Pensioenreglement NIBC
Pensioenreglement NIBC
Stichting De Nationale Algemeen Pensioenfonds
1 augustus 2021
Inhoud
1. Definities en toelichtingen 3
2. Pensioenregeling en uitvoering 9
8. Bijzondere gebeurtenissen en situaties 24
1. Definities en toelichtingen
Naast de definities van artikel 1 van de statuten, die ook gelden voor dit pensioenreglement, wordt verstaan onder:
1.1 AOW
De Algemene Ouderdomswet.
1.2 Arbeidsongeschiktheid
Arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA.
1.3 Bestuur
Het Bestuur van het Pensioenfonds.
1.4 Beleidsdekkingsgraad
De gemiddelde dekkingsgraad van de 12 maanden voorafgaand aan het moment van vaststellen.
1.5 Belanghebbendenorgaan
Het Belanghebbendenorgaan van Collectiviteitkring B, zoals vastgelegd in het reglement Belanghebbendenorgaan.
1.6 Collectiviteitkring B
Het door het Pensioenfonds beheerde afgescheiden vermogen waar de uitvoering van de pensioenregeling van de Werkgever is ondergebracht.
1.7 Deelnemer
De Werknemer die door de Werkgever is aangemeld bij het Pensioenfonds met wie Pensioen is overeengekomen, waarvan de uitvoering is ondergebracht bij het Pensioenfonds en die ingevolge dit reglement Pensioenaanspraken jegens het Pensioenfonds verwerft. Dan wel, de arbeidsongeschikte Werknemer of gewezen Werknemer die recht heeft op premievrijgestelde pensioenopbouw zoals bepaald in artikel 7.1 van dit pensioenreglement.
1.8 Gewezen Deelnemer
De persoon van wie het Deelnemerschap is beëindigd, anders dan door het bereiken van de Pensioendatum of door overlijden en die bij beëindiging van de deelneming Pensioenaanspraken jegens het Pensioenfonds heeft behouden.
1.9 Gepensioneerde
De persoon die de Pensioendatum heeft bereikt.
1.10 Gewezen Partner
De persoon die voor de Scheiding of het einde van de Gezamenlijke huishouding als Partner werd aangemerkt.
1.11 Gezamenlijke huishouding
Hiervan is sprake als:
a. een tussen de (Gewezen) Deelnemer en een ander persoon gesloten samenlevingsovereenkomst die notarieel is verleden voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum en waarvan een kopie wordt overlegd waaruit ten genoegen van het Pensioenfonds de onderhoudsverplichting van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde jegens zijn Partner blijkt samen met overlegging van een uittreksel uit de Basisregistratie Personen wordt aangetoond dat deze andere persoon en de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum, tenminste zes maanden onafgebroken zijn ingeschreven in de Basisadministratie Personen op hetzelfde adres; of
b. een uittreksel uit de Basisadministratie Personen wordt overlegd voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum waaruit blijkt dat de (Gewezen) Deelnemer en een ander persoon ten minste vijf jaar onafgebroken zijn ingeschreven in de Basisadministratie Personen op hetzelfde adres en tevens aangetoond wordt ten genoegen van het Pensioenfonds dat de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum, een onderhoudsverplichting jegens de partner heeft.
Indien de bedoelde vastlegging van de onderhoudsverplichting ontbreekt dient de onderhoudsverplichting aangetoond te worden door overlegging van ten minste een van de volgende documenten bij het Pensioenfonds:
- een kopie van een recent bankafschrift van de gezamenlijke bankrekening voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde en deze andere persoon;
- een kopie van de polis van de levensverzekering die de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde en deze andere persoon voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum op elkaars leven hebben afgesloten;
- een kopie van het testament van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde waarin deze andere persoon voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum is aangewezen als erfgenaam voor minstens 50% van de nalatenschap;
- een kopie van een verklaring van erfrecht over de nalatenschap van de overleden (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde waaruit blijkt dat deze andere persoon voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum is aangewezen als erfgenaam voor minstens 50% van de nalatenschap;
- een kopie van een huurovereenkomst, koopcontract of hypotheekakte voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum op naam van zowel de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde als deze andere persoon;
- een kopie van de geboorteakte voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum van het Kind van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde dat door deze andere persoon is erkend of van het Kind van deze andere persoon dat door de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde is erkend;
- een kopie van het bewijs van gezamenlijk ouderlijk gezag voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum.
1.12 IVA
De regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten als bedoeld in de WIA.
1.13 Kind
- het Kind beneden de leeftijd van 21 jaar van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, dat tot deze (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde in familierechtelijke betrekking staat zoals bedoeld in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
- het stief- en pleegkind beneden de leeftijd van 21 jaar van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde.
− Onder stiefkind wordt verstaan het Kind van de Partner dat geen gezamenlijk Kind is, mits behorende tot het gezin of de Gezamenlijke huishouding van de (Gewezen) Xxxxxxxxx, Gepensioneerde en diens Partner.
− Onder pleegkind wordt verstaan het Kind, dat door de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde als eigen Kind wordt onderhouden, mits dit pleegkind bij het Pensioenfonds is aangemeld en die aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Indien de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde zijn stief- of pleegkind voor wezenpensioen wenst aan te melden, dient de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde ten genoegen van het Pensioenfonds aan te tonen dat het onderhoud van het Kind grotendeels ten laste komt van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde.
- de hier genoemde kinderen tussen de leeftijd van 21 en 27 jaar indien zij de voor werkzaamheden beschikbare tijd hoofdzakelijk aan een studie of beroepsopleiding besteden en/of arbeidsongeschikt zijn.
1.14 Nabestaande
De (Gewezen) Partner die of het Kind dat na overlijden van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde jegens het Pensioenfonds recht heeft op een (bijzonder) partnerpensioen respectievelijk op een wezenpensioen.
1.15 Partner
- de echtgeno(o)t(e) van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, indien het huwelijk voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum is gesloten;
- de ongehuwde persoon die voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum een wettig geregistreerd partnerschap heeft gesloten met de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde;
- de ongehuwde, niet wettelijk als Partner geregistreerde persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn of in de tweede graad, met wie de ongehuwde, niet wettelijk als Partner geregistreerde, (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde een Gezamenlijke huishouding
voert, die als Partner bij het Pensioenfonds is aangemeld voorafgaande aan de feitelijke Pensioendatum en die aan de gestelde voorwaarden voldoet.
De (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde kan ten hoogste één partner hebben.
1.16 Pensioen
Ouderdomspensioen, (bijzonder) partnerpensioen, of wezenpensioen in de zin van dit reglement.
1.17 Pensioenaanspraak
Het recht op een nog niet ingegaan Pensioen, uitgezonderd toekomstige voorwaardelijke Toeslagverlening.
1.18 Pensioendatum
De dag waarop het ouderdomspensioen daadwerkelijk ingaat. Indien de (Gewezen) Deelnemer niet kiest voor vervroeging of uitstel van de ingang van het ouderdomspensioen, is de Pensioendatum gelijk aan de Pensioenrichtdatum. Indien de (Gewezen) Deelnemer heeft gekozen voor vervroeging of uitstel van de ingang van het ouderdomspensioen, is de Pensioendatum de dag waarop het vervroegde of uitgestelde ouderdomspensioen ingaat.
1.19 Pensioenfonds
Stichting De Nationale Algemeen Pensioenfonds.
1.20 Pensioengerechtigde
De persoon voor wie op grond dit reglement het Pensioen is ingegaan met uitzondering van degenen die Deelnemer zijn.
1.21 Pensioenrecht
Het recht op een ingegaan Pensioen, uitgezonderd toekomstige voorwaardelijke Toeslagverlening.
1.22 Pensioenrichtdatum
De dag waarop de (Gewezen) Deelnemer 68 jaar wordt.
1.23 Premiedepot I
Bestemmingsreserve waaraan jaarlijks wordt toegevoegd het positieve verschil tussen de in enig kalenderjaar beschikbaar gestelde premie als bedoeld in artikel 9.2, lid 1, exclusief de bijdrage voor het weerstandsvermogen, en de door het Bestuur met betrekking tot hetzelfde kalenderjaar vastgestelde kostendekkende premie voor de pensioenopbouw als bedoeld in artikel 4.2 lid 3, artikel 4.3, lid 3 en artikel 4.4, lid 7, de premie voor de risicoverzekeringen, de vorming van de kostenvoorziening en de uitvoeringskosten.
1.24 Premiedepot II
Bestemmingsreserve waaraan jaarlijks:
a. wordt toegevoegd indien de beleidsdekkingsgraad lager is dan 100%, het verschil tussen:
- de hoogste van de gedempte kostendekkende premie en de kostendekkende premie met een premiedekkingsgraad van 100%, en
- de kostendekkende premie verlaagd met een solvabiliteitsafslag, zodanig dat de premiedekkingsgraad gelijk is aan de beleidsdekkingsgraad,
waarbij voor de beleidsdekkingsgraad wordt uitgegaan van het maximum van de beleidsdekkingsgraad en kritisch dekkingsgraad; en
b. een deel vrijvalt indien de beleidsdekkingsgraad hoger is 100%, aan het vermogen van Collectiviteitkring B tot Premiedepot II geen middelen meer bevat. De hoogte van de vrijval is gelijk aan het verschil tussen:
- de kostendekkende premie verhoogd met een solvabiliteitsopslag, zodanig dat de premiedekkingsgraad gelijk is aan de beleidsdekkingsgraad, en
- de hoogste van de gedempte kostendekkende premie en de kostendekkende premie met een premiedekkingsgraad van 100%,
en is minimaal gelijk aan nul. Indien het Premiedepot II minder middelen bevat dan dit verschil, dan valt het gehele Premiedepot II vrij.
Het Premiedepot II wordt gehanteerd voor een maximale duur van tien jaar en eindigt zoveel eerder als de overgang op het nieuwe pensioenstelsel plaatsvindt. De bij de beëindiging van Premiedepot II in het depot aanwezige middelen komen toe aan de Deelnemers.
1.25 Prijsindex
Het stijgingspercentage van de kosten van levensonderhoud op basis van een vergelijking van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde en gepubliceerde afgeleide consumenten prijsindexcijfer voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar met dat voor de maand september van het kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar waarin de laatste verhoging heeft plaatsgevonden. Indien dit indexcijfer niet meer wordt gepubliceerd, wordt het vervangen door een door het Bestuur vast te stellen maatstaf, die zoveel mogelijk vergelijkbaar is met de eerder gehanteerde maatstaf.
1.26 Scheiding
Hieronder wordt verstaan:
- beëindiging van het huwelijk door echtscheiding;
- ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed;
- beëindiging van het wettig geregistreerd partnerschap anders dan door overlijden, vermissing of omzetting in een huwelijk;
- beëindiging van de Gezamenlijke huishouding.
De scheidingsdatum bij gehuwden en wettig geregistreerden is de inschrijvingsdatum van de Scheiding in de registers van de Basisregistratie Personen.
Het einde van de Gezamenlijke huishouding moet binnen zes maanden na het eindigen ervan door ofwel de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde ofwel door de Gewezen Partner aan het
Pensioenfonds worden gemeld. Bij de melding moet een kopie van het aangetekende schrijven aan de andere Partner of aan de notaris worden overlegd waarmee de Gezamenlijke huishouding wordt beëindigd. Als datum voor het einde van de Gezamenlijke huishouding wordt aangemerkt de datum van het aangetekende schrijven waarmee de beëindiging een feit is geworden. Indien geen eenduidigheid bestaat over de beëindigingsdatum, wordt als beëindigingsdatum aangehouden de datum waarop volgens de Basisregistratie Personen de inschrijving op hetzelfde adres is geëindigd.
1.27 Statuten
De Statuten van het Pensioenfonds.
1.28 Tabellenboek Collectiviteitkring B
De verzameling van de door het Bestuur vastgestelde rekenregels voor toepassing bij de keuzemogelijkheden en afkoop in Collectiviteitkring B.
1.29 Toeslagdepot
Bestemmingsreserve die uitsluitend bestemd is voor het financieren van aanvullende toeslagen aan Deelnemers. Een aanvullende toeslag kan worden verleend indien een op grond van artikel 5.1 verleende toeslag lager is dan de in voornoemd artikel genoemde maatstaf. De totale toeslag is gemaximeerd tot de toeslag die op basis van die maatstaf kan worden verleend.
1.30 Toeslagverlening
Een verhoging van a) een Pensioenrecht van de Pensioengerechtigde, b) een Pensioenaanspraak van de (Gewezen) Deelnemer, voor zover die verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal deelnemersjaren of een wijziging van de pensioenovereenkomst, c) een Pensioenaanspraak van een Gepensioneerde ten behoeve van zijn Partner of d) een Pensioenaanspraak van de Gewezen Partner.
1.31 Uitvoeringsovereenkomst
De overeenkomst tussen de Werkgever en het Pensioenfonds over de uitvoering van de pensioenregeling.
1.32 UWV
Het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
1.33 Werkgever
De naamloze vennootschap NIBC Bank N.V., die een Uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten met het Pensioenfonds, alsmede elke met haar ten opzichte van haar in neergaande lijn in een groep verbonden rechtspersoon of instelling welke op grond van haar rechtsbanden met die vennootschap op voordracht van die vennootschap bij besluit van het Bestuur als zodanig is erkend en het Belanghebbendenorgaan hieraan goedkeuring heeft verleend.
1.34 Werknemer
Degene die een arbeidsovereenkomst heeft met de Werkgever en die in Nederland werkzaam is.
1.35 WIA
De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2. Pensioenregeling en uitvoering
2.1 Deelnemerschap
1. Het deelnemerschap vangt aan:
a. op 1 augustus 2021 indien de Werknemer op dat moment in dienst is van de Werkgever en door de Werkgever is aangemeld bij het Pensioenfonds;
b. bij indiensttreding van de Werknemer bij de Werkgever na 1 augustus 2021 en de Werknemer is aangemeld door de Werkgever bij het Pensioenfonds.
2. Het deelnemerschap eindigt:
a. bij overlijden van xx Xxxxxxxxx;
b. bij het bereiken van de Pensioendatum met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.2 inzake deeltijdpensionering; en
c. bij uitdiensttreding voordat het ouderdomspensioen in gaat.
3. Voor de Deelnemer die geen werkzaamheden meer verricht wegens Arbeidsongeschiktheid wordt het deelnemerschap conform het bepaalde in artikel 7.1 voortgezet. Voortzetting van het deelnemerschap houdt in dat zowel de opbouw van de Pensioenaanspraken als de dekking van de risico’s worden voortgezet.
2.2 Informatie
2.2.1 Informatieverstrekking algemeen
1. Het Pensioenfonds heeft een website waarop informatie te vinden is over de pensioenregeling en de financiële situatie van Collectiviteitkring B. Verder heeft het Pensioenfonds op de website documenten beschikbaar gesteld zoals het jaarverslag, verklaring inzake beleggingsbeginselen, herstelplan en het pensioenreglement.
2. De informatie van het Pensioenfonds is correct, duidelijk en evenwichtig en wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.
3. Het Pensioenfonds verstrekt de informatie waar mogelijk elektronisch. De (Gewezen) Deelnemer, (Gewezen) Partner en Pensioengerechtigde worden hierover schriftelijk geïnformeerd.
4. Een (Gewezen) Deelnemer, (Gewezen) Partner of Pensioengerechtigde die bezwaar maakt tegen elektronische verstrekking, ontvangt de informatie schriftelijk.
5. Bij het verstrekken van de schriftelijke informatie kan het Pensioenfonds zich houden aan het laatst hem bekende adres. Blijkt dit adres onjuist te zijn, dan doet het Pensioenfonds navraag bij de Basisregistratie Personen in de laatst bekende woonplaats. De hiermee gepaard gaande kosten kan het Pensioenfonds in rekening brengen bij de (Gewezen) Deelnemer, (Gewezen) Partner of
Pensioengerechtigde. Deze kosten kunnen niet direct in mindering worden gebracht op de uitkering.
6. Indien bij elektronische verstrekking het bij het Pensioenfonds bekende adres voor elektronische verstrekking onjuist blijkt te zijn, verstrekt het Pensioenfonds de informatie schriftelijk.
2.2.2 Informatie aan de Deelnemer
1. Het Pensioenfonds informeert de Deelnemer bij het begin van het deelnemerschap over de inhoud van de pensioenregeling en overige zaken die voor de Deelnemer van belang zijn. Over de nadien in de pensioenregeling doorgevoerde wijzigingen wordt de Deelnemer binnen drie maanden na een wijziging ook geïnformeerd.
2. Het Pensioenfonds verstrekt de Deelnemer jaarlijks een opgave van:
• Opgebouwde en te bereiken Pensioenaanspraken;
• De fiscale waardeaangroei;
• Informatie over een variabele uitkering;
• Informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
• Informatie over de werkgeverspremie en werknemerspremie;
• Informatie over Toeslagverlening;
• Informatie over vermindering van de Pensioenaanspraken en Pensioenrechten;
• Informatie over de dekkingsgraad.
3. Het Pensioenfonds verstrekt de Deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap een opgave van de opgebouwde Pensioenaanspraken alsmede informatie over Toeslagverlening, vermindering van de Pensioenaanspraken en beëindiging van de deelneming. Indien van toepassing wordt informatie verstrekt over het functioneren van het Pensioenfonds.
2.2.3 Informatie aan de Gewezen Deelnemer
1. Het Pensioenfonds verstrekt de Gewezen Deelnemer jaarlijks, waarvan eens in de vijf jaar schriftelijk, een opgave van:
• Opgebouwde Pensioenaanspraken;
• Informatie over een variabele uitkering;
• Informatie over de reglementaire pensioenleeftijd;
• Informatie over Toeslagverlening;
• Informatie over vermindering van de Pensioenaanspraken en Pensioenrechten;
• Informatie over garanties;
• Informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht en de toezichthouder waar het pensioen onder valt;
• Informatie over de dekkingsgraad.
2. Het Pensioenfonds informeert de Gewezen Deelnemer binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijziging en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
2.2.4 Informatie aan de Gewezen partner
1. Het Pensioenfonds verstrekt aan degene die Gewezen Partner wordt een opgave van de opgebouwde aanspraak op bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over Toeslagverlening en vermindering van de Pensioenaanspraken.
2. Ten minste één keer in de vijf jaar verstrekt het Pensioenfonds aan de Gewezen Partner een opgave van het bijzonder partnerpensioen alsmede informatie over Toeslagverlening en vermindering van de Pensioenaanspraken.
3. Het Pensioenfonds informeert de Gewezen Partner binnen drie maanden na een wijziging van het toeslagbeleid over die wijziging.
2.2.5 Informatie aan de Pensioengerechtigde
1. Het Pensioenfonds verstrekt degene die Pensioengerechtigde wordt en vervolgens jaarlijks een opgave van zijn Pensioenrecht en de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen alsmede informatie over Toeslagverlening, informatie over garanties, informatie over het land waar het pensioen is ondergebracht, de toezichthouder waar het pensioen onder valt en vermindering van Pensioenaanspraken en Pensioenrechten.
2. Na afloop van elk kalenderjaar ontvangt de Pensioengerechtigde een jaaropgave met daarin vermeld de hoogte van de in dat kalenderjaar uitgekeerde bedragen en de hoogte van de wettelijke inhoudingen van dat kalenderjaar.
3. Het Pensioenfonds informeert de Pensioengerechtigde binnen drie maanden na een wijziging in het pensioenreglement over die wijzigingen en de mogelijkheid om het gewijzigde pensioenreglement op te vragen.
2.2.6 Informatie bij vertrek naar een andere lidstaat
Het Pensioenfonds verstrekt (Gewezen) Deelnemers en Gepensioneerden die zich in een andere lidstaat vestigen informatie over hun Pensioenaanspraken en Pensioenrechten en over de mogelijkheden die hun op grond van de pensioenregeling worden geboden. De verstrekte informatie is ten minste gelijk aan de informatie die wordt verstrekt aan (Gewezen) Deelnemers en Pensioengerechtigden die in Nederland blijven.
2.2.7 Informatie op verzoek
1. Het Pensioenfonds verstrekt de (Gewezen) Deelnemer, de (Gewezen) Partner en de Pensioengerechtigde op verzoek:
a. informatie over de gehanteerde aannamen bij de weergave van ouderdomspensioen op basis van een pessimistisch, een verwacht en een optimistisch scenario;
b. de voor hem relevante informatie over beleggingen.
c. documenten van het Pensioenfonds.
2. Het Pensioenfonds verstrekt de Gewezen Partner op verzoek de informatie uit artikel 2.2.4, lid 1.
3. Het pensioenfonds verstrekt de Pensioengerechtigde op verzoek een opgave van zijn pensioenrecht waarbij deze gegevens voor zover het ouderdomspensioen betreft, tevens weergegeven worden op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
4. Het Pensioenfonds is bevoegd kosten in rekening te brengen bij de (Gewezen) Deelnemer, de (Gewezen) Partner en de Pensioengerechtigde voor het verstrekken van informatie. Dit geldt niet voor het opvragen van het pensioenreglement, informatie over beleggingen en uitruil van Pensioenaanspraken.
2.2.8 Informatieplicht van (Gewezen) Deelnemer en Pensioengerechtigde
De (Gewezen) Deelnemer en Pensioengerechtigde zijn verplicht het Pensioenfonds in kennis te stellen van voor het Pensioenfonds van belang zijnde gegevens die nodig zijn voor de uitvoering van dit pensioenreglement en die niet blijken uit het Basisregistratie Personen. Bij de van belang zijnde gegevens moet bijvoorbeeld gedacht worden aan: wijzigingen in de burgerlijke staat, de gezinssamenstelling, het adres bij verblijf in het buitenland en de mate van Arbeidsongeschiktheid.
Bij gebreke daarvan is de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde jegens het Pensioenfonds aansprakelijk voor eventueel voor het Pensioenfonds uit dat verzuim voortvloeiende kosten en zullen eventueel teveel uitgekeerde pensioenbedragen worden verrekend of teruggevorderd.
1. Indien een (Gewezen) Xxxxxxxxx ingevolge artikel 6.1 eerder of later dan de Pensioenrichtdatum met Pensioen wenst te gaan, dan wel met deeltijdpensioen wenst te gaan ingevolge artikel 6.2, dient hij dit ten minste drie maanden vóór de gewenste Pensioendatum respectievelijk de Pensioenrichtdatum schriftelijk aan het Pensioenfonds mede te delen.
2. Indien een (Gewezen) Deelnemer gebruik wil maken van de mogelijkheid tot variatie in de pensioenuitkering als bedoeld in artikel 6.5, dient hij dit ten minste drie maanden vóór de Pensioendatum schriftelijk aan het Pensioenfonds mede te delen.
3. a. Het Pensioenfonds verstrekt de (Gewezen) Deelnemer zes maanden vóór de Pensioendatum een opgave van de hoogte van de Pensioenaanspraken en informatie over de Toeslagverlening.
b. Het Pensioenfonds verstrekt de (Gewezen) Deelnemer bij de in onderdeel a bedoelde opgave informatie over het keuzerecht uitruil partnerpensioen in hoger of eerder ingaand ouderdomspensioen en over het keuzerecht uitruil ouderdomspensioen in partnerpensioen en informatie over de Toeslagverlening. Bij de opgave wordt een formulier gevoegd waarop de (Gewezen) Deelnemer zijn keuze kan aangeven ten aanzien van:
- het geheel of gedeeltelijk afstand doen van het partnerpensioen ten einde zijn ouderdomspensioen te verhogen; of
- het gedeeltelijk afstand doen van zijn ouderdomspensioen ten einde het partnerpensioen te verhogen.
c. Indien de (Gewezen) Deelnemer gebruik maakt van de onder b beschreven keuzemogelijkheden dient het ingevulde en ondertekende keuzeformulier binnen één maand na dagtekening van de in onderdeel a bedoelde opgave aan het Pensioenfonds te worden teruggestuurd.
Indien wordt gekozen voor het geheel of gedeeltelijk afstand doen van het partnerpensioen, dient het keuzeformulier zowel door de (Gewezen) Deelnemer als door de Partner te worden ondertekend. Heeft de (Gewezen) Xxxxxxxxx geen Partner die jegens het Pensioenfonds rechten kan doen gelden, dan dient de (Gewezen) Deelnemer dit op het keuzeformulier aan te geven en het formulier te ondertekenen.
4. Indien de (Gewezen) Deelnemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheden, zoals genoemd in artikel 6, verstrekt het Pensioenfonds de (Gewezen) Deelnemer ten minste twee maanden voor de Pensioendatum een verklaring met een voorlopige opgave van de herrekende Pensioenaanspraken.
De (Gewezen) Deelnemer dient de verklaring te ondertekenen en binnen een maand na dagtekening van de voorlopige opgave van de herrekende Pensioenaanspraken aan het Pensioenfonds terug te sturen.
5. Indien het Pensioenfonds de mededeling als bedoeld in de leden 1 en 2, het keuzeformulier als bedoeld in lid 3 onderdeel c en de verklaring als bedoeld in lid 4 niet binnen één maand na ontvangst heeft afgehandeld, ontvangt de (Gewezen) Deelnemer vóór het verstrijken van deze periode een ontvangstbevestiging.
3. Berekeningsgrondslagen
3.1 Deelnemersjaren
Deelnemersjaren zijn de jaren die liggen tussen 1 augustus 2021 of de latere datum van aanvang deelname en de Pensioenrichtdatum. Deze jaren worden verhoogd met de extra deelnemersjaren die uit een eventuele inkomende waardeoverdracht worden verkregen. Het aantal deelnemersjaren wordt bepaald in dagen nauwkeurig.
3.2 Pensioengevend salaris
1. Voor iedere Deelnemer wordt per de datum van aanvang van het deelnemerschap en verder jaarlijks per 1 maart het pensioengevend salaris vastgesteld. Het pensioengevend salaris wordt door de Werkgever vastgesteld en aan het Pensioenfonds doorgegeven.
2. Het pensioengevend salaris bestaat uit:
- het vaste jaarsalaris: dit is 12 maal het vaste maandsalaris van maart, vermeerderd met de bijbehorende vakantietoeslag en de dertiende maand, en de expliciet als pensioengevend benoemde compensaties of toeslagen.
3. Het pensioengevend salaris is gemaximeerd. Het pensioengevend salaris bedraagt per 1 augustus 2021 maximaal € 112.189 bij voltijd dienstbetrekking. Het maximum pensioengevend salaris wordt jaarlijks per 1 maart aangepast, voor het eerst per 1 maart 2022, aan het maximale pensioengevende loon van artikel 18ga Wet op de loonbelasting 1964. Voor parttimers geldt het maximum pensioengevend salaris naar evenredigheid.
3.3 Franchise
De franchise is het bedrag waarover geen ouderdomspensioen wordt opgebouwd. De hoogte van de franchise wordt door het bestuur vastgesteld. Per 1 augustus 2021 is deze gelijk aan € 14.544. Deze wordt jaarlijks per 1 maart herzien, voor het eerst per 1 maart 2022. De franchise is bij vaststelling gelijk aan 100/75 van de AOW-uitkering, inclusief de vakantie-uitkering zoals omschreven in artikel 18a lid 8 van de Wet op de loonbelasting 1964.
3.4 Pensioengrondslag
1. De pensioengrondslag is het bedrag waarover pensioen wordt opgebouwd. De hoogte van de pensioengrondslag is het pensioengevend salaris verminderd met de franchise.
2. De pensioengrondslag wordt bij opname in de pensioenregeling vastgesteld. Vervolgens wordt de pensioengrondslag jaarlijks per 1 maart opnieuw vastgesteld. Indien de berekening leidt tot een negatieve uitkomst wordt de pensioengrondslag op 0 gesteld.
3. De Deelnemer die arbeidsongeschikt wordt volgens de WIA en recht heeft op een WGA- of IVA- uitkering, heeft recht op voortzetting van het deelnemerschap zonder premiebetaling. De pensioengrondslag wordt bepaald conform artikel 7.1 lid 2 van dit pensioenreglement.
4. In afwijking van lid 1 en lid 2 van dit artikel wordt de pensioengrondslag opnieuw vastgesteld bij een verlaging van het vaste maandsalaris op basis van dat verlaagde vaste maandsalaris en wel per de maand waarin de verlaging heeft plaatsgevonden, tenzij de verlaging plaatsvindt minder dan tien jaar voorafgaand aan de pensioenrichtdatum en de verlaging het gevolg is van het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie.
3.5 Deeltijdfactor
1. De deeltijdfactor is de verhouding tussen het overeengekomen aantal arbeidsuren van de Deelnemer per week en het gebruikelijke aantal arbeidsuren per week bij de Werkgever.
2. Als een Deelnemer in deeltijd werkt, wordt daarmee als volgt rekening gehouden:
a. de pensioengrondslag wordt op voltijdsbasis vastgesteld;
b. ieder deelnemersjaar waarin in deeltijd is gewerkt wordt voor een evenredig deel in aanmerking genomen. Voor toekomstige deelnemersjaren wordt in dit verband aangenomen dat de laatste deeltijdfactor tot de pensioendatum gelijk blijft.
3. Een wijziging van de deeltijdfactor in de loop van een jaar – waaronder begrepen wordt de aanvang of het einde van deeltijdwerk – heeft gevolg voor de pensioenberekening vanaf de wijzigingsdatum.
4. Voor de berekening van partner- en wezenpensioen bij overlijden van een Deelnemer wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de in de maand van overlijden van de Deelnemer geldende deeltijdfactor van kracht zou blijven tot de Pensioenrichtdatum.
5. De deelnemersbijdrage wordt voor een Deelnemer die in deeltijd werkt berekend door de deelnemersbijdrage te berekenen die zou gelden als de Deelnemer een voltijds dienstverband zou hebben bij de Werkgever. De deelnemersbijdrage wordt vervolgens vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.
6. In afwijking van lid 2 onderdeel b blijft de parttimefactor gehandhaafd voor de deelnemer die:
a. op of na zijn/haar 62-jarige leeftijd zijn/haar arbeidsduur vermindert tot 80% van het bij de Werkgever gebruikelijke aantal arbeidsuren per week, doch uiterlijk tot zijn/haar 65ste verjaardag;
b. op of na zijn/haar 65-jarige leeftijd zijn/haar arbeidsduur vermindert tot 60% van het bij de Werkgever gebruikelijke aantal arbeidsuren per week, doch uiterlijk tot zijn/haar 68ste verjaardag.
7. In overleg met de Werkgever kan het Bestuur ook andere percentages dan genoemd in lid 6 toestaan, mits daarmee de pensioenregeling voor de betreffende deelnemers blijft binnen de grenzen voor een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
4. Soorten pensioenen
4.1 Algemeen
1. Deze pensioenregeling heeft het karakter van een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. Dat betekent dat het Pensioen vooraf wordt vastgesteld in concrete pensioenbedragen.
2. In aanvulling op het bepaalde in lid 1 van dit artikel betreft de pensioenregeling een Collectief Defined Contribution (CDC) regeling. De CDC-regeling streeft naar een Pensioen zoals bepaald in de artikel 4.2 tot en met artikel 4.4 met dien verstande dat:
a. wanneer de premie die in het kader van de CDC-regeling is afgesproken in combinatie met de middelen in het Premiedepot I voor actieve Deelnemers niet langer toereikend is om de beoogde pensioenregeling te financieren, de pensioenopbouw navenant wordt gekort en de premie niet wordt verhoogd;
b. de Werkgever met het betalen van de premie aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan. Er bestaat geen bijstortingsverplichting voor de Werkgever.
c. Wanneer Collectiviteitkring B niet zelfstandig binnen de wettelijke termijnen uit een tekortsituatie zoals beschreven in artikel 5.2 komt, worden de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten gekort.
d. De Werkgever is evenmin tot bijstorting verplicht als de toeslagambitie niet voldoende wordt gerealiseerd;
e. Er geen premiekorting of een premierestitutie aan de Werkgever wordt verleend.
De pensioenregeling is daarom gebaseerd op een vaste premie zoals in de Uitvoeringsovereenkomst beschreven.
4.2 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de Pensioenrichtdatum of als voor een eerdere of latere Pensioendatum is gekozen, op deze eerdere of latere datum.
2. Het ouderdomspensioen wordt uitbetaald tot het einde van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt.
3. Tijdens het deelnemerschap wordt elk jaar een gedeelte van het ouderdomspensioen opgebouwd. Dit jaarlijks op te bouwen pensioen bedraagt voor ieder deelnemersjaar 1,875% van de pensioengrondslag in dat betreffende jaar. Het pensioenfonds kan dit percentage in enig jaar aanpassen op grond van het bepaalde in 4.1.2a.
In dat geval wordt in enig jaar de opbouw op evenredige wijze verlaagd indien en voor zover:
a. de op grond van de in artikel 9.1 beschreven beschikbare premie; en
b. de middelen in het Premiedepot I
ontoereikend zijn voor de financiering van de in dat deelnemersjaar bedoelde opbouw.
Het in totaal opgebouwde ouderdomspensioen is gelijk aan het in de achterliggende deelnemersjaren opgebouwd ouderdomspensioen, inclusief verleende toeslagen en doorgevoerde kortingen.
4. Het te bereiken ouderdomspensioen is het conform vorige lid opgebouwde ouderdomspensioen, verhoogd met 1,875% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag vermenigvuldigd met het aantal toekomstige deelnemersjaren en indien van toepassing vermenigvuldigd met de laatst bekende deeltijdfactor voor de toekomstige jaren.
4.3 Partnerpensioen
1. Het partnerpensioen gaat in op de dag waarop de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde overlijdt.
2. Het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de Partner overlijdt.
3. Tijdens het deelnemerschap wordt elk jaar een gedeelte van het partnerpensioen opgebouwd. Dit jaarlijks op te bouwen pensioen bedraagt voor ieder deelnemersjaar 1,3125% (zijnde 70% van 1,875%) van de pensioengrondslag in dat betreffende jaar. Het in totaal opgebouwde partnerpensioen is gelijk aan het in de achterliggende deelnemersjaren opgebouwd partnerpensioen, inclusief verleende toeslagen en doorgevoerde kortingen. Het pensioenfonds kan dit percentage in enig jaar aanpassen op grond van het bepaalde in 4.1.2a.
4. Bij overlijden van een Deelnemer ontvangt de Partner het te bereiken partnerpensioen. Het te bereiken partnerpensioen is het conform vorige lid opgebouwde partnerpensioen, verhoogd met 1,3125% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag vermenigvuldigd met het aantal toekomstige deelnemersjaren en indien van toepassing vermenigvuldigd met de laatst bekende parttimefactor voor de toekomstige deelnemersjaren. Voor deze pensioengrondslag geldt dat een of meer salarisverhogingen van in totaal meer dan 25% op jaarbasis in de voorafgaande 12 maanden niet worden meegenomen bij de vaststelling van de pensioengrondslag.
4.4 Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat voor ieder Kind in op de dag waarop de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde overlijdt.
2. Het wordt uitgekeerd tot de dag waarop het Kind de 21e verjaardag bereikt.
3. Als het Kind studeert of arbeidsongeschikt is, loopt de uitkering van het wezenpensioen door tot de dag waarop het Kind de 27e verjaardag bereikt.
4. Van een studerend Kind als bedoeld in lid 3 is sprake als:
- het Kind ingeschreven is bij een school of instelling die volledig dagonderwijs verzorgt. Aan volledig dagonderwijs wordt gelijkgesteld een bij wet geregelde combinatie van leren en werken die ook een volledige dag beslaat; en
- het Kind de school of instelling geregeld bezoekt volgens de normen van de Algemene Kinderbijslagwet.
Voornoemde voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing indien het Kind in het buitenland studeert.
5. Van een arbeidsongeschikt Kind als bedoeld in lid 3 is sprake als het Kind van overheidswege recht heeft op een uitkering ten gevolge van Arbeidsongeschiktheid, langdurige ziekte of handicap.
6. Als het Kind eerder overlijdt, ophoudt met studeren of niet meer arbeidsongeschikt is, loopt de uitkering door tot het einde van de betreffende maand. Op verzoek herleeft het wezenpensioen als wederom voldaan wordt aan de voorwaarden van lid 4 of lid 5.
7. Tijdens het deelnemerschap wordt elk jaar een gedeelte van het wezenpensioen opgebouwd. Dit jaarlijks op te bouwen pensioen bedraagt voor ieder deelnemersjaar 0,2625% (zijnde 14% van 1,875%) van de pensioengrondslag in dat betreffende jaar. Het in totaal opgebouwde wezenpensioen is gelijk aan het in de achterliggende deelnemersjaren opgebouwd wezenpensioen, inclusief verleende toeslagen en doorgevoerde kortingen. Het pensioenfonds kan dit percentage in enig jaar aanpassen op grond van het bepaalde in 4.1.2 a.
8. Bij overlijden van een Deelnemer ontvangt het Kind het te bereiken wezenpensioen. Het te bereiken wezenpensioen is het conform vorige lid opgebouwde wezenpensioen, verhoogd met 0,2625% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag vermenigvuldigd met het aantal toekomstige deelnemersjaren en indien van toepassing vermenigvuldigd met de laatst bekende parttimefactor voor de toekomstige deelnemersjaren. Voor deze pensioengrondslag geldt dat een of meer salarisverhogingen van in totaal meer dan 25% op jaarbasis in de voorafgaande 12 maanden niet worden meegenomen bij de vaststelling van de pensioengrondslag.
9. Het wezenpensioen wordt verdubbeld wanneer de langstlevende ouder of verzorger overlijdt.
5. Toeslagen en kortingen
5.1 Toeslagen
1. Op de Pensioenaanspraken van een (Gewezen) Deelnemer en een Gewezen Partner wordt jaarlijks toeslag verleend op basis van de stijging van de Prijsindex de toeslagambitie bedraagt 100% van de van toepassing zijnde index. De eventuele Toeslagverlening op de Pensioenaanspraken is in enig jaar geheel voorwaardelijk, er bestaat geen recht op Toeslagverlening.
2. Op de Pensioenrechten van een Pensioengerechtigde wordt jaarlijks toeslag verleend op basis van de stijging van de Prijsindex, de toeslagambitie bedraagt 100% van de van toepassing zijnde index. De eventuele Toeslagverlening op de Pensioenrechten is in enig jaar geheel voorwaardelijk, er bestaat geen recht op Toeslagverlening.
3. Het Bestuur van het Pensioenfonds beslist evenwel jaarlijks in hoeverre Pensioenaanspraken en Pensioenrechten worden aangepast. Hierbij baseert het Bestuur zich op de Beleidsdekkingsgraad op de laatste dag van het derde kwartaal voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de indexering plaatsvindt. Voor deze voorwaardelijke Toeslagverlening is geen reserve gevormd en betaalt de Werkgever geen premie. De Toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Daarnaast kan het Toeslagdepot worden aangewend voor toeslagverlening voor de Deelnemers.
4. Het Bestuur van het Pensioenfonds kan uitsluitend toeslag verlenen als:
- de Beleidsdekkingsgraad van de collectiviteitkring waartoe deze pensioenregeling behoort hoger is dan 110%, en
- de verleende toeslag naar verwachting ook in de toekomst mogelijk is.
5. Wanneer de toeslagambitie niet in voldoende mate wordt gerealiseerd, zal de Werkgever géén aanvullende premie of bijstorting verschuldigd zijn, maar zal de toeslagambitie navenant worden verminderd.
6. Indien de toeslagverlening lager is dan Prijsindex heeft het Bestuur de mogelijkheid om deze voor de Deelnemers aan te vullen met een extra toeslag. Deze extra toeslag zal worden gefinancierd uit het Toeslagdepot. De regels voor aanwending van deze extra toeslag zijn gedefinieerd in de ABTN van Collectiviteitkring B.
5.2 Kortingen
Indien ten gevolge van enige omstandigheid het financieel evenwicht in Collectiviteitkring B zou worden verbroken, zal getracht worden het verbroken financieel evenwicht te herstellen, zonder de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten aan te tasten. Mocht zulks niet mogelijk zijn, dan kan het Bestuur van het Pensioenfonds besluiten de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten te verminderen met inachtneming van het bepaalde in artikel 134 van de Pensioenwet.
5.3 Gemiste toeslag of korting
In de situatie dat Collectiviteitkring B een zodanig eigen vermogen heeft dat het in theorie alle toekomstige toeslagen conform de berekeningsmaatstaf kan verlenen, is het Bestuur van het Pensioenfonds bevoegd te besluiten om eventuele achterstanden in toeslagverlening uit het verleden in te halen of doorgevoerde kortingen te compenseren. Dat geldt eveneens voor achterstanden in toeslagverlening die voor 1 augustus 2021 zijn ontstaan bij Stichting Pensioenfonds NIBC. Het inhalen van deze toeslagverlening is beperkt tot hetgeen een (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde daadwerkelijk aan toeslagverlening heeft gemist.
De laatste gemiste indexatie of doorgevoerde korting wordt als eerste ingehaald of gecompenseerd. Indien in enig jaar beide van toepassing zijn, wordt de doorgevoerde korting als eerste gecompenseerd.
6. Keuzemogelijkheden
6.1 Verschuiving van de Pensioendatum
1. De (Gewezen) Deelnemer kan er voor kiezen zijn ouderdomspensioen eerder of later dan de Pensioenrichtdatum met (deeltijd)pensioen in te laten gaan, echter niet eerder dan vijf jaar voor de AOW-datum en niet later dan de AOW-datum vermeerderd met vijf jaren. De arbeidsongeschikte Deelnemer kan zijn pensioen vervroegen tot niet eerder dan de AOW-datum.
2. Vervroeging kan plaatsvinden over een periode bepaald in hele maanden, teruggerekend vanaf de Pensioenrichtdatum.
3. Bij vervroeging van de Pensioendatum blijft het bij het ouderdomspensioen behorende partnerpensioen en/of wezenpensioen ongewijzigd. Dit kan desgewenst via uitruil nog gewijzigd worden.
4. Uitstel kan plaatsvinden over een periode bepaald in hele maanden, gerekend vanaf de Pensioenrichtdatum. Over de periode van uitstel vindt geen pensioenopbouw meer plaats.
6.2 Deeltijdpensionering
1. De Deelnemer heeft de mogelijkheid zijn pensioen op de vervroegde Pensioendatum gedeeltelijk in te laten gaan. Dit heet deeltijdpensionering. Indien en zolang de Deelnemer werkzaam blijft bij de Werkgever, blijft de Deelnemer voor het overeengekomen deel Deelnemer tot de Pensioenrichtdatum en bouwt hij pensioen op.
2. Ingeval er voor deeltijdpensionering wordt gekozen, kan het ouderdomspensioen in stappen van veelvouden van 20% in gaan.
3. De Deelnemer kan in maximaal twee stappen, en bij iedere stap met veelvouden van 20%, gebruik maken van het recht op deeltijdpensionering. Indien gekozen wordt voor deeltijdpensioen in twee stappen, dient het pensioen bij de tweede stap volledig in te gaan en kan geen nieuwe periode hoog-laag gekozen worden. De lopende hoog-laag uitkering kan wel worden aangepast.
4. De datum waarop volledig met ouderdomspensioen wordt gegaan kan zelf worden gekozen. Dit kan echter niet later dan de dag waarop recht bestaat op de AOW-uitkering vermeerderd met vijf jaren.
6.3 Uitruil van partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen of omgekeerd
1. De (Gewezen) Deelnemer kan een gedeelte van het ouderdomspensioen bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden en op de Pensioendatum uitruilen om het partnerpensioen te verhogen.
Bij het herschikken van ouderdomspensioen ten behoeve van een hoger partnerpensioen geldt dat door de herschikking het partnerpensioen niet meer mag gaan bedragen dan de fiscale grens van 70% van het verlaagde ouderdomspensioen.
2. De (Gewezen) Deelnemer kan het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk bij tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden en op de Pensioendatum uitruilen om het ouderdomspensioen te verhogen. De (Gewezen) Deelnemer met een Partner heeft daarvoor de instemming nodig van de Partner.
3. Er is geen uitruil mogelijk van het bijzonder partnerpensioen en verevend ouderdomspensioen waarop een Gewezen Partner recht heeft behouden.
4. Bij uitruil van partnerpensioen naar extra ouderdomspensioen of omgekeerd wijzigt het wezenpensioen niet.
5. Uitruil kan niet plaatsvinden als het bedrag van de uit te ruilen pensioensoort lager is dan de grens waarbij afkoop van kleine pensioenen aan de orde is, tenzij het Pensioen waarnaar uitgeruild wordt hoger is dan voornoemde grens.
6.4 Omzetten ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen
Indien de (Gewezen) Deelnemer eerder met (deeltijd)pensioen gaat dan op de Pensioenrichtdatum en de (Gewezen) Deelnemer op dat moment nog geen AOW ontvangt, heeft de (Gewezen) Deelnemer de mogelijkheid om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in een AOW- overbruggingspensioen. Dit laatste pensioen is bedoeld om de AOW te overbruggen in de periode van de vervroegde Pensioendatum tot de ingangsdatum van de AOW.
6.5 Variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen
1. De (Gewezen) Deelnemer heeft de keuze om vanaf de Pensioendatum eerst een periode van maximaal 10 jaar een hoog ouderdomspensioen te ontvangen en daarna een laag of juist eerst een periode van maximaal 10 jaar een laag ouderdomspensioen te ontvangen en daarna een hoog.
2. De eerste periode wordt bepaald in hele maanden, gerekend vanaf de gekozen Pensioendatum.
3. Het lage ouderdomspensioen mag niet lager zijn dan 75% van het hoge ouderdomspensioen.
4. De keuze van het eerste lid heeft geen invloed op de hoogte van het eventueel meeverzekerde partnerpensioen en wezenpensioen.
6.6 Algemene bepalingen over keuzemogelijkheden
1. De vaststelling van het ouderdomspensioen op basis van één of meer van de genoemde keuzemogelijkheden vindt plaats conform door het Bestuur vastgestelde rekenregels welke zijn vastgelegd in het Tabellenboek voor Collectiviteitkring B. Uitgangspunt voor de rekenregels is de collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Het Bestuur houdt zich het recht voor de rekenregels periodiek te herzien.
2. Indien sprake is van een conform artikel 8.5 vastgesteld recht op uitbetaling van een te verevenen ouderdomspensioen ten behoeve van een Gewezen Partner, is:
a. het eerder en later ingaan van het (deeltijd)ouderdomspensioen van de (Gewezen) Deelnemer als bedoeld in artikel 6.1 en artikel 6.2, en
b. het variëren in de hoogte van de uitkering van het ouderdomspensioen van de (Gewezen) Deelnemer als bedoeld in artikel 6.5,
van overeenkomstige toepassing op het recht op uitbetaling van een te verevenen ouderdomspensioen ten behoeve van een Gewezen Partner.
3. De pensioenkeuzes moeten ten minste binnen de in artikel 2.2.8 genoemde termijnen bekend worden gemaakt aan het Pensioenfonds. Eenmaal gemaakte keuzes kunnen vanaf de Pensioendatum niet meer ongedaan worden gemaakt.
4. Indien combinaties van mogelijkheden als bedoeld in de artikelen 6.1, 6.2, 6.3, 6.4 en 6.5 zich voordoen, wordt de volgende volgorde in acht genomen:
- verschuiving van de pensioendatum;
- deeltijdpensionering;
- ruil van partnerpensioen naar ouderdomspensioen en omgekeerd;
- ruil van ouderdomspensioen in AOW-overbruggingspensioen; en
- variatie in de hoogte van het ouderdomspensioen.
7. Arbeidsongeschiktheid
7.1 Pensioenopbouw na Arbeidsongeschiktheid
1. De Deelnemer die arbeidsongeschikt is volgens de WIA en recht heeft op een WGA- of IVA- uitkering, heeft recht op voortzetting van het deelnemerschap zonder premiebetaling. Dit geldt ook voor de Gewezen Xxxxxxxxx van wie het deelnemerschap tijdens de ziekteperiode is geëindigd en die na afloop van de wachttijd in de zin van de WIA recht op een uitkering ingevolge die wet krijgt. Het deelnemerschap wordt dan geheel of gedeeltelijk voortgezet zonder dat daarvoor premie is verschuldigd. Zolang het deelnemerschap wordt voortgezet wegens Arbeidsongeschiktheid, wordt betrokkene beschouwd als Deelnemer. De voortzetting van het deelnemerschap zonder premiebetaling gaat pas in na afloop van de wachttijd in de zin van de WIA.
2. Gedurende de voortzetting van het deelnemerschap worden de Pensioenaanspraken vastgesteld op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag voorafgaand aan de Arbeidsongeschiktheid volgens artikel 3.4 met dien verstande dat voor de Gewezen Deelnemer die arbeidsongeschikt wordt, het deelnemerschap wordt voortgezet op basis van de laatst vastgestelde pensioengrondslag voorafgaande aan de eerste ziektedag. De pensioengrondslag waar de voortzetting op wordt gebaseerd, wordt jaarlijks aangepast conform het bepaalde in artikel 5.1 met dien verstande dat de pensioengrondslag niet mag uitkomen boven het fiscaal maximum. Bij de vaststelling van de pensioengrondslag zoals bedoeld in dit lid geldt dat een of meer salarisverhogingen van in totaal meer dan 25% op jaarbasis in de voorafgaande 12 maanden niet worden meegenomen.
3. Gedurende de voortgezette deelneming wordt de verwerving van ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen premievrij voortgezet volgens onderstaande tabel:
Mate van Arbeidsongeschiktheid volgens het UWV | Percentage voortgezette pensioenopbouw |
Minder dan 35% | 0% |
35 tot 45% | 40% |
45 tot 55% | 50% |
55 tot 65% | 60% |
65 tot 80% | 80% |
80 tot 100% | 100% |
4. Indien de mate van Arbeidsongeschiktheid van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer tijdens het dienstverband met de Werkgever wijzigt, wordt de premievrije opbouw dienovereenkomstig aangepast, tenzij het bepaalde in lid 5 van toepassing is.
5. Indien de Deelnemer bij aanvang van het deelnemerschap reeds arbeidsongeschikt is en de mate van Arbeidsongeschiktheid tijdens het dienstverband toeneemt, vindt premievrije verwerving van Pensioenaanspraken plaats voor de toename van de mate van Arbeidsongeschiktheid die uitkomt boven de mate van Arbeidsongeschiktheid die is vastgesteld bij het einde van de dienstbetrekking met de Werkgever waar de Deelnemer arbeidsongeschikt is geworden dan wel de latere ingang van de WIA-uitkering inzake die Arbeidsongeschiktheid.
6. Indien de mate van Arbeidsongeschiktheid van de Deelnemer na beëindiging van het dienstverband wijzigt, wordt de mate van voortgezette premievrije pensioenopbouw dienovereenkomstig aangepast, met dien verstande dat de mate van Arbeidsongeschiktheid waarop de premievrije pensioenopbouw wordt gebaseerd niet uitgaat boven de mate van Arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld bij beëindiging van het dienstverband met de Werkgever dan wel de latere ingang van de WIA-uitkering inzake die Arbeidsongeschiktheid.
7. Indien de Deelnemer na beëindiging van het dienstverband minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt, stopt de voortgezette pensioenopbouw. In geval de (Gewezen) Deelnemer binnen vier weken opnieuw meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt, wordt de voortgezette pensioenopbouw hervat tot maximaal de voorgezette pensioenopbouw behorend bij de mate van Arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld bij beëindiging van het dienstverband dan wel de latere ingang van de WIA-uitkering inzake die Arbeidsongeschiktheid. Indien de Deelnemer na vier
weken meer dan 35% arbeidsongeschikt wordt, dan wordt de voortgezette pensioenopbouw niet hervat.
8. Bij een wijziging van de mate van Arbeidsongeschiktheid wordt uitgegaan van de voor premievrije opbouw wegens Arbeidsongeschiktheid geldende pensioengrondslag.
9. Een toename in de mate van premievrije opbouw gaat in per de dag waarop de mate van Arbeidsongeschiktheid is toegenomen.
10.Een afname in de mate van premievrije doorbouw gaat in per de dag waarop de mate van Arbeidsongeschiktheid is afgenomen.
00.Xx premievrije pensioenopbouw wordt beëindigd op het vroegste van de volgende tijdstippen:
- de dag waarop de Deelnemer overlijdt;
- de dag waarop het percentage Arbeidsongeschiktheid daalt onder de 35%;
- de dag waarop de AOW ingaat;
- de dag waarop de Pensioenrichtdatum wordt bereikt, die gold ten tijde van de ingang van de arbeidsongeschiktheid.
12.Verlagingen van de pensioenopbouw, al dan niet als gevolg van een premietekort als bedoeld in artikel 9.1, gelden tevens voor Deelnemers met een recht op premievrije voortzetting van de pensioenopbouw wegens Arbeidsongeschiktheid.
8. Bijzondere gebeurtenissen en situaties
8.1 Onbetaald verlof en ouderschapsverlof
1. Indien een Deelnemer onbetaald verlof opneemt, zoals bepaald in de arbeidsvoorwaarden van de Werkgever, blijft gedurende de periode van dit onbetaald verlof het risico verzekerd van het Partner- en Wezenpensioen op het niveau dat laatstelijk gold voor de ingang van het onbetaalde verlof.
2. Wanneer een Deelnemer gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van onbetaald verlof, zoals bepaald in de arbeidsvoorwaarden van de Werkgever, en direct aansluitend aan de periode van onbetaald verlof is teruggekeerd bij de Werkgever, wordt de Dienstbetrekking als ononderbroken beschouwd maar zal voor de bepaling van de pensioenaanspraken het aantal deelnemersjaren worden verminderd met de periode van het onbetaalde verlof, in dagen nauwkeurig.
3. Indien de Deelnemer gebruikt maakt van de wettelijke regeling inzake ouderschapsverlof of van de wettelijke regeling aanvullend geboorteverlof, wordt gedurende de periode van dit verlof uitgegaan
van het aantal arbeidsuren zoals dat van toepassing was onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop dit verlof is opgenomen.
4. Indien een Deelnemer gebruik maakt van de levensloopverlofregeling van de Werkgever, wordt gedurende een periode van maximaal 13 weken uitgegaan van het aantal arbeidsduren zoals dat van toepassing was onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop het levensloop verlof is opgenomen.
8.2 Tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap
1. Als het deelnemerschap – anders dan door overlijden – eindigt vóór de Pensioenrichtdatum en indien en voor zover het bepaalde in artikel 8.6 niet van toepassing is, behoudt de Gewezen Deelnemer een premievrije aanspraak op het ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen dat berekend is op grond van de deelnemersjaren tot datum uit dienst treden.
2. Bij beëindiging van het deelnemerschap is artikel 6.3, lid 1 van toepassing en kan het conform lid 1 vastgestelde ouderdomspensioen worden omgezet in een verlaagde aanspraak op ouderdomspensioen in combinatie met een nieuw toe te kennen aanspraak op partnerpensioen.
3. Als het deelnemerschap – anders dan door overlijden – eindigt vóór de Pensioenrichtdatum en de op basis van de tot het tijdstip van beëindiging opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenrichtdatum niet meer zal bedragen dan € 2,- per jaar, vervalt de aanspraak aan de Collectiviteitkring B. De eerste zin is niet van toepassing indien de Deelnemer verhuist naar een andere lidstaat en hij het Pensioenfonds daarover bij beëindiging van de deelneming heeft geïnformeerd.
8.3 Waardeoverdracht
1. Bij opname in de pensioenregeling is het Pensioenfonds op verzoek van de Deelnemer verplicht de waarde van Xxxxxxxxxx die opgebouwd zijn in een of meer vorige dienstverbanden aan te wenden ter verwerving van Pensioenaanspraken voor die Deelnemer mits wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij en krachtens de Pensioenwet. Aan de hand van de beschikbare overdrachtswaarde bepaalt het Pensioenfonds de extra aanspraken op ouderdomspensioen, levenslang partnerpensioen en wezenpensioen. De extra Pensioenaanspraken worden vervolgens op dezelfde manier behandeld als Pensioenaanspraken die in deze pensioenregeling zijn opgebouwd. De verhouding tussen ouderdomspensioen en partnerpensioen is in beginsel 100:70.
2. Als de Gewezen Deelnemer gaat deelnemen in de pensioenregeling van een volgende Werkgever, is het Pensioenfonds op verzoek van de Gewezen Deelnemer verplicht de waarde van de opgebouwde Pensioenaanspraken over te dragen naar de pensioenuitvoerder van die nieuwe Werkgever, mits wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij en krachtens de Pensioenwet. Door de overdracht vervallen de Pensioenaanspraken die op grond van dit reglement zijn verkregen jegens het Pensioenfonds met uitzondering van de aanspraken op bijzonder partnerpensioen.
3. Het Fonds draagt een klein pensioen, zoals vastgelegd in artikel 66 Pensioenwet, van iemand die op of na 1 januari 2018 Gewezen Deelnemer wordt automatisch over naar de nieuwe
pensioenuitvoerder van de Gewezen Deelnemer met uitzondering van de aanspraken op bijzonder partnerpensioen.
4. Wanneer de pensioenuitvoerder minimaal vijf keer, gedurende ten minste vijf jaar, tevergeefs heeft gepoogd de aanspraken over te dragen aan een nieuwe uitvoerder (artikel 66 lid 1 c Pensioenwet), dan heeft het Fonds de mogelijkheid om de aanspraak alsnog eenzijdig af te kopen.
8.4 Gevolgen van Xxxxxxxxx voor partnerpensioen
1. Bij Scheiding van een Deelnemer behoudt de Gewezen Partner de aanspraak op het partnerpensioen dat tot die datum is opgebouwd.
2. Bij Scheiding van de Gewezen Xxxxxxxxx wordt bij het overlijden van die Gewezen Deelnemer de Gewezen Partner als Partner beschouwd. De Gewezen Partner heeft dan recht op het partnerpensioen dat bij het einde van het deelnemerschap was vastgesteld, verhoogd met het partnerpensioen dat bij het einde van het deelnemerschap is verkregen vanuit een eventuele uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen.
3. Bij Scheiding van de Gepensioneerde wordt bij het overlijden van die Gepensioneerde de Gewezen Partner als Partner beschouwd. De Gewezen Partner houdt dan recht op dat partnerpensioen dat bij het einde van het deelnemerschap was vastgesteld, verhoogd met het partnerpensioen dat bij het einde van het deelnemerschap of op de Pensioendatum is verkregen vanuit een eventuele uitruil van ouderdomspensioen in partnerpensioen.
4. Het bepaalde in lid 1, 2 en 3 is niet van toepassing als:
x. xx echtgenoten of de geregistreerde partners bij huwelijkse voorwaarden of bij voorwaarden van geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk gesloten overeenkomst met betrekking tot de Scheiding anders overeenkomen. Het Pensioenfonds moet hiermee instemmen;
b. in verband met de beëindiging van een ongeregistreerd partnerschap de Partners schriftelijk anders overeenkomen. Het Pensioenfonds moet hiermee instemmen.
5. Het partnerpensioen voor een volgende Partner is het partnerpensioen dat kan worden verkregen volgens artikel 4.3, verminderd met de aanspraak op partnerpensioen van de Gewezen Partner.
6. Bij overlijden van de Gewezen Partner vóór de Pensioendatum wordt het partnerpensioen van de betreffende Gewezen Partner weer beschikbaar gesteld voor de huidige of eventueel volgende Partner van de (Gewezen) Deelnemer.
8.5 Gevolgen van beëindiging partnerrelatie voor ouderdomspensioen
1. In geval van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of beëindiging van geregistreerd partnerschap, kan de (gewezen) echtgenoot of de (gewezen) geregistreerde partner recht hebben op verevening van het ouderdomspensioen volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS). Pensioenverevening is niet aan de orde bij omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap of omgekeerd en ook niet bij beëindiging van een Gezamenlijke Huishouding.
2. De hoofdregel van de WVPS is dat het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk of geregistreerde partnerschap is opgebouwd, voor de helft toekomt aan de Gewezen Partner. Hierover kunnen afwijkende afspraken gemaakt worden tussen de (Gewezen) Deelnemer en de Gewezen Partner.
3. Het recht op verevening kan alleen rechtstreeks bij het Pensioenfonds geldend gemaakt worden als het verzoek binnen twee jaar na de scheidingsdatum bij het Pensioenfonds is ingediend. Dit moet gebeuren met het formulier dat daarvoor wettelijk is voorgeschreven.
4. Het recht op verevening vervalt indien het te verevenen deel minder bedraagt dan het in artikel 66, lid 1 van de Pensioenwet bedoelde bedrag.
5. Zolang de uitkering aan de Gewezen Partner toekomt wordt deze in mindering gebracht op het in het eerste lid bedoelde te verevenen Pensioen van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde. De uitkering van het aan de Gewezen Partner toegerekende deel van het in het eerste lid bedoelde te verevenen Pensioen vervalt
a. op de laatste dag van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt; dan wel
b. op de laatste dag van de maand waarin de Gewezen Partner overlijdt, indien het overlijden plaatsvindt vóór het overlijden van de Gepensioneerde. De uitkering die toekwam aan de Gewezen Partner komt vanaf dat moment weer toe aan de Gepensioneerde.
6. Het Pensioenfonds zal voor de verevening kosten in rekening brengen. Deze kosten zijn voor rekening van beide gewezen echtgenoten of geregistreerde partners.
7. De (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde en de Gewezen Partner kunnen op grond van artikel 5 van de WVPS er voor kiezen om het vereveningsrecht, samen met het partnerpensioen van de gewezen echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner, om te zetten naar een eigen ouderdomspensioen voor de gewezen echtgenoot of de gewezen geregistreerde partner mits dit verzoek binnen twee jaar na de scheidingsdatum bij het Pensioenfonds is ingediend. Het Pensioenfonds stelt bij deze conversie de eis dat de Pensioendatum wordt bepaald volgens de regels van dit reglement; ook de overige pensioenregels van dit reglement moeten zoveel mogelijk worden gevolgd.
8.6 Afkoop van kleine pensioenen bij einde deelname na 2017
1. Het Pensioenfonds heeft de mogelijkheid kleine pensioenen af te kopen wanneer de kleine pensioenen minder bedragen dan het op basis van artikel 66 Pensioenwet bepaalde bedrag. Dit geldt voor:
a. Klein ouderdomspensioen en het daarbij behorend partner- en wezenpensioen op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen indien de pensioengerechtigde met de afkoop instemt;
b. Xxxxx ouderdomspensioen en daar bijbehorende partner- en wezenpensioenen, wanneer de pensioenuitvoerder minimaal vijf keer, gedurende ten minste vijf jaar na beëindiging van de
deelname, tevergeefs heeft gepoogd de aanspraken over te dragen aan een nieuwe uitvoerder (artikel 66 lid 2 c Pensioenwet) en de gewezen deelnemer met de afkoop instemt;
c. Wanneer de deelname is geëindigd tussen 1 januari 2018 en 1 januari 2019, klein ouderdomspensioen en overige pensioenen, wanneer de pensioenuitvoerder minimaal vijf keer, gedurende ten minste vijf jaar vanaf 2019, tevergeefs heeft gepoogd de aanspraken over te dragen aan een nieuwe uitvoerder (artikel 66 lid 2 c Pensioenwet);
d. Xxxxx partnerpensioen bij overlijden van de deelnemer binnen zes maanden na de ingangsdatum (artikel 67 Pensioenwet);
e. Xxxxx wezenpensioen bij overlijden van de deelnemer binnen zes maanden na de ingangsdatum (artikel 67 Pensioenwet);
f. Xxxxx bijzonder partnerpensioen bij Scheiding binnen zes maanden na de melding van de scheiding(artikel 68 Pensioenwet).
Bij een eventuele afkoop past het Pensioenfonds afkoopfactoren toe. Deze afkoopfactoren zijn vermeld in het Tabellenboek voor Collectiviteitkring B.
2. Het Pensioenfonds informeert de Pensioengerechtigde, Partner, Kind of Gewezen Partner binnen de wettelijke termijnen vanaf het moment waarop het recht op afkoop ontstaat en gaat binnen deze termijnen tot uitbetaling over. Na de uitkering van het afkoopbedrag zijn er geen aanspraken meer bij het Pensioenfonds.
8.7 Afkoop van kleine pensioenen bij einde deelname voor 2018
1. Het Pensioenfonds heeft de mogelijkheid om met instemming of zonder bezwaar van de aanspraakgerechtigde, kleine pensioenen af te kopen. Dit geldt voor:
2. Pensioenaanspraken van een Gewezen Deelnemer waarvan- op basis van de tot het tijdstip van beëindiging van de deelneming opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen - de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de pensioenrichtdatum minder bedraagt dan het op basis van artikel 66 Pensioenwet bepaalde bedrag. Hierbij geldt dat:
a. De Gewezen Deelnemer geen bezwaar maakt tegen de afkoop indien de deelneming is geëindigd voor 1 januari 2007;
b. De Gewezen Deelnemer instemt met de afkoop indien de deelneming is geëindigd vanaf 1 januari 2007 tot 1 januari 2018.
Bij een eventuele afkoop past het Pensioenfonds afkoopfactoren toe. Deze afkoopfactoren zijn vermeld in het Tabellenboek voor Collectiviteitkring B.
9. Financiële bepalingen
9.1 Financiering van de pensioenregeling
1. De financiering van de Pensioenaanspraken uit hoofde van dit pensioenreglement vindt plaats overeenkomstig de afspraken die zijn vastgelegd in de Uitvoeringsovereenkomst.
2. Dit pensioenreglement betreft een CDC-pensioenregeling waarin wordt gestreefd naar Pensioenen op middelloonbasis, met de volgende karakteristieken:
- Met inachtneming van de tussen het Pensioenfonds en de Werkgever gesloten Uitvoeringsovereenkomst, betaalt de Werkgever aan het Pensioenfonds een jaarlijkse vaste premie ter grootte van een vast percentage van de Pensioengrondslag van alle Deelnemers (inclusief de deelnemersbijdrage) in dat jaar;
- Wanneer de met de Werkgever afgesproken vaste premie op basis van het CDC-systeem niet langer toereikend is om de beoogde middelloonregeling te financieren, ook na onttrekking van middelen uit het Premiedepot I, zal de pensioenopbouw navenant worden gekort en zal de premie niet worden verhoogd;
- De Werkgever betaalt de premie inclusief de deelnemersbijdrage aan het Pensioenfonds;
- Met het betalen van de premie heeft de Werkgever aan zijn financiële verplichtingen voldaan. Er bestaat geen bijstortingsverplichting voor de Werkgever. Wanneer Collectiviteitkring B niet zelfstandig binnen de wettelijke termijnen uit onderdekking komt, worden de Pensioenaanspraken en Pensioenrechten gekort. Evenmin wordt bijgestort als de toeslagambitie niet voldoende wordt gerealiseerd;
- Ter voorkoming van onevenwichtigheid in Collectiviteitkring B als gevolg van het hanteren van een minimum premiedekkingsgraad van 100% wordt een deel van premie toegevoegd aan Premiedepot II dan wel valt een deel hieruit vrij aan Collectiviteitkring B;
- Wanneer de beleidsdekkingsgraad van de Collectiviteitkring B volgens de wettelijke normen een premiekorting of een premierestitutie zou toestaan, wordt deze niet verleend.
De pensioenregeling is daarom gebaseerd op een vaste premie zoals nader in dit pensioenreglement en in de Uitvoeringsovereenkomst beschreven.
9.2 Premiebijdrage
1. De totale premie voor de periode 1 augustus 2021 tot en met 31 december 2023 bedraagt 32% van de Pensioengrondslag. Hiervan komt 27% voor rekening van de Werkgever en 5% voor rekening van de Deelnemer.
2. De deelnemersbijdrage wordt bruto ingehouden op het salaris van de Deelnemer en door de Werkgever afgedragen aan het Pensioenfonds.
3. Voor een Deelnemer die in deeltijd werkt geldt de bijdrage naar evenredigheid.
4. De Deelnemer is geen bijdrage verschuldigd als sprake is van voortgezette pensioenopbouw na Arbeidsongeschiktheid volgens artikel 7.1. Bij gedeeltelijke voortgezette pensioenopbouw is de bijdrage voor een deel verschuldigd.
9.3 Uitkering van het Pensioen
1. Het Pensioen wordt uitbetaald in twaalf gelijke maandelijkse termijnen, telkens aan het einde van de maand.
2. Het Pensioen zal worden uitbetaald aan de Pensioengerechtigden, met dien verstande dat het wezenpensioen van het Kind dat minderjarig is, zal worden uitbetaald aan de wettelijke vertegenwoordiger(s) van het Kind.
3. Uitbetaling van het Pensioen geschiedt onder de volgende voorwaarden, tenzij de informatie uit de Basisregistratie Personen te herleiden is:
a. de Pensioengerechtigde woonachtig in het buitenland dient een behoorlijk bewijs van zijn in leven zijn te overleggen;
b. indien door overlijden van een in het buitenland woonachtige (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde een (bijzonder) partner- en/of wezenpensioen moet worden uitgekeerd, moet een uittreksel uit het bevolkingsregister worden overgelegd, waarop de datum van overlijden van de (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde staat vermeld;
c. indien het hierboven bedoelde partnerpensioen toekomt aan de Partner van een ongehuwde en niet wettelijk als partner geregistreerde (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde, dienen stukken te worden overgelegd, waarin ten genoegen van het Pensioenfonds wordt aangetoond dat de Gezamenlijke huishouding onmiddellijk voorafgaande aan het overlijden nog bestond;
d. tevens moeten eventuele andere stukken, welke door het Pensioenfonds worden verlangd, worden ingestuurd zoals het gestelde in artikel 2.2.8.
De kosten voor het verstrekken van de hiervoor bedoelde bewijzen en verklaringen zijn voor rekening van belanghebbende(n).
4. Bij uitbetalingen buiten Nederland kan het Pensioenfonds de werkelijk gemaakte kosten in rekening brengen bij de belanghebbende(n).
5. De Pensioengerechtigde behoudt tijdens zijn leven recht op niet opgevorderde uitkeringen.
6. De uitkeringen worden verminderd met die belastingen en premieheffingen, welke het Pensioenfonds verplicht is in te houden en af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wetten of besluiten.
10. Overige bepalingen
10.1 Fiscale maximering
1. Een AOW-overbruggingspensioen (zoals omschreven in artikel 6.4) is maximaal gelijk aan twee keer het AOW-bedrag voor een gehuwde zonder toeslag, inclusief vakantie-uitkering.
2. Als een (Gewezen) Deelnemer gedurende het deelnemerschap in deeltijd heeft gewerkt, wordt:
- de laatste pensioengrondslag op fulltimebasis vastgesteld;
- deze pensioengrondslag vermenigvuldigd met de deeltijdfactor. Bij wisselende deeltijdfactoren gedurende het deelnemerschap wordt de gewogen gemiddelde deeltijdfactor genomen.
3. Het Pensioenfonds blijft bij de uitvoering van de pensioenregeling binnen de grenzen van de fiscale wet- en regeling. Bij een verhoging van de fiscale pensioenrichtleeftijd kan het Bestuur besluiten dit pensioenreglement per de datum waarop de fiscale pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd, aan te passen aan die hogere leeftijd en worden de tot dat moment opgebouwde Pensioenaanspraken van de Deelnemers en de premievrije Pensioenaanspraken van de Gewezen Deelnemers per voornoemde datum op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid omgezet naar Pensioenaanspraken met de verhoogde pensioenrichtleeftijd.
Ten aanzien van premievrijgestelde voortzetting deelnemerschap wegens arbeidsongeschiktheid blijft voor de einddatum van de pensioenopbouw de Pensioenrichtdatum gelden zoals die gold bij ingang van de premievrije opbouw tenzij het Bestuur hier anders over besluit.
4. Mocht het onderhavige reglement niet blijken te kwalificeren als pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, dan heeft het Bestuur het recht het pensioenreglement met terugwerkende kracht aan te passen, op dusdanige wijze dat de pensioenregeling wel kwalificeert als pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 en waarbij zoveel als mogelijk aangesloten worden bij doel en strekking van de pensioenregeling, zoals overeengekomen tussen sociale partners.
10.2 Vervreemden van Pensioenaanspraken en Pensioenrechten
De (Gewezen) Deelnemer, de (Gewezen) Partner of de Pensioengerechtigde kan zijn recht op een Pensioenaanspraak of Pensioenrecht niet afkopen, vervreemden of prijsgeven, dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid stellen, anders dan in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet.
10.3 Wijzigingsvoorbehoud Werkgever
1. De Werkgever heeft zich het recht voorbehouden de pensioenregeling eenzijdig te wijzigen, te verlagen, te beperken of te beëindigen, als omstandigheden wijzigen die voor de Werkgever van zodanig zwaarwegend belang zijn in relatie tot de belangen van de Werknemers, dat de belangen van de Werknemers daarvoor moeten wijken.
2. De Werkgever heeft zich het recht voorbehouden zijn bijdrage aan de pensioenregeling te verlagen of te beëindigen in geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden. Indien de werkgever van deze bevoegdheid gebruik maakt, zal hij met het Pensioenfonds in overleg treden over de wijze waarop en de mate waarin de vermindering van zijn bijdrage dan wel over de wijze waarop de beëindiging van zijn bijdrage wordt doorgevoerd. De pensioenovereenkomst(en) zal (zullen) dan gewijzigd worden of worden beëindigd. Het Pensioenfonds zal na wijziging van de pensioenovereenkomst(en) het (de) pensioenreglement(en) aanpassen aan de gewijzigde pensioenovereenkomst(en), met inachtneming van het bepaalde in de uitvoeringsovereenkomst die gesloten is tussen de Werkgever en het Pensioenfonds.
3. Als de Werkgever gebruik wil maken van het recht zoals omschreven in lid 1 of lid 2, worden de Deelnemers hierover schriftelijk geïnformeerd door de Werkgever en wordt over een eventuele herziening van de pensioenregeling overlegd met de ondernemingsraad van de Werkgever door de Werkgever.
4. Als de Pensioenregeling wijzigt, doordat de Werkgever gebruik maakt van het recht zoals omschreven in lid 1 of lid 2 van dit artikel, wijzigen de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten die tot dat moment zijn opgebouwd niet, behalve:
a. als de opgebouwde Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten worden overgedragen naar een nieuwe pensioenuitvoerder;
b. als alle Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten collectief overgaan (collectieve waardeoverdracht) naar de pensioenregeling van een nieuwe Werkgever;
c. als de Pensioenaanspraken en de Pensioenrechten worden verlaagd, zoals bedoeld in artikel 134 van de Pensioenwet.
d. In alle andere dan de in lid 1 en 2 genoemde situaties wordt de pensioenovereenkomst gezamenlijk door de Werkgever en de ondernemingsraad van de Werkgever gewijzigd.
10.4 Uitgesloten risico’s
1. Indien de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde overlijdt ten gevolge van de opzet of grove schuld van een (Gewezen) Partner, dan vervalt het uit hoofde van dit pensioenreglement ten behoeve van die (Gewezen) Partner verzekerde (bijzonder) partnerpensioen, hoe ook geheten, en wordt in plaats daarvan een (bijzonder) partnerpensioen uitgekeerd dat kan worden verworven op basis van de premievrije waarde van het opgebouwde (bijzonder) partnerpensioen berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden.
2. Indien de (Gewezen) Deelnemer of Pensioengerechtigde overlijdt ten gevolge van de opzet of grove schuld van een Kind, dan vervalt het gehele wezenpensioen, hoe ook geheten, dat ten behoeve van dat Kind door het Pensioenfonds is verzekerd.
3. Het Bestuur zal zich bij haar oordeelvorming baseren op een strafrechtelijk vonnis.
4. Op het in lid 1 bedoelde te verwerven (bijzonder) partnerpensioen zijn, voor zover zij niet afwijken van dit artikel, de bepalingen uit dit Pensioenreglement, met name maar niet beperkt tot de bepalingen inzake (bijzonder) partnerpensioen, van toepassing.
5. De ingevolge lid 1 benodigde rekenregels worden bij toekenning van het (bijzonder) partnerpensioen door het Bestuur vastgesteld op basis van de fondsgrondslagen.
10.5 Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet, beslist het Bestuur.
10.6 Overgangsbepalingen
1. Voor degene die op 31 juli 2021 Deelnemer was aan het Pensioenreglement 2015 van Pensioenfonds NIBC, geldt dat het deelnemerschap aan voornoemd pensioenreglement per 31 juli 2021 wordt beëindigd. Alle pensioenaanspraken die tot en met 31 juli 2021 zijn opgebouwd krachtens het Pensioenreglement 2015 worden premievrij gemaakt. Vanaf 1 augustus 2021 vinden de opbouw van pensioenaanspraken en de risicoverzekeringen plaats op basis van dit pensioenreglement.
2. De hiervoor in lid 1 bedoelde premievrije Pensioenaanspraken worden omgezet naar Pensioenaanspraken krachtens dit pensioenreglement. De omzetting vindt plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Bij omzetting wordt uit de waarde van de krachtens het Pensioenreglement 2015 verkregen premievrije aanspraken een ouderdomspensioen, partnerpensioen en wezenpensioen toegekend.
3. Indien een arbeidsongeschikte Deelnemer premievrijstelling heeft verkregen op basis van het Pensioenreglement 2015, dan behoudt deze Deelnemer premievrijstelling conform het bepaalde in artikel 7.1 van dit pensioenreglement. Voor deze Deelnemer blijft de pensioengrondslag van toepassing zoals die voor hem laatstelijk gold op 31 juli 2021 met toepassing van artikel 7.1, lid 2. Voor de in dit lid bedoelde arbeidsongeschikte Deelnemer die geboren is vóór 1966, geldt dat in afwijking van het gestelde in artikel 6.1, lid 1, laatste zin het pensioen vervroegd kan worden tot maximaal vijf jaar voor AOW-datum.
4. Een Werknemer, die op 31 juli 2021 ten gevolge van ziekte de bedongen arbeid niet verricht en aanspraak heeft op loondoorbetaling in de zin van artikel 7:629 BW, behoudt recht op premievrijstelling conform het bepaalde in artikel 7.1. Xxxxx een vorenbedoelde Werknemer na 31 juli 2021 Arbeidsongeschikt dan komt hij met inachtneming van artikel 7.1 in aanmerking voor premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid bij het Pensioenfonds. Voor de in de vorige volzin genoemde premievrijstelling komt tevens in aanmerking de voormalig Werknemer waarvan het deelnemerschap in Stichting Pensioenfonds NIBC tijdens ziekte is beëindigd en die na 31 juli 2021 Arbeidsongeschikt wordt als gevolg van de eerder vastgestelde ziekte.
5. Voor Deelnemers die op 31 juli 2021 nog aanspraak hadden op tijdelijk ouderdomspensioen, een ongehuwdenpensioen of een tijdelijk partnerpensioen bij Stichting Pensioenfonds NIBC is dit tijdelijk ouderdomspensioen, ongehuwdenpensioen of tijdelijk partnerpensioen overgedragen naar
Collectiviteitkring B. Vanaf 1 augustus 2021 worden toeslagen verleend op basis van dit pensioenreglement op dezelfde wijze als geldt voor ouderdomspensioen.
6. Deelnemers die op 31 juli 2021 nog aanspraak hadden op tijdelijk nabestaandenpensioen bij Stichting Pensioenfonds NIBC en voldoen aan de volgende voorwaarden hebben aanspraak op een tijdelijk nabestaandenpensioen;
a. geboren zijn op of na 1 januari 1950, en
b. op 31 december 2006 Deelnemer waren in de zin van het Pensioenreglement 2000 bij Stichting Pensioenfonds NIBC, en
c. vanaf 1 januari 2007 Xxxxxxxxx waren geworden in de zin van het Pensioenreglement 2007 bij Stichting Pensioenfonds NIBC, en
d. op 1 januari 2015 Xxxxxxxxx zijn geworden in de zin van Pensioenreglement 2015 bij Stichting Pensioenfonds NIBC.
Deze aanspraak blijft verzekerd op basis van het bepaalde in het op 31 december 2014 geldende pensioenreglement bij Stichting Pensioenfonds NIBC. Dit betekent dat dit pensioen uiterlijk wordt uitgekeerd tot en met de laatste dag van de maand, waarin de nabestaande 65 jaar wordt.
7. Degenen die op 31 december 2014 Gepensioneerde of Partnerpensioengerechtigde waren in de zin van een pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds NIBC hebben bij overlijden vanaf 1 augustus 2021 aanspraak op een overlijdenstoeslag ter grootte van twee maanden ouderdomspensioen of partnerpensioen. Deze toeslag wordt uitgekeerd aan de Partner en de Kinderen zoals gedefinieerd in dit reglement. Deze toeslag wordt betaald direct na het overlijden van respectievelijk de Gepensioneerde en de Partnerpensioengerechtigde. Recht op de in dit lid genoemde overlijdenstoeslag bestaat uitsluitend voor zover de uitkering samen met eventuele andere overeenkomstige aanspraken jegens de Werkgever, aan de voorwaarden voor vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel m, van de Wet op de loonbelasting 1964 voldoet.
8. Voor degene die op 31 juli 2021 (Gewezen) Deelnemer was aan het Pensioenreglement 2015 van Pensioenfonds NIBC en geboren is voor 1966, geldt dat in afwijking van het gestelde in artikel 6.1 lid 1 vervroegd kan worden tot maximaal de 58ste verjaardag.
9. In afwijking van het vereiste van artikel 1.11, sub a (Gezamenlijke huishouding) geldt voor degene die op 31 juli 2021 (Gewezen) Deelnemer of Gepensioneerde was aan het Pensioenreglement 2015 van Stichting Pensioenfonds NIBC en die op die datum een gezamenlijke huishouding had conform de definitie van dat pensioenreglement niet de eis van een onafgebroken inschrijving op hetzelfde adres in de Basisregistratie van ten minste zes maanden.
10.Deelnemers die op 31 december 2014 deelnemer waren in de zin van een pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds NIBC en aanspraak hebben op extra deelnemersjaren ten behoeve van de bepaling van het risico partnerpensioen behouden voor dit pensioenreglement deze aanspraak.
10.7 Inwerkingtreding
Dit pensioenreglement is in werking getreden op 1 augustus 2021.