Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie
Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie
Zijne Majesteit de Koning der Belgen,
Hare Koninklijke Hoogheid de Groothertogin van Luxemburg, Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden,
Vast besloten de economische banden tussen Hunne landen nauwer aan te halen door een vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten tot stand te brengen;
Verlangend een, gecoördineerd beleid te voeren op economisch, financieel en sociaal gebied, teneinde naar gelang van de economische omstandigheden het meest bevredigende peil van de werkgelegenheid en de hoogste levensstandaard welke verenigbaar zijn met het behoud van de monetaire stabiliteit;
Verlangend een gemeenschappelijke handelspolitiek te volgen, erop gericht, de uitwisseling van goederen en diensten met derde landen tot een zo gunstig mogelijke ontwikkeling te brengen door middel van een zo vrij mogelijk handelsverkeer;
Zich ervan bewust, dat de economische vooruitgang, welke het hoofddoel van Hun Unie vormt, moet leiden tot het bevorderen van het persoonlijk en maatschappelijk welzijn van Hunne volkeren;
Erkennende, dat ingevolge artikel 233 van het op 25 maart 1957 te Rome ondertekende Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en artikel 202 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie de bepalingen van deze Verdragen geen beletsel vormen voor het bestaan en de voltooiing ener Economische Unie tussen Hunne landen, voor zover de doelstellingen van deze Unie niet bereikt zijn door toepassing van bedoelde Verdragen;
Besloten hebbende tussen Hunne landen de Economische Unie in te stellen die werd voorzien in de op 5 september 1944 te Londen ondertekende Douaneovereenkomst, verduidelijkt en uitgelegd overeenkomstig het op 14 maart 1947 te 's-Gravenhage ondertekende Protocol;
Hebben hiertoe als Hunne Gevolmachtigden aangewezen:
Zijne Majesteit de Koning der Belgen:
Zijne Excellentie de Xxxx X. xxx Xxxxx, Eerste Minister, en
Zijne Excellentie de Heer V. P. H. Xxxxxx, Minister van Buitenlandse Zaken;
Hare Koninklijke Hoogheid de Groothertogin van Luxemburg:
Zijne Excellentie de Xxxx X. Xxxx, Minister-President, Minister van Buitenlandse Zaken;
Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden:
Zijne Excellentie de Heer W, Xxxxx, Minister-President en
Zijne Excellentie de Xxxx X.X.X.X. Xxxx, Minister van Buitenlandse Zaken;
die, na hun in goede en behoorlijke vorm bevonden volmachten
te hebben overgelegd, de volgende bepalingen zijn overeengekomen:
BEGINSELEN
Artikel 1
1. Tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden wordt een Economische Unie ingesteld, welke een vrij verkeer van personen, goederen, kapitaal en diensten omvat.
2. Deze Unie brengt met zich mede:
a) de coördinatie van het economische, financiële en sociale beleid;
b) het aanvaarden en voeren van een gemeenschappelijk beleid in de economische betrekkingen met derde landen en inzake de daarmee verband houdende betalingen.
Artikel 2
1. De onderdanen van elk der Hoge Verdragsluitende Partijen zijn bevoegd het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partijen binnen te komen en te verlaten.
2. Zij genieten er de behandeling welke voor de eigen onderdanen geldt voor wat betreft:
a) bewegingsvrijheid, verblijf en vestiging;
b) uitoefening van economische en beroepswerkzaamheden, met inbegrip van de verlening van diensten;
c) kapitaaltransacties;
d) arbeidsvoorwaarden;
e) aanspraken inzake sociale zekerheid;
f) rechten en belastingen van welke aard ook;
g) het genot van de burgerlijke rechten alsmede de wettelijke en gerechtelijke bescherming van hun persoon, hun rechten en hun belangen.
Artikel 3
1. Het goederenverkeer tussen de grondgebieden der Hoge Verdragsluitende Partijen is, ongeacht de oorsprong, herkomst of bestemming der goederen, vrijgesteld van iedere heffing van invoerrechten en accijnzen, alsmede van alle andere rechten, belastingen, retributies, heffingen of kosten van welke aard ook.
2. Het is eveneens vrijgesteld van alle verbodsbepalingen of belemmeringen van economische en financiële aard, in het bijzonder van beperkingen naar hoeveelheid of hoedanigheid dan wel, van valutaire aard.
3. De goederen van oorsprong uit het grondgebied van een der Hoge Verdragsluitende Partijen genieten op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partijen de behandeling welke voor de nationale goederen geldt.
Artikel 4
Het kapitaalverkeer tussen de grondgebieden der Hoge Verdragsluitende Partijen is vrijgesteld van alle verbodsbepalingen of belemmeringen.
Artikel 5
1. Het dienstenverkeer tussen de grondgebieden der Hoge Verdragsluitende Partijen is vrijgesteld van iedere heffing van rechten, belastingen, retributies, heffingen of kosten, van welke aard ook.
2. Het is eveneens vrijgesteld van alle verbodsbepalingen of belemmeringen van economische en financiële aard, in het bijzonder van beperkingen naar hoeveelheid of hoedanigheid dan wel van valutaire aard.
Onverminderd de bepalingen van de artikelen 2 tot en met 5 van dit Verdrag zien de Hoge Verdragsluitende Partijen er gezamenlijk op toe, dat geen wettelijk of uitvoerend voorschrift noch enig ander publiekrechtelijk voorschrift, in het bijzonder op het gebied van de gezondheid, het vrije verkeer op ongerechtvaardigde wijze belemmert.
Artikel 7
De Hoge Verdragsluitende Partijen zien er gezamenlijk op toe dat geen wettelijk of uitvoerend voorschrift noch enig ander publiekrechtelijk voorschrift de mededingingsvoorwaarden op hun grondgebieden verstoort.
Artikel 8
1. De Hoge Verdragsluitende Partijen voeren in nauw onderling overleg een gecoördineerd beleid op economisch, financieel en sociaal gebied.
2. De Hoge Verdragsluitende Partijen coördineren hun beleid ten aanzien van privaatrechtelijke overeenkomsten en afspraken inzake economische samenwerking, alsmede ten aanzien van misbruiken, voortvloeiende uit een marktbeheersende positie van een of meer ondernemingen; zij treffen passende maatregelen teneinde misbruik van economische macht te kunnen tegengaan.
Artikel 9
Voor zover de houding en de verbintenissen, in te nemen of aan te gaan, hetzij in de betrekkingen met derde landen, hetzij ten opzichte van of in het verband van internationale instellingen of conferenties, de doelstellingen van de Unie raken, plegen de Hoge Verdragsluitende Partijen overleg opdat deze houding en deze verbintenissen de verwezenlijking van die doelstellingen bevorderen.
Artikel 10
In hun betrekkingen met derde landen:
a) aanvaarden en voeren de Hoge Verdragsluitende Partijen een gemeenschappelijk beleid op het gebied van de buitenlandse handel en de daarmede verband houdende betalingen;
b) sluiten zij verdragen en overeenkomsten betreffende de buitenlandse handel en het douanetarief gemeenschappelijk;
c) sluiten zij de verdragen en overeenkomsten inzake de met de buitenlandse handel verband houdende betalingen gemeenschappelijk of parallel.
Artikel 11
1 . Ten aanzien van goederen herkomstig uit of bestemd voor derde landen worden de invoerrechten en de accijnzen, alsmede alle andere rechten, belastingen of heffingen, van welke aard ook, te heffen ter- zake van de invoer, de uitvoer of de doorvoer, geheven volgens gemeenschappelijke tarieven met gelijke rechten, waarbij de heffingsregelen worden gecoördineerd.
2. De vergunningen- en contingentenstelsels voor in-, uit- en doorvoer zijn gelijk.
3. De Hoge Verdragsluitende Partijen coördineren alle niet door de leden 1 en 2 van dit artikel bestreken wettelijke, uitvoerende of andere publiekrechtelijke voorschriften van economische en financiële aard betreffende de in-, uit- en doorvoer.
1. De Hoge Verdragsluitende Partijen bepalen in onderlinge overeenstemming hun beleid met betrekking tot de wisselkoers tussen de Nederlandse gulden en de Belgische en de Luxemburgse frank. Eveneens bepalen zij in onderlinge overeenstemming hun beleid met betrekking tot de wisselkoers ten opzichte van de valuta's van derde landen.
2. In het bijzonder gaan zij slechts in onderlinge overeenstemming over tot wijziging van de wisselkoersen.
Artikel 13
De maatregelen welke de Hoge Verdragsluitende Partijen nemen bij de tenuitvoerlegging van het in dit Verdrag voorziene gemeenschappelijke en gecoördineerde beleid dienen rekening te houden met de noodzaak de stabiliteit van de munt te verzekeren, en mogen niet tot gevolg hebben dat een van de Hoge Verdragsluitende Partijen wordt genoodzaakt verliezen aan deviezenreserves te ondergaan, welke niet verenigbaar zijn met haar verantwoordelijkheid voor haar munt, of, behoudens voorafgaande overeenstemming omtrent de toegestane grenzen, niet-convertibele valuta's te aanvaarden of kredieten te verlenen.
Artikel 14
1. Ingeval de levensbelangen van een der Hoge Verdragsluitende Partijen in gevaar zijn, kan het Comité van Ministers, na advies van de Raadgevende Interparlementaire Raad en van de Economische en Sociale Raad van Advies, bepalen welke maatregelen in afwijking van de bepalingen van dit Verdrag kunnen worden genomen, gedurende een tijd die het tegelijkertijd vaststelt.
Deel 2
INSTELLINGEN
Artikel 15
De instellingen van de Unie zijn:
a. het Comité van Ministers;
b. de Raadgevende Interparlementaire Raad;
x. xx Xxxx van de Economische Unie;
d. de Commissies en de Bijzondere Commissies;
e. het Secretariaat-Generaal;
f. de Gemeenschappelijke Diensten;
g. het College van Scheidsrechters;
h. de Economische en Sociale Raad van Advies.
Van het Comité van Ministers
Artikel 16
Het Comité van Ministers draagt zorg voor de toepassing van dit Verdrag en verzekert de verwezenlijking van de daarin vervatte doelstellingen. Het stelt de daartoe noodzakelijke maatregelen vast onder de in dit Verdrag aangegeven voorwaarden.
Artikel 17
1. Ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen wijst ten minste drie leden der Regering aan om zitting te hebben in het Comité.
2. Telkens wanneer zij zulks gewenst acht, kan ieder der Regeringen andere leden der Regering uitnodigen aan een bepaalde zitting deel te temen.
Artikel 18
Het Comité besluit met algemene stemmen. Ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen beschikt over één stem. De onthouding van een Hoge Verdragsluitende Partij verhindert niet dat een besluit wordt genomen.
Artikel 19
Ter uitvoering van de hem toevertrouwde taak kan het Comité van Ministers:
a) beschikkingen nemen ter vaststelling van de wijze van uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag onder de daarin vermelde voorwaarden. De beschikkingen van het Comité verbinden de Hoge Verdragsluitende Partijen;
b) overeenkomsten opstellen, welke worden voorgelegd aan de Hoge Verdragsluitende Partijen, teneinde in werking te worden gesteld overeenkomstig de grondwettelijke bepalingen van ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen;
c) aanbevelingen doen ten behoeve van de werking van de Unie. De aanbevelingen van het Comité verbinden de Hoge Verdragsluitende Partijen niet;
d) richtlijnen geven aan de Raad van de Economische Unie, de Commissies en Bijzondere Commissies, het Secretariaat-Generaal en de Gemeenschappelijke Diensten.
2. De vergaderingen van het Comité worden bij toerbeurt en voor een tijdvak van zes maanden voorgezeten door een Belgisch, Luxemburgs of Nederlands lid, ongeacht de plaats der vergadering.
Artikel 21
Het Comité kan Werkgroepen instellen, waaraan het bepaalde bevoegdheden kan overdragen. Deze Werkgroepen bestaan uit leden van het Comité of andere leden van de Regering van ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen.
Artikel 22
Het Comité stelt zijn reglement van orde vast. HOOFDSTUK 2
Van de Raadgevende Interparlementaire Raad
Artikel 23
Artikel 24
Het Comité van Ministers treedt namens de drie Regeringen op in de betrekkingen die de Regeringen tezamen onderhouden met de Raadgevende Interparlementaire Raad voor wat betreft de vraagstukken die rechtstreeks verband houden met de werking van de Unie.
HOOFDSTUK 3
Van de Raad van de Economische Unie
Artikel 25
De Raad van de Economische Unie heeft tot taak:
a) de werkzaamheden van de Commissies en de Bijzondere Commissies te coördineren. Hij kan daartoe deze Commissies en Bijzondere Commissies de nodige richtlijnen geven. Hij zendt de voorstellen van de Commissies en Bijzondere Commissies, zo nodig voorzien van zijn advies, door aan het Comité van Ministers;
b) voor zover dit de Raad aangaat, de uitvoering van de besluiten van het Comité van Ministers te verzekeren;
c) aan het Comité van Ministers de voorstellen te doen, welke hij voor de werking van de Unie nuttig acht.
1. Het Comité van Ministers bepaalt het aantal afgevaardigden waaruit de Raad bestaat.
2. Het Voorzitterschap van de Raad wordt bij toerbeurt bekleed door drie personen, die elk daartoe door een der Regeringen worden aangewezen. Het Comité van Ministers bepaalt de wijze waarop het voorzitterschap rouleert.
3. Iedere Regering kiest haar andere afgevaardigden uit de delegaties die haar in de Commissies vertegenwoordigen.
4. De Bijzondere Commissies worden in de vergaderingen van de Raad vertegenwoordigd, telkens wanneer op de agenda punten voorkomen welke tot hun bevoegdheid behoren.
Artikel 27
1. De Raad stelt zijn reglement van orde op en legt dit ter goedkeuring voor aan het Comité van Ministers.
2. Het reglement bepaalt in het bijzonder de gevallen waarin de Commissies zich rechtstreeks tot het Comité van Ministers kunnen wenden.
3. Dit reglement voorziet bovendien in de uitoefening van bepaalde functies van de Raad door de Raad in beperkte samenstelling.
HOOFDSTUK 4
Van de Commissies en de Bijzondere Commissies
Artikel 28
De volgende Commissies worden ingesteld:
Commissie voor de buitenlandse economische betrekkingen; Commissie voor monetaire en financiële vraagstukken; Commissie voor industrie en handel;
Commissie voor landbouw, voedselvoorziening en visserij; Commissie voor douane en belastingen;
Commissie voor het verkeer; Commissie voor sociale vraagstukken.
Artikel 29
De volgende Bijzondere Commissies worden ingesteld:
Bijzondere Commissie voor de coördinatie van de statistiek;
Bijzondere Commissie voor de vergelijking der begrotingen van overheids- en semi-overheidsinstellingen;
Bijzondere Commissie voor de aanbestedingen; Bijzondere Commissie voor de volksgezondheid; Bijzondere Commissie voor de middenstand.
Artikel 30
De Commissies en de Bijzondere Commissies hebben ieder op hun terrein tot taak:
a) uitvoering te geven aan de besluiten van het Comité van Ministers; zij brengen verslag uit aan het Comité van Ministers door tussenkomst van de Raad van de Economische Unie;
b) door tussenkomst van de Raad van de Economische Unie aan het Comité van Ministers voorstellen te doen welke de werking van de Unie kunnen bevorderen;
c) de uitvoering door de nationale administraties van de genomen beschikkingen na te gaan.
Artikel 32
1. Het Comité van Ministers bepaalt de wijze waarop ieder der Commissies en Bijzondere Commissies wordt samengesteld.
2. Iedere Regering benoemt haar afgevaardigden in overeenstemming met de door het Comité van Ministers ter uitvoering van lid 1 van dit artikel te treffen regelingen.
3. De Commissies en Bijzondere Commissies stellen hun reglement van orde vast en leggen dit ter goedkeuring voor aan de Raad van de Economische Unie.
HOOFDSTUK 5
Van het Secretariaat-Generaal
Artikel 33
Het Secretariaat-Generaal is gevestigd te Brussel. Artikel 34
1. De leiding van het Secretariaat-Generaal berust bij een Secretaris-Generaal van Nederlandse nationaliteit.
2. De Secretaris-Generaal wordt bijgestaan door een Adjunct-Secretaris-Generaal van Belgische nationaliteit en een Adjunct-Secretaris-Generaal van Luxemburgse nationaliteit.
3. Het Comité van Ministers benoemt en ontslaat de Secretaris-Generaal en de
Adjunct-Secretarissen-Generaal. Het bepaalt, na advies van de Raad van de Economische Unie in beperkte samenstelling, de schalen voor hun salaris, pensioen en toelagen, alsmede de andere arbeidsvoorwaarden.
Artikel 35
1. De leden van het personeel zijn van Belgische, Luxemburgse of Nederlandse nationaliteit.
2. De Secretaris-Generaal benoemt en ontslaat de leden van het personeel van het Secretariaat-Generaal overeenkomstig het statuut, voorzien in lid 3 van dit artikel.
3. Het personeelsstatuut, de personeelsformatie, de schalen van de salarissen, pensioenen en toelagen, alsmede de andere arbeidsvoorwaarden worden vastgesteld door het Comité van Ministers op voorstel van de Secretaris-Generaal en na advies van de Raad van de Economische Unie in beperkte samenstelling.
Artikel 36
1. De Secretaris-Generaal verzorgt het secretariaat van het Comité van Ministers, de Raad van de Economische Unie, de Commissies en de Bijzondere Commissies en van de eventuele ondergeschikte organen; hij heeft tot taak op administratief gebied de werkzaamheden van deze instellingen te coördineren, in voorkomende gevallen de noodzakelijke verbindingen tot stand te brengen en alle voorstellen te doen welke nuttig zijn voor de uitvoering van dit Verdrag, met inachtneming van de bevoegdheid van de andere instellingen van de Unie. De diensten van de griffie van het College van Scheidsrechters worden verzorgd door de Secretaris-Generaal.
2. Het Comité van Ministers kan aan de Secretaris-Generaal andere taken opdragen.
1. De Secretaris-Generaal stelt de jaarlijkse ontwerp-begroting van de instellingen van de Unie op en legt haar met begeleidend advies van de Raad van de Economische Unie aan het Comité van Ministers voor.
2. De Hoge Verdragsluitende Partijen regelen bij overeenkomst:
a) het toezicht op de uitvoering der begrotingen;
b) het afsluiten van de rekeningen;
c) het toekennen van de noodzakelijke voorschotten;
d) de verdeling tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen van het nadelig saldo tussen uitgaven en ontvangsten.
3. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de Raadgevende Interparlementaire Raad en de Economische en Sociale Raad van Advies.
Artikel 38
De archieven van het Secretariaat-Generaal zijn onschendbaar. Artikel 39
De Secretaris-Generaal geniet in België de voorrechten en immuniteiten overeenkomende met die welke worden toegekend aan een in dat land geaccrediteerd hoofd van een diplomatieke missie. De gerechtelijke immuniteit kan in voorkomende gevallen door het Comité van Ministers worden opgeheven.
HOOFDSTUK 6
Van de Gemeenschappelijke Diensten
Artikel 40
Het Comité van Ministers kan de voor de werking van de Unie wenselijke Gemeenschappelijke Diensten instellen; het bepaalt de bevoegdheden, de organisatie en de werkwijze van deze Diensten.
HOOFDSTUK 7
Van het College van Scheidsrechters
Artikel 41
Het College van Scheidsrechters heeft tot taak de beslechting van geschillen die tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen zouden kunnen rijzen met betrekking tot de toepassing van dit Verdrag en van de overeenkomsten welke betrekking hebben op de doelstelling van dit Verdrag.
Artikel 42
1. Het College van Scheidsrechters is samengesteld uit afdelingen naar gelang van de verschillende soorten van geschillen.
2. Voor iedere afdeling wijst ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen een nationale scheidsrechter en een plaatsvervangende nationale scheidsrechter aan.
3. Voor ieder geschil bestaat de afdeling uit de nationale scheidsrechter van ieder der beide partijen bij het geschil alsmede een persoon die bij toerbeurt wordt aangewezen uit een door het Comité van Ministers vastgestelde lijst. Deze persoon bekleedt het voorzitterschap van de afdeling.
Indien de Voorzitter van oordeel is dat het belang der tijdens de behandeling van het geschil gerezen rechtsvragen zulks gewenst doet zijn, kan hij, hetzij uit eigen beweging, hetzij op verzoek van een der partijen, beslissen dat de afdeling zal worden aangevuld met twee scheidsrechters voorkomend op de in artikel 42, lid 3, van dit Verdrag bedoelde lijst. Deze scheidsrechters dienen dezelfde nationaliteit te bezitten als de bij het geschil betrokken partijen.
Artikel 44
Wanneer een geschil niet in het Comité van Ministers kon worden bijgelegd, wordt dit geschil, hetzij op gezamenlijk verzoek van de bij het geschil betrokken partijen, hetzij op verzoek van een hunner, bij het College van Scheidsrechters aanhangig gemaakt.
Artikel 45
1. Het College van Scheidsrechters doet uitspraak op grondslag van de eerbiediging van het recht. Alvorens vonnis te wijzen kan het in elke stand van het geding aan partijen een voorstel tot minnelijke schikking van het geschil ter goedkeuring voorleggen.
2. Met instemming van partijen doet het College van Scheidsrechters uitspraak ex aequo et bono.
Artikel 46
1. De vonnissen en de voorstellen tot minnelijke schikking worden door het College van Scheidsrechters bij meerderheid van stemmen aangenomen. De vonnissen zijn definitief en niet vatbaar voor beroep. Door partijen aanvaarde minnelijke schikkingen hebben dezelfde kracht als vonnissen.
2. Onverminderd afwijkende bepalingen kan het College van Scheidsrechters in elke stand van het geding, wanneer het voldoende inlichtingen heeft verzameld die conservatoire maatregelen voor- schrijven welke het noodzakelijk acht.
Artikel 47
1. Ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen kan zich voegen in een geding tussen de twee andere Verdragsluitende Partijen, indien zij aantoont, dat zij belang heeft bij de oplossing van het geschil; de voeging kan slechts de ondersteuning van de eisen van een der partijen ten doel hebben.
2. De voeging leidt niet tot verandering van de samenstelling der afdeling waarbij het geschil is aanhangig gemaakt.
Artikel 48
Het College van Scheidsrechters kan bij vonnis verklaren, dat een beslissing van een rechterlijke autoriteit of een maatregel genomen door enig ander gezagsorgaan van een der Hoge Verdragsluitende Partijen geheel of gedeeltelijk in strijd is met bepalingen van dit Verdrag of van een overeenkomst welke betrekking heeft op de doelstelling van dit Verdrag. Indien het nationale recht van bedoelde Verdragsluitende Partij geen gelegenheid biedt de gevolgen van die beslissing of maatregel ongedaan te maken, heeft de benadeelde Staat recht op een billijke schadevergoeding. Bij gebreke van over- eenstemming tussen de bij het geschil betrokken partijen stelt het College van Scheidsrechters, op verzoek van de belanghebbende partij, de aard en de omvang van de schadevergoeding vast.
Artikel 49
Wanneer een geschil bij het College van Scheidsrechters is aanhangig gemaakt, onthouden de partijen zich van iedere handeling die de beslechting van het geschil in gevaar zou kunnen brengen of het geschil zou kunnen verergeren.
Ingeval een der partijen een vonnis van het College van Scheidsrechters of een door hem voorgeschreven conservatoire maatregel niet ten uitvoer zou hebben gelegd, is de andere partij gerechtigd zich te wenden tot het Internationale Gerechtshof op grond van artikel 36, lid 2, van het Statuut van dat Hof, tenzij de bij het geschil betrokken partijen overeenkomen, het geschil op een andere wijze te beslechten.
Artikel 51
2. De Hoge Verdragsluitende Partijen komen echter overeen, de geschillen die eveneens de uitlegging of de toepassing van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap of van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie in het geding brengen, voor te leggen aan het door genoemde Verdragen ingestelde Gerechtshof. Ingeval het Gerechtshof zich onbevoegd verklaart het geschil te beslechten, is het in artikel 15 van dit Verdrag voorziene College van Scheidsrechters bevoegd.
Artikel 52
1. Het Comité van Ministers kan het College van Scheidsrechters verzoeken, advies uit te brengen nopens rechtsvragen met betrekking tot de bepalingen van dit Verdrag en van de overeenkomsten welke betrekking hebben op de doelstelling van dit Verdrag.
2. De adviezen worden door de Voorzitters der afdelingen, in vergadering verenigd, bij meerderheid van stemmen uitgebracht.
Artikel 53
Het statuut van het College van Scheidsrechters wordt vastgesteld bij beslissing van het Comité van Ministers.
HOOFDSTUK 8
Van de Economische en Sociale Raad van Advies
Artikel 54
1. De Economische en Sociale Raad van Advies stelt op verzoek van het Comité van Ministers adviezen op betreffende vraagstukken die rechtstreeks verband houden met de werking van de Unie; te dien einde verstrekt het Comité van Ministers de nodige inlichtingen aan de Raad. De Raad is eveneens bevoegd eigener beweging adviezen te geven aan het Comité van Ministers betreffende deze vraagstukken.
2. De Raad van Advies bestaat uit ten hoogste 27 leden en 27 plaatsvervangende leden, waarvan een derde kan worden aangewezen door ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen. De leden en de plaatsvervangende leden worden aangewezen in overleg met het lichaam of de lichamen die de toporganen van de economische en sociale bedrijfsorganisatie vormen.
3. De Raad van Advies kiest uit zijn leden een Voorzitter.
4. De Raad van Advies stelt zijn reglement van orde op bij eenvoudige meerderheid van de uitgebrachte stemmen en legt dit ter goedkeuring voor aan het Comité van Ministers.
BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE BEPAALDE ASPECTEN VAN DE ECONOMISCHE UNIE
HOOFDSTUK 1
Van de nationale behandeling, de bewegingsvrijheid en de uitoefening van economische en beroepswerkzaamheden
Artikel 55
Bij overeenkomst tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen worden de voorwaarden bepaald, waaraan het binnenkomen, het verlaten, de bewegingsvrijheid, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van de onderdanen van een Hoge Verdragsluitende Partij op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij kunnen worden onderworpen op grond van overwegingen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de goede zeden.
Artikel 56
De behandeling van de onderdanen van een Hoge Verdragsluitende Partij op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij met betrekking tot de wettelijke en gerechtelijke bescherming van hun persoon, hun rechten en hun belangen wordt voor zover nodig bepaald bij overeenkomst tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen.
Artikel 57
Voor zover de huisvesting door voorschriften van wetgevende of administratieve autoriteiten is geregeld, genieten de onderdanen van elke Hoge Verdragsluitende Partij op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partijen de behandeling welke voor de eigen onderdanen geldt.
Artikel 58
1. De werkzaamheden van de vennootschappen welke zijn opgericht overeenkomstig de wetgeving van een der Hoge Verdragsluitende Partijen, wanneer zij worden uitgeoefend op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van filialen of agentschappen, zijn onderworpen aan het recht van de laatstgenoemde Verdragsluitende Partij.
2. Deze werkzaamheden kunnen niet aan zwaardere voorwaarden worden onderworpen dan die welke aan nationale vennootschappen worden opgelegd. De vennootschappen van een Hoge Verdragsluitende Partij kunnen evenwel op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij niet meer rechten hebben dan soortgelijke nationale vennootschappen.
3. Op het gebied van verzekeringen, spaarkassen en bouwkassen kunnen de Hoge Verdragsluitende Partijen afwijken van lid 2 van dit artikel, voorzover deze afwijkingen in hoofdzaak de bescherming beogen van de verzekerden, verzekeringnemers, gelaedeerden en bouwspaarders. Deze afwijkingen worden bij overeenkomst geregeld.
4. Onder vennootschappen in de zin van dit artikel worden verstaan vennootschappen van burgerlijk en handelsrecht met inbegrip van coöperatieve verenigingen en andere privaatrechtelijke rechtspersonen. Voor de toepassing van dit artikel worden evenwel de privaatrechtelijke rechtspersonen wier doel niet op winst is gericht slechts als vennootschappen beschouwd voor wat betreft hun werkzaamheid op het gebied van het bankwezen, verzekeringen, spaarkassen en bouwkassen. De Luxemburgse landbouwverenigingen worden ook als vennootschappen beschouwd.
1. De vennootschappen welke zijn opgericht overeenkomstig de wetgeving van een Hoge Verdragsluitende Partij en binnen het grondgebied van een der Hoge Verdragsluitende Partijen hun fiscaal domicilie hebben, zijn op het grondgebied der andere Verdragsluitende Partijen, onverschillig of zij daar een of meer filialen of agentschappen hebben, niet onderworpen aan hogere fiscale lasten dan die welke worden gedragen door soortgelijke nationale vennootschappen.
2. De vennootschappen in de zin van lid 1 van dit artikel zijn die welke in artikel 58 van dit Verdrag zijn omschreven.
Artikel 60
De behandeling van de onderdanen van de Hoge Verdragsluitende Partijen wat betreft het vervullen van een betrekking in loondienst bij een particuliere werkgever en wat betreft de aanspraken inzake sociale zekerheid wordt bij overeenkomst tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen geregeld.
Artikel 61
1. In afwijking van artikel 2, lid 2, onder b), van dit Verdrag blijft ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen bevoegd de uitoefening van de volgende economische en beroepswerkzaamheden aan haar eigen onderdanen voor te behouden:
a) de openbare functies, ambten of betrekkingen, met inbegrip van de ambten van notaris, procureur en deurwaarder;
b) het beroep van advocaat;
c) de uitoefening van de geneeskunde en van de daarmee verband houdende beroepen in het Groothertogdom Luxemburg;
d) de visserij in de binnenwateren, het loodswezen en de interne diensten van de havens.
2. De bepalingen van artikel 2, lid 2, onder b), van dit Verdrag brengen geen wijziging in de nationale bepalingen met betrekking tot de diploma's welke voor het uitoefenen van bepaalde beroepen worden vereist.
Artikel 62
Op het gebied van de aanbestedingen mag door overheidsinstellingen van een Hoge Verdragsluitende Partij geen enkele discriminatie, in welke vorm ook, worden toegepast ten gunste van haar nationale produkten of van haar eigen onderdanen en ten nadele van produkten of onderdanen van de andere Verdragsluitende Partijen.
Artikel 63
Bij de toepassing van artikel 62 van dit Verdrag wordt verstaan onder:
A. Aanbestedingen:
alle aanbestedingen van werken en alle aankopen van goederen door overheidsinstellingen voor hun eigen behoeften, ongeacht de wijze waarop de opdracht tot stand komt;
B. Overheidsinstellingen:
a) de Staatsorganen;
b) de gewestelijke en plaatselijke lichamen in België en in het Groothertogdom Luxemburg alsmede de lagere publiekrechtelijke lichamen in Nederland;
c) voor zover de Staat op hun aanbestedingen daadwerkelijke invloed uitoefent: de parastatale instellingen in België en het Groothertogdom Luxemburg alsmede de semi-overheidsinstellingen in Nederland.
Van de coördinatie van het beleid
Artikel 64
1. Op het gebied van de investeringen beslist het Comité van Ministers omtrent de wenselijkheid, algemene of bijzondere doelstellingen te aanvaarden van een gecoördineerd investeringsbeleid, dat op de gehele volkshuishouding of één of meer sectoren ervan betrekking heeft.
2. Wanneer het dergelijke doelstellingen vaststelt, bepaalt het Comité van Ministers tegelijkertijd de methoden welke ter verwezenlijking van het gecoördineerd beleid dienen te worden toegepast; deze methoden kunnen inhouden dat de investeringswetgevingen worden geharmoniseerd.
Artikel 65
Op het gebied van het landbouwbeleid verbinden de Hoge Verdragsluitende Partijen zich:
a) de technische vooruitgang stelselmatig te bevorderen;
b) maatregelen te nemen welke het mogelijk maken, de produktie en afzet van landbouwprodukten te harmoniseren, de landbouwers en landarbeiders van de drie landen bestaanszekerheid te verschaffen in goed geleide en economisch en sociaal verantwoorde bedrijven, alsmede de produktiviteit te ontwikkelen en de kostprijzen in de landbouw zo laag mogelijk te houden, teneinde zoveel mogelijk aan de binnenlandse behoeften te kunnen voldoen en een zo sterk mogelijke positie op buitenlandse markten te verkrijgen.
Artikel 66
1. Indien één der Hoge Verdragsluitende Partijen vaststelt, dat de toestand in een sector van de landbouw, de voedselvoorziening of de visserij zich zodanig ontwikkelt, dat men mag vrezen voor een ernstige crisistoestand, kan het Comité van Ministers, na advies van de Raadgevende Interparlementaire Raad en van de Economische en Sociale Raad van Advies, de nodige beschikkingen nemen om een dergelijke crisistoestand te voorkomen of uit de weg te ruimen. Deze
beschikkingen kunnen tijdelijke afwijkingen van de bepalingen van dit Verdrag inhouden.
2. Indien het om redenen van spoed niet mogelijk is, de in lid 1 van dit artikel bedoelde adviezen in te winnen of tijdig te verkrijgen, brengt het Comité van Ministers op korte termijn verslag uit aan de Raadgevende Interparlementaire Raad en aan de Economische en Sociale Raad van Advies, zowel betreffende de genomen maatregelen als ten aanzien van de omstandigheden welke hiertoe hebben geleid.
Artikel 67
Bij de toepassing van de bepalingen van artikel 66 van dit Verdrag houden de Hoge Verdragsluitende Partijen rekening met de bijzondere toestand van de Luxemburgse landbouw, zolang deze door minder gunstige natuurlijke produktiefactoren wordt bepaald.
Artikel 68
Op het gebied van het vervoerswezen berust het gecoördineerde beleid voorzien in artikel 8 van dit Verdrag op de volgende grondbeginselen:
a) de harmonisatie van de concurrentievoorwaarden tussen de verschillende takken van het binnenlandse vervoer op het grondgebied van elk der Hoge Verdragsluitende Partijen door het afschaffen van de aan de vervoerondernemingen opgelegde lasten en verstrekte voordelen;
b) de rentabiliteit van de openbare en particuliere vervoerondernemingen.
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, hun gemeenschappelijk beleid te richten op het bevorderen van een harmonische ontwikkeling van, en een actieve samenwerking tussen, hun zeehavens.
Artikel 70
Op het gebied van het sociale beleid voeren de Hoge Verdragsluitende Partijen in overleg met het georganiseerde bedrijfsleven een gecoördineerd beleid; gericht op de ontwikkeling van de sociale voor- uitgang en op de invoering van sociale voorzieningen welke aan hun bevolkingen een zo groot mogelijke bescherming en bestaanszekerheid verschaffen.
Artikel 71
Op monetair gebied en op het gebied der internationale betalingen betrekken de Hoge Verdragsluitende Partijen de circulatiebanken in de voorbereiding van het gecoördineerde en het gemeenschappelijke beleid, in het bijzonder door hun een voldoende vertegenwoordiging in de Commissie voor monetaire en financiële aangelegenheden te verzekeren.
Van de economische en financiële betrekkingen met het buitenland
Artikel 72
1. Het Comité van Ministers bepaalt de gemeenschappelijke handelspolitiek in de economische betrekkingen met het buitenland en stelt de uitvoeringsmaatregelen daarvan vast.
2. Het stelt in het bijzonder de gemeenschappelijke invoer- en uitvoercontingenten vast.
Artikel 73
Het Comité van Ministers beslist omtrent de wenselijkheid:
a) van alle onderhandelingen met derde landen met het oog op het sluiten van verdragen en overeenkomsten inzake de buitenlandse handel, de daarmee verband houdende betalingen en het douanetarief;
b) van gemeenschappelijke deelneming aan internationale economische conferenties en organisaties.
Artikel 74
1. De in artikel 73 van dit Verdrag bedoelde onderhandelingen worden door een gemeenschappelijke delegatie gevoerd. Haar samenstelling wordt door het Comité van Ministers bepaald, hetwelk tevens de Voorzitter aanwijst.
2. Het Comité van Ministers stelt de door de gemeenschappelijke delegatie te volgen instructie vast. De Voorzitter is tegenover het Comité van Ministers verantwoordelijk voor de onderhandelingen.
Artikel 75
De Hoge Verdragsluitende Partijen plegen onderling overleg omtrent voorgenomen maatregelen ter bevordering van de uitvoer. Zij dragen er gemeenschappelijk zorg voor, dat deze maatregelen de concurrentievoorwaarden op de buitenlandse markten tussen de goederen afkomstig uit hun grondgebieden niet verstoren.
Artikel 76
2. De maatregelen tot uitvoering van de bepalingen van lid 1 van dit artikel worden vastgesteld bij overeenkomst tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen.
Artikel 77
Indien de gemeenschappelijke handels- en financiële betrekkingen met bepaalde derde landen of groepen van derde landen kredietverlening of aanvaarding van niet-convertibele valuta's met zich mede- brengen, worden de daaruit voortvloeiende lasten op nader overeen te komen wijze tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen verdeeld.
Van de douane- en belastingaangelegenheden
Artikel 78
1. De vaststelling van invoerrechten en accijnzen, alsmede van alle andere terzake van de in-, uit- of doorvoer geheven rechten, belastingen of heffingen van welke aard ook, geschiedt gemeenschappelijk of door multilaterale overeenkomsten waarbij de Hoge Verdragsluitende Partijen partij zijn.
2. De wijze van heffing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde belastingen wordt tegelijk met de vaststelling van de gemeenschappelijke tarieven bepaald.
Artikel 79
Ten aanzien van de omzetbelasting, de overdrachttaxe en soortgelijke belastingen wordt een regime ingesteld, dat het in de artikelen 3 tot en met 5 van dit Verdrag voorziene vrije verkeer verzekert.
Artikel 80
1. Voor de accijnzen en het waarborgrecht voor werken van edel metaal worden gemeenschappelijke rechten vastgesteld, waarbij de heffingsregelingen worden gecoördineerd.
2. Natuurlijke niet-mousserende wijn, welke in het Groothertogdom Luxemburg, volgens de Luxemburgse wettelijke en administratieve bepalingen is bereid uit aldaar geoogste verse druiven, kan niet met accijns worden belast.
2e Protocol van 26.1.1976 tot wijziging van artikel 80, lid 2, van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie
2. Natuurlijke wijn welke in het Groothertogdom Luxemburg volgens de Luxemburgse wettelijke en administratieve bepalingen is bereid uit aldaar geoogste verse druiven, kan niet worden belast met de in artikel 9 van het Verdrag tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht van 18 februari 1950 bedoelde accijns en aanvullende accijns.
Artikel 81
1. De Hoge Verdragsluitende Partij die door wijziging van haar muntpariteit de gelijkwaardigheid verbreekt van de specifieke tarieven welke voor de geunificeerde rechten, belastingen en heffingen van welke aard ook zijn vastgesteld, verbindt zich, tenzij tevoren anders is overeengekomen, de in haar betaalmiddel uitgedrukte bedragen dier tarieven dienovereenkomstig aan te passen en zulks met ingang van de dag waarop de nieuwe pariteit van kracht wordt.
2. Ingeval van toepassing van het in lid 1 van dit artikel bepaalde plegen de Hoge Verdragsluitende Partijen zo spoedig mogelijk onderling overleg ter definitieve vaststelling, in ieder van hun betaalmiddelen van de nieuwe gemeenschappelijke bedragen der in lid 1 van dit artikel bedoelde rechten, belastingen en heffingen.
Protocol van 16.2.1990 houdende wijziging van artikel 81 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie
1. Indien de gelijkwaardigheid van de specifieke tarieven welke voor de geünificeerde rechten en heffingen van welke aard ook wordt verbroken als gevolg van een herschikking van de muntpariteiten in het Europese monetaire stelsel, verbindt(en) zich de Hoge Verdragsluitende Partij(en) wier munteenheid in waarde is gedaald ten opzichte van die van de overige Verdragsluitende Partij(en), de in haar/hun munteenheid/heden uitgedrukt bedragen dier tarieven in die mate te verhogen dat de gelijkwaardigheid voorlopig wordt hersteld, tenzij tevoren anders is overeengekomen.
De Hoge Verdragsluitende Partij(en) zal/zullen de nodige maatregelen treffen opdat deze verhoging binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dag waarop tot herschikking van de muntpariteiten wordt besloten, in werking treedt.
2. In afwijking van het bepaalde lid 1, verbinden de Hoge Verdragsluitende Partijen er zich toe, met betrekking tot de accijnzen van gegiste vruchtendranken, de gelijkwaardigheid van de tarieven voorlopig te herstellen door, ten aanzien van het totale bedrag van de accijns en de complementaire accijns alsmede ten aanzien van de aanvullende accijns, een wederzijdse toenadering te doen, elk voor de helft van het door de pariteitswijziging ontstane verschil, waarbij het tarief van de accijns op 600 F/hl gehandhaafd blijft.
De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen de nodige maatregelen treffen opdat deze aanpassingen binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de dag waarop tot herschikking van de muntpariteiten wordt besloten, in werking treden.
3. De Hoge Verdragsluitende Partijen zullen overleg plegen onmiddellijk vanaf de dag waarop in het Europese monetaire stelsel tot herschikking van de muntpariteiten werd besloten, teneinde in ieder van hun nationale munteenheden definitieve gemeenschappelijke bedragen van de in de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel bedoelde rechten, belastingen en heffingen vast te stellen.
Artikel 82
De in de artikelen 11, 78, 79 en 80 van dit Verdrag bedoelde rechten, belastingen en heffingen worden vastgesteld in het wettig betaalmiddel van het land waar de vordering is ontstaan.
Artikel 83
1. De Hoge Verdragsluitende Partijen verlenen elkaar wederkerig bijstand bij alles wat betreft de heffing en de invordering van de rechten, belastingen en heffingen, bedoeld in de artikelen 11, 78, 79 en 80 van dit Verdrag, alsmede bij het voorkomen en bestrijden van strafbare feiten.
2. De maatregelen tot uitvoering van de bepaling van lid 1 van dit artikel worden vastgesteld bij overeenkomst tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen.
Artikel 84
De Hoge Verdragsluitende Partijen nemen de nodige maatregelen teneinde de toewijzing van de opbrengst der in de artikelen 11, 78, 79 en 80 van dit Verdrag bedoelde rechten, belastingen of heffingen te verzekeren.
Van het vrije verkeer van vervoerdiensten
Artikel 85
Het Comité van Ministers stelt de toelatingsvoorwaarden vast voor de deelneming aan het nationale vervoer over de weg of per binnenschip door de onderdanen der Hoge Verdragsluitende Partijen welke niet zijn gevestigd op het grondgebied waar zij hun diensten wensen te verlenen.
Artikel 86
1. Het goederenvervoer over de weg en het ongeregelde reizigersvervoer over de weg tussen de grondgebieden der Hoge Verdragsluitende Partijen zijn onderworpen aan gemeenschappelijke uitvoe- rings- en controlemaatregelen, welke door het Comité van Ministers worden vastgesteld. Teneinde de harmonische ontwikkeling van het bedoelde goederenvervoer te bevorderen stelt, het Comité van Minis- ters bovendien alle wenselijke maatregelen vast, in het bijzonder inzake de prijsvorming.
2. Het Comité van Ministers bepaalt het regime van het geregelde reizigersvervoer over de weg tussen de grondgebieden van de Hoge Verdragsluitende Partijen.
Artikel 87
1. Met betrekking tot het internationale wegvervoer, met uitzondering van het ongeregelde reizigersvervoer, vanuit het grondgebied van een Hoge Verdragsluitende Partij naar een derde land stelt het Comité van Ministers de toelatingsvoorwaarden vast voor de onderdanen van de Hoge Verdragsluitende Partijen die niet op het grondgebied van de desbetreffende Hoge Verdragsluitende Partij zijn gevestigd.
2. Voor het ongeregelde reizigersvervoer over de weg vanuit het grondgebied van een der Hoge Verdragsluitende Partijen naar een derde land stelt het Comité van Ministers de uitvoerings- en controle- maatregelen vast.
Artikel 88
Inzake het door onderdanen der Hoge Verdragsluitende Partijen bewerkstelligde vervoer over de weg of per binnenschip waarborgt elk hunner aan de niet op hun grondgebied gevestigde personen een regime dat in vergelijking met de aldaar gevestigde personen ten minste even gunstig is als het regime dat bij de inwerkingtreding van dit Verdrag wordt toegepast.
Artikel 89
Onverminderd de bepalingen van artikel 5 van dit Verdrag volgt ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen op het gebied van de luchtvaart een liberale politiek ten aanzien van de verlening aan de andere Verdragsluitende Partijen van commerciële rechten voor de exploitatie van geregelde internationale luchtvaartdiensten welke haar grondgebied doorkruisen of daar binnen plaats vinden.
Van de statistiek
Artikel 90
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, de statistieken samen te stellen welke onmisbaar zijn voor het verkrijgen van vergelijkbare gegevens ter beoordeling van de economische, financiële en sociale toestand hunner landen en deze statistieken uit te wisselen.
Artikel 91
Xxxx Xxxx Verdragsluitende Partij is verplicht inlichtingen, beantwoordend aan de in artikel 90 van dit Verdrag gegeven omschrijving, te verstrekken in strijd met nationale regelingen welke een vertrouwelijk karakter toekennen aan bepaalde gegevens omdat deze wegens het beperkte aantal berichtgevers inzicht zouden kunnen geven in de toestand van afzonderlijke personen, ondernemingen of instellingen.
Artikel 92
Het Comité van Ministers kan beslissen, dat in onderlinge samenwerking statistische waarnemingen zullen worden verricht betreffende de goederen en de middelen voor het vervoer van goederen welke de gemeenschappelijke grenzen der Hoge Verdragsluitende Partijen overschrijden.
Deel 4
SLOTBEPALINGEN
Artikel 93
1. De toepassing van dit Verdrag is beperkt tot het grondgebied der Hoge Verdragsluitende Partijen in Europa.
2. Het Koninkrijk der Nederlanden behoudt zich het recht voor, in de verdragen en overeenkomsten bedoeld in artikel 10 van dit Verdrag bepalingen in te lassen die van belang zijn voor Suriname, de Nederlandse Antillen en Nederlands Nieuw-Guinea.
3. Het Koninkrijk België behoudt zich het recht voor, in de bedoelde verdragen en overeenkomsten bepalingen in te lassen die van belang zijn voor Belgisch Congo en Ruanda Urundi.
Artikel 94
1. De bepalingen van dit Verdrag verzetten zich niet tegen het bestaan noch tegen een eventuele ontwikkeling van de Economische Unie tussen het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg, voor zover de doelstellingen van die Unie niet zijn bereikt door de toepassing van dit Verdrag.
2. De Belgische en de Luxemburgse Regering zullen overgaan tot een onderzoek van het samenstel van verdragen en overeenkomsten waardoor tussen hen de Economische Unie wordt gevormd; alvorens bepalingen vast te stellen waarover zij overeenstemming zouden bereiken, stellen zij de Nederlandse Regering in kennis van het resultaat van dit onderzoek.
1. De Unie geniet op het grondgebied van ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen dezelfde immuniteiten als aan vreemde Staten worden toegekend.
2. De Unie geniet op het grondgebied van ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen dezelfde rechtsbevoegdheid als aan nationale rechtspersonen wordt toegekend, voor zover deze nodig is voor het uitoefenen van haar taak en voor het bereiken van haar doeleinden; in het bijzonder kan zij onroerende en roerende goederen verwerven en vervreemden alsmede in rechte optreden. De Unie wordt hiertoe door de Secretaris-Generaal vertegenwoordigd.
3. Ingeval van een competentiegeschil tussen de rechtsprekende organen der Hoge Verdragsluitende Partijen terzake van een geschil waarbij de Unie als partij optreedt, is het gerecht binnen welks gebied het Secretariaat-Generaal zijn zetel heeft bij uitsluiting bevoegd.
Artikel 96
De officiële talen van de instellingen van de Unie zijn het Nederlands en het Frans. Artikel 97
De volledige toepassing der bepalingen van dit Verdrag vangt aan bij de inwerkingtreding van het Verdrag voor zover de Overgangsovereenkomst geen afwijkende bepalingen bevat.
Artikel 98
De Overgangsovereenkomst en het Uitvoeringsprotocol vormen een integrerend bestanddeel van dit Verdrag.
Artikel 99
1. Dit Verdrag wordt gesloten voor een tijdvak van vijftig jaren.
2. Het blijft vervolgens voor achtereenvolgende tijdvakken van tien jaren van kracht, tenzij één der Hoge Verdragsluitende Partijen één jaar voor de afloop van het lopende tijdvak de andere Verdragsluitende Partijen in kennis stelt van haar voornemen, dit Verdrag te beëindigen.
Artikel 100
Dit Verdrag zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen worden nedergelegd bij de Belgische Regering die deze onmiddellijk na de inwerkingtreding van dit Verdrag aan het Secretariaat- Generaal zal overdragen. Het zal in werking treden op de eerste dag van de derde maand volgende op de nederlegging van de derde akte van bekrachtiging.
TEN BLIJKE WAARVAN de Gevolmachtigden dit Verdrag hebben ondertekend en voorzien van hun zegel.
GEDAAN te 's-Gravenhage, 3 februari 1958, in drievoud in de Nederlandse en in de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
De Hoge Verdragsluitende Partijen bij het heden ondertekende Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie, hierna genoemd „Unieverdrag";
Erkennende, dat de omstandigheden voor wat betreft sommige bepalingen van het Unieverdrag afwijkingen van aflopende aard vereisen;
Verlangend deze afwijkingen door gezamenlijke bemoeiingen geleidelijk af te schaffen;
Hebben besloten een Overgangsovereenkomst te sluiten en zijn de volgende bepalingen overeengekomen:
HOOFDSTUK 1
Van de nationale behandeling, de bewegingsvrijheid en de uitoefening van economische en beroepswerkzaamheden
Artikel 1
Vóór 1 januari 1959 stellen de Hoge Verdragsluitende Partijen een overeenkomst op, welke de wijze van uitvoering van de artikelen 55 en 56 van het Unieverdrag bepaalt.
Artikel 2
1. Zolang de wetgevingen inzake de uitoefening van zelfstandige economische en beroepswerkzaamheden niet zijn geharmoniseerd en hieruit voor één of meer Hoge Verdragsluitende Partijen belangrijke moeilijkheden kunnen ontstaan, kan het Comité van Ministers gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar en in afwijking van de bepalingen van artikel 2, lid 2, onder b), van het Unieverdrag aan ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen toestaan aan de onderdanen van de andere Verdragsluitende Partijen eisen te stellen voor de uitoefening van beroepswerkzaamheden op het gebied van ambacht, kleinhandel, groothandel, industrie en dienstenverlening, welke niet voor de eigen onderdanen worden gesteld.
2. Indien een Hoge Verdragsluitende Partij op grond van lid 1 van dit artikel voor de onderdanen der andere Verdragsluitende Partijen zwaardere eisen stelt dan die welke zij aan haar eigen onderdanen oplegt, mogen deze eisen in geen geval zwaarder zijn dan die welke de andere Verdragsluitende Partijen aan hun onderdanen opleggen noch mogen zij zwaarder zijn dan die welke de eerstgenoemde Verdragsluitende Partij aan onderdanen van derde landen oplegt.
Artikel 3
De bepalingen van artikel 2, lid 2, onder b), van het Unieverdrag zijn gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar niet van toepassing op de visserij in de territoriale wateren.
Artikel 4
1. Gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaar kunnen, overeenkomstig regelingen welke voortvloeien uit overeenkomsten tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen, maatregelen worden genomen, ingeval een belangrijke ongelijkheid mocht bestaan tussen de aanbestedingen gegund door de overheidsinstellingen van een Hoge Verdragsluitende Partij aan de onderdanen van een andere Verdragsluitende Partij en aanbestedingen gegund door de overheidsinstellingen van die Verdragsluitende Partij aan de onderdanen van de eerstgenoemde Verdragsluitende Partij; deze maatregelen kunnen eventueel afwijken van de bepalingen van artikel 62 van het Unieverdrag.
2. In het in lid 1 van dit artikel bedoelde geval doet het College van Scheidsrechters bedoeld in artikel 15 van het Unieverdrag uitsluitend ex aequo et bono uitspraak.
Gedurende een tijdvak van ten hoogste drie jaar zal artikel 62 van het Unieverdrag op de aanbestedingen van de overheidsinstellingen, bedoeld in artikel 63, onder B. b), van dat Verdrag, alleen van toepassing zijn voor zover de Staat hierop daadwerkelijk invloed uitoefent.
Artikel 6
1. Binnen een tijdvak van ten hoogste vijf jaar stellen de Hoge Verdragsluitende Partijen de overeenkomst op bedoeld in artikel 58, lid 3, van het Unieverdrag.
2. Tot aan de inwerkingtreding van de in lid 1 van dit artikel bedoelde overeenkomst is artikel 58, lid 2, van het Unieverdrag niet van toepassing op het gebied van verzekeringen, spaarkassen en bouw- kassen.
Artikel 7
1. Indien de stand van de arbeidsmarkt de tewerkstelling van werknemers in bepaalde tijdvakken, streken of beroepen niet zou toestaan, plegen de Hoge Verdragsluitende Partijen onmiddellijk overleg, teneinde in onderlinge overeenstemming de nodige tijdelijke maatregelen te treffen.
2. De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, bij de toepassing van deze maatregelen zoveel mogelijk het nadeel te beperken, dat voor de belanghebbende werknemers daaruit zou kunnen ontstaan.
3. Het door dit artikel ingestelde regime vervalt uiterlijk na verloop van een tijdvak van vijf jaar na de inwerkingtreding van het Unieverdrag; vóór de afloop van dit tijdvak kan het Comité van Ministers te allen tijde dit regime beëindigen.
Artikel 8
Tenzij het Comité van Ministers anders beslist, zijn gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar de bepalingen van artikel 2, lid 2, onder b), van het Unieverdrag niet van toepassing op werkers die door een arbeidsovereenkomst voor schepelingen zijn gebonden.
HOOFDSTUK 2
Van het handelsverkeer tussen de grondgebieden van de Hoge Verdragsluitende Partijen
Artikel 9
De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, binnen een tijdvak van ten hoogste vijf jaar de coördinatie tot stand te brengen van de wettelijke of uitvoerende voorschriften en de andere publiekrech- telijke voorschriften bedoeld in de artikelen 6 en 7 van het Unieverdrag, die een ongerechtvaardigde belemmering voor het vrije verkeer vormen, teneinde die belemmering weg te nemen.
Artikel 10
1. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 11 tot en met 24 van deze Overeenkomst is ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen bevoegd in afwijking van artikel 3 van het Unieverdrag die beperkingen op het vrije handelsverkeer te handhaven welke op het ogenblik van de inwerkingtreding van het Unieverdrag van kracht zijn.
2. Het Comité van Ministers stelt de lijst van deze beperkingen vast en schaft deze geleidelijk af binnen een tijdvak van ten hoogste vijf jaar.
3. In elk geval kennen de Hoge Verdragsluitende Partijen elkaar het meest gunstige regime toe dat ten aanzien van derde landen van kracht is.
Van de landbouw
Artikel 11
In afwachting van de verwezenlijking van de voorwaarden voor een volledige vrijmaking van het handelsverkeer in landbouwprodukten tussen de grondgebieden van de Hoge Verdragsluitende Partijen kan ieder hunner binnen haar grondgebied maatregelen tot valorisatie treffen; deze maatregelen kunnen een beperking of een verbod van de uitvoer van de gevaloriseerde produkten inhouden. Iedere Hoge Verdragsluitende Partij kan tevens maatregelen treffen ter bescherming van haar binnenlandse markt tegenover de andere Verdragsluitende Partijen binnen de grenzen en onder de voorwaarden van de artikelen 12 tot en met 24 van deze Overeenkomst.
Artikel 12
In afwijking van de artikelen 3, 7, 10 en 11 van het Unieverdrag is ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen bevoegd heffingen of licentierechten op te leggen bij de in- en uitvoer van landbouwprodukten en voedingsmiddelen. Deze heffingen kunnen echter alleen ten aanzien van de andere Verdragsluitende Partijen worden toegepast, indien zij tevens worden toegepast ten aanzien van derde landen. De opbrengsten van zodanige heffingen of licentierechten vormen geen gemeenschappelijke inkomsten.
Artikel 13
In afwijking van de artikelen 3, 7, 10 en 11 van het Unieverdrag zijn de produkten, voorkomende op de bij deze Overeenkomst gevoegde lijst A, onderworpen aan het stelsel van minimumprijzen.
Artikel 14
1. De minimumprijzen worden in onderlinge overeenstemming door de Commissie voor landbouw, voedselvoorziening en visserij vastgesteld op basis van de kostprijzen, verhoogd met een passende winstmarge. Bij verschil van mening in deze Commissie omtrent een minimumprijs of zijn toepassing wordt het geschil onmiddellijk voorgelegd aan een overeenkomstig artikel 21 van het Unieverdrag inge- stelde Werkgroep. De beslissing van de Werkgroep is onmiddellijk van toepassing.
Indien binnen acht dagen na de vergadering van de Werkgroep nog geen beslissing is genomen, kan de Regering van het belanghebbende invoerende land onmiddellijk die maatregelen in werking stellen welke zij onontbeerlijk acht voor de bescherming van haar belangen. In dat geval zal zij rekening houden met de noodzaak de belangen van het uitvoerende land zo min mogelijk te schaden.
2. De Commissie voor landbouw, voedselvoorziening en visserij stelt eventueel de kwaliteiten, typen en variëteiten vast van de produkten die aan het stelsel van minimumprijzen zijn onderworpen.
Artikel 15
1. Teneinde de toepassing te verzekeren van de overeenkomstig de bepalingen van artikel 14 van deze Overeenkomst vastgestelde minimumprijzen, wordt aan een permanente delegatie uit de Commissie voor landbouw, voedselvoorziening en visserij, samengesteld uit afgevaardigden van de Hoge Verdragsluitende Partijen, opgedragen de ontwikkeling der prijzen voortdurend te volgen. Wanneer deze delegatie constateert dat de geldende prijzen beneden het vastgestelde peil blijven, dan is het invoerende land zonder meer bevoegd om bij wijze van conservatoire maatregel de invoer van de betrokken produkten op te schorten, totdat de Commissie voor landbouw, voedselvoorziening en visserij
- daartoe binnen drie dagen bijeenkomende - of de vergadering van de in artikel 14 van deze Over- eenkomst vermelde Werkgroep een beslissing heeft genomen. Evenzo zal een eventueel door genoemde delegatie geconstateerd herstel der prijzen op het vastgestelde peil zonder meer de afschaffing van de door het invoerende land genomen maatregel met zich meebrengen.
2. Bij de uitoefening van haar taak zal de permanente delegatie de procedure volgen welke door de Commissie voor landbouw, voedselvoorziening en visserij wordt vastgesteld.
1. Teneinde de krachtens artikel 14 van deze Overeenkomst vastgestelde minimumprijzen te waarborgen worden heffingen vastgesteld, welke gelijk zijn aan het verschil tussen de overeengekomen minimumprijs en de prijs franco grens. De prijs franco grens wordt vastgesteld op grond van de prijs op de binnenlandse markt vermeerderd met de werkelijke kosten.
2. Tenzij het Comité van Ministers anders beslist, worden deze heffingen door het uitvoerende land geheven.
3. Het totale bedrag van deze heffingen, welke worden gelegd op het onderling handelsverkeer tussen Nederland en de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie, wordt na afloop van ieder kwartaal gelijkelijk tussen beide verdeeld.
Artikel 17
De Hoge Verdragsluitende Partijen verlenen elkaar preferentie bij de invoer van landbouwprodukten waarvoor een minimumprijs van kracht is. De produkten, voorkomend op lijst A, kunnen slechts in onderlinge overeenstemming worden vrijgemaakt ten aanzien van derde landen.
Artikel 18
De bepalingen van artikel 12 van deze Overeenkomst zijn niet van toepassing op produkten waarvoor een minimumprijs van kracht is.
Artikel 19
1. In afwijking van de artikelen 3, 7, 10 en 11 van het Unieverdrag kan ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen ten aanzien van de produkten, voorkomende op de bij deze Overeenkomst gevoegde lijst B, een bijzonder regime toepassen dat door het Comité van Ministers wordt vastgesteld.
2. In elk geval kennen de Hoge Verdragsluitende Partijen elkaar het meest gunstige regime toe dat ten aanzien van derde landen van kracht is.
Artikel 20
1. Ten aanzien van de produkten, voorkomende op de bij deze Overeenkomst gevoegde lijst C, is het Groothertogdom Luxemburg bevoegd een autonoom invoerregime tegenover de andere Verdrag- sluitende Partijen toe te passen.
2. In elk geval kent het Groothertogdom Luxemburg de andere Hoge Verdragsluitende Partijen het meest gunstige regime toe dat ten aanzien van derde landen van kracht is.
Artikel 21
De lijsten A, B en C kunnen door het Comité van Ministers worden gewijzigd, de Commissie voor landbouw, voedselvoorziening en visserij gehoord.
Artikel 22
1. De harmonisatie van het landbouwbeleid wordt verwezenlijkt binnen een tijdvak van ten hoogste vijf jaar.
2. De artikelen 12 tot en met 21 van deze Overeenkomst worden door het Comité van Ministers afgeschaft naarmate de harmonisatie van het landbouwbeleid wordt verwezenlijkt, onverminderd het aan de landbouw van het Groothertogdom Luxemburg verleende bijzondere regime.
3. Een Werkgroep, ingesteld op grond van artikel 21 van het Unieverdrag, onderzoekt jaarlijks in de herfst de voortgang in deze harmonisatie en stelt het programma voor het volgende jaar vast.
Artikel 24
Totdat een gecoördineerd regime tot stand is gekomen, heeft ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen de bevoegdheid in afwijking van de artikelen 3, 10 en 11 van het Unieverdrag maatregelen te nemen op het gebied van de samenstelling of hoedanigheid van landbouwprodukten of voedingsmiddelen alsmede op het gebied van rassen.
Artikel 25
Zolang het Comité van Ministers niet anders beslist, blijven de Studiecommissie voor de kostprijzen en de Commissie tot harmonisatie van de landbouwpolitiek, welke werden ingesteld bij de op 3 mei 1955 genomen Beslissing van het Comité van Ministers, voorzien in het Protocol van 24 juli 1953 betreffende de coördinatie van de economische en sociale politiek, de hun toevertrouwde taken vervullen niettegenstaande de intrekking van de genoemde Beslissing.
HOOFDSTUK 4
Van de economische en financiële betrekkingen met het buitenland
Artikel 26
1. De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich vóór 1 januari 1959 een gemeenschappelijk beleid inzake de buitenlandse handel en de daarop betrekking hebbende betalingen te verwezenlijken in overeenstemming met de bepalingen van artikel 10 van het Unieverdrag.
2. Tot deze datum en voor zover dit gemeenschappelijk beleid voor bepaalde produkten herkomstig van of bestemd voor bepaalde derde landen niet tot stand is gebracht, kunnen de Hoge Verdragsluitende Partijen het vrije onderlinge handelsverkeer in deze produkten beperken.
3. Zolang een van de Hoge Verdragsluitende Partijen krachtens dit artikel afzonderlijk onderhandelt over akkoorden betreffende het goederenverkeer, kunnen waarnemers van de andere Verdragsluitende Partijen deze besprekingen bijwonen.
Artikel 27
1. De in- en uitvoercontingenten zijn niet gemeenschappelijk voor de produkten waarin het handelsverkeer niet vrij is op grond van de artikelen 10 tot en met 24 van deze Overeenkomst.
2. Het Comité van Ministers kan uitzonderingen op de bepaling van lid 1 van dit artikel vaststellen.
Artikel 28
Het Comité van Ministers kan gescheiden uitvoercontingenten tegenover een derde land vaststellen voor produkten ten aanzien waarvan een Hoge Verdragsluitende Partij maatregelen heeft genomen of waarborgen heeft toegekend met betrekking tot prijs, kwaliteit of beheer van het contingent, voor zover de andere Verdragsluitende Partijen niet dezelfde maatregelen en dezelfde waarborgen kunnen toepassen.
Artikel 29
De Hoge Verdragsluitende Partijen stellen vóór 1 januari 1959 de in artikel 76, lid 2, van het Unieverdrag voorziene overeenkomsten op.
Van het betalingsverkeer
1. De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich de maatregelen, welke zij, in afwijking van de bepalingen van het Unieverdrag, op het gebied van de betalingen tussen hun ingezetenen toepassen op het ogenblik van de inwerkingtreding van dat Verdrag, op te heffen, zodra en naarmate de verhoudingen in het internationale betalingsverkeer hiertoe de mogelijkheid bieden. De Commissie voor monetaire en financiële vraagstukken brengt over deze punten ten minste eens per jaar verslag uit aan het Comité van Ministers.
2. In afwijking van de artikelen 2 en 4 van het Unieverdrag blijven de kapitaaltransacties onderworpen aan de beperkingen welke de Hoge Verdragsluitende Partijen toepassen op het ogenblik van de inwerkingtreding van dat Verdrag.
3. In afwijking van de artikelen 3 en 5 van het Unieverdrag blijft het goederen- en dienstenverkeer onderworpen aan de beperkingen die de Hoge Verdragsluitende Partijen op het gebied van de betalingen toepassen op het ogenblik van de inwerkingtreding van dat Verdrag.
HOOFDSTUK 6
Van de douane- en belastingaangelegenheden
Artikel 31
1. In afwachting van de opheffing van de moeilijkheden welke de volledige toepassing van het Verdrag tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht, ondertekend te 's-Gravenhage op 18 februari 1950, met zich brengt, kan iedere Hoge Verdragsluitende Partij in afwijking van de artikelen 3, 11, 78 en 80 van het Unieverdrag bij invoer herkomstig uit derde landen of uit de grondgebieden der andere Hoge Verdragsluitende Partijen deze rechten en retributies autonoom heffen.
2. De Hoge Verdragsluitende Partijen streven naar de geleidelijke toepassing van het in lid 1 van dit artikel bedoelde Verdrag.
Artikel 32
1. In afwachting van de opheffing van de moeilijkheden welke de instelling van het in artikel 79 van het Unieverdrag voorziene regime met zich brengt, kan ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen in afwijking van de artikelen 3, 5, 11, 78 en 79 van het Unieverdrag autonoom de overdrachttaxe, de omzetbelasting en andere soortgelijke belastingen heffen bij invoer uit derde landen of uit de grondgebieden der andere Verdragsluitende Partijen.
2. De Hoge Verdragsluitende Partijen streven naar de geleidelijke instelling van het in lid 1 van dit artikel bedoelde regime.
Wat de niet in de artikelen 78 tot en met 80 van het Unieverdrag bedoelde belastingen aangaat, verminderen de Hoge Verdragsluitende Partijen geleidelijk de verschillen waardoor de mededingingsvoorwaarden kunnen worden verstoord.
HOOFDSTUK 7
Van het vervoerswezen
Artikel 34
a) het goederenvervoer over de weg en het ongeregeld reizigersvervoer over de weg tussen hun grondgebieden;
b) het ongeregelde reizigersvervoer over de weg vanuit het grondgebied ener Hoge Verdragsluitende Partij naar derde landen.
Artikel 35
Het vervoer te water van uit Nederland in België ingevoerd rivierzand en riviergrint kan wat betreft het gebruik van binnenschepen gedurende een periode van vijf jaar geschieden overeenkomstig de regelingen welke op het ogenblik van de inwerkingtreding van het Unieverdrag van toepassing zijn op de invoer van zand en grint.
HOOFDSTUK 8
Slotbepalingen
Artikel 36
Onverminderd de bepalingen van artikel 22 van deze Overeenkomst onderzoekt het Comité van Ministers jaarlijks de afwijkingen, voorzien in deze Overeenkomst, teneinde een beslissing te nemen over de mogelijkheid van hun afschaffing.
Artikel 37
Het Comité van Ministers kan ingeval van gebleken noodzaak de in deze Overeenkomst voorziene tijdvakken met twee jaar verlengen.
TEN BLIJKE WAARVAN de Gevolmachtigden van de Hoge Verdragsluitende Partijen deze Overeenkomst hebben ondertekend en voorzien van hun zegel.
GEDAAN te 's-Gravenhage, 3 februari 1958, in drievoud in de Nederlandse en in de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
Lijst A | |
Tariefpost | Omschrijving |
3 (behalve 3b5) 6 13 a 1 ex 13 c 17 18 22 23 24a1 25 27a1 27b1 47 ex 48 49 a 49 c ex 50 57 a 59 a-b 60 b 60 c ex 61 a 85 | Rundvee, behalve ossen Varkens Vlees van rundvee, vers of gekoeld Vlees van varkens, met uitzondering van spek, vers of gekoeld Spek Vlees, gezouten, gedroogd, gerookt, gekookt of op andere wijze eenvoudig bereid Verse melk, vol of afgeroomd, karnemelk, gestremde melk, gegiste melk Room Melk en room zonder suiker gecondenseerd (stroopachtig) in blik Boter, vers of gezouten, ook indien gesmolten Eieren in de schaal van pluimvee Eieren uit de schaal, eigeel, geschikt voor consumptie Tomaten Uien Nieuwe aardappelen aangeboden van 1 januari tot en met 25 mei Overige aardappelen Bloemkool, rode en witte kooi, witlof, kropsla, wortelen, verse bonen, verse erwten Verse druiven Verse appelen en peren Verse kersen Verse pruimen Verse aardbeien Suikerbieten, ook indien gesneden en gedroogd |
Lijst B
Tariefpost | Omschrijving | Land dat een bijzonder regime toepast, met vermelding van de beweegredenen (1) en de maatregelen (2) | |
13d1 24 a 1 24a2 24 b 26 43 a 49 b ex 68 ex 68 ex 69 ex 69 ex 71 ex 71 ex 72 ex 72 | vers vlees, van paarden melk en room zonder suiker gecondenseerd ( stroopachtig) in blik melk en room, verduurzaamd, in poeder, zonder toegevoegde suiker melk en room, verduurzaamd, in blokken, in poeder of gecondenseerd (stroopachtig), met toegevoegde suiker kaas van alle soorten afgesneden bloemen en knoppen voor bloemstukken of voor versiering, vers pootaardappelen tarwe ??? en mengkoren rogge zaairogge gerst zaaigerst haver zaaihaver | B.L.E.U. B.L.E.U. Nederland B.L.E.U. Nederland B.L.E.U. Nederland B.L.E.U. B.L.E.U. Nederland en België Nederland en België Nederland en België Nederland en België Nederland en België Nederland en B.L.E.U. Nederland en B.L.E.U. Nederland en B.L.E.U. Nederland en B.L.E.U. | (1) Valorisatie van het paardenvlees (2) Reglementering van de in- en uitvoer (1) Valorisatie van de melk (2) Contingentering van de invoer met ingang van 1 februari 1956 zoals vastgesteld of vast te stellen door het Comité van Ministers; toepassing door Nederland van een heffing ter overbrugging van het verschil tussen de Belgische en de Nederlandse kostprijs (1) Valorisatie (2) Binnenlandse steunmaatregelen (1) Valorisatie van de melk (2) Subsidiëring van de fabricatie (1) Valorisatie (2) Binnenlandse steunmaatregelen (1) Valorisatie van de melk (2) Subsidiëring van de fabricatie (1) Valorisatie (2) Binnenlandse steunmaatregelen (1) Valorisatie van de melk (2) Subsidiëring van de fabricatie (1) Valorisatie (2) Contingentering van aflopend karakter gedurende drie jaren (1 oktober 1954 tot 1 oktober 1957) met een heffing ad valorem van 12% gedurende de eerste twee jaren. Deze heffing wordt in het derde jaar omgezet in een specifieke heffing. (1) Valorisatie (2) Binnenlandse steunmaatregelen (1) Valorisatie (2) Reglementering van in- en uitvoer; binnenlandse steunmaatregelen (1) Valorisatie (2) Binnenlandse steunmaatregelen (1) Valorisatie (2) Binnenlandse steunmaatregelen (1) Verschillen in werkmethoden van de Nederlandse en de Belgische keuringsdienst voor zaaizaden (2) Reglementering van in- en uitvoer (1) Valorisatie (2) Binnenlandse steunmaatregelen (1) Verschillen in werkmethoden van de Nederlandse en de Belgische keuringsdienst voor zaaizaden (2) Reglementering van in- en uitvoer (1) Valorisatie (2) Binnenlandse steunmaatregelen (1) Verschillen in werkmethoden van de Nederlandse en de Belgische keuringsdienst voor zaaizaden (2) Reglementering van in- en uitvoer |
Tariefpost | Omschrijving | Land dat een bijzonder regime toepast, met vermelding van de beweegredenen (1) en de maatregelen (2) | |
75 a 76 a ex 100 105 (behalve b, g, h en i) ex 111 112 a 122 123 c ex 165 171 ex 344 b | meel van tarwe grutten van tarwe reuzel en ander varkensvet; olie van reuzel; vet van gevogelte; genationaliseerd en geraffineerd plantaardige vette oliën, vloeibaar of vast, ruw, gezuiverd of geraffineerd gehydrogeneerde vetten en oliën, bereid uit de oliën bedoeld onder nr. 105 (behalve b, g, h en i) margarine bietwortelsuiker, rietsuiker en soortgelijke suiker invertsuiker en kunsthoning veekoeken en andere resten verkregen bij de extractie van plantaardige oliën, zoals bedoeld onder nr. 000 (xxxxxxx x, x, x xx x), xx of niet gehydrogeneerd (zie nr. ex 111) ruwe en niet gefabriceerde tabak en afvallen daarvan thomasslakken | Nederland en België Nederland en België B.L.E.U. Nederland B.L.E.U. Nederland B.L.E.U. Nederland B.L.E.U. Nederland B.L.E.U. Nederland B.L.E.U. Nederland B.L.E.U. B.L.E.U. Luxemburg | (1) Valorisatie (2) Reglementering van in- en uitvoer; binnenlandse steunmaatregelen (1) Valorisatie (2) Reglementering van in- en uitvoer; binnenlandse steunmaatregelen (1) Valorisatie van de vleessector (2) Reglementering van de invoer (1) Bescherming tegen dispariteit in wereldmarktprijzen voor zaden en oliën (2) Dispariteitstoeslag (1) In Nederland gevoerde beschermingspolitiek (2) Binnenlandse steunmaatregelen, eventueel speciale taks op invoer uit Nederland (1) Bescherming tegen dispariteit in wereldmarktprijzen voor zaden en oliën (2) Dispariteitstoeslag (1) In Nederland gevoerde beschermingspolitiek (2) Binnenlandse steunmaatregelen, eventueel speciale taks op invoer uit Nederland (1) Valorisatie vee- en zuivelsector (2) Reglementering van in- en uitvoer; inmengingvoorschriften (1) Valorisatie van de boter (2) Eventuele contingentering van de produktie; eventuele inmengingvoorschriften en reglementering van in- en uitvoer (1) Prijsregeling voor suiker, gewaarborgde suikerprijs (2) Reglementering van het intra-Benelux-handelsverkeer (1) Prijsregeling voor suikerbieten en suiker (2) Reglementering van het intra-Benelux-handelsverkeer (1) Prijsregeling voor suiker, gewaarborgde suikerprijs (2) Reglementering van het intra-Benelux-handelsverkeer (1) Prijsregeling voor suikerbieten en suiker (2) Reglementering van het intra-Benelux-handelsverkeer (1) Bescherming tegen dispariteit in wereldmarktprijzen voor zaden en oliën (2) Dispariteitstoeslag (1) In Nederland gevoerde beschermingspolitiek (2) Binnenlandse steunmaatregelen, eventueel speciale taks op invoer uit Nederland (1) Valorisatie (2) Binnenlandse steunmaatregelen (1) Vaststelling van een maximumprijs voor de krachtens de mijnconcessievoorwaarden aan de Luxemburgse landbouw te leveren thomasslakken (2) Uitvoerverbod voor de krachtens de mijn- concessievoorwaarden geleverde thomasslakken |
Tariefpost | Omschrijving | Land dat een bijzonder regime toepast, met vermelding van de beweegredenen (1) en de maatregelen (2) | |
24 b | melk en room, verduurzaamd, in blokken, in | ||
poeder of gecondenseerd (stroopachtig), | |||
met toegevoegde suiker | |||
81 | moutextract | ||
123 d | caramelstroop en caramelsuiker | ||
125 | suikergoed | ||
126 | andere uit of met suiker vervaardigde | ||
produkten, voor menselijke consumptie, | |||
elders genoemd noch elders begrepen | |||
ex 131 | cacaopoeder; met toegevoegde suiker | De hiernaast vermelde produkten worden hier apart | |
opgenomen, aangezien het geval zich voordoet of kan | |||
132 | chocolade en chocoladewerken | voordoen, dat suiker vermeld op deze lijst B in deze produkten | |
wordt verwerkt. | |||
ex 133 | meel, zetmeel of moutextract, bereid voor | In verband met het verschil in suikerprijspolitiek en | |
kindervoeding, voor diëtisch gebruik of voor | invoerrechten benevens tengevolge van het feit dat Nederland | ||
bereiding van spijzen, ook indien cacao of | en België partij zijn bij de Internationale Suikerovereenkomst | ||
chocolade is toegevoegd; met toegevoegde | zullen de uit Nederland naar de B.L.E.U, te exporteren | ||
suiker | suikerhoudende produkten uitsluitend worden gefabriceerd | ||
met suiker waarop door Nederland een speciaal recht wordt | |||
136 | banketbakkerswerk, gebak en biscuits, ook | geheven, teneinde de prijs van de in deze produkten te | |
indien deze produkten cacao of chocolade | verwerken suiker op een niveau te brengen dat ongeveer | ||
bevatten | overeenkomt met het Belgische. | ||
In het tegenovergestelde geval zal de B.L.E.U, gelijksoortige | |||
ex 139 | andere verduurzaamde groenten, | maatregelen nemen. | |
moeskruiden en plantendelen; met | |||
toegevoegde suiker | |||
ex 140 | verduurzaamd fruit, geheel, in schijven of in | ||
stukken; met toegevoegde suiker | |||
141 | vruchten, vruchtenschillen, planten of | ||
plantendelen, geconfijt met suiker | |||
142 b | andere jam, gelei, marmelade, | ||
vruchtenpulp en vruchtenmoes | |||
144 | vloeibaar vruchtensap, met toegevoegde | ||
suiker, en stroop voor dranken, zonder | |||
alcohol | |||
152 | bier | ||
159 | likeuren en andere gezoete alcoholische | ||
dranken, ook indien gearomatiseerd | |||
160 | limonade en andere dranken, elders | ||
genoemd noch elders onder begrepen |
Lijst C | |
Tariefpost | Omschrijving |
3 6 13a 13 c 17 18 22 23 24 a 25 27 a 1 27 b 1 49 b 49 c 59 a 68 69 75 a 75 b 76 a ex 78 116 117 c 134 ex 135 | Rundvee Varkens Vlees van rundvee Vlees van varkens met uitzondering van spek Spek Vlees, gezouten, gedroogd, gerookt, gekookt of op andere wijze eenvoudig bereid Verse melk, vol of afgeroomd; xxxxxxxxx, gestremde melk, gegiste melk Room Melk en room, verduurzaamd, in blokken, in poeder of gecondenseerd (stroopachtig), zonder toegevoegde suiker Boter, vers of gezouten, ook indien gesmolten Eieren van pluimvee in de schaal; van 1 februari tot 1 september daaropvolgend Eieren uit de schaal, eigeel, geschikt voor consumptie; van 1 februari tot 1 september daaropvolgend Pootaardappelen; van 1 augustus tot 30 maart daaropvolgend Overige aardappelen (andere dan nieuwe aardappelen, aangeboden van 1 januari tot en met 25 mei); van 1 augustus tot 30 maart daaropvolgend Xxxxxxx; van 1 september tot 31 december daaropvolgend Xxxxx, spelt, mengkoren Rogge Xxxx xxx xxxxx, van spelt of van mengkoren Xxxx xxx xxxxx Xxxxxxx, griesmeel en gepelde of geparelde korrels van tarwe Zemelen en ander afval van het zeven van tarwe en rogge Worst van alle soorten Andere uit of met vlees bereide produkten en vleesconserven, niet vallende onder post 18 Deegwaren Brood |
UITVOERINGSPROTOCOL
De Hoge Verdragsluitende Partijen bij het heden ondertekende Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie, hierna genoemd „Unieverdrag";
Erkennende, dat het nodig is de wijze van uitvoering te regelen voor enkele bepalingen van het Unieverdrag en de bij dit Verdrag gevoegde Overgangsovereenkomst;
Hebben besloten een Uitvoeringsprotocol te sluiten en zijn de volgende bepalingen overeengekomen: Artikel 1
Tot aan de inwerkingtreding van de overeenkomst, voorzien in artikel 1 van de Overgangsovereenkomst, bepalen het Vestigings- en Arbeidsverdrag tussen België en Nederland, ondertekend te Genève op 20 februari 1933, en het Vestigings- en Arbeidsverdrag tussen het Groothertogdom Luxemburg en Nederland, ondertekend te 's-Gravenhage op 1 april 1933, binnen de grenzen van hun toepas- singsgebied de wijze van uitvoering van de artikelen 55 en 56 van het Unieverdrag.
Artikel 2
1. Het op 6 juli 1956 te Brussel ondertekende Protocol betreffende de nationale behandeling bij de aanbesteding van werken en de aankoop van goederen bepaalt de wijze van uitvoering van de artikelen 62 en 63 van het Unieverdrag, alsmede van artikel 4 van de Overgangsovereenkomst.
2. De bevoegdheden welke het in lid 1 van dit artikel genoemde Protocol toekent aan het Comité van Ministers, aan de Vergadering van de Voorzitters der Raden, aan het College van Scheidsrechters, alsmede aan de Commissie voor de Aanbestedingen, worden uitgeoefend respectievelijk door het Comité van Ministers, door de Raad van de Economische Unie, door het College van Scheidsrechters en door de Bijzondere Commissie voor de Aanbestedingen, voorzien in Deel 2 van het Unieverdrag.
3. Het Comité van Ministers kan de bepalingen wijzigen van de artikelen 3, 4, leden A tot en met D, 5, 6, 7 en 8, vierde tot en met negende lid, van het in lid 1 van dit artikel genoemde Protocol.
Artikel 3
1. Het op 7 juni 1956 te 's-Gravenhage ondertekende Arbeidsverdrag bepaalt de wijze van uitvoering van artikel 60 van het Unieverdrag wat betreft de behandeling van de onderdanen van de Hoge Verdragsluitende Partijen met betrekking tot het vervullen van een betrekking in loondienst bij een particuliere werkgever.
2. Ieder geschil tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen betreffende de uitlegging, de toepassing of de tenuitvoerlegging van het Arbeidsverdrag, dat niet langs administratieve weg kon worden opgelost, wordt beslecht overeenkomstig de bepalingen van Deel 2, Hoofdstuk 7, van het Unieverdrag.
3. De Voorzitters van de nationale delegaties bij de Commissie voor Sociale Vraagstukken, voorzien in artikel 28 van het Unieverdrag, hebben zitting of doen zich vertegenwoordigen in de Gemengde Commissie van Advies, voorzien in artikel 13 van het Arbeidsverdrag.
4. De toepassing van het Arbeidsverdrag vormt geen belemmering voor de toepassing van de nationale economische voorschriften betreffende het beroep van handelsreiziger.
Artikel 4
1. Wat betreft de aanspraken inzake sociale zekerheid genieten de onderdanen van ieder der Hoge Verdragsluitende Partijen de behandeling voorzien in de tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen bestaande bilaterale overeenkomsten en in de multilaterale overeenkomsten waarbij Zij partij zijn.
2. De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich, ter gelegenheid van de invoering van iedere nieuwe wetgeving, in het bijzonder van een wetgeving die een nieuwe tak van sociale zekerheid instelt of een wetgeving welke de bestaande stelsels tot een nieuwe groep van personen uitbreidt,
overleg te plegen en de nodige maatregelen te nemen teneinde de in lid 1 van dit artikel bedoelde over- eenkomsten op deze maatregelen toe te passen. Deze maatregelen dienen er in het bijzonder toe te leiden, dat de toepassing van de in lid 1 van dit artikel bedoelde overeenkomsten niet ten gunste van eenzelfde persoon het recht schept of handhaaft om in meer dan één land uitkeringen te ontvangen voor eenzelfde feit of van dezelfde aard welke op eenzelfde tijdvak van verzekering of lidmaatschap be- trekking hebben.
3. In de bilaterale overeenkomsten, bedoeld in lid 1 van dit artikel, kunnen de bepalingen betreffende de mogelijkheid tot opzegging geen gevolg hebben dan ingeval deze overeenkomsten worden vervangen door nieuwe overeenkomsten die de wijze van uitvoering regelen van artikel 60 van het Unieverdrag voor wat betreft de aanspraken inzake sociale zekerheid.
4. De bepalingen van de in lid 1 van dit artikel bedoelde bilaterale overeenkomsten betreffende de geschillen met betrekking tot de toepassing van die overeenkomsten worden gedurende de looptijd van het Unieverdrag vervangen door de bepalingen van Deel 2, Hoofdstuk 7, van dat Verdrag.
Artikel 5
1. Het in de artikelen 11 en 78 van het Unieverdrag bedoelde gemeenschappelijke tarief van invoerrechten is het tarief, met inbegrip van de Inleidende Bepalingen daarvan, dat de Hoge Verdragsluitende Partijen toepassen op het tijdstip van de inwerkingtreding van het Unieverdrag.
2. De bevoegdheden welke de Inleidende Bepalingen van het in lid 1 van dit artikel bedoelde tarief toekennen aan de Administratieve Raad voor de Douaneregelingen worden uitgeoefend door de Com- missie voor Douane en Belastingen, voorzien in artikel 28 van het Unieverdrag.
Artikel 6
1. Het op 18 februari 1950 te ‘s-Gravenhage ondertekende Verdrag tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht en de aanvullende Protocollen bij dat Verdrag bepalen de wijze van uitvoering van de artikelen 11, 78 en 80 van het Unieverdrag.
2. De bevoegdheden welke het in lid 1 van dit artikel bedoelde Verdrag toekent aan de Administratieve Raad voor de Douaneregelingen worden uitgeoefend door de Commissie voor Douane en Belastingen, voorzien in artikel 28 van het Unieverdrag.
Artikel 7
Het Verdrag nopens wederkerige bijstand inzake de invordering van belastingschulden en het Verdrag nopens de samenwerking op het stuk van douanen en van accijnzen, ondertekend te Brussel op 5 september 1952, bepalen binnen de grenzen van hun gebied van toepassing de wijze van uitvoering van artikel 83 van het Unieverdrag.
Artikel 8
1. Het op 8 juli 1954 te Brussel ondertekende Accoord inzake de liberalisering van het kapitaalverkeer tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en Nederland bepaalt de wijze van toepassing van artikel 4 van het Unieverdrag en van artikel 30 van de Overgangsovereenkomst.
2. In artikel 10 van het in lid 1 van dit artikel bedoelde Accoord worden de woorden „Comité van Ministers, ingesteld bij artikel 12 van het Protocol betreffende de coördinatie van de economische en sociale politiek, ondertekend te 's-Gravenhage op 24 juli 1953", vervangen door de woorden „Comité van Ministers, voorzien in artikel 15 van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie".
Artikel 9
1. Met het oog op de uitvoering van de artikelen 2, 5, 6, 7, 85 en 87 van het Unieverdrag streven de Hoge Verdragsluitende Partijen naar harmonisatie van de wettelijke en uitvoerende bepalingen, alsmede van alle andere publiekrechtelijke voorschriften, betreffende het binnenlands vervoer per spoor, over de weg en per binnenschip.
2. Ter uitvoering van artikel 7 van het Unieverdrag schaffen de Hoge Verdragsluitende Partijen elke ondersteunings- of beschermingsmaatregel af die door middel van het binnenlands vervoerwezen ten voordele van een of meer ondernemingen of bedrijfstakken strekt. Deze bepaling heeft geen betrekking op de concurrentietarieven.
3. Wanneer de Commissie voor het Verkeer binnen het kader van zijn bevoegdheid afzonderlijke gevallen onderzoekt welke vallen onder de toepassing van de bepalingen van lid 2 van dit artikel, ontvangt zij op verzoek van de afgevaardigden van een der Hoge Verdragsluitende Partijen vertrouwelijk alle vereiste inlichtingen betreffende de toegepaste vervoerprijzen en -voorwaarden.
4. Voor de toepassing van artikel 68, onder a), van het Unieverdrag verstaat men onder „lasten" de lasten welke door de vervoerondernemingen worden gedragen en die in werkelijkheid als last van de gemeenschap zijn te beschouwen, alsmede de belastingen die van dien aard zijn dat zij de mededingingsvoorwaarden tussen de verschillende vervoertakken verstoren. Onder „voordelen" verstaat men de door de gemeenschap gedragen lasten die in werkelijkheid als last van de vervoerondernemingen zijn te beschouwen.
5. Geen bepaling van het Unieverdrag doet afbreuk:
a) aan de maatregelen, genomen of te nemen ter uitvoering van beginselen welke vóór de inwerkingtreding van het Unieverdrag door een van de Hoge Verdragsluitende Partijen zijn aanvaard met het oog op de financiële sanering van de nationale spoorwegondernemingen, mits deze maatregelen stroken met de bepalingen van artikel 68 van het Unieverdrag;
b) aan de kredietfaciliteiten of andere maatregelen ten gunste van de ontwikkeling of van de modernisering van enige vervoertak, voor zover deze faciliteiten of maatregelen niet de economische betrekkingen tussen de Hoge Verdragsluitende Partijen beïnvloeden op een wijze die onverenigbaar is met de doelstellingen van de Unie.
6. Op het gebied van de luchtvaart passen de Hoge Verdragsluitende Partijen de bepalingen van artikel 9 van het Unieverdrag in het bijzonder toe op de technische vraagstukken welke in het kader van internationale burgerluchtvaartorganisaties het onderwerp van onderzoek of besprekingen uitmaken. Op verzoek van een hunner onderzoeken zij de mogelijkheid en de wenselijkheid deze coördinatie van het beleid uit te strekken tot andere vraagstukken en meer in het bijzonder tot hun betrekkingen met derde landen.
Artikel 10
1. Met het oog op de uitvoering van de artikelen 6 en 7 van het Unieverdrag verbindt iedere Hoge Verdragsluitende Partij zich de andere Hoge Verdragsluitende Partijen te raadplegen, alvorens een beslissing te nemen over de maatregelen welke de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties aan haar goedkeuring dienen voor te leggen en welke bovendien voor een andere Verdragsluitende Partij van wezenlijk belang zijn.
2. Wanneer één van de Hoge Verdragsluitende Partijen aan haar publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties bevoegdheden verleent tot het uitvaardigen van voorschriften, zal zij voor zover mogelijk bepalen, dat de maatregelen welke deze organisaties zullen mogen nemen en die bovendien voor een andere Verdragsluitende Partij van wezenlijk belang zijn van tevoren moeten worden goedgekeurd door de Hoge Verdragsluitende Partij, waaronder deze organisaties ressorteren.
3. Iedere Hoge Verdragsluitende Partij verbindt zich de andere Verdragsluitende Partijen in kennis te stellen van genomen of ontworpen maatregelen welke niet aan haar goedkeuring zijn onderworpen en welke bovendien van wezenlijk belang zijn voor een andere Verdragsluitende Partij. Indien de Hoge Verdragsluitende Partijen in onderlinge overeenstemming van oordeel zijn, dat een dergelijke maatregel in strijd is met een der bepalingen van de artikelen 2 tot en met 7 van het Unieverdrag, zal de betrokken Hoge Verdragsluitende Partij die maatregel schorsen of vernietigen.
4. De procedure van voorafgaand overleg, voorzien in lid 1 van dit artikel, is niet van toepassing indien dwingende overwegingen van tijd of markttechniek zich daartegen verzetten. In dat geval is de procedure van lid 3 van dit artikel van toepassing. De betrokken Hoge Verdragsluitende Partij stelt in dit geval de andere Verdragsluitende Partijen in kennis van de dwingende overwegingen waarop zij beroep doet.
Artikel 11
1. Met het oog op de uitvoering van artikel 8 van het Unieverdrag neemt een Hoge Verdragsluitende Partij, indien haar door een andere Verdragsluitende Partij wordt verzocht maatregelen te nemen tegen een misbruik van economische macht, voortvloeiend uit een privaatrechtelijke overeenkomst of afspraak inzake economische samenwerking of uit een marktbeheersende positie van één of meer onder- nemingen, slechts na voorafgaande raadpleging van de andere Verdragsluitende Partijen een beslissing; hetzelfde is het geval indien één van de Hoge Verdragsluitende Partijen overweegt tegen dergelijke misbruiken maatregelen te treffen welke voor een andere Verdragsluitende Partij van wezenlijk belang zijn.
2. Xxxx Xxxx Verdragsluitende Partij verbindt zich de andere Verdragsluitende Partijen te raadplegen alvorens gevolg te geven aan een verzoek tot verbindendverklaring van een privaatrechtelijke over- eenkomst inzake economische samenwerking, welke van wezenlijk belang is voor een andere Verdragsluitende Partij.
3. De Hoge Verdragsluitende Partijen verlenen elkaar wederzijdse bijstand bij de opsporing van misbruik van economische macht alsmede bij het toezicht op de toepassing van verbindendverklaarde privaatrechtelijke overeenkomsten voor zover deze bijstand noodzakelijk is voor de coördinatie van hun beleid.
4. De beslissing die een Hoge Verdragsluitende Partij neemt op grond van zijn nationale wetgeving heeft van rechtswege privaatrechtelijke rechtsgevolgen op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partijen, mits daarop de instemming is verkregen van het Comité van Ministers, voorzien in Deel 2 van het Unieverdrag.
5. De bepalingen van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel worden toegepast naarmate in de drie landen wetgevingen in werking treden welke het de Hoge Verdragsluitende Partijen mogelijk maken gecoördineerde maatregelen te nemen. Deze bepaling doet geen afbreuk aan de verplichtingen welke de Hoge Verdragsluitende Partijen in artikel 8 van het Unieverdrag op zich hebben genomen en zij verzet zich niet tegen het optreden van het Comité van Ministers binnen zijn bevoegdheid teneinde de uitvoering van die verplichtingen te verzekeren.
Artikel 12
Met ingang van de inwerkingtreding van het Unieverdrag zijn afgeschaft:
1) de Douane-Overeenkomst, ondertekend te Londen op 5 september 1944, verduidelijkt en uitgelegd overeenkomstig het te 's-Gravenhage op 14 maart 1947 ondertekende Protocol, alsmede de daarmee verband houdende briefwisselingen, doch met uitzondering van het bij het Protocol van 14 maart 1947 gevoegde tarief en van de Protocollen die dit tarief hebben gewijzigd;
2) het Protocol van de te ‘s-Gravenhage op 17 en 18 april 1946 tussen Belgische. Luxemburgse en Nederlandse Ministers gehouden besprekingen inzake de economische betrekkingen tussen de drie landen;
3) het Protocol van de te Brussel op 2 en 3 mei 1947 tussen Belgische, Luxemburgse en Nederlandse Ministers gehouden besprekingen betreffende de economische betrekkingen tussen de drie landen;
4) het Protocol van de te Brussel op 9 mei 1947 tussen de Ministers van landbouw van België, Luxemburg en Nederland gehouden besprekingen betreffende landbouwvraagstukken;
5) het Protocol van de te Luxemburg op 29, 30 en 31 januari 1948 tussen Belgische, Luxemburgse en Nederlandse Ministers gehouden besprekingen, met dien verstande dat de bij dat Protocol ingestelde Technische Scheldecommissie haar functie blijft uitoefenen;
6) het Protocol van de op het „Chàteau d'Ardenne" op 6, 7 en 8 juni 1948 tussen Belgische, Luxemburgse en Nederlandse Ministers gehouden besprekingen;
7) het Protocol van de 5de vergadering van de Ministers van België, Luxemburg en Nederland, gehouden te ‘s-Gravenhage op 10, 11, 12 en 13 maart 1949;
8) het Voor-Unie-Accoord tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en het Koninkrijk der Nederlanden, ondertekend te Luxemburg op 15 oktober 1949, met het Protocol van ondertekening, de bijbehorende Verklaring en de Bijlagen;
9) het Protocol, vastgesteld door de Regeringen van België, Luxemburg en Nederland tijdens de te Luxemburg op 13, 14 en 15 oktober 1949 gehouden Ministeriële besprekingen;
10) artikel 23 van het Verdrag tussen België, Luxemburg en Nederland tot unificatie van accijnzen en van het waarborgrecht, ondertekend te ‘s-Gravenhage op 18 februari 1950, met dien verstande dat dit Verdrag, tenzij de Hoge Verdragsluitende Partijen anders overeenkomen, dezelfde looptijd zal hebben als het Unieverdrag;
11) het Protocol, vastgesteld door de Regeringen van België, Luxemburg en Nederland tijdens de te Oostende op 29, 30 en 31 juli 1950 gehouden Ministeriële besprekingen;
12) het Protocol, vastgesteld door de Regeringen van België, Luxemburg en Nederland tijdens de te Luxemburg op 20 en 21 oktober 1950 gehouden Ministeriële besprekingen;
13) de Conclusies der bijeenkomst van Ministers, gehouden te 's-Gravenhage op 28 en 29 december 1950;
14) de Conclusies der bijeenkomst van Ministers, gehouden te Ulvenhout op 14 februari 1952;
15) de Verklaring van de Regeringen nopens de ontwikkeling van de Voor-Unie en de voorbereiding van de Economische Unie, ondertekend te Knokke op 14 oktober 1952;
16) de Conclusies van de eerste vergadering van de Permanente Ministeriële Groep, gehouden te Ulvenhout op 20 december 1952;
17) de Verklaring van de Permanente Ministeriële Groep, ondertekend te Luik op 28 februari 1953;
18) het Protocol betreffende de coördinatie van de economische en sociale politiek, ondertekend te 's-Gravenhage op 24 juli 1953;
19) de Toegevoegde Overeenkomst bij het te 's-Gravenhage op 24 juli 1953 ondertekende Protocol betreffende de coördinatie van de economische en sociale politiek, betrekking hebbende op het Fonds tot Wederaanpassing, ondertekend te Brussel op 16 november 1953;
20) het Protocol inzake de handelspolitiek, ondertekend te Luxemburg op 9 december 1953;
21) de Overeenkomst, tot stand gekomen bij notawisseling d.d. 24 juni 1954 en 4, 9 en 29 november 1954 tussen de Belgische, de Luxemburgse en de Nederlandse Regering, betreffende de vrijmaking der uitwisseling tussen de drie landen van voortbrengselen van de visserij;
22) de Beslissing van het Comité van Ministers nopens de harmonisatie van de landbouwpolitiek, genomen te Brussel op 3 mei 1955;
23) de Beslissing van het Comité van Ministers inzake de uitvoering van de bepalingen met betrekking tot de landbouwarbitrage, genomen te Brussel op 3 mei 1955;
24) de Overeenkomst, tot stand gekomen bij briefwisseling d.d. 24 augustus, 29 september en 21 december 1955 tussen de Belgische, de Luxemburgse en de Nederlandse Regering, betreffende het handelsverkeer in snijbloemen tussen de drie landen;
25) het Protocol tot instelling van een bijzondere behandeling voor de werknemers die door een arbeidsovereenkomst voor schepelingen verbonden zijn, ondertekend te 's-Gravenhage op 7 juni 1956;
26) de artikelen 1, 2, 11 en 12, lid 3, van het Protocol betreffende de nationale behandeling bij de aanbesteding van werken en de aankoop van goederen, ondertekend te Brussel op 6 juli 1956, met dien verstande dat dit Protocol, tenzij de Hoge Verdragsluitende Partijen anders overeenkomen, dezelfde looptijd zal hebben als het Unieverdrag;
27) de Overeenkomst tussen België, Luxemburg en Nederland betreffende de vrijmaking der uitwisseling van voortbrengselen van de visserij, ondertekend te 's-Gravenhage op 16 augustus 1956;
28) het Interim-Arbeidsakkoord, ondertekend te Brussel op 20 maart 1957.
Artikel 13
Na afloop van het tijdvak, voorzien in artikel 4 van de Overgangsovereenkomst, worden afgeschaft de artikelen 9 en 10 van het Protocol betreffende de nationale behandeling bij de aanbesteding van werken en de aankoop van goederen, ondertekend te Brussel op 6 juli 1956.
Artikel 14
Gedurende de looptijd van het Unieverdrag worden geschorst:
1) de artikelen 3, 15 en 18 van het te 's-Gravenhage op 7 juni 1956 ondertekende Arbeidsverdrag;
2) de artikelen 17 en 18 van het te 's-Gravenhage op 29 augustus 1947 ondertekende Verdrag tussen België en Nederland betreffende de toepassing van de wederzijdse wetgeving op het punt der sociale verzekering;
3) artikel 2, lid 2, en artikel 32 van de te Luxemburg op 3 december 1949 ondertekende Algemene Overeenkomst tussen België en het Groothertogdom Luxemburg inzake de sociale zekerheid;
4) artikel 2, lid 2, en artikel 26 van de te Luxemburg op 8 juli 1950 ondertekende Algemene Overeenkomst tussen het Groothertogdom Luxemburg en Nederland inzake de sociale zekerheid;
5) artikel 21, lid 2, van het te Brussel op 5 september 1952 ondertekende Verdrag nopens de samenwerking op het stuk van douanen en van accijnzen.
TEN BLIJKE WAARVAN de Gevolmachtigden van de Hoge Verdragsluitende Partijen dit Protocol hebben ondertekend en voorzien van hun zegel.
GEDAAN te 's-Gravenhage, 3 februari 1958, in drievoud in de Nederlandse en in de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
Voor het Koninkrijk België
X. x. XXXXX X. XXXXXX
Voor het Groothertogdom Luxemburg BECH
Voor het Koninkrijk der Nederlanden
X. XXXXX X. XXXX
PROTOCOL VAN ONDERTEKENING
Na heden een Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie te hebben ondertekend, zijn de Hoge Verdragsluitende Partijen het volgende overeengekomen:
1. De in de artikelen 86, lid 1, en 87, lid 2, van het Unieverdrag voorziene gemeenschappelijke uitvoerings- en controlemaatregelen worden binnen een termijn van twee jaar te rekenen vanaf de in- werkingtreding van dit Verdrag vastgesteld door het Comité van Ministers op voorstel van een Groep van deskundigen, te dien einde bij de ondertekening van het Unieverdrag ingesteld.
2. Wat betreft het goederenvervoer over de weg tussen de grondgebieden der Hoge Verdragsluitende Partijen zal deze Groep van deskundigen een ontwerp opstellen van tarieven, die maxima en minima inhouden, waaraan alle vervoerders zich dienen te houden. Te dien einde zullen de Hoge Verdragsluitende Partijen elkaar mededeling doen van hun prijzen welke op de kostprijzen van de betrokken vervoerondernemingen zijn gebaseerd.
3. Bij de opstelling van het ontwerp voor de gemeenschappelijke tarieven zal de Groep van deskundigen rekening houden met:
a) de afgelegde afstand;
b) een gelijke tonnage indeling (5, 10, 15 en 20 ton);
c) een gelijke goederenclassificatie;
d) de mate waarin de capaciteit van de voertuigen wordt gebruikt.
TEN BLIJKE WAARVAN de Gevolmachtigden van de Hoge Verdragsluitende Partijen dit Protocol hebben ondertekend en voorzien van hun zegel.
GEDAAN te 's-Gravenhage, 3 februari 1958, in drievoud in de Nederlandse en in de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
Voor het Koninkrijk België
X. x. XXXXX X. XXXXXX
Voor het Groothertogdom Luxemburg BECH
Voor het Koninkrijk der Nederlanden
X. XXXXX X. XXXX
Xxxxxxxx de Minister,
Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van de brief die Xxx Excellentie mij heden wel heeft willen toezenden van de volgende inhoud:
„Naar aanleiding van de ondertekening van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie, de Overgangsovereenkomst en de bijgevoegde Protocollen, welke heden heeft plaats gevonden, heb ik de eer Xxxx Excellentie te bevestigen, dat onze Regeringen zijn overeengekomen om bij de besprekingen in en buiten de instellingen van de Economische Unie inzake het vraagstuk der maat- regelen, genomen ten behoeve van de bestaande Rijnvaartpremies van de Belgische zeehavens, geen beroep te doen op bepalingen van die overeenkomsten. Bedoelde overeenkomsten worden nl. geacht dit vraagstuk niet te hebben geregeld.
Deze brief, alsmede de mededeling van gelijke strekking, welke Xxx Excellentie wel tot mij zal willen richten, zullen worden geacht een overeenkomst te dezer zake tussen onze Regeringen te vormen en zullen als zodanig onderworpen zijn aan de parlementaire goedkeuring volgens de constitutionele procedures van onze beide landen."
Ik heb de eer te verklaren, dat ik mij met de aldus gedane voorstellen geheel kan verenigen. Gelief, Excellentie, de verzekering mijner zeer bijzondere boogachting wel te willen aanvaarden.
X. XXXXXX
Zijner Excellentie
de Xxxx X. X. X. X. Xxxx,
Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk der Nederlanden.
Xxxxxxxx de Minister,
Naar aanleiding van de ondertekening van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie, de Overgangsovereenkomst en de bijgevoegde Protocollen, welke heden heeft plaats gevonden, heb ik de eer Uwer Excellentie te bevestigen, dat onze Regeringen zijn overeengekomen om bij de besprekingen in en buiten de instellingen van de Economische Unie inzake het vraagstuk der maat- regelen, genomen ten behoeve van de bestaande Rijnvaartpremies van de Belgische zeehavens, geen beroep te doen op bepalingen van die overeenkomsten. Bedoelde overeenkomsten worden nl. geacht dit vraagstuk niet te hebben geregeld.
Deze brief, alsmede de mededeling van gelijke strekking, welke Xxx Excellentie wel tot mij zal willen richten, zullen worden geacht een overeenkomst te dezer zake tussen onze Regeringen te vormen en zullen als zodanig onderworpen zijn aan de parlementaire goedkeuring volgens de constitutionele procedures van onze beide landen.
Gelief, Excellentie, de verzekering mijner zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.
X. XXXX
Zijner Excellentie
de Heer V. P. H. Xxxxxx, Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk België.