelinkt aan de waarneming, hinder en ernstige hinder van geur:
- De streefwaarde wordt gedefinieerd als ‘het achtergrondniveau, het hinderniveau in een controlegroep buiten de invloedssfeer van de bron gelegen’. Bij concentraties lager dan dit niveau, wordt dus geen effect van de bron waargenomen. De streefwaarde wordt vastgelegd op 0,5 OUE/m³als 98-percentiel,
d.w.z. dat op de streefwaarde een uurgemiddelde geurconcentratie van 0,5 OUE/m³ in de leef- en woonomgeving in niet meer dan 2% van de tijd (of 175 uren/jaar) wordt overschreden.
- De richtwaarde is gelinkt aan het ervaren van hinder door de omwonenden en wordt vastgelegd op 1 OUE/m³ als 98-percentiel, d.w.z. dat op de richtwaarde een uurgemiddelde geurconcentratie van 1 OUE/m³ in de leef- en woonomgeving in niet meer dan 2% van de tijd wordt overschreden.
- De grenswaarde is gelinkt aan het ervaren van ernstige hinder door de omwonenden. Dit niveau wordt vastgelegd op 1,5 OUE/m³ als 98-percentiel, d.w.z. dat op de grenswaarde een uurgemiddelde geurconcentratie van 1,5 OUE/m³ in de leef- en woonomgeving in niet meer dan 2% van de tijd wordt overschreden. Vanaf deze grenswaarde kunnen structureel klachten optreden zodat dit niveau, behoudens in geval van overmacht, niet mag overschreden worden ter hoogte van het dichtstbijzijnde geurgevoelig object (meestal de meest nabijgelegen bedrijfsvreemde woning).
Voor de overige deelsectoren van de intensieve veeteelt (pluimveehouderij, rundveehouderij) werden nog geen basisbeschermingsniveau’s vastgelegd. Verwacht wordt dat voor deze deelsectoren slechts een kleine bijsturing zal nodig zijn van de aanpak bij de varkenshouderij (Universiteit Gent et al., 2002). Er wordt ook voor de overige deelsectoren dan ook gewerkt met de 3 basisbeschermingsniveau’s zoals ze hierboven voor de varkenshouderij zijn weergegeven.
Momenteel wordt onderzoek verricht hoe deze basisbeschermingsniveaus kunnen omgezet worden naar geurnormen bij nieuwe en bestaande varkensbedrijven (cfr. visiedocument ‘De weg naar een duurzaam geurbeleid’, versie januari 2006). Vervolgens wordt implementatie in de Vlaamse wetgeving verwacht.
De overschrijdingspercentages van de 3 basisbeschermingsniveaus kunnen berekend worden met behulp van een verspreidingsmodel. In de gangbare modellen wordt op basis van uurgemiddelde geuremissies berekend gedurende hoeveel uren per jaar een bepaalde uurgemiddelde concentratie overschreden wordt.
5.1.3.1 IFDM modellering
Bij de evaluatie maken we gebruik van het Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO. Het bedrijf wordt hierbij in een aantal (geur)bronnen opgedeeld. Deze bronnen kunnen slechts worden ingegeven als vierkanten waarvan middelpunt en zijde dient te worden ingevoerd. Daarom wordt het bedrijf opgedeeld in een aantal oppervlakte-bronnen. Er wordt gestreefd naar een zo goed mogelijke overlapping tussen de vierkante bron en de verschillende stallen. De kadaveropslag kan niet in het model opgenomen worden (zie ook cumulatieve effecten). Het model is eerder een indicatieve simulatie van de mogelijke geurverspreiding.
Verder dient in het model de geuremissie per tijdseenheid voor de bron opgegeven te worden. Halfweg de jaren ’90 werd de olfactometrie in Nederland en vervolgens in Europa sterk gestandaardiseerd (Klarenbeek et al., 1995). Dit resulteerde uiteindelijk onder andere tot een ‘Europese’ geureenheid (Odour Unit, OUE). De (voornamelijk nederlandse) emissiewaarden, gemeten in de jaren ’80, verloren door deze standaardisatie deels aan waarde, door de grote onzekerheden die zich konden voordoen. Recent werden voor varkens nieuwe emissiewaarden voor de verschillende diercategorieën voorgesteld. Het betreft voor conventionele stallen de resultaten uit een studie van vlaamse varkensbedrijven (Xxx Xxxxxxxxxx en Defoer, 2002). Voor stalsystemen met lage emissie en voor pluimvee zijn in deze Vlaamse studie geen emissiewaarden beschikbaar. Daarom wordt in het MER gebruik gemaakt van de nederlandse geuremissiefactoren uit de Regeling geurhinder en veehouderij (Regeling van 8 december 2006). De nederlandse emissiewaarden voor traditionele stalsystemen liggen opmerkelijk lager dan de vlaamse emissiewaarden voor traditionele stalsystemen. Hetzelfde wordt verwacht voor de emissiewaarden voor ammoniakemissie-arme stalsystemen. Daarom zal eerst het geurreductiepercentage bepaald worden van de nederlandse geuremissiewaarden voor ammoniakemissie-arme stalsystemen tov de nederlandse geuremissiewaarden voor traditionele stalsystemen. Het bekomen geurreductiepercentage zal vervolgens gebruikt worden om uit de Vlaamse emissiewaarden voor traditionele stalsystemen, de emissiewaarden te berekenen voor ammoniakemissie-arme stalsystemen (zie overzicht resultaten).
5.1.3.1.1 Geurcontouren
Met het IFDM-model wordt op basis van de 3 basisbeschermingsniveaus voor geïsoleerd gelegen varkensbedrijven uit het vlaams onderzoek door de Universiteit Gent (2002) en zoals gesteld in het visiedocument ‘de weg naar een duurzaam geurbeleid’ (draftversie januari 2006)een geursimulatie voor het bedrijf gemaakt, waarbij de geur ter hoogte van het dichtstbijzijnde geurgevoelig object (meestal de meest nabijgelegen bedrijfsvreemde woning) de grenswaarde niet mag overschrijden, m.a.w. niet meer dan 2 % van de tijd (of 175 uren/jaar) een uurgemiddelde geurconcentratie van 1,5 OUE/m³ in de leef- en woonomgeving mag overschrijden. Verder worden ook de uurgemiddelde geurconcentraties van 1 OUE/m³ (richtwaarde) en 0,5 OUE/m³ (streefwaarde) in de leef- en woonomgeving weergegeven. Merk op dat deze 3 basisbeschermingsniveaus een voorlopig vlaams toetsingskader betreffen en er nog geen implementatie is in de wetgeving. Het toetsingskader werd ontwikkeld op basis van onderzoek bij geïsoleerd gelegen varkenshouderijen, maar er kan verondersteld worden dat deze waarden ook van toepassing zijn op pluimveestallen. De simulatie resulteert in een figuur met verschillende geurzones afgebakend door geurcontouren, dewelke hieronder worden beschouwd:
1. zone 1 (‘gele + rode zone’): met een geurconcentratie van meer dan 1,5 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd. Dit is de zone waarbinnen in meer dan 2% van de tijd structureel klachten kunnen optreden als gevolg van geurhinder.
2. geurcontour 1 (‘grens gele en lichtgroene zone’): met een geurconcentratie van 1,5 OUE/m³ in 2% van de tijd,
3. zone 2 (‘lichtgroene zone’): met een geurconcentratie tussen 1 OUE/m³ en 1,5 OUE/m³ in meer dan 2
% van de tijd. Dit is de zone waarbinnen in meer dan 2% van de tijd meer mensen geurhinder ondervinden dan mensen geur waarnemen.
4. geurcontour 2 (‘grens lichtgroene en donkergroene zone’): met een geurconcentratie van 1 OUE/m³ in 2% van de tijd,
5. zone 3 (‘donkergroene zone’): met een geurconcentratie tussen 0,5 OUE/m³ en 1 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd. Dit is de zone waarbinnen in meer dan 2% van de tijd meer mensen geur waarnemen dan geurhinder ondervinden.
6. geurcontour 3 (‘grens donkergroene en witte zone’): met een geurconcentratie van 0,5 OUE/m³ in 2% van de tijd,
7. zone 4 (‘witte zone’): met mogelijke geurwaarneming en geurhinder in minder dan 2% van de tijd. Deze zone ligt buiten de invloedssfeer van de geurbron. Merk op dat in de witte zone geurwaarneming en geurhinder in 2 % of meer van de tijd onwaarschijnlijk is. Dit sluit niet uit dat het bedrijf onder bepaalde omstandigheden kan geroken worden. Het is echter onwaarschijnlijk dat de geur jaarlijks in meer dan 2 % van de tijd zal kunnen waargenomen worden.
5.1.3.1.2 Cumulatieve effecten van veeteeltbedrijven in de omgeving
Indien andere veeteeltbedrijven zich binnen de buitenste geurcontour (0,5 OUE/m³) van het bedrijf bevinden, dan vormen deze samen met het eigen bedrijf een bronnencluster (een bronnencluster wordt als volgt gedefinieerd: ‘twee (of meer) bronnen met een gelijkaardig geurkarakter vormen een cluster wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor de streefwaarde (0,5 OUE/m³) van de andere bron is gelegen’ (Project Research Gent (PRG) nv et al., 2004) ). Er wordt van deze bedrijven dan ook een zeker cumulatief effect verwacht met betrekking tot geur. Er blijken 31 veeteeltbedrijven binnen de geurcontouren van het bedrijf te liggen, zodat het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster.
Interferentie tussen geurbonnen is moeilijk in te schatten. Uit het onderzoek van PRG NV (2004) bleek immers dat in situaties waar geurhinder wordt veroorzaakt door meerdere bronnen met een zelfde karakter (in dit geval agrarisch karakter) de gecumuleerde geuren minder hinder veroorzaken dan ingeval een zelfde geurbelasting zou worden verspreid door één bron. En naarmate het aantal geurbronnen toeneemt, neemt de hinder af. Dit betekent dat voor de impactberekening van agrarische bronnenclusters, de bronnen binnen de cluster niet zonder meer gesommeerd kunnen worden.
In het onderzoek van PRG NV (2004) en in het visiedocument ‘De weg naar een duurzaam geurbeleid’ (draftversie januari 2006) wordt voorgesteld om voor inwonenden van clusters van varkensbedrijven –op basis van de inschatting van praktijksituaties- het 98-percentiel voor 10 OUE/m³ als grenswaarde te hanteren, 5 OUE/m³ als richtwaarde en 3 OUE/m³ als streefwaarde. Er wordt verondersteld dat deze waarden algemeen van toepassing zijn op clusters van veestallen. Om een indicatie te krijgen van de cumulatieve geurhinder van de bronnencluster, wordt een tweede geursimulatie uitgevoerd met het IFDM- model uitgevoerd, met als input de geuremissie van de bedrijven binnen de bronnencluster en een toetsing
t.o.v. de 3 basisbeschermingsniveaus voor bronnenclusters. De simulatie resulteert in een figuur met verschillende geurzones afgebakend door geurcontouren, dewelke hieronder worden beschouwd:
1. zone 1 (‘donkerrode zone’): met een geurconcentratie van meer dan 10 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd.
2. geurcontour 1 (‘grens donkerrode en lichtrode zone’): met een geurconcentratie van 10 OUE/m³ in 2% van de tijd,
3. zone 2 (‘lichtrode zone’): met een geurconcentratie tussen 5 OUE/m³ en 10 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd.
4. geurcontour 2 (‘grens lichtrode en gele zone’): met een geurconcentratie van 5 OUE/m³ in 2% van de tijd,
5. zone 3 (‘gele zone’): met een geurconcentratie tussen 3 OUE/m³ en 5 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd.
6. geurcontour 3 (‘grens gele en witte zone’): met een geurconcentratie van 3 OUE/m³ in 2% van de tijd.
7. zone 4 (‘witte zone’): met een geurconcentratie van minder dan 3 OUE/m³ in minder dan 2% van de tijd.
5.1.3.1.3 Berekeningen
Voor de varkens wordt voor de conventionele stallen gerekend met de geuremissiewaarden uit de studie van Vlaamse varkensbedrijven (Xxx Xxxxxxxxxx en Defoer, 2002). Deze bedragen als volgt:
Vleesvarkens : 29,2 OUE/s per dier
De Nederlandse geuremissiewaarden voor conventionele stalsystemen bedragen volgens de Regeling geurhinder en veehouderij (Regeling van 8 december 2006):
Vleesvarkens : 23,0 OUE/s per dier
De geuremissiewaarden voor ammoniakemissie-arme stalsystemen zijn volgens de Regeling geurhinder en veehouderij als volgt :
Vleesvarkens : 17,9 OUE/s per dier
De Nederlandse ammoniakemissie-arme stalsystemen reduceren de geuremissie per diercategorie met volgend percentage tov de nederlandse conventionele stalysemen :
Vleesvarkens : 22,2%
De Nederlandse geuremissiewaarden voor conventionele stalsystemen liggen opmerkelijk lager dan de Vlaamse waarden. Bijgevolg wordt ook verwacht dat de Nederlandse geuremissiewaarden voor ammoniakemissie-arme stalsystemen lager zullen liggen dan de Vlaamse.
Er zijn momenteel geen geuremissiewaarden voor ammoniakemissie-arme stalsystemen in Vlaanderen. De Nederlandse emissiewaarden voor ammoniakemissie-arme stalsystemen kunnen niet zomaar overgenomen worden, omdat zij verwacht worden lager te zijn dan de Vlaamse waarden zouden zijn (net zoals dit voor de conventionele stallen het geval is). Daarom worden de verwachte geuremissiewaarden voor ammoniakemissie-arme stalsystemen in Vlaanderen berekend uit de waarden voor Vlaamse conventionele stalsystemen, via de hierboven berekende geurreductiepercentages van de Nderlandse ammoniakemissie- arme stalsystemen tov de Nderlandse conventionele stalsystemen. Dit resulteert in de volgende geuremissiewaarden voor de Vlaamse ammoniakemissie-arme stalsystemen:
Vleesvarkens : 22,72 OUE/s per dier
Als geïsoleerd gelegen bedrijf:
De geuremissie van het bedrijf is dan als volgt:
Stal | Diersoort | Geuremissie per dier (OUE/s/dier) | Aantal dieren | Geuremissie huidig (OUE/s) | Geuremissie gepland (OUE/s) |
Stal 1 | Vleesvarkens | 17,52 (*) | 1.228 | 21.515 | 21.515 |
Stal 2 (ammoniak- emissie-arm) | Vleesvarkens | 22,72 | 972 | 22.084 | 22.084 |
Stal 3 (oud) | Vleesvarkens | 29,2 | 400 | 11.680 | |
Stal 4 (oud) | Vleesvarkens | 29,2 | 400 | 11.680 | |
Stal 3 (nieuw) | Vleesvarkens | 17,52 (*) | 1.150 | 20.148 | |
Stal 4 (nieuw) | Vleesvarkens | 17,52 (*) | 1.150 | 20.148 | |
TotaleGeuremissie (OUE/s) | 66.959 | 83.895 |
(*) Deze stallen bezitten een biologisch luchtwassysteem. Bij gebruik van een biologische gaswasser wordt de geuremissie gereduceerd tot 40-50% (BBT voor de veeteeltsector, Derden et al., 2006). Reductie van 40% (worst case scenario) van de geuremissie bij conventionele stallen (29,2 OUE/s per dier) betekent een emissie van 17,52 OUE/s per dier.
OPMERKING: Voor de bepaling van de geuremissie van het bedrijf werd gerekend met een volledige bezetting van de stallen. In de praktijk is de bezetting echter zelden of nooit maximaal (leegstandsperiodes). Men kan dan ook stellen dat in die zin de simulatie een slechtste-gevalsanalyse is.
Als bronnencluster:
Wegens het ontbreken van specifieke gegevens met betrekking tot huisvesting van de dieren in de nabijgelegen veeteeltbedrijven wordt uitgegaan van conventionele stalsystemen. De Vlaamse geuremissiewaarden voor varkens worden toegepast. Dergelijke Vlaamse waarden voor runderen en pluimvee en paarden zijn momenteel nog niet beschikbaar. Daarom wordt gerekend met de nederlandse geuremissiefactoren uit de Regeling geurhinder en veehouderij (Regeling van 8 december 2006).
De berekende geuremissie van de omliggende veebedrijven (weergegeven op figuur 5-3) die zich binnen de geurcontouren van het bedrijf Bovafok bvba bevinden wordt weergegeven in onderstaande tabel. Het nummer van het bedrijf komt overeen met het nummer op figuur 5-3. De bedrijven 1, 2, 3 en 4 liggen niet binnen de geurcontouren van het bedrijf Bovafok (zowel in de huidige als geplande situatie) en zijn daarom niet mee opgenomen in onderstaande tabel.
Nr | Adres | Diersoort | Geuremissie per dier (OUE/s/dier) (*) | Aantal dieren | Geur- emissie (OUE/s) | Geuremissie per bedrijf (OUE/s) |
5 | Xxxxxxxxxxxxxxxx 00 | melkkoeien | 35,6 | 80 | 4.877 | |
runderen < 1 jaar | 35,6 | 30 | 1.068 | |||
runderen 1-2 jaar | 35,6 | 27 | 961 | |||
6 | Xxxxxxxxxxx 00 | mestvarkens | 29,2 | 303 | 8.848 | 8.848 |
7 | Xxxxxxxxxxxxxx 00 | mestvarkens | 29,2 | 390 | 11.388 | 11.388 |
8 | Xxxxxxxxxxxxxx 00 | mestvarkens | 29,2 | 162 | 4.730 | 4.730 |
9 | Xxxxxxxxxxxxxx 00 | mestvarkens | 29,2 | 1.000 | 29.200 | 29.200 |
10 | Xxxxxxxxxxxxxx 00 | mestvarkens | 29,2 | 450 | 13.140 | 13.140 |
11 | Xxxxxxxxxxxxxx 0 | melkkoeien | 35,6 | 15 | 1.246 | |
paarden | Niet vastgesteld | 2 | ||||
runderen < 1 jaar | 35,6 | 12 | 427 | |||
runderen 1-2 jaar | 35,6 | 8 | 285 | |||
12 | Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0 | - | ||||
13 | Xxxxxxxxxxxxxx 0 | - | ||||
14 | Xxxxxxxxxxxxxx 0 | mestvarkens | 29,2 | 199 | 5.811 | 5.811 |
15 | Xxxxxxxxxxxxxx 0 | varkens | 29,2 | 482 | 14.074 | 16.887 |
runderen | 35,6 | 79 | 2.812 | |||
16 | Xxxxxxxxxxx 00 | runderen | 35,6 | 100 | 3.560 | 3.560 |
17 | Xxxxxxxxxxxx 0 | mestvarkens | 29,2 | 140 | 4.088 | 4.088 |
18 | Xxxxxxxxxxxx 0x | mestvarkens | 29,2 | 2.856 | 83.395 | 83.395 |
19 | Xxxxxxxxxxxx 0x | mestvarkens | 29,2 | 2.916 | 85.147 | 85.147 |
20 | Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0 | beren | 18,7 | 3 | 56 | 50.258 |
melkoeien | 35,6 | 74 | ||||
runderen < 1 jaar | 35,6 | 48 | 1.709 | |||
runderen 1-2jaar | 35,6 | 47 | 1.673 | |||
mestvarkens | 29,2 | 1.150 | 33.580 | |||
zeugen | 70,7 | 150 | 10.605 | |||
21 | Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0 | varkens | 29,2 | 193 | 5.636 | 5.636 |
paarden | Niet vastgesteld | 2 | ||||
konijnen | Niet vastgesteld | 300 | ||||
22 | Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0 | geiten | 18,8 | 2.444 | 45.947 | 45.947 |
23 | Xxxxxxxxxxxxxxx 00 | mestkippen | 0,24 | 24.000 | 5.760 | 10.424 |
melkkoeien | 35,6 | 27 | ||||
runderen < 1 jaar | 35,6 | 28 | 997 | |||
runderen 1-2 jaar | 35,6 | 76 | 2.706 | |||
24 | Xxxxxxxxxxxxx 0 | zeugen | 70,7 | 100 | 7.070 | 31.075 |
beren | 18,7 | 2 | 37 | |||
mestvarkens | 29,2 | 655 | 19.126 | |||
runderen | 35,6 | 136 | 4.842 | |||
25 | Xxxxxxxxxxxxx 0 | varkens | 29,2 | 781 | 22.805 | 22.805 |
26 | Xxxxxxxxx 0 | zeugen | 70,7 | 145 | 10.252 | 35.165 |
beren | 18,7 | 5 | 94 | |||
mestvarkens | 29,2 | 850 | 24.820 | |||
27 | Xxxxxxxxx 0 | mestvarkens | 29,2 | 1.420 | 41.464 | 41.464 |
28 | Xxxxxxxxxx 0 | mestvarkens | 29,2 | 890 | 25.988 | 25.988 |
29 | Xxxxxxxxxxxx 0 | beren | 18,7 | 3 | 56 | 36.376 |
mestvarkens | 29,2 | 900 | 26.280 | |||
zeugen | 70,7 | 142 | 10.039 | |||
30 | Xxxxxxxxxxxx 0 | mestvarkens | 29,2 | 3.000 | 87.600 | 87.600 |
31 | Xxxxxxxxxxxxxxx 00 | mestkippen | 0,24 | 23.128 | 5.551 | 5.551 |
32 | Xxxxxxxxxxxxxxx 00 | zeugen | 70,7 | 150 | 10.605 | 51.172 |
beren | 18,7 | 2 | 37 | |||
mestvarkens | 29,2 | 1.388 | 40.530 | |||
33 | Xxxxxxxxxxxxxxx 00 | runderen | 35,6 | 260 | 9.256 | 9.256 |
34 | Xxxxxxxxxxxxx 0 | mestvarkens | 29,2 | 2.326 | 67.919 | 67.919 |
35 | Xxxxxxxxxxxxx 0 | mestvarkens | 29,2 | 400 | 11.680 | 11.680 |
(*) Bij ongekende varkenssoort, werden mestvarkens verondersteld. Bij onbekende soort zeugen (kraamzeugen, guste/dragende zeugen), werd met een gemiddelde geuremissiewaarde gerekend van beide varkenssoorten. Voor een aantal diersoorten (melkkoeien, paarden, konijnen) werden geen geuremissiewaarden per dier vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor melkkoeien werd dan met dezelfde geuremissie gerekend als runderen tot 2 jaar. De paarden en konijnen werden wegens het ontbreken van geuremissiewaarden en de lage aantallen niet meegerekend in de berekeingen.
Er zijn heel wat omliggende veebedrijven met een hoge geuremissie en zijn er in de huidige situatie zelfs 4 omliggende bedrijven met een hogere geuremissie van deze van het bedrijf Bovafok. In de geplande situatie zijn er nog 2 veebedrijven met een hogere emissie. Het zijn dan ook deze bedrijven met een hogere emissie die de geurmodellering als bronnencluster het sterkst gaan bepalen.
De geuremissiewaarden als geïsoleerd gelegen bedrijf en als bronnencluster worden ingegeven in het IFDM-model voor de simulatie van de mogelijke geurverspreiding.
OPMERKING: In het IFDM-model geldt een beperking van maximaal 25 bronnen die kunnen ingevoerd worden. Er werd dan ook geopteerd om de omliggende bedrijven met de hoogste geuremissie in te geven in het model. De bedrijven nrs 5, 8, 11, 16 en 17 konden niet aan het model toegevoegd worden. Het betreft hier echter bedrijven met een geuremissie kleiner dan 5.000 OUE/s, waarvan wordt verwacht dat zij geen noemenswaardige invloed hebben op de geurcontouren als bronnencluster in vergelijking met de overige bedrijven met een veel hogere geuremissie.
5.1.3.2 Overzicht resultaten
De resultaten van de geurmodelleringen zijn terug te vinden op de figuren 5-1 (als geïsoleerd gelegen bedrijf) en de figuren 5-2 (als bronnencluster), uitgetekend rondom het bedrijf op de topografische kaart.
De met het IFDM-model berekende geurconcentratiegrenzen zijn asymmetrisch. Dit is te wijten aan het feit dat rekening gehouden wordt met de positie en oriëntatie van de stallen en de verdeling van de windrichting en -snelheid over een gans jaar.
In het onderzoek van PRG NV (2004) en in het visiedocument ‘De weg naar een duurzaam geurbeleid’ (draftversie januari 2006) werd het volgende toetsingskader voor geurhinder van veehouderijen geformuleerd:
Bij de geurmodellering als geïsoleerd gelegen veeteeltbedrijf wordt nagegaan welke oppervlakte van geurgevoelige gebieden binnen de verschillende zones bepaald door de basisbeschermingsniveau’s gelegen is. Immers, de basisbeschermingsniveau’s voor een geïsoleerd gelegen veeteeltbedrijf zijn belangrijk voor alle geurgevoelige gebieden. Onder geurgevoelige gebieden volgens het Gewestplan wordt verstaan: woongebied, woonuitbreidingsgebied, woonreservegebied, woonpark, recreatief parkgebied, parkgebied, landelijk gebied met toeristische waarde, recreatiegebied, dagrecreatiegebied, gebied voor verblijfsrecreatie, golfterrein, speelbos – speelweide, gebied voor een toeristisch recreatiepark, gebied voor jeugdcamping, gebied bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, etc (Universiteit Gent, 2002).
Bij de geurmodellering als bronnencluster van veeteeltbedrijven wordt eveneens nagegaan welke oppervlakte van geurgevoelige gebieden binnen de zones met overschrijding van de streefwaarde en richtwaarde gelegen is. Daarnaast wordt het aantal huizen geteld dat zich binnen agrarisch gebied bevindt binnen de zone met overschrijding van de grenswaarde. Immers, de grenswaarde geldt voor inwonenden van de bronnencluster, aangezien ook de nabijgelegen woningen binnen agrarisch gebied geurhinder kunnen ondervinden.
De volgende tabellen geven de resultaten weer:
Omschrijving | huidig gepland |
aantal OUE/s | 66.959 83.895 |
opp. geurgevoelig gebied (are) in zone | 1.050 2.586 |
met geurconcentratie > 1,5 OUE/m³ in | |
meer dan 2 % van de tijd (‘gele + rode | |
zone’) waarvan: | |
- Woongebied met landelijk karakter (are) | 650 1.561 |
- Natuurgebied (are) | 400 1.025 |
opp. geurgevoelig gebied (are) in zone | 2.936 3.983 |
met geurconcentratie tussen 1 OUE/m³ en | |
1,5 OUE/m³ in meer dan 2% van de tijd | |
(‘lichtgroene zone’) waarvan: | |
- Woongebied met landelijk karakter (are) | 1.281 449 |
- Natuurgebied (are) | 1.015 1.723 |
- Parkgebied (are) | 290 1.444 |
- Gebied voor dag- en verblijfsrecreatie | 350 367 |
(are) | |
opp. geurgevoelig gebied (are) in zone | 12.044 16.310 |
met geurconcentratie tussen 0,5 OUE/m³ | |
en 1 OUE/m³ in meer dan 2% van de tijd | |
(‘donkergroene zone’) waarvan: | |
- Woongebied met landelijk karakter (are) | 714 834 |
- Natuurgebied (are) | 6.605 9.607 |
- Parkgebied (are) | 2.482 1.324 |
- Gebied voor dag- en verblijfsrecreatie | 341 1.749 |
(are) | |
- Groengebied (are) | 1.902 1.966 |
- Natuurgeb. met wetensch. waarde of | - 830 |
natuurreservaat |
Als geïsoleerd gelegen veeteeltbedrijf:
Het woongebied van Wingene valt niet binnen de geurcontouren als geïsoleerd gelegen veeteeltbedrijf. Als bronnencluster van veeteeltbedrijven:
De geurmodellering als bronnencluster van veeteeltbedrijven resulteert voor de geplande situatie in nagenoeg dezelfde geurcontouren als in de huidige situatie. Dit komt omdat in de bronnencluster de geuremissie voornamelijk bepaald wordt door de vele omliggende veebedrijven, die in de meeste gevallen tevens een hoge geuremissie hebben. In dergelijke bronnencluster is de toegenomen geuremissie vanuit het bedrijf Bovafok in de geplande situatie nauwelijks merkbaar. Het aantal huizen en de oppervlaktes geurgevoelige gebieden in onderstaande tabel gelden dan ook zowel voor de huidige als de geplande situatie.
Omschrijving | Huidig + gepland |
aantal huizen binnen zone met geurconcentratie > 10 OUE/m³ in meer dan 2% van de tijd (‘donkerrode zone’) (*) | > 100 |
opp. geurgevoelig gebied (are) in zone | 8.676 |
met geurconcentratie tussen 5 OUE/m³ en | |
10 OUE/m³ in meer dan 2% van de tijd | |
(‘lichtrode zone’) waarvan: | |
- Woongebied met landelijk karakter (are) | 1.945 |
- Woongebied en woonuitbreidingsgebied | 464 |
(are) | |
- Natuurgebied (are) | 4.114 |
- Parkgebied (are) | 1.070 |
- Groengebied (are) | 462 |
- Gebied voor dag- en verblijfsrecreatie | 621 |
(are) | |
opp. geurgevoelig gebied (are) in zone | 20.373 |
met geurconcentratie tussen 3 OUE/m³ en | |
5 OUE/m³ in meer dan 2% van de tijd | |
(‘gele zone’) waarvan: | |
- Woongebied met landelijk karakter (are) | 1.389 |
- Woongebied en woonuitbreidingsgebied | 3.687 |
(are) | |
- Natuurgebied (are) | 9.901 |
- Parkgebied (are) | 1.741 |
- Groengebied (are) | 1.424 |
- Gebied voor dag- en verblijfsrecreatie | 1.999 |
(are) | |
- Natuurreservaat (are) | 232 |
(*) enkel de bedrijfsvreemde woningen worden meegerekend. Dus de woningen horend bij de andere veeteeltbedrijven die deel uitmaken van de bronnencluster worden niet meegerekend.
5.1.4 Klachtenregistratie
In de vorige paragrafen werd via het berekenen van de Vlaamse afstandsregels en via een geursimulatie getracht om inzicht te krijgen in de mogelijke verspreiding van de geur. Het blijkt echter dat de begrippen “geur” en “geurhinder” niet éénduidig kunnen gedefinieerd worden. Dit komt omdat geur(hinder) een subjectief fenomeen is dat van individu tot individu kan verschillen.
Er werd navraag gedaan bij de gemeentelijke milieudienst van de gemeente Wingene naar mogelijke klachten tav het bedrijf betreffende geurhinder. Er zijn geen mondelinge of schriftelijke klachten bekend.
5.1.5 Kadaveropslag
Conform de wettelijke bepalingen gebeurt ophaling van kadavers 2 werkdagen na melding en gebeurt de melding maximaal 1 werkdag na het vinden van het kadaver. De mogelijke geurverspreiding van de kadaveropslag kon niet in de eerdere beoordelingen (afstandsregels of modellering) verwerkt worden. De bijkomende effecten zijn echter door de opslag in het speciaal hiertoe voorziene kadaverhok en de frequente afvoer zeer beperkt, zodat wordt verwacht dat er geen noemenswaardige geurhinder optreedt ten gevolge van de kadaveropslag. Het kadaverhok wordt niet gekoeld.
5.1.6 Beoordeling milieueffecten
Significantiekader voor geurhinder:
OF: | ||
Geen effect | Voldoet aan de Vlarem II-afstandsregels (vb bedrijf gelegen buiten vereiste minimumafstand) EN Geurmodellering geïsoleerd bedrijf: geurgevoelig gebied in zone met een geurconcentratie < 0,5 OUE/m³ in minder dan 2% van de tijd EN Geurmodellering bronnencluster: geurgevoelig gebied in zone met een geurconcentratie < 3 OUE/m³ in minder dan 2% van de tijd | |
Gering negatief effect | Voldoet aan de Vlarem II-afstandsregels EN Geurmodellering geïsoleerd bedrijf: geurgevoelig gebied in zone met een geurconcentratie tussen 0,5 OUE/m³ en 1 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd EN/OF Geurmodellering bronnencluster: geurgevoelig gebied in zone met een geurconcentratie tussen 3 OUE/m³ en 5 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd | |
Matig negatief effect | Voldoet aan de Vlarem II-afstandsregels EN Geurmodellering geïsoleerd bedrijf: geurgevoelig gebied in zone met geurconcentratie tussen 1 OUE/m³ en 1,5 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd EN/OF Geurmodellering bronnencluster: geurgevoelig gebied in zone met een geurconcentratie tussen 5 OUE/m³ en 10 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd | |
Significant negatief effect | Voldoet aan de Vlarem II-afstandsregels EN Geurmodellering geïsoleerd bedrijf: geurgevoelig gebied in zone met geurconcentratie > 1,5 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd EN/OF Geurmodellering bronnencluster: huizen in zone met een geurconcentratie > 10 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd | Dient wettelijk niet aan de afstandsregels te voldoen maar voldoet er niet aan (vb uitbreiding sinds 1993 is < 100% maar bedrijf ligt binnen vereiste minimumafstand of er is een verbod voor dat aantal dieren) |
Besluit:
Het bedrijf voldoet aan de Vlarem II-afstandsregels zowel in de huidige als de geplande situatie. Bij de geurmodellering als geïsoleerd gelegen bedrijf ligt er in de huidige situatie 12 ha geurgevoelig gebied in de zone met een geurconcentratie van meer dan 1,5 OUE/m³ in meer dan 2% van de tijd. In de geplande situatie neemt dit toe tot 16 ha. De geurmodellering als bronnencluster wordt voornamelijk bepaald door de veeteeltbedrijven in de omgeving die in groot aantal aanwezig zijn en waarvan meerdere bedrijven een hoge geuremissie bezitten. Hierdoor strekken de geurcontouren zich uit over een groot gebied en zijn er geen noemenswaardige verschillen tussen de geurcontouren van de bronnencluster in de huidige situatie en deze in de geplande situatie. In beide situaties ligt een aanzienlijk aantal huizen (meer dan 100) binnen de zone met een geurconcentratie van meer dan 10 OUE/m³. Daarnaast ligt nog 87 ha geurgevoelig gebied binnen de zones met een geurconcentratie tussen 5 OUE/m³ en 10 OUE/m³ en 20 ha tussen 3 OUE/m³ en 5 OUE/m³ in meer dan 2 % van de tijd.
Uit het significantiekader volgt dan ook een significant negatief effect voor het thema geurhinder in de huidige situatie. In de geplande situatie blijft dit significant negatief effect bestaan en nemen de negatieve effecten nog toe. Dit betekent dat de milieueffecten in beide situaties enkel aanvaardbaar zijn mits dwingende milderende maatregelen.
5.1.7 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden
5.1.7.1 Door het bedrijf genomen maatregelen
De effecten mbt geurhinder zijn significant negatief in de huidige situatie. Nochtans heeft de initiatiefnemer reeds aanzienlijke inspanningen geleverd om geurhinder te verminderen. De bestaande varkensstal 2 werd namelijk ammoniakemissie-arm aangelegd bestaande uit systeem V-4.7 en kent hierdoor zowel een verminderde ammoniak- als geuremissie. Daarnaast werd de bestaande stal 1 uitgerust met een biologische gaswasser. Bij gebruik van een biologische gaswasser wordt de geuremissie gereduceerd met 40-50% (zie voorgestelde maatregelen).
Daarnaast heeft de initiatiefnemer de volgende maatregelen genomen:
De kadavers worden bewaard in een speciaal hiertoe voorzien kadaverhok en worden conform de wettelijke bepalingen opgehaald.
Er wordt gebruik gemaakt van een 3-fasenvoedering. Hierdoor kan de stikstofexcretie (die gecorreleerd is met de geuremissie) duidelijk gereduceerd worden ten opzichte van 1-fasenvoedering. Het toepassen van precisievoeding wordt als BBT beschouwd. Gedurende de ganse levenscyclus blijft de eiwitbehoefte van de vleesvarkens dalen (% per kg voeder). Met het driefasensysteem wordt het eiwitaanbod aangepast voor drie fasen in de levenscyclus (groei, eerste deel afmesting en tweede deel afmesting). Op deze manier wordt uitscheiding van nutriënten via de mest beperkt (Derden et al., 2006).
5.1.7.2 Door het bedrijf geplande maatregelen
Het bedrijf zal voor de 2 nieuwe vleesvarkensstallen gebruik maken van een ammoniakemissiearm stalsysteem, met name het systeem S-1 (“Biologisch luchtwassysteem 70 % of hogere emissiereductie”). Het toepassen van ammoniakemissiearme stalsystemen is BBT bij nieuwbouwstallen voor varkens, voor zover de stalsystemen voor de specifieke diercategorie opgenomen zijn in bijlage I van het Ministerieel Besluit van 19/03/2004 (Xxxxxx et al., 2006). Bovendien gaat het hier om een stalsysteem met toepassing van een gaswasser waarmee zowel de emissie van ammoniak, stof als geur wordt beperkt. Bij gebruik van een biologische gaswasser wordt de geuremissie gereduceerd met 40-50% (zie voorgestelde maatregelen). Hiermee plant de initiatiefnemer belangrijke maatregelen om de toenemende geurhinder in de geplande situatie drastisch te beperken.
5.1.7.3 Voorgestelde/dwingende maatregelen
Het kadaverhok wordt momenteel niet gekoeld. Er wordt voorgesteld om hier in de geplande situatie een gekoeld kadaverhok van te maken.
Vloerbevuiling zoveel mogelijk voorkomen
Door het zoveel mogelijk voorkomen van vloerbevuiling wordt vervluchtiging van nutriënten en geurhinder beperkt. Eventueel kan hierdoor ook worden bespaard op de nodige chemicaliën bij reinigingsactiviteiten. Daarnaast heeft dit ook een positief effect op het voorkomen/beperken van ongedierte. Deze techniek wordt beschouwd als BBT (Derden et al., 2006).
Ook de kadaveropslag dient proper gehouden te worden. Bij elke ophaling van de kadavers kan de kadaveropslag gereinigd worden.
Zuivering van stallucht met gaswasser - biofilter
Een gaswasser is een reinigingsinstallatie waarin een gasstroom in intensief contact wordt gebracht met een vloeistof met als doel bepaalde gasvormige componenten uit het gas naar de vloeistof te laten overgaan. Bij een biofilter wordt contact gemaakt met een filterbed, opgebouwd uit biologisch materiaal, dat drager is van een dunne waterfilm waarin micro-organismen leven. Door het behandelen van de afgezogen stallucht door middel van een gaswasser worden zowel de emissie van ammoniak, stof als geur beperkt. Bij gebruik van een biofilter wordt de emissie van ammoniak en geur beperkt. De emissie van geur wordt bij gebruik van een chemische gaswasser maximaal 30% gereduceerd en bij gebruik van een biologische gaswasser maximaal 40-50%. Door het behandelen van de afgezogen stallucht door een biofilter wordt de emissie van geur maximaal 85% gereduceerd (Derden et al., 2006).
De Europese BREF (Best Available Techniques reference document) geeft aan dat het implementeren van gaswassers en biofilters bijna altijd te duur is voor een veeteeltbedrijf en dat het eventueel opleggen ervan gepaard dient te gaan met een grondige doorlichting van de concrete bedrijfssituatie inzake geurhinder. Globaal genomen wordt een gaswasser als economisch haalbaar beschouwd bij nieuwbouwstallen voor diercategorieën waarvoor nog geen AEA-stalsystemen in de lijst zijn opgenomen en indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt moeten worden (bijvoorbeeld mestverwerking door middel van droging). De biofilter wordt niet als economisch haalbaar beschouwd.
De economische haalbaarheid van gaswassers bij bestaande stallen dient van geval tot geval te worden geëvalueerd. De BREF vermeldt voor varkens extra investeringskosten tussen 9 en 84 euro/dierplaats en extra jaarlijkse werkingskosten tussen 3 en 28 euro/dierplaats. Voor biofilters vermeldt de BREF voor de varkenshouderij extra investeringskosten die variëren tussen 10 en 111 euro/dierplaats en extra totale jaarlijkse werkingskosten tussen 3 en 33 euro/dierplaats. (Xxxxxx et al., 2006).
De initiatiefnemer zal gebruik maken van deze maatregel bij de bouw van de 2 nieuwe vleesvarkensstallen. Deze zullen beiden namelijk voorzien worden van een biologisch luchtwassysteem (zie geplande maatregelen).
Opmerking: Bij gebruik van een gaswasser kan het gevormde spuiwater niet naar de mestkelder worden afgevoerd omwille van de H2S-vorming. Bij aanwending van het spuiwater op het land is een gebruikerscertificaat vereist (OVAM) alsook een ontheffing (Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu) (Derden et al., 2006).
Stallucht afzuigen en behandelen met een doekenfilter
Stofdeeltjes kunnen drager zijn van hinderlijke verbindingen. Het ontstoffen van de geëmitteerde stallucht is mogelijk door gebruik te maken van stoffilters (o.a. doekenfilter). Door het behandelen van de afgezogen stallucht door middel van een doekenfilter worden zowel stof (> 90% reductie) als stofgebonden ammoniak en geur beperkt. Voorwaarde voor het gebruik van eendoekenfilter bij mechanisch geventileerde stallen is de aanwezigheid van een centrale luchtafzuiging. Volgens expertinschatting is het realiseren van een centrale luchtafzuiging niet technisch haalbaar in bestaande stallen. Daarnaast zijn er nog een aantal technische problemen die zich voordoen in de praktijk. Een doekenfilter ter beperking van stofemissies in de veeteeltsector wordt niet als technisch haalbaar beschouwd (Derden et al., 2006).
Plaatsen van een hoge trekschouw of verhogen van het emissiepunt
Verdunning van geurbevattende lucht en een betere verspreiding leiden tot lagere geurconcentraties op immissieniveau. De kans op geurhinder zal hierdoor afnemen. Dit kan door bvb. het plaatsen van een hoge trekschouw of een verhoging van het bestaande emissiepunt. De kosten zijn sterk afhankelijk van de wijze van aanpassen van het emissiepunt en de specifieke omstandigheden. Globaal genomen is deze maatregel economisch haalbaar. Het plaatsen van een hoge trekschouw of het verhogen van het emissiepunt wordt echter niet als een efficiënte geurverwijderingstechniek beschouwd, maar kan bij lokale geurhinder wel een oplossing bieden (Derden et al., 2006).
Vermengen van stallucht met verse lucht
Voor het vermengen van stallucht met verse lucht (verdunning) is een bijkomende ventilator vereist voor het aanzuigen van de verse lucht. Het vermengen van stallucht met verse lucht is technisch en economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Deze maatregel is evenmin een efficiënte geurverwijderingstechniek, maar kan bij lokale geurhinder wel een oplossing bieden (Derden et al., 2006).
5.2 Verzuring
In het thema verzuring worden effecten besproken met betrekking tot de disciplines bodem, lucht, fauna & flora en mens.
5.2.1 Problematiek rond verzuring
De voornaamste vervuilende stoffen die verzurende neerslag veroorzaken, zijn stikstofoxiden (NOX), zwaveldioxide (SO2) en ammoniak (NH3). Veeteeltbedrijven zorgen voornamelijk voor verzuring als gevolg van ammoniakemissie. In het kader van dit MER wordt daarom enkel de verzuring als gevolg van de ammoniakemissie door het bedrijf bestudeerd.
Ammoniakvorming vindt plaats bij anaërobe afbraak van eiwitten en urinezuur in mest. De microbiële afbraakprocessen zijn sterk afhankelijk van de waterconcentratie. Ammoniak (NH3) wordt in de lucht omgezet in ammonium (NH4+)-houdende deeltjes zoals ammoniumsulfaat en ammoniumnitraat. Door de wind wordt de ammoniak vervolgens getransporteerd en verspreid, waardoor de ammoniakconcentratie door verdunning met andere lucht gaandeweg afneemt. Er zijn twee manieren waarop ammoniak en ammonium via de atmosfeer op de bodem of op de vegetatie terecht kunnen komen:
droge depositie : vooral vlakbij de bron, waar de ammoniakconcentratie in de lucht nog hoog is, wordt relatief veel ammoniak gedeponeerd. Ammonium slaat minder snel neer dan ammoniak. Hierdoor kan ammonium over grote afstanden worden getransporteerd.
natte depositie : ammoniak of ammonium komen in regen of sneeuw terecht en kunnen ook op die manier op bodem of vegetatie terecht komen. Dit proces gaat ongeveer even snel voor ammoniak als voor ammonium, maar vindt enkel plaats als het regent of sneeuwt.
Bij de droge depositie speelt het oppervlak waarop de depositie terecht komt een grote rol. Door hoge vegetaties (zoals bossen) wordt meer ammoniak uit de lucht ‘opgevangen’ dan door lage vegetaties (zoals heide). Bij de natte depositie speelt het oppervlak nauwelijks een rol.
Wegens de relatief lage bronhoogten en de veel grotere depositiesnelheid levert NH3, in tegenstelling tot bijvoorbeeld SO2 en NOX, zijn bijdrage tot de zure depositie op relatief korte afstand van de bron, en dit voornamelijk onder de vorm van rechtstreekse droge depositie van ammoniak. Deze depositie van NH3 is dan ook verreweg het meest bepalend voor de bijdrage van een individueel veeteeltbedrijf aan de totale ammoniakbelasting in gevoelige gebieden.
5.2.2 Ammoniakemissie door het bedrijf
In de Nederlandse regelgeving wordt een rekenmethode voorgeschreven om de ammoniakemissie door uitbating van veestallen te berekenen (Interimwet Ammoniak en Veehouderij en Uitvoeringsregeling Ammoniak en Veehouderij, 2002). De totale ammoniakemissie van de inrichting wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal dieren met de emissiefactor behorend bij de betreffende diercategorie en het huisvestingssysteem. De emissiefactor voor berekening van de totale emissie omvat de totale stalemissie inclusief de emissie van de mest die in de stal is opgeslagen.
De jaarlijkse ammoniakemissie op een landbouwbedrijf is gerelateerd aan het gebruikte stalsysteem en het aantal dieren. Onderstaande tabel geeft de ammoniakemissie weer voor de stalsystemen die op het bedrijf van toepassing zijn, het aantal dieren die zich in deze stalsystemen bevinden, alsook de totale ammoniakemissie dewelke in rekening dient gebracht te worden voor het bedrijf.
Voor vleesvarkens in een conventioneel stalsysteem met volledige of gedeeltelijke roostervloer en met een hokoppervlak groter dan 0,8 m² (oude stallen 3 en 4) wordt gerekend met een ammoniakemissie van 4,0 kg NH3/jaar/dierplaats (Regeling ammoniak en veehouderij, 2005). De BBT-studie voor de veeteeltsector (Derden et al., 2006) geeft aan dat de emissie van ammoniak bij gebruik van een biologische gaswasser tot 70% gereduceerd wordt. Dit resulteert in een ammoniakemissie van 1,2 kg/dierplaats/jaar voor de vleesvarkens in de bestaande stal 1 met de biologische luchtwasser en de nieuwe stallen 3 en 4 waarin eveneens biologische luchtwassers voorzien worden. Voor de ammoniakemissiearme stal 2, type V-4.7.,
geeft de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie (2004) een ammoniakemissie aan van 1,2 kg per dierplaats per jaar.
Stal | Diersoort | Ammoniakemissie (kg/ dierplts/ jr) | Aantal dieren | Ammoniakemissie huidige situatie (kg/jaar) | Ammoniakemissie geplande situatie (kg/jaar) |
Stal 1 | Vleesvarkens | 1,2 (*) | 1.228 | 1.474 | 1.474 |
Stal 2 (ammoniakemissie- arm, type V-4.7) | Vleesvarkens | 1,2 (**) | 972 | 1.166 | 1.166 |
Stal 3 (oud) | Vleesvarkens | 4 (***) | 400 | 1.600 | |
Stal 4 (oud) | Vleesvarkens | 4 (***) | 400 | 1.600 | |
Stal 3 (nieuw) | Vleesvarkens | 1,2 (*) | 1.150 | 1.380 | |
Stal 4 (nieuw) | Vleesvarkens | 1,2 (*) | 1.150 | 1.380 | |
Totale Ammoniakemissie | 5.840 | 5.400 |
(*) Deze stallen bezitten een biologisch luchtwassysteem. Gebruik van een biologische gaswasser geeft tot 70% reductie van de ammoniakemissie (BBT voor de veeteeltsector, Derden et al., 2006). Reductie van 70% van de ammoniakemissie bij conventionele stallen (4,0 kg NH3/dierplaats/jaar, Regeling ammoniak en veehouderij, 2005) betekent een emissie van 1,2 kg NH3/dierplaats/jaar.
(**) Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie, 2004 (***) Regeling ammoniak en veehouderij, 2005
5.2.3 Verzurende effecten op bos-, heide- en graslandecosystemen
5.2.3.1 Kritische last verzuring
Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig de draagkracht tegen verzuring te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last verzuring. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. Deze kritische last verzuring wordt uitgedrukt als ‘zuurequivalenten per hectare en per jaar’. Effectieve verzuring treedt pas op indien de zure depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau).
Een overzicht van de berekende kritische lasten verzuring (mediaanwaarde) per onderscheiden bos-, heide- en graslandecosysteem is weergegeven in volgende tabel (naar Langouche, 2002; Xxxxxxx, 2002; Meykens, 2001).
Tabel 5-1 Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen
type ecosysteem | BWK-type | Mediaan (Zeq/ha.j) |
zuur grasland | Ha,Hm, Hn | 2.288 |
neutraal-zuur grasland | Hc, Hf, Hj, Hp*, Hu | 2.157 |
kalkgrasland | Hd, Hk | 2.679 |
cultuurgrasland | Hp, Hpr, Hr, Hx | 1.961 |
natte heide | Ce | 2.168 |
droge heide | Cd, Cg, Cm, Cp, Cv | 2.343 |
loofbos | F., Q., E., V., R., L., N. | 2.753 |
naaldbos | P. | 3.086 |
Hier kan aan toegevoegd worden dat in MINA-plan 3 wordt gestreefd naar een waarde van 1.400 Zeq/ha.jaar als maximale gemiddelde waarde tegen 2030. Voor de meest verzuringsgevoelige ecosystemen (vennen en heiden op kalkarme zandgronden) worden waarden tussen 300 en 700 Zeq/ha.jaar vooropgesteld.
5.2.3.2 Verzurende depositie door het bedrijf
Volgens de Nederlandse rekenmethode (Interimwet Ammoniak en Veehouderij en Uitvoeringsregeling Ammoniak en veehouderij, 2002) kan de omrekening van emissie naar depositie gebeuren aan de hand van depositiefactoren op basis van de afstand tot de bron en het vegetatietype (de depositiefactoren per afstand en vegetatietype kunnen gevonden worden door de waarden uit Tabel 5-2 te delen door de totale emissie).
In Tabel 5-2 wordt voor het bedrijf de ammoniakdepositie (Zeq/ha/jaar) gegeven in functie van de afstand, gemeten vanaf het middelpunt van de inrichting, en in functie van de vegetatie waarop de depositie terechtkomt (op bos of op overige vegetatie).
Tabel 5-2 De ammoniakdepositie (Zeq/ha/jaar) in functie van de afstand vanaf het middelpunt van de inrichting
afstand (m) | Huidig (5.840 kg NH3/jaar) op bos overige | Gepland (5.400 kg NH3/jaar) | ||
op bos | overige | |||
20 | 40.880 | 20.440 | 37.800 | 18.900 |
50 | 13.841 | 6.950 | 12.798 | 6.426 |
100 | 4.555 | 2.278 | 4.212 | 2.106 |
150 | 2.219 | 1.110 | 2.052 | 1.026 |
250 | 876 | 426 | 810 | 394 |
500 | 210 | 105 | 194 | 97 |
1.000 | 52 | 26 | 48 | 24 |
2.000 | 13 | 6 | 12 | 6 |
Significante effecten zullen slechts optreden indien in de onmiddellijke omgeving verzuringsgevoelige objecten voorkomen. Specifiek wordt hierbij gekeken naar de (zeer) waardevolle vegetaties. In Tabel 5-3 worden de maximale deposities (op minimale afstand) ten gevolge van de ammoniakuitstoot door het bedrijf weergegeven.
Tabel 5-3 Maximale depositie voor voorkomende ecosysteemgroepen (zie Tabel 5-1) binnen een straal van 1 km (Zeq/ha/jaar)
Huidig Gepland | |||||
type | BWK- | minimale | maximale | minimale | maximale |
ecosysteem | code | afstand (m) | depositie | afstand (m) | depositie |
zuur grasland | - | - | - | - | |
neutraal-zuur | - | - | - | - | |
grasland | |||||
kalkgrasland | - | - | - | - | |
cultuurgrasland | Hp | 0 | > 40.880 | 0 | > 37.800 |
natte heide | - | - | - | - | |
droge heide | - | - | - | - | |
loofbos | Qs | 905 | 64 | 905 | 59 |
naaldbos | - | - | - | - |
Er bevinden zich geen erkende of Vlaamse natuurreservaten in de omgeving van het bedrijf (figuur 1-2b). Volgens het gewestplan (figuur 1-4) bevindt zich een natuurgebied ten noorden van het bedrijf dat reikt tot op 950 m van het bedrijf. Dit natuurgebied bestaat binnen de perimeter van 1 km tot het bedrijf uit loofbos (hier zuur eikebos, code Qs). Dit loofbos strekt zich zelfs verder uit dan de afgebakende zone van het natuurgebied op het gewestplan en komt tot op 905 m ten noorden van het bedrijf (figuur 3-6). De kritische last voor dit loofbos bedraagt 2.753 Zeq/ha.jaar. Ten gevolge van het bedrijf is er een
ammoniakdepositie op het loofbos van 64 Zeq/ha.j in de huidige situatie en 59 Zeq/ha.j in de geplande situatie. Dit betekent telkens 2% van de kritische last.
De kritische last voor cultuurgrasland bedraagt 1.961 Zeq/ha.jaar. Voor de soortenarme, permanente cultuurgraslanden vlakbij het bedrijf (code Hp) wordt dan ook een overschrijding van de kritische last vastgesteld. Deze Hp-graslanden zijn echter weinig waardevol en door de (frequente) bemesting zijn ze zo goed als ongevoelig voor verzuring (zie Tabel 3.2.). De kritische last voor cultuurgrasland wordt overschreden tot op een afstand van ongeveer 115 m van het bedrijf in de huidige situatie en tot op een afstand van ongeveer 110 m van het bedrijf in de geplande situatie.
5.2.4 Verzurende depositie bedrijf t.o.v. gemeentelijke depositie
Merken we op dat verzurende ammoniakdepositie niet alleen veroorzaakt wordt door het bedrijf zelf, maar ook door andere veeteeltbedrijven. Voor de gemeente Wingene wordt de berekende ammoniakdepositie (Zeq/ha.jaar) voor 2002 in volgende tabel weergegeven (VMM, 2002. Geen recentere gegevens beschikbaar bij VMM).
Tabel 5-4 Berekende deposities (Zeq/ha.jaar) voor 0000
Xxxxxxx
NHX
4.266
De berekende ammoniakdepositie voor de gemeente Wingene bedraagt 4.266 Zeq/ha.jaar. Om het cumulatief effect van andere landbouwbedrijven en industrie in de omgeving in rekening te brengen, wordt rekening gehouden met een (indicatief) maximale bijdrage van het landbouwbedrijf van 50% aan de gemeentelijke ammoniakdepositie, zijnde 2.133 Zeq/ha.jaar. In de volgende tabel wordt zowel voor de huidige als geplande situatie aangegeven op welke afstand van het bedrijf een vergelijkbare depositie ten gevolge van de ammoniakemissie door het bedrijf wordt bereikt.
Tabel 5-5 Maximale afstand met ammoniakdepositie bedrijf > 50% van gemeentelijke ammoniakdepositie
Op bos | Huidig | Overige | Op bos | Gepland | Overige | |
Gemeentelijke ammoniakdepositie | 4.266 | 4.266 | ||||
(Zeq/ha.jaar) | ||||||
(indicatief) max. NH3-depositie door | 2.133 | 2.133 | ||||
bedrijf (Zeq/ha.jaar) | ||||||
max. afstand (m) tov middelpunt bedrijf | 145 | 105 | 140 | 100 | ||
met overschrijding max. NH3-depositie | ||||||
door bedrijf |
De vegetatie buiten de max.afstanden tot het bedrijf met een overschrijding van de max. NH3-depositie door het bedrijf wordt (theoretisch gezien) eerder beïnvloed door de ammoniakdepositie als gevolg van andere bronnen dan door deze van het bedrijf zelf.
Binnen de in Tabel 5-5 vermelde maximale afstanden bevindt zich geen verzuringsgevoelige vegetatie. De percelen in de directe omgeving van het bedrijf betreffen akkers en cultuurgraslanden, welke door de (frequente) bemesting niet gevoelig zijn voor verzuring.
5.2.5 Beoordeling milieueffecten
Significantiekader verzuring:
Geen effect | Ammoniakdepositie bedrijf < 50% van de kritische last van minder waardevolle of weinig verzuringsgevoelige ecosystemen EN Geen verzuringsgevoelige vegetatie binnen contour met ammoniakdepositie bedrijf > 50% van gemeentelijke ammoniakdepositie |
Gering negatief effect | Ammoniakdepositie bedrijf < 30% van de kritische last van (zeer) waardevolle en verzuringsgevoelige ecosystemen OF Ammoniakdepositie bedrijf > 50% van de kritische last van minder waardevolle of weinig verzuringsgevoelige ecosystemen EN/OF Minder waardevolle of weinig verzuringsgevoelige vegetatie binnen contour met ammoniakdepositie bedrijf > 50% van gemeentelijke ammoniakdepositie |
Matig negatief effect | Ammoniakdepositie bedrijf tussen 30 en 50% van de kritische last van (zeer) waardevolle en verzuringsgevoelige ecosystemen EN/OF Waardevolle en verzuringsgevoelige vegetatie binnen contour met ammoniakdepositie bedrijf > 50% van gemeentelijke ammoniakdepositie |
Significant negatief effect | Ammoniakdepositie bedrijf > 50% van de kritische last van (zeer) waardevolle en verzuringsgevoelige ecosystemen EN/OF Zeer waardevolle en verzuringsgevoelige vegetatie binnen contour met ammoniakdepositie bedrijf > 50% van gemeentelijke ammoniakdepositie |
“weinig verzuringsgevoelig” = verzuringsgevoeligheid 1 en 2
“Verzuringsgevoelig” = licht tot zeer verzuringsgevoelig (verzuringsgevoeligheid 3 tot 5)
Afhankelijk van variabele parameters zoals bvb. de oppervlakte van de betreffende vegetaties kan obv het expertenoordeel een andere beoordeling toegekend worden.
Besluit:
Ten gevolge van de ammoniakdepositie door het bedrijf is er een overschrijding van de kritische last van soortenarme, permanente cultuurgraslanden (minder waardevol en weinig verzuringsgevoelig) rond het bedrijf tot op een afstand van ongeveer 115 m in de huidige situatie en 110 m in de geplande situatie. Voor het zeer waardevolle en verzuringsgevoelige zuur eikebos op 905 m van het bedrijf (het grootste deel van dit eikebos is aangeduid als natuurgebied op het gewestplan) bedraagt de ammoniakdepositie door het bedrijf slechts 2% van de kritische last in zowel de huidige als geplande situatie.
Er bevindt zich geen verzuringsgevoelige vegetatie binnen de contour waarin de ammoniakdepositie door het bedrijf meer dan 50% van de gemeentelijke ammoniakdepositie bedraagt.
De totale ammoniakdepositie door het bedrijf is in de geplande situatie kleiner dan in de huidige situatie, ondanks het groter aantal dieren in de geplande situatie. Dit is te danken aan het stalsysteem (biologische luchtwasser) dat in de geplande situatie wordt toegepast op de nieuwe stallen die 2 bestaande stallen vervangen.
Er wordt dan ook een gering negatief effect toegekend voor beide situaties. Dit betekent dat de negatieve milieueffecten aanvaardbaar worden geacht en geen milderende maatregelen worden nodig geacht.
5.2.6 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden
5.2.6.1 Door het bedrijf genomen maatregelen
Voor de door het bedrijf genomen maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder.
5.2.6.2 Door het bedrijf geplande maatregelen
Voor de door het bedrijf geplande maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder.
5.2.6.3 Voorgestelde milderende maatregelen
Voor de voorgestelde milderende maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder.
De emissie van ammoniak wordt bij gebruik van een chemische gaswasser tot 95% gereduceerd en bij gebruik van een biologische gaswasser tot 70%. Door het behandelen van de afgezogen stallucht door een biofilter wordt de emissie van ammoniak tot 85% beperkt. (Xxxxxx et al., 2006).
Door het geplande ammoniakemissie-arme stalsysteem (S-1, met biologisch luchtwassysteem) voor de 2 nieuwe vleesvarkensstallen, die 2 bestaande stallen vervangen, neemt de initiatiefnemer dus een belangrijke maatregel voor het terugdringen van de ammoniakemissie. Hierdoor wordt de ammoniakemissie in de geplande situatie zelfs kleiner dan deze in de huidige situatie.
5.3 Vermesting
In het thema vermesting worden effecten besproken met betrekking tot de disciplines bodem, water en fauna & flora
5.3.1 Vermestingsproblematiek
Vermesting is de aanrijking van bodem en water met nutriënten (vnl. stikstof, fosfor en kalium) waardoor ecologische processen en natuurlijke kringlopen verstoord worden. Deze verstoringen leiden tot verhoogde stikstof- en fosfaatconcentraties in grond- en oppervlaktewater. Dit veroorzaakt mede de achteruitgang van biodiversiteit en de kwalitatieve achteruitgang van voedingsgewassen. Ook de kwaliteit van de drinkwatervoorziening wordt onder druk gezet.
Om het leefmilieu te beschermen tegen de verontreiniging door meststoffen werd het gebruik ervan strikt gereglementeerd via het mestdecreet (zie juridische randvoorwaarden). De Mestbank van de Vlaamse Landmaatschappij oefent het toezicht uit op de concrete toepassing van de wetgeving. De evaluatie van de mestafzetmogelijkheden van het bedrijf gebeurt door de Mestbank bij de adviesaanvraag in het kader van de vergunningsaanvraag.
De verdere daling van de vermestende invloed van landbouw steunt op 2 belangrijke pijlers:
- Mestverwerking speelt een sleutelrol in het mestbeleid, daar, volgens de uitgangspunten van het nieuwe Mestdecreet (MAP 3), ongeveer 13 miljoen kg N verplicht zal moeten verwerkt worden om nog te kunnen uitbreiden in nutriëntenemissierechten (na bewezen mestverwerking). Om de mestverwerking te realiseren werd een mestverwerkingsplicht ingevoerd, waarbij het percentage te verwerken mest toeneemt met de gemeentelijke productiedruk van dierlijke mest (kg N/ha).
- In het mestbeleid dient sinds 2000 de nutriëntenbalans als sensibiliserend instrument voor de landbouwer. De nutriëntenbalans op bedrijfsniveau is een soort boekhouding waarmee de landbouwer de nutriëntenverliezen op zijn bedrijf per hectare of per dier kan berekenen. Door het evalueren van de resultaten van de nutriëntenbalans kunnen de juiste maatregelen geselecteerd worden om de nutriëntenefficiëntie van een landbouwbedrijf te verbeteren en de verliezen te beperken. Er zijn echter zeer weinig landbouwers die van deze nutriëntenbalansen op bedrijfsniveau gebruik maken.
Vermesting door dit bedrijf kan geproduceerd worden door volgende activiteiten:
- mestafzet,
- mestopslag,
- depositie door stallen en mestopslag.
5.3.2 Totale mestproductie en mestverwerkingsplicht
In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de mestproductie.
mestproductie | Huidig | Gepland |
totale mestproductie (ton/jaar) | 3.000 | 6.000 |
stikstofproductie (kg N/jaar) | 39.000 * | 58.500 * |
fosfaatproductie (kg P2O5/jaar) | 15.990 * | 23.985 * |
afzet op eigen cultuurgronden (ha) | 0 | 0 |
*: forfaitair
Volgens het mestdecreet moet het bedrijf aan mestverwerking doen. De gemeentelijke productiedruk bedraagt te Wingene 563,3 kg N/ha, zodat het basispercentage te verwerken mest 30% bedraagt. Daar bovenop dient een aanvullend percentage verwerkt te worden in functie van het netto stikstofoverschot van het bedrijf. In de huidige situatie komt het totale mestverwerkingsplichtpercentage dan op 53%, dit betekent 20.670 kg N. Het bedrijf zorgt ervoor dat deze hoeveelheid verwerkt wordt in het mestverwerkingsbedrijf CV D’Hoore zodat het bedrijf aan de mestverwerkingsplicht voldoet.
In de geplande situatie werd het basispercentage te verwerken mest berekend op 65%. Er geldt echter een maximaal verwerkingspercentage van 60%. Hier bovenop dient een extra hoeveelheid mest verwerkt te worden ten gevolge van de uitbreiding van het bedrijf. De initiatiefnemer wenst volgens het nieuwe mestdecreet de uitbreiding te bekomen deels (50%) door overname van nutriëntenemissierechten van andere bedrijven zonder inlevering van nutriëntenemissierechten (waarbij 25% van deze rechten worden verwerkt door de verwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf) en deels (50%) door groei mits mestverwerking (waarbij bovenop de basisverwerkingsplicht een extra verwerkingsplicht geldt van 125% van de gevraagde uitbreiding). Dit betekent dus dat het bedrijf in de geplande situatie de hoeveelheden dient te verwerken zoals weergegeven in de volgende tabel:
Basispercentage mestverwerking | 60% x 58.500 kg N = 35.100 kg N |
Overname NER zonder inlevering | 50% x 19.500 kg N x 25% = 2.438 kg N |
Groei mits mestverwerking | 50% x 19.500 kg N x 125% = 12.188 kg N |
Totaal te verwerken hoeveelheid | 49.726 kg N, dit is 85% van de totale stikstofproductie |
Aan deze mestverwerkingsplicht in de geplande situatie zal voldaan worden door verwerking van minstens deze hoeveelheid mest in het mestverwerkingsbedrijf CV D’Hoore.
5.3.3 Mestafzet op bedrijfseigen cultuurgronden
Het uitspreiden van meststoffen kan een rechtstreekse invloed hebben op de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater, vooral indien de gronden voor mestafzet nabij waterlopen zijn gelegen.
Het op of in de bodem brengen van dierlijke mest, andere meststoffen en kunstmeststof wordt geregeld door de bepalingen van het mestdecreet (MAP 3):
- niet uitspreiden in de periode van 1 september tot en met 15 februari;
- niet uitspreiden op zon- en feestdagen;
- niet uitspreiden vóór zonsopgang en na zonsondergang;
- niet uitspreiden op drassig, overstroomd, bevroren of besneeuwd land;
- niet uitspreiden op de stroken binnen een afstand, landinwaarts gemeten vanaf de bovenste rand van waterlopen van 1ste, 2de en 3de categorie, van:
- 5 m van waterlopen;
- 10 m van waterlopen in VEN-gebied;
- 10 m van waterlopen op hellende percelen (meer dan 8%) grenzend aan een waterloop;
- op hellingen van meer dan 18% is het verboden dierlijke mest toe te dienen. Het bedrijf beschikt niet over bedrijfseigen cultuurgronden.
5.3.4 Mestopslag op het bedrijf
De geproduceerde varkensmest wordt opgeslagen in de mestdichte mestkelders onder de stallen, gebouwd volgens Vlarem II.
Volgens Vlarem II art. 5.9.7.1. §1 dienen voor inrichtingen met mengmest waarin meer dan 2.500 varkens gehouden worden peilbuizen te worden aangebracht. Art. 5.9.9.2. §2 geeft aan dat de exploitant ten minste om de 3 jaar een grondwateronderzoek dient te laten uitvoeren door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek. In het geval uit het onderzoek blijkt dat de mestdichtheid van de stallen of mestopslagplaatsen niet meer is verzekerd, treft de exploitant de nodige maatregelen om deze mestdichtheid zo vlug mogelijk te herstellen.
Momenteel zijn 2 peilbuizen aanwezig op het bedrijf voor het uitvoeren van een grondwateronderzoek. Deze bevinden zich naast varkensstal 1 (sinds 2 jaar) en naast varkensstal 2 (sinds 3 jaar). Tot op heden werden nog geen analyses op het grondwater uit deze peilbuizen uitgevoerd. Er zijn dan ook geen analyseresultaten hiervan beschikbaar.
De ontwatering van het bedrijfsterrein gebeurt naar de gracht achteraan het bedrijfsterrein. Vóór de stallen 2, 3 en 4 is een volle betonnen oppervlakte voorzien, vóór stal 1 bevindt zich een steenslagverharding. In de geplande situatie wordt ook vóór stal 1 een gedeelte betonnen verharding voorzien. Door deze verharde oppervlakken snel en zo goed mogelijk te reinigen en onderhouden, wordt bevuilde run-off van regenwater met mest (inclusief reinigingswater) of etensresten vermeden.
5.3.5 Depositie door stallen & mestopslag
Vermesting vormt een bedreiging voor halfnatuurlijke en natuurlijke ecosystemen waar de beperkt beschikbare stikstof de concurrentie tussen soorten beslecht. Heiden, schraalgraslanden en sommige bostypes zijn zeer gevoelig voor stikstofvermesting via depositie of via water (grondwater, oppervlaktewater). Hoge stikstofdeposities tasten verder de vitaliteit van bossen aan.
De verzurende depositie veroorzaakt door het bedrijf werd reeds besproken in het thema ‘verzuring’.
5.3.6 MAP-meetpunten
Een MAP-meetpunt (meting van het nitraatgehalte), representatief voor het subbekken waarin het bedrijf en/of de bedrijfseigen percelen van het bedrijf gelegen zijn, vormt een maat voor de eventuele vermesting te wijten aan de landbouwactiviteiten stroomopwaarts van het meetpunt. Het geeft aan of er voor het gehele subbekken (rekening houdend met alle aanwezige landbouwexploitaties) al dan niet een te hoge concentratie waargenomen wordt.
De dichtstbijgelegen waterloop bij het bedrijf is de Oude Blauwhuisbeek, gelegen op +/- 300 m van het bedrijf. Op deze beek zijn stroomafwaarts van het bedrijf geen MAP-meetpunten aanwezig (Bron: VMM).
5.3.7 Beoordeling milieueffecten
Significantiekader vermesting:
OF: | ||
Geen effect | Volledige mestproductie wordt verwerkt | Volledige mestproductie wordt verwerkt |
EN | EN | |
Mestopslag cfr Vlarem II (nl. stallen gebouwd | Geen mestopslag op het bedrijf | |
volgens Vlarem II, opslag van droge mest in | ||
stallen of een aparte mestloods, bij opslag van | ||
mengmest peilbuizen aanwezig (o.a. als >2.500 | ||
vleesvarkens),...) | ||
Gering | Voldaan aan mestverwerkingsplicht | |
negatief | EN | |
effect | Mestafzet op bedrijfseigen cultuurgronden | |
volgens de bepalingen van het Mestdecreet | ||
EN | ||
Mestopslag cfr Vlarem II (nl. stallen gebouwd | ||
volgens Vlarem II, opslag van droge mest in | ||
stallen of een aparte mestloods, bij opslag van | ||
mengmest: peilbuizen aanwezig (o.a. als >2.500 | ||
vleesvarkens),...) | ||
Matig negatief effect | / | |
Significant | Voldaan aan mestverwerkingsplicht | Niet voldaan aan mestverwerkingsplicht |
negatief | EN | |
effect | Mestafzet op bedrijfseigen cultuurgronden niet | |
volgens de bepalingen van het Mestdecreet | ||
EN/OF | ||
Mestopslag niet cfr Vlarem II (vb. stallen niet | ||
gebouwd volgens Vlarem II, bij opslag van | ||
mengmest en bvb. >2.500 vleesvarkens geen | ||
peilbuizen aanwezig,...) |
Besluit:
Zowel in de huidige als geplande situatie wordt voldaan aan de mestverwerkingsplicht (via verwerking van de nodige hoeveelheid in het mestverwerkingsbedrijf CV D’Hoore te Wingene). Het bedrijf beschikt niet over bedrijfseigen cultuurgronden.
De mestopslag voldoet echter niet volledig aan de wettelijke bepalingen volgens Xxxxxx XX: De mestkelders zijn mestdicht gebouwd volgens Vlarem II en er zijn peilbuizen aanwezig voor het uitvoeren van grondwateronderzoek. Maar analyse van deze peilbuizen is tot op heden nog niet gebeurd, terwijl de peilbuizen er respectievelijk 2 en 3 jaar staan en er tenminste om de 3 jaar een grondwateronderzoek dient uitgevoerd te worden. Er zijn dan ook geen analyseresultaten van het grondwater beschikbaar.
Op basis van deze laatste vaststelling, wordt dan ook een significant negatief effect toegekend m.b.t. vermesting in de huidige situatie. Dit betekent dat de milieueffecten mbt vermesting enkel aanvaardbaar zijn mits dwingende milderende maatregelen.
In de toekomst dienen de nodige grondwateronderzoeken te worden uitgevoerd volgens de wettelijke bepalingen van Xxxxxx XX. Indien uit het onderzoek blijkt dat de mestdichtheid van de stallen niet meer is verzekerd, zijn de effecten significant negatief en treft de exploitant de nodige maatregelen om deze
mestdichtheid zo vlug mogelijk te herstellen. Indien uit de analyseresultaten niet blijkt dat vermesting optreedt van het grondwater, worden de effecten van het bedrijf op vermesting in de geplande situatie als gering negatief beschouwd. Dit betekent dat de negatieve effecten dan aanvaardbaar worden geacht en niet langer milderende maatregelen worden nodig geacht.
5.3.8 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden
5.3.8.1 Door het bedrijf genomen maatregelen
De mestkelders zijn uitgerust met een volle betonnen vloer, zodat inspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt.
In overeenstemming met Xxxxxx XX zijn peilbuizen aanwezig naast stallen 1 en 2. Vlarem II, art.5.9.7.1.§1 zegt immers dat “In de inrichtingen met mengmest waarin meer dan 2.500 varkens worden gehouden…worden op kosten van de exploitant waarnemingsbuizen (peilputten) op oordeelkundige wijze aangebracht”.
Voor de vleesvarkens wordt gebruik gemaakt van een 3-fasenvoedering., om een optimale voederconversie te bekomen. Hierdoor kan de hoeveelheid af te voeren mest verminderd worden.
Het bedrijf voldoet aan de mestverwerkingsplicht.
De verharde oppervlakken zijn weinig of niet bevuild met mest of etensresten omdat deze in de mate van het mogelijke gereinigd en onderhouden worden. Run-off van regenwater is dan ook weinig of niet bevuild.
5.3.8.2 Door het bedrijf geplande maatregelen
Het bedrijf plant 2 bijkomende peilbuizen voor grondwateronderzoek.
Vóór vleesvarkensstal 1 zal eveneens een volle betonnen oppervlakte worden aangelegd die in de mate van het mogelijke gereinigd en onderhouden wordt.
Ook in de geplande situatie zal het bedrijf aan de mestverwerkingsplicht voldoen.
5.3.8.3 Dwingende maatregelen
De peilbuizen dienen te worden onderzocht zoals voorgeschreven volgens Xxxxxx XX, art.5.9.9.2.§1,2en3: “De exploitant van een inrichting zoals bedoeld in art.5.9.7.1.§1 controleert ten minste om de 3 maanden het grondwater op aanwezigheid van mengmest afkomstig van lekken. Bovendien dient in §1 bedoelde exploitant op zijn kosten ten minste om de drie jaar een grondwateronderzoek te laten uitvoeren door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek. In geval uit het onderzoek van de in §1 bedoelde waarnemingsbuizen of de gelijkwaardige controlevoorzieningen, of uit andere waarnemingen blijkt dat de mestdichtheid van de stallen of mestopslagplaatsen niet meer is verzekerd, treft de exploitant de nodige maatregelen om deze mestdichtheid zo vlug mogelijk te herstellen”.
5.3.8.4 Voorgestelde maatregelen
Het opstellen van een nutriëntenbalans is een BBT (Derden et al., 2006). Met dergelijke balans kunnen oorzaken van overschotten en verliezen van nutriënten worden opgezocht. Overmatig inbrengen van nutriënten in het milieu (vb. via mest naar bodem) kan hierdoor voorkomen worden. Deze maatregel wordt tevens opgelegd door het mestdecreet.
5.4 Visuele hinder
In het thema verstoring door visuele hinder worden effecten besproken met betrekking tot de discipline landschap.
De landschappelijke betekenis en visuele belevenis van het bedrijf dient beoordeeld te worden in het kader van de structuurdragende matrix die het landschap biedt. Deze wordt gekenmerkt door een golvende topografie met verspreide bebouwing en opgaande perceelsrandbegroeiing. Vergezichten zijn talrijk, wijds maar gericht en zijn door de topografie bepaald. Het landschap is versnipperd, begrensd door topografie of bebouwing.
5.4.1 Configuratie bedrijfsgebouwen
De bedrijfsgebouwen vormen nagenoeg 1 aaneengesloten geheel. De 4 vleesvarkensstallen werden parallel naast elkaar gebouwd. Dit is visueel de minst hinderlijke configuratie.
De hoogte van de voedersilo’s werd beperkt gehouden zodat zij slechts een weinig boven de stallen uitsteken.
In de geplande situatie worden de 2 achterste vleesvarkensstallen (stallen 3 en 4) afgebroken en vervangen door 2 nieuwe ammoniakemissie-arme stallen (zie figuur 2-1b), die op dezelfde locatie worden gebouwd. Hun nokhoogte zal niet hoger zijn dan deze van de stallen 1 en 2, die blijven staan.
5.4.2 Aanwezige groenschermen
Er is slechts een zeer beperkt groenscherm aanwezig op het bedrijfsterrein:
Aan de rand van het perceel naast varkensstal 1 is een meidoornhaag aanwezig (foto 06) en achteraan het bedrijfsterrein (achter de berging) bevindt zich een haag van kerslaurier (foto 04).
In de toekomst plant de initiatiefnemer een bijkomende haag tussen varkensstal 1 en de oprit. Achter deze haag en vóór varkensstal 1 wil de initiatiefnemer een bodembedekker laten groeien op het gedeelte terrein dat onverhard blijft.
5.4.3 Potentiële hindergevoelige locaties
De volgende potentieel hindergevoelige locaties kunnen onderscheiden worden:
- De Beernemsteenweg;
- De straten in de omgeving rondom het bedrijf.
De landschappelijke relictzones, ankerplaatsen en puntrelicten in de omgeving van het bedrijf zijn op dermate afstand van het bedrijf gelegen dat zij –mede door de aanwezigheid van gebouwen, vegetatie en andere structuren- niet visueel gehinderd worden door het bedrijf. In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf bevinden zich geen beschermde landschappen en dorpsgezichten.
5.4.4 Landschappelijke integratie van het bedrijf
De visuele hinder vanop de Beernemsteenweg en vanop de overzijde van de Beernemsteenweg (foto 06) is duidelijk aanwezig. Door de aanwezigheid van de woning op het bedrijfsterrein (niet behorend tot de exploitatie) worden stallen 3 en 4 enigszins aan het zicht onttrokken langs deze zijde.
Vanuit de overige wegen rondom het bedrijf is het bedrijf weinig visueel storend. Het betreft een omgeving waarin zich veel veeteeltbedrijven bevinden (zie figuur 5-3). In een dergelijke omgeving is de
aanwezigheid van het bedrijf minder opvallend (foto’s 01,02,03,04). Bovendien bieden de vele aanwezige bedrijven en woningen een afscherming naar de verdere omgeving toe.
Wel valt bij zicht op de achterzijde van het bedrijf het kleurencontrast op tussen de stallen. Stallen 3 en 4 bestaan uit andere materialen dan stallen 1 en 2, waardoor de stallen meer opvallen (foto 05).
In de geplande situatie worden de stallen 3 en 4 vervangen door 2 nieuwe, ammoniakemissie-arme stallen. Zij zullen qua grootte, vorm en gebruikte materialen (kleur) aansluiten op de bestaande stallen 1 en 2: de nokhoogte van de nieuwe stallen en deze van de nieuwe silo’s zal overeenkomen met deze van de stallen 1 en 2. Als materiaal zullen zwarte golfplaten gebruikt worden voor het dak en (eifel) silexpanelen voor de muren, m.a.w. dezelfde materialen als waaruit stallen 1 en 2 bestaan. Door het gebruik van dezelfde materialen als stallen 1 en 2 en doordat de nieuwe stallen niet groter zullen zijn (in lengte en in hoogte) dan de stallen 1 en 2 zal de visuele hinder door het bedrijf door de bouw van deze 2 nieuwe stallen eerder afnemen. De typologie van het landschap zal ook niet aangetast worden door de bouw van de nieuwe stallen.
5.4.5 Beoordeling milieueffecten
Significantiekader visuele hinder:
Geen effect | Bedrijf volledig landschappelijk geïntegreerd |
Gering negatief effect | Bedrijf grotendeels landschappelijk geïntegreerd |
Matig negatief effect | Bedrijf gedeeltelijk landschappelijk geïntegreerd |
Significant negatief effect | Landschappelijke integratie van het bedrijf nagenoeg onbestaande |
De mate van landschappelijke integratie wordt bepaald door combinatie van meerdere parameters zoals de aanwezigheid van een inheems en streekeigen groenscherm, de hoogte van de bedrijfsgebouwen, de configuratie van de bedrijfsgebouwen tov de omgeving, de topografische ligging, ...
De aanwezigheid van gevoelige gebieden in de omgeving (vb. fiets- en wandelroutes, woonzone, beschermd landschap, beschermd monument,...) wordt tekstueel besproken en kan obv het expertenoordeel de beoordeling mee bepalen.
Besluit:
Door de omgeving waarin het bedrijf zich bevindt (groot aantal veeteeltbedrijven) is het bedrijf over het algemeen weinig visueel storend. Door de vervanging van de 2 bestaande stallen 3 en 4 door 2 nieuwe stallen in de geplande situatie wordt het kleurencontrast tussen de stallen opgeheven en de landschappelijke integratie verbeterd.
Toch vormt het bedrijf door zijn grootte een duidelijke entiteit in het landschap. De visuele hinder vanop de Beernemsteenweg zelf en de overzijde ervan is duidelijk aanwezig.
De verschillende elementen samen genomen, wordt een matig negatief effect toegekend voor het thema visuele hinder, zowel in de huidige als geplande situatie. Dit betekent dat er negatieve milieueffecten zijn maar zij aanvaardbaar worden geacht waarbij milderende maatregelen wenselijk zijn maar niet dwingend.
5.4.6 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden
5.4.6.1 Door het bedrijf genomen maatregelen
De 4 vleesvarkensstallen werden parallel naast elkaar gebouwd. Dit is visueel de minst hinderlijke configuratie.
Voor de (recentere) stallen 1 en 2, die in de geplande situatie blijven bestaan, werd gekozen voor lichte kleuren, waardoor zij minder opvallen in het landschap.
Er werden in het verleden beplantingen aangebracht op het bedrijfsterrein: tussen varkensstal 1 en de Beernemsteenweg werd een meidoornhaag aangeplant en achteraan het bedrijfsterrein (achter de berging) bevindt zich een haag van kerslaurier.
5.4.6.2 Door het bedrijf geplande maatregelen
De 2 nieuwe vleesvarkensstallen worden gebouwd op dezelfde locatie als de bestaande stallen 3 en 4, hetgeen de best mogelijke configuratie is. Deze nieuwe stallen zullen bestaan uit dezelfde materialen en kleuren als de bestaande stallen 1 en 2, en zullen geen grotere afmetingen (lengte, hoogte) hebben dan de stallen 1 en 2. Hetzelfde geldt voor de nieuwe silo’s die bij de nieuwe stallen 3 en 4 zullen geplaatst worden. Hierdoor zijn de nieuwe structuren qua vormgeving, aard en kleur in overeenstemming met de huidige gebouwen en vallen zij minder op in het landschap.
Daarnaast plant de initiatiefnemer om een bijkomende haag aan te leggen tussen varkensstal 1 en de oprit. Achter deze haag en vóór varkensstal 1 zou de initiatiefnemer een bodembedekker laten groeien op het gedeelte terrein dat onverhard blijft.
5.4.6.3 Voorgestelde maatregelen
De nadruk dient gelegd te worden op de landschappelijke integratie van het gehele bedrijf. Wat betreft vormgeving, aard en kleur van de materialen heeft de initiatiefnemer reeds belangrijke maatregelen genomen en plant hij belangrijke maatregelen voor de toekomstige situatie.
Daarnaast kunnen de volgende maatregelen voorgesteld worden wat betreft beplantingen:
Het is niet gewenst dat het geheel van de bedrijfsgebouwen wordt verborgen achter een dichte plantengordel (camouflage). In dergelijke open omgeving met veel landbouwbedrijven, zal een dicht groenscherm het bedrijf trouwens meer accentueren. De landschapsinkleding dient in eerste instantie te zorgen voor een koppeling van het bedrijf met de omgeving en in tweede instantie de erfvorming te ondersteunen en te verduidelijken.
De volgende maatregelen mbt beplanting worden voorgesteld:
- Behoud van de meidoornhaag aan de rand van het perceel naast varkensstal 1.
- Kerslaurier is geen inheemse soort. Op termijn wordt deze haag best langzaamaan omgevormd tot een inheemse en streekeigen haag of houtkant (al dan niet gemengd) van bijvoorbeeld hazelaar, sleedoorn, meidoorn, hulst (blijft groen in de winter), wilde liguster,...
- Dreefbeplanting voorzien langs de oprit (aan de zijde van de stallen) met laag gehouden boompjes, bijvoorbeeld xxxxx, xxxxx kastanje, schietwilg,...
- groepen van struikgewas voorzien die het beeld van de langgerekte stallen doorbreken. Wegens beperkte plaats zijn hoge bomen minder aangewezen. Voor deze aanplanting dienen inheemse en streekeigen soorten gebruikt te worden. Geschikte soorten kunnen dezelfde zijn als reeds vermeld. Voorstel van locaties:
o op het onverharde gedeelte vóór varkensstal 1. De voorkeur wordt hier gegeven aan een groep struikgewas voor bevordering van de inkleding in het landschap boven een
bodembedekker en een haag. Dit struikgewas doorbreekt het beeld van de langgerekte stallen vanop de Beernemsteenweg en de overzijde ervan.
o achter de nieuw gebouwde varkensstal 4. Mogelijks treedt hiervoor plaatsgebrek op. Dan kan een optie klimplanten zijn zoals wingerd, wilde klimop,...
Deze voorgestelde maatregelen mbt beplantingen worden geschetst op figuur 5-4.
Bijkomende opmerking:
Het bedrijf is gelegen binnen landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Dit heeft een aantal implicaties. Voor landbouwbedrijven gelegen in landschappelijk agrarisch gebied zijn dezelfde handelingen toegelaten als bepaald in agrarisch gebied, met dit verschil dat het in landschappelijk waardevol gebied de bedoeling is om in de eerste plaats het bestaande landschapskarakter zoveel mogelijk te bewaren en bijzondere aandacht te besteden aan de esthetische aspecten van nieuwe inplantingen of verbouwingen. Deze komen tot uiting in de architectuur, aard van de gebruikte materialen, beplantingen, enz…
In het geval het bedrijf in de toekomst plannen zou hebben om een vergunningsplichtige handeling of werk uit te voeren, dient ermee rekening gehouden dat zal dienen te worden nagegaan of de betrokken handeling of werk al dan niet dient onderworpen te worden aan bijkomende voorwaarden om verenigbaar te kunnen worden geacht met de specifieke schoonheidsvoorwaarden van het betrokken gebied.
In geval een eventuele uitbreiding van het bedrijf zou worden beoogd, dient ermee rekening gehouden dat in landschappelijk waardevol agrarisch gebied een eventuele uitbreiding van het bouwvolume maximaal 50% van het oorspronkelijke volume van de bedrijfsgebouwen mag bedragen.
5.5 Geluidshinder
In het thema verstoring door geluidshinder worden effecten besproken met betrekking tot de disciplines geluid en mens.
5.5.1 Problematiek van geluidshinder
De LA95,1h-waarden zijn de gemiddelde waarden van alle metingen, om het uur, gedurende de dagperiode (7-19u), de avond (19-22u) en de gemiddelde waarde van de vier laagste waarden tijdens de nacht (22-7u). In bijlage 2.2.1 van Vlarem-II worden milieukwaliteitsnormen gegeven voor geluid in deze gebieden. Aan de richtwaarden dient voldaan te zijn op 200 meter van de perceelsgrens van het bedrijf tenzij dichterbij woningen voorkomen. Volgende milieukwaliteitsnormen voor het LA95,lh-niveau van het omgevingsgeluid in open lucht worden gegeven:
overdag | ’s avonds | ’s nachts | |
landelijk gebied | 40 | 35 | 30 |
woongebied | 45 | 40 | 35 |
Incidentele geluidsbronnen dienen anders beoordeeld te worden. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq, 1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). Voor de dagperiode betekent dit met andere woorden 72 minuten.
Volgens bijlage 4.5.5. van Xxxxxx XX geldt als richtwaarde, uitgedrukt als LAeq, 1s in dB(A) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen, de toepasselijke richtwaarde (zie bovenstaande tabel) vermeerderd met 15 dB(A) tijdens de dag en 10 dB(A) ’s avonds en ’s nachts.
Bij hervergunningen worden enkel saneringsmaatregelen vereist indien er ernstige klachten zijn en het specifiek geluidsniveau (geluidsniveau van een inrichting) hoger is dan de richtwaarde verhoogd met 10 dB(A). Een geluid van 40 dB(A) komt overeen met het geluid in een bibliotheekruimte.
Geluidshinder door dit bedrijf kan geproduceerd worden door volgende activiteiten:
- vullen van voedersilo’s,
- transport van grondstoffen,
- laden en lossen van dieren,
- de dieren zelf,
- ventilatoren,
- verwarming (warme luchtblazers).
Incidenteel geluid kan samen voorkomen met omgevings-, continu geluid. Relevante incidentele geluiden hebben doorgaans een hogere waarde. Deze hogere waarde wordt echter niet significant (hoorbaar) beïnvloed indien beide geluidsbronnen samen voorkomen.
5.5.2 Vullen van voedersilo’s
De geluidsproductie door het vullen van silo’s kan beschouwd worden als incidenteel geluid (zie eerder). Metingen bij vergelijkbare installaties (eigen metingen Bodemkundige Dienst van België vzw – IRCO), hebben aangetoond dat de geluidssterkte op een afstand van vijf meter ongeveer 73 dB(A) bedraagt. Wetende dat de geluidssterkte van een puntbron afneemt met 6 dB(A) met de verdubbeling van de afstand tot deze puntbron, zal de geluidssterkte minder dan 50 dB(A) bedragen op 80 meter en 43 dB(A) op een afstand van 160 meter, bij afwezigheid van geluidsschermen. Deze waarden zijn enkel indicatief; het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren af en ook de impact van de aanwezige (natuurlijke) geluidsschermen kan niet ingeschat worden.
De maximale duur voor het vullen van voedersilo’s (met geluidsproductie) binnen een dagperiode bedraagt ongeveer 60 minuten (aanlevering van maximaal 30 ton binnen één dagperiode, 60 minuten vulduur per 30 ton). In deze tijdsspanne kan het blazen een vrij hevig geluid produceren. De totale vulduur per dag bedraagt dus minder dan 72 minuten (10% van de dagperiode). Het vullen van de voedersilo’s kan bijgevolg als een incidenteel geluid beschouwd worden. Vermits het vullen van de silo’s uitsluitend overdag gebeurt, wordt hier de richtwaarde van 55 dB(A) (40+15) verder in beschouwing genomen. Volgens de hoger vernoemde meetwaarden zal de grens van 55 dB(A) bereikt worden op 40 meter afstand van de silo’s.
De privé-woning op het bedrijfsterrein behoort niet tot de exploitatie en ligt op ongeveer 20 m van de dichtsbijzijnde silo’s. Dit berekent dat deze woning zich binnen de zone bevindt met een geluidsniveau dat de richtwaarde overschrijdt. De volgende dichtstbij gelegen woningen bevinden zich buiten de zone met een overschrijding van de geluidsrichtwaarde. Het betreft hier 3 woningen tot op een afstand van 70 meter van de silo’s, waarop het geluidsniveau 50 dB(A) bedraagt. Merk op dat nog het geluidsdempend effect meespeelt van gebouwen, vegetatie, enz. dat hier niet mee is in rekening gebracht.
5.5.3 Draaien van ventilatoren
Bij varkensstal 1 zijn de ventilatoren aangesloten op een biologisch luchtwasser waardoor een geluidsdempend effect optreedt.
De overige varkensstallen bezitten wel ventilatoren in het dak van de stal en deze kunnen geluidshinder veroorzaken. Uit technische brochures van stalventilatoren blijkt dat het geluidsniveau in functie van het vermogen varieert van 60 tot 70 dB(A) op twee meter afstand van de bron. Eigen metingen door de Bodemkundige Dienst van België vzw toonden aan dat de geluidssterkte door ventilatoren van standaardstallen op een afstand van 20 m ongeveer 50 dB(A) bedraagt.
De geluidssterkte van een puntbron neemt af met 6 dB(A) bij verdubbeling van de afstand tot deze puntbron, deze van een lijnbron neemt af met 3 dB(A) bij verdubbeling van de afstand tot deze lijnbron. Stallen zijn noch zuivere puntbronnen, noch zuivere lijnbronnen. Vanaf een afstand van ongeveer 100 m tot de bron, kan het geluid van de stalventilatoren als puntbron beschouwd worden.
Zodoende zal de geluidssterkte minder dan 30 dB(A) (= richtwaarde voor ’s nachts in landelijk gebied) bedragen op 202 meter, bij afwezigheid van geluidsschermen. Deze waarde is enkel indicatief; het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren af en ook de impact van de aanwezige (natuurlijke) geluidsschermen kan niet ingeschat worden.
Binnen een afstand van 202 meter tot de stallen liggen 8 woningen. Voor deze woningen wordt de richtwaarde voor geluidssterkte voor ’s nachts in landelijk gebied overschreden.
5.5.4 Transport van grondstoffen, neven- en eindproducten
Het bedrijf moet allerhande producten aan- en afvoeren. De meeste transporten gebeuren met vrachtwagens.
Tabel 5-6 aantal verkeersbewegingen per jaar
aantal vrachtwagens per jaar(enkele richting) | Huidig | Gepland |
aanvoer biggen | 52 | 78 |
aanvoer voeder | 140 | 210 |
aanvoer brandstoffen | 5 | 5 |
afvoer vleesvarkens | 52 | 78 |
afvoer mest | 200 | 300 |
afvoer kadavers | 52 | 78 |
Totaal | 501 | 749 |
Gemiddeld aantal verkeersbewegingen per week | 10 | 14 |
De transporten zijn zo veel mogelijk gelijkmatig verdeeld over het jaar. De transporten gebeuren in de week tussen 7u en 19u, behalve de transporten van de slachtrijpe dieren, die meestal ’s nachts gebeuren.
Het bedrijf is gelegen aan de Beernemsteenweg (N370), een verbindingsweg tussen de dorpscentra van Wingene en Beernem. De N370 sluit ca. 5,9 km ten noordenoosten van het bedrijf aan op de E40 (richting Brugge en Gent). Op weg naar de E40, in de richting van Beernem, doorkruist de N370 o.a. een woongebied met landelijk karakter en een parkgebied. Via de E40 gebeuren voornamelijk de mesttransporten volgens het Lange Afstands Transport.
Door de voedertransporten wordt geen noemenswaardige hinder verwacht. Het voeder is namelijk afkomstig van het voederbedrijf dat eveneens op de Beernemsteenweg gelegen is, ongeveer 1 km verder.
De transporten in zuidelijke richting gebeuren voornamelijk voor de mestverwerking en de afvoer van de sclachtrijpe dieren. Door de N370 in zuidwestelijke richting te volgen, wordt na ca. 1 km het dorpscentrum van Wingene bereikt. De mestverwerking gebeurt door een bedrijf te Wingene. De transporten van de slachtrijpe dieren gebeuren verder in zuidelijke richting naar de A17 en verder richting Italië. Te Wingene splitst de N370 zich in de N370 richting Zwevezele en de E403 (richting Brugge en Kortrijk) enerzijds, en in de N327 richting Tielt anderzijds. In beide gevallen wordt het woongebied van Wingene doorkruist. Op het gewestplan is een reservatiestrook voorzien voor de aanleg van een ‘ringweg’ die het verkeer van en naar Tielt en Zwevezele zou omleiden langs de rand van het dorpscentrum van Wingene. Op dit ogenblik is reeds een beperkte ontlasting van de dorpskern voorzien in de vorm van de N327a, die de N327 en de N370 met elkaar verbindt, zonder het eigenlijke centrum van Wingene aan te doen (zie figuur 1-4). Desondanks passeert ook de N327a door het woongebied van Wingene.
De afbraak van de twee oudste vleesvarkensstallen en de aanleg van twee nieuwe ammoniakemissie-arme vleesvarkensstallen zullen eveneens geluidshinder veroorzaken, zowel de werken van afbraak en opbouw zelf als de transporten die hiervoor nodig zijn. Het aantal noodzakelijke verkeersbewegingen gekoppeld aan de bouw van beide stallen wordt geschat op een 130-tal transporten, verspreid over een duur van ongeveer 6 maanden. Al deze transporten zullen overdag gebeuren. De geluidshinder ten gevolge van deze aanlegwerken blijft beperkt tot de duur van de werken (6 maanden).
5.5.5 De dieren zelf
Lawaai van varkens is weinig frequent en komt enkel voor wanneer de dieren gestoord worden of bij gebrek aan voedsel. In de nabijheid van het bedrijf worden geen lawaaierige activiteiten uitgevoerd zodat externe factoren zelden verantwoordelijk zullen zijn voor het storen van de dieren. Binnen het bedrijf zelf worden de dieren door het personeel zo min mogelijk gestoord.
Met uitzondering van het laden en lossen van de dieren kan er dan ook weinig lawaaihinder van de dieren zelf verwacht worden. Het opladen van de slachtrijpe vleesvarkens gebeurt meestal ‘s nachts (enkel in de week). De vrachtwagens rijden zo dicht mogelijk tot vlak voor de stallen. Het lossen en vooral het laden van de dieren kan aanleiding geven tot lawaaihinder.
5.5.6 Klachtenregistratie
Er werden op de gemeente Wingene geen mondelinge of schriftelijke klachten ontvangen mbt geluidshinder door het bedrijf.
5.5.7 Beoordeling milieueffecten
Significantiekader geluidshinder:
Geen effect | / |
Gering negatief effect | Woningen in zone met geluidsniveau meer dan 5 dB(A) onder de richtwaarde EN/OF Occasionele transporten overdag en niet door gevoelige gebieden (vb.agrarisch gebied) |
Matig negatief effect | Woningen in zone met geluidsniveau 0 tot 5 dB(A) onder de richtwaarde EN/OF Frequente transporten overdag door gevoelige gebieden OF Occasionele transporten ‘s nachts door gevoelige gebieden (vb. woongebied, natuurgebied,...) |
Significant negatief effect | Woningen in zone met geluidsniveau dat de richtwaarde overschrijdt EN/OF Frequente transporten ’s nachts of in het weekend door gevoelige gebieden |
Als ‘richtwaarde’ geldt deze voor incidenteel geluid overdag (55 dB(A), voor het vullen van de voedersilo’s) en/of deze voor ‘continu’ geluid ’s nachts in landelijk gebied (30 dB(A), voor het draaien van de ventilatoren)
De frequentie van voorkomen van transporten die ’s nachts en/of in het weekend gebeuren wordt tekstueel besproken en kan obv het expertenoordeel de beoordeling mee bepalen.
Besluit:
De privé-woning op het bedrijfsterrein behoort niet tot het bedrijf. Doordat deze op slechts 20 m van de dichtsbijzijnde silo’s gelegen is, wordt ter hoogte van deze woning de richtwaarde voor incidenteel geluid overdag overschreden. Voor de overige woningen in de buurt van het bedrijf is dit niet het geval. Hiervan bevinden zich 3 woningen in de zone met een geluidsniveau van 0 tot 5 dB(A) onder de richtwaarde. Voor de overige woningen bedraagt het geluidsniveau meer dan 5 dB(A) onder de richtwaarde.
Acht woningen bevinden zich binnen de zone met een overschrijding van de richtwaarde voor continu geluid ’s nachts in landelijk gebied als gevolg van het draaien van de ventilatoren.
De transporten voor het voeder veroorzaken geen noemenswaardige hinder. Deze gebeuren namelijk van en naar het bedrijf dat eveneens op de Beernemsteenweg gelegen is, ongeveer een kilometer verder. De overige transporten (ongeveer 7 per week in de huidige situatie en 10 per week in de geplande situatie) betreffen occasionele transporten waarbij ook door gevoelige gebieden gereden wordt (o.a. woongebied van Wingene), soms ook ’s nachts (afvoer van slechtrijpe dieren).
Bij de bovenstaande beschouwingen werd het geluidsdempend effect van gebouwen, vegetatie, enz. niet mee in rekening gebracht. Belangrijke elementen zijn de ligging van het bedrijf gelegen langs een steenweg (Beernemsteenweg) en dat de voornaamste aan- en afvoerroutes voor het bedrijf uit steenwegen en autostrades bestaan. De transporten van en naar het bedrijf maken dan ook onderdeel uit van de duidelijk aanwezige verkeersbelasting op deze wegen (mede door de aanwezigheid van het industriegebied ten noordoosten van het bedrijf), waardoor hun geluidseffecten niet bijzonder opvallen. Daarnaast vallen de geluidseffecten bij het vullen van de voedersilo’s en het draaien van de ventilatoren minder op door het geluid van de voorbijrijdende voertuigen op de steenweg, die deze geluidseffecten zelfs dikwijls overheersen.
De verschillende elementen in acht genomen wordt dan ook een matig negatief effect toegekend wat betreft geluidshinder, zowel in de huidige als de geplande situatie. Dit betekent dat er negatieve milieueffecten zijn maar zij aanvaardbaar worden geacht waarbij milderende maatregelen wenselijk zijn maar niet dwingend.
5.5.8 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden
5.5.8.1 Door het bedrijf genomen maatregelen
Het vullen van de silo’s gebeurt overdag;
De ventilatoren worden zo min mogelijk in werking gezet (met verhoging van de snelheid), de ventilatoren worden computergestuurd,
Door de oordeelkundige plaatsing van de ventilatoren, de sturing op frequentie en het goede onderhoud wordt de geluidshinder tot een minimum beperkt.
Doordat de ventilatoren van varkensstal 1 uitgeven op de biologische gaswasser, wordt de geluidsproductie van deze ventilatoren sterk gedempt.
5.5.8.2 Door het bedrijf geplande maatregelen
Voor de nieuwe vleesvarkensstallen zullen de ventilatoren uitgeven op de biologische luchtwassers. Het geluid van de ventilatoren zal hierdoor gedempt worden.
5.5.8.3 Voorgestelde maatregelen
Het toepassen van de goede huisvader principes (motoren van vrachtwagens niet nodeloos laten draaien etc.).
De uitbater van het bedrijf kan zijn controle op de geluidshinder door transporten verhogen door in de contracten met de transportfirma’s voor zijn bedrijf clausules op te nemen met bepaalde kwaliteitseisen betreffende geluidshinder. Op deze manier kan hij firma’s weigeren die zich niet aan de gestelde eisen houden. Er kan tevens een aangepast rijgedrag gevraagd worden van de chauffeurs: traag rijden, niet snel optrekken,…
In de milieuvergunning kan opgelegd worden dat er geen transporten zijn toegelaten in de weekends en op feestdagen.
Door de gemeente zouden op de toegangswegen tot het bedrijf waarschuwingsborden kunnen geplaatst worden (zowel voor de zwakke weggebruikers als voor de vrachtwagens). Daarnaast kan een snelheidsbeperking worden opgelegd op deze wegen en/of kunnen verkeersdrempels aangelegd worden. Deze maatregelen dienen uiteraard gepaard te gaan met de nodige controles.
Er wordt voorgesteld om, wanneer na verloop van tijd de ventilatoren dienen vervangen te worden, bijzondere aandacht te besteden aan geluidsarme modellen. Daarnaast dienen de ventilatoren diep ingeplant te zijn in de kokers om de geluidsproductie zo sterk mogelijk te reduceren.
Door het regelmatig controleren en reinigen van ventilatoren kan mogelijke hinder door geluid en trillingen beperkt worden. Daarnaast kan deze maatregel het energieverbruik beperken, alsook de emissies van nutriënten of stof- en/of geurdeeltjes. Deze techniek wordt als BBT beschouwd voor de veeteeltsector (Derden et al., 2006).
Voor de nieuwe vleesvarkensstallen is het optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem BBT. Hierdoor kan een goede temperatuursbeheersing in de stallen worden bekomen en kan de mate van ventilatie geminimaliseerd worden in de winter, waardoor mogelijke hinder door geluid en trillingen wordt beperkt. Daarnaast wordt met deze maatregel het energieverbruik beperkt (Derden et al., 2006).
Voor het laden en lossen van de dieren wordt aanbevolen om gebruik te maken van de technieken uit de BBT voor slachthuizen. Dit houdt o.a. in dat gebruik gemaakt wordt van losbruggen, waarmee een directe verbinding kan gemaakt worden tussen een verdieping van de vrachtwagen en het niveau van de stallen. Op deze manier kunnen de varkens rustig van de vrachtwagen naar de stallen (en omgekeerd) geleid worden.
5.6 Verspreiding van zwevend stof
In het thema verspreiding van zwevend stof worden effecten besproken met betrekking tot de discipline lucht.
5.6.1 Problematiek van zwevend stof
Momenteel wordt zwevend stof gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze treden zowel op bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling aan lage concentraties. Door inademing zet de fractie kleiner dan PM10 zich af in de bovenste sectie van het ademhalingsstelsel. De allerkleinste deeltjes dringen het diepst door in de longen. Via die weg komen zij vrij gemakkelijk en snel in de bloedbaan terecht.
De productie van fijn stof als gevolg van de activiteiten op een veeteeltbedrijf wordt voornamelijk veroorzaakt door het vullen van de voedersilo’s (droge voeders) en de emissie uit de stallen (door voeder, strooisel, uitwerpselen,…), en betreft voornamelijk PM10 van biologisch afbreekbaar materiaal. Dit (voornamelijk diffuus) fijn stof kan dan ook niet rechtstreeks vergeleken worden met het fijn stof uit de sectoren transport, energie en industrie, dat voornamelijk PM2,5 is en dat kan drager zijn van o.a. zware metalen, PAK’s, dioxines....
5.6.2 Vullen van xxxxxxxxxx’x
Het voeder wordt via een persleiding onder druk in de voedersilo’s geblazen. Om overdruk in de silo te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via de uitlaatopening kunnen stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen. Tijdens het vullen van de silo’s is deze uitlaatopening echter steeds afgeschermd met een stoffilter.
Het vullen van de voedersilo’s betreft een tijdelijke stofbron met een duur van gemiddeld 60 minuten per dag (max. 30 ton per dag). Bovendien betreft het hier biologische afbreekbaar materiaal (voeder voor de dieren).
5.6.3 Emissielucht van stallen
Stofuitstoot via de emissielucht van de stallen kan beschouwd worden als een permanente bron waarbij de stofconcentratie functie is van het ventilatiedebiet en de leeftijd van de dieren.
Een groot deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van de stallen. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke hogere stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen.
Vooral het voederen van de dieren, hun uitwerpselen en hun ligstro veroorzaken emissie van fijn stof. Volgens TNO (2002) bedraagt de emissiefactor in varkensstallen 354 g/dier/jaar voor PM10, 78,5 g/dier/jaar voor PM2,5 en 785 g/dier/jaar voor TSP (Total Suspended Particles).
Chardon en van der Hoek (2002) bepaalden de totale stofconcentratie in veestallen. Zij vonden een totale stofconcentratie van 2,8 mg/m³ voor vleesvarkens. De PM10-fractie bedraagt 45% van deze totale stoffractie, de PM2,5-fractie 8%.
In de EU-dochterrichtlijn (2008/50/EG) werden de volgende te respecteren grenswaarden vastgelegd:
- jaargemiddelde PM10-grenswaarde van 40 µg/m³
- daggemiddele PM10-grenswaarde van 50 µg/m³ gedurende max. 35 dagen per jaar (deze komt overeen met een jaargemiddelde PM10-grenswaarde van 31,2 µg/m³)
- PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³