MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
BESLUIT VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID VAN 6 SEPTEMBER 2007 TOT ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DE BOUWNIJVERHEID
XXX Xx. 00000
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 10-09-2007, nr. 174
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
Gelezen het verzoek van het Technisch Bureau Bouwnijverheid namens partijen bij bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Naar aanleiding van dit verzoek zijn schriftelijke bedenkingen inge- bracht door Van Doorne Advocaten namens de Nederlandse Vereniging van Uitzend- en Bemiddelingsbedrijven (NVUB);
Deze bedenkingen kunnen als volgt worden samengevat:
Ten aanzien van uitzendondernemingen die voor meer dan 50% van de loonsom arbeidskrachten ter beschikking stellen aan werkgevers in de zin van de cao voor de Bouwnijverheid (bouw-cao), met uitzondering van uitzendondernemingen die lid zijn van de ABU of de NBBU, ver- oorzaken de artikelen 89 lid 1B onderdeel a en 91 lid 1a een ongewenste werkingssfeeroverlap met de NVUB-cao en is het niet bepaalbaar welke cao op de leden van de NVUB van toepassing is.
Volledigheidshalve wijst bedenkinghebbende erop dat voor uitzend- ondernemingen, die voor minder dan 50% van de loonsom arbeidskrach- ten ter beschikking stellen aan werkgevers in de zin van de bouw-cao en die niet lid zijn van de ABU of de NBBU, er geen regeling is getroffen. Bedenkinghebbende gaat er vanuit dat de leden van de NVUB, die onder deze categorie vallen, dus niet onder de werkingssfeerbepaling van arti- kel 91 lid 1b van de bouw-cao vallen.
Overwegende ten aanzien van de bedenkingen:
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 2007 CAO106862007 CAO3169 1
Vooropgesteld zij dat er geen sprake is van een werkingssfeeroverlap in de zin van paragraaf 6.2.1 van het Toetsingskader AVV.
Verder is voldoende bepaalbaar welke cao-bepalingen de leden van de NVUB moeten toepassen. Artikel 3 van de wet AVV bepaalt onder andere dat elk beding tussen de (onder de werkingssfeer van de alge- meen verbindend verklaring vallende) werkgever en werknemer dat in strijd is met de verbindend verklaarde bepalingen nietig is en dat daar- voor in de plaats de verbindend verklaarde bepalingen gelden. Voor de leden van de NVUB op wie het bepaalde van de artikelen 89 lid 1B onderdeel a en 91 lid 1a van de onderhavige cao van toepassing is, impliceert dit dat voor zover bepalingen in de NVUB-cao strijdig zijn met de bij dit besluit verbindend verklaarde bepalingen, zij voor de duur van dit besluit aan die strijdige cao-bepalingen geen toepassing mogen geven en dat daarvoor in de plaats de verbindend verklaarde bepalingen gelden.
Artikel 91 lid 1b richt zich enkel tot de werkgever in de zin van onder- havige cao, namelijk de inlenende werkgever.
De ingebrachte bedenkingen treffen derhalve geen doel.
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Besluit:
Dictum I
Verklaart algemeen verbindend de navolgende bepalingen van bovenge- noemde collectieve arbeidsovereenkomst, zulks met inachtneming van hetgeen in de dicta II, III, IV en V is bepaald:
HOOFDSTUK 4
INDIENSTTREDING EN ONTSLAG
Artikel 1
De arbeidsovereenkomst
1. Een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde dan wel bepaalde tijd dient schriftelijk te zijn aangegaan en ten minste de volgende gege- vens te bevatten:
• de datum van indiensttreding;
• de duur van het dienstverband;
• de eventuele proeftijd;
2
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
• de arbeidstijden;
• de functie-indeling;
• de standplaats (indien van toepassing);
• het vast overeengekomen loon dan wel de salariëring (bruto) per betalingsperiode;
• de samenstelling van het vast overeengekomen loon;
• eventueel nader overeengekomen secundaire arbeidsvoorwaar- den.
2. Een proeftijd is slechts geldig indien deze bij schriftelijk aangegane overeenkomst tot stand is gekomen.
Afhankelijk van de overeengekomen duur van de arbeidsovereen- komst met bouwplaatswerknemers dient de volgende maximale proef- tijd te worden aangehouden:
• bij een arbeidsovereenkomst korter dan een jaar: twee weken;
• bij een arbeidsovereenkomst van een jaar of langer, maar korter dan 2 jaar: 1 maand;
• bij een arbeidsovereenkomst van 2 jaar of langer: 2 maanden. Afhankelijk van de overeengekomen duur van de arbeidsovereen- komst met UTA-werknemers dient de volgende maximale proeftijd te worden aangehouden:
• bij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd: twee maan- den.
• bij een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
– korter dan twee jaar: ten hoogste een maand
– van twee jaar of langer: ten hoogste twee maanden
– waarbij het einde van de arbeidsovereenkomst niet op een kalenderdatum is gesteld: ten hoogste een maand.
3. In afwijking van artikel 7:668a, lid 1 BW, geldt voor bouwplaats- werknemers bij meerdere elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als aangegaan voor onbepaalde tijd indien:
• twee arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar hebben opgevolgd met een tussenliggende periode van niet meer dan drie maanden en een periode van twaalf maanden, deze tussenpozen inbegrepen, is overschreden;
• meer dan twee voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkom- sten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden.
Voor de toepassing van dit artikellid worden kortdurende arbeids- overeenkomsten voor bepaalde tijd welke uitsluitend worden aange- gaan ter bestrijding van de gladheid in de winterperiode niet meege- teld.
3
Artikel 3
Intredekeuring
1. Een verplichte intredekeuring geldt ten aanzien van functies die zware lichamelijke arbeid met zich meebrengen en/of waarbij de vei- ligheid van derden in het geding is, zowel op de bouwplaats als in de werkplaats, indien:
x. een werknemer voor het eerst in dienst treedt bij een werkgever in de zin van deze CAO;
b. een werknemer, na een eerder dienstverband bij een werkgever in de zin van deze CAO, gedurende een periode van drie jaar geen dienstverband heeft gehad bij een werkgever in de zin van deze CAO;
De betreffende functies zijn met een asterisk (*) gemerkt in de functielijst bouwplaatswerknemers (bijlagen 2a-1 en 2a-2) en/of de functiematrix UTA-werknemers (bijlage 2b).
2. Het is de werkgever die een kandidaat-werknemer wil aannemen voor een functie als bedoeld in lid 1 niet toegestaan een arbeidsover- eenkomst aan te gaan, indien niet gelijktijdig de uitslag van intrede- keuring uitwijst dat de werknemer geschikt is voor de beoogde func- tie. De geschiktheidsverklaring moet worden verwerkt in de arbeidsovereenkomst.
3. De in lid 1 bedoelde intredekeuring is niet vereist voor een arbeids- overeenkomst met een werknemer die onder begeleiding staat van de uitvoeringsinstelling en/of arbodienst en waarvoor afspraken terzake met de werkgever schriftelijk zijn vastgelegd.
4. De in lid 1 bedoelde intredekeuring dient te worden uitgevoerd door een gecertificeerde arbodienst die voldoet aan de door de Stichting Arbouw te stellen kwaliteitseisen. De uitslag van de keuring luidt: geschikt, geschikt onder voorwaarden of ongeschikt. Deze uitslag dient aan de werknemer en de werkgever bekend gemaakt te wor- den, met inachtneming van de wettelijke bepalingen ten aanzien van de privacy.
5. Indien sprake is van geschiktheid onder voorwaarden en de werkge- ver tot aanstelling besluit, zal de arbeidsovereenkomst slechts tot stand komen indien over de aanstelling in een bepaalde functie met de uitvoeringsinstelling en arbodienst schriftelijk vastgelegde afspra- ken zijn gemaakt over hoe de voorwaarden zullen worden vervuld.
6. Indien de werknemer het op gefundeerde gronden niet eens is met de keuringsuitslag, kan hij de Stichting Arbouw verzoeken om een her- keuring te laten uitvoeren.
4
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 4
Introductie
1. De werkgever zal bij het in dienst nemen van een werknemer zorg- dragen voor een goede introductie. De introductie zal onder andere de volgende punten omvatten:
a. informatie over aard en organisatie van het bedrijf;
b. informatie over de aard en duur van het object en de door de werknemer te verrichten werkzaamheden;
c. kennismaking op het werk;
d. zowel mondelinge als schriftelijke informatie over de op de werknemer van toepassing zijnde arbeidsvoorwaarden;
e. informatie over voorzieningen op het gebied van veiligheid, gezondheid en hygiëne ;
f. informatie over de opleidingsmogelijkheden;
g. indien in de onderneming een ondernemingsraad is ingesteld zal informatie gegeven worden over de samenstelling van de onder- nemingsraad. Tevens zal overhandigd worden een reglement van de ondernemingsraad en reglementen van eventuele commissies van de ondernemingsraad.
Artikel 5a
Beëindiging dienstverband bouwplaatswerknemers
1. Ten aanzien van de beëindiging van de arbeidsverhouding zijn de bepalingen van het BW van toepassing met inachtneming van het- geen in de navolgende leden van dit artikel is bepaald.
2. In afwijking van artikel 7:672, lid 2 en lid 3 BW, wordt de door de werkgever en werknemer in acht te nemen opzegtermijn bepaald aan de hand van de tabellen opgenomen in bijlage 3.
3. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:672, lid 4 BW kan de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn met een maand worden bekort indien de werkgever beschikt over een ontslagvergunning afgegeven door het CWI. In dat geval kan de opzegtermijn nooit minder dan één maand bedragen.
4. De opzegging door de werkgever of de werknemer dient schriftelijk te geschieden. Met inachtneming van de opzegtermijn kan de feite- lijke beëindiging van het dienstverband uitsluitend na afloop van de laatste dag van een loonweek plaatsvinden.
5
5. Indien in de opzegtermijn vakantiedagen van de aaneengesloten zomervakantie vallen, wordt de opzegtermijn met deze dagen ver- lengd.
6. Het bepaalde in de leden 2 en 4 geldt niet voor chauffeurs, als bedoeld in de functielijst bouwplaatswerknemers (bijlage 2a-1), num- mers 22, 62 en 89. Voor hen gelden de wettelijke bepalingen van de opzegtermijnen.
7. a. Indien bij de beëindiging van een dienstverband na 1 januari 2006 niet opgenomen, door te betalen vakantiedagen resteren, zal de werk- gever die dagen uitbetalen, of de werknemer de gelegenheid bieden die dagen alsnog op te nemen vóór de beëindiging van het dienst- verband.
b. Indien bij de beëindiging van een dienstverband na 1 januari 2006 meer doorbetaalde vakantiedagen zijn opgenomen dan de werknemer had opgebouwd, kan de werkgever deze meerdere dagen met de werknemer verrekenen.
8. a. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht heeft op een groter aantal dan de fei- telijk opgenomen, door te betalen roostervrije dag(en), dient deze dag respectievelijk dienen deze dagen, alsnog na overleg met de werkgever vóór de beëindiging van het dienstverband te worden opgenomen.
b. Alleen wanneer het dienstverband op verzoek van de werknemer wordt beëindigd dan wel bij beëindiging van het dienstverband om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW, kan in geval bij de beëindiging van het dienstverband de werknemer meer roostervrije dagen blijkt te hebben opgenomen dan waarop hij op de datum van beëindiging recht had, de werkgever deze meerdere dagen met de werknemer verrekenen.
c. Indien de werknemer op het tijdstip van een faillissement van de werkgever recht heeft op een groter aantal roostervrije dagen dan feitelijk opgenomen, worden deze dagen geacht niet te zijn opge- nomen tijdens de opzegtermijn, tenzij ze aantoonbaar vooraf reeds tijdens die periode waren ingeroosterd.
9. Bij tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt een eventueel saldo aan overuren uitbetaald, conform het bepaalde in artikel 35a inzake de overwerktoeslag.
10. Bij tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens een kalenderjaar vindt geen verrekening plaats van de door de werkge- ver aan de werknemer betaalde bijdrage aan de levensloopregeling, als bedoeld in artikel 83.
12. In afwijking van artikel 7:670 lid 1 BW, kan de werkgever de 6
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
dienstbetrekking wel opzeggen, met inachtneming van de krachtens dit artikel geldende opzegtermijnen, als een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd arbeidsongeschikt is en er tijdens de arbeidsongeschiktheid geen werk voor betreffende werk- nemer meer voorhanden is. Het betreft hier werk op het object waar de werknemer vóór de aanvang van de arbeidsongeschiktheid werk- zaamheden heeft verricht. De dienstbetrekking eindigt in dat geval echter niet direct na verstrijken van de opzegtermijn, maar pas op het moment dat de werknemer weer arbeidsgeschikt is. Indien toestem- ming van CWI is verkregen, kan het dienstverband in elk geval wor- den beëindigd, wanneer de arbeidsongeschiktheid twee jaar heeft geduurd.
14. Bij arbeidsverhindering door vorst of een daarmee in het reglement van de Stichting Risicofonds voor de Bouwnijverheid, genoemd in artikel 55 van deze CAO, gelijkgestelde omstandigheid, kan een werknemer geen ontslag worden aangezegd. Een vóór deze arbeids- verhindering aangezegd ontslag, dan wel een ontslag dat voortvloeit uit het verstrijken van de termijn waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, wordt hierdoor echter niet opgeschort. Evenmin verzet deze arbeidsverhindering zich tegen ontslag op staande voet, wegens een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW.
15. Voor werknemers in de industriële steigerbouw geldt een ontslag- verbod in de periode van 1 november tot en met 1 april. Bovenge- noemd verbod is geregistreerd op naam, tenzij het bedrijf de voor- keur te kennen geeft om het totale personeelsbestand onder de ontslagbescherming te brengen. Dit ontslagverbod is voor de werk- gever niet van toepassing indien er een dringende reden aanwezig is als bedoeld in artikel 7:678 BW.
Artikel 5b
Beëindiging dienstverband UTA-werknemers
1. De opzegging door de werkgever of de werknemer dient schriftelijk te geschieden. Met inachtneming van de opzegtermijn kan de feite- lijke beëindiging van het dienstverband uitsluitend na afloop van de laatste dag van een loonbetalingsperiode plaatsvinden. Bij schrifte- lijke overeenkomst of door het gebruik kan een andere dag daarvoor worden aangewezen.
2. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:672, lid 2 BW bedraagt de
7
door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn bij een arbeids- overeenkomst die op de dag van opzegging:
• korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
• vijf jaar of langer maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
• tien jaar of langer maar korter dan vijftien jaar: drie maanden;
• vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
3. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:672, lid 4 BW kan de door de werkgever in acht te nemen opzegtermijn met een maand worden bekort indien de werkgever beschikt over een ontslagvergunning afgegeven door het CWI. In dat geval kan de opzegtermijn nooit minder dan één maand bedragen.
4. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:672, lid 3 BW bedraagt de door de werknemer in acht te nemen opzegtermijn één maand.
5. a. Indien bij de beëindiging van een dienstverband niet opgenomen, door te betalen vakantiedagen resteren, zal de werkgever die dagen uitbetalen, of de werknemer de gelegenheid bieden die dagen alsnog op te nemen vóór de beëindiging van het dienstver- band.
b. Indien bij de beëindiging van een dienstverband na 1 januari 2006 meer doorbetaalde vakantiedagen zijn opgenomen dan de werknemer had opgebouwd, kan de werkgever deze meerdere dagen met de werknemer verrekenen.
6. a. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht heeft op een groter aantal dan de fei- telijk opgenomen, door te betalen roostervrije dag(en), dient deze dag respectievelijk dienen deze dagen, alsnog na overleg met de werkgever vóór de beëindiging van het dienstverband te worden opgenomen.
b. Alleen wanneer het dienstverband op verzoek van de werknemer wordt beëindigd dan wel bij beëindiging van het dienstverband om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW, kan in geval bij de beëindiging van het dienstverband de werknemer meer roostervrije dagen blijkt te hebben opgenomen dan waarop hij op de datum van beëindiging recht had, de werkgever deze meerdere dagen met de werknemer verrekenen.
c. Indien de werknemer op het tijdstip van een faillissement van de werkgever recht heeft op een groter aantal roostervrije dagen dan feitelijk opgenomen, worden deze dagen geacht niet te zijn opge- nomen tijdens de opzegtermijn, tenzij ze aantoonbaar vooraf reeds tijdens die periode waren ingeroosterd.
7. Bij tussentijdse beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens een kalenderjaar vindt geen verrekening plaats van de door de werkge-
8
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
ver aan de werknemer betaalde bijdrage aan de levensloopregeling, als bedoeld in artikel 83.
8. Een voor onbepaalde tijd aangegane dienstbetrekking eindigt in elk geval met het einde van de betalingsperiode waarin de werknemer 65 jaar wordt, tenzij anders wordt overeengekomen.
HOOFDSTUK 5
VERPLICHTINGEN TEN AANZIEN VAN DE ARBEIDSVERHOUDING
Artikel 6
Functie-uitoefening
1. a. De bouwplaatswerknemer is verplicht:
• de werkzaamheden die hem door of vanwege de werkgever worden opgedragen, zijn beroep in aanmerking genomen, naar diens voorschriften op de best mogelijke wijze te ver- richten;
• andere, in verband met zijn beroep passende arbeid te ver- richten voor zover en zolang hij de werkzaamheden waarvoor hij is aangenomen niet kan verrichten;
• zich voor zijn doen en laten te richten naar het gedrag van de goede en plichtsgetrouwe werknemer.
b. De UTA-werknemer is gehouden de aan hem door of vanwege de werkgever opgedragen werkzaamheden die samenhangen met de uitoefening van zijn functie op de door of vanwege de werk- gever in redelijkheid te bepalen plaats op de best mogelijke wijze uit te voeren. Bovendien kunnen de werknemer na redelijk over- leg andere werkzaamheden worden opgedragen, wanneer bijzon- dere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
2. Bij functiewijziging ten gevolge van technologische vernieuwingen is de werkgever gehouden de bij hem in dienst zijnde UTA- werknemers bij voorkeur voorrang te geven boven externe kandida- ten.
3. De UTA-werknemer is gehouden, tenzij er gegronde bezwaren zijn, arbeid te verrichten in een andere onderneming dan die van de werk- gever in wiens dienst hij is in de volgende gevallen:
a. indien het werk betreft bij een werkmaatschappij of een dochter-
9
onderneming, dan wel bij de moedermaatschappij van de werk- gever c.q. bij een combinatie waarbij de werkgever direct of door middel van een werkmaatschappij of een dochteronderneming dan wel door zijn moedermaatschappij betrokken is;
b. in bijzondere gevallen waaronder begrepen tijdelijke hulpverle- ning van de ene werkgever aan de andere.
In de onder a. en b. genoemde gevallen zal de arbeid worden ver- richt, onder handhaving van de arbeidsverhouding met zijn oorspron- kelijke werkgever en onder ten minste dezelfde voorwaarden, tenzij schriftelijk tussen betrokken werkgever en werknemer anders is overeengekomen. De extra reis- en verblijfkosten, welke in verband met deze tewerkstelling moeten worden gemaakt, zijn voor rekening van de werkgever, volgens een daartoe vast te stellen regeling.
4. De bouwplaatswerknemer is gehouden – tenzij hij daartegen ge- gronde bezwaren heeft – arbeid te verrichten in een andere onderne- ming dan die van de werkgever in wiens dienst hij is in de volgende gevallen:
a. incidenteel voor een korte tijdsduur;
b. in geval van tijdelijke hulpverlening van de ene werkgever aan de andere.
In de onder a. en b. genoemde gevallen zal de arbeid worden ver- richt onder ten minste dezelfde voorwaarden als wanneer hij in de onderneming van zijn werkgever arbeid verricht.
5. Het is de werkgever geoorloofd de bouwplaatswerknemer arbeid te doen verrichten voor een dochter- of andere aan de zijne verwante onderneming, mits onder ten minste dezelfde voorwaarden als die welke voor diens arbeid in de onderneming van de werkgever gel- den. De arbeidsverhouding met de uitlenende werkgever wordt dan gehandhaafd, tenzij het tegendeel met de werknemer schriftelijk is overeengekomen. Een eventuele nieuwe arbeidsovereenkomst met de dochter- of verwante onderneming dient schriftelijk, onder de- zelfde voorwaarden, te worden aangegaan. De werkgever is verplicht aan Xxxxxxxx opgave te doen van de werknemer die hij heeft uitge- leend.
Artikel 7
Beroepsarbeid voor derden
2. Onverminderd de bevoegdheid tot ontslag op staande voet wegens de aanwezigheid van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW, is de werkgever gerechtigd bij ernstige afwijking van het bepaalde in artikel 6 lid 1 – als hoedanig onder meer gelden: het her- haaldelijk te laat komen op of het moedwillig verzuimen van het werk – een schorsing toe te passen van maximaal een week.
10
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
HOOFDSTUK 6
ARBEIDSDUUR, VERZUIM EN VERLOF
Artikel 8
De normale arbeidsduur en arbeidstijden
1. De normale arbeidsduur bedraagt veertig uur per werkweek en acht uur per dag. De werkweek loopt van maandag tot en met vrijdag. De zaterdag en zondag worden niet als normale werkdagen beschouwd.
2. De dagelijkse arbeidstijd en rusttijden zullen door de werkgever in redelijk overleg met de werknemer in zijn onderneming c.q. op de bouwplaats worden vastgesteld.
3. De arbeid voor bouwplaatswerknemers wordt verricht tussen 07.00 uur en 18.00 uur.
4. Voor bouwplaatswerknemers geldt voorts dat, indien de arbeidstijd, de in de Normregeling Arbeidstijden voorgeschreven pauze, zoals opgenomen in bijlage 4 van deze CAO, en de reistijd tezamen meer bedragen dan 11,5 uur per dag, de arbeidstijd in zoverre zal worden ingekort. De in de normale arbeidstijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren betaald worden.
5. Voor partieel leerplichtigen die niet deelnemen aan het leerlingstel- sel bedraagt de arbeidsduur 24 uur per week voor hen die twee dagen per week partieel leerplichtig zijn en 32 uur per week voor hen die één dag per week partieel leerplichtig zijn. Voor de definitie van par- tiële leerplicht wordt verwezen naar bijlage 8.
6. Op verzoek van de werknemer kunnen werkgever en werknemer in onderling overleg de dagelijkse en wekelijkse arbeidstijden vastleg- gen, met inachtneming van de CAO. De werkgever zal daarbij reke- ning houden met de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en zorgdragen voor een bestendig en regelmatig arbeidstijdpatroon. Werkgever en werknemer dragen er zorg voor dat het arbeidspatroon per kwartaal ten minste 28 dagen voor aanvang van dat kwartaal is vastgesteld. Van deze termijn kan worden afgeweken met instem- ming van de betrokken werknemer.
7. Het werken op zaterdagen en zondagen kan niet worden verplicht.
11
8. Een werknemer die ernstige gewetensbezwaren heeft tegen het wer- ken op zon- en erkende christelijke feestdagen kan hiertoe niet ver- plicht worden, indien de werknemer dit tijdig voor de aanvang van de werkzaamheden aan de werkgever kenbaar maakt.
9. Bouwplaatswerknemers jonger dan 18 jaar mogen geen overwerk verrichten.
10. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een afwijkende arbeidstijdenregeling van toepassing zijn indien en voorzover deze regeling de normale arbeidsduur van 40 uur per week niet over- schrijdt en mits de werkgever en de ondernemingsraad hierover over- eenstemming hebben bereikt. De bepalingen van artikel 73 van deze CAO zijn van toepassing. De volgende randvoorwaarden dienen in acht genomen te worden:
• voor de afwijkende werktijden gelden de normen van de Norm- regeling Arbeidstijden, zoals opgenomen in bijlage 4 van deze CAO, als uiterste grens;
• de zaterdag en zondag kunnen niet als normale werkdagen be- schouwd worden;
• in geval van zondagsarbeid in de B&U-sector heeft de werkne- mer aanspraak op minimaal 8 vrije zondagen per 13 weken;
• in geval van een afwijkende arbeidstijdenregeling waarbij gedu- rende een bepaalde periode meer dan 8 uur (maximaal 9 uur) per dag en in een andere periode minder dan 8 uur per dag (gemid- deld 40 uur per week over een periode van 13 weken) wordt gewerkt, bedraagt de duur van het dienstverband ten minste anderhalf maal de duur van de afwijkende arbeidstijdenregeling;
• bij een arbeidstijdpatroon van minder dan vijf werkdagen per week, dient de beloning en de opbouw van rechten ten behoeve van de in artikel 55 genoemde fondsen vergelijkbaar te zijn met die bij een vijfdaagse werkweek;
• werknemers van 55 jaar of ouder behouden de mogelijkheid te komen tot een vierdaagse werkweek bij een normale arbeidsduur van 8 uur per dag, zoals bepaald in artikel 11a en 11b;
• de ondernemingsraad moet van de overeengekomen afwijkende werktijdenregeling melding doen bij het secretariaat van CAO- partijen.
Artikel 9
Normregeling Arbeidstijden
Indien en voorzover in deze CAO niets is bepaald inzake een onderdeel van de arbeidstijden zijn de normen van de Normregeling Arbeidstijden, zoals opgenomen in bijlage 4 van deze CAO, van toepassing, met dien verstande dat in geval van zondagsarbeid in de B&U-sector de werkne- mer aanspraak heeft op minimaal acht vrije zondagen per dertien weken.
12
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 10
Deeltijdwerk
1. Een verzoek van de werknemer om zijn arbeidsduur aan te passen wordt gehonoreerd tenzij redelijkerwijze bedrijfsbelangen zich hier- tegen verzetten. Indien het verzoek wordt gehonoreerd, stelt de werkgever na overleg met de werknemer de werktijden vast. Bij afwijzing van het verzoek zal de werkgever de werknemer informe- ren welke inhoudelijke argumenten tot het besluit hebben geleid. De werkgever zal binnen vier weken na het indienen van het verzoek zijn standpunt aan de werknemer bekend maken.
2. Indien sprake is van deeltijdarbeid voor bouwplaatswerknemers zul- len de volgende bepalingen van deze CAO naar rato van de omvang van de arbeidsduur, zoals gedefinieerd in artikel 8, worden toegepast: de bepalingen uit de artikelen 19a (roostervrije dagen), 21 lid 2 (kort verzuim), 23a (vakantiedagen), 27, 28 en 30a (garantielonen, loons- verhogingen en eenmalige uitkeringen), 39 (toeslag steenszetters) en 44 (premie schadevrij rijden).
3. Wanneer de omvang van het dienstverband wijzigt geldt dat het aan- tal individuele roostervrije dagen wordt bepaald door het totaal aan- tal roostervrije dagen naar rato van de omvang van de nieuwe arbeidsduur onder aftrek van het aantal reeds genoten roostervrije dagen.
4. Ten aanzien van de artikelen 41a en 42 (reiskosten en reisuren bouwplaatswerknemers) geldt dat deze in geval van deeltijdarbeid in afwijking van bovenstaande artikelen naar rato van het aantal ge- werkte dagen per week worden toegepast.
5. Indien sprake is van deeltijdarbeid voor UTA-werknemers zullen de bepalingen van deze CAO naar rato van de omvang van de arbeids- tijd worden toegepast. Dit naar rato-principe geldt echter niet voor toepassing van de artikelen 17 en 35b (overwerkregeling) en 41b (reis- en verhuiskostenregeling).
Artikel 11a
Vierdaagse werkweek voor bouwplaatswerknemers van 55 jaar en ouder
1. Een werknemer van 55 jaar of ouder kan de werkgever verzoeken
13
zijn werkweek aan te passen tot vier dagen (32 uur). Artikel 10 lid 1 is van overeenkomstige toepassing.
Een vierdaagse werkweek kan ingaan vanaf het moment dat de werk- nemer de 55-jarige leeftijd heeft bereikt en een vierdaagse werkweek met inachtneming van lid 2 over de rest van het kalenderjaar moge- lijk is.
2. Om per kalenderjaar te komen tot een vierdaagse werkweek gebruikt de werknemer van 55 jaar of ouder de feestdagen, zijn verlofdagen, zijn roostervrije dagen (inclusief scholingsdagen) en zijn senioren- dagen, met dien verstande dat vijftien verlofdagen worden aange- wend voor de zomervakantie conform artikel 23a. Het resterende aantal benodigde dagen wordt door de werknemer ,,gekocht’’, met dien verstande dat een werknemer, die in geval van een collectieve bedrijfssluiting binnen een kalenderjaar dagen tekort komt (rekening houdend met het recht op drie weken aaneengesloten zomervakan- tie) recht heeft op maximaal vijf extra roostervrije dagen. In afwij- king van artikel 19a lid 4 van deze CAO geschiedt de vaststelling van de in de onderneming vast te stellen roostervrije dagen in goed overleg tussen werkgever en de desbetreffende werknemer. De op- bouw van roostervrije dagen vindt plaats op basis van een volledige werkweek van vijf dagen. Bijlage 5 bevat voorbeeldroosters voor de jaren 2007, 2008 en 2009.
3. In onderling overleg tussen de werknemer en de werkgever worden de verschillende soorten vrije dagen gelijkelijk over het jaar gespreid en schriftelijk vastgelegd minimaal één maand voorafgaande aan de invoeringsdatum dan wel voorafgaande aan het volgende kalender- jaar. In weken waarin een feest- of in de onderneming vastgestelde roostervrije dag valt, geldt deze feestof in de onderneming vastge- stelde roostervrije dag als de vrije dag van die week. De genoemde spreiding vindt zodanig plaats dat de eventueel resterende vrije dagen verlofdagen zijn als bedoeld in artikel 23a.
4. De waarde van het aantal te ,,kopen’’ dagen wordt ingehouden met behulp van een aankooppercentage. Dit aankooppercentage wordt in 2007 en 2009 als volgt berekend:
aantal koopdagen X 1,08 261
Het aankooppercentage is in 2008:
aantal koopdagen X 1,08 262
5. Met betrekking tot de premies en afdrachten over koopdagen geldt het volgende. De pensioenpremies worden berekend over de
14
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
pensioengrondslag en de premie Invaliditeitspensioen over het pre- mieloon vóór aftrek van het aankoopbedrag. De waarde van de te
,,kopen’’ dagen kan niet in mindering worden gebracht op de grond- slag voor de bedrijfstakeigen regelingen of de vakantietoeslag. Dat deel van de premie O&O-fonds dat betrekking heeft op het Scholings- fonds behoeft de werkgever niet af te dragen. De werknemer kan twee dagen per jaar scholing in de zin van artikel 61a volgen op een vrije dag van de week. De cursusen reiskosten kunnen gedeclareerd worden bij het Scholingsfonds volgens de gebruikelijke systematiek. De vakantietoeslag wordt op de gebruikelijke wijze berekend over het salaris (vóór aftrek van het aankoopbedrag).
6. a. Bij arbeidsongeschiktheid wordt 100% van het vast overeengeko- men loon doorbetaald gedurende maximaal 52 weken en vervolgens gedurende maximaal de volgende 52 weken 70%, zoals bepaald in artikel 50 lid 2.
b. Het aankoopbedrag bij arbeidsongeschiktheid wordt volgens de gebruikelijke systematiek ingehouden.
c. Bij arbeidsongeschiktheid op een vakantiedag of seniorendag behoudt de werknemer het recht deze dag op een ander moment op te nemen.
d. Het recht op een vervangende roostervrije of gekochte vrije dag vervalt bij arbeidsongeschiktheid.
7. De werknemer kan zijn werkgever verzoeken op enig moment de extra vrije dagen weer in te ruilen voor loon en over te gaan tot een volledige werkweek van vijf dagen. Artikel 10 lid 3 is van toepas- sing.
8. Bij beëindiging van het dienstverband wordt berekend op hoeveel extra vrije dagen de betrokken werknemer nog recht heeft. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht heeft op een groter aantal extra vrije dagen dan feitelijk is opgenomen, zullen deze dagen worden uitbetaald. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband een groter aantal extra vrije dagen heeft opgenomen dan waarop hij recht heeft, zullen deze dagen worden verrekend.
Artikel 11b
Vierdaagse werkweek voor UTA-werknemers van 55 jaar en ouder
1. Een werknemer van 55 jaar of ouder kan de werkgever verzoeken zijn werkweek aan te passen tot vier dagen (32 uur), met inachtne-
15
xxxx xxx xx xxxxx 2 tot en met 9 van dit artikel. Artikel 10 lid 1 is van overeenkomstige toepassing tenzij uit het hiernavolgende anders blijkt. Een vierdaagse werkweek kan ingaan vanaf het moment dat de werknemer de 55-jarige leeftijd heeft bereikt.
2. Om per kalenderjaar te komen tot een vierdaagse werkweek gebruikt de werknemer van 55 jaar of ouder de feestdagen, zijn verlofdagen, zijn roostervrije dagen en zijn seniorendagen , met dien verstande dat ten minste vijftien verlofdagen kunnen worden aangewend voor de zomervakantie conform artikel 23b lid 8. De opbouw van rooster- vrije dagen vindt plaats op basis van een volledige werkweek van vijf dagen.
3. De werknemer van 55 jaar of ouder die ingedeeld is in functieladder 1 (uitvoering) van deze CAO, hoeft geen dagen in te kopen. De werkgever betaalt de dagen die deze werknemer tekort komt door. Echter, in het geval voor deze werknemer sprake is van een collec- tieve wintersluiting waardoor hij verlofdagen tekort komt om een vierdaagse werkweek te realiseren, zal de werknemer ter compensa- tie een aantal weken vijf dagen werken.
4. De werknemer van 55 jaar of ouder die is ingedeeld in functieladder 2, 3, 4 of 5 en die gebruik maakt van de vierdaagse werkweek voor 55-plussers als bedoeld in dit artikel krijgt recht op maximaal vijf extra verlofdagen met behoud van salaris voor zover hij deze dagen tekort zou komen ten gevolge van een collectieve wintersluiting en ervan uitgaande dat deze werknemer drie weken aaneengesloten zomervakantie geniet.
5. De werknemer die niet valt onder lid 3 van dit artikel kan het reste- rende aantal benodigde dagen kopen, met dien verstande dat de werknemer in de gelegenheid gesteld kan worden om gespreid over het jaar een aantal weken toch vijf dagen te werken.
6. In onderling overleg tussen de werknemer en de werkgever worden de verschillende soorten vrije dagen gelijkelijk over het jaar gespreid en schriftelijk vastgelegd minimaal één maand voorafgaande aan de invoeringsdatum dan wel aan het volgende kalenderjaar. In weken waarin een feestdag valt, geldt deze feestdag als de vrije dag van die week. De genoemde spreiding vindt zodanig plaats dat de eventueel resterende vrije dagen verlofdagen zijn als bedoeld in artikel 23b.
7. Het maximale aantal te ,,kopen’’ dagen voor een werknemer van 55 jaar of ouder bedraagt 22 per kalenderjaar. Het maximale aantal te
,,kopen’’ dagen voor een werknemer van 60 jaar of ouder bedraagt twintig per kalenderjaar. De waarde van het aantal dagen dat een werknemer ,,koopt’’ wordt ingehouden op zijn salaris met behulp van
16
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
een aankooppercentage. Dit aankooppercentage wordt in 2007 en 2009 als volgt berekend:
aantal koopdagen X 1,08 261
Het aankooppercentage is in 2008:
aantal koopdagen X 1,08 262
8. Met betrekking tot de premies en afdrachten geldt het volgende. De pensioenpremies worden berekend over de pensioengrondslag, de premie Invaliditeitspensioen over het premieloon vóór aftrek van het aankoopbedrag. De waarde van de te ,,kopen’’ dagen kan niet in min- dering worden gebracht op de grondslag voor de bedrijfstakeigen regelingen of de vakantietoeslag.
9. a. Bij arbeidsongeschiktheid wordt 100% van het salaris doorbe- taald gedurende maximaal 52 weken, en vervolgens 70% gedu- rende maximaal de volgende 52 weken, zoals bepaald in artikel 50 lid 2.
b. Het aankoopbedrag zoals genoemd in lid 7 wordt volgens de gebruikelijke systematiek ingehouden.
c. Bij arbeidsongeschiktheid op een vakantiedag of seniorendag behoudt de werknemer het recht deze dag op een ander moment op te nemen.
d. Het recht op een vervangende roostervrije of gekochte vrije dag vervalt bij arbeidsongeschiktheid.
10. De werknemer kan zijn werkgever verzoeken de onderhavige rege- ling te beëindigen, de extra vrije dagen weer in te ruilen voor salaris en over te gaan tot een volledige werkweek van vijf dagen. Artikel 10 lid 3 is van toepassing tenzij uit dit artikel anders blijkt.
11. Bij beëindiging van het dienstverband wordt, met inachtneming van het reeds ingehouden aankoopbedrag, berekend op hoeveel extra vrije dagen de betrokken werknemer nog recht heeft. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstver- band recht heeft op een groter aantal extra vrije dagen dan feitelijk is opgenomen, zullen deze dagen worden uitbetaald. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband een groter aantal extra vrije dagen heeft opgenomen dan waarop hij recht heeft, zullen deze dagen worden verrekend.
17
Artikel 12
Ploegendienst
Bij ploegendienst volgens dienstrooster kan worden afgeweken van de in artikel 8 lid 1 genoemde arbeidsduur met dien verstande dat de nor- male arbeidsduur moet liggen tussen maandagochtend 0.00 uur en vrijdagavond 24.00 uur en per twee weken niet meer mag bedragen dan 80 uur.
Artikel 13
Kust- en Oeverwerken
In afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 3 valt de arbeidstijd voor Kust- en Oeverwerken tussen 06.00 uur en 18.00 uur.
Artikel 14
Verschoven uren Infra
1. Indien zulks door de opdrachtgever in besteksbepalingen wordt geëist kan de arbeidstijd bij vernieuwing, onderhoud en reparatie van infra- structurele werken worden verschoven, met inachtneming van de vaststelling van het arbeidstijdpatroon door de werkgever in redelijk overleg met de werknemers van zijn onderneming, zoals bepaald in artikel 8 lid 6. Daarbij gelden de volgende voorwaarden:
a. Een werknemer kan niet verplicht worden tot arbeid buiten de grenzen van artikel 8 lid 3 of artikel 13, tenzij schriftelijk over- eengekomen bij aanvang van het dienstverband.
b. Verschoven arbeidstijden dienen tot het hoogst noodzakelijke beperkt te worden. In beginsel zal een werknemer van 55 jaar of ouder per jaar niet meer dan dertig weken per kalenderjaar in ver- schoven arbeidstijden werken.
c. Onvoorziene omstandigheden daargelaten dient de werkgever verschoven arbeidstijden ten minste veertien dagen voor aanvang aan de werknemer bekend te maken.
d. Indien in het kader van verschoven arbeidstijden de feitelijk gewerkte uren minder bedragen dan veertig uur per kalender- week, wordt de arbeidsduur geacht veertig uur te zijn geweest.
e. Indien de arbeidstijd na 20.00 uur aanvangt heeft de bestuurder van een auto met inzittenden recht op een half uur rusttijd, direct voorafgaande aan de reistijd.
f. Indien een werknemer tijdens de werkweek overgaat van normale naar verschoven arbeidstijd beëindigt hij de normale arbeidstijd zoveel eerder als nodig is om tien uur rusttijd te hebben voor aan- vang van de verschoven arbeidstijd. Reisuren verlengen deze periode.
18
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
g. Per week heeft de werknemer recht op een onafgebroken rusttijd van 48 uur. Eenmaal per twee achtereenvolgende weken dient de rusttijd de periode te omvatten van zaterdag 06.00 uur tot zondag
21.00 uur.
h. In kalenderweken waarin feestdagen of roostervrije dagen vallen, zullen de werknemers die volgens verschoven arbeidstijden wer- ken hun arbeidstijd met hetzelfde aantal uren kunnen bekorten.
i. Indien in een week alle diensten van een werknemer na 20.00 uur aanvangen, mag de arbeidsduur van veertig uur over vier dien- sten worden verdeeld. De beloning en de opbouw van de rechten ten behoeve van de in artikel 55 genoemde fondsen dienen ver- gelijkbaar te zijn met die bij een vijfdaagse werkweek.
2. Indien ten gevolge van het in lid 1 van dit artikel bepaalde asfalt moet worden geproduceerd, zal ook de arbeidstijd voor werknemers in de asfaltcentrales worden verschoven, met inachtneming van arti- kel 8 lid 6 en de overige in lid 1 van artikel 14 vermelde voorwaar- den.
Artikel 15
Verplicht overwerk bouwplaatswerknemers
1. Bouwplaatswerknemers ouder dan 18 jaar met een volledig dienst- verband kunnen per kalenderjaar gedurende maximaal 26 weken en tot een maximum van drie uur per week tot overwerk worden ver- plicht, ten behoeve van de opvang van discontinuïteit in de bedrijfs- voering. Daarbij gelden de in de volgende leden van dit artikel ver- melde voorwaarden.
2. De werkgever kan de overwerkregeling als bedoeld in lid 1 van dit artikel niet opleggen aan andere dan in zijn eigen dienst zijnde werk- nemers op het project.
3. Overwerk vindt altijd plaats in eenheden van minstens een uur.
4. Zodra het saldo aan overuren de 39 heeft bereikt, wordt het meer- dere direct aan de werknemer uitbetaald, conform het bepaalde in artikel 35a inzake de overwerktoeslag.
5. Het saldo aan overuren dat ingevolge lid 1 en met inachtneming van lid 4 van dit artikel ontstaat, kan uiterlijk in het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de overuren zijn gemaakt door de werkgever worden ingezet voor opvang van discontinuïteit, en wel uitsluitend
19
in hele dagen en uiterlijk veertien dagen voorafgaand daaraan ge- meld.
6. Overwerkuren die worden ingezet voor opvang van discontinuïteit worden gewaardeerd conform het bepaalde in artikel 35a inzake de overwerktoeslag.
7. Indien en zolang de werknemer nog een saldo aan overuren als bedoeld in lid 5 van dit artikel heeft, kan voor deze medewerker geen ontslagvergunning worden aangevraagd, behoudens wanneer er sprake is van een ontslag op staande voet wegens dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW.
8. Indien een werkgever gebruik maakt van de in lid 5 bedoelde moge- lijkheid om opgespaarde uren in te zetten voor opvang van discon- tinuïteit door een of meer van in zijn eigen dienst zijnde werknemers vrijaf te geven, kan hij niet op datzelfde moment en voor vergelijk- bare werkzaamheden op hetzelfde project externe arbeidskrachten inzetten.
9. De werkgever houdt per werknemer een schriftelijke administratie bij van het saldo aan overuren (inclusief de toeslag) per kalender- kwartaal en informeert de werknemer daar periodiek schriftelijk over, maar minstens één maal per maand.
10. Het telmoment voor de opbouw van overuren kan alleen ingaan op elke eerste dag van de maand waarop een nieuw kalenderkwartaal begint (1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober).
Artikel 16
Niet-verplicht overwerk bouwplaatswerknemers
1. a. Indien een werkgever in een kalenderjaar gedurende 26 weken verplicht overwerk als bedoeld in artikel 15 heeft doen plaatsvin- den, kan in de resterende periode in dat kalenderjaar wanneer in bijzondere gevallen de omstandigheden dat vereisen slechts over- werk plaatsvinden, indien een representatief deel van de daarbij betrokken werknemers daarmee instemt en met inachtneming van de volgende bepalingen.
b. Indien een werkgever geen gebruik maakt van de regeling voor verplicht overwerk als bedoeld in artikel 15, kan – wanneer in bijzondere gevallen de omstandigheden dat vereisen – slechts overwerk plaatsvinden, indien een representatief deel van de daarbij betrokken werknemers daarmee instemt en met inachtne- ming van de volgende bepalingen.
2. Onder overwerk wordt verstaan het verrichten van arbeid buiten de 20
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
grenzen van de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 8 lid 1 en 3.
3. Onder structureel overwerk wordt verstaan: werk dat buiten de nor- male arbeidsduur zoals bedoeld in artikel 8 lid 1 en 3 met een vaste frequentie gedurende meerdere weken plaatsvindt.
4. Structureel overwerk is niet toegestaan, tenzij daarvoor in bijzondere gevallen toestemming door partijen bij deze CAO is verleend.
5. De werknemer kan niet worden verplicht overwerk te verrichten. Werknemers jonger dan 18 jaar mogen niet overwerken.
6. Bij overwerk als bedoeld in dit artikel geldt de overwerktoeslag con- form artikel 35a van deze CAO.
7. Indien een werkgever gedurende langer dan een week door meer dan 25% van de op een object werkzame werknemers die bij hem in dienst zijn overwerk laat verrichten, is hij gehouden aan de onderne- mingsraad of een commissie van overleg advies te vragen.
8. De werkgever zal in geval van overwerk als bedoeld in dit artikel per werkobject een lijst bijhouden van werknemers door wie overwerk is verricht en het aantal overuren per week. Op deze lijst zal ook wor- den aangegeven welke keuze de werknemers hebben gemaakt op grond van artikel 35a van deze CAO. De lijst zal eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad ter beschikking worden gesteld. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad en in bedrijven met meer dan tien werknemers zal het overwerk als vast agendapunt eenmaal per jaar in het overleg tussen werkgever en werknemers zijn opgenomen, waarbij de bovengenoemde lijst ter beschikking wordt gesteld.
Artikel 17
Overwerk UTA-werknemers
Een UTA-werknemer kan niet worden verplicht overwerk te verrichten. Structureel overwerk dient in beginsel te worden vermeden.
Artikel 18
Bereikbaarheidsdienst bouwplaatswerknemer
1. Voor het in dit artikel bepaalde moet onder bereikbaarheidsdienst
21
worden verstaan het zich buiten de normale arbeidsduur per dag zoals bedoeld in artikel 8 lid 1, met inachtneming van eventuele afwijkende afspraken over arbeidstijden als bedoeld in artikel 8 lid 10 – met inachtneming van artikel 8 lid 6 – beschikbaar houden voor het zonodig verrichten van werkzaamheden die niet kunnen worden uitgesteld tot de eerstvolgende werkdag. Dit ongeacht het moment waarop de arbeid, als bedoeld in artikel 8 lid 3 of artikel 12, 13 en 14, wordt verricht.
2. Een werknemer die in het kader van zijn functie bereikbaarheids- diensten moet draaien en dit bij aanvang van werken in die functie met zijn werkgever is overeengekomen, heeft een verplichting voor een oproep beschikbaar te zijn.
3. De werknemer die beschikbaar is voor de bereikbaarheidsdienst heeft xxxxxxx van die dienst recht op een vergoeding, zoals bepaald in artikel 36.
4. Het werken tijdens een bereikbaarheidsdienst wordt gezien als over- werk. De overwerktoeslag zoals bepaald in artikel 35a is van toepas- sing.
5. Door de werkgever zal een rooster voor de bereikbaarheidsdienst in overleg met de betreffende werknemer(s) schriftelijk vastgelegd wor- den. De Normregeling Arbeidstijden, zoals opgenomen in bijlage 4 van deze CAO, is van overeenkomstige toepassing.
6. In geval tijdens een bereikbaarheidsdienst arbeid moet worden ver- richt op een feestdag, niet zijnde een zaterdag of zondag, als bedoeld in artikel 24 heeft de werknemer het recht deze dag op een ander tijdstip op te nemen.
7. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van dit arti- kel afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever met de ondernemingsraad hierover overeenstemming heeft bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de in dit artikel omschreven regeling. Artikel 73 is hierbij van toepassing.
Artikel 19a
Roostervrije dagen bouwplaatswerknemers
1. Roostervrije dagen zijn dagen waarop niet wordt gewerkt. De werk- gever zal aan de werknemer over een roostervrije dag het vast over- eengekomen loon betalen. Indien een prestatiebevorderend systeem van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 33, dient het vast overeen- gekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatie-
22
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
premie van de overige dagen gedurende de betalingsperiode waarin het kort verzuim valt. De werkgever is over een roostervrije dag ver- plicht te voldoen aan de bijdrageen premieverplichtingen als bedoeld in artikel 55.
3. Het aantal roostervrije dagen per jaar bedraagt 22. Van de 22 rooster- vrije dagen:
a. worden twee dagen aangewend ten behoeve van scholing als bedoeld in artikel 61a;
b. worden tien dagen vastgesteld in de onderneming op basis van de in lid 4a genoemde regeling;
c. worden tien dagen overeenkomstig het verzoek van de werkne- mer vastgesteld; de geldswaarde van deze tien dagen wordt door de werkgever gestort in het Tijdspaarfonds als bedoeld in artikel 57a. Deze storting geschiedt tijdsevenredig, aan het eind van elke loonbetalingsperiode.
4. a. De vaststelling van de niet vrij opneembare roostervrije dagen geschiedt in de onderneming in goed en vroegtijdig overleg met de ondernemingsraad en bij het ontbreken daarvan met de werk- nemers, die zich door een delegatie uit hun midden kunnen doen vertegenwoordigen. Hierbij kunnen de in dit lid bedoelde rooster- vrije dagen tevens in halve dagen of in uren worden vastgesteld. Voor elke werknemer dienen de data van de roostervrije dagen dan wel de periode van roostervrije uren aanwijsbaar te zijn. Deze dienen aan de werknemer(s) te worden bekendgemaakt ten minste tien dagen voor de aanvang van het tijdvak waarop de roostervrije tijd betrekking heeft. Dit tijdvak is een kalenderjaar, maar kan ook een kortere periode zijn indien dit voorafgaand aan het kalenderjaar wordt afgesproken. Indien een werkgever nalaat de werknemer(s) op de hoogte te stellen van de vaststelling van de roostervrije dagen zoals bedoeld in dit lid en hiertoe ook niet overgaat na sommatie van de werknemer(s) of één van de werk- nemersorganisaties partij bij deze CAO, zullen partijen gezamen- lijk maatregelen treffen die ertoe leiden dat de werkgever alsnog voldoet aan het in dit lid bepaalde. Wanneer er sprake is van arbeidsongeschiktheid op een roostervrije dag als hier bedoeld, kan de werkgever in goed overleg met de werknemer besluiten dat de werknemer de betreffende roostervrije dag alsnog op een later tijdstip opneemt.
b. De werknemer die gebruik maakt van de vierdaagse werkweek voor 55-plussers, als bedoeld in artikel 11a, alsmede van het recht op drie weken aaneengesloten zomervakantie, als bedoeld in artikel 23a, heeft in het betreffende kalenderjaar recht op extra
23
roostervrije dagen voor zover hij deze dagen tekort zou komen als gevolg van een collectieve bedrijfssluiting. Het hier bedoelde aantal extra roostervrije dagen is per kalenderjaar gemaximeerd op vijf.
5. a. Per jaar kunnen maximaal 160 roostervrije uren (twintig rooster- vrije dagen) worden opgebouwd.
b. In afwijking van het in lid 5a bepaalde wordt geen recht op roostervrije dagen opgebouwd gedurende de periode dat de werk- nemer de militaire dienstplicht vervult, zulks met uitzondering van de periode waarin de werknemer deelneemt aan een herha- lingsoefening.
c. Op de door de werkgever ingevolge het bepaalde in artikel 7:626 BW verplicht aan de werknemer te verstrekken loonspecificatie staan telkens per loonbetalingsperiode de opgebouwde rechten ten aanzien van de in de onderneming vast te stellen roostervrije dagen respectievelijk uren afzonderlijk geregistreerd.
6. Indien een dienstverband aanvangt in de loop van een kalenderjaar wordt overeenkomstig lid 5a berekend op hoeveel roostervrije dagen de betrokken werknemer recht heeft in het resterende deel van het betreffende jaar.
7. Indien een dienstverband wordt beëindigd in de loop van een kalen- derjaar gelden de volgende bepalingen.
a. Bij beëindiging van het dienstverband wordt, overeenkomstig lid 5a, berekend op hoeveel roostervrije dagen de betrokken werk- nemer nog recht heeft.
b. Indien blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht heeft op een groter aantal dan de fei- telijk opgenomen roostervrije dag(en) als bedoeld in lid 4, dient deze dag respectievelijk dienen deze dagen, alsnog na overleg met de werkgever vóór de beëindiging van het dienstverband te worden opgenomen.
c. Alleen wanneer het dienstverband op verzoek van de werknemer wordt beëindigd dan wel bij beëindiging van het dienstverband om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW, kan in geval bij de beëindiging van het dienstverband de werknemer meer roostervrije dagen blijkt te hebben opgenomen dan waarop hij op de datum van beëindiging recht had, de werkgever deze meerdere dagen met de werknemer verrekenen.
Artikel 19b
Roostervrije dagen UTA-werknemers
1. Roostervrije dagen zijn dagen waarop niet wordt gewerkt. De werk- gever zal aan de werknemer over een roostervrije dag het salaris
24
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
doorbetalen. De werkgever is over een roostervrije dag verplicht te voldoen aan de bijdrage- en premieverplichtingen als bedoeld in arti- kel 55, voor zover van toepassing op UTA-werknemers.
2. Het aantal roostervrije dagen per jaar bedraagt vijftien. Daarnaast wordt additioneel de waarde van twee roostervrije dagen op jaarba- sis aan uitzendkrachten die als vakkracht worden aangemerkt, uitbe- taald.
3. De werkgever stelt de in lid 2 genoemde roostervrije dagen vast overeenkomstig het verzoek van de werknemer. Het verzoek van de werknemer wordt in ieder geval gehonoreerd indien dit twee weken voor aanvang aan de werkgever kenbaar is gemaakt.
4. De waarde van een roostervrije dag is gelijk aan 0,4% van het sala- ris als bedoeld in artikel 88 sub 21, berekend op jaarbasis.
5. De werknemer heeft het recht om jaarlijks de waarde van maximaal vijf roostervrije dagen in het Tijdspaarfonds als bedoeld in artikel 57b te laten storten. Deze storting geschiedt tijdsevenredig, aan het eind van elke loonbetalingsperiode.
6. Bij dienstverbanden die slechts een deel van de in lid 2 genoemde perioden bestrijken, respectievelijk hebben bestreken, wordt het recht op roostervrije dagen vastgesteld naar rato van de duur van het dienstverband.
7. Indien bij opzegging van het dienstverband blijkt dat de werknemer op het tijdstip van beëindiging van het dienstverband recht zal kun- nen doen gelden op een groter aantal dan de feitelijk opgenomen roostervrije dagen dienen deze dagen alsnog in overleg met de werk- gever vóór de beëindiging van het dienstverband te worden opgeno- men.
Alleen wanneer het dienstverband op verzoek van de werknemer wordt beëindigd, dan wel bij beëindiging van het dienstverband om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW kan in geval bij de beëindiging van het dienstverband de werknemer meer rooster- vrije dagen blijkt te hebben opgenomen dan waarop hij op de datum van beëindiging recht had, de werkgever deze meerdere dag(en) met de werknemer verrekenen.
8. Wanneer sprake is van arbeidsongeschiktheid op een vastgestelde roostervrije dag als bedoeld in lid 3, kan de werkgever in goed over-
25
leg met de werknemer besluiten dat de werknemer de betreffende roostervrije dag alsnog op een later tijdstip opneemt.
9. Indien een werknemer ingevolge artikel 61b voor cursussen in tota- liteit meer dan drie dagen moet verzuimen, kunnen voor zover deze cursussen werkdagen omvatten roostervrije dagen worden aange- wend tot een maximum van drie per jaar.
Artikel 20a
Regeling bouwplaatswerknemers ten aanzien van werk en arbeidsverhindering bij vorst en andere ongunstige weersomstandigheden
1. De werkgever beoordeelt in redelijk overleg met de betrokken werk- nemers, waarbij zowel het bedrijfsbelang als de veiligheid en ge- zondheid van de werknemers in acht worden genomen, wanneer en hoe lang als gevolg van ongunstige weersomstandigheden of te wei- nig licht niet kan worden gewerkt. Indien geen overeenstemming tus- sen werkgever en werknemer bestaat gelden de volgende bepalingen.
2. De werknemer heeft tijdens vorst bij buitenwerkzaamheden waarbij hij direct aan de buitenlucht is blootgesteld, het zelfstandig recht zijn werkzaamheden te staken, indien sprake is van één of meer van de navolgende omstandigheden:
a. een gevoelstemperatuur van -6° Celsius of lager;
b. rijwegen dan wel looppaden niet in begaanbare staat verkeren;
c. geen winter-/doorwerkkleding ter beschikking is gesteld;
d. er een sneeuwdek op het werkobject/de werkplek ligt dat niet met eenvoudige middelen is te verwijderen.
3. Indien een van de hierboven genoemde situaties zich uiterlijk om
10.30 uur nog voordoet, is de werknemer gerechtigd het werk te ver- laten. De gevoelstemperatuur volgens de 10 uur-meting van het KNMI-weerstation in het postcodegebied waarin het bouwproject, waar de werknemer werkzaam is, zich bevindt, is daarbij bepalend. Een lijst met deze weerstations per postcodegebied is opgenomen in bijlage 19 van deze CAO.
4. De werkgever is in geval van arbeidsverhindering in verband met ongunstige weersomstandigheden verplicht aan de werknemer het vast overeengekomen loon door te betalen. Indien een prestatie- bevorderend systeem van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 33 dient het vast overeengekomen loon te worden vermeerderd met de gemiddelde prestatiepremie van de overige dagen in de betreffende betalingsperiode waarin het vorstverzuim valt, dan wel indien vorst- verzuim de gehele betreffende betalingsperiode omvat, het gemid- delde over de voorgaande betalingsperiode. De werkgever is even-
26
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
eens verplicht te voldoen aan de bijdrage- en premieverplichtingen jegens de werknemer aan de in artikel 55 genoemde stichtingen.
5. Bij arbeidsverhindering en/of onvoldoende werk door of ten gevolge van vorst kan een werknemer geen ontslag worden aangezegd. Het bepaalde in artikel 5a lid 14 van deze CAO is daarbij van toepas- sing.
6. De loondoorbetalingverplichting voor de werkgever geldt ook, in- dien sprake mocht zijn van een verschil van mening over de vraag of door de werknemer al dan niet terecht een beroep is gedaan op het bepaalde in lid 2 en/of 3 van dit artikel.
7. Indien de werkgever, ondanks zijn verplichting daartoe, het loon van de werknemer niet doorbetaalt, kan die verplichting op aanvraag van de werknemer worden overgenomen door het Garantiefonds Loon- doorbetaling bij Vorst. De werknemer dient bij zijn aanvraag aan te tonen:
a. dat sprake is van een dienstbetrekking waaraan hij zijn aanspra- ken ontleent;
b. wat de omvang van zijn aanspraken uit die dienstbetrekking op het Garantiefonds Loondoorbetaling bij Vorst is;
c. dat hij zijn werkgever schriftelijk ter nakoming van diens ver- plichtingen ter zake aangetekend heeft gemaand.
8. Indien het Garantiefonds Loondoorbetaling bij Vorst aan de werkne- mer een loondervingsuitkering verstrekt, verwerft het fonds op de werkgever een zelfstandig recht op invordering van een bedrag, gelijk aan de uitkering die aan de werknemer is gedaan, vermeerderd met administratie- en incassokosten en wettelijke rente. Indien een werknemer, hangende een aanvraag om uitkering door het Garantie- fonds, alsnog van zijn werkgever voldoening van het hem toeko- mende loon verkrijgt, dient de aanvraag terstond via een schriftelijke kennisgeving door de werknemer te worden ingetrokken. Ten on- rechte verstrekte loondervingsuitkeringen dan wel verstrekte voor- schotten daarop worden van de werknemer teruggevorderd.
9. De werkgever, die meent dat de werknemer ten onrechte zijn werk- zaamheden als gevolg van vorst heeft gestaakt, kan het Bureau Verletbestrijding verzoeken te toetsen of zulks terecht is gebeurd. Indien blijkt dat de staking van de werkzaamheden ten onrechte is geschied, is de werknemer verplicht zijn werkzaamheden direct te hervatten, voor zover de omstandigheden zoals bedoeld in lid 2 dat op dat moment toelaten.
27
Voorts gelden de volgende bijzondere bepalingen:
12. Indien werknemers steigerbouw werkzaamheden verrichten bij een gevoelstemperatuur van -6° Celsius of lager zullen deze werknemers, onder handhaving van de gebruikelijke begin- en eindtijden van de werkdag, vier maal 1,5 uur effectief op de werkplek werkzaam zijn afgewisseld met een opwarmpauze van telkens minimaal 15 minu- ten. De benodigde aan- en aflooptijd is niet in deze effectieve werk- tijd van 1,5 uur inbegrepen. Op één werkdag kunnen maximaal vier shifts van effectief 1,5 uur worden gepland onder doorbetaling van het vast overeengekomen loon. Werknemers steigerbouw die zijn ingedeeld in de bouw kunnen tijdens vorst ook worden ingezet in de industriële steigerbouw, onder toepassing van dezelfde voorwaarden die gelden voor de industriële steigerbouw.
13. Bij arbeidsverhindering door te weinig licht, mist, regen, wind, vorst of uitzonderlijk hoge of lage waterstand zullen de niet gewerkte uren als arbeidsuren worden beschouwd.
14. Bij arbeidsverhindering als gevolg van uitzonderlijk hoge of lage waterstand geldt dit slechts over de werkdag waarop de arbeids- verhindering ontstaat.
15. Onverminderd het bepaalde onder lid 13 geldt het onder lid 14 bepaalde voor de grond-, water- en wegenbouw slechts over de eer- ste vijf werkdagen, indien de arbeidsverhindering is ontstaan als gevolg van uitzonderlijk hoge waterstand ten gevolge van bijzonder zware regenval, alsmede een zodanige wateroverlast door ondoor- laatbaarheid van de bodem, dat niet meer kan worden gewerkt op het werkterrein of de bouwplaats dan wel het werkterrein of de bouw- plaats onbegaanbaar is en de opdrachtgever de arbeid verbiedt.
Artikel 20b
Regeling UTA-werknemers ten aanzien van werk en arbeidsverhindering bij vorst en andere ongunstige weersomstandigheden
1. Weersomstandigheden, waaronder of ten gevolge waarvan niet kan worden gewerkt, zullen geen reden zijn tot korting van salaris of het geven van ontslag.
2. In afwijking van het bepaalde onder 1 en met inachtneming van het bepaalde onder 3 van dit artikel is de verplichting tot onverkorte doorbetaling van het loon, indien een werknemer in een winter- seizoen gedurende een termijn van 22 dagen ten gevolge van vorst
28
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
niet heeft kunnen werken, beperkt tot laatstgenoemde termijn. Te dezen
• wordt onder winterseizoen verstaan het tijdvak lopende van de eerste maandag in november van enig jaar tot en met de laatste vrijdag in maart van het daarop volgend jaar;
• telt voor de bepaling van de termijn van 22 dagen iedere afzon- derlijke dag of uur dat binnen het winterseizoen ten gevolge van vorst niet is gewerkt, totdat een aantal van 176 niet gewerkte uren is bereikt.
3. Over de wegens vorst niet gewerkte uren boven het aantal van 176 is de werkgever gehouden aan de betrokken werknemer een aanvul- ling op de WW-uitkering te betalen tot 100% van het overeengeko- men salaris.
Artikel 21
Kort verzuim
1. In de hierna te noemen gevallen heeft de werknemer, in afwijking van het wettelijk bepaalde, recht op vrijaf, zonder doorbetaling van het vast overeengekomen loon:
a. bij feestelijke gebeurtenissen in de familiale sfeer, zoals onder- trouw, huwelijk(sfeest), bevalling van de partner, doop, (dienst-) jubilea;
b. bij omstandigheden in de familiale sfeer, zoals ziekte of het over- lijden van echtgeno(o)t(e), huisgenoten, (pleeg)kind en andere bloedof aanverwanten;
c. bij verhuizing;
d. bij (militaire) keuring of herkeuring;
e. bij noodzakelijk bezoek aan tandarts, dokter, specialist of perio- diek arbeidsgezondheidskundig onderzoek;
f. bij poliklinische dagbehandelingen;
x. bij opname en ontslag van huisgenoten in of uit het ziekenhuis;
h. voor het volgen van de voorbereidingscursus voor pensionering;
i. bij het uitoefenen van het kiesrecht of een krachtens de wet per- soonlijk opgelegde verplichting;
j. voor het doen van examens voor bijvoorbeeld het verkrijgen van een vakdiploma;
k. voor het inschrijven bij het CWI alsmede voor de sollicitatie indien ontslag is aangezegd;
l. voor het bijwonen van een vergadering of studiebijeenkomst van zijn werknemersorganisatie, waarvoor de werknemer persoonlijk is uitgenodigd;
29
m. voor viering van religieuze niet-christelijke feestdagen.
2. Ter compensatie van het onbetaald verlof als bedoeld in lid 1 stort de werkgever de geldswaarde van drie werkdagen in het Tijdspaar- fonds, als bedoeld in artikel 57a.
3. UTA-werknemers die niet deelnemen aan het Tijdspaarfonds krijgen de eerste drie dagen kort verzuim als bedoeld in lid 1 doorbetaald. Indien zij aan het eind van het kalenderjaar geen beroep hebben gedaan op de kort-verzuimregeling of daarvoor minder dan drie dagen hebben opgenomen, krijgen zij drie dagen of zo veel minder als zij voor kort verzuim hebben gebruikt, uitbetaald.
4. Voor andere niet in lid 1 genoemde calamiteiten (bijvoorbeeld ge- sprongen waterleiding of brand) geldt dat de werknemer een wette- lijk recht heeft op een korte naar billijkheid te berekenen tijd. Over deze tijd zal de werkgever het vast overeengekomen loon/salaris doorbetalen.
5. Voor al het verzuim genoemd in dit artikel geldt dat het verlof in overleg met de werkgever wordt vastgesteld. De werknemer stelt de werkgever zo mogelijk ten minste één dag van te voren van het ver- zuim in kennis. De werkgever kan de werknemer daarbij om bewijs- stukken verzoeken.
6. Bouwplaatswerknemers als bedoeld in artikel 40 lid 1 ontvangen in de gevallen van verzuim als hiervoor vermeld de reiskosten die daar- mede samengaan vergoed, doch ten hoogste tot het beloop van de reiskosten naar hun woonplaats en terug, te berekenen op de wijze als in artikel 41a is vermeld.
7. In gevallen waarin te voorzien is dat het jaarlijks verzuim 24 uren (drie dagen) zal overschrijden als gevolg van een chronische ziekte of een ernstig ongeval, zullen in het kader van goed werkgeverschap werkgever en werknemer met elkaar in overleg treden om tot een passende oplossing te komen.
Artikel 22
Verlof stervensbegeleiding en rouwverlof
In afwijking van het bepaalde in artikel 5:1 Wet Arbeid en Zorg geldt het volgende:
1. Iedere werknemer heeft recht op tien dagen betaald verlof ten be- hoeve van de stervensbegeleiding in de terminale fase van een zieke partner, (pleeg)kind of bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad. Zie het familieschema in bijlage 6.
2. De werknemer heeft aansluitend op het verlof als bedoeld in lid 1
30
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
recht op onbetaald verlof. De werknemer kan de werkgever hierbij verzoeken om gebruik te maken van verlof voor stervensbegeleiding onder de Wet Arbeid en Zorg. De werkgever zal dit verzoek inwilli- gen en binnen drie weken de benodigde administratieve procedures verzorgen.
3. Iedere werknemer heeft recht op tien dagen betaald rouwverlof in verband met het verwerken van het overlijden van een partner, kind of familielid.
6. Voor de werknemer die een beroep op het in dit artikel bedoelde, doorbetaalde verlof heeft gedaan, en – gemeten vanaf de eerste dag van dat verlof – in de hierop volgende periode van twaalf kalender- maanden verlof opneemt in het kader van artikel 5:1 van de Wet Arbeid en Zorg (kortdurend zorgverlof), is de werkgever niet gehou- den tot loondoorbetaling over die verlofdagen.
Artikel 23a
Vakantie bouwplaatswerknemers
3. De opbouw van vakantiedagen verloopt volgens kalenderjaren. Per kalenderjaar en per leeftijdsgroep geldt het volgende:
Tabel: Vakantiedagen bouwplaatswerknemers
Leeftijd Xxxxxx vakantiedagen per jaar
Wettelijk | Boven- wettelijk | Senioren- dagen | Xxxxxx | |
Tot 18 jaar | 20 | 9 | 29 | |
18 t/m 54 jaar | 20 | 5 | 25 | |
55 t/m 59 jaar | 20 | 5 | 10 | 35 |
60 jaar of ouder | 20 | 5 | 13 | 38 |
4. Het recht op extra vakantiedagen voor werknemers van 55 jaar of ouder geldt voor alle werknemers die vóór 1 januari van het desbe- treffende kalenderjaar de 55-jarige, respectievelijk 60-jarige leeftijd hebben bereikt. De werknemer die deze leeftijd pas tijdens het kalen- derjaar bereikt, heeft recht op een aantal dagen naar rato.
5. De partieel leerplichtige werknemer als bedoeld in artikel 8 lid 5 heeft bij een driedaagse werkweek recht op 18 vakantiedagen en bij een vierdaagse werkweek recht op 24 vakantiedagen per jaar.
31
6. In het jaar dat tussen Xxxxxxxx en Nieuwjaar vijf werkdagen vallen, hebben de werknemers recht op één vakantiedag extra.
7. Vaststelling vakantie
a. De werknemer heeft recht op drie weken aaneengesloten zomer- vakantie op grond van de onder lid 2 en 3 van dit artikel genoemde vakantiedagen.
b. De werkgever stelt de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer, ten- zij het belang van de continuïteit van het bedrijfsproces zich hier- tegen verzet.
c. Voor zover mogelijk zal op verzoek van de werknemer voor 1 december van enig jaar zijn aaneengesloten zomervakantie van het daaropvolgende jaar worden vastgesteld.
d. Indien een werknemer verplicht is deel te nemen aan een in de onderneming vastgestelde collectieve bedrijfssluiting, krijgt hij daarnaast recht op een aaneengesloten vakantie van drie weken, als hij beschikt over voldoende vakantie- en roostervrije dagen.
8. Verhindering verlof
Voor zover de werknemer wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7:635 BW verhinderd is zijn verlof te genieten, moet hem als- nog verlof worden gegeven op een in overleg met de werknemer door de werkgever vast te stellen tijdstip, mits de werknemer vóór de aanvang van de verhindering deze aan de werkgever heeft mede- gedeeld, ofwel het betreft dagen waarop de werknemer arbeidsonge- schikt was.
9. Betaling vakantie- en feestdagen
De werknemer heeft vanaf 1 januari 2006 recht op doorbetaling door de werkgever van het vast overeengekomen loon over de door hem opgenomen verlof- en vakantiedagen. De werkgever kan de loonkos- ten verbonden aan de doorbetaling van de tien respectievelijk dertien extra vakantiedagen van de oudere werknemers declareren bij het Aanvullingsfonds, mits is voldaan aan de verplichting tot betaling van de bijdragen aan het Aanvullingsfonds.
10. Vakantieopbouw tijdens ziekte
a. In geval van volledige arbeidsongeschiktheid bouwt een werkne- mer vakantiedagen (wettelijke en seniorendagen) op gedurende de laatste 26 weken waarover hij zijn arbeid wegens de arbeids- ongeschiktheid niet heeft kunnen verrichten.
b. Een uitzondering geldt voor de bovenwettelijke vakantiedagen. Bij arbeidsongeschiktheid geschiedt de opbouw van boven- wettelijke vakantiedagen over de eerste 26 weken waarover hij zijn arbeid wegens de arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen verrichten.
c. Indien een werknemer langer dan 26 weken arbeidsongeschikt is
32
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
geweest en na reïntegratie als gevolg daarvan over onvoldoende vakantiedagen beschikt voor een bedrijfssluiting in verband met de zomervakantie zal de werkgever de ontbrekende vakantieda- gen doorbetalen tot een maximum van 2,5 dag.
Artikel 23b
Vakantie UTA-werknemers
1. Het vakantiejaar loopt parallel aan het kalenderjaar. Per onderneming kan een andere periode worden vastgelegd, hetgeen schriftelijk aan de werknemer dient te worden bevestigd.
2. Bij een dienstverband gedurende een volledig vakantiejaar, als be- doeld in lid 1 van dit artikel bij een en dezelfde werkgever is het recht op verlof van werknemers met behoud van salaris als volgt geregeld:
Tabel: Vakantiedagen UTA-werknemers
Leeftijd Xxxxxx vakantiedagen per jaar
Wettelijk | Boven- wettelijk | Senioren- dag | Totaal | |
Tot 18 jaar | 20 | 7 | 27 | |
18 t/m 54 jaar | 20 | 5 | 25 | |
55 t/m 59 jaar | 20 | 5 | 9 | 34 |
60 jaar of ouder | 20 | 5 | 11 | 36 |
3. Een werknemer die gedurende het vakantiejaar 18, 55 of 60 jaar wordt heeft recht op deze dagen naar rato. Hierbij zal het aantal op hele dagen worden afgerond.
4. De werknemer kan ervoor kiezen de geldswaarde van de boven- wettelijke vakantiedagen, met een maximum van vijf per jaar, te laten storten in het Tijdspaarfonds, als bedoeld in artikel 57b. De werknemer heeft, voor zover hij geen deelnemer is aan het Tijdspaar- fonds, het recht twee van de bovenwettelijke vakantiedagen in te zet- ten voor uitsluitend de volgende doeleinden:
• eigen bijdrage studiekostenregeling werknemer of kinderen;
• ANW-gat of andere aanvullende verzekeringen;
• extra bedrijfssparen.
33
5. Werknemers van 55 jaar of ouder kunnen het aantal vakantiedagen dat uitstijgt boven de 25 dagen naar keuze als volgt inzetten:
• als extra seniorendagen;
• als aanwending voor het realiseren van een vierdaagse werkweek als bedoeld in artikel 11b.
6. Indien in een vakantiejaar het dienstverband korter dan twaalf maan- den heeft geduurd, wordt het op grond van lid 2 van dit artikel voor de werknemer geldende aantal vakantiedagen naar evenredigheid verminderd, met dien verstande dat gedeelten van vakantiedagen naar boven afgerond worden op hele dagen.
7. Indien het dienstverband wordt beëindigd, zal aan de werknemer die de hem toegekende vakantie niet ten volle heeft genoten, alsnog deze vakantie worden toegekend. Indien zulks niet mogelijk is of indien de werknemer daaraan de voorkeur geeft, zullen deze vakantiedagen aan de werknemer worden uitbetaald. Eventueel te veel genoten vakantiedagen zullen met het salaris worden verrekend.
8. De werkgever stelt de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast overeenkomstig de wensen van de werknemer, tenzij het belang van de continuïteit van het bedrijfsproces zich hiertegen verzet.
9. Indien het bedrijfsbelang dit noodzakelijk maakt, zullen in overleg tussen werkgever en werknemer ten minste vijftien dagen aaneenge- sloten worden genoten. Aan het resterende aantal vakantiedagen wordt door de werknemer in overleg met de werkgever een vrije bestemming gegeven, daarbij gelet op het bepaalde in artikel 7:638 BW.
10. Indien een werknemer langer dan zes maanden arbeidsongeschikt is geweest en als gevolg daarvan over onvoldoende werkdagen be- schikt voor een drieweekse bedrijfssluiting in verband met de zomer- vakantie zal de werkgever de ontbrekende vakantiedagen doorbeta- len tot een maximum van 2,5 dag.
11. Vakantieopbouw tijdens ziekte
a. In geval van volledige arbeidsongeschiktheid bouwt een werkne- mer vakantiedagen (<boven>wettelijke en seniorendagen) op ge- durende de laatste 26 weken waarover hij zijn arbeid wegens de arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen verrichten.
b. Een werknemer die deelneemt aan het Tijdspaarfonds bouwt bij volledige arbeidsongeschiktheid bovenwettelijke vakantiedagen op over de eerste 26 weken waarover hij zijn arbeid wegens de arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen verrichten. Voor de op- bouw van de overige vakantiedagen is het bepaalde onder lid 11a van toepassing.
34
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 24
Feestdagen
1. Iedere werknemer heeft recht op betaald xxxxxx tijdens de erkende algemene en erkende christelijke feestdagen, te weten de beide Kerstdagen, Nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag en tweede Pinksterdag alsook over de dag die als Koninginnedag wordt gevierd. Wanneer bij ploegendienst op deze dagen wordt gewerkt, zal ter compensatie op een andere dag vrijaf worden gegeven.
2. Indien werknemers de wens te kennen geven verlof te willen nemen voor viering van religieuze niet-christelijke feestdagen, zal de werk- gever hen daartoe zoveel mogelijk de gelegenheid geven. De werk- gever is niet verplicht loonderving over de verlofdagen te vergoeden.
HOOFDSTUK 7
FUNCTIE-INDELING EN INKOMEN
Artikel 25a
Functie-indeling bouwplaatswerknemers
1. Iedere vakvolwassen werknemer moet worden ingedeeld in de functiegroep, waartoe de door hem vervulde functie – blijkens de als bijlage 2a-1 en 2a-2 van deze CAO opgenomen functielijst behoort. Jeugdigen worden ingedeeld in de betreffende categorie van artikel 28.
2. Partijen kunnen de omschrijving in deze functielijst verduidelijken, alsmede deze lijst aanvullen of wijzigen.
3. Wanneer een werknemer een functie vervult die niet in de functie- lijst voorkomt, kan partijen worden verzocht uitspraak te doen inzake de indeling van deze werknemer.
In afwachting van deze uitspraak wordt de werknemer voorlopig ingedeeld in de functiegroep, waarin naar het oordeel van de werk- gever vergelijkbare functies zijn opgenomen.
35
Artikel 25b
Functie-indeling UTA-werknemers
1. De werknemer wordt op grond van de door hem verrichte c.q. te ver- richten werkzaamheden door de werkgever ingedeeld (zie bijlage 2b).
2. De werkgever kan zich bij het indelen van de werknemers laten bij- staan door een indelingscommissie binnen de onderneming. De werk- gever neemt echter te allen tijde de eindbeslissing over de functie- indeling. Een en ander laat onverlet de voor de OR geldende wettelijke bevoegdheden.
3. In geval de werknemer zich niet kan verenigen met zijn functie- indeling dient hij zich te wenden tot de werkgever. In het overleg tussen werknemer en werkgever zal worden nagegaan of het verschil van inzicht overbrugd kan worden. De functie-indeling blijft gehand- haafd, tenzij de werkgever alsnog besluit tot een andere functie- indeling over te gaan.
4. Mocht het verschil van inzicht over de functie-indeling blijven be- staan ook na consultatie van de werkgever, respectievelijk de werk- nemer bij zijn organisatie, partij bij deze CAO, dan kunnen werkge- ver en werknemer besluiten zich gezamenlijk te richten tot de Commissie CAO-zaken als bedoeld in artikel 97. Hierbij dient de procedure zoals omschreven in bijlage 2b in acht te worden geno- men. De Commissie CAO-zaken bestaande uit werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers zal op dit verzoek een niet-bindend advies uitbrengen. De werkgever behoudt de eindbeslissing ten aan- zien van de functie-indeling.
Artikel 26a
Wijze van loonbetaling bouwplaatswerknemers
1. De loonbetaling dient uiterlijk twee werkdagen na de desbetreffende loonweek plaats te vinden (pendagen). Indien méér dan twee penda- gen worden aangehouden, zal de werkgever, uiterlijk op de tweede werkdag na het einde van de loonweek, een voorschot verstrekken dat ten minste gelijk moet zijn aan het over die loonweek verschul- digde garantieloon.
2. a. Indien de dienstbetrekking op een andere dan de betaaldag ein- digt, zal de werkgever bij het eindigen van de werktijd op die dag aan de werknemer het gehele hem nog toekomende loon uitbeta- len. In het geval echter de loonadministratie automatisch wordt
36
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
gevoerd, zal de betaling plaatsvinden op de eerstvolgende betaal- dag.
b. Indien de werknemer zelf ontslag heeft genomen anders dan met een dringende reden, als bedoeld in artikel 7:679 BW of indien aan hem ontslag is verleend op grond van een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW zal de uitbetaling plaatsvinden op de eerstvolgende betaaldag.
3. De werkgever is bevoegd, na redelijk overleg met zijn werknemers en met instemming van een aanmerkelijke meerderheid onder hen, de loonbetaling in meerwekelijkse perioden vast te stellen, met dien verstande dat deze loonperiode niet langer dan vijf weken mag zijn. Bij een meerwekelijkse loonperiode dient de loonbetaling uiterlijk twee werkdagen na afloop van de periode plaats te vinden. Indien de betaaldag méér dan twee werkdagen na afloop van de loonperiode valt, zal – behoudens over de laatste week van de loonperiode – vol- ledige loonbetaling over de voorgaande weken dienen plaats te vin- den. Voor deze laatste week zal de werkgever mogen volstaan met een voorschot dat ten minste gelijk moet zijn aan het voor deze week verschuldigde loon op basis van het garantie-uurloon.
4. De werkgever is bevoegd de loonbetaling in contant geld te vervan- gen door overschrijving op bank- of girorekening. De werkgever dient er voor te zorgen dat de werknemer ook bij deze wijze van betaling op het in lid 1 bedoelde tijdstip kan beschikken over zijn loon, of een overeenkomstig lid 1 berekend voorschot.
5. Bij elke loonbetaling zal aan de werknemer een specificatie worden verstrekt van het brutoloon, verdeeld in garantieloon, prestatiebelo- ning, overuren, reisurenvergoeding en andere vergoedingen en/of toeslagen. De inhoudingen van loonbelasting/premie volksverzeke- ringen en het aandeel van de werknemer in premies ingevolge de sociale verzekeringswetten en deze CAO. De werkgever is tevens gehouden bij elke loonbetaling gespecificeerd aan te geven hetgeen hij ten behoeve van de werknemer voldaan heeft aan:
• het Tijdspaarfonds;
• de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid.
6. Achterstand ten aanzien van de in dit artikel voorgeschreven loon- betaling of achterstand in het nakomen van de bijdrage- en premie- verplichtingen aan de Stichtingen als genoemd in artikel 55 kan voor de werknemer een dringende reden opleveren, als bedoeld in artikel 7:679 BW tot onmiddellijke beëindiging van de dienstbetrekking.
37
7. Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na afloop van elk kalenderjaar zal de werkgever aan al zijn werknemers die op 31 december van dat jaar in zijn dienst zijn, dan wel in dat kalender- jaar in zijn dienst zijn geweest, een opgave verstrekken van het in dat jaar door de werknemer genoten loon, alsmede de ingehouden loonbelasting/premie volksverzekeringen.
Artikel 26b
Fiscaalvriendelijk betaling vakbondscontributie
De werknemer is gerechtigd de kosten van de vakbondscontributie op een fiscaalvriendelijke manier vanuit het brutoloon te voldoen. Tegen overlegging van de betalingsbewijzen van de contributie door de werk- nemer, verstrekt de werkgever op verzoek van de werknemer een ver- goeding in de kosten van diens contributie aan een werknemers- vereniging. De werkgever is tegelijkertijd gerechtigd het bedrag van deze vergoeding in mindering te brengen op het brutoloon van de werk- nemer.
Artikel 27
Garantielonen en inloopschalen vakvolwassen bouwplaatswerknemers
1. Week-/uurloon per functiegroep
De werkgever zal aan de werknemer van 22 jaar en ouder per volle werkweek minimaal het weekloon betalen dat geldt voor de functie- groep waarin de werknemer is ingedeeld. Wanneer de werknemer binnen de normale arbeidstijd volgens artikel 8 lid 1 minder dan 40 uur per week heeft gewerkt, moet hem per gewerkt uur minimaal het voor zijn functiegroep vastgestelde uurloon worden uitbetaald (zie tabel I, bijlage 7a).
2. Inloopschaal vakvolwassen werknemers
a. In afwijking van het in het eerste lid gestelde betaalt de werkge- ver een werknemer die nog nooit in de bouw heeft gewerkt, maximaal voor de periode van een jaar, een loon volgens de inloopschaal.
Deze afwijking geldt niet voor de werknemer die:
• een BBL 2- of BBL 3-opleiding volgt of heeft afgerond;
• in het bezit is van een diploma van het SOMA-college.
b. De lonen behorend bij de inloopschaal (tabel IV, bijlage 7a), wor- den als volgt berekend. Gedurende de eerste 26 weken van het dienstverband geldt een schaalloon van het Wettelijk Minimum Loon vermeerderd met 25% van het verschil tussen het Wettelijk Minimum Loon en het loon volgens functiegroep A. Gedurende
38
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
de tweede 26 weken van het dienstverband bedraagt dit verhogingspercentage 50%.
3. De leermeester
Voor leermeesters wordt het vast overeengekomen loon verhoogd met een voorliedentoeslag van € 54,– bruto per week per 1 juli 2007,
€ 54,80 bruto per week per 1 januari 2008, € 55,60 bruto per week per 1 juli 2008, € 56,40 bruto per week per 1 januari 2009 en € 56,40 per 30 juni 2009, indien de werknemer één of meer leerlingen bege- leidt (zie tabel II, bijlage 7a). De erkenningscriteria voor leer- bedrijven, vastgesteld door Fundeon, bepalen het aantal leerlingen/ werknemers per leermeester of instructeur. Het aantal is afhankelijk van de opleiding of het opleidingsonderdeel en de opleidingssituatie. De mate waarin leermeesters worden vrijgesteld voor hun begeleidingstaken is beschreven in artikel 60.
4. Voorlieden
Onder voorman, meesterknecht of putbaas wordt verstaan de werk- nemer die leiding geeft aan ten minste vijf werknemers. Wanneer aan minder dan vijf werknemers leiding wordt gegeven zijn partijen bevoegd in bijzondere gevallen toestemming te verlenen tot het beta- len van het in tabel II (bijlage 7a) genoemde hogere loon.
Voor werknemers die de functie vervullen van voorman, meester- knecht of putbaas zal het vast overeengekomen loon worden ver- hoogd met een voorliedentoeslag van € 54,– bruto per week per 1 juli 2007, € 54,80 bruto per week per 1 januari 2008, € 55,60 bruto
per week per 1 juli 2008, € 56,40 bruto per week per 1 januari 2009
en € 56,40 per 30 juni 2009.
5. Begeleiding jeugdige werknemers
Indien een werknemer in een leerbedrijf een leerling-werknemer, door of namens de werkgever daartoe aangewezen, als begeleidend vakman dient te begeleiden, zal hij als gevolg daarvan gedurende de aangewezen tijd geen nadelige gevolgen ondervinden met betrekking tot zijn loon. Tevens zal hij van zijn werkgever voldoende tijd en ruimte krijgen om de leerling-werknemer op een verantwoorde wijze te begeleiden.
Artikel 28
Garantielonen jeugdige bouwplaatswerknemers
1. Week-/uurloon naar leeftijd
39
De werkgever zal aan de jeugdige werknemer minimaal het in dit artikel bedoelde loon betalen, volgens tabel III van bijlage 7a.
2. Ploegendienst
De krachtens lid 1 te betalen lonen moeten bij werken in ploegen- dienst worden verhoogd conform het in artikel 38 bepaalde.
3. Opleidings-, diploma-, ervarings- en gehuwdentoeslagen
De in tabel III (bijlage 7a) bedoelde week- respectievelijk uurlonen zijn als volgt berekend:
a. Het loon van de jeugdige werknemer die geen van de onder b. of
d. genoemde opleidingen volgt of gevolgd heeft, is geënt op het vakvolwassen garantieloon van functiegroep A, rekening hou- dend met de bij de leeftijd genoemde staffel. Het aldus bepaalde loon is vermeld in de kolom ,,zonder vakopleiding’’ van tabel III (bijlage 7a).
b. Het loon van de jeugdige werknemer die een van de hierna te noemen opleidingen volgt is geënt op het vakvolwassen garantie- loon van functiegroep B, rekening houdend met de bij de leeftijd behorende staffel:
• de opleidingen vallende binnen de kwalificatiestructuur van de BBL 2 bij de instituten Fundeon en Stichting Hout en Meubel;
• opleiding (elektrotechnisch) hulpmonteur Kenteq;
• de werktuigkundige opleidingen van Fundeon, tenzij het be- paalde onder c. van toepassing is;
• door partijen te benoemen opleidingen.
Het aldus bepaalde loon is vermeld in de kolom ,,in BBL 2’’ van tabel III (zie bijlage 7a).
c. Het loon van de jeugdige werknemer die blijkens het bezit van een diploma of getuigschrift met goed gevolg een opleiding als hierboven onder b. bedoeld heeft voltooid, is geënt op het vak- volwassen garantieloon van functiegroep B, rekening houdend met de staffel die geldt indien bij de leeftijd één jaar wordt bij- geteld.
Het aldus bepaalde loon (inclusief het bijgetelde leeftijdsjaar) is vermeld in de kolom ,,met BBL 2’’ van tabel III (zie bijlage 7a). Voor wat betreft de werktuigkundige opleidingen geldt het voren- staande indien de werknemer één van de volgende deel- kwalificaties van de opleiding heeft behaald:
• werkplaatstechnieken monteur I en machinekennis GWW en werken in GWW;
• werkplaatstechnieken monteur I en machinekennis kranen/ fundering en werken in GWW;
• werktuigbouwkundige vaardigheden en grondverzet en wer- ken in GWW en civieltechnische vaardigheden;
• werktuigbouwkundige vaardigheden en wegenbouw en wer- ken in GWW en civieltechnische vaardigheden;
40
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
• werktuigbouwkundige vaardigheden en verticaal transport: mobiele kraan en werken in GWW en civieltechnische vaar- digheden;
• werktuigbouwkundige vaardigheden en verticaal transport: torenkraan en werken in GWW en civieltechnische vaardig- heden;
• werktuigbouwkundige vaardigheden en fundering groot en werken in GWW en civieltechnische vaardigheden;
• werktuigbouwkundige vaardigheden en fundering klein en werken in GWW en civieltechnische vaardigheden.
d. Het loon van de jeugdige werknemer die een van de hierna te noemen opleidingen volgt, is geënt op het gemiddelde van het vakvolwassen garantieloon van de functiegroepen C en D, reke- ning houdend met de staffel die geldt indien bij de leeftijd één jaar wordt bijgeteld:
• de opleidingen vallende binnen de kwalificatiestructuur van de BBL 3 bij de instituten Fundeon, Savantis, Kenteq en Stichting Hout en Meubel;
• opleiding (elektrotechnisch) monteur Kenteq;
• opleiding eerste monteur Innovam;
• door partijen te benoemen opleidingen.
Het aldus bepaalde loon (inclusief het bijgetelde leeftijdsjaar) is vermeld in de kolom ,,in BBL 3’’ van tabel III (zie bijlage 7a). Dit artikellid is ook van toepassing, indien de werktuigkundige opleidingen als bedoeld onder b. worden voortgezet na het beha- len van een combinatie van deelkwalificaties als genoemd onder c.
e. Het loon van de jeugdige werknemer die blijkens het bezit van een diploma of getuigschrift met goed gevolg een opleiding als hierboven onder d. bedoeld heeft voltooid, alsmede aan degene die in het bezit is van een verklaring of diploma van het SOMA- college, is geënt op het gemiddelde van het vakvolwassen garantieloon van de functiegroepen C en D, rekening houdend met de staffel die geldt indien bij de leeftijd twee jaar wordt bij- geteld. Het aldus bepaalde loon (inclusief de twee bijgetelde leeftijdsjaren) is vermeld in de kolom ,,met BBL 3’’ van tabel III (zie bijlage 7a).
f. De jeugdige werknemer die op grond van een van de onder c., d. of e. bedoelde leeftijdsverhogingen de vakvolwassen leeftijd be- reikt, heeft recht op het garantieloon van een vakvolwassen werknemer als bedoeld in artikel 27 lid 1. Onder het vakvolwassen loon wordt verstaan het loon van de functiegroep waartoe de functie behoort en waarin de werknemer is ingedeeld.
g. Aan de jeugdige werknemer die uit de aard van het beroep geen
41
praktijk- en arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 59a kan aangaan en aan de jeugdige werknemer, voor wie wel een op zijn beroep gerichte opleiding bestaat doch die niet in de gelegenheid is deze opleiding te volgen, kan – indien naar het oordeel van de werkgever de prestatie daartoe aanleiding geeft – het loon wor- den uitbetaald dat geldt voor jeugdigen die een jaar ouder zijn.
h. De jeugdige werknemer die gehuwd is heeft aanspraak op het loon van een drie jaar oudere werknemer, met behoud van rech- ten op grond van het overigens in dit lid bepaalde.
4. Minimumloon jeugdige werknemers
a. Onder opleidingstoeslag wordt verstaan het verschil tussen het loon in de kolom ,,zonder vakopleiding’’ en het loon in de kolom
,,in BBL 2’’ van tabel III (zie bijlage 7a), respectievelijk het ver- schil tussen het loon in de kolom ,,met BBL 2’’ en het loon in de kolom ,,in BBL 3’’.
b. Onder de loonleeftijd wordt verstaan de leeftijd waarnaar de jeugdige werknemer op grond van de bepalingen van deze CAO wordt beloond.
5. Inloopschaal jeugdige werknemers
a. In afwijking van het gestelde in het eerste lid betaalt de werkge- ver een werknemer, die nog nooit in de bouw heeft gewerkt, maximaal voor de periode van een jaar een loon volgens de inloopschaal. Voor de inloopschalen geldt dat werknemers die èn jonger zijn dan 22 jaar èn de beroepsopleiding instromen niet volgens deze schaal worden beloond. In dit artikel wordt onder beroepsopleiding mede verstaan het volgen van de praktijk- component. Deze afwijking geldt evenmin voor werknemers die in het bezit zijn van het diploma van het SOMA-college.
b. De lonen volgens de inloopschaal (zie tabel IV, bijlage 7a) wor- den als volgt berekend. Gedurende de eerste 26 weken van het dienstverband geldt een schaalloon van het Wettelijk Minimum Jeugdloon vermeerderd met 25% van het verschil tussen het Wet- telijk Minimum Jeugdloon en het loon voor ,,jeugdige’’ werkne- mers zonder vakopleiding. Gedurende de tweede 26 weken van het dienstverband bedraagt dit verhogingspercentage 50%.
6. Afwijkende lonen
Indien en voorzover jeugdigen, die zich hebben aangemeld voor de BBL 2 en eerst na de zomervakantie met deze opleiding zullen aan- vangen, werkzaamheden verrichten vallende onder deze CAO, geldt tot het moment waarop zij met de BBL 2 aanvangen een arbeids- overeenkomst waarop de beloning conform tabel V van bijlage 7a van de CAO van toepassing is. Deze lonen zullen gelden tot en met de eerste 13 feitelijke opleidingsweken van de BPVO.
42
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 29
Salarisschalen UTA-werknemers
1. De werkgever zal aan de werknemer een salaris betalen behorend bij het functieniveau waarin de werknemer is ingedeeld.
2. De werkgever zal aan de werknemer van 22 jaar of ouder een salaris betalen dat ligt tussen het minimum en maximum van de salaris- schaal behorend bij diens functieniveau. De salarissen per 1 juli 2007, 1 januari 2008, 1 juli 2008, 1 januari 2009 en 30 juni 2009 zijn opgenomen in de betreffende tabellen van bijlage 7b.
3. De werkgever zal aan de jeugdige werknemer beneden de leeftijd van 22 jaar een salaris betalen dat ligt tussen het minimum en maxi- mum van de salarisschaal behorend bij diens functieniveau. De sala- rissen per 1 juli 2007, 1 januari 2008, 1 juli 2008, 1 januari 2009 en 30 juni 2009 zijn opgenomen in de betreffende tabellen van bijlage 7b.
4. a. De werkgever is verplicht aan de werknemer bekend te maken de wijze waarop door de werkgever invulling zal worden gege- ven aan de salarisstructuur.
Bij de invulling van de salarisstructuur kunnen elementen wor- den betrokken als
• het functioneren van de werknemer;
• het aantal dienstjaren;
• het bedrijfsresultaat en
• de rendementspositie van het bedrijf.
b. Een werknemer van 22 jaar of ouder dient uiterlijk binnen twee jaar na indeling in een functieniveau een salarisniveau te berei- ken van 104% van het minimum van de salarisschaal. De in de vorige volzin bedoelde periode van twee jaar wordt, voor de werknemer die reeds was ingedeeld in een functieniveau voor werknemers beneden de leeftijd van 22 jaar en die in die periode de leeftijd van 22 jaar bereikt, verkort met de periode waarin de werknemer reeds was ingedeeld in dat functieniveau. Na vier res- pectievelijk zes jaar dient 110% respectievelijk 116% van het minimum van de schaal te zijn bereikt. Hetzelfde geldt ook voor een werknemer van 22 jaar of ouder bij indeling in een hoger functieniveau.
5. a. Ter bevordering van de arbeidsparticipatie van diegenen die lan- ger dan 8 maanden achtereen niet in dienstverband werkzaam
43
zijn geweest is naast de in lid 2 genoemde salarisschalen een inloopschaal opgenomen, gelegen op een niveau tussen het wet- telijk minimumloon en schaal 1 voor UTA-werknemers van 22 jaar en ouder.
b. De werkgever kan werknemers als bedoeld onder 5.a. in afwij- king van de onder lid 2 genoemde salarisschalen gedurende het eerste jaar van hun dienstverband een salaris betalen overeen- komstig de betreffende tabel van bijlage 7b.
c. De salarissen, genoemd in tabel 3 van bijlage 7b worden als volgt berekend. Gedurende het eerste halfjaar van het dienstverband bedraagt het salaris het wettelijk minimumloon, vermeerderd met een kwart van het verschil tussen dit wettelijk minimumloon en het minimum van functieniveau 1 van tabel 1, zoals opgenomen in de betreffende tabel van bijlage 7b. Gedurende het tweede halfjaar van het dienstverband bedraagt het salaris het wettelijk minimumloon, vermeerderd met de helft van het hierboven ge- noemde verschil.
Artikel 30
Loons- en salarisverhogingen en eenmalige uitkeringen
1. Gedurende de looptijd van de CAO ontvangt de werknemer de vol- gende structurele verhogingen van het vast overeengekomen loon,
c.q. salaris, waarin de automatische prijscompensatie (apc) geacht is te zijn opgenomen:
• Per 1 juli 2007: 1,75%
• Per 1 januari 2008: 1,5%
• Per 1 juli 2008: 1,75%
• Per 1 januari 2009: 1,5%
• Per 30 juni 2009: 0,25%
In de loontabellen van bijlage 7a en 7b zijn deze loonsverhogingen reeds verwerkt.
2. Gedurende de looptijd van de CAO ontvangt de werknemer de vol- gende eenmalige bruto uitkering:
• Per 30 juni 2009: 0,25%
3. Volledig of gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers hebben, zo- lang er sprake is van een loondoorbetalingsplicht van de werkgever, recht op de volledige eenmalige uitkering, zoals omschreven in lid 2 van dit artikel.
Artikel 31
Suppletie bij herhalingsoefeningen voor UTA-werknemers
1. Bij deelneming aan een verplicht gestelde herhalingsoefening van 44
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
door de overheid ingestelde gezags- en beveiligingsorganen zal de werkgever het eventuele verschil tussen het nettosalaris en het netto- inkomen, onder meer omvattende wedde en kostwinnersvergoeding, suppleren.
2. Tijdens de periode bedoeld in lid 1 van dit artikel blijven de weder- zijdse rechten en verplichtingen ten aanzien van vakantie, vakantie- bijslag, pensioenverzekering en dergelijke van de werknemer volle- dig gehandhaafd.
Artikel 32a
Vakantie-uitkering voor bouwplaatswerknemers
De werknemer heeft recht op een vakantietoeslag van 8% van het vast overeengekomen loon. De werkgever stort daartoe per betalingsperiode van vier weken of een maand een tijdsevenredig bedrag in het Tijdspaar- fonds, als bedoeld in artikel 57a.
Artikel 32b
Vakantie-uitkering voor UTA-werknemers
1. Het vakantietoeslagjaar loopt gelijk aan het kalenderjaar. Per onder- neming kan een andere periode worden vastgesteld, wat schriftelijk aan de werknemer dient te worden bevestigd.
2. Aan de werknemer zal jaarlijks een vakantietoeslag worden betaald van ten minste 8% over het bij de werkgever in het vakantietoeslag- jaar genoten salaris.
3. De uitbetaling van de vakantietoeslag zal uiterlijk plaatsvinden in de maand juni.
4. Bij beëindiging van het dienstverband zal aan de werknemer het hem op dat moment toekomende bedrag aan vakantietoeslag worden uit- betaald, dan wel het te veel betaalde bedrag met hem worden verre- kend.
45
Artikel 33
Prestatiebeloning bouwplaatswerknemers
1. De werkgever is bevoegd boven het voor de werknemer geldende garantieloon een prestatiepremie toe te kennen.
2. Wanneer deze premie afhankelijk wordt gesteld van een prestatie- bevorderend systeem, dient dit systeem in overeenstemming met de daarbij betrokken werknemer te worden vastgesteld en schriftelijk te worden vastgelegd.
3. Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen niet in tarief werken.
4. Bij een verhoging van het garantieloon, anders dan op grond van plaatsing in een hogere functiegroep, mag de werkgever deze verho- ging niet in mindering brengen op de resultaten van overeengekomen prestatiebeloning en dergelijke.
HOOFDSTUK 8
VERGOEDINGEN EN TOESLAGEN
Artikel 34a
Stagevergoeding bouwplaatswerknemers
Wanneer een leerling in het kader van de beroepsopleidende leerweg (BOL) de beroepspraktijkvorming volgt, is de werkgever krachtens de WEB gehouden het door de onderwijsinstelling voorgeschreven model van de beroepspraktijkvormingsovereenkomst te volgen. De stage- regeling voor de Bouw is hierbij van toepassing. Deze stageregeling is op te vragen bij de werkgeversen werknemersorganisaties. Gedurende de beroepsopleidende leerweg, geldt voor de leerling als richtlijn een ver- goeding van € 290,00 bruto per maand of € 66,92 bruto per week.
Artikel 34b
Stagevergoeding UTA-werknemers
De werkgever is gehouden de Stageregeling voor de Bouw toe te pas- sen ten aanzien van stagiairs van TU, HBO en beroepsopleidende leer- weg, die binnen het kader van een stageregeling een periode van prak- tisch werken doorbrengen in de bouwnijverheid. Deze stageregeling is op te vragen bij de werkgevers- en werknemersorganisaties.
46
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 35a
Overwerkvergoeding bouwplaatswerknemers
1. In geval van overwerk, behoudens als bedoeld in artikel 15, kan de werknemer een keuze maken of hij de hem toekomende overwerk- uren beloond wil hebben dan wel of hij omzetting in vrije tijd ver- langt. De werknemer is verplicht om zijn keuze binnen drie werkda- gen na het verrichten van het overwerk aan de werkgever bekend te maken.
2. In geval de werknemer kiest voor beloning dan moet voor overwerk- uren het vast overeengekomen uurloon met de volgende percentages worden verhoogd:
– voor de eerste 3 uren per dag, mits onmiddellijk voorafgaande of aansluitend aan de normale arbeidsdag: 25%,
– voor de overige overuren op een normale werkdag, vanaf maan- dag 05.00 uur en voor arbeid op zaterdag tot 21.00 uur: 50%,
– voor arbeid tussen zaterdag 21.00 uur en maandag 05.00 uur voor arbeid op een feestdag, als vermeld in artikel 24: 100%.
Voor Kust- en Oeverwerken bedragen deze percentages voor over- werkuren:
– van maandag 05.00 uur tot vrijdag 22.00 uur, voor de uren tussen 05.00 uur en 22.00 uur: 25%, voor de uren tussen 22.00 uur en 05.00 uur: 50%,
– van vrijdag 22.00 uur tot zaterdag 21.00 uur: 50%,
– van zaterdag 21.00 uur tot maandag 05.00 uur: 100%.
Bij overwerk in ploegendienst moeten de voor ploegendienst gel- dende uurlonen worden verhoogd met de in dit lid genoemde per- centages.
Voor het Heibedrijf geldt voorts nog de bepaling dat wanneer bij nachtarbeid minder uren gewerkt kan worden dan de normale arbeids- duur bedraagt, voor het ontbrekende aantal uren het geldende garantie-uurloon zal worden uitbetaald.
Bij overwerk tijdens verschoven werktijden Infra, zoals bepaald in artikel 14, wordt de in dat artikel genoemde overwerktoeslag bere- kend over het vast overeengekomen loon en niet over de toeslag ver- schoven werktijden Infra, zoals bepaald in artikel 37.
3. In geval de werknemer kiest voor omzetting in vrije tijd zullen de overwerkuren worden gecompenseerd door vrije uren vermeerderd met de in uren uitgedrukte percentages genoemd in lid 2. Indien aldus 8 uren zijn verkregen kan de werknemer in overleg met de
47
werkgever een dag vrijaf nemen, zo spoedig mogelijk nadat dit over- werk is verricht. De aldus opgenomen vrije dag wordt beloond tegen het garantieloon vermeerderd met de hem eventueel toegekende prestatiebeloning.
Over deze dag is de werkgever tegenover de werknemer gehouden de verplichtingen aan de fondsen genoemd in artikel 55 na te komen.
Artikel 35b
Overwerkvergoeding UTA-werknemers
1. Aan de werknemers zal schriftelijk worden bekendgemaakt op welke wijze compensatie wordt gegeven voor door de werkgever opgedra- gen overwerk van aanmerkelijke omvang.
2. Voor het geval een werkgever niet schriftelijk bekend heeft gemaakt op welke wijze hij overwerk compenseert, alsmede indien per saldo minder dan het uurloon wordt gecompenseerd, worden de overuren van werknemers in de functies tot en met niveau drie minimaal ver- goed tegen het geldende salaris per uur dan wel tijd voor tijd.
Artikel 36
Vergoeding bereikbaarheidsdienst bouwplaatswerknemers
1. De werknemer die beschikbaar is voor de bereikbaarheidsdienst heeft xxxxxxx van die dienst recht op een vergoeding. De hoogte van de vergoeding wordt door de werkgever in overleg met de werkne- mer vastgesteld, doch zal voor elke kalenderweek wachtdienst ten minste bedragen:
a. indien de werknemer door de bereikbaarheidsdienst voortdurend aan zijn woning gebonden is: € 176,13 bruto;
b. indien de werknemer door de bereikbaarheidsdienst niet voortdu- rend aan zijn woning gebonden is, maar op gezette tijden be- schikbaar moet zijn: € 152,64 bruto;
c. indien de werknemer beschikt over zodanige technische hulpmid- delen dat de gebondenheid aan zijn woning tot een minimum beperkt is: € 129,16 bruto.
2. Ingeval de bereikbaarheidsdienst zich over minder dan een kalender- week uitstrekt zal de vergoeding naar rato worden verminderd met dien verstande dat voor elke zaterdag en zondag 1/4 deel en voor elke andere dag 1/10 deel van de weekvergoeding wordt aangehou- den.
3. Indien een werknemer tijdens een bereikbaarheidsdienst wordt opge- roepen om daadwerkelijk arbeid te verrichten wordt dit gezien als
48
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
overwerk. De overwerktoeslag zoals bepaald in artikel 35a is van toepassing.
4. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van dit arti- kel afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever met de ondernemingsraad hierover overeenstemming heeft bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de in dit artikel omschreven regeling. Artikel 73 is hierbij van toepassing.
Artikel 37
Toeslag verschoven uren Tijwerk en Infra
Voor bouwplaatswerknemers die worden ingezet op verschoven uren Tij- werk geldt dat wanneer – behoudens bij ploegendienst – de arbeid wordt verricht buiten de grenzen van artikel 8 lid 3 of artikel 13 doch de nor- male arbeidsduur niet wordt overschreden, voor de buiten deze grenzen vallende uren het garantie-uurloon moet worden verhoogd met 25%.
Voor bouwplaatswerknemers die worden ingezet op verschoven uren Infra, zoals bedoeld in artikel 14 gelden de volgende bepalingen.
1. Wanneer bij vernieuwing, reparatie of onderhoud van infrastructurele werken een gedeelte van de normale arbeidsduur per week wordt verricht vóór 07.00 uur dan wel na 20.00 uur doch de normale arbeidsduur wordt niet overschreden, dient uitsluitend over deze uren het vast overeengekomen uurloon te worden verhoogd met de toe- slag verschoven uren Infra.
2. Het uurloon van de in het kader van de verschoven arbeidstijden gewerkte uren dient verhoogd te worden met de in dit artikel ver- melde toeslagen. De toeslag verschoven uren Infra bedraagt 30%. In afwijking hiervan bedraagt de toeslag voor arbeid tussen vrijdag
20.00 uur en zaterdag 20.00 uur 50%. Van zaterdag 20.00 uur tot zondag 07.00 uur 75% en voor arbeid tussen zondag 07.00 uur en maandag 07.00 uur, alsmede voor arbeid op feestdagen 100%.
3. Indien gedurende een week uitsluitend wordt gewerkt in verschoven arbeidstijden en minder uren dan normaal gewerkt kan worden, wordt voor de ontbrekende uren het vast overeengekomen loon inclusief toeslag verschoven uren Infra uitbetaald.
4. Indien een werknemer en een werkgever vóór 1 januari 1989 een regeling verschoven uren Infra in de zin van deze CAO zijn over- eengekomen die qua toeslagen en vergoedingen per saldo hoger is dan lid 2 bepaalt, zal toepassing van de leden 1, 2 en 3 van dit arti- kel gepaard gaan met een zodanige aanpassing van de onderling
49
overeengekomen regeling dat toeslagen en vergoedingen per saldo niet hoger zijn dan de oorspronkelijke regeling.
5. Indien in asfaltcentrales voor 1 juli 2001 al een regeling verschoven uren Infra in de zin van deze CAO van toepassing was die qua toe- slagen en vergoedingen per saldo hoger is dan lid 2 bepaalt, zal toe- passing van lid 1, 2 en 3 van dit artikel gepaard gaan met een zoda- nige aanpassing van de onderling overeengekomen regeling dat toeslagen en vergoedingen per saldo niet hoger zijn dan de oorspron- kelijke regeling.
Artikel 38
Toeslag ploegendienst bouwplaatswerknemers
Voor werknemers die in ploegendienst werken – uitgezonderd de Indus- triële Bouw – zal hun vast overeengekomen loon worden verhoogd, te weten met 10% in geval van tweeploegendienst en met 15% in geval van drieploegendienst.
Voor de Industriële Bouw geldt dat indien de dienst van een ploeg zoda- nig is geregeld dat de aanvang van de voor die dienst normale werktijd valt vóór 6.00 uur of de beëindiging van de werktijd valt na 19.00 uur overuren niet meegerekend – het uurloon zal worden verhoogd met 5% voor de uren vallende tussen 6.00 en 19.00 uur en met 25% voor de uren vallende tussen 19.00 uur en de volgende ochtend 6.00 uur.
Artikel 39
Toeslag steenzetterswerkzaamheden
Aan bouwplaatswerknemers die worden ingezet voor het verrichten van steenzetterswerkzaamheden aan de strandhoofden langs de Noordzeekust of onder daarmee gelijk te stellen omstandigheden elders (dit laatste mits met toestemming van partijen), alsmede voor rijswerk buitengaats, zal een toeslag worden uitbetaald van € 7,91 per week.
Artikel 40
Vergoeding voor bouwplaatswerknemers bij verafgelegen werken
1. Indien het werk zo ver van de woning van de werknemer gelegen is dat dagelijks huiswaarts keren van de werknemer onredelijk zou zijn, zal zijn voeding, behoorlijke huisvesting en een vergoeding voor de verdere noodzakelijke verblijfkosten tijdens de daardoor ontstane afwezigheid van huis, voor rekening komen van de werkgever, ten- zij de werkgever een naar behoorlijke maatstaven uitgeruste verblijfs- gelegenheid ter beschikking stelt en ter tegemoetkoming in de kos- ten voor voeding een toelage van € 6,65 per dag verstrekt. De werknemer behoudt recht op vrije voeding en logies, indien hij door
50
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
ziekte of ongeval arbeidsongeschikt wordt, voor zolang hij verblijf houdt in de plaats waar hij te werk is gesteld.
2. Aan werknemers van Kust- en Oeverwerken zal, wanneer zij worden gehuisvest in een door de werkgever beschikbaar gesteld verblijf uit- gezonderd pensions, kosthuizen e.d. – voor elke daar doorgebrachte nacht een toeslag van € 3,87 worden betaald. Deze bepaling is ook van toepassing bij overnachten op vaartuigen.
3. Wanneer een werknemer ,,Zwarte Corps’’ met zijn gezin door de werkgever wordt gehuisvest, bijvoorbeeld in een woonwagen of woonark, worden de voor de werknemer daaruit voortvloeiende kos- ten door de werkgever vergoed. Dit laatste geldt ook indien een aan de werknemer toebehorende woongelegenheid naar het oordeel van de werkgever verplaatst moet worden, in welk geval bovendien de verplaatsingskosten heen en terug voor rekening komen van de werkgever. De werknemer mag bij terugkeer kiezen tussen de plaats waar hij in het bevolkingsregister is ingeschreven of zijn feitelijke woonplaats ten dage van het aangaan der arbeidsovereenkomst. Ver- plaatsing dient door de werkgever ten minste 2 x 24 uur tevoren aan de werknemer te worden aangezegd. Indien de dienstbetrekking door de werknemer wordt beëindigd of eindigt wegens een door hem aan de werkgever gegeven dringende reden, zijn de kosten van terugkeer niet voor rekening van de werkgever.
4. Indien de werkgever een werknemer ,,Zwarte Corps’’ voor de duur van de dienstbetrekking woonruimte als dienstwoning ter beschik- king heeft gesteld en de dienstbetrekking eindigt door een rechtsgel- dige opzegging door de werknemer, dan is deze verplicht deze woon- ruimte binnen een termijn van 2 weken na het einde van de dienstbetrekking te ontruimen en ter beschikking te stellen van de werkgever; eindigt de dienstbetrekking door een rechtsgeldige op- zegging door de werkgever dan bedraagt vorengenoemde termijn ten hoogste vier weken. In het laatste geval geldt voor de kosten van ver- voer en verhuizing hetzelfde als in lid 3 ten aanzien van deze kosten is bepaald.
5. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van de leden 1 tot en met 4 afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werk- gever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming hebben bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijk- waardig te zijn aan de regeling zoals omschreven in eerder ge- noemde leden. Artikel 73 is hierbij van toepassing.
51
Artikel 41a
Reiskostenvergoeding bouwplaatswerknemers
1. De werknemer die zowel binnen als buiten zijn woongemeente werk- zaam is en dagelijks meer dan 15 kilometer moet reizen om van zijn woning naar het werk en weer terug te komen, heeft recht op ver- goeding van de reiskosten. Het vervoer tussen woning en werk zal zoveel mogelijk als groepsvervoer plaatsvinden.
2. De werkgever is gerechtigd een vervoermiddel aan te wijzen, mits dit in alle opzichten aan de door de wet gestelde eisen voldoet.
3. Kosten van reizen met een openbaar vervoermiddel worden in de laagste klasse vergoed.
4. Indien de werknemer naar het oordeel van de werkgever gebruik moet maken van een ander dan een openbaar vervoermiddel, zal hem hiervoor worden betaald:
voor het gebruik van een rijwiel (per dag): € 0,80
voor het gebruik van een rijwiel met hulpmotor (per kilometer):
€ 0,07
met een minimum (per dag): € 0,89
voor het gebruik van een motorvoertuig op minder dan 4 wielen (per kilometer): € 0,22
voor het gebruik van een auto (per kilometer): € 0,28
Deze vergoedingen zullen ook worden betaald wanneer de werkne- mer tijdens en ten behoeve van de werkzaamheden van deze vervoer- middelen gebruik moet maken alsmede wanneer de werknemer tij- dens vorstverlet op verzoek van de werkgever moet reizen.
5. Een werknemer, bedoeld in artikel 40 lid 1, heeft eenmaal per week recht op vrij vervoer van en naar huis. Is de werknemer door ziekte of ongeval arbeidsongeschikt dan mag de werkgever op zijn kosten de werknemer naar diens woonplaats doen vervoeren, mits dit me- disch verantwoord is; hij is daartoe verplicht als het vervoer medisch noodzakelijk is. Zolang de werknemer door zijn arbeidsongeschikt- heid als gevolg van ziekte of ongeval niet in staat is wekelijks huis- waarts te keren, zal zijn echtgeno(o)t(e) of, indien hij ongehuwd is, zijn ouders, hem eenmaal per week op kosten van de werkgever kun- nen bezoeken.
6. Indien de werknemer bij ziekte de arbodienst moet bezoeken en daarvoor reiskosten maakt, worden deze reiskosten door de werkge- ver vergoed.
7. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een, van de leden a tot en met f, afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de
52
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
werkgever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming heb- ben bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de regeling zoals omschreven in de eerder genoemde leden. Artikel 73 is hierbij van toepassing.
Artikel 41b
Reis- en verhuiskostenvergoeding UTA-werknemers
1. Wordt op last van de werkgever in een andere gemeente arbeid ver- richt dan waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan, dan zal, indien naar het oordeel of met instemming van de werkgever of diens ver- tegenwoordiger gebruik moet worden gemaakt van een openbaar of ander middel van vervoer (voordeligste tarief), het daaruit voort- vloeiende bedrag aan reiskosten voor rekening van de werkgever komen.
2. Indien de werknemer naar het oordeel van de werkgever gebruik moet maken van een eigen auto, zal per gereden kilometer een bedrag worden vergoed van € 0,28. Voor een motorvoertuig op min- der dan 4 wielen zal per gereden kilometer een bedrag worden ver- goed van € 0,22. De werkgever kan in afwijking van het hier be- paalde met de werknemer een per saldo gelijkwaardige regeling overeenkomen. De werknemer dient de werkgever aan te tonen dat het voertuig in alle opzichten aan de door de wet gestelde eisen vol- doet en dat deze genoegzaam verzekerd is.
3. Indien het werk zo ver buiten de standplaats is gelegen dat de werk- nemer ’s avonds niet huiswaarts kan keren en hij niet verhuist naar de nieuwe standplaats zal door de werkgever naar redelijke maatstaf voor vergoeding van de uit deze situatie voortvloeiende extra reis- kosten en extra kosten van voeding en logies worden zorg gedragen, waarvoor zo nodig door de werknemer een kwitantie zal worden getekend.
4. De in lid 3 bedoelde werknemer zal als regel eenmaal per week naar huis mogen gaan. De daaruit voortvloeiende reiskosten komen voor rekening van de werkgever.
5. Indien de werknemer bij ziekte de arbodienst moet bezoeken en daarvoor reiskosten maakt, worden deze reiskosten door de werkge- ver vergoed.
53
6. Bij een verhuizing op verzoek van de werkgever geldt de volgende bepaling.
Wordt op last van de werkgever in een andere gemeente arbeid ver- richt dan waarvoor de dienstbetrekking is aangegaan, dan zal, indien de werknemer op verzoek van de werkgever verhuist, het bedrag van alle daaraan verbonden kosten naar redelijke maatstaf worden ver- goed.
Artikel 42
Reisurenvergoeding bouwplaatswerknemers
1. Onder reisuren worden verstaan de uren gedurende welke gereisd wordt van de woning tot het werk en terug. Zij moeten worden ver- goed indien de arbeid in een andere dan de woongemeente van de werknemer plaatsvindt. Daarbij dienen de volgende bepalingen van dit artikel in acht te worden genomen.
2. De duur van de reis (reistijd) welke wordt gemaakt met een:
• openbaar middel van vervoer;
• door de werkgever ter beschikking gesteld vervoermiddel;
• eigen vervoermiddel;
zal – met uitzondering van de eerste zestig minuten per dag – door de werkgever aan de werknemer worden vergoed tegen het voor die werknemer geldende garantie-uurloon. De reisurenvergoeding van een leermeester die daadwerkelijk leerlingen begeleidt, is sinds 1 no- vember 2005 gebaseerd op tabel II van de Loontabellen bouwplaats- werknemers (bijlage 7a). De eerste zestig minuten per dag worden echter wel vergoed aan de werknemer die als bestuurder van een auto met één of meer meerijders optreedt.
3. Als reistijd bij een openbaar vervoermiddel geldt de reistijd volgens de dienstregeling; bij een ander vervoermiddel wordt aangenomen dat per uur wordt afgelegd door:
• een voetganger: 5 km;
• een rijwiel: 15 km;
• een rijwiel met hulpmotor: 25 km;
• een twee- of driewielig motorrijwiel: 40 km
4. Voor het reizen met een auto geldt de volgende normregeling:
Woon-werkverkeer enkele reis in
kilometers Uitbetaalde reisuren per dag
meer dan: tot en met meerijder/chauffeur (alleen)*:
chauffeur**:
54
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Woon-werkverkeer enkele reis in
kilometers Uitbetaalde reisuren per dag
0 km | 25 km | 0 | op basis van 50 km |
per uur | |||
25 km | 50 km | op basis van 50 km | op basis van 50 km |
per uur (max. 1 | per uur | ||
uur) | |||
50 km | 59 km | 1,2 | 0,0 |
00 xx | 00 xx | 1,4 | 0,0 |
00 xx | 00 xx | 1,6 | 0,0 |
00 xx | 00 xx | 1,8 | 2,8 |
92 km | 105 km | 2 | 3 |
105 km | of meer | werkelijke | werkelijke reistijd*** |
reistijd*** |
* De eerste 60 minuten zijn reeds in mindering gebracht op de genoemde reisuren per dag.
** Met chauffeur wordt hier de werknemer bedoeld die is genoemd in artikel 43. De chauffeur heeft daarnaast recht op een chauffeurstoeslag als bedoeld in artikel 43.
*** Met dien verstande dat dit nooit lager kan zijn dan de voorafgaande staffel van 92 – 105 km (2 uitbetaalde reisuren voor een meerijder en 3 uitbetaalde reisuren voor een chauffeur).
5. Voor de berekening van de in de tabel in lid 4 opgenomen afstanden in kilometers geldt het aantal kilometers die de werknemer moet afleggen om via de snelste route van zijn woning naar het werk te reizen.
6. De werkgever legt de verreden kilometers en de reisurenvergoeding schriftelijk vast.
7. Indien de arbeidstijd, de in de Normregeling Arbeidstijden, zoals opgenomen in bijlage 4 van deze CAO, voorgeschreven pauze en de werkelijke reistijd tezamen meer bedragen dan 11,5 uur per dag, zal de arbeidstijd in zoverre worden ingekort. De in de normale arbeids- tijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren betaald worden.
8. Indien het werk zo ver van de woning van de werknemer is gelegen dat dagelijks huiswaarts keren van de werknemer onredelijk zou zijn, zal hij in de gelegenheid worden gesteld één maal per week van huis te vertrekken en terug te keren. In afwijking van het bepaalde in lid 2 van dit artikel zullen aan deze werknemer alle noodzakelijk te
55
maken reisuren worden vergoed. De in de normale werktijd vallende reisuren zullen als arbeidsuren worden betaald.
9. Wanneer sprake is van arbeidsverhindering als gevolg van ongun- stige weersomstandigheden in de zin van artikel 20a, zullen even- tuele reisuren, behoudens in situaties dat het de werknemer redelij- kerwijs duidelijk moet zijn geweest dat zich arbeidsverhindering in deze zin voordoet, overeenkomstig de leden 1 tot en met 4 worden vergoed.
10. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van de leden 1 tot en met 6, afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werkgever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming heb- ben bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de regeling zoals omschreven in de eerder genoemde leden. Artikel 73 is hierbij van toepassing.
Artikel 43
Chauffeurstoeslag bouwplaatswerknemers
De chauffeur, die door de werkgever als zodanig is aangewezen of gedu- rende ten minste twee kalenderweken feitelijk als zodanig optreedt, heeft voor elke dag dat hij/zij het vervoer van één of meer meerijder(s) naar en van het werk verzorgt recht op een toeslag volgens onderstaande tabel, tenzij het vervoer plaatsvindt met een door de werkgever ter beschikking gestelde auto.
Enkele reis 0–30 km 31–65 km 66 km en meer Toeslag € 6,– € 9,– € 12,–
Artikel 44
Premie schadevrij rijden bouwplaatswerknemers
De chauffeur die werkzaamheden verricht beschreven in functie 22, 62 of 89 van de functielijst (bijlage 2a-1) en die een geheel kalender- kwartaal heeft gereden zonder schade door zijn schuld, heeft recht op een premie voor schadevrij rijden. De premie bedraagt € 10,57 per kwar- taal, welk bedrag voor elk aansluitend schadevrij kwartaal zal worden verhoogd met € 1,24 totdat het maximum van € 12,91 is bereikt. Zodra men over een bepaald kwartaal geen premie heeft genoten, zal over het eerstvolgende schadevrij kalenderkwartaal wederom € 10,57 worden uit- betaald. Na drie jaar schadevrij rijden wordt een extra bonus uitgekeerd van € 18,20, evenals voor elk daarop onmiddellijk volgend schadevrij jaar.
56
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 45
Kostenvergoedingen bouwplaatswerknemers
1. De werkgever dient persoonlijke beschermingsmiddelen (waaronder veiligheidsschoeisel) conform de arbowetgeving kosteloos te ver- strekken. Onder persoonlijke beschermingsmiddelen wordt verstaan een uitrustingsstuk of -middel dat bestemd is om door een persoon te worden gedragen of vastgehouden als bescherming tegen een of meer gevaren die een bedreiging voor zijn gezondheid of zijn veilig- heid kunnen vormen. Indien de werkgever besluit door te werken op vorstdagen dient de werkgever aanvullend kosteloos doelmatige winterkleding te verstrekken. Bij verstrekking dient de werknemer deze persoonlijke beschermingsmiddelen te onderhouden.
2. Naast het standaard kledingpakket ontvangen werknemers, werk- zaam in de industriële steigerbouw, indien tijdens vorst werkzaam- heden moeten worden verricht, kosteloos van de werkgever een addi- tioneel kledingpakket. Dit kledingpakket bestaat uit: twee helmmutsen, twee thermische onderbroeken met lange pijpen, twee thermische hemden met lange mouwen en twee paar thermische sok- ken. Deze kledingstukken dienen te voldoen aan de specificaties vastgesteld door de stichting Arbouw. Indien de voorgeschreven kle- dingstukken zijn versleten of kapot zijn gegaan, kunnen zij worden ingeleverd tegen overhandiging van een nieuw exemplaar. De werk- gever kan daarnaast noodzakelijke werkkleding verstrekken. Werk- kleding is kleding die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend bestemd is om tijdens het werk te dragen. Voor niet verstrekte werkkleding ont- vangt de werknemer per gewerkte dag:
– werkkleding: € 0,87;
– werkkleding van een werknemer in het Heibedrijf: € 0,95;
– laarzen: € 0,54;
– indien uitsluitend knielaarzen: € 0,43;
– laarzen en oliegoed van een werknemers bij Kust- en Oever- werken: € 1,11;
De aanspraak op de vergoeding komt te vervallen als de hierboven genoemde zaken kosteloos worden verstrekt.
3. Voor noodzakelijk gebruik van eigen gereedschap ontvangt de werk- nemer per gewerkte dag met betrekking tot:
– gereedschap van een timmerman of straatmaker, tot zijn normale uitrusting behorend: € 0,75;
– gereedschap van een metselaar of tegelzetter, tot zijn normale uit- rusting behorend: € 0,54.
57
De aanspraak op de vergoeding komt te vervallen als de hierboven genoemde zaken kosteloos worden verstrekt.
4. In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van de leden 1 tot en met 3 afwijkende regeling van toepassing zijn, mits de werk- gever en de ondernemingsraad hierover overeenstemming hebben bereikt. Deze afwijkende regeling dient per saldo minimaal gelijk- waardig te zijn aan de regeling zoals omschreven in eerder ge- noemde leden. Artikel 73 is hierbij van toepassing.
Artikel 46a
EHBO-vergoeding bouwplaatswerknemers
1. Indien een werknemer met goed gevolg een EHBO-cursus, die onder supervisie van het Oranje Kruis valt, heeft gevolgd, zal de verstrek- king van het eenheidsdiploma EHBO hem recht geven op vergoeding van:
– het examen- en diplomageld;
– het Oranje Kruisboekje;
– het eventueel betaalde lesgeld.
2. Indien de EHBO-cursus is gevolgd op verzoek van de werkgever en plaatsvond buiten arbeidstijd, heeft de werknemer tevens recht op:
– een bruto bedrag van € 149,35;
– reiskostenvergoeding conform artikel 41a.
3. De binnen het kader van de ,,regeling betreffende het eenheids- diploma EHBO’’ vallende jaarlijkse oefenlessen, welke noodzakelijk zijn voor het behoud van het diploma, geven de werknemer een recht op vergoeding van de administratiekosten, verbonden aan de verlen- ging van het diploma, alsmede de kosten van het eventueel te beta- len lesgeld.
Artikel 46b
EHBO-vergoeding UTA-werknemers
Voor het buiten werktijd en op verzoek van de werkgever behalen van een EHBO-diploma of het diploma Bedrijfshulpverlening (BHV), ont- vangt de werknemer een vergoeding van € 149,35 bruto, vermeerderd met de gemaakte reiskosten volgens artikel 41b.
58
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
HOOFDSTUK 9
OVERIGE INKOMENSVOORZIENINGEN
Artikel 47
Voorziening bij ongeval
De werknemer heeft bij een ongeval in diensttijd of tijdens het woon- werkverkeer aanspraak op een bruto uitkering van:
• € 20.650,– in geval van overlijden
• € 41.300,– in geval van blijvende invaliditeit.
Afhankelijk van de mate van invaliditeit kunnen lagere bedragen wor- den toegekend.
De tekst van deze ,,collectieve ongevallenregeling’’ en de hierbij gel- dende voorwaarden zijn op te vragen bij partijen bij deze CAO en maakt onderdeel uit van de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouw- nijverheid 2006–2010.
Artikel 48a
Voorziening bij overlijden bouwplaatswerknemers
1. In geval een werknemer bij afwezigheid van huis in verband met zijn werk dan wel op weg naar het werk of van het werk overlijdt, zijn de kosten van het vervoer van het stoffelijk overschot naar de woon- plaats, indien deze woonplaats in Nederland gelegen is, voor reke- ning van de werkgever, tenzij deze kosten uit een wettelijke regeling worden betaald.
2. In afwijking van artikel 7:674 lid 2 BW zal bij de beëindiging van de arbeidsverhouding door het overlijden van de werknemer de werkgever aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer over de periode van de dag van overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand na de maand waarin het overlijden plaatsvond, een uitkering verlenen ten bedrage van het vast overeengekomen loon dat de werknemer laatstelijk rechtens toekwam.
Artikel 48b
Voorziening bij overlijden UTA-werknemers
In afwijking van artikel 7:674 lid 2 BW zal bij de beëindiging van de arbeidsverhouding door het overlijden van de werknemer de werkgever
59
aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer een uitkering verlenen ten bedrage van het salaris dat de werknemer laatstelijk rechtens toe- kwam over de periode van de dag van overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand na de maand waarin het overlijden plaatsvond.
Artikel 49
Ziektekostenverzekering
De werknemer heeft recht op een bijdrage van zijn werkgever van € 4,50 per maand, indien de werknemer een aanvullende ziektekostenverzeke- ring heeft afgesloten, waarvan ten minste dekking van de kosten van fysiotherapie, ergotherapie en psychologische zorg deel uitmaakt.
HOOFDSTUK 10
INKOMEN BIJ ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN WERKLOOSHEID
Artikel 50
Loondoorbetaling bij ziekte
1. Bij de tweede en derde ziekmelding gedurende een kalenderjaar is de werkgever niet tot loondoorbetaling van de eerste ziektedag ge- houden.
2. De werknemer heeft gedurende het eerste ziektejaar recht op 100% doorbetaling van zijn vast overeengekomen loon of salaris. Tijdens het tweede ziektejaar heeft de werknemer recht op 70% doorbetaling van zijn vast overeengekomen loon.
Artikel 51
Bonus bij reïntegratie in tweede ziektejaar
1. Indien de werknemer in diens tweede ziektejaar reïntegreert in zijn oude of een nieuwe functie binnen of buiten het bedrijf of de bedrijfstak, bestaat onder de volgende voorwaarden recht op een bonus voor zowel de werkgever als de werknemer:
a. de werknemer moet minstens twee maanden onafgebroken weer aan het werk zijn; wordt de periode van twee maanden onderbro- ken door xxxxxxxx, dan wordt de periode van twee maanden met de duur van die vakantie verlengd;
b. de werknemer moet met dit werk minstens 50% verdienen van het vast overeengekomen loon of salaris dat hij verdiende voor- dat hij arbeidsongeschikt werd;
60
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
c. het tweede ziektejaar van de werknemer is niet eerder dan op 1 januari 2005 aangevangen.
2. Indien de werknemer aan de in lid 1 onder a, b en c vermelde voor- waarden voldoet en hij reïntegreert in zijn oude of een nieuwe func- tie bij zijn oorspronkelijke werkgever, heeft hij over de periode vanaf de eerste dag van zijn tweede ziektejaar tot en met de laatste dag van de tweede maand die hij weer aan het werk is, recht op een aanvul- ling ineens tot 100% van zijn vast overeengekomen loon of salaris dat hij verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd. De periode waarover de aanvulling plaatsvindt kan echter nooit langer zijn dan twaalf maanden. De aanvulling kan ook nooit meer dan één keer per jaar worden verstrekt.
3. Vindt de reïntegratie plaats bij een andere werkgever en voldoet de werknemer overigens aan de in lid 1 onder a, b en c genoemde voor- waarden, dan betaalt de oorspronkelijke werkgever de werknemer de aanvulling van ten hoogste twaalf maanden 30%, echter uitsluitend tot aan de dag van de reïntegratie.
4. De werkgever die in de in lid 2 en 3 bedoelde situaties een aanvul- ling ineens aan de werknemer heeft uitbetaald, heeft recht op een bonus van € 2.500 uit het Aanvullingsfonds. Aan de administratieve voorwaarden, waaraan de werkgever daarbij moet voldoen, dient de werknemer zijn medewerking te verlenen. Informatie over deze ad- ministratieve voorwaarden kan worden opgevraagd bij Cordares CAO-regelingen.
Artikel 52a
Arbeidsongeschiktheid bouwplaatswerknemers als gevolg van arbeid voor derden
1. De werknemer die zonder toestemming van de werkgever bouw- werkzaamheden verricht ten behoeve van derden en als gevolg hier- van arbeidsongeschikt raakt, heeft voor de duur van de eerste drie maanden van deze arbeidsongeschiktheid geen recht op de aanvul- ling van hetgeen hem op grond van artikel 7:629 BW toekomt tot zijn vast overeengekomen loon.
2. Indien en voor zover de werkgever ter zake van arbeidsongeschikt- heid van zijn werknemer tegenover een of meer derden een vorde- ring tot schadevergoeding kan doen gelden, moet de betrokken werk- nemer zijn volledige medewerking verlenen om de schadevergoeding
61
op deze derde(n) te verhalen. Artikel 6:107a BW is van overeenkom- stige toepassing.
Artikel 52b
Arbeidsongeschiktheid UTA-werknemers als gevolg van arbeid voor derden
2. Indien en voor zover de werkgever ter zake van arbeidsongeschikt- heid van zijn werknemers tegenover één of meer derde(n) een vor- dering tot schadevergoeding kan doen gelden, dient de betrokken werknemer zijn volledige medewerking te verlenen de schadevergoe- ding op deze derde(n) te verhalen. Als schade wordt hier bedoeld het bedrag voortvloeiend uit de loondoorbetalingsverplichting (inclusief de daarbij behorende vakantietoeslag) ex artikel 50 lid 2, alsmede een door de werkgever ten behoeve van de werknemer ontvangen uitkering krachtens de Ziektewet en/of een verhoogde WAO- of WIA-uitkering.
De uit artikel 50 lid 2 voortvloeiende verplichtingen van de werkge- ver aan de werknemer blijven onverminderd van kracht.
Artikel 53
Aanvulling werkloosheidsuitkering
1. Een werknemer die werkloos wordt en voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden in het reglement van het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid heeft aanspraak op een aanvulling ineens van € 425,–.
2. De werknemer moet zich, om in aanmerking te komen voor de uit- kering als bedoeld in lid 1, via de vakbondsconsulent, melden bij Cordares.
3. Voor de financiering van de regeling is een bijdrage verschuldigd aan het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid die gelijkelijk door werkgever en werknemer wordt opgebracht.
Artikel 54
Aanvullende uitkeringen en rechten arbeidsongeschikten
1. Werknemers die een uitkering ontvangen op grond van de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA, onderdeel van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen – WIA) heb- ben recht op een eindejaarsuitkering. De uitkering bedraagt € 567,23 en wordt in december van elk jaar betaalbaar gesteld.
62
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
2. In de situatie dat de werkgever aan een werknemer een aanvulling tot 100% op de IVA-uitkering verstrekt, kan deze werkgever het met de eindejaarsuitkering overeenkomende bedrag in mindering brengen op de aanvulling zodat de situatie wordt voorkomen dat de arbeids- ongeschikte werknemer meer zou ontvangen dan een werknemer in actieve dienst.
3. Werknemers die vóór 1 januari 2006 volledig of gedeeltelijk arbeids- ongeschikt waren in de zin van de WAO en wier volledige of gedeel- telijke arbeidsongeschiktheid zich na 1 januari 2006 heeft voortge- zet, behouden het – in artikel 31 lid 5 van de CAO voor het Bouwbedrijf 2002–2004 (AI nr. 9992, gepubliceerd in Staatscourant nr. 187 d.d. 29 september 2003) dan wel artikel 18 lid 6 van de CAO voor het Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel in de bouwbedrijven (AI nr. 9995, gepubliceerd in Staatscourant nr. 188
d.d. 30 september 2003) beschreven – recht op de eindejaarsuitkering naar rato van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
4. Bij beëindiging van de arbeidsongeschiktheid ontvangt de werkne- mer die aan de voorwaarden als bedoeld in lid 1 of 2 van dit artikel voldoet de voor hem geldende eindejaarsuitkering naar rato van de duur van de arbeidsongeschiktheid in het betreffende kalenderjaar.
5. De bouwplaatswerknemer moet om in aanmerking te komen voor de in lid 1, 2 of 3 van dit artikel bedoelde uitkering via de vakbonds- consulent een aanvraag indienen bij het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid.
6. Voor de financiering van de in lid 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde regelingen is de werkgever aan het Aanvullingsfonds voor de Bouw- nijverheid een premie verschuldigd.
HOOFDSTUK 11
BEDRIJFSTAKEIGEN REGELINGEN
Artikel 55
Sociale Fondsen
Er is een CAO inzake de Bedrijfstak eigen Regelingen voor de Bouw- nijverheid (CAO BTER). In de CAO BTER worden nadere regels gesteld
63
ten aanzien van de uitvoering van de regelingen van de volgende stich- tingen:
• de stichting Risicofonds voor de Bouwnijverheid;
• de stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijver- heid;
• de stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid.
HOOFDSTUK 12
TIJDSPAARFONDS
Artikel 57a
Tijdspaarfonds voor bouwplaatswerknemers
1. Vanaf 1 januari 2006 hebben werknemers een individuele rekening in het Tijdspaarfonds, waarvan de administratie door Xxxxxxxx wordt gevoerd. Voor de bouwplaatswerknemer is deelname aan het Tijd- spaarfonds verplicht. De statuten en het reglement van de stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid zijn opgenomen in bijlage 18 van deze CAO.
2. De werkgever stort binnen 14 dagen na afloop van elke loonbetalings- periode van vier weken of één maand het tijdsevenredig deel van de volgende bedragen op de rekening van de werknemers in het Tijd- spaarfonds:
a. 8% vakantietoeslag;
b. de waarde van de bovenwettelijke vakantiedagen;
c. de waarde van de tien vrij opneembare roostervrije dagen;
d. de waarde van drie werkdagen, ter compensatie van een even- tueel beroep op kort verzuim en/of de tweede en derde ziekmel- ding in een jaar.
Voor de werknemer die niet voltijds werkt wordt het aantal dagen als onder c en d genoemd naar evenredigheid verlaagd.
3. De afdracht van de in lid 2 onder b, c en d bedoelde dagen wordt berekend door het vast overeengekomen loon per uur, inclusief de resultaten van een prestatiebevorderend systeem, de leermeester- toeslag, voorliedentoeslag, ploegendiensttoeslag, toeslag verschoven uren Infra en toeslag verschoven uren Tijwerk, te vermenigvuldigen met 8, het aldus verkregen bedrag te vermenigvuldigen met het aan- tal op jaarbasis in het Tijdspaarfonds te storten dagen en het aldus verkregen bedrag vervolgens te delen door het aantal loonbetalings- perioden per jaar (13 of 12). Dit betekent dat ook over dagen zoals bedoeld in lid 2 onder b, c en d, waarover de werknemer onbetaald verlof heeft opgenomen, afdrachten aan het Tijdspaarfonds zijn ver- schuldigd.
64
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
4. Het staat de werkgever vrij om in overleg met of op verzoek van zijn werknemers de mogelijkheid te bieden om extra ,,bronnen’’ aan het systeem toe te voegen (waarbij onder meer valt te denken aan ove- rige roostervrije dagen, overuren, chauffeurstoeslag en reisuren).
5. Werknemers van 55 jaar en ouder die gebruik maken van de moge- lijkheid om vier dagen per week te werken, zoals bedoeld in artikel 11a, zijn niet verplicht aan het Tijdspaarfonds deel te nemen, met uit- zondering van de in lid 2a en 2d bedoelde stortingen.
6. Tenzij de werknemer anders aangeeft, wordt het bedrag op de reke- ning in het Tijdspaarfonds jaarlijks in de maand mei uitgekeerd.
7. Naast dit vaste uitkeringsmoment kan de werknemer ook tussentijds geld van zijn rekening in het Tijdspaarfonds opnemen. Hij moet daartoe via de vakbondsconsulent opdracht geven.
8. Indien de werknemer aan het eind van een kalenderjaar niet opgeno- men roostervrije dagen over heeft, kan hij zijn werkgever verzoeken de waarde van deze dagen aan het begin van het volgende kalender- jaar toe te voegen aan zijn rekening in het Tijdspaarfonds of aan zijn levensloopregeling. De werkgever zal aan zo’n verzoek meewerken. Aan deze storting kunnen vervolgens geen verlofaanspraken meer worden ontleend.
9. Aanspraken in tijd zijn, voor zover het in het Tijdspaarfonds gestorte dagen betreft, niet naar een volgend kalenderjaar overdraagbaar.
Artikel 57b
Tijdspaarfonds voor UTA-werknemers
1. UTA-werknemers kunnen op vrijwillige basis deelnemen aan het Tijdspaarfonds. Indien zij deelnemen, stort de werkgever binnen 14 dagen na afloop van elke loonbetalingsperiode van vier weken of één maand het tijdsevenredig deel van de volgende bedragen op de reke- ning van de werknemers in het Tijdspaarfonds:
a. 8% vakantietoeslag;
b. de waarde van de bovenwettelijke vakantiedagen;
c. de waarde van vijf roostervrije dagen;
d. de waarde van drie werkdagen, ter compensatie van een even- tueel beroep op kort verzuim of de tweede en derde ziekmelding in een jaar.
65
Voor de werknemer die niet voltijds werkt wordt het aantal dagen als onder c en d genoemd naar evenredigheid verlaagd.
2. De afdracht van de in lid 1 onder b, c en d bedoelde dagen wordt berekend door het salaris terug te rekenen naar een uursalaris, dat te vermenigvuldigen met 8, het aldus verkregen bedrag te vermenigvul- digen met het aantal op jaarbasis in het Tijdspaarfonds te storten dagen en het aldus verkregen bedrag vervolgens te delen door het aantal loonbetalingsperioden per jaar (13 of 12).
3. Voor UTA-werknemers die aan het Tijdspaarfonds deelnemen gelden overigens dezelfde bepalingen als voor bouwplaatswerknemers, met uitzondering van de verplichting om zich bij tussentijdse opname uit het tegoed tot de vakbondsconsulent te wenden.
HOOFDSTUK 13
OPLEIDING, SCHOLING, LOOPBAANBELEID EN ARBEIDSMARKT
Artikel 58a
Partiële leerplicht bouwplaatswerknemers
Voor de jeugdige werknemer die krachtens de bepalingen van de Leer- plichtwet gedurende twee respectievelijk één dag per week leerplichtig is en geen praktijk- en arbeidsovereenkomst volgens de WEB heeft, geldt een drierespectievelijk vierdaagse werkweek. Over de dagen waarop hij onderricht ontvangt, dan wel onderwijsvakantie heeft, kan hij geen aanspraak op loon doen gelden.
Artikel 58b
Partiële leerplicht UTA-werknemers
1. Voor de jeugdige werknemer die krachtens de bepalingen van de Leerplichtwet gedurende twee respectievelijk één dag per week leer- plichtig is en geen praktijk- en arbeidsovereenkomst volgens de WEB heeft, geldt een drie- respectievelijk vierdaagse werkweek. Over de dagen waarop hij onderricht ontvangt, dan wel onderwijs- vakantie heeft, kan hij geen aanspraak op salaris doen gelden.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt voor partieel leerplich- tigen die een praktijk- en arbeidsovereenkomst volgens de WEB zijn overeengekomen, dat het aantal dagen voor het eerste leerjaar van de partiële leerplicht is bepaald op één per week. Een en ander overeen- komstig de wettelijke bepalingen ter zake.
66
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 5 heeft de partieel leer- plichtige jeugdige, als bedoeld in lid 1 recht op ten minste 16 res- pectievelijk 22 dagen vakantie per jaar.
Artikel 59a
De beroepsopleiding voor bouwplaatswerknemers
1. De werkgevers en de werknemers zullen de beroepsopleidingen, in het bijzonder die volgens de beroepsbegeleidende leerweg, bevorde- ren.
a. Daartoe zullen werkgevers zoveel mogelijk de bij hen in dienst zijnde werknemers tot 27 jaar de gelegenheid bieden een beroep- sopleiding volgens de beroepsbegeleidende leerweg te volgen en daartoe een praktijk- en arbeidsovereenkomst aangaan voor de duur van de opleiding voor de kwalificaties B&U of de kwalifi- caties Infra conform de WEB. Het bedrijf moet daartoe erkend zijn als leerbedrijf. Voor de niveau 1 opleiding is aansluiting gevonden bij de ,,stageregeling voor de bouw’’.
b. De werkgever heeft de verplichting met de werknemer tot 27 jaar die daartoe de wens te kennen geeft een praktijk- en arbeidsover- eenkomst aan te gaan. Zowel de praktijk- als de arbeidsovereen- komst wordt aangegaan voor de tijdsduur die ten minste gelijk is aan de duur van de onder a. genoemde opleiding.
Voor het afsluiten van een praktijkovereenkomst voor kwalificaties B&U of kwalificaties Infra is het vereist dat er tussen werkgever en werknemer een praktijk- en arbeidsovereenkomst bestaat.
2. Wanneer bij een praktijk- en arbeidsovereenkomst, waarbij een sa- menwerkingsverband als werkgever optreedt, de praktijk- overeenkomst wordt verbroken is op dat moment van rechtswege de arbeidsovereenkomst beëindigd. Werkgevers betrokken bij een sa- menwerkingsverband, zullen zoveel mogelijk behulpzaam zijn bij het herplaatsen van de betreffende leerling-werknemer bij een werk- gever.
3. Indien een jeugdige werknemer in dienst is van een samenwerkings- verband B&U dat een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met Fundeon en er sprake is van deels werken op een bouwplaats en deels doorbrengen op een leerlingwerkplaats voor het bijbrengen van basishandvaardigheden, verlenen partijen onder nadere voorwaarden, opgenomen in bijlage 8, ontheffing inzake toepassing van artikel 8 lid 1 en artikel 28 van deze CAO. Voor jeugdige werknemers tot en met 20 jaar met wie een praktijk- en arbeidsovereenkomst, als
67
bedoeld in voorgaande volzin, is aangegaan en voor wie ontheffing is verleend, geldt in dit geval gedurende de eerste dertien opleidings- weken van de BBL 2 de normale arbeidsduur per week, alsmede het garantieloon zoals vermeld in tabel V van bijlage 7a.
4. Indien een jeugdige werknemer in dienst is van een samenwerkings- verband Infra dat een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten met Fundeon en er worden tijdens de BBL 2 gedurende twee winter- perioden van elk drie maanden basishandvaardigheden opgedaan in een werkplaatssituatie, dan is er sprake van deels werken op een GWW-werk door jeugdige werknemers en deels praktische scholing in een door het samenwerkingsverband gecreëerde werkplaatssituatie. Partijen verlenen onder nadere voorwaarden, opgenomen in bijlage 8, hiervoor ontheffing inzake toepassing van artikel 8 lid 1 en artikel 28 van deze CAO.
Voor jeugdige werknemers tot en met 20 jaar met wie een praktijk- en arbeidsovereenkomst, als bedoeld in voorgaande volzin, is aange- gaan en voor wie ontheffing is verleend, geldt in dit geval gedurende de eerste dertien opleidingsweken van de BBL 2 de normale arbeids- duur per week, en het garantieloon zoals vermeld in tabel V van bij- lage 7a.
5. Het leerbedrijf is verplicht de bij hem in dienst zijnde leerling- werknemer voor de duur van de opleiding in de gelegenheid te stel- len tot het volgen van het beroepsonderwijs aan een ROC en wel bin- nen de normale werktijd en met behoud van loon gedurende 8 uur per week. Dit met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 lid 5 en artikel 58a. Het leerbedrijf zal deze leerling-werknemer boven- dien in de gelegenheid stellen examens af te leggen en andere door de onderwijsinstelling nodig geachte activiteiten te verrichten, zulks met behoud van loon. Volgt deze leerling-werknemer, in verband met het ontbreken van dagonderwijs, avondonderwijs, dan zal hij daar- voor op de dagen dat hij dit onderwijs volgt, in overleg met de werk- gever de arbeidsdag zoveel eerder mogen beëindigen als in verband met het aanvangsuur van het avondonderwijs noodzakelijk is, zulks met behoud van loon.
6. Het erkende leerbedrijf dat met een leerling-werknemer een praktijk- en arbeidsovereenkomst is aangegaan moet voor het verzorgen van het onderricht in de praktijk van het beroep een leermeester aanwij- zen.
7. De werknemer die na afronding van de BBL 2 daartoe de wens te kennen geeft, heeft recht op een praktijk- en arbeidsovereenkomst bij dezelfde werkgever voor de duur van de BBL 3, teneinde in staat te zijn deze te volgen en af te ronden.
8. De werkgever is verplicht een werknemer met een beroepspraktijk- 68
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
vormingsovereenkomst (BPVO) of een praktijk- en arbeidsovereen- komst volgens de WEB, die om redenen buiten zijn schuld ontslag is aangezegd, in dienst te houden tot voor hem een nieuwe werkge- ver is gevonden.
Artikel 59b
De beroepsopleiding voor UTA-werknemers
De werkgever is gehouden de Stageregeling voor de Bouw toe te pas- sen ten aanzien van stagiairs van TU, HBO en beroepsopleidende leer- weg, die binnen het kader van een stageregeling een periode van prak- tisch werken doorbrengen in de bouwnijverheid. Deze stageregeling is op te vragen bij de werkgevers- en werknemersorganisaties.
Artikel 60
Taken leermeester
Ten behoeve van een goede taakvervulling dient de leermeester voor een deel van zijn normale werkzaamheden vrijgesteld te worden. Voor de begeleiding van een leermeester geldt:
• 1 leerling: een vrijstelling van gemiddeld 5% van de arbeidstijd;
• 2 tot 4 leerlingen: een vrijstelling van gemiddeld 10% van de arbeids- tijd;
• 4 tot 7 leerlingen: een vrijstelling van gemiddeld 20% van de arbeids- tijd.
Voor een deel van dit productieverlies ontvangen werkgevers een finan- ciële compensatie welke compensatie is inbegrepen in de reguliere tege- moetkoming voor leerlingen. Het leerbedrijf zal de leermeester of in- structeur in de gelegenheid stellen de cursus ,,Xxxxxxxxxxx’’ van Fundeon te volgen.
Artikel 61a
Scholing voor bouwplaatswerknemers
1. Teneinde in de gelegenheid te zijn tot het volgen van cursussen, heb- ben werknemers recht op gemiddeld twee scholingsdagen per kalen- derjaar met behoud van het vast overeengekomen loon en bijbeho- rende bijdragen en premieverplichtingen. De voorwaarden zijn opgenomen in het reglement van het Scholingsfonds als genoemd in artikel 55. Over het moment van opname van scholingsverlof dient tussen werkgever en werknemer overeenstemming te bestaan.
69
2. De werkgever is verplicht in zijn onderneming een opleidingsen scholingsbeleid te voeren. Per kalenderjaar dient de werkgever een scholingsplan vast te stellen. Hierbij wordt rekening gehouden met de wensen van de werknemers. Drie maanden voorafgaand aan de vaststelling van het scholingsplan worden werknemers daarvan in kennis gesteld. Indien en voor zover de werkgever geen gevolg aan deze verplichting geeft dan wel de individuele werknemer gedurende twee jaren niet in aanmerking is gekomen om een cursus in het belang van zijn functie te volgen, dan kan deze werknemer een zelf- standig recht op scholing doen gelden conform hetgeen omschreven in lid 1. Een verzoek tot scholing van de werknemer als bedoeld in de vorige volzin dient in alle gevallen gehonoreerd te worden. Het aanmelden voor de cursussen bij het opleidingsinstituut zal gebeuren via de vakbondsconsulenten c.q. districtsmedewerkers of rayon- bestuurders. Werknemers die van bovengenoemd zelfstandig recht gebruik maken krijgen 100% van hun reis- en verletkosten vergoed uit het Scholingsfonds. Het Scholingsfonds vergoedt de cursuskosten en zal een vordering tegen de werkgever instellen.
3. Werkgevers komen in aanmerking voor een vergoeding voor de cursus-, verlet- en reiskosten verbonden aan het volgen van de in lid
1 bedoelde cursussen onder voorwaarden als opgenomen in het reglement van het Scholingsfonds als genoemd in artikel 55.
4. De werkgever is verplicht bij het in dienst nemen van de werknemer, die nog niet eerder in de zin van deze CAO werkzaamheden heeft verricht, deze een eendaagse basiscursus Veilig en gezond werken te laten volgen. Deze verplichting geldt niet voor de leerling-werknemer als bedoeld in artikel 88 lid 9b.
5. De werkgever zal de volwassen werknemer in de gelegenheid stel- len tot het volgen van applicatiecursussen die verband houden met zijn beroep, georganiseerd door Fundeon dan wel een daarmee door of namens partijen gelijk te stellen instelling.
6. Indien een werknemer na overleg met zijn werkgever een cursus voor lasser of monteur heeft gevolgd, waaraan bij gunstig resultaat een certificaat is verbonden, dient de werkgever daarvan een kopie aan de werknemer te verstrekken en het originele certificaat op het moment van beëindiging van het dienstverband.
Artikel 61b
Scholing UTA-werknemers
1. De werkgever is verplicht een opleidingsplan op te stellen. Voor de opstelling en uitvoering van dit plan zal iedere werkgever in enig jaar een aantal scholingsdagen aanwenden gelijk aan tweemaal het
70
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
aantal UTA-werknemers. Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat de boven aangegeven dagen zoveel mogelijk over het totale aantal UTA-werknemers worden gespreid en in werktijd die- nen te worden opgenomen, tenzij de beoogde cursussen uitsluitend geheel of gedeeltelijk buiten werktijd worden aangeboden. Hierbij wordt betrokken wat is vastgelegd in de hierna volgende leden. Voortvloeiend uit het opleidingsplan hebben de werknemers in be- ginsel recht op scholing in relatie tot hun functie of tot een moge- lijke toekomstige functie binnen de onderneming in het kader van het individuele loopbaanbeleid.
2. Indien de werknemer gedurende twee jaar niet in aanmerking is gekomen om een cursus in het belang van zijn functie of van een toekomstige functie te volgen, zal deze werknemer binnen een rede- lijke termijn alsnog ingepland worden voor een cursus in het belang van zijn huidige functie of een mogelijke toekomstige functie binnen de onderneming.
3. De werknemer is verplicht, indien dit bij de aanstelling is overeen- gekomen, bedrijfscursussen die door de werkgever of diens verte- genwoordiger worden georganiseerd, te volgen. De inhoud van deze cursussen moet echter gerelateerd zijn aan de functie die de werkne- mer in het bedrijf uitoefent. De kosten aan deze cursussen verbon- den zijn voor rekening van
de werkgever.
4. Indien een cursus buiten het bedrijf wordt gevolgd in overleg tussen werkgever en werknemer:
a. met het oogmerk dat na het volgen van de cursus de werknemer beter voor zijn huidige taak geschikt zal zijn; of
b. op een later tijdstip de werknemer voor een andere functie in aan- merking kan komen;
dan zal de werkgever ten minste tweederde van de cursuskosten voor zijn rekening nemen, waarbij in onderling overleg bepaalde voor- waarden kunnen worden vastgelegd.
5. Met inachtneming van het in artikel 19b lid 9 bepaalde kunnen voor het volgen van cursussen, zoals bedoeld in lid 3 en 4, roostervrije dagen worden aangewend.
6. Bij automatisering heeft de werknemer recht op bij-, her- of omscho- ling indien dat voor de handhaving van zijn functieniveau vereist is. Deze scholing dient binnen de arbeidstijd en op kosten van de werk-
71
gever te geschieden; de werknemer dient bereid te zijn tot het vol- gen van de aangeboden bij-, her- of omscholing.
7. Teneinde te bevorderen dat werknemers op zinvolle wijze langer aan het arbeidsproces deelnemen, wordt in onderlinge samenwerking tus- sen werkgever en werknemer een loopbaanpad ontwikkeld, bij voor- keur in het kader van een algeheel loopbaanbeleid voor iedereen, met nadruk voor werknemers van 45 jaar en ouder.
Artikel 62
Loopbaanbeleid
1. Op 28 plaatsen in het land zijn Adviescentra Loopbaanbeleid inge- richt.
2. De Adviescentra Loopbaanbeleid zijn bedoeld om onafhankelijk ad- vies en begeleiding te bieden aan werknemers die een andere functie binnen of buiten het bedrijf of de bedrijfstak ambiëren of die wegens (dreigende) arbeidsongeschiktheid of werkloosheid ander werk xxx- xxx.
3. Bouwplaatswerknemers hebben het recht om eens in de vijf jaar door het Adviescentrum Loopbaanbeleid een assessment te laten uitvoe- ren, uitmondend in een individueel opleidingsplan en een daarop afgestemd scholingstraject, waarvoor naast een eigen bijdrage van de werkgever en werknemer collectieve middelen beschikbaar zijn.
4. Voor UTA-werknemers geldt het in lid 3 bedoelde recht uitsluitend voor zover het betreft het assessment en het individueel opleidings- plan.
5. Meer informatie en de locaties van de Adviescentra Loopbaanbeleid zijn te vinden op de website xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx.
Artikel 63
Erkenning verworven kwalificaties bouwplaatswerknemers
1. De bouwplaatswerknemer heeft recht op een zogenoemd EVC-traject gericht op diplomering, waarbij sprake is van een maximale finan- ciering uit het Scholingsfonds tot tien dagen.
2. De voorziening is bedoeld voor werknemers die geen diploma be- roepsopleiding bezitten, maar door ervaring en praktijkkennis wel dat niveau hebben bereikt.
72
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 64
Vacatures
1. De werkgever zal – teneinde de inzichtelijkheid in de arbeidsmarkt te bevorderen – alle vacatures kenbaar maken aan het desbetreffende Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en/of op de website www-
.xxxxxxxxxxxxxx.xx.
2. De werknemer van wie het dienstverband wordt opgezegd is, indien hij tegen deze opzegging geen bezwaar heeft, verplicht zich terstond bij het CWI in het werkgebied waar hij woonachtig is, als werkzoe- kende te laten inschrijven.
3. Vervulde vacatures en gevonden werk zullen worden gemeld bij het CWI.
4. Ingeval een werkgever een schriftelijke sollicitatie op een door hem bekend gemaakte openstaande vacature ontvangt, dient hij de solli- citant schriftelijk op de hoogte te stellen van de uitslag van zijn sol- licitatie.
Artikel 65
Illegale werken
De werkgever en de werknemer zullen de regionale of plaatselijke com- missies inlichten ingeval van illegale uitvoering van bouwwerken.
HOOFDSTUK 14
VEILIGHEID EN GEZONDHEID
Artikel 66
Stichting Arbouw
1. Alle werknemers en werkgevers in de bouw hebben recht op de door de Stichting Arbouw, al dan niet door middel van derden, te verle- nen voorlichting, informatie en onderzoek op het gebied van de vei- ligheid en de gezondheid in de bedrijfstak.
2. Alle werknemers in de bouw hebben recht op het door de Stichting
73
Arbouw vastgestelde, individugerichte pakket preventiezorg. Aan dit pakket wordt uitvoering gegeven door gecertificeerde arbodiensten die voldoen aan door de Stichting Arbouw te stellen kwaliteitseisen. Voorwaarde voor uitvoering door de arbodiensten is de aanlevering van inhoudelijke uitvoeringsgegevens aan Arbouw die deze uitslui- tend zal gebruiken ten behoeve van kwaliteitsbewaking en weten- schappelijk onderzoek. Deze inhoudelijke gegevens zullen zonder de uitdrukkelijke toestemming van de werknemer door Arbouw niet aan derden worden verstrekt. Voor de inhoud van het individugerichte pakket preventiezorg wordt verwezen naar bijlage 9 bij deze CAO.
Artikel 67
Verzuimbeleid en verzuimregistratie
1. Iedere werkgever is verplicht bij de uitvoering van het wettelijk ver- plichte ondernemingsbeleid met betrekking tot arbeidsomstandighe- den en verzuim ten minste uitvoering te geven aan hetgeen in bijlage 10 is opgenomen.
2. De werkgever is voorts verplicht een verzuimregistratie bij te hou- den. Geregistreerd dienen te worden:
– leeftijd en geslacht;
– afdeling en functie;
– het aantal keren dat een werknemer verzuimt;
– de duur van het verzuim.
De werkgever zal indien daarom door een werknemer wordt ver- zocht, inzage verstrekken in de in het verzuimregistratiesysteem van die werknemer opgenomen gegevens.
3. De werknemer die zich arbeidsongeschikt heeft gemeld, is verplicht, zolang de eerste controle niet heeft plaatsgehad, thuis te zijn, tenzij een bezoek aan een arts wordt gebracht.
Artikel 68
Werkdrukmaatregelen UTA-werknemers
1. UTA-werknemers hebben recht op begeleiding, ingeval zij als gevolg van werkdruk dreigen uit te vallen of door werkdruk reeds arbeids- ongeschikt zijn.
2. De faciliteit bestaat uit intake/check up, individuele begeleiding, coaching en behandeling.
3. Financiering van deze voorziening vindt plaats vanuit het O&O- fonds voor de Bouwnijverheid. Voor het jaar 2007 is een bedrag van
€ 500.000 beschikbaar.
74
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
4. Meer informatie is te vinden op xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx of via het telefoonnummer 0800-0231773.
Artikel 69
Reïntegratie
1. Indien een werknemer in de loop van zijn dienstverband voor zijn functie geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt raakt zal zijn werk- gever met inschakeling van de arbodienst, binnen zijn onderneming en zo dit niet mogelijk is binnen de bedrijfstak zoeken naar moge- lijkheden om voor deze werknemer passend werk te vinden.
2. De werkgever zal ten behoeve van de reïntegratie van een arbeids- ongeschikte werknemer aansluiting zoeken bij een reïntegratiebedrijf met het Borea Keurmerk. Indien 14 weken na het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid nog niet aan deze verplichting is voldaan, heeft de werknemer het zelfstandig recht om naar een reïntegratie- bedrijf met het Borea Keurmerk te gaan voor opleiding, begeleiding en bemiddeling. De kosten hiervan worden betaald vanuit het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid. Het Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid zal deze kosten verhalen op de werkgever.
3. Het reïntegratiebedrijf heeft zich middels een daartoe te sluiten pro- tocol verzekerd van de samenwerking met een gecertificeerde Arbo- dienst waarmee de werkgever een contract heeft afgesloten. In dit protocol is onder meer bepaald dat:
a. Na de arbeidsongeschiktheidsmelding vraagt de Arbodienst door middel van een machtigingsformulier schriftelijk toestemming aan de arbeidsongeschikte werknemer om de voor reïntegratie relevante gegevens in een later stadium over te kunnen dragen aan het reïntegratiebedrijf. In uitzonderlijke gevallen worden medische gegevens uitgewisseld tussen de Arbodienstarts en de verzekeringsarts van het reïntegratiebedrijf. Hiervoor is schrifte- lijke toestemming van de werknemer/cliënt noodzakelijk.
b. In de vijfde week na de ziekmelding zal de Arbodienst de gege- vens van de arbeidsongeschikte werknemer overdragen aan de arbeidsdeskundige van het reïntegratiebedrijf voor zover geen exclusie van toepassing is waarbij inschakeling van het reïntegratiebedrijf niet zinvol wordt geacht. Onder exclusie wordt verstaan:
1. alle gevallen waarbij sprake is van ,,geen duurzame benutbare mogelijkheden’’;
2. een concrete en reële afspraak over werkhervatting met de
75
cliënt voor de 10e week of indien de aard van de klacht of het verzuimverleden hiertoe aanleiding geeft.
c. Het reïntegratiebedrijf zorg draagt voor een regelmatige terug- koppeling naar de Arbodienst. Van de correspondentie ontvangt de werknemer/cliënt een kopie. Deze correspondentie kan ook via e-mail verstrekt worden.
d. De werknemer/cliënt heeft recht op inzage in de overdragen gegevens en wordt op de hoogte gehouden van elke inhoudelijk terugkoppeling.
Maakt een reïntegratiebedrijf onderdeel uit van een Arbodienst, dan zijn de afspraken over de wijze waarop de verzuimbegeleiding en de start van de reïntegratieactiviteiten in de hiervoor vermelde zin aan elkaar zijn gekoppeld, neergelegd in de werkprocessen die onderdeel uitmaken van de certificatie.
4. De reïntegratieprocedure
a. Op grond van de ontvangen gegevens van de Arbodienst gaat het reïntegratiebedrijf na of een interventieonderzoek en interventie zinvol wordt geacht. Is dit het geval dan treedt het bedrijf in con- tact met de werkgever om te overleggen of de werkgever gebruik wenst te maken van de diensten van het bedrijf.
b. Gaat de werkgever akkoord met het voorstel dan vindt een interventieonderzoek plaats. Er vindt vervolgens een gesprek plaats met de werkgever. De werknemer wordt uitgenodigd voor een gesprek bij het reïntegratiebedrijf. Voor dit gesprek ontvangt hij, ten minste tien werkdagen voorafgaand aan het gesprek, van het reïntegratiebedrijf het navolgende:
– een exemplaar van de door het reïntegratiebedrijf gehanteerde klachtenprocedure. Het klachtenreglement bevat ten minste de volgende bepalingen:
1. degene die de klacht behandelt is niet degene die de klacht heeft veroorzaakt;
2. de klacht dient op een centraal punt te worden ingediend;
3. klager dient de gelegenheid te krijgen de klacht persoon- lijk toe te lichten;
4. xxxxxx heeft recht op inzage van het onderhavige dossier;
– een exemplaar van de door het reïntegratie bedrijf gehan- teerde gedragscode bejegening werknemers/cliënten. In deze code is beschreven hoe en op welke wijze de medewerkers van het reïntegratiebedrijf om dienen te gaan met de zieke werknemer. De gedragscode bejegening werknemers/cliënten bevat ten minste de volgende twee criteria:
1. elke werknemer/cliënt krijgt via de werkgever een con- tactpersoon toegewezen bij het reïntegratiebedrijf;
2. de telefonische bereikbaarheid van de contactpersoon moet binnen één werkdag gegarandeerd zijn.
c. Op basis van onder meer de gesprekken stelt het reïntegratie- bedrijf het concept interventieadvies op.
76
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
d. Binnen tien werkdagen na het uitbrengen van het interventie- advies meldende werkgever en de werknemer of zij akkoord gaan met de voorgestelde interventies. Na deze melding wordt zo spoedig mogelijk gestart met de interventieactiviteiten.
e. Wordt het interventieadvies niet geaccepteerd door de werkge- vers of door de werknemer/cliënt dan wordt dit binnen één werk- dag gemeld aan de Arbodienst.
f. Uiterlijk tien dagen voor afloop van de uiterste termijn voor het aanvragen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt de werknemer van de Arbodienst en reïntegratiebedrijf gegevens ten behoeve van het opstellen van zijn reïntegratieverslag.
g. In de periode van zes maanden na de werkhervatting bij een andere werkgever neemt het reïntegratiebedrijf twee keer contact op met de werknemer om naar zijn situatie te informeren. Indien bij werknemer/cliënt de behoefte bestaat aan één of meerdere gesprekken, dan zijn de kosten die hieraan verbonden zijn voor rekening van de werkgever bij wie het reïntegratieproces is gestart.
Artikel 70a
Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen bouwplaatswerknemers
1. Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen niet in tarief werken.
2. Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen geen werkzaamheden verrichten bij heistellingen.
3. Jeugdige werknemers beneden 18 jaar mogen de werkzaamheden zoals bedoeld onder de nummers 32, 34, 69, 92, 95, 96 en 97 van de functielijst (bijlage 2a-1) niet zelfstandig verrichten. Jeugdige werk- nemers van 18 jaar en ouder mogen deze werkzaamheden wel zelf- standig verrichten wanneer zij:
a. de leeftijd van 18 jaar of 19 jaar hebben bereikt, in opleiding zijn voor, respectievelijk in het bezit zijn van een verklaring of diploma voor het met goed gevolg doorlopen hebben van het SOMA-college, van het diploma machinist (het diploma Machi- nist GWW), uitgereikt door Fundeon, werken onder deskundig toezicht van uitvoerders of vakvolwassen werknemers met de- zelfde functie;
b. de leeftijd van 20 jaar hebben bereikt en in het bezit zijn van een verklaring of diploma voor het met goed gevolg doorlopen heb- ben van het SOMA-college, van het diploma machinist (BBL 3) uitgereikt door de Fundeon.
77
4. Aan werknemers, werkzaam op bouwwerken waar gebruik wordt gemaakt van bouwkranen of andere hijsinstallaties en aan werkne- mers grondborings- en buizenleggersbedrijf, die zijn tewerkgesteld aan een boorstelling of werkzaam zijn in sleuven en putten, zullen door de werkgever veiligheidshelmen ter beschikking worden ge- steld, die moeten voldoen aan de daarvoor gestelde voorschriften en die de werknemer verplicht is daar als hoofddeksel te dragen; bij ont- breken daarvan is het de werknemer verboden daar arbeid te verrich- ten. De werkgever dient op het object op een duidelijke en voor ieder zichtbare wijze aan te geven dat het dragen van helmen verplicht is. Iedere werknemer dient schriftelijk de ontvangst te bevestigen van de hem door de werkgever ter beschikking gestelde doch eigendom van de werkgever blijvende veiligheidshelm of ander veiligheids- materiaal; hij dient voor het behoud daarvan zorg te dragen. De werknemer die zonder veiligheidshelm werkzaamheden op bovenge- noemde bouwwerken verricht kan door de werkgever de toegang tot het bouwwerk ontzegd worden. Indien in deze situatie de werknemer de toegang tot het bouwwerk wordt ontzegd, is artikel 7:627 BW van toepassing.
5. De werkgever zal in redelijk overleg met de werknemers in de onder- neming dan wel op de bouwplaats uitvoeringsmaatregelen op het gebied van veiligheid en hygiëne treffen.
6. De werkgever zal maatregelen treffen opdat vanaf 1 september tot 1 mei op bouwwerken waar binnenwerk moet plaatsvinden, indien noodzakelijk, de betreffende ruimten zo goed mogelijk tochtvrij gemaakt kunnen worden. Onder tochtvrij wordt verstaan dat de ruim- ten rondom met glas of ander materiaal zijn afgedicht.
7. Het is niet toegestaan verpakkingseenheden cement of andere grond- stoffen zwaarder dan 25 kilo op het werk te gebruiken.
8. Metsel- en lijmblokken met een gewicht van 14 kilo of meer mogen slechts worden verwerkt met behulp van mechanische hulpmiddelen.
9. Bouwkranen van 15 ton-meter of meer dienen voorzien te zijn van een cabine. De cabines voor kranen en grondverzetmachines dienen te voldoen aan het streefbeeld, opgesteld door de Stichting Arbouw dan wel aan de daarop afgestemde nieuwe NEN-normen.
10. Het is werkgevers en werknemers niet toegestaan teer te verwerken, tenzij na advies van de Stichting Arbouw partijen daarvoor dispen- satie verlenen.
11. Het is werkgevers en werknemers niet toegestaan om asbest en asbesthoudende producten te bewerken of te verwerken. Voor sloop van asbesthoudende producten is een asbestsloopplan verplicht. Het
78
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
vorenstaande is niet van toepassing voor werkzaamheden die uitge- zonderd c.q. vrijgesteld zijn in het Asbestbesluit Arbeidsomstandig- heden. Het verwerken van nieuwe asbestcementbuizen is verboden.
12. De hoofdaannemer is verplicht voldoende keetruimte ter beschikking te stellen.
13. In geval een analyserapport inzake bodemonderzoek is opgesteld, hebben werknemers die op de betrokken grond werkzaamheden moeten verrichten recht op inzage van dat rapport.
14. De werknemer heeft het recht werkzaamheden met een sterk vervui- lend karakter te weigeren, indien onvoldoende beschermende maat- regelen zijn getroffen voor werknemer en/of omgeving.
15. Bij bodemsanering en op opslagplaatsen van verontreinigde grond dient het basisdocument veiligheid en gezondheid bij bodemsanering van de Stichting Arbouw te worden toegepast.
16. De werkgever dient de fysieke belasting van werknemers als gevolg van trappen lopen en ladders klimmen te beperken door personenlif- ten te plaatsen. Personenliften dienen te worden geïnstalleerd bij gebouwen en woningen, waarvan de hoogst gelegen verdiepings- vloer 15 meter of meer boven het aansluitend terrein is gelegen. Bij gebouwen en woningen, waarvan de hoogst gelegen verdiepings- vloer tussen 15 en 25 meter boven het aansluitend terrein is gelegen, geldt geen verplichting tot het installeren van een personenlift, mits op één van de verdiepingen schaft- en toiletvoorzieningen zijn aan- gebracht en de afstand tussen deze voorzieningen en het aansluitend terrein c.q. de hoogst gelegen verdiepingsvloer maximaal 15 meter bedraagt. Onder de hoogst gelegen verdiepingsvloer wordt verstaan de hoogst gelegen vloer van woon-, slaap-, of werkruimte, niet zijnde de dakvloer, de vloer van een technische ruimte of vloeren van steigers en andere hulpconstructies. Indien bijzondere omstandighe- den een goede toepassing van deze bepaling in de weg staan of de toepassing van deze bepaling niet dienstig is aan de doelstelling ervan, namelijk het beperken van fysieke belasting, geldt dat in over- eenstemming met de ondernemingsraad een afwijkende regeling overeengekomen kan worden, waarbij artikel 73 van deze CAO van toepassing is.
17. In geval bij het zetten van glooiingsstenen stenen dienen te worden verwerkt met een lengte van meer dan 30 centimeter dient de werk-
79
nemer te beschikken over een hijsinstallatie, een zogenaamde drie- poot.
18. In geval tijdens werkzaamheden verricht op een bouwplaats in de Infra-sector gebruik wordt gemaakt van materieel zoals vrachtwa- gens, walsen en dergelijke zullen de uitlaatpijpen van dit soort voer- tuigen, voor zover die eigendom zijn van een werkgever die onder de CAO valt, verticaal naar boven gericht zijn teneinde te bewerk- stelligen dat de werknemers op de bouwplaats zo weinig mogelijk last van de uitgestoten uitlaatgassen zullen ondervinden.
19. De werkgever zal bevorderen dat een werknemer die in het kader van hijswerkzaamheden lasten aanslaat, dan wel daartoe aanwijzin- gen geeft door middel van armseinen, een hiertoe bestemde cursus in het kader van artikel 61a heeft gevolgd.
20. Wegwerkers zijn verplicht een cursus veilig werken te volgen inge- volge artikel 61a vooraleer zij worden toegelaten tot weg- werkzaamheden.
21. Torenkranen met een klimhoogte tot de cabine van 30 meter of meer dienen voorzien te zijn van een machinistenlift. Deze verplichting geldt niet indien de montage van de machinistenlift technisch niet mogelijk is, dan wel de klimhoogte tot de cabine gedurende een periode van minder dan twee maanden 30 meter of meer is.
22. Er is een verbod op het gebruik van oplosmiddelrijke producten in afgesloten ruimtes of bij binnenwerk, in verband met het Organo Psycho Syndroom-gevaar.
23. Bij steigerbouw dienen de richtlijnen van het A-blad Steigerelementen te worden gevolgd. Het A-blad is opvraagbaar bij de Stichting Arbouw.
Artikel 70b
Bijzondere veiligheids- en arbobepalingen UTA-werknemers
1. Indien de werkgever werknemers opdraagt taken uit te oefenen, voortvloeiende uit zijn zorg voor de naleving van het bij of krach- tens de Arbo-wet dan wel het in hoofdstuk 14 van deze CAO bepaalde, dienen daarmee samenhangende verantwoordelijkheden en bevoegdheden iedere werknemer die het betreft op schrift verstrekt te worden.
2. Uitvoerders dienen te beschikken over een lijst van veiligheids- en gezondheidsbedreigende stoffen en producten die op het werk wor- den be- en verwerkt, en van de te nemen voorzorgsmaatregelen.
80
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
3. In overleg met en na toestemming van de werkgever kunnen uitvoer- ders, in het kader van de scholing als bedoeld in artikel 61b, jaarlijks een dag voorlichting en instructie krijgen, gericht op het bevorderen van goede arbeidsomstandigheden op de bouwprojecten.
4. In geval een analyserapport bodemonderzoek is opgesteld, hebben werknemers die op de betrokken grond werkzaamheden moeten ver- richten recht op inzage van dat rapport.
5. De werknemer heeft het recht de hem opgedragen werkzaamheden met een sterk vervuilend karakter te weigeren, indien onvoldoende beschermende maatregelen zijn getroffen voor werknemer en/of om- geving.
6. De werkgever dient de fysieke belasting van werknemers als gevolg van trappen lopen en ladders klimmen te beperken door personenlif- ten te plaatsen. Personenliften dienen te worden geïnstalleerd bij gebouwen en woningen, waarvan de hoogst gelegen verdiepings- vloer 15 meter of meer boven het aansluitend terrein is gelegen. Bij gebouwen en woningen, waarvan de hoogst gelegen verdiepings- vloer tussen 15 en 25 meter boven het aansluitend terrein is gelegen, geldt geen verplichting tot het installeren van een personenlift, mits op één van de verdiepingen schaft- en toiletvoorzieningen zijn aan- gebracht en de afstand tussen deze voorzieningen en het aansluitend terrein c.q. de hoogst gelegen verdiepingsvloer maximaal 15 meter bedraagt. Onder de hoogst gelegen verdiepingsvloer wordt verstaan de hoogst gelegen vloer van woon-, slaap-, of werkruimte, niet zijnde de dakvloer, de vloer van een technische ruimte of vloeren van steigers en andere hulpconstructies. Indien bijzondere omstandighe- den een goede toepassing van deze bepaling in de weg staan of de toepassing van deze bepaling niet dienstig aan de doelstelling ervan, namelijk het beperken van fysieke belasting, geldt dat in overeen- stemming met de ondernemingsraad een afwijkende regeling over- eengekomen kan worden.
7. De werkgever zal de uitvoerder zoveel mogelijk in de gelegenheid stellen de cursus stressbestendigheid te volgen.
8. De werkgever zal de in het Besluit Persoonlijke Beschermingsmid- delen genoemde middelen aan zijn UTA-werknemers ter beschikking stellen, indien deze werknemers werkzaamheden op de bouwplaats moeten uitvoeren.
81
Artikel 71
Veiligheid bij verschoven uren Infra
Voor zover werkzaamheden als bedoeld in artikel 14 worden uitgevoerd in de avond en nacht dient daarbij in acht genomen te worden:
a. dat tijdens nachtvorst geen werkzaamheden zullen worden verricht;
b. dat zonder veiligheidsvesten geen wegwerkzaamheden mogen wor- den verricht;
c. dat bij wegwerkzaamheden waarbij het verkeer kan voortgaan, uit- sluitend wegafbakeningssystemen zijn toegestaan die het te bewer- ken weggedeelte in zijn geheel afzetten;
d. dat voor aanvang van het werk de veiligheidsvoorschriften aan de werknemers worden verstrekt en mondeling toegelicht.
HOOFDSTUK 15
MEDEZEGGENSCHAP
Artikel 72
Vakbondsactiviteiten in de onderneming
Om contacten mogelijk te maken tussen de werknemersorganisaties en hun leden en tussen deze leden onderling, en ook om de werknemers- organisaties in staat te stellen de leden van de ondernemingsraad in hun werk te ondersteunen, zijn partijen het volgende overeengekomen.
1. De werknemersorganisaties kunnen elk uit de kring van hun leden binnen elke onderneming dan wel werkobject dat daarvoor in aan- merking komt een contactpersoon aanwijzen. Van deze aanwijzing wordt de werkgever mededeling gedaan.
7. De werkgever draagt er zorg voor dat de contactpersoon niet van- wege zijn werkzaamheden in het kader van het vakbondswerk in de onderneming wordt benadeeld in zijn positie in de onderneming bij- voorbeeld ten aanzien van promotie of beloning.
Artikel 73
Bevoegdheden ondernemingsraad
In een onderneming met een ondernemingsraad kan een van deze CAO afwijkende regeling overeengekomen worden indien en voorzover in deze CAO de gelegenheid wordt geboden. In dit geval gelden, naast de bepalingen vastgelegd in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) de volgende bepalingen.
82
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
1. De werkgever dient met de ondernemingsraad overeenstemming te bereiken over de afwijkende regeling/bepaling. De afwijkende regeling/bepaling dient per saldo minimaal gelijkwaardig te zijn aan de regeling/bepaling van deze CAO, met uitzondering van artikel 70a lid 16 en 70b lid 6. Indien geen overeenstemming wordt bereikt geldt de regeling/bepaling van deze CAO.
2. De ondernemingsraad kan zich laten bijstaan door vakbonds- contactpersonen als bedoeld in artikel 72 en door externe vertegen- woordigers van organisaties, partij bij deze CAO.
3. De duur van de afwijkende regeling/bepaling is maximaal gelijk aan de looptijd van deze CAO. De afwijkende regeling/bepaling kan niet stilzwijgend verlengd worden.
4. De leden van de ondernemingsraad hebben tijdens werktijd aan- spraak op minimaal zestig uren per jaar ten behoeve van onderling overleg en beraad met behoud van loon, en aanspraak op minimaal vijf dagen per jaar ten behoeve van scholing en vorming met behoud van loon.
5. De ondernemingsraad is verplicht in die gevallen waarin hij van de CAO afwijkt (de artikelen 8 lid 10, 18 lid 7, 36 lid 4, 40 lid 5, 41a lid 7, 42 lid 10, 45 lid 4, 70a lid 16 en 70b lid 6, het voorgenomen besluit over die regelingen inclusief de consequenties daarvan vroeg- tijdig ter raadpleging voor te leggen aan de in de onderneming werk- zame en bij de regelingen betrokken werknemers. Deze raadpleging moet zo gebeuren dat toetsing van het draagvlak mogelijk is.
Artikel 74
Medezeggenschap in bouwcombinaties
In een bouwcombinatie gelden voor het instellen van een medezeggen- schapsorgaan de volgende regels.
1. Het vertegenwoordigend overleg wordt ingesteld bij combinaties waarbij het vooruitzicht is dat zij langer dan een jaar zullen bestaan.
2. In de combinatieovereenkomst (een contract tussen de deelnemers in de bouwcombinatie) is een standaardpassage opgenomen, waarin de medezeggenschap in de combinatie is vastgelegd.
3. In de standaardpassage wordt overeengekomen dat er in de betref- fende rechtspersoon een vertegenwoordigend overleg wordt geïnstal- leerd door de bestuurder van die rechtspersoon.
4. Het vertegenwoordigend overleg bespreekt onderwerpen die betrek- king hebben op veiligheid en gezondheid, waarbij ook de arbeids- tijden betrokken worden.
83
Artikel 77
Werkgelegenheidsoverleg in de onderneming
1. De werkgever is gehouden de volgende onderwerpen ter bespreking in de overlegvergadering in te brengen:
– het jaarplan (toekomstverwachtingen ook ten aanzien van werk- gelegenheid, orderportefeuille en investeringen);
– de jaarrekeningen (evaluatie van het jaarplan);
– het sociale beleid;
– de werktijden (inclusief de arbeidstijdverkorting);
– uitvoering onderhanden werken (inclusief onderaanneming.
2. De leden van de ondernemingsraad kunnen de werknemers- organisaties betrekken in een overleg over de onderwerpen zoals genoemd in lid 1 van dit artikel. Partijen gaan ervan uit dat een der- gelijk besluit als regel bij meerderheid van stemmen van de leden wordt genomen.
Artikel 78
Sociaal Jaarverslag
De werkgever die op grond van de Wet op de Ondernemingsraden ver- plicht is de OR de jaargegevens over het in het voorafgaande jaar gevoerde sociale beleid te verstrekken, zal deze gegevens ter beschik- king stellen aan alle werknemers.
HOOFDSTUK 16
ARBEID EN PRIVÉ
Artikel 79
Kinderopvang
Vanaf 1 januari 2007 is de werkgeversbijdrage voor kinderopvang wet- telijk geregeld. Per die datum is dan ook een eind gekomen aan de CAO- regeling kinderopvang en de daaraan verbonden werkgeversbijdrage.
84
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
HOOFDSTUK 17
PENSIOEN, EXCEDENTREGELING EN LEVENSLOOP
Artikel 82c
Excedentregeling UTA-werknemers
1. Definities
In dit artikel wordt verstaan onder:
• werknemer: de UTA-werknemer als bedoeld in artikel 88 lid 7;
• werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 88 lid 3;
• pensioenloon: het bruto jaarsalaris van de werknemer xxxxxxx- derd met 8% vakantietoeslag en een met de werkgever schrifte- lijk overeengekomen vaste jaarlijkse uitkering. Het pensioenloon van de werknemer wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd con- form de samengestelde wijziging van de salarissen van UTA- werknemers volgens deze CAO over het voorafgaande kalender- jaar;
• maximum pensioenloon: het in het reglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (BPF Bouw) vastgelegde maximale pensioenloon. In 2007 bedraagt dit pensioenloon € 47.533,05 (inclusief 8% vakantietoeslag). Dit be- drag wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd conform het regle- ment van het BPF Bouw;
• maximum excedentloon: het maximale pensioenloon waarop de excedentregeling van toepassing kan zijn. In 2007 is dit bedrag
€ 75.335,15. Het wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd conform de samengestelde wijziging van de salarissen van UTA- werknemers volgens deze CAO over het voorafgaande kalender- jaar.
2. Individueel aan te bieden UTA-excedent
a. De werkgever is vanaf 1 april 2007 tot en met het eind van de looptijd van deze CAO verplicht aan de werknemer die een pensioenloon heeft dat meer bedraagt dan het maximum pensioen- loon en die niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in lid 2, onder b, of de voorwaarden genoemd in bijlage 13b, een zoge- naamde excedentregeling aan te bieden. Deze regeling beoogt een vorm van compensatie te bieden voor het verschil tussen het maximum pensioenloon BPF Bouw en het pensioenloon van de werknemer, tot uiterlijk het maximum excedentloon. De exce- dentregeling is een voorziening, waarin vanaf 1 april 2007 tot het einde van de loopduur van deze CAO jaarlijks een bedrag wordt
85
gestort dat is gericht op de opbouw van een tegoed of kapitaal waarmee een uitkering kan worden gefinancierd, vanaf de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 62-jarige leeftijd bereikt tot de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd bereikt, van éénveertigste deel van het jaarlijkse verschil tussen 70% van het maximum pensioenloon BPF Bouw en 70% van het pensioenloon van de werknemer, tot uiterlijk het maximum excedentloon.
b. De werkgever is vanaf 1 april 2007 tot en met het eind van de looptijd van deze CAO verplicht in plaats van de in het lid 2, onder a, bedoelde excedentregeling aan de werknemer die op 1 januari 2005 jonger dan 55 jaar was en een pensioenloon ver- dient dat meer bedraagt dan het maximum pensioenloon en die
I. in de periode van 1 oktober 1997 tot 1 april 1998 ten minste één dag werknemer was in de zin van de van de op 31 decem- ber 1997 geldende VUT-UTA-CAO respectievelijk CAO voor het Bouwbedrijf, en
II. ten minste één dag werknemer was in de periode van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006
een excedentregeling aan te bieden die een uitbreiding vormt op de compensatie voor het verschil tussen het maximum pensioen- loon BPF Bouw en het pensioenloon van de werknemer, zoals de in lid 2 onder a beschreven regeling.
De uitgebreide excedentregeling is een voorziening, waarin vanaf 1 april 2007 tot het einde van de loopduur van deze CAO jaar- lijks een bedrag wordt gestort dat is gericht op de opbouw van een tegoed of kapitaal waarmee een uitkering kan worden gefi- nancierd, vanaf de eerste dag van de maand waarin de werkne- mer de 62-jarige leeftijd bereikt tot de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd bereikt, van:
• éénveertigste deel van het jaarlijkse verschil tussen 70% van het maximum pensioenloon BPF Bouw en 70% van het pensioenloon van de werknemer, tot uiterlijk het maximum excedentloon,
• xxxxxxxxxxx met éénvijftiende deel van x 1,7234% x het ver- schil tussen het op 31 december 2005 geldende maximum pensioenloon BPF Bouw en het op 31 december 2005 gel- dende pensioenloon van de werknemer, tot uiterlijk het op die datum geldende maximum excedentloon, en jaarlijks aange- past overeenkomstig de samengestelde wijziging van de sala- rissen van de UTA-werknemers volgens de CAO voor de Bouwnijverheid over het voorafgaande kalenderjaar.
Hierbij staat L voor de leeftijd van de werknemer op 31 januari 1998. Indien de werknemer vóór 2021 de 62-jarige leeftijd be- reikt wordt éénvijftiende vervangen door 1/A, waarbij A staat voor het aantal jaren van 1 januari 2006 tot de eerste van de maand waarin de werknemer de 62-jarige leeftijd bereikt.
c. Werkgever en de werknemer voor wie deze excedentregeling
86
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
geldt betalen ieder de helft van de kosten van de excedentrege- ling.
d. De financiering van de excedentregeling vindt ten minste even- redig in de tijd plaats. Vanaf de eerste dag van de maand waarin de werknemer de 62-jarige leeftijd bereikt, is de werkgever niet meer verplicht hem een individuele excedentregeling aan te bie- den.
e. De werkgever die voor zijn werknemer met een pensioenloon dat meer bedraagt dan het maximum pensioenloon reeds een exce- dentregeling heeft getroffen die gelijkwaardig is aan de in dit lid bedoelde excedentregelingen, is vrijgesteld van de verplichting die werknemer een nieuwe individuele excedentregeling aan te bieden, zoals bedoeld in dit lid.
f. Indien de werknemer na 1 januari 2006 in dienst treedt of bij een andere werkgever een dienstbetrekking aanvaardt, kan de (nieuwe) werkgever niet aansprakelijk worden gesteld voor het eventueel ontbreken van een excedentregeling in de periode vanaf 1 januari 2006 tot het moment waarop de laatste dienstbetrekking van de werknemer is ingegaan.
3. Collectieve excedentregeling
a. De collectieve excedentregeling is bedoeld voor de werknemer die op 1 januari 2005 de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt, die meer verdient dan het maximum pensioenloon en voldoet aan de voorwaarden zoals vermeld in bijlage 13b.
d. De collectieve excedentregeling is ondergebracht in de regeling Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor het Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel in het bouwbedrijf (VUT-UTA). Deze regeling is vastgelegd in het reglement VUT-UTA van BPF Bouw.
4. Part-time werk
Indien een werknemer korter dan de normale arbeidsduur werkt, worden de in dit artikel genoemde bedragen naar rato verlaagd.
5. Eerder of later uittreden
Voor de werknemer die eerder of later dan de eerste dag van de maand waarin hij 62 jaar wordt, doch uiterlijk voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd, wil uittreden wordt de uitkering verlaagd res- pectievelijk verhoogd op basis van algemeen aanvaarde uitgangspun- ten.
87
Artikel 83
Levensloopregeling
1. De werkgeversbijdrage voor de levensloopregeling bedraagt 1% over het vast overeengekomen loon/salaris.
2. Per 1 januari 2009 wordt de werkgeversbijdrage verhoogd naar 1,25%.
3. Werknemers die niet aan de levensloopregeling deelnemen ontvan- gen deze bijdrage in de vorm van een eenmalige uitkering.
4. De bijdrage wordt jaarlijks in de maand januari toegekend aan alle werknemers die op 1 januari van dat jaar bij de werkgever in dienst zijn en wordt berekend over acht maal het in die maand per werk- nemer geldende vast overeengekomen uurloon/salaris, te vermenig- vuldigen met het aantal werkdagen in het kalenderjaar.
5. Werknemers die op 1 januari van enig jaar geen dienstverband heb- ben, ontvangen de werkgeversbijdrage van 1% in de maand juli van dat jaar, indien zij op 1 juli van dat jaar wèl een dienstverband heb- ben. De bijdrage wordt berekend over acht maal het in die maand per werknemer geldende vast overeengekomen uurloon/salaris, te vermenigvuldigen met het aantal werkdagen in het kalenderjaar.
6. De werknemer die de bijdrage in de maand juli ontvangt is verplicht aan de werkgever aan te tonen dat hij de bijdrage niet in januari van hetzelfde jaar reeds heeft ontvangen.
7. Bij tussentijds vertrek van de werknemer tijdens het kalenderjaar vindt geen verrekening plaats.
8. Werknemers met een deeltijdfunctie ontvangen de levensloopbijdrage naar rato.
HOOFDSTUK 19
CONTRACTBEPALINGEN
Artikel 88
Definities
1. Onder ,,deze collectieve arbeidsovereenkomst’’ (nader ook genoemd
,,deze CAO’’) wordt verstaan de overeenkomst met de daarbij beho- rende bijlagen en reglementen.
88
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
2. Onder ,,partijen’’ worden verstaan werkgevers- en werknemers- organisaties die deze CAO hebben afgesloten en ondertekend.
3. Onder ,,werkgever’’ wordt verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon die in Nederland door één of meer werknemers arbeid doet verrich- ten als bedoeld in artikel 89, alsmede samenwerkingsverbanden, scholings- en werkervaringsverbanden en ondernemingen in de zin van artikel 89 lid 5.
4. Onder ,,samenwerkingsverband’’ wordt verstaan een door werkge- vers opgerichte, landelijk of regionaal werkende rechtspersoon die voldoet aan de voorwaarden zoals vastgesteld door Fundeon en die ten doel heeft:
– met leerling-werknemers een praktijk- en arbeidsovereenkomst te sluiten en daarbij als leerbedrijf overeenkomstig de Wet Educa- tie en Beroepsonderwijs (WEB) op te treden, dan wel
– met personen een arbeidsovereenkomst te sluiten en daarmee de mogelijkheid te bieden een beroepsopleiding te volgen conform de richtlijnen van de WEB; het samenwerkingsverband treedt daarbij op als leerbedrijf.
5. Onder ,,uitzendonderneming’’ wordt verstaan de werkgever als be- doeld in artikel 7:690 BW.
6. Onder ,,bouwplaatswerknemer’’ wordt verstaan hij/zij die bij een werkgever als bedoeld onder lid 3 van dit artikel in Nederland werk- zaam is:
a. in een van de functies als vermeld in bijlage 2a-1 en 2a-2, of
b. ingevolge een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, of
c. ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk, tenzij hij/ zij zelf ondernemer is, of
d. als hulp van de aannemer van werk onder c. bedoeld.
7. Onder ,,UTA-werknemer’’ wordt verstaan hij/zij die bij een werkge- ver als bedoeld onder lid 3 van dit artikel in Nederland werkzaam is:
a. in een van de functies als vermeld in bijlage 2b, of
b. ingevolge een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, dan wel – anders dan in zelfstandige uitoefening van beroep of bedrijf – in aangenomen werk persoonlijk arbeid verricht, met inachtneming van het bepaalde in artikel 90a.
8. Niet als ,,werknemer’’ worden beschouwd:
a. direct- en indirect-grootaandeelhouders in de zin van de Pensioe-
89
nen spaarfondsenwet (Staatsblad 2004, 556) van naamloze ven- nootschappen en/of besloten vennootschappen met beperkte aan- sprakelijkheid;
b. vertegenwoordigers, handelsreizigers en acquisiteurs;
c. degenen, die voor ondernemingen, die bedrijfsklare projecten afleveren, andere arbeid verrichten dan arbeid bij de uitvoering, de verbouwing of het onderhoud van bouwwerken;
d. coördinatoren in dienst van samenwerkingsverbanden;
e. wakers en portiers en degenen die soortgelijke arbeid verrichten;
f. vakantiewerkers en deelnemers aan de beroepspraktijkvorming van de beroepsopleidende leerweg;
g. deelnemer-stagiair(e)s.
9. a. Onder ,,jeugdige werknemer’’ wordt verstaan een werknemer beneden de leeftijd van 22 jaar.
b. Onder ,,leerling-werknemer’’ wordt verstaan de deelnemer aan de beroepsbegeleidende leerweg conform de WEB.
c. Onder ,,deelnemer-stagiair(e)’’ wordt verstaan de deelnemer aan de beroepsopleidende leerweg die stage loopt bij een werkgever als bedoeld in lid 3.
10. a. Onder ,,vakvolwassen werknemer’’ wordt verstaan een werkne- mer van 22 jaar of ouder.
b. Met ,,gehuwde werknemer’’ wordt gelijkgesteld de (on)gehuwde werknemer die duurzaam een gezamenlijke huishouding voert met een andere (on)gehuwde en dit door middel van een nota- rieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst en/of partner- registratie aan de werkgever bekend heeft gemaakt.
c. Met ,,echtgeno(o)t(e)’’ wordt gelijkgesteld de ongehuwde partner waarmee een werknemer in de zin van deze CAO een gezamen- lijke huishouding voert en dit door middel van een notarieel vast- gestelde samenlevingsovereenkomst en/of partnerregistratie aan de werkgever bekend heeft gemaakt.
d. Met ,,huwelijk’’ wordt gelijkgesteld het geregistreerde partner- schap.
11. a. Onder ,,werkplaatspersoneel’’ wordt verstaan de werknemers die uitsluitend werkzaam zijn in een werkplaats die op een vaste plaats – doch niet op of nabij een werkobject – gevestigd dient te zijn en zodanig moet zijn ingericht dat de werkzaamheden ook bij vorst en andere ongunstige weersomstandigheden voortgang kunnen vinden.
b. Onder werknemers ,,Industriële Bouw’’ worden verstaan de werk- nemers die in dienst zijn bij ondernemingen die overwegend met gebruikmaking van grote, fabrieksmatig vervaardigde elementen van beton, steen of kunststof bouwwerken tot stand brengen.
c. Onder werknemers ,,Zwarte Corps’’ worden verstaan de werkne-
90
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
mers die als machinist de in de functielijst (bijlage 2a-1 onder de nummers 34 en 95 genoemde functies vervullen.
d. Onder werknemers ,,Xxxxxxxxxx’’ worden verstaan de werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen die zich bezighouden met het in de grond storten of indrijven respectievelijk uittrekken van palen en damwanden en/of het uitvoeren van drainerings-, grondverdichtings- en grondinjecteringswerken.
e. Onder werknemers ,,Kust- en Oeverwerken’’ worden verstaan de werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen die zich bezig- houden met het aanleggen en onderhouden van dijken, strand- hoofden en dergelijke.
f. Onder werknemers ,,Grondborings- en Buizenleggersbedrijf’’ worden verstaan de werknemers die in dienst zijn bij onderne- mingen die zich bezighouden met de uitvoering van werkzaam- heden op het gebied van grondboringen, pompputten, sonde- ringen, bronbemalingen, regeninstallaties, het leggen van buisleidingen en het maken van zinkers en doorpersingen.
g. Onder werknemers ,,steigerbouw’’ worden verstaan de werkne- mers die in dienst zijn bij ondernemingen die zich bezighouden met het transporteren, monteren/construeren en demonteren van steigerelementen.
h. Onder werknemers ,,Industriële steigerbouw’’ worden verstaan de werknemers in dienst bij ondernemingen die zich bezighou- den met werkzaamheden als bedoeld onder g ten behoeve van het onderhoud aan industriële fabrieksinstallaties.
12. Onder ,,uitzendwerknemer’’ wordt verstaan de werknemer als be- doeld in artikel 7:690 BW.
13. Onder ,,voorman’’ wordt verstaan de werknemer die leiding geeft aan ten minste vijf werknemers.
14. Onder ,,leermeester’’ wordt verstaan de werknemer die voldoet aan de eisen daartoe gesteld door een Kenniscentrum Beroepsonderwijs- Bedrijfsleven (KBB), zoals Fundeon, wiens taak in belangrijke mate bestaat uit het daadwerkelijk overdragen van vakkennis en het bege- leiden en het beoordelen van vorderingen van leerlingen/werknemers in een leerbedrijf met wie een praktijk/arbeidsovereenkomst is aan- gegaan en die daarnaast, in de eventueel resterende tijd, productieve arbeid verricht.
15. a. Onder het ,,geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken’’ wordt verstaan het geheel of gedeeltelijk uitvoeren met alle daar- toe dienstige materialen en werkwijzen van werken op het gebied
91
van de Burgerlijke en Utiliteitsbouw, Grond-, Water-, Spoor- en Wegenbouw, het Straatmakersbedrijf, het Heibedrijf, de Kust- en Oeverwerken en het Grondborings- en Buizenleggersbedrijf, en werken die naar hun aard tot het bouwbedrijf moeten worden gerekend.
b. Onder ,,bouwwerken’’ zoals hiervoor bedoeld, worden verstaan respectievelijk daarmee gelijkgesteld:
• woningen, gebruiks- of bedrijfsgebouwen dan wel andere constructies van bouwkundige aard;
• ovenbouw en schoorsteenbouw, voor zover geen onderdeel van isolatiewerkzaamheden;
• alle dakbedekkingen niet zijnde bitumineuze of van alumi- nium, kunststof, zink, lood of koper;
• egalisatie van terreinen, bouwrijp maken, funderingen;
• steigerbouw;
• grondwerken anders dan van agrarische aard, alsmede cul- tuurtechnische werkzaamheden die geen direct verband hou- den met de uitoefening van het agrarisch bedrijf, dan wel het hoveniersbedrijf;
• riolerings- en kabelnetten;
• grondborings-, bronbemalings-, sondeer- en buizenlegwerken;
• zinkers, doorpersingen en regeninstallaties;
• kust- en oeverwerken;
• hei- en funderingswerkzaamheden;
• spoorwerken;
• waterbouwkundige kunstwerken;
• bouwkundige voorzieningen voor land-, water- en luchtver- keer;
• sloopwerken;
• wegenbouw en bestratingswerkzaamheden.
c. Elders dan op de bouwplaats verrichte werkzaamheden ter voor- bereiding van de bouw worden mede tot het uitvoeren gerekend, indien zij worden verricht door de onderneming die het bouw- werk op de bouwplaats tot stand brengt.
16. Onder ,,infrastructurele werken’’ wordt verstaan werk aan wegen, spoorwegen en riolerings- en kabelnetten.
17. Onder ,,productie voor derden’’ wordt mede verstaan dienstverlening aan derden en het bouwen voor eigen rekening met het doel het gebouwde aan derden te verkopen, of te verhuren, of op andere wijze ter beschikking te stellen. Het bouwen van woningen enzovoorts voor eigen personeelsleden wordt als bouwen in eigen beheer (arti- kel 89 lid 3) aangemerkt.
18. Onder ,,horizontale werkingssfeer’’ worden verstaan de ondernemin- gen waarop deze CAO van toepassing is.
92
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
19. Onder ,,verticale werkingssfeer’’ worden verstaan de werknemers waarop deze CAO van toepassing is.
20. a. Onder ,,garantieloon’’ wordt verstaan het loon waarop de bouwplaatswerknemer na toepassing van artikel 25a krachtens artikel 27 of artikel 28 per week of per uur recht kan doen gel- den.
b. Onder ,,vast overeengekomen loon’’ wordt verstaan het garantie- loon vermeerderd met de eventueel overeengekomen individuele toeslag conform artikel 33 lid 1.
21. Onder ,,salaris’’ wordt verstaan het in artikel 29 lid 2 en 3 bedoelde, tussen de UTA-werknemer en werkgever overeengekomen vaste brutobedrag per periode, dat de werknemer als loon voor zijn werk- zaamheden in de door hem uitgeoefende functie van de werkgever ontvangt. Hierin zijn niet begrepen vakantietoeslag, vaste en/of va- riabele gratificaties, eindejaarsuitkeringen, uitkeringen ineens en alle andere toeslagen.
22. Onder ,,bovenwettelijke vakantiedagen’’ wordt verstaan het jaarlijks aantal vakantiedagen dat uitkomt boven het jaarlijks wettelijk mini- mum als bedoeld in artikel 7:634 BW, met uitzondering van de zoge- naamde seniorendagen of extra vrije dagen voor werknemers van 55 jaar en ouder.
24. Onder ,,Xxxxxxxx’’ wordt verstaan de relevante werkmaatschappij(en) van Cordares.
25. Onder ,,Beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO)’’ wordt ver- staan de overeenkomst gesloten tussen de onderwijsinstelling, de leerling-werknemer, het leerbedrijf en een Kenniscentrum Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven (KBB), zoals Fundeon betreffende het onderricht in de praktijk van het beroep volgens de beroeps- begeleidende leerweg conform artikel 7.2.8 en 7.2.9 van de WEB (zie bijlage 8).
26. Onder ,,praktijk- en arbeidsovereenkomst’’ wordt verstaan het sa- mengaan van een BPVO en een arbeidsovereenkomst op grond van artikel 59a lid 1 van deze CAO.
27. Onder ,,assistentenopleiding’’ wordt verstaan
een beroepsopleiding op niveau 1 volgens de WEB.
Onder ,,BBL 2’’ wordt verstaan een (basis)beroepsopleiding via de beroepsbegeleidende leerweg op niveau 2 volgens de WEB.
93
28. Onder ,,BBL 3’’ wordt verstaan een beroepsopleiding (vakopleiding) via de beroepsbegeleidende leerweg op niveau 3 volgens de WEB.
29. Onder ,,erkend leerbedrijf’’ wordt verstaan een werkgever die be- schikt over een gunstige beoordeling, op grond van criteria vastge- steld door een Kenniscentrum Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven (KBB), zoals Fundeon (bijlage 8).
30. Onder ,,ROC’’ wordt verstaan een Regionaal Opleidingencentrum voor secundair beroepsonderwijs.
31. Onder ,,praktijkcertificaat’’ wordt verstaan een verklaring van een Kenniscentrum Beroepsonderwijs-Bedrijfsleven (KBB), zoals Fun- deon, dat de werknemer geslaagd is voor het praktijkdeel van een beroepsopleiding in de beroepsbegeleidende leerweg.
Artikel 89
Horizontale werkingssfeer
1. Bouwbedrijven
De bepalingen van deze CAO zijn – met inachtneming van de defi- nities genoemd in artikel 88 en van de beperkingen omschreven in lid 4 van dit artikel – van toepassing op:
A. alle werknemers die in dienst zijn bij ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op productie voor derden op het gebied van:
a. het geheel of gedeeltelijk uitvoeren van bouwwerken;
b. het uitvoeren van verbouwingen en/of onderhoudswerk aan bouwwerken en het herstellen, bekleden, conserveren en ver- fraaien van deuren;
c. het uitvoeren op bouwplaatsen van onderdelen van bouwwer- ken (respectievelijk verbouwingen of onderhoudswerk); het elders vervaardigen van deze onderdelen wordt hiermee ge- lijkgesteld, indien de onderneming die de onderdelen vervaar- digt tevens zorgdraagt voor de verwerking daarvan in het bouwwerk;
d. het verlenen van diensten op bouwplaatsen;
e. het tot stand brengen van bedrijfsklare projecten indien de totstandkoming daarvan mede uitvoering van een of meer bouwwerken omvat;
f. het slopen van bouwwerken;
g. het verrichten van grondwerken in relatie tot het uitvoeren van bouwwerkzaamheden voor zover betrekking hebbend op grondverzetwerkzaamheden ten behoeve van de in dit artikel onder lid 1A sub a. tot en met f. en h. genoemde werkzaam- heden;
h. het verhuren van machines met bedienend personeel voor het
94
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
verrichten van werkzaamheden bij de uitvoering van werken als onder a. tot en met g. genoemd;
i. asfaltproductie;
j. het aanbrengen van wegmarkeringen;
k. betonreparatie van constructieve aard en betoninjectering;
l. het afgraven van verontreinigde grond;
m. droge zandwinning;
n. het ontwerpen, aanleggen, veranderen, herstellen, onderhou- den of ontstoppen en/of bedrijfsvaardig opleveren van de openbare riolering vanaf het overnamepunt van het water- kwaliteitsbeheer tot aan de perceelgrens alsmede hierbij op- gedragen werkzaamheden aan de buitenriolering vanaf de perceelgrens tot 0,5 meter buiten de gevel;
o. het opbouwen en/of plaatsen van verplaatsbare verblijfs- ruimten (units bedoeld voor tijdelijke behuizing), voor zover het plaatsen gemeten naar de loonsom niet slechts een uit- vloeisel is van de fabricage van deze verblijfsruimten;
p. het verrichten van civieltechnische werkzaamheden zoals be- schreven in bijlage 14;
q. asbestverwijdering aan of op bouwwerken, met uitzondering van asbestverwijdering als voorbehandeling ten behoeve van het aanbrengen, herstellen, bekleden afwerken en/of onder- houden van isolerende materialen.
B a. uitzendondernemingen die voor meer dan 50% van de loonsom arbeidskrachten ter beschikking stellen aan werkge- vers als bedoeld in artikel 88 lid 3, met uitzondering van uitzendondernemingen die lid zijn van de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) of de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU);
b. uitzendondernemingen die onderdeel zijn van een concern dat rechtstreeks of door algemeenverbindendverklaring is gebon- den aan deze CAO;
c. paritair afgesproken arbeidspools.
2. Samengestelde ondernemingen
Indien een onderneming, naast het bouwbedrijf als bedoeld in lid 1, tevens een ander bedrijf (andere productie voor derden) uitoefent, geldt voor de toepasselijkheid van deze CAO het volgende.
a. Indien elk bedrijf in een afzonderlijke afdeling wordt uitgeoe- fend, is deze CAO van toepassing ten aanzien van alle werkne- mers in de afdeling bouwbedrijf.
b. Indien in een afzonderlijke afdeling zowel het bouwbedrijf als een ander bedrijf wordt uitgeoefend en de productie van het
95
bouwbedrijf overweegt, geldt deze CAO voor alle werknemers van deze afdeling.
c. Indien er geen afzonderlijke afdelingen zijn en de productie van het bouwbedrijf overweegt, geldt deze CAO voor alle werkne- mers van de onderneming.
Afzonderlijke afdelingen worden aanwezig geacht indien elke bedrijfsuitoefening feitelijk als zelfstandige eenheid is georganiseerd. De overwegende productie wordt bepaald door vergelijking van de in elke productie verloonde bedragen.
3. Bouwen in eigen beheer
De bepalingen van deze CAO vinden voorts toepassing ten aanzien van:
a. werkgevers die bouwwerken of verbouwingen in eigen beheer doen uitvoeren met het doel het gebouwde voor zichzelf of voor de eigen onderneming in gebruik te nemen, dan wel ter beschik- king van personeelsleden te stellen;
b. werkgevers die verbouwingen en onderhoudswerken in eigen beheer doen uitvoeren aan gebouwen, die zij in eigendom bezit- ten of in beheer hebben.
In deze gevallen is de CAO van toepassing ten aanzien van de werknemers die bij de uitvoering, de verbouwing of het onder- houd van bouwwerken arbeid verrichten, met uitzondering van degenen waarop een andere collectieve arbeidsovereenkomst of loonregeling van toepassing is.
4. Ondernemingen (nevenbedrijven werkzaam op bouwplaatsen) waarop deze overeenkomst niet van toepassing is
A. Niet als bouwbedrijf in de zin van lid 1 van dit artikel worden beschouwd ondernemingen waarvan het bedrijf is gericht op pro- ductie (respectievelijk dienstverlening) voor derden op het gebied van:
1. baggerwerken;
2. betonmortel en betonmorteltransport;
3. betonwaren;
4. bitumineuze en kunststof dakbedekkingen;
5. natuursteen;
6. parketvloeren;
7. schilderen en afwerken;
8. steen, houtgraniet en kunststeen;
9. stukadoors- , terrazzowerken en vloerenbedrijven
10. staalskeletbouw en het uitvoeren van werken (bruggen xxxx- xxxxxx) geheel of nagenoeg geheel in staal;
11. fabrieksmatig timmerwerk;
12. interieurbetimmeringen;
13. loodgieters- en fittersbedrijf;
14. centrale verwarmingsinstallaties;
96
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
15. het maken van elektrotechnische verbindingen tussen kabels van kabelnetten;
16. het verhuren van mobiele kranen.
B. Ten aanzien van ondernemingen met een afzonderlijke ondernemings-CAO geldt de CAO voor de Bouwnijverheid slechts indien en voor zover het betreft de toepassing van lid 3 (bouwen in eigen beheer).
Artikel 90a
Verticale werkingssfeer UTA-werknemers
1. Deze CAO is van toepassing op de arbeidsovereenkomsten gesloten door werkgevers als bedoeld in artikel 88 lid 3 – met inachtneming van het bepaalde in artikel 89, met hun in artikel 88 lid 7 genoemde werknemers.
2. Onder de in lid 1 bedoelde werknemers worden verstaan werknemers die op grond van de door hen verrichte werkzaamheden worden ingedeeld in de functiestructuur UTA. Deze functiestructuur UTA is als bijlage 2b opgenomen en maakt onderdeel uit van deze CAO.
Artikel 90b
Overstap UTA-werknemers
De werkgever kan, indien in zijn bedrijf minder dan vijf werknemers werkzaam zijn als UTA-werknemer, als bedoeld in artikel 88 lid 7, en indien deze werknemers daarmee allen instemmen, deze werknemers eenmalig, met behoud van functie en salarisschaal, onder de bepalingen van de CAO voor de Bouwnijverheid brengen die betrekking hebben op bouwplaatswerknemers, als bedoeld in artikel 88 lid 6.
Artikel 91
Uitzendarbeid
1. a. Onder verwijzing naar artikel 89 lid 1B van deze CAO is de vol- ledige CAO van toepassing op uitzendondernemingen die voor meer dan 50% van de loonsom op jaarbasis arbeidskrachten ter beschikking stellen aan werkgevers als bedoeld in artikel 88 lid 3 van deze CAO en die geen lid zijn van de ABU of de NBBU.
b. De inlenende werkgever is gehouden erop toe te zien dat de uitzendondernemingen die voldoen aan één van de volgende ver-
97
eisten, de in hun onderneming werkzame uitzendkrachten belo- nen conform de bepalingen van de onderhavige CAO zoals die zijn opgesomd in de leden 2 tot en met 9 van dit artikel:
• de uitzendonderneming stelt voor 50% van de loonsom of minder arbeidskrachten ter beschikking van werkgevers als bedoeld in artikel 88 onder 3 van de onderhavige CAO;
• de uitzendonderneming is lid van de ABU of NBBU.
2. Voor vakkrachten in bouwplaatsfuncties:
Artikel 4, artikel 8, artikel 9, artikel 10 (m.u.v. lid 5), artikel 11a lid
1, 2 (alleen eerste volzin), 3, 7 en 8, artikel 12, artikel 13, artikel 14, artikel 16, artikel 18, artikel 19a (m.u.v. lid 4b en 5), artikel 23a lid 4, artikel 25a lid 1 en 3, artikel 27, artikel 28, artikel 30 lid 1, artikel
33, artikel 35a, artikel 36, artikel 37, artikel 38, artikel 40 lid 1 en 2, artikel 41a, artikel 42, artikel 45, artikel 70a, artikel 71, en artikel 92.
3. Voor vakkrachten in UTA-functies:
Artikel 4, artikel 8 lid 1, 2, 6, 7, 8 en 10 , artikel 9, artikel 10 lid 1
en 5, artikel 11b lid 1, 2 (m.u.v. de laatste volzin), 6, 10 en 11, arti- kel 17, artikel 19b (m.u.v. lid 5 en 9), artikel 23b lid 5 (m.u.v. de laatste bullet), artikel 25b (m.u.v. lid 4), artikel 29 (m.u.v. lid 4a), artikel 30 lid 1, artikel 35b, artikel 41b, artikel 70b en artikel 92.
4. Voor nieuwkomers in bouwplaatsfuncties:
Artikel 4, artikel 8, artikel 9, artikel 10 (m.u.v. lid 5), artikel 12, arti-
kel 13, artikel 14, artikel 16, artikel 25a lid 1 en 3, artikel 27, artikel
28, artikel 30 lid 1, artikel 35a, artikel 37, artikel 38, artikel 40 lid 1
en 2, artikel 41a, artikel 45, artikel 70a, artikel 71 en artikel 92.
5. Voor nieuwkomers in UTA-functies:
Artikel 4, artikel 8 lid 1, 2, 6, 7, 8 en 10 , artikel 9, artikel 10 lid 1 en 5, artikel 17, artikel 25b (m.u.v. lid 4), artikel 29 (m.u.v. lid 4a), artikel 30 lid 1, artikel 35b, artikel 41b, artikel 70b en artikel 92.
6. De van toepassing zijnde CAO-bepalingen als bedoeld onder lid 2 tot en met 5 van dit artikel, worden nader uitgewerkt en verbijzon- derd in bijlage 15 van deze CAO.
7. Onder vakkracht in bouwplaatsfuncties wordt in dit artikel verstaan de uitzendwerknemer die:
a. ingevolge een beroepspraktijkvormingsovereenkomst (BPVO) een opleiding volgt als bedoeld in artikel 28 lid 3;
b. in het bezit is van een diploma of praktijkcertificaat van een opleiding als bedoeld in artikel 28 lid 3;
c. als vakvolwassene een beroepsopleiding in de bouw volgt of;
d. binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden bouw- werkzaamheden in de zin van de CAO voor de Bouwnijverheid
98
Bouwnijverheid 2007/2009 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzend- arbeid of zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid in de bouw).
8. Onder vakkracht in UTA-functies wordt in dit artikel verstaan de uitzendwerknemer die:
a. in het bezit is van een diploma op ten minste niveau 2 van de beroepsopleidende leerweg (BOL) in een bouwtechnische rich- ting; of
b. binnen een periode van twee jaar in totaal twaalf maanden UTA- werkzaamheden in de zin van de CAO voor de Bouwnijverheid heeft verricht (direct voorafgaande aan de aanvang van de uitzend- arbeid of zodra dit het geval is – gedurende het verrichten van de uitzendarbeid in de bouw).
9. Onder nieuwkomer in bouwplaatsfuncties en nieuwkomer in UTA- functies wordt in dit artikel verstaan de uitzendwerknemer die ter beschikking wordt gesteld aan een onderneming die valt onder de werkingssfeer van deze CAO en die niet valt onder de definitie- omschrijving van een vakkracht als bedoeld in lid 7, respectievelijk lid 8.
Artikel 92
Buitenlandse werknemers
In overeenstemming met het bepaalde in artikel 88 lid 6 en 7 en met de Wet Arbeidsvoorwaarden Grensoverschrijdende Arbeid (WAGA) zijn verbindend verklaarde bepalingen van deze CAO ten aanzien van
a. maximale werktijden en minimale rusttijden;
b. minimum aantal vakantiedagen, gedurende welke de verplichting van de werkgever om loon te betalen bestaat;
c. minimumlonen, daaronder begrepen vergoedingen voor overwerk, en daaronder niet begrepen aanvullende bedrijfs(tak)pensioen- regelingen;
d. voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers;
e. gezondheid, veiligheid en hygiëne op het werk;
f. beschermende maatregelen met betrekking tot de arbeidsvoorwaar- den enomstandigheden van zwangere of pas bevallen vrouwen, kin- deren en jongeren;
g. gelijke behandeling van mannen en vrouwen, alsmede andere bepa- lingen inzake niet-discriminatie,
ook van toepassing op de ter beschikking gestelde werknemer, die tijde- lijk in Nederland arbeid verricht en wiens arbeidsovereenkomst wordt
99