TRAC T A TENBLAD
TRAC T A TENBLAD
VAN HET
K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
JAARGANG 2010 Nr. 98
A. TITEL
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen;
(met Protocol)
’s-Gravenhage, 26 februari 2010
B. TEKST
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en
de Zwitserse Bondsraad,
Geleid door de wens het huidige Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het ver- mogen, met Protocol, ondertekend te Den Haag op 12 november 1951, als aangevuld door het Aanvullend Protocol, ondertekend te Den Haag op 12 november 1951 en als gewijzigd bij de Overeenkomst tot wijzi- ging en aanvulling van het Verdrag, ondertekend te Den Haag op 22 juni 1966, te vervangen door een nieuw verdrag;
Zijn het volgende overeengekomen:
HOOFDSTUK I REIKWIJDTE VAN HET VERDRAG
Artikel 1
Personen op wie het Verdrag van toepassing is
Dit Verdrag is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
Artikel 2
Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is
1. Dit Verdrag is van toepassing op belastingen naar het inkomen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een Verdragsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke publiekrechtelijke lichamen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen worden beschouwd alle belastin- gen die worden geheven naar het gehele inkomen of naar bestanddelen van het inkomen, waaronder begrepen belastingen naar voordelen ver- kregen uit de vervreemding van roerende goederen of onroerende zaken, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn met name:
a. in Nederland:
– de inkomstenbelasting;
– de loonbelasting;
– de vennootschapsbelasting, daaronder begrepen het aandeel van de Regering in de nettowinsten behaald met de exploitatie van natuur- lijke rijkdommen geheven krachtens de Mijnbouwwet;
– de dividendbelasting;
(hierna te noemen: „Nederlandse belasting”);
b. in Zwitserland:
– de belastingen van de Bondsstaat, de kantons en de gemeenten naar het inkomen (gehele inkomen, opbrengst van arbeid, opbrengst van vermogen, nijverheids- en handelsvoordelen, vermogenswinsten en andere bestanddelen van het inkomen);
(hierna te noemen: „Zwitserse belasting”).
4. Het Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van ondertekening van het Verdrag naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden gehe-
5. Het Verdrag is niet van toepassing op belastingen geheven aan de bron ter zake van loterijprijzen.
HOOFDSTUK II BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 3
Algemene begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij de context anders ver- eist:
a. betekenen de uitdrukkingen „een Verdragsluitende Staat” en „de andere Verdragsluitende Staat” het Koninkrijk der Nederlanden (Neder- land) of Zwitserland, naargelang de context vereist;
b. betekent de uitdrukking „Nederland” het deel van het Koninkrijk der Nederlanden dat in Europa is gelegen, met inbegrip van zijn territo- riale zee en elk gebied buiten de territoriale zee waarbinnen Nederland, in overeenstemming met het internationale recht, rechtsbevoegdheid heeft of soevereine rechten uitoefent;
c. betekent de uitdrukking „Zwitserland” de Zwitserse Bondsstaat;
d. omvat de uitdrukking „persoon” een natuurlijke persoon, een li- chaam en elke andere vereniging van personen;
e. betekent de uitdrukking „lichaam” elke rechtspersoon of elke een- heid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f. betekenen de uitdrukkingen „onderneming van een Verdragslui- tende Staat” en „onderneming van de andere Verdragsluitende Staat” onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een Verdragsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat;
g. betekent de uitdrukking „internationaal verkeer” alle vervoer met een schip of luchtvaartuig, geëxploiteerd door een onderneming waarvan de plaats van werkelijke leiding in een Verdragsluitende Staat is gele- gen, behalve wanneer het schip of luchtvaartuig uitsluitend wordt geëx- ploiteerd tussen plaatsen die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen;
h. betekent de uitdrukking „bevoegde autoriteit”:
i. in Nederland de minister van Financiën of zijn bevoegde verte- genwoordiger;
ii. in Zwitserland de directeur van de Federale Belastingadminis- tratie of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
i. betekent de uitdrukking „onderdaan”:
i. elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een Verdrag- sluitende Staat bezit;
ii. elke rechtspersoon, vennootschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een Verdragsluitende Staat van kracht is.
2. Voor de toepassing van het Verdrag door een Verdragsluitende Staat op enig moment heeft, tenzij de context anders vereist, elke daarin niet omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat moment heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, waarbij elke beteke- nis volgens de toepasselijke belastingwetgeving van die Staat prevaleert boven een betekenis die volgens andere wetgeving van die Staat aan die uitdrukking wordt gegeven.
Artikel 4
Inwoner
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „inwo- ner van een Verdragsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soort- gelijke omstandigheid en omvat tevens de Staat zelf en elk staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan. Deze uit- drukking omvat echter niet een persoon die in die Staat slechts aan belasting is onderworpen ter zake van inkomsten uit bronnen in die Staat.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van het eerste lid inwoner van beide Verdragsluitende Staten is, wordt zijn posi- tie als volgt bepaald:
a. hij wordt geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b. indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft, of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarin hij gewoonlijk verblijft;
c. indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht slechts inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onder- daan is;
d. indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de aan- gelegenheid in onderlinge overeenstemming.
Artikel 5
Vaste inrichting
1. Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de uitdrukking „vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting door middel waarvan de werk- zaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoe- fend.
2. De uitdrukking „vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
a. een plaats waar leiding wordt gegeven;
b. een filiaal;
c. een kantoor;
d. een fabriek;
e. een werkplaats; en
f. een mijn, een olie- of gasbron, een (steen)groeve of een andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3. Een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden vormt alleen een vaste inrichting indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt.
4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt de uitdrukking „vaste inrichting” niet geacht te omvatten:
a. het gebruik maken van inrichtingen, uitsluitend voor opslag, uit- stalling of aflevering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebeho- rende goederen of koopwaar, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of aflevering;
c. het aanhouden van een voorraad van aan de onderneming toebeho- rende goederen of koopwaar, uitsluitend voor bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
e. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend om voor de onderneming enige andere werkzaamheid uit te oefenen die van voor- bereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheid heeft;
f. het aanhouden van een vaste bedrijfsinrichting, uitsluitend voor een combinatie van de in de onderdelen a tot en met e genoemde werk- zaamheden, mits het totaal van de werkzaamheden van de vaste bedrijfs-
5. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoor- diger waarop het zesde lid van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is, en een machtiging bezit om namens de onderneming over- eenkomsten af te sluiten en dit recht in een Verdragsluitende Staat gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepa- lingen van het eerste en tweede lid, geacht in die Staat een vaste inrich- ting te hebben met betrekking tot de werkzaamheden die die persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot die werkzaamheden genoemd in het vierde lid, die, indien zij worden uitgeoefend door middel van een vaste bedrijfsinrich- ting, deze vaste bedrijfsinrichting op grond van de bepalingen van dat lid niet tot een vaste inrichting zouden maken.
6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een Ver- dragsluitende Staat te bezitten alleen op grond van de omstandigheid dat zij in die Staat zaken doet door bemiddeling van een makelaar, commis- sionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, mits deze per- sonen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
7. De omstandigheid dat een lichaam dat inwoner is van een Verdrag- sluitende Staat, een lichaam beheerst of door een lichaam wordt beheerst dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat of dat in die andere Staat zaken doet (hetzij door middel van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide lichamen niet tot een vaste inrich- ting van het andere.
HOOFDSTUK III BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN
Artikel 6
Inkomsten uit onroerende zaken
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit onroerende zaken (waaronder begrepen voordelen uit landbouw of bosbedrijven) die in de andere Verdragsluitende Staat zijn gelegen mogen in die andere Staat worden belast.
2. De uitdrukking „onroerende zaken” heeft de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van de Verdragsluitende Staat waar de desbetreffende zaken zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de zaken die bij de onroerende zaken behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalin-
3. De bepalingen van het eerste lid zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie, uit het verhuren of verpach- ten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende zaken.
4. De bepalingen van het eerste en derde lid zijn eveneens van toe- passing op inkomsten uit onroerende zaken van een onderneming en op inkomsten uit onroerende zaken die worden gebruikt voor het verrich- ten van zelfstandige arbeid.
Artikel 7
Winst uit onderneming
1. De voordelen van een onderneming van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mogen de voordelen van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kunnen worden toegerekend.
2. Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid worden, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat haar bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elk van de Verdragsluitende Staten aan die vaste inrichting de voordelen toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen, indien zij een zelfstandige onderneming zou zijn die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk transacties zou aangaan met de onderneming waarvan zij een vaste inrichting is.
3. Bij het bepalen van de voordelen van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van de leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waarin de vaste inrichting is gevestigd, het- zij elders.
4. Voor zover het in een Verdragsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen voordelen te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschil-
5. Er worden geen voordelen aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
6. Voor de toepassing van de voorgaande leden worden de aan de vaste inrichting toe te rekenen voordelen van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat hiervan af te wijken.
7. Indien in de voordelen bestanddelen van het inkomen zijn begre- pen die afzonderlijk in andere artikelen van dit Verdrag worden behan- deld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.
Artikel 8
Zeevaart, binnenvaart en luchtvaart
1. Voordelen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarin de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gele- gen.
2. Voordelen uit de exploitatie van binnenschepen zijn slechts belast- baar in de Verdragsluitende Staat waarin de plaats van de werkelijke lei- ding van de onderneming is gelegen.
3. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een scheepvaarton- derneming of een binnenscheepvaartonderneming zich aan boord van een schip of binnenschip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gele- gen in de Verdragsluitende Staat waar de thuishaven van het schip of het binnenschip is gelegen, of indien een dergelijke thuishaven er niet is, in de Verdragsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip of het bin- nenschip inwoner is.
4. De bepalingen van het eerste lid zijn ook van toepassing op voor- delen uit de deelneming in een „pool”, een gemeenschappelijke onder- neming of een internationaal opererend agentschap.
Gelieerde ondernemingen
1. Indien
a. een onderneming van een Verdragsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat, of
b. dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op dan wel in het kapitaal van een onder- neming van een Verdragsluitende Staat en een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat,
en in het ene of in het andere geval tussen de beide ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden wor- den overeengekomen of opgelegd, die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mogen alle voordelen die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de voordelen van die onderneming en dien- overeenkomstig worden belast. Het is echter wel te verstaan dat de omstandigheid dat gelieerde ondernemingen overeenkomsten hebben afgesloten, zoals „costsharing”-overeenkomsten of algemene dienstver- leningsovereenkomsten, voor of gebaseerd op de toerekening van kosten van de leiding, de algemene beheerskosten, de technische en zakelijke kosten, kosten voor onderzoek en ontwikkeling en andere soortgelijke kosten, op zichzelf geen voorwaarde is als bedoeld in de voorgaande zin.
2. Indien een Verdragsluitende Staat in de voordelen van een onder- neming van die Staat voordelen begrijpt – en dienovereenkomstig belast
– ter zake waarvan een onderneming van de andere Verdragsluitende Staat in die andere Staat in de belastingheffing is betrokken en de andere Verdragsluitende Staat ermee instemt dat deze voordelen bestaan uit voordelen welke de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou heb- ben behaald indien tussen de beide ondernemingen zodanige voorwaar- den zouden zijn overeengekomen als die welke tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, past die andere Staat het bedrag aan belasting dat in die Staat over die voordelen is geheven, dien- overeenkomstig aan. Bij de vaststelling van deze aanpassing wordt reke- ning gehouden met de overige bepalingen van dit Verdrag en plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten zo nodig met elkaar overleg.
Dividenden
1. Dividenden betaald door een lichaam dat inwoner is van een Ver- dragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de dividenden betaalt inwoner is, overeenkom- stig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteinde- lijk gerechtigde tot de dividenden een inwoner van de andere Verdrag- sluitende Staat is, mag de aldus geheven belasting 15 percent van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam inwoner is, voor de door dat lichaam betaalde dividenden vrijstelling van belasting indien:
a. de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een lichaam is dat inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat en dat onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van het lichaam dat de dividen- den betaalt; of
b. de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een pensioenfonds is;
of
c. wat Zwitserland betreft de uiteindelijk gerechtigde tot de dividen-
den een socialezekerheidsregeling is.
4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede en derde lid.
5. De bepalingen van het tweede en derde lid laten onverlet de belas- tingheffing van het lichaam ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
6. De uitdrukking „dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, bete- kent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaan- delen, oprichtersaandelen of andere rechten, niet zijnde schuldvorderin- gen, die aanspraak geven op een aandeel in de winst alsmede inkomsten uit andere vennootschappelijke rechten die door de wetgeving van de Staat waarvan het lichaam dat de uitdeling doet inwoner is, op dezelfde wijze aan de belastingheffing worden onderworpen als inkomsten uit aandelen.
7. De bepalingen van het eerste, tweede, derde en negende lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een Verdragsluitende Staat, in de andere Verdragslui-
8. Indien een lichaam dat inwoner is van een Verdragsluitende Staat, voordelen of inkomsten verkrijgt uit de andere Verdragsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op de dividenden die door het lichaam worden betaald, behalve voor zover deze dividenden wor- den betaald aan een inwoner van die andere Staat of voor zover het aan- delenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, tot het bedrijfsvermogen van een in die andere Staat gevestigde vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van een aldaar gevestigd vast middelpunt behoort, noch de niet-uitgedeelde winst van het lichaam onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst van het lichaam, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeelte- lijk bestaan uit voordelen of inkomsten die uit die andere Staat afkom- stig zijn.
9. Het eerste, tweede en achtste lid beletten Nederland niet op een natuurlijke persoon voordat deze persoon ophield inwoner van Neder- land te zijn, zijn nationale belastingwetgeving met betrekking tot de zogenoemde conserverende aanslag die aan deze natuurlijke persoon is opgelegd, toe te passen in verband met een aanmerkelijk belang in een lichaam. De vorige zin is uitsluitend van toepassing voor zover het gehele bedrag van de aanslag of een deel ervan nog openstaat.
Artikel 11
Interest
1. Interest afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die wordt verkre- gen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uit- eindelijke gerechtigde is, is slechts in die andere Staat belastbaar.
2. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het eerste lid.
3. De uitdrukking „interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet verze- kerd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit over- heidsleningen en inkomsten uit obligaties of schuldbewijzen, waaronder
4. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een Verdrag- sluitende Staat, in de andere Verdragsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting of in die andere Staat zelfstandige arbeid verricht vanuit een aldaar gevestigd vast middelpunt, en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest wordt betaald, tot het bedrijfsvermogen van die vaste inrichting of tot het beroepsvermogen van dat vaste middelpunt behoort. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14 naar gelang van het geval, van toepassing.
5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering ter zake waarvan deze wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhou- ding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn over- eengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbe- doelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inachtneming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 12
Royalty’s
1. Xxxxxxx’x afkomstig uit een Verdragsluitende Staat die worden ver- kregen door een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat die de uiteindelijke gerechtigde is, zijn slechts in die andere Staat belastbaar.
2. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het eerste lid.
3. De uitdrukking „royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letter- kunde, kunst of wetenschap, waaronder begrepen bioscoopfilms, een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening of model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
5. Indien, wegens een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtin- gen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarbo- ven uitgaande deel van het betaalde bedrag belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elk van de Verdragsluitende Staten, zulks met inacht- neming van de overige bepalingen van dit Verdrag.
Artikel 13
Vermogenswinsten
1. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van onroerende zaken als bedoeld in artikel 6 en die zijn gelegen in de andere Verdragsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdrag- sluitende Staat heeft of van roerende goederen die behoren tot een vast middelpunt waarover een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat beschikt voor het verrichten van zelfstan- dige arbeid, waaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreem- ding van de vaste inrichting (afzonderlijk of met de gehele onderne- ming) of van dat vaste middelpunt, mogen in die andere Staat worden belast.
3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of lucht- vaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd, en bin- nenschepen of van roerende goederen die worden gebruikt voor de exploitatie van deze schepen, luchtvaartuigen of binnenschepen, zijn
4. Voordelen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat uit de vervreemding van aandelen – niet zijnde aandelen genoteerd op een effectenbeurs zoals overeengekomen kan worden tussen de Ver- dragsluitende Staten – of van andere vennootschappelijke rechten in een lichaam waarvan de activa onmiddellijk of middellijk voor meer dan 50 percent bestaan uit onroerende zaken als bedoeld in artikel 6, mogen in de andere Verdragsluitende Staat worden belast. De bepalingen van de voorgaande zin zijn niet van toepassing indien:
a. de persoon die de voordelen verkrijgt, vóór de vervreemding min- der dan 5 percent van de aandelen of andere vennootschappelijke rech- ten in het lichaam bezat; of
b. de voordelen voortvloeien uit een reorganisatie, fusie, splitsing of soortgelijke transactie; of
c. het lichaam de onroerende zaak gebruikt voor het uitoefenen van zijn bedrijf.
5. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de vervreemder inwo- ner is.
6. Het vijfde lid belet Nederland niet op een natuurlijke persoon, voordat deze persoon ophield inwoner van Nederland te zijn, zijn nati- onale belastingwetgeving met betrekking tot de zogenoemde conserve- rende aanslag die aan deze natuurlijke persoon is opgelegd, toe te pas- sen in verband met een aanmerkelijk belang in een lichaam. De vorige zin is uitsluitend van toepassing voor zover het gehele bedrag van de aanslag of een deel ervan nog openstaat.
Artikel 14
Zelfstandige arbeid
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werk- zaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, ten- zij hij in de andere Verdragsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vast middelpunt beschikt. Indien hij beschikt over een dergelijk vast middelpunt, mogen de inkomsten in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan dat vaste middelpunt kunnen worden toegerekend.
2. De uitdrukking „vrij beroep” omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, op-
voeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van art- sen, advocaten, technici, architecten, tandartsen en accountants.
Artikel 15
Niet-zelfstandige arbeid
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18 en 19, zijn salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrek- king in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mag de ter zake daarvan ver- kregen beloning in die andere Staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid is de beloning verkregen door een inwoner van een Verdragsluitende Staat ter zake van een in de andere Verdragsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien:
a. de genieter in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in het desbetreffende belastingjaar een totaal van 183 dagen niet te boven gaat of gaan, en
x. xx xxxxxxxx wordt betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
x. xx xxxxxxxx niet ten laste komt van een vaste inrichting die of een vast middelpunt dat de werkgever in de andere Staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Artikel 16
Directeursbeloningen
1. Directeursbeloningen, presentiegelden, vaste beloningen en andere vergoedingen ontvangen door leden van de raad van beheer of van de raad van commissarissen van een lichaam dat inwoner is van Zwitser- land, in die hoedanigheid, mogen in Zwitserland worden belast.
2. Directeursbeloningen, presentiegelden, vaste beloningen en andere vergoedingen door bestuurders of commissarissen in die hoedanigheid ontvangen van een lichaam dat inwoner is van Nederland, mogen in Nederland worden belast.
4. Beloningen voor diensten die door personen als bedoeld in het eer- ste en tweede lid in een andere hoedanigheid daadwerkelijk worden ont- vangen, zijn overeenkomstig de bepalingen van artikel 14 of 15 belast- baar.
5. Voor de toepassing van het tweede lid van dit artikel betekenen de uitdrukkingen „bestuurders” en „commissarissen” onderscheidenlijk per- sonen die zijn belast met de algemene leiding van het lichaam, en per- sonen die zijn belast met het toezicht daarop.
Artikel 17
Artiesten en sportbeoefenaars
1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15, mogen voordelen of inkomsten verkregen door een inwoner van een Verdrag- sluitende Staat als artiest, zoals een toneelspeler, een film-, radio- of televisie-artiest of een musicus, of als sportbeoefenaar, uit zijn persoon- lijke werkzaamheden als zodanig die worden verricht in de andere Ver- dragsluitende Staat, worden belast in die andere Staat.
2. Indien voordelen of inkomsten ter zake van persoonlijke werk- zaamheden die door een artiest of een sportbeoefenaar in die hoedanig- heid worden verricht, niet aan de artiest of sportbeoefenaar zelf toeko- men, maar aan een andere persoon, mogen die voordelen of inkomsten niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de Verdragsluitende Staat waarin de werkzaamheden van de artiest of sportbeoefenaar worden verricht, tenzij wordt vastgesteld dat noch de artiest of sportbeoefenaar noch met hen verbonden personen (ongeacht of zij inwoner zijn van die Staat) onmiddellijk of middellijk op enige wijze delen in de ontvangsten of voordelen van die andere per- soon, met inbegrip van ontvangen uitgestelde beloningen, bonussen, ver- goedingen, dividenden, uitdelingen van partnerships of andere uitdelin- gen.
3. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op voordelen of inkomsten die worden verkregen door een inwoner van
Artikel 18
Pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen
1. Pensioenen en andere soortgelijke beloningen alsmede lijfrenten betaald aan een inwoner van een Verdragsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar. Pensioenen en andere uitkeringen betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat zijn slechts in die andere Staat belastbaar. Lijfrenten vanuit Nederland betaald aan inwoners van Zwitserland worden voor de Zwitserse belastingheffing behandeld als pensioenbetalingen.
2. Niettegenstaande het bepaalde in het eerste lid, mag een pensioen of andere soortgelijke beloning, een lijfrente of ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstel- sel van een Verdragsluitende Staat worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit deze afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat:
a. voor zover de aanspraak op dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in de Verdragsluitende Staat, waaruit het pensioen of de andere soortgelijke beloning of lijfrente afkomstig is, van belas- ting is vrijgesteld, dan wel de met het pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente samenhangende bijdragen aan de pensioenregeling of verzekeringsmaatschappij, in het verleden bij het bepalen van het in die Staat belastbare inkomen in aftrek zijn gebracht, dan wel anderszins in die Staat in aanmerking zijn gekomen voor een fiscale faciliëring; en
b. voor zover dit pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente of dit pensioen of andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat niet in de Verdragsluitende Staat waarvan de genieter inwoner is, in de belasting- heffing wordt betrokken tegen het algemeen van toepassing zijnde belas- tingtarief in Nederland voor inkomsten verkregen uit dienstbetrekking en het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief in Zwitserland voor inkomsten, dan wel het brutobedrag van dat pensioen of andere soortgelijke beloning of lijfrente of uitkering voor minder dan 90 per- cent in de belastingheffing wordt betrokken; en
c. indien het totale brutobedrag van de pensioenen en andere soort- gelijke beloning en lijfrenten en ieder pensioen en andere uitkering betaald krachtens de bepalingen van een socialezekerheidsstelsel van een Verdragsluitende Staat, die ingevolge de onderdelen a en b mogen worden belast in de Verdragsluitende Staat waaruit ze afkomstig zijn, in enig kalenderjaar een bedrag van 20.000 euro te boven gaat.
3. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste en tweede lid, mag, indien dit pensioen of andere soortgelijke beloning geen periodiek ka- rakter draagt, in de andere Verdragsluitende Staat wordt uitbetaald en uitbetaling plaatsvindt vóór de datum waarop het pensioen ingaat, of indien in plaats van het recht op lijfrente vóór de datum waarop de lijf- rente ingaat een afkoopsom wordt betaald, de betaling of deze afkoop- som ook in de Verdragsluitende Staat waaruit zij afkomstig is, worden belast.
4. Een pensioen of andere soortelijke beloning of lijfrente wordt geacht afkomstig te zijn uit een Verdragsluitende Staat voor zover de met het pensioen of een andere soortgelijke beloning of lijfrente samen- hangende bijdragen of betalingen, dan wel de aanspraken op dit pensi- oen of andere soortgelijke beloning of lijfrente in die Staat in aanmer- king zijn gekomen voor een fiscale faciliëring. De ingevolge dit artikel aan een Verdragsluitende Staat toegekende heffingsrechten worden op geen enkele wijze beperkt door de overdracht van een pensioen van een in een Verdragsluitende Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar geves- tigde verzekeringsmaatschappij naar een in een andere Staat gevestigd pensioenfonds of aldaar gevestigde verzekeringsmaatschappij.
5. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten regelen in onderlinge overeenstemming de wijze van toepassing van het tweede lid. Zij beslissen tevens welke gegevens de inwoner van een Verdragslui- tende Staat ten behoeve van de juiste toepassing van het Verdrag in de andere Verdragsluitende Staat moet overleggen, met name om te kunnen vaststellen of al dan niet voldaan is aan de voorwaarden als bedoeld in de onderdelen a, b en c van het tweede lid.
6. De uitdrukking „lijfrente” betekent een vaste som, periodiek be- taalbaar op vaste tijdstippen, hetzij gedurende het leven, hetzij gedu- rende een vastgesteld of voor vaststelling vatbaar tijdvak, ingevolge een verbintenis tot het doen van betalingen, welke tegenover een voldoende en volledige tegenprestatie in geld of geldswaarde staat en voor zover de aanspraak of de met de lijfrente samenhangende bijdrage in de Verdrag- sluitende Staat waaruit de lijfrente afkomstig is, in aanmerking is geko- men voor fiscale faciliëring.
Overheidsfuncties
1. a. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, mogen salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan, aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of dat onderdeel of dat publiekrech- telijke lichaam, in die Staat worden belast.
b. Deze salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen zijn ech- ter slechts in de andere Verdragsluitende Staat belastbaar, indien de dien- sten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon een inwoner is van die Staat die:
i. onderdaan is van die Staat; of
ii. niet uitsluitend voor het verrichten van de diensten inwoner van die Staat werd.
2. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 17 zijn van toepassing op salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen ter zake van diensten bewezen in het kader van een op winst gericht bedrijf, uitgeoefend door een Verdragsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of een plaatse- lijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
Artikel 20
Studenten
Vergoedingen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is of onmiddellijk voorafgaande aan zijn bezoek aan een Verdragsluitende Staat inwoner was van de andere Verdragsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of oplei- ding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, mits deze betalingen aan hem worden gedaan uit bronnen buiten die Staat.
Artikel 21
Overige inkomsten
1. Bestanddelen van het inkomen van een inwoner van een Verdrag- sluitende Staat, van waaruit ook afkomstig, die niet in de voorgaande artikelen van dit Verdrag zijn behandeld, zijn slechts in die Staat belast- baar.
2. De bepalingen van het eerste lid zijn niet van toepassing op inkom- sten, niet zijnde inkomsten uit onroerende zaken zoals omschreven in
HOOFDSTUK IV VERMIJDING VAN DUBBELE BELASTING
Artikel 22
Vermijding van dubbele belasting
1. Nederland is bevoegd bij het heffen van belasting van zijn inwo- ners in de grondslag waarnaar de belasting wordt geheven, de bestand- delen van het inkomen te begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag in Zwitserland mogen worden belast.
2. Indien echter een inwoner van Nederland bestanddelen van het inkomen verkrijgt die volgens artikel 6, eerste, derde en vierde lid, arti- kel 7, eerste lid, artikel 10, zevende lid, artikel 11, vierde lid, artikel 12, vierde lid, artikel 13, eerste, tweede en vierde lid, artikel 14, eerste lid, artikel 15, eerste en derde lid, artikel 18, tweede lid, artikel 19, eerste lid (onderdeel a) en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in Zwitser- land mogen worden belast en die in de in het eerste lid bedoelde grond- slag zijn begrepen, stelt Nederland deze bestanddelen van het inkomen vrij door een vermindering van zijn belasting toe te staan. Deze vermin- dering wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dubbele belasting. Te dien einde wor- den bedoelde bestanddelen van het inkomen geacht te zijn begrepen in het bedrag van de bestanddelen van het inkomen die ingevolge die bepa- lingen van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
3. Nederland verleent voorts een aftrek op de aldus berekende Neder- landse belasting voor de bestanddelen van het inkomen die volgens arti- kel 10, tweede lid, artikel 16, eerste lid, artikel 17, eerste en tweede lid, en artikel 18, derde lid, van dit Verdrag in Zwitserland mogen worden belast, in zoverre deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen.
Het bedrag van deze aftrek is gelijk aan de in Zwitserland over deze bestanddelen van het inkomen betaalde belasting, maar bedraagt, indien de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermijden van dub-
bele belasting daarin voorzien, niet meer dan het bedrag van de aftrek die zou zijn verleend indien de aldus in het inkomen begrepen bestand- delen van het inkomen de enige bestanddelen van het inkomen zouden zijn geweest die uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetge- ving tot het vermijden van dubbele belasting van Nederlandse belasting zijn vrijgesteld.
Dit lid zal een tegemoetkoming nu of in de toekomst verleend uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het vermij- den van dubbele belasting niet beperken, echter uitsluitend voor zover het de berekening van het bedrag van de aftrek op de Nederlandse belas- ting betreft met betrekking tot de som van inkomsten afkomstig uit meer dan een land en de voortwenteling van de belasting betaald in Zwitser- land op bedoelde bestanddelen van het inkomen naar de volgende jaren.
4. Niettegenstaande de bepalingen van het tweede lid, verleent Neder- land een vermindering op de Nederlandse belasting voor de in Zwitser- land betaalde belasting op bestanddelen van het inkomen die volgens artikel 7, eerste lid, artikel 10, zevende lid, artikel 11, vierde lid, artikel 12, vierde lid, en artikel 21, tweede lid, van dit Verdrag in Zwitserland mogen worden belast, voor zover deze bestanddelen in de in het eerste lid bedoelde grondslag zijn begrepen, indien en voor zover Nederland uit hoofde van de bepalingen in de Nederlandse wetgeving tot het ver- mijden van dubbele belasting een aftrek verleent op de Nederlandse belasting voor de in een ander land over die bestanddelen van het inko- men geheven belasting. Voor de berekening van deze aftrek zijn de bepa- lingen van het derde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing.
5. In het geval van Zwitserland wordt dubbele belasting als volgt ver- meden:
a. Indien een inwoner van Zwitserland inkomsten verkrijgt, die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag in Nederland mo- gen worden belast, stelt Zwitserland, onder voorbehoud van de bepalin- gen van onderdeel b, deze inkomsten vrij van belasting, maar kan Zwit- serland bij het berekenen van de belasting over de resterende inkomsten van die inwoner het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn geweest, indien de vrijgestelde inkomsten niet aldus waren vrijgesteld. Deze vrijstelling is evenwel slechts van toepassing op de voordelen en inkomsten bedoeld in artikel 13, vierde lid, en artikel 17, eerste en tweede lid, indien bewijs wordt overgelegd van de werkelijke belasting over deze voordelen en inkomsten in Nederland.
b. Indien een inwoner van Zwitserland dividenden of niet-periodieke pensioenuitkeringen verkrijgt die in overeenstemming met de bepalingen van artikel 10 of artikel 18, derde lid, in Nederland mogen worden belast, verleent Zwitserland deze inwoner op verzoek een vermindering. De vermindering kan bestaan uit:
i. een aftrek op de belasting over het inkomen van die inwoner tot een bedrag dat gelijk is aan de belasting die in Nederland is
ii. een forfaitaire aftrek van de Zwitserse belasting; of
iii. een gedeeltelijke vrijstelling van de Zwitserse belasting van deze dividenden of niet-periodieke pensioenuitkeringen, die in elk geval bestaat uit ten minste een aftrek op het brutobedrag van de dividenden of niet-periodieke pensioenuitkeringen van de in Nederland geheven belasting.
Zwitserland stelt de toepasselijke vermindering vast en past de proce- dure toe in overeenstemming met de Zwitserse voorschriften ter zake van de uitvoering van internationale verdragen van de Zwitserse Bonds- staat tot het vermijden van dubbele belasting.
HOOFDSTUK V BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 23
Werkzaamheden op het continentaal plat
1. De bepalingen van dit artikel vinden toepassing niettegenstaande enigerlei andere bepalingen van dit Verdrag. Dit artikel is echter niet van toepassing indien werkzaamheden op het continentaal plat van een per- soon voor die persoon een vaste inrichting vormen ingevolge de bepa- lingen van artikel 5 of een vast middelpunt ingevolge de bepalingen van artikel 14.
2. In dit artikel betekent de uitdrukking „werkzaamheden op het con- tinentaal plat” werkzaamheden die buitengaats worden verricht in ver- band met de exploratie of exploitatie van de in Nederland gelegen zee- bodem en de ondergrond daarvan en hun natuurlijke rijkdommen, in overeenstemming met het internationaal recht.
3. Een onderneming van Zwitserland die in Nederland werkzaamhe- den op het continentaal plat verricht, wordt, onder voorbehoud van het vierde lid van dit artikel, geacht ter zake van die werkzaamheden in Nederland een bedrijf uit te oefenen door middel van een aldaar geves- tigde vaste inrichting, tenzij de desbetreffende werkzaamheden op het continentaal plat in Nederland worden verricht gedurende een tijdvak dat of tijdvakken die in een tijdvak van twaalf maanden een totaal van min- der dan 30 dagen beslaat of beslaan.
Voor de toepassing van dit lid wordt:
a. indien een onderneming die in Nederland werkzaamheden op het continentaal plat verricht en die is gelieerd aan een andere onderneming, welke andere onderneming als onderdeel van hetzelfde project dezelfde werkzaamheden op het continentaal plat voortzet die worden of werden uitgevoerd door de eerstbedoelde onderneming, en de hiervoor bedoelde door beide ondernemingen verrichte werkzaamheden bij elkaar opgeteld een tijdvak van ten minste 30 dagen beslaan, iedere onderneming geacht haar werkzaamheden te verrichten gedurende een tijdvak dat ten minste 30 dagen in een tijdvak van twaalf maanden beslaat;
b. een onderneming geacht gelieerd te zijn aan een andere onderne- ming indien de ene onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van de andere onderneming bezit of indien een persoon onmiddellijk of middellijk ten minste een derde deel van het kapitaal van beide ondernemingen bezit.
4. Voor de toepassing van het derde lid van dit artikel wordt de uit- drukking „werkzaamheden op het continentaal plat” evenwel niet geacht te omvatten:
a. een van de activiteiten of een combinatie daarvan als bedoeld in artikel 5, vierde lid;
b. sleep- of ankerwerkzaamheden door schepen die in de eerste plaats voor dat doel zijn ontworpen alsmede andere door zulke schepen ver- richte activiteiten;
c. het vervoer van voorraden of personeel door schepen of luchtvaar- tuigen in internationaal verkeer.
5. Een inwoner van Zwitserland die in het kader van een vrij beroep of andere werkzaamheden van zelfstandige aard in Nederland werk- zaamheden op het continentaal plat verricht, wordt geacht die werk- zaamheden te verrichten vanuit een vast middelpunt in Nederland, in- dien de desbetreffende werkzaamheden op het continentaal plat in een tijdvak van twaalf maanden een aaneengesloten tijdvak van 30 dagen of meer beslaan.
6. Niettegenstaande de tweede volzin van het eerste lid van dit arti- kel, mogen salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen verkre- gen door een inwoner van Zwitserland ter zake van een dienstbetrekking in verband met werkzaamheden op het continentaal plat die worden ver- richt door middel van een vaste inrichting in Nederland, voor zover de dienstbetrekking op het continentaal plat wordt uitgeoefend, in Neder- land worden belast.
Non-discriminatie
1. Onderdanen van een Verdragsluitende Staat worden in de andere Verdragsluitende Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede ver- band houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waar- aan onderdanen van die andere Staat onder dezelfde omstandigheden, in het bijzonder met betrekking tot woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Deze bepaling is, niettegenstaande het bepaalde in artikel 1, ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een of van beide Verdragsluitende Staten.
2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van onder- nemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen.
3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, eerste lid, artikel 11, vijfde lid, of artikel 12, vijfde lid, van toepassing zijn, zijn interest, royalty’s en andere uitgaven betaald door een onderneming van een Ver- dragsluitende Staat aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, bij de vaststelling van de belastbare winst van die onderneming onder dezelfde voorwaarden aftrekbaar als wanneer zij betaald waren aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat.
4. Ondernemingen van een Verdragsluitende Staat, waarvan het kapi- taal geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere Verdragslui- tende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belasting- heffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband hou- dende verplichtingen waaraan andere soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
5. Niets in dit artikel mag aldus worden uitgelegd, dat een Verdrag- sluitende Staat verplicht is aan inwoners van de andere Verdragsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomin- gen en verminderingen uit hoofde van de samenstelling van het gezin of gezinslasten te verlenen, die eerstbedoelde Staat aan zijn eigen inwoners verleent.
6. Bijdragen die door of namens een natuurlijke persoon die in een Verdragsluitende Staat een dienstbetrekking uitoefent of als zelfstandige
werkzaam is („het gastland”), worden betaald aan een in de andere Ver- dragsluitende Staat voor de belastingheffing erkende pensioenregeling („het thuisland”), worden
a. voor het vaststellen van de door de natuurlijke persoon in het gast- land verschuldigde belasting; en
b. voor het vaststellen van de winst van zijn werkgever die in het gastland mag worden belast;
in die Staat op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden en beperkingen behandeld als bijdragen die zijn betaald aan een pensioen- regeling die in het gastland voor de belastingheffing erkend is, voor zover zij niet zo worden behandeld door het thuisland.
Het voorgaande onderdeel is slechts van toepassing indien aan de vol- gende voorwaarden wordt voldaan:
a. op de natuurlijke persoon is de wetgeving van het thuisland van toepassing in overeenstemming met de Overeenkomst over het vrije ver- keer van personen tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, ondertekend op 21 juni 1999; en
b. de natuurlijke persoon was onmiddellijk voorafgaand aan het uit- oefenen van de dienstbetrekking of zijn werkzaamheden als zelfstandige in het gastland geen inwoner van het gastland en nam deel in de pensi- oenregeling (of een andere soortgelijke pensioenregeling ter vervanging van de eerstgenoemde pensioenregeling); en
c. de pensioenregeling wordt door de bevoegde autoriteit van het gastland aanvaard als zijnde over het algemeen gelijkwaardig aan een door die Staat voor de belastingheffing als zodanig erkende pensioenre- geling.
Voor de toepassing van dit lid:
a. betekent de uitdrukking „pensioenregeling” een regeling waarin de natuurlijke persoon deelneemt teneinde pensioenuitkeringen veilig te stellen die hem verschuldigd zijn ter zake van de dienstbetrekking of werkzaamheden als zelfstandige bedoeld in dit lid;
b. wordt een pensioenregeling voor de belastingheffing in een Ver- dragsluitende Staat erkend, indien de bijdragen aan de regeling in die Staat in aanmerking komen voor een fiscale faciliëring en indien bedra- gen door de werkgever van de natuurlijke persoon betaald aan de rege- ling in die Staat niet worden beschouwd als belastbare inkomsten van de natuurlijke persoon.
7. De bepalingen van dit artikel zijn, niettegenstaande de bepalingen van artikel 2, van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.
Regeling voor onderling overleg
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, kan hij, ongeacht de rechtsmiddelen waarin de natio- nale wetgeving van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de Verdragsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval valt onder artikel 24, eerste lid, aan die van de Verdragsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet wor- den voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die leidt tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van het Verdrag, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplos- sing te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat te regelen teneinde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met het Verdrag te vermijden. De overeengekomen regeling wordt uitgevoerd ongeacht de eventuele termijnen in het nationale recht van de Verdrag- sluitende Staten.
3. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van het Verdrag in onderlinge overeenstem- ming op te lossen. Zij kunnen ook met elkaar overleg plegen teneinde dubbele belasting ongedaan te maken in gevallen die niet in het Verdrag zijn geregeld.
4. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen teneinde een overeen- stemming als bedoeld in de voorgaande leden te bereiken.
5. Indien
a) een persoon uit hoofde van het eerste lid van dit artikel een zaak heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een Verdragsluitende Staat omdat de maatregelen van een of van beide Verdragsluitende Sta- ten ertoe hebben geleid dat de belastingheffing voor die persoon niet in overeenstemming is met de bepalingen van dit Verdrag, en
b) de bevoegde autoriteiten er binnen drie jaar nadat de zaak is voor- gelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat niet in slagen overeenstemming te bereiken om deze zaak op te lossen overeenkomstig het tweede lid,
De Verdragsluitende Staten kunnen aan de arbitragecommissie, inge- steld volgens de bepalingen van dit lid, de inlichtingen verstrekken die nodig zijn om de arbitrageprocedure uit te voeren. De leden van de arbi- tragecommissie zijn met betrekking tot de aldus verstrekte inlichtingen onderworpen aan de beperkingen van openbaarmaking als omschreven in het tweede lid van artikel 26.
Artikel 26
Uitwisseling van inlichtingen
1. De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting van belang zijn voor het uitvoe- ren van de bepalingen van dit Verdrag of voor de administratie of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belas- tingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de Verdragsluitende Staten, of van de staatkundige onderdelen of plaat- selijke publiekrechtelijke lichamen daarvan, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met het Verdrag. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
2. Alle uit hoofde van het eerste lid door een Verdragsluitende Staat ontvangen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die volgens de nationale wetgeving van die Staat zijn ver- kregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoritei- ten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratiefrechte- lijke lichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de in het eerste lid bedoelde belastingen, of het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten mogen van de inlichtingen alleen voor deze doeleinden gebruikmaken. Zij mogen de inlichtingen bekendmaken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen. Niettegenstaande het voorgaande mogen in- lichtingen ontvangen door een Verdragsluitende Staat voor andere doel- einden worden gebruikt, indien deze inlichtingen krachtens de wetge-
ving van beide Staten voor deze andere doeleinden mogen worden gebruikt en de bevoegde autoriteit van de verstrekkende Staat een der- gelijk gebruik toestaat.
3. In geen geval worden de bepalingen van het eerste en tweede lid zo uitgelegd dat zij een Verdragsluitende Staat de verplichting opleggen:
a. administratieve maatregelen te nemen die in strijd zijn met de wet- geving en administratieve praktijk van die of van de andere Verdragslui- tende Staat;
b. inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale administratieve gang van zaken van die of van de andere Verdragsluitende Staat;
c. inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthul- len, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde (ordre public).
4. Indien inlichtingen worden verzocht door een Verdragsluitende Staat in overeenstemming met dit artikel, wendt de andere Verdragslui- tende Staat zijn maatregelen inzake het verzamelen van inlichtingen aan om de verlangde inlichtingen te verkrijgen, ongeacht het feit dat de andere Staat ten behoeve van zijn eigen belastingheffing niet over der- gelijke inlichtingen behoeft te beschikken. Op de in de vorige zin ver- vatte verplichting zijn de beperkingen van het derde lid van toepassing, maar deze beperkingen mogen in geen geval zodanig worden uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is uitsluitend op grond van het feit dat hij geen nationaal belang heeft bij dergelijke inlichtingen te weigeren inlichtingen te verstrekken.
5. De bepalingen van het derde lid mogen in geen geval zodanig wor- den uitgelegd dat het een Verdragsluitende Staat toegestaan is het ver- schaffen van inlichtingen te weigeren uitsluitend op grond van het feit dat de betreffende gegevens berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde, of een persoon die bij wijze van verte- genwoordiging of als vertrouwenspersoon optreedt, dan wel omdat deze betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon. Teneinde der- gelijke inlichtingen te verkrijgen, zullen de belastingautoriteiten van de aangezochte Verdragsluitende Staat bevoegd zijn de openbaarmaking te gelasten van inlichtingen waarop dit lid van toepassing is, niettegen- staande het derde lid of eventuele andere bepalingen in hun nationale wetgeving die strekken tot het tegendeel.
Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten
1. De bepalingen in dit Verdrag tasten in geen enkel opzicht de fis- cale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volken- recht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
2. Voor de toepassing van het Verdrag wordt een natuurlijke persoon die deel uitmaakt van een diplomatieke vertegenwoordiging of consu- laire post van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragsluitende Staat of in een derde Staat en die een onderdaan is van de zendstaat, geacht inwoner van de zendstaat te zijn, indien hij daarin aan dezelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen is onderwor- pen als inwoners van die Staat.
3. Het Verdrag is niet van toepassing op internationale organisaties, op hun organen of functionarissen, noch op leden van een diplomatieke vertegenwoordiging of consulaire post van een derde Staat, die in een Verdragsluitende Staat verblijven, indien zij in die Staat niet aan de- zelfde verplichtingen ter zake van belastingen naar het inkomen zijn onderworpen als inwoners van die Staat.
Artikel 28
Uitbreiding tot andere gebieden
1. Dit Verdrag kan, hetzij in zijn geheel, hetzij met de noodzakelijke wijzigingen, worden uitgebreid tot de delen van het Koninkrijk der Nederlanden die buiten Europa zijn gelegen, indien de desbetreffende delen belastingen heffen die in wezen gelijksoortig zijn aan de belastin- gen waarop het Verdrag van toepassing is. Een dergelijke uitbreiding wordt tussen de beide Verdragsluitende Partijen bij diplomatieke nota- wisseling overeengekomen en wordt van kracht met ingang van een datum en met inachtneming van wijzigingen en voorwaarden (daaronder begrepen voorwaarden ten aanzien van de beëindiging) nader vast te stellen bij deze diplomatieke notawisseling.
2. Tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen tussen de Verdragslui- tende Staten, leidt beëindiging van dit Verdrag tevens tot beëindiging van een eventuele uitbreiding van dit Verdrag tot elk deel van het Koninkrijk der Nederlanden waartoe het ingevolge dit artikel is uitge- breid.
Artikel 29
Inwerkingtreding
1. Dit Verdrag treedt in werking dertig dagen na ontvangst van de laatste kennisgeving waarbij de onderscheiden Verdragsluitende Staten elkaar schriftelijk ervan in kennis hebben gesteld, dat de in hun onder- scheiden Staten grondwettelijk vereiste formaliteiten zijn vervuld, en de bepalingen ervan vinden toepassing voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen op of na 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op dat waarin het Verdrag in werking is getreden.
2. Niettegenstaande het eerste lid van dit artikel, zijn artikel 26 en artikel XVI van het Protocol bij het Verdrag van toepassing op verzoe- ken gedaan op of na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag met betrekking tot inlichtingen die betrekking hebben op een datum op of na 1 maart na de datum van ondertekening van dit Xxxxxxx.
3. Het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwit- serse Bondsstaat ter voorkoming van dubbele belasting op het gebied van belastingen van het inkomen en van het vermogen, met Protocol, ondertekend te Den Haag op 12 november 1951, als aangevuld door het Aanvullend Protocol, ondertekend te Den Haag op 12 november 1951 en als gewijzigd bij de Overeenkomst tot wijziging en aanvulling van het Verdrag, ondertekend te Den Haag op 22 juni 1966, wordt beëindigd bij de inwerkingtreding van dit Verdrag. De bepalingen van het eerstge- noemde Verdrag blijven evenwel van toepassing voor belastingjaren en
-tijdvakken die verstrijken vóór het tijdstip waarop de bepalingen van dit Verdrag van toepassing worden.
Artikel 30
Beëindiging
Dit Verdrag blijft van kracht totdat het door een Verdragsluitende Staat wordt beëindigd. Elk van beide Verdragsluitende Staten kan het Verdrag langs diplomatieke weg beëindigen door ten minste zes maan- den voor het einde van enig kalenderjaar kennis te geven van de beëin- diging. In dat geval houdt het Verdrag op van toepassing te zijn voor belastingjaren en -tijdvakken die aanvangen na het einde van het kalen- derjaar waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te ’s-Gravenhage op 26 februari 2010, in de Nederlandse, de Franse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelij- kelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Franse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden,
X. X. XX XXXXX
Voor de Zwitserse Bondsstaat,
ALDER
Protocol
Bij de ondertekening van het Verdrag tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen, heden geslo- ten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat, zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van het Verdrag vormen.
I.
Algemeen
1. In het geval dat een bestanddeel van het inkomen wordt verkregen van een Verdragsluitende Staat door tussenkomst van een lichaam dat fiscaal transparant is volgens de wetgeving van een van beide Verdrag- sluitende Staten en gevestigd is in een van de Verdragsluitende Staten of in een derde Staat, verleent de eerstgenoemde Staat de voordelen van het Verdrag met betrekking tot dat bestanddeel van het inkomen aan de per- soon die inwoner is van de andere Verdragsluitende Staat volgens de wetgeving van die andere Staat, indien en voor zover die persoon ter zake van dat bestanddeel van het inkomen wordt belast en voldoet aan de overige voorwaarden omschreven in het Verdrag.
2. Niettegenstaande de bepaling van het eerste lid, verleent, in het geval dat een bestanddeel van het inkomen wordt verkregen uit een Ver- dragsluitende Staat door tussenkomst van een lichaam dat fiscaal niet transparant is volgens de wetgeving van die Staat en in die Staat geves- tigd is, die Verdragsluitende Staat de voordelen van het Verdrag niet met betrekking tot dat bestanddeel van het inkomen.
3. Niettegenstaande de bepaling van het eerste lid, verleent, in het geval dat een bestanddeel van het inkomen wordt verkregen uit een Ver- dragsluitende Staat door tussenkomst van een lichaam dat fiscaal trans- parant is volgens de wetgeving van die Staat en in die Staat of in een derde Staat gevestigd is, die Verdragsluitende Staat de voordelen van het Verdrag met betrekking tot dat bestanddeel van het inkomen aan een inwoner van de andere Verdragsluitende Staat, mits dat bestanddeel vol- gens de wetgeving van die andere Staat van belasting zou zijn vrijge- steld, indien het onmiddellijk door die inwoner verkregen zou zijn en die inwoner voldoet aan de overige voorwaarden omschreven in het Ver- drag.
II.
Ad artikel 3, tweede lid, en artikel 25
Het is wel te verstaan dat, indien de bevoegde autoriteiten van de Ver- dragsluitende Staten in onderlinge overeenstemming binnen de context van het Verdrag een oplossing hebben bereikt voor gevallen waarin dub- bele belasting of dubbele vrijstelling zou voorkomen:
a. als gevolg van de toepassing van artikel 3, tweede lid, met betrek- king tot de uitlegging van een in het Verdrag niet omschreven uitdruk- king; of
b. als gevolg van verschillen in classificatie (bijvoorbeeld van een bestanddeel van het inkomen of van een persoon);
deze oplossing, na bekendmaking ervan door beide bevoegde autori- teiten, bij de toepassing van het Verdrag ook bindend zal zijn bij de toe- passing van de bepalingen van het Verdrag in andere, gelijksoortige gevallen, zolang de bevoegde autoriteiten geen andere beslissing hebben bekendgemaakt.
III.
Ad artikel 4, eerste lid
Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „inwoner van een Verdrag- sluitende Staat” tevens omvat een pensioenfonds dat volgens de wette- lijke bepalingen van een Verdragsluitende Staat erkend is en onder toe- zicht staat en waarvan het inkomen in het algemeen is vrijgesteld van belasting in die Staat.
IV.
Ad artikel 4
Een natuurlijke persoon die aan boord van een schip of binnenschip woont zonder een werkelijke woonplaats in een van de Verdragsluitende
Staten te hebben, wordt geacht inwoner te zijn van de Verdragsluitende Staat waarin het schip of het binnenschip zijn thuishaven heeft.
V.
Ad artikelen 5, 6, 7, 13 en 23
Het is wel te verstaan dat wat Nederland betreft rechten tot exploratie en exploitatie van natuurlijke rijkdommen worden beschouwd als onroe- rende zaken die zijn gelegen in de Verdragsluitende Staat op wiens zee- bodem – en de ondergrond daarvan – deze rechten betrekking hebben, alsmede dat deze rechten geacht worden te behoren tot de activa van een vaste inrichting in die Staat. Voorts is het wel te verstaan dat de hiervoor genoemde rechten ook omvatten rechten op belangen bij of voordelen uit vermogensbestanddelen die voortvloeien uit die exploratie of exploitatie.
VI.
Ad artikel 5, derde lid
Voor ondernemingen die inwoner zijn van een Verdragsluitende Staat en waarvan de werkzaamheden op een plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden in de andere Verdragsluitende Staat zijn aangevangen vóór de inwerkingtreding van het nieuwe Verdrag, wordt het bestaan of niet van een vaste inrichting in de andere Staat vastgesteld volgens de regels van het Verdrag van 12 november 1951, als aangevuld door het Aanvullend Protocol van 12 november 1951 en als gewijzigd bij de Overeenkomst van 22 juni 1966 tot wijziging en aanvulling van het Verdrag.
VII.
Ad artikel 7, eerste en tweede lid
Met betrekking tot artikel 7, eerste en tweede lid, geldt dat, indien een onderneming van een Verdragsluitende Staat in de andere Verdragslui- tende Staat goederen of koopwaar verkoopt of een bedrijf uitoefent door middel van een aldaar gevestigde vaste inrichting, de voordelen van die vaste inrichting niet worden bepaald op basis van het totale door de onderneming ontvangen bedrag, doch slechts op basis van dat deel van de inkomsten van de onderneming dat aan de werkelijke werkzaamhe- den van de vaste inrichting voor die verkopen of die bedrijfsuitoefening is toe te rekenen. Met name bij overeenkomsten betreffende het toezicht op, de levering, installatie of constructie van nijverheids- en handelsuit- rusting of wetenschappelijke uitrusting of gebouwen alsmede bij open- bare werken, worden, indien de onderneming een vaste inrichting heeft,
de voordelen van die vaste inrichting niet bepaald op basis van het totale bedrag van de overeenkomst, doch slechts op basis van dat deel van de overeenkomst dat werkelijk wordt uitgevoerd door de vaste inrichting in de Verdragsluitende Staat waar de vaste inrichting is gevestigd. De voor- delen die betrekking hebben op het deel van de overeenkomst, dat wordt uitgevoerd door het hoofdkantoor van de onderneming, zijn slechts belastbaar in de Verdragsluitende Staat waarvan de onderneming inwo- ner is.
VIII.
Ad artikel 10
Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 10 niet van toe- passing zijn, indien de verhouding tussen het lichaam dat de dividenden betaalt, en het lichaam dat ze ontvangt, voornamelijk in het leven is geroepen en in stand wordt gehouden teneinde te profiteren van de voor- delen voorzien in dit artikel.
IX.
Ad artikel 10, derde lid
1. Het is wel te verstaan dat enerzijds als lichamen die inwoner zijn van Nederland en aanspraak hebben op de voordelen van artikel 10, derde lid, worden beschouwd in Nederland gevestigde belastingplichti- gen in de zin van de Nederlandse Wet op de vennootschapsbelasting 1969 zoals eventueel gewijzigd of vervangen. Anderzijds zijn Zwitserse lichamen die aanspraak hebben op de voordelen van artikel 10, derde lid, de „société anonyme”, de „société à responsabilité limitée”, de „société en commandite par actions”, de „société coopérative” alsmede andere lichamen of eenheden die voor de heffing van de Zwitserse vennoot- schapsbelasting op dezelfde wijze worden behandeld als deze lichamen.
2. Het is wel te verstaan dat de uitdrukking „pensioenfonds” in het geval van Zwitserland mede omvat pensioenregelingen op grond van de Federale Wet van 25 juni 1982 inzake verplichte ouderdoms-, weduwen-, weduwnaars-, wezen- en invaliditeitsverzekeringen voor werknemers en zelfstandigen, niet-geregistreerde pensioenregelingen die beroepsgebon- den pensioenregelingen bieden en de vormen van individuele erkende pensioenregelingen die vergelijkbaar zijn met de beroepsgebonden pen- sioenregelingen in overeenstemming met artikel 82 van voornoemde Federale Wet.
Ad artikel 10, zesde lid, en artikel 11, derde lid, en artikel 13
Niettegenstaande de bepalingen van artikel 10, zesde lid, artikel 11, derde lid, en artikel 13, is het wel te verstaan dat betalingen in verband met een lening, met inbegrip van betalingen wegens waardeveranderin- gen van de lening, worden behandeld als dividend, voor zover deze beta- lingen krachtens de belastingwetgeving van de Verdragsluitende Staat waarvan het lichaam dat de betalingen doet inwoner is, worden behan- deld als een uitdeling.
XI.
Ad artikel 10, negende lid
Wanneer een inwoner van Zwitserland dividenden ontvangt die in overeenstemming met artikel 10, negende lid, in Nederland mogen wor- den belast, verleent Nederland een teruggaaf. Het bedrag van deze terug- gaaf is gelijk aan de in Zwitserland over deze inkomsten verschuldigde belasting, maar bedraagt in geen geval meer dan 10 percent van deze inkomsten.
XII.
Ad artikelen 10, 11 en 12
Verzoeken om vrijstelling aan de bron of teruggaaf van te veel betaalde belasting moeten worden ingediend bij de bevoegde autoriteit van de Staat die de belasting heft of heeft geheven, vergezeld van een officiële woonplaatsverklaring van de belastingautoriteiten van de andere Verdragsluitende Staat en in overeenstemming met de nationale wet- en regelgeving van de Staat die de belasting heft of heeft geheven.
XIII.
Ad artikelen 10 en 13
1. Het is wel te verstaan dat inkomsten die worden ontvangen in ver- band met de (gedeeltelijke) liquidatie van een lichaam of een inkoop van eigen aandelen door een lichaam, worden behandeld als inkomsten uit aandelen en niet als vermogenswinsten. De verrekening van belasting geheven aan de bron wordt verleend voor het belastingtijdvak waarin de inkomsten zijn belast in de woonstaat.
2. Het is wel te verstaan dat in geval van een aanslag als bedoeld in artikel 10, negende lid, en artikel 13, zesde lid, uitstel van betaling wordt verleend op voorwaarde dat een permanente zekerheid wordt gesteld.
XIV.
Ad artikel 13, zesde lid
1. Het is wel te verstaan dat de bepalingen van artikel 13, zesde lid, alleen van toepassing zijn op de waardevermeerdering van de aandelen waarop dat lid van toepassing is, gedurende een tijdvak waarin de natuurlijke persoon inwoner was van Nederland.
2. Het is wel te verstaan dat, indien het uitstel van betaling van de openstaande aanslag wordt beëindigd door de vervreemding van de aan- delen, winstbewijzen of schuldvorderingen waarop artikel 13, zesde lid, van toepassing is, kwijtschelding van belasting wordt verleend, indien de marktwaarde van deze aandelen, bewijzen of vorderingen op het tijdstip van vervreemding gedaald is ten opzichte van hun waarde op het tijd- stip van de emigratie, voor zover de waarde niet gedaald is door een uit- deling van de winst of terugstorting van gestort kapitaal. Het verleende bedrag van de kwijtschelding is gelijk aan 25 percent van het verschil tussen de marktwaarde van deze aandelen, bewijzen of vorderingen op het tijdstip van de vervreemding en hun waarde op het tijdstip van emi- gratie.
3. Indien overeenkomstig het tweede lid kwijtschelding van belasting wordt verleend voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt de waarde van de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen op het tijdstip van emigratie verlaagd met viermaal het bedrag van de belasting die wordt kwijtgescholden.
XV.
Ad artikel 25
De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Staten kunnen, zo nodig in strijd met hun respectieve nationale wetgeving, ter zake van een overeengekomen regeling in het kader van een procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 25, tevens overeenkomen dat de Staat, waar ingevolge eerdergenoemde regeling sprake is van een additionele belastingheffing, met betrekking tot deze additionele belastingheffing geen belastingverhogingen, bestuursrechtelijke boetes, interest en kosten zal opleggen, indien de andere Staat, waarin ingevolge de regeling sprake is van een overeenkomstige vermindering van belasting, afziet van de betaling van interest verschuldigd met betrekking tot een derge- lijke vermindering van belasting.
Ad artikel 26
a. Het is wel te verstaan dat uitsluitend om uitwisseling van inlich- tingen zal worden verzocht nadat de verzoekende Verdragsluitende Staat alle beschikbare middelen heeft aangewend om inlichtingen te verkrij- gen die beschikbaar zijn volgens de nationale belastingprocedure.
b. Het is wel te verstaan dat de belastingautoriteiten van de verzoe- kende Staat de volgende informatie verstrekken aan de belastingautori- teiten van de aangezochte Staat wanneer zij uit hoofde van artikel 26 van het Verdrag verzoeken om inlichtingen:
i. voldoende gegevens om de persoon of personen op wie de controle of het onderzoek betrekking heeft te identificeren, in het bijzonder diens naam en, voor zover bekend, adres, rekeningnummer en andere gegevens om de identificatie van die persoon of personen te vergemakkelijken, zoals geboortedatum, burgerlijke staat, fiscaal nummer;
ii. het tijdvak waarvoor om de inlichtingen wordt verzocht;
iii. een verklaring omtrent de gewenste inlichtingen, met inbegrip van de aard en de vorm waarin de verzoekende Staat de inlichtingen van de aangezochte Staat wenst te ontvangen;
iv. het fiscale doel waarvoor om inlichtingen wordt verzocht;
v. de naam, en voor zover bekend, het adres van personen die moge- lijk beschikken over de gevraagde inlichtingen.
c. Doel van de verwijzing naar inlichtingen die voorzienbaar relevant zijn is uitwisseling van inlichtingen bij belastingzaken in de ruimst mogelijke mate te bewerkstelligen zonder de Verdragsluitende Staten toe te staan „fishing expeditions” te verrichten of te verzoeken om inlichtin- gen waarvan niet aannemelijk is dat deze relevant zijn voor de fiscale aangelegenheden van een bepaalde belastingplichtige. Onderdeel 2 bevat belangrijke procedurele vereisten waarmee beoogd wordt te verzekeren dat „fishing expeditions” zich niet voordoen; de punten i tot en met v dienen evenwel zodanig te worden uitgelegd dat een effectieve uitwis- seling van inlichtingen niet wordt gedwarsboomd.
d. Artikel 26 van het Verdrag voorziet weliswaar niet in beperking van de mogelijke methoden voor het uitwisselen van inlichtingen, maar verplicht de Verdragsluitende Staten evenmin automatisch of spontaan inlichtingen uit te wisselen. De Verdragsluitende Staten verwachten elkaar inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoe- ring van de bepalingen van het Verdrag.
e. Het is wel te verstaan dat in het geval van het uitwisselen van inlichtingen de administratieve procedures ten aanzien van de rechten
f. Het is wel te verstaan dat de tenuitvoerlegging van inkomensgere- lateerde regelgeving in Nederland behoort tot de andere doeleinden bedoeld in de laatste zin van artikel 26, tweede lid.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te ’s-Gravenhage, op 26 februari 2010, in de Nederlandse, de Franse en de Engelse taal, zijnde de drie teksten gelij- kelijk authentiek. Ingeval de Nederlandse en de Franse tekst verschillend kunnen worden uitgelegd, is de Engelse tekst doorslaggevend.
Voor het Koninkrijk der Nederlanden,
X. X. XX XXXXX
Voor de Zwitserse Bondsstaat,
ALDER
Convention entre le Royaume des Pays-Bas et la Confédération suisse en vue d’éviter les doubles impositions en matière d’impôts sur le revenu
Le Gouvernement du Royaume des Pays-Bas et
le Conseil fédéral Suisse,
Désireux de remplacer par une nouvelle convention, la Convention existant entre le Royaume des Pays-Bas et la Confédération suisse en vue d’éviter les doubles impositions en matière d’impôts sur le revenu et sur la fortune, et son Protocole, signés à La Haye le 12 novembre 1951, tels que complétés par le Protocole additionnel signé à Xx Xxxx xx 00 xxxxxxxx 0000 xx xxxxxxxx xxx xx Xxxxxxxxxx additionnelle signée à Xx Xxxx xx 00 xxxx 0000,
Xxxx convenus des dispositions suivantes:
CHAMP D’APPLICATION DE LA CONVENTION
Article 1
Personnes visées
La présente Convention s’applique aux personnes qui sont des rési- dents d’un Etat contractant ou des deux Etats contractants.
Article 2
Impôts visés
1. La présente Convention s’applique aux impôts sur le revenu per- çus pour le compte d’un Etat contractant, de ses subdivisions politiques ou de ses collectivités locales, quel que soit le système de perception.
2. Sont considérés comme impôts sur le revenu les impôts perçus sur le revenu total ou xxx xxx xxxxxxxx xx xxxxxx, x xxxxxxx xxx xxxxxx xxx xxx xxxxx xxxxxxxxx de l’aliénation de biens mobiliers ou immobiliers, les impôts sur le montant global des salaires payés par les entreprises, ainsi que les impôts sur les plus-values.
3. Les impôts actuels auxquels s’applique la Convention sont notam- ment:
a) aux Pays-Bas:
– l’impôt sur le revenu («de inkomstenbelasting»);
– l’impôt xxx xxx xxxxxxxx («xx xxxxxxxxxxxxx»);
– x’xxxxx xxx xxx xxxxxxxx («de vennootschapsbelasting») y com- pris la part du Gouvernement dans les bénéfices nets tirés de l’exploi- tation de ressources naturelles prélevée en vertu de la Mijnbouwwet (l’Acte minier);
– l’impôt xxx xxx xxxxxxxxxx («xx xxxxxxxxxxxxxxxxx»); (xx-xxxxx xxxxxxxx xxx «xxxxx xxxxxxxxxxx»);
b) en Suisse:
– les impôts fédéraux, cantonaux et communaux sur le revenu (revenu total, produit du travail, rendement de la fortune, bénéfices industriels et commerciaux, gains en capital et autres revenus);
(ci-après désignés par «impôt suisse»).
4. La Convention s’applique aussi aux impôts de nature identique ou analogue qui seraient établis après la date de signature de la Convention et qui s’ajouteraient aux impôts actuels ou qui les remplaceraient. Les autorités compétentes des Etats contractants se communiquent les modi- fications significatives apportées à leurs législations fiscales.
CHAPITRE II DEFINITIONS
Article 3
Définitions générales
1. Au sens de la présente Convention, à moins que le contexte n’exige une interprétation différente:
a) les expressions «un Etat contractant» et «l’autre Etat contractant» désignent selon le contexte le Royaume des Pays-Bas (les Pays-Bas) ou la Suisse;
b) l’expression «les Pays-Bas» désigne la partie du Royaume des Pays-Bas qui est située en Europe, y compris la mer territoriale, ainsi que toute zone située en dehors de la mer territoriale à l’intérieur de laquelle les Pays-Bas exercent leur juridiction ou leurs droits souverains conformément au droit international;
c) le terme «Suisse» désigne la Confédération suisse;
d) le terme «personne» comprend les personnes physiques, les socié- tés et tous autres groupements de personnes;
e) le terme «société» désigne toute personne morale ou toute entité qui est considérée comme une personne morale aux fins d’imposition;
f) les expressions «entreprise d’un Etat contractant» et «entreprise de l’autre Etat contractant» désignent respectivement une entreprise exploi- tée par un résident d’un Etat contractant et une entreprise exploitée par un résident de l’autre Etat contractant;
g) l’expression «trafic international» désigne tout transport effectué par un navire ou un aéronef exploité par une entreprise dont le siège de direction effective est situé dans un Etat contractant, sauf lorsque le navire ou l’aéronef n’est exploité qu’entre des points situés dans l’autre Etat contractant;
h) l’expression «autorité compétente» désigne:
i) aux Pays-Bas, le Ministre des Finances ou son représentant autorisé;
ii) en Suisse, le Directeur de l’Administration fédérale des contri- butions ou son représentant autorisé.
i) le terme «national» désigne:
i) toute personne physique qui possède la nationalité d’un Etat contractant;
(ii) toute personne morale, société de personnes ou association constituée conformément à la législation en vigueur dans un Etat contractant.
Article 4
Résident
1. Au sens de la présente Convention, l’expression «résident d’un Etat contractant» désigne toute personne qui, en vertu de la législation de cet Etat, est assujettie à l’impôt dans cet Etat, en raison de son domi- cile, de sa résidence, de son siège de direction ou de tout autre critère de nature analogue et s’applique aussi à cet Etat ainsi qu’à toutes ses subdivisions politiques ou à ses collectivités locales. Toutefois, cette expression ne comprend pas les personnes qui ne sont assujetties à l’impôt dans cet Etat que pour les revenus de sources situées dans cet Etat.
2. Lorsque, selon les dispositions du paragraphe 1, une personne phy- sique est un résident des deux Etats contractants, sa situation est réglée de la manière suivante:
a) cette personne est considérée comme un résident seulement de l’Etat où elle dispose d’un foyer d’habitation permanent; si elle dispose d’un foyer d’habitation permanent dans les deux Etats, elle est considé- rée comme un résident seulement de l’Etat avec lequel ses liens person- nels et économiques sont les plus étroits (centre des intérêts vitaux);
b) si l’Etat où cette personne a le centre de ses intérêts vitaux ne peut pas être déterminé, ou si elle ne dispose d’un foyer d’habitation perma- nent dans aucun des Etats, elle est considérée comme un résident seule- ment de l’Etat où elle séjourne de façon habituelle;
c) si cette personne séjourne de façon habituelle dans les deux Etats ou si elle ne séjourne de façon habituelle dans aucun d’eux, elle est considérée comme un résident seulement de l’Etat dont elle possède la nationalité;
d) si cette personne possède la nationalité des deux Etats ou si elle ne possède la nationalité d’aucun d’eux, les autorités compétentes des Etats contractants tranchent la question d’un commun accord.
3. Lorsque, selon les dispositions du paragraphe 1, une personne autre qu’une personne physique est un résident des deux Etats contrac- tants, elle est considérée comme un résident seulement de l’Etat où son siège de direction effective est situé.
Etablissement stable
1. Au sens de la présente Convention, l’expression «établissement stable» désigne une installation fixe d’affaires par l’intermédiaire de laquelle une entreprise exerce tout ou partie de son activité.
2. L’expression «établissement stable» comprend notamment:
a) un siège de direction,
b) une succursale,
c) un bureau,
d) une usine,
e) un atelier et
f) une mine, un puits de pétrole ou de gaz, une carrière ou tout autre lieu d’extraction de ressources naturelles.
3. Un chantier de construction ou de montage ne constitue un établis- sement stable que si sa durée dépasse douze mois.
4. Nonobstant les dispositions précédentes du présent article, on considère qu’il n’y a pas «établissement stable» si:
a) il est fait usage d’installations aux seules fins de stockage, d’expo- sition ou de livraison de marchandises appartenant à l’entreprise;
b) des marchandises appartenant à l’entreprise sont entreposées aux seules fins de stockage, d’exposition ou de livraison;
c) des marchandises appartenant à l’entreprise sont entreposées aux seules fins de transformation par une autre entreprise;
d) une installation fixe d’affaires est utilisée aux seules fins d’acheter des marchandises ou de réunir des informations, pour l’entreprise;
e) une installation fixe d’affaires est utilisée aux seules fins d’exercer, pour l’entreprise, toute autre activité de caractère préparatoire ou auxi- liaire;
f) une installation fixe d’affaires est utilisée aux seules fins de l’exer- cice cumulé d’activités mentionnées aux lettres a) à e), à condition que l’activité d’ensemble de l’installation fixe d’affaires résultant de ce cumul garde un caractère préparatoire ou auxiliaire.
5. Nonobstant les dispositions des paragraphes 1 et 2, lorsqu’une per- sonne – autre qu’un agent jouissant d’un statut indépendant auquel s’applique le paragraphe 6 – agit pour le compte d’une entreprise et dis- pose dans un Etat contractant de pouvoirs qu’elle y exerce habituelle- ment lui permettant de conclure des contrats au nom de l’entreprise, cette entreprise est considérée comme ayant un établissement stable dans cet Etat pour toutes les activités que cette personne exerce pour l’entre- prise, à moins que les activités de cette personne ne soient limitées à celles qui sont mentionnées au paragraphe 4 et qui, si elles étaient exer-
6. Une entreprise n’est pas considérée comme ayant un établissement stable dans un Etat contractant du seul fait qu’elle y exerce son activité par l’entremise d’un courtier, d’un commissionnaire général ou de tout autre agent jouissant d’un statut indépendant, à condition que ces per- sonnes agissent dans le cadre ordinaire de leur activité.
7. Le fait qu’une société qui est un résident d’un Etat contractant contrôle ou est contrôlée par une société qui est un résident de l’autre Etat contractant ou qui y exerce son activité (que ce soit par l’intermé- diaire d’un établissement stable ou non) ne suffit pas, en lui-même, à faire de l’une quelconque de ces sociétés un établissement stable de l’autre.
CHAPITRE III IMPOSITION DES REVENUS
Article 6
Revenus immobiliers
1. Les revenus qu’un résident d’un Etat contractant tire de biens immobiliers (y compris les revenus des exploitations agricoles ou fores- tières) situés dans l’autre Etat contractant, sont imposables dans cet autre Etat.
2. L’expression „biens immobiliers” a le sens que lui attribue le droit de l’Etat contractant où les biens considérés sont situés. L’expression comprend en tous cas les accessoires, le cheptel mort ou vif des exploi- tations agricoles et forestières, les droits auxquels s’appliquent les dis- positions du droit privé concernant la propriété foncière, l’usufruit des biens immobiliers et les droits à des paiements variables ou fixes pour l’exploitation ou la concession de l’exploitation de gisements minéraux, sources et autres ressources naturelles; les navires, bateaux et aéronefs ne sont pas considérés comme des biens immobiliers.
3. Les dispositions du paragraphe 1 s’appliquent aux revenus prove- nant de l’exploitation directe, de la location ou de l’affermage, ainsi que de toute autre forme d’exploitation de biens immobiliers.
Article 0
Xxxxxxxxx xxx xxxxxxxxxxx
0. Xxx xxxxxxxxx x’une entreprise d’un Etat contractant ne sont impo- sables que dans cet Etat, à moins que l’entreprise n’exerce son activité dans l’autre Etat contractant par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé. Si l’entreprise exerce son activité d’une telle façon, les bénéfices de l’entreprise sont imposables dans l’autre Etat mais unique- ment dans la mesure où ils sont imputables à cet établissement stable.
2. Sous réserve des dispositions du paragraphe 3, lorsqu’une entre- prise d’un Etat contractant exerce son activité dans l’autre Etat contrac- tant par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, il est imputé, dans chaque Etat contractant, à cet établissement stable les béné- fices qu’il aurait pu réaliser s’il avait constitué une entreprise distincte exerçant des activités identiques ou analogues dans des conditions iden- tiques ou analogues et traitant en toute indépendance avec l’entreprise dont il constitue un établissement stable.
3. Pour déterminer les bénéfices d’un établissement stable, sont ad- mises en déduction les dépenses exposées aux fins poursuivies par cet établissement stable, y compris les dépenses de direction et les frais généraux d’administration ainsi exposés, soit dans l’Etat où est situé cet établissement stable, soit ailleurs.
4. S’il est d’usage, dans un Etat contractant, de déterminer les béné- fices imputables à un établissement stable sur la base d’une répartition des bénéfices totaux de l’entreprise entre ses diverses parties, aucune disposition du paragraphe 2 n’empêche cet Etat contractant de détermi- ner les bénéfices imposables selon la répartition en usage; la méthode de répartition adoptée doit cependant être telle que le résultat obtenu soit conforme aux principes contenus dans le présent article.
5. Aucun bénéfice n’est imputé à un établissement stable du fait qu’il a simplement acheté des marchandises pour l’entreprise.
6. Aux fins des paragraphes précédents, les bénéfices à imputer à l’établissement stable sont déterminés chaque année selon la même méthode, à moins qu’il n’existe des motifs valables et suffisants de pro- céder autrement.
7. Lorsque les bénéfices comprennent des éléments de revenu traités séparément dans d’autres articles de la présente Convention, les dispo- sitions de ces articles ne sont pas affectées par les dispositions du pré- sent article.
Article 8
Navigation maritime, intérieure et aérienne
1. Les bénéfices provenant de l’exploitation, en trafic international, de navires ou d’aéronefs ne sont imposables que dans l’Etat contractant où le siège de direction effective de l’entreprise est situé.
2. Les bénéfices provenant de l’exploitation de bateaux servant à la navigation intérieure ne sont imposables que dans l’Etat contractant où le siège de direction effective de l’entreprise est situé.
3. Si le siège de direction effective d’une entreprise de navigation maritime ou intérieure est à bord d’un navire ou d’un bateau, ce siège est considéré comme situé dans l’Etat contractant où se trouve le port d’attache de ce navire ou de ce bateau, ou à défaut de port d’attache, dans l’Etat contractant dont l’exploitant du navire ou du bateau est un résident.
4. Les dispositions du paragraphe 1 s’appliquent aussi aux bénéfices provenant de la participation à un pool, une exploitation en commun ou un organisme international d’exploitation.
Article 9
Entreprises associées
1. Lorsque
a) une entreprise d’un Etat contractant participe directement ou indi- rectement à la direction, au contrôle ou au capital d’une entreprise de l’autre Etat contractant, ou que
b) les mêmes personnes participent directement ou indirectement à la direction, au contrôle ou au capital d’une entreprise d’un Etat contrac- tant et d’une entreprise de l’autre Etat contractant,
et que, dans l’un et l’autre cas, les deux entreprises sont, dans leurs relations commerciales ou financières, liées par des conditions conve- nues ou imposées, qui diffèrent de celles qui seraient convenues entre des entreprises indépendantes, les bénéfices qui, sans ces conditions, auraient été réalisés par l’une des entreprises mais n’ont pu l’être en fait à cause de ces conditions, peuvent être inclus dans les bénéfices de cette entreprise et imposés en conséquence. Toutefois, il est entendu que le fait que des entreprises associées aient conclu des accords, tels que des
2. Lorsqu’un Etat contractant inclut dans les bénéfices d’une entre- prise de cet Etat – et impose en conséquence – des bénéfices sur lesquels une entreprise de l’autre Etat contractant a été imposée dans cet autre Etat et que l’autre Etat contractant admet que les bénéfices ainsi inclus sont des bénéfices qui auraient été réalisés par cette entreprise du pre- mier Etat mentionné si les conditions convenues entre les deux entre- prises avaient été celles qui auraient été convenues entre des entreprises indépendantes, alors cet autre Etat procède à un ajustement approprié du montant de l’impôt qui y a été perçu sur ces bénéfices. Pour déterminer cet ajustement, il est tenu compte des autres dispositions de la présente Convention et, si c’est nécessaire, les autorités compétentes des Etats contractants se consultent.
Article 10
Dividendes
1. Les dividendes payés par une société qui est un résident d’un Etat contractant à un résident de l’autre Etat contractant sont imposables dans cet autre Etat.
2. Toutefois, ces dividendes sont aussi imposables dans l’Etat contrac- tant dont la société qui paie les dividendes est un résident, et selon la législation de cet Etat, mais si le bénéficiaire effectif des dividendes est un résident de l’autre Etat contractant, l’impôt ainsi établi ne peut excé- der 15 pour cent du montant brut des dividendes.
3. Nonobstant les dispositions du paragraphe 2, l’Etat contractant dont la société est un résident ne prélève pas d’impôts sur les dividendes payés par cette société si:
a) le bénéficiaire effectif des dividendes est une société qui est un résident de l’autre Etat contractant et qui détient directement au moins 10 pour cent du capital de la société qui paie les dividendes; ou
b) le bénéficiaire effectif des dividendes est un fonds de pension; ou
c) en ce qui concerne la Suisse, le bénéficiaire effectif des dividendes est une institution d’assurances sociales.
4. Les autorités compétentes des Etats contractants règlent d’un com- mun accord les modalités d’application des paragraphes 2 et 3.
6. Le terme «dividendes» employé dans le présent article désigne les revenus provenant d’actions, actions ou bons de jouissance, parts de mine, parts de fondateur ou autres parts bénéficiaires à l’exception des créances, ainsi que les revenus d’autres parts sociales soumis au même régime fiscal que les revenus d’actions par la législation de l’Etat dont la société distributrice est un résident.
7. Les dispositions des paragraphes 1, 2, 3 et 9 ne s’appliquent pas lorsque le bénéficiaire effectif des dividendes, résident d’un Etat contrac- tant, exerce dans l’autre Etat contractant dont la société qui paie les divi- dendes est un résident, soit une activité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, soit une profes- sion indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que la participation génératrice des dividendes s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les dispositions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables.
8. Lorsqu’une société qui est un résident d’un Etat contractant tire des bénéfices ou des revenus de l’autre Etat contractant, cet autre Etat ne peut percevoir aucun impôt sur les dividendes payés par la société, sauf dans la mesure où ces dividendes sont payés à un résident de cet autre Etat ou dans la mesure où la participation génératrice des dividendes se rattache effectivement à un établissement stable ou à une base fixe situés dans cet autre Etat, ni prélever aucun impôt, au titre de l’imposition des bénéfices non distribués, sur les bénéfices non distribués de la société, même si les dividendes payés ou les bénéfices non distribués consistent en tout ou en partie en bénéfices ou revenus provenant de cet autre Etat.
9. Xxx xxxxxxxxxxx 0, 0 xx 0 xx xxxxxxxx xxx xxx Xxxx-Xxx en ce qui concerne l’application à une personne physique de leur propre législa- tion fiscale relative à «la taxation conservatoire» («conserverende aan- slag») effectuée, avant que cette personne physique ait cessé d’être un résident des Pays-Bas, s’agissant d’une participation substantielle dans une société. La phrase précédente ne s’applique que dans le cas où la taxation ou une partie de la taxation est encore pendante.
Article 11
Intérêts
1. Les intérêts provenant d’un Etat contractant et dont le bénéficiaire effectif est un résident de l’autre Etat contractant ne sont imposables que dans cet autre Etat.
3. Le terme «intérêts» employé dans le présent article désigne les revenus des créances de toute nature, assorties ou non de garanties hypo- thécaires ou d’une clause de participation aux bénéfices du débiteur, et notamment les revenus des fonds publics et des obligations d’emprunts, y compris les primes et lots attachés à ces titres. Les pénalisations pour paiement tardif ne sont pas considérées comme des intérêts au sens du présent article.
4. Les dispositions du paragraphe 1 ne s’appliquent pas lorsque le bénéficiaire effectif des intérêts, résident d’un Etat contractant, exerce dans l’autre Etat contractant d’où proviennent les intérêts, soit une acti- vité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, soit une profession indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que la créance génératrice des intérêts s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les dispositions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables.
5. Lorsque, en raison de relations spéciales existant entre le débiteur et le bénéficiaire effectif ou que l’un et l’autre entretiennent avec de tierces personnes, le montant des intérêts, compte tenu de la créance pour laquelle ils sont payés, excède celui dont seraient convenus le débi- teur et le bénéficiaire effectif en l’absence de pareilles relations, les dis- positions du présent article ne s’appliquent qu’à ce dernier montant. Dans ce cas, la partie excédentaire des paiements reste imposable selon la législation de chaque Etat contractant et compte tenu des autres dis- positions de la présente Convention.
Article 12
Redevances
1. Les redevances provenant d’un Etat contractant et dont le bénéfi- ciaire effectif est un résident de l’autre Etat contractant ne sont impo- sables que dans cet autre Etat.
2. Les autorités compétentes des Etats contractants règlent d’un com- mun accord les modalités d’application du paragraphe 1.
3. Le terme «redevances» employé dans le présent article désigne les rémunérations de toute nature payées pour l’usage ou la concession de l’usage d’un droit d’auteur sur une œuvre littéraire, artistique ou scien- tifique, y compris les films cinématographiques, d’un brevet, d’une marque de fabrique ou de commerce, d’un dessin ou d’un modèle, d’un
4. Les dispositions du paragraphe 1 ne s’appliquent pas lorsque le bénéficiaire effectif des redevances, résident d’un Etat contractant, exerce dans l’autre Etat contractant d’où proviennent les redevances, soit une activité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établisse- ment stable qui y est situé, soit une profession indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que le droit ou le bien générateur des redevances s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les dispositions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables.
5. Lorsque, en raison de relations spéciales existant entre le débiteur et le bénéficiaire effectif ou que l’un et l’autre entretiennent avec de tierces personnes, le montant des redevances, compte tenu de la presta- tion pour laquelle elles sont payées, excède celui dont seraient convenus le débiteur et le bénéficiaire effectif en l’absence de pareilles relations, les dispositions du présent article ne s’appliquent qu’à ce dernier mon- tant. Dans ce cas, la partie excédentaire des paiements reste imposable selon la législation de chaque Etat contractant et compte tenu des autres dispositions de la présente Convention.
Article 13
Gains en capital
1. Les gains qu’un résident d’un Etat contractant tire de l’aliénation de biens immobiliers visés à l’article 6, et situés dans l’autre Etat contractant, sont imposables dans cet autre Etat.
2. Les gains provenant de l’aliénation de biens mobiliers qui font par- tie de l’actif d’un établissement stable qu’une entreprise d’un Etat contractant a dans l’autre Etat contractant, ou de biens mobiliers qui appartiennent à une base fixe dont un résident d’un Etat contractant dis- pose dans l’autre Etat contractant pour l’exercice d’une profession indé- pendante, y compris de tels gains provenant de l’aliénation de cet éta- blissement stable (seul ou avec l’ensemble de l’entreprise) ou de cette base fixe, sont imposables dans cet autre Etat.
3. Les gains provenant de l’aliénation de navires ou aéronefs exploi- tés en trafic international, de bateaux servant à la navigation intérieure ou de biens mobiliers affectés à l’exploitation de ces navires, aéronefs ou bateaux, ne sont imposables que dans l’Etat contractant où le siège de direction effective de l’entreprise est situé.
a) a personne qui reçoit les gains détient moins que 5 pour cent des actions ou autres parts sociales dans la société avant l’aliénation; ou
b) les gains proviennent d’une réorganisation, fusion, scission ou opé- ration semblable; ou
c) les biens immobiliers sont utilisés par une société pour ses propres activités industrielles ou commerciales.
5. Les gains provenant de l’aliénation de tous biens autres que ceux visés aux paragraphes 1, 2, 3 et 4 ne sont imposables que dans l’Etat contractant dont le cédant est un résident.
6. Xx xxxxxxxxxx 0 xx xxxxxx xxx xxx Xxxx-Xxx en ce qui concerne l’application à une personne physique de leur propre législation fiscale relative à «la taxation conservatoire» («conserverende aanslag») effec- tuée, avant que cette personne physique ait cessé d’être un résident des Pays-Bas, s’agissant d’une participation substantielle dans une société. La phrase précédente ne s’applique que dans le cas où la taxation ou une partie de la taxation est encore pendante.
Article 14
Professions indépendantes
1. Les revenus qu’un résident d’un Etat contractant tire d’une profes- sion libérale ou d’autres activités de caractère indépendant ne sont impo- sables que dans cet Etat, à moins que ce résident ne dispose de façon habituelle dans l’autre Etat contractant d’une base fixe pour l’exercice de ses activités. S’il dispose d’une telle base fixe, les revenus sont impo- sables dans l’autre Etat mais uniquement dans la mesure où ils sont imputables à cette base fixe.
2. L’expression «profession libérale» comprend notamment les acti- vités indépendantes d’ordre scientifique, littéraire, artistique, éducatif ou pédagogique, ainsi que les activités indépendantes des médecins, avo- cats, ingénieurs, architectes, dentistes et comptables.
Professions dépendantes
1. Xxxx xxxxxxx xxx xxxxxxxxxxxx xxx xxxxxxxx 00, 00 xx 00, xxx xxxxxxxx, traitements et autres rémunérations similaires qu’un résident d’un Etat contractant reçoit au titre d’un emploi salarié ne sont imposables que dans cet Etat, à moins que l’emploi ne soit exercé dans l’autre Etat contractant. Si l’emploi y est exercé, les rémunérations reçues à ce titre sont imposables dans cet autre Etat.
2. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1, les rémunérations qu’un résident d’un Etat contractant reçoit au titre d’un emploi salarié exercé dans l’autre Etat contractant ne sont imposables que dans le pre- mier Etat si:
a) le bénéficiaire séjourne dans l’autre Etat pendant une période ou des périodes n’excédant pas au total 183 jours au cours de l’année fis- cale considérée, et
b) les rémunérations sont payées par un employeur ou pour le compte d’un employeur qui n’est pas un résident de l’autre Etat, et
c) la charge des rémunérations n’est pas supportée par un établisse- ment stable ou une base fixe que l’employeur a dans l’autre Etat.
3. Nonobstant les dispositions précédentes du présent article, les rémunérations reçues au titre d’un emploi salarié exercé à bord d’un navire ou d’un aéronef exploité en trafic international, ou à bord d’un bateau servant à la navigation intérieure, sont imposables dans l’Etat contractant où le siège de direction effective de l’entreprise est situé.
Article 16
Tantièmes
1. Les tantièmes, jetons de présence, indemnités fixes et autres allo- cations reçus en qualité de membre du conseil d’administration ou de surveillance d’une société qui est un résident de Suisse, sont imposables en Suisse.
2. Les tantièmes, jetons de présence, indemnités fixes et autres allo- cations reçus en qualité de «bestuurders» ou «commissarissen» d’une société qui est un résident des Pays-Bas, sont imposables aux Pays-Bas.
3. Nonobstant les dispositions du paragraphe 2, les traitements et salaires payés par une société qui est un résident des Pays-Bas à ses
«bestuurders» résidents de Suisse sont imposables par moitié aux Pays- Bas et en Suisse. Toutefois, les traitements et salaires reçus par les «be- stuurders» en raison de l’exercice de telles activités dans un établisse-
4. Les rémunérations en raison de services que les personnes dési- gnées aux paragraphes 1 et 2 reçoivent effectivement à un autre titre sont imposables conformément aux articles 14 ou 15.
5. Aux fins du paragraphe 2 du présent article, les termes «bestuur- ders» et «commissarissen» désignent respectivement les personnes qui sont chargées de la direction générale de la société ainsi que les per- sonnes qui sont chargées de la surveillance de celle-ci.
Article 17
Artistes et sportifs
1. Nonobstant les dispositions des articles 14 et 15, les revenus qu’un résident d’un Etat contractant tire de ses activités personnelles exercées dans l’autre Etat contractant en tant qu’artiste du spectacle, tel qu’un artiste de théâtre, de cinéma, de la radio ou de la télévision, ou qu’un musicien, ou en tant que sportif, sont imposables dans cet autre Etat.
2. Lorsque les revenus d’activités qu’un artiste du spectacle ou un sportif exerce personnellement et en cette qualité sont attribués non pas à l’artiste ou au sportif lui-même mais à une autre personne, ces reve- nus sont imposables, nonobstant les dispositions des articles 7, 14 et 15, dans l’Etat contractant où les activités de l’artiste ou du sportif sont exer- cées. Les dispositions du présent paragraphe ne s’appliquent pas s’il est établi que ni l’artiste du spectacle ou le sportif, ni des personnes qui lui sont associées (qu’elles soient des résidents ou non de cet Etat), ne par- ticipent directement ou indirectement aux recettes ou bénéfices de cette personne de quelque manière que ce soit, y compris en recevant des rémunérations différées, des bonus, des honoraires, des dividendes, des distributions de sociétés de personnes ou d’autres distributions.
3. Xxx xxxxxxxxxxxx xxx xxxxxxxxxxx 0 xx 0 xx xxxx pas applicables aux revenus tirés par un résident d’un Etat contractant d’activités exercées dans l’autre Etat contractant si la visite dans cet Etat est entièrement ou principalement financée par des fonds publics d’un ou des deux Etats contractants ou de leurs subdivisions politiques ou collectivités locales ou bien si la visite est réalisée dans le cadre d’un accord culturel entre les Gouvernements des Etats contractants. Dans ce cas, le revenu n’est imposable que dans l’Etat contractant dont l’artiste du spectacle ou le sportif est un résident.
Pensions, rentes et allocations de sécurité sociale
1. Les pensions et autres rémunérations similaires, ainsi que les rentes, payées à un résident d’un Etat contractant, ne sont imposables que dans cet Etat. Les pensions et autres paiements versés, au titre des dispositions relatives au système de sécurité sociale d’un Etat contrac- tant, à un résident de l’autre Etat contractant ne sont imposables que dans cet autre Etat. Les rentes provenant des Pays-Bas payées à des rési- dents de Suisse sont traitées comme des paiements de pensions aux fins de l’imposition suisse sur le revenu.
2. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1, une pension ou autre rémunération similaire, une rente, ou toute pension et autre paiement versés au titre des dispositions relatives au système de sécurité sociale d’un Etat contractant, sont imposables dans l’Etat contractant d’où ils proviennent, conformément à la législation de cet Etat:
a) dans la mesure où le droit à cette pension ou autre rémunération similaire ou rente est exempté d’impôt dans l’Etat contractant d’où il provient, ou que les cotisations relatives à cette pension ou autre rému- nération similaire ou rente versées à un régime de retraites ou à une société d’assurance, ont été déduites par le passé lors de la détermina- tion du revenu imposable dans cet Etat ou ont été prises en compte pour l’octroi d’un autre allègement fiscal dans cet Etat; et
b) dans la mesure où cette pension ou autre rémunération similaire ou rente ou autre paiement ou pension versé au titre des dispositions rela- tives au système de sécurité sociale d’un Etat contractant n’est pas imposé, dans l’Etat contractant dont le bénéficiaire est un résident, au taux généralement applicable aux revenus du travail aux Pays-Bas et au taux généralement applicable en Suisse en matière d’impôt sur le revenu, ou que moins que 90 pour cent du montant brut de la pension ou autre rémunération similaire ou rente ou paiement est imposé; et
c) si le montant brut total des pensions, autres rémunérations simi- laires, rentes et autres paiements et pensions versés au titre des disposi- tions relatives au système de sécurité sociale d’un Etat contractant qui est imposable, conformément aux lettres a) et b), dans l’Etat contractant d’où proviennent ces éléments de revenu, excède dans une année civile la somme de 20 000 euros.
3. Nonobstant les dispositions des paragraphes 1 et 2, lorsque la pen- sion concernée ou une autre rémunération similaire n’a pas un caractère périodique, qu’elle est versée dans l’autre Etat contractant et qu’elle est payée avant la date à laquelle cette pension devrait prendre cours, ou si une prestation en capital est effectuée à la place du droit à une rente
4. Une pension ou autre rémunération similaire ou rente est considé- rée comme provenant d’un Etat contractant dans la mesure où les coti- sations ou paiements relatifs à cette pension ou autre rémunération simi- laire ou rente, ou les droits reçus à ce titre, sont pris en compte pour un allègement fiscal dans cet Etat. Le passage d’une pension provenant d’un fonds de pension ou d’une société d’assurance d’un Etat contractant à un fonds de pension ou une société d’assurance dans un autre Etat ne limite en aucune manière le droit d’imposition du premier Etat men- tionné dans le présent article.
5. Les autorités compétentes des Etats contractants règlent d’un com- mun accord les modalités d’application du paragraphe 2. Elles déter- minent en même temps les données à fournir par un résident d’un Etat contractant aux fins d’une application correcte de la Convention dans l’autre Etat contractant, notamment en vue d’établir si les conditions définies aux lettres a), b) et c) du paragraphe 2 sont remplies.
6. Le terme «rente» désigne une somme prédéterminée, payable pé- riodiquement à échéances fixes, la vie durant ou pendant un laps de temps déterminé ou déterminable, en vertu d’un engagement d’effectuer les paiements en échange d’une pleine et adéquate contre-valeur en argent ou son équivalent, à condition que le droit ou la cotisation asso- ciée à la rente ait été prise en considération pour un allégement fiscal dans l’Etat contractant d’où provient la rente.
Article 19
Fonctions publiques
1. a) Sous réserve de l’article 18, les salaires, traitements et autres rémunérations similaires payés par un Etat contractant ou l’une de ses subdivisions politiques ou collectivités locales à une personne physique, au titre de services rendus à cet Etat ou à cette subdivision ou collecti- vité, sont imposables dans cet Etat.
b) Toutefois, ces salaires, traitements et autres rémunérations simi- laires ne sont imposables que dans l’autre Etat contractant si les services sont rendus dans cet Etat et si la personne physique est un résident de cet Etat qui:
(i) possède la nationalité de cet Etat, ou
(ii) n’est pas devenu un résident de cet Etat à seule fin de rendre les services.
2. Les dispositions des articles 15, 16 et 17 s’appliquent aux salaires, traitements et autres rémunérations similaires payés au titre de services rendus dans le cadre d’une activité industrielle ou commerciale exercée par un Etat contractant ou l’une de ses subdivisions politiques ou col- lectivités locales.
Article 20
Etudiants
Les sommes qu’un étudiant ou un stagiaire qui est, ou qui était immé- diatement avant de se rendre dans un Etat contractant, un résident de l’autre Etat contractant et qui séjourne dans le premier Etat à seule fin d’y poursuivre ses études ou sa formation, reçoit pour couvrir ses frais d’entretien, d’études ou de formation ne sont pas imposables dans cet Etat, à condition qu’elles proviennent de sources situées en dehors de cet Etat.
Article 21
Autres revenus
1. Les éléments du revenu d’un résident d’un Etat contractant, d’où qu’ils proviennent, qui ne sont pas traités dans les articles précédents de la présente Convention ne sont imposables que dans cet Etat.
2. Les dispositions du paragraphe 1 ne s’appliquent pas aux revenus autres que les revenus provenant de biens immobiliers tels qu’ils sont définis au paragraphe 2 de l’article 6, lorsque le bénéficiaire de tels reve- nus, résident d’un Etat contractant, exerce dans l’autre Etat contractant, soit une activité industrielle ou commerciale par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, soit une profession indépendante au moyen d’une base fixe qui y est située, et que le droit ou le bien géné- rateur des revenus s’y rattache effectivement. Dans ce cas, les disposi- tions de l’article 7 ou de l’article 14, suivant les cas, sont applicables.
CHAPITRE IV
ELIMINATION DES DOUBLES IMPOSITIONS
Article 22
Elimination des doubles impositions
1. Les Pays-Bas peuvent, lors de l’imposition de leurs résidents, inclure dans la base imposable pour le calcul du montant de l’impôt, les
éléments du revenu qui, conformément aux dispositions de la présente Convention, sont imposables en Suisse.
2. Toutefois, lorsqu’un résident des Pays-Bas reçoit des éléments de revenu qui sont imposables en Xxxxxx xxxxxxxxxxxx xxx xxxxxxxxxxx 0, 0 xx 0 de l’article 6, au paragraphe 1 de l’article 7, au paragraphe 7 de l’article 10, au paragraphe 4 de l’article 11, au paragraphe 4 de l’article 12, aux paragraphes 1, 2 et 4 de l’article 13, au paragraphe 1 de l’article 14, aux paragraphes 1 et 3 de l’article 15, au paragraphe 2 de l’article 18, au paragraphe 1 (lettre a) de l’article 19 et au paragraphe 2 de l’article 21 de la présente Convention, et qui sont compris dans la base imposable visée au paragraphe 1, les Pays-Bas exemptent ces éléments de revenu en accordant une réduction de leur impôt. Cette réduction est calculée conformément aux dispositions de la législation néerlandaise visant à éviter la double imposition. A cette fin, les éléments de revenu précités sont censés être compris dans les éléments de revenu qui sont exemptés d’impôt néerlandais en vertu de ces dispositions.
3. Les Pays-Bas accordent en outre, sur l’impôt néerlandais ainsi cal- culé, une déduction pour les éléments de revenu qui sont imposables en Suisse conformément au paragraphe 2 de l’article 10, au paragraphe 1 de l’article 16, aux paragraphes 1 et 2 de l’article 17 et au paragraphe 3 de l’article 18 de la présente Convention, dans la mesure où ces éléments de revenus sont compris dans la base imposable visée au paragraphe 1. Le montant de cette déduction est égal à l’impôt payé en Suisse sur ces éléments de revenu, mais ne peut en aucun cas, si les dispositions de la législation néerlandaise en vue d’éviter la double imposition le prévoient ainsi, excéder le montant de la déduction qui serait accordée si les élé- ments de revenus inclus ainsi étaient les seuls éléments de revenus exemptés de l’impôt néerlandais conformément aux dispositions de la législation néerlandaise en vue d’éviter la double imposition.
Le présent paragraphe ne limite pas les allègements actuels ou futurs accordés par les dispositions de la législation néerlandaise en vue d’évi- ter la double imposition mais seulement dans la mesure où le calcul du montant de la déduction de l’impôt néerlandais est concerné par l’addi- tion de revenus provenant de plus qu’un seul pays ainsi que par le report sur les années suivantes de l’impôt payé en Suisse sur les éléments de revenus en question.
4. Nonobstant les dispositions du paragraphe 2, les Pays-Bas ac- cordent, au titre de l’impôt payé en Suisse sur les éléments de revenu qui sont imposables en Suisse conformément au paragraphe 1 de l’article 7, au paragraphe 7 de l’article 10, au paragraphe 4 de l’article 11, au paragraphe 4 de l’article 12 et au paragraphe 2 de l’article 21 de la pré- sente Convention et dans la mesure où ces éléments de revenu sont com- pris dans la base imposable visée au paragraphe 1, une déduction sur l’impôt néerlandais, si et dans la mesure où les Pays-Bas, en vertu de la
législation néerlandaise visant à éviter la double imposition, accordent une déduction sur l’impôt néerlandais au titre de l’impôt perçu dans un autre pays sur ces éléments de revenu. Pour le calcul de cette déduction, les dispositions du paragraphe 3 du présent article s’appliquent mutatis mutandis.
5. En ce qui concerne la Suisse, la double imposition est évitée de la manière suivante:
a) Lorsqu’un résident de Suisse reçoit des revenus qui, conformément aux dispositions de la présente Convention, sont imposables aux Pays- Bas, la Suisse exempte de l’impôt ces revenus, sous réserve des dispo- sitions de la lettre b), mais peut, pour calculer le montant de l’impôt sur le reste des revenus de ce résident, appliquer le même taux que si les revenus en question n’avaient pas été exemptés. Toutefois, cette exemp- tion ne s’applique aux gains et revenus visés au paragraphe 4 de l’article 13 et aux paragraphes 1 et 2 de l’article 17 qu’après justification de l’imposition de ces gains aux Pays-Bas.
b) Xxxxxx’xx résident de Suisse reçoit des dividendes ou des paie- ments de pension non périodiques qui, conformément aux dispositions de l’article 10 ou de l’article 18, paragraphe 0 xxxx xxxxxxxxxx xxx Xxxx- Xxx, xx Xxxxxx accorde un dégrèvement à ce résident à sa demande. Ce dégrèvement consiste:
i) en l’imputation de l’impôt payé aux Pays-Bas conformément aux dispositions de l’article 10 ou de l’article 18, paragraphe 3 sur l’impôt qui frappe les revenus de ce résident; la somme ainsi imputée ne peut toutefois excéder la fraction de l’impôt suisse, calculé avant l’imputation, correspondant aux revenus impo- sables aux Pays-Bas, ou
ii) en une réduction forfaitaire de l’impôt suisse, ou
iii) en une exemption partielle des dividendes ou des paiements de pension non périodiques en question de l’impôt suisse, mais au moins en une déduction de l’impôt payé aux Pays-Bas du mon- tant brut des dividendes ou des paiements de pension non pério- diques.
La Suisse déterminera le genre de dégrèvement et réglera la procédure selon les prescriptions suisses concernant l’exécution des conventions internationales conclues par la Confédération en vue d’éviter les doubles impositions.
CHAPITRE V DISPOSITIONS SPÉCIALES
Article 23
Activités sur le plateau continental
1. Les dispositions du présent article s’appliquent nonobstant toute autre disposition de la présente Convention. Toutefois, le présent article ne s’applique pas lorsque les activités exercées sur le plateau continen- tal par une personne constituent pour cette personne un établissement stable selon les dispositions de l’article 5 ou une base fixe selon les dis- positions de l’article 14.
2. Dans le présent article, l’expression «activités sur le plateau conti- nental» désigne les activités exercées en mer qui ont trait à la prospec- tion ou à l’exploitation du lit de la mer, de son sous-sol et de leurs res- sources naturelles situés aux Pays-Bas, conformément au droit international.
3. Une entreprise de Suisse qui exerce des activités sur le plateau continental aux Pays-Bas est, sous réserve du paragraphe 4 du présent article, considérée en ce qui concerne ces activités, comme exerçant une activité industrielle ou commerciale aux Pays-Bas par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, à moins que ces activités sur le plateau continental ne soient exercées aux Pays-Bas pendant une période ou des périodes n’excédant pas au total 30 jours durant toute période de douze mois.
Pour l’application du présent paragraphe:
a) lorsqu’une société exerce des activités sur le plateau continental aux Pays-Bas et qu’elle est associée à une autre entreprise, laquelle autre entreprise poursuit dans le cadre du même projet les mêmes activités sur le plateau continental que celles qui sont ou qui étaient exercées par la première société mentionnée, et que la durée cumulée des activités pré- citées exercées par les deux sociétés excède une période de 30 jours, chaque société est considérée comme exerçant ses activités pendant une période excédant 30 jours durant toute période de douze mois;
b) une entreprise est considérée comme associée à une autre entre- prise si une des entreprises détient directement ou indirectement au moins un tiers du capital de l’autre entreprise ou si une personne détient directement ou indirectement au moins un tiers du capital de chacune des entreprises.
4. Toutefois, on considère, pour l’application du paragraphe 3 du pré- sent article, que l’expression «activités sur le plateau continental» ne comprend pas:
a) une, ou une combinaison, des activités visées par le paragraphe 4 de l’article 5;
b) les activités de remorquage ou de mouillage effectuées par des navires principalement conçus à cette fin, ainsi que les autres activités effectuées par ces navires;
c) le transport, en trafic international, d’avitaillement ou de personnel par des navires, des bateaux ou des aéronefs.
5. Un résident de Suisse qui, dans le cadre d’une profession libérale ou d’autres activités de caractère indépendant, exerce des activités sur le plateau continental aux Pays-Bas est considéré comme exerçant ces acti- vités au moyen d’une base fixe située aux Pays-Bas si ces activités sur le plateau continental sont exercées pendant une période ininterrompue d’au moins 30 jours durant toute période de douze mois.
6. Nonobstant la seconde phrase du paragraphe 1 du présent article, les salaires, traitements et autres rémunérations similaires qu’un résident de Suisse reçoit au titre d’un emploi salarié se rapportant à des activités sur le plateau continental exercées par l’intermédiaire d’un établissement stable ou d’une base fixe situés aux Pays-Bas sont imposables aux Pays- Bas dans la mesure où l’emploi est exercé sur leur plateau continental et supporté par cet établissement stable ou cette base fixe.
Article 24
Non-discrimination
1. Les nationaux d’un Etat contractant ne sont soumis dans l’autre Etat contractant à aucune imposition ou obligation y relative, qui est autre ou plus lourde que celles auxquelles sont ou pourront être assujet- tis les nationaux de cet autre Etat qui se trouvent dans la même situa- tion, notamment au regard de la résidence. La présente disposition s’applique aussi, nonobstant les dispositions de l’article 1, aux personnes qui ne sont pas des résidents d’un Etat contractant ou des deux Etats contractants.
2. L’imposition d’un établissement stable qu’une entreprise d’un Etat contractant a dans l’autre Etat contractant n’est pas établie dans cet autre Etat d’une façon moins favorable que l’imposition des entreprises de cet autre Etat qui exercent la même activité.
3. A moins que les dispositions du paragraphe 1 de l’article 9, du paragraphe 5 de l’article 11 ou du paragraphe 5 de l’article 12 ne soient applicables, les intérêts, redevances et autres dépenses payés par une entreprise d’un Etat contractant à un résident de l’autre Etat contractant
sont déductibles, pour la détermination des bénéfices imposables de cette entreprise, dans les mêmes conditions que s’ils avaient été payés à un résident du premier Etat.
4. Les entreprises d’un Etat contractant, dont le capital est en totalité ou en partie, directement ou indirectement, détenu ou contrôlé par un ou plusieurs résidents de l’autre Etat contractant, ne sont soumises dans le premier Etat à aucune imposition ou obligation y relative, qui est autre ou plus lourde que celles auxquelles sont ou pourront être assujetties les autres entreprises similaires du premier Etat.
5. Le présent article ne peut être interprété comme obligeant un Etat contractant à accorder aux résidents de l’autre Etat contractant les déductions personnelles, abattements et réductions d’impôt en fonction de la situation familiale ou des charges de famille qu’il accorde à ses propres résidents.
6. Les cotisations payées par ou pour le compte d’une personne phy- sique, exerçant une activité dépendante ou indépendante dans un Etat contractant («Etat d’accueil»), au titre d’un régime de retraites reconnu fiscalement dans l’autre Etat contractant («Etat d’origine») sont aux fins de:
(a) la détermination de l’impôt dû par cette personne physique dans l’Etat d’accueil; et de
(b)la détermination des bénéfices de son employeur qui sont impo- sables dans l’Etat d’accueil;
traitées dans cet Etat de la même manière et soumises aux mêmes conditions et restrictions que les cotisations faites à un régime de retraites reconnu fiscalement dans l’Etat d’accueil, dans la mesure où elles ne sont pas traitées ainsi par l’Etat d’origine.
Le précédent sous-paragraphe ne s’applique que si les conditions sui- vantes sont remplies:
(a) la personne physique est assujettie à la législation de l’Etat d’ori- gine conformément à l’Accord sur la libre circulation des personnes signé le 21 juin 1999 entre la Confédération suisse, d’une part, et la Communauté européenne et ses Etats membres, d’autre part; et
(b)la personne physique n’était pas un résident de l’Etat d’accueil, et participait au régime de retraites (ou à un autre régime de retraites xxxx- xxxxx qui a remplacé le premier régime de retraite mentionné), immédia- tement avant le début de l’exercice de son activité dépendante ou indé- pendante dans l’Etat d’accueil; et
(c) le régime de retraites est reconnu par l’autorité compétente de l’Etat d’accueil comme correspondant généralement à un régime de retraites reconnu fiscalement comme tel par cet Etat.
Aux fins de ce paragraphe:
(b)un régime de retraites est reconnu fiscalement dans un Etat contrac- tant si les cotisations à ce régime peuvent bénéficier des allégements fis- caux dans cet Etat et si les paiements versés au régime par l’employeur de la personne physique ne sont pas considérés dans cet Etat comme étant un revenu imposable de cette personne physique.
7. Les dispositions du présent article s’appliquent, nonobstant les dis- positions de l’article 2, aux impôts de toute nature ou dénomination.
Article 25
Procédure amiable
1. Lorsqu’une personne estime que les mesures prises par un Etat contractant ou par les deux Etats contractants entraînent ou entraîneront pour elle une imposition non conforme aux dispositions de la présente Convention, elle peut, indépendamment des recours prévus par le droit interne de ces Etats, soumettre son cas à l’autorité compétente de l’Etat contractant dont elle est un résident ou, si son cas relève du paragraphe 1 de l’article 24, à celle de l’Etat contractant dont elle possède la natio- nalité. Le cas doit être soumis dans les trois ans qui suivent la première notification de la mesure qui entraîne une imposition non conforme aux dispositions de la Convention.
2. L’autorité compétente s’efforce, si la réclamation lui paraît fondée et si elle n’est pas elle-même en mesure d’y apporter une solution satis- faisante, de résoudre le cas par voie d’accord amiable avec l’autorité compétente de l’autre Etat contractant, en vue d’éviter une imposition non conforme à la Convention. L’accord est appliqué quels que soient les délais prévus par le droit interne des Etats contractants.
3. Les autorités compétentes des Etats contractants s’efforcent, par voie d’accord amiable, de résoudre les difficultés ou de dissiper les doutes auxquels peuvent donner lieu l’interprétation ou l’application de la Convention. Elles peuvent aussi se concerter en vue d’éliminer la double imposition dans les cas non prévus par la Convention.
4. Les autorités compétentes des Etats contractants peuvent commu- niquer directement entre elles en vue de parvenir à un accord comme il est indiqué aux paragraphes précédents.
5. Lorsque:
b) les autorités compétentes ne parviennent pas à un accord permet- tant de résoudre ce cas en vertu du paragraphe 2 dans un délai de trois ans à compter de la présentation du cas à l’autorité compétente de l’autre Etat contractant,
les questions non résolues soulevées par ce cas doivent être soumises à arbitrage si la personne en fait la demande. Ces questions non résolues ne doivent toutefois pas être soumises à arbitrage si une décision sur ces questions a déjà été rendue par un tribunal judiciaire ou administratif de l’un des Etats. A moins qu’une personne directement concernée par le cas n’accepte pas l’accord amiable par lequel la décision d’arbitrage est appliquée, cette décision lie les deux Etats contractants et doit être appli- quée quels que soient les délais prévus par le droit interne de ces Etats. Les autorités compétentes des Etats contractants règlent par accord amiable les modalités d’application de ce paragraphe.
Les Etats contractants peuvent communiquer à la commission d’arbi- trage, établie conformément aux dispositions du présent paragraphe, les informations qui sont nécessaires à l’exécution de la procédure d’arbi- trage. S’agissant des informations communiquées, les membres de la commission d’arbitrage sont soumis aux règles de confidentialité dé- crites au paragraphe 2 de l’article 26.
Article 26
Echange de renseignements
1. Les autorités compétentes des Etats contractants échangent les ren- seignements vraisemblablement pertinents pour appliquer les disposi- tions de la présente Convention ou pour l’administration ou l’application de la législation interne relative aux impôts de toute nature ou dénomi- nation perçus pour le compte des Etats contractants, de leurs subdivi- sions politiques ou de leurs collectivités locales dans la mesure où l’imposition qu’elle prévoit n’est pas contraire à la Convention. L’échange de renseignements n’est pas restreint xxx xxx xxxxxxxx 0 xx 0.
0. Xxx xxxxxxxxxxxxxx xxxxx en vertu du paragraphe 1 par un Etat contractant sont tenus secrets de la même manière que les renseigne- ments obtenus en application de la législation interne de cet Etat et ne sont communiqués qu’aux personnes ou autorités (y compris les tribu- naux et organes administratifs) concernées par l’établissement ou le recouvrement des impôts mentionnés au paragraphe 1, par les procé- dures ou poursuites concernant ces impôts, par les décisions sur les recours relatifs à ces impôts, ou par le contrôle de ce qui précède. Ces
3. Les dispositions des paragraphes 1 et 2 ne peuvent en aucun cas être interprétées comme imposant à un Etat contractant l’obligation:
a) de prendre des mesures administratives dérogeant à sa législation et à sa pratique administrative ou à celles de l’autre Etat contractant;
b) de fournir des renseignements qui ne pourraient être obtenus sur la base de sa législation ou dans le cadre de sa pratique administrative nor- male ou de celles de l’autre Etat contractant;
c) de fournir des renseignements qui révéleraient un secret commer- cial, industriel, professionnel ou un procédé commercial ou des rensei- gnements dont la communication serait contraire à l’ordre public.
4. Si des renseignements sont demandés par un Etat contractant conformément à cet article, l’autre Etat contractant utilise les pouvoirs dont il dispose pour obtenir les renseignements demandés, même s’il n’en a pas besoin à ses propres fins fiscales. L’obligation qui figure dans la phrase précédente est soumise aux limitations prévues au paragraphe 3 sauf si ces limitations sont susceptibles d’empêcher un Etat contrac- tant de communiquer des renseignements uniquement parce que ceux-ci ne présentent pas d’intérêt pour lui dans le cadre national.
5. En aucun cas les dispositions du paragraphe 3 ne peuvent être interprétées comme permettant à un Etat contractant de refuser de com- muniquer des renseignements uniquement parce que ceux-ci sont déte- nus par une banque, un autre établissement financier, un mandataire ou une personne agissant en tant qu’agent ou fiduciaire ou parce que ces renseignements se rattachent aux droits de propriété d’une personne. Aux fins de l’obtention des renseignements mentionnés dans le présent paragraphe, nonobstant le paragraphe 3 ou toute disposition contraire du droit interne, les autorités fiscales de l’Etat contractant requis disposent ainsi des pouvoirs de procédure qui leur permettent d’obtenir les rensei- gnements visés par le présent paragraphe.
Article 27
Membres des missions diplomatiques et postes consulaires
1. Les dispositions de la présente Convention ne portent pas atteinte aux privilèges fiscaux dont bénéficient les membres des missions diplo-
matiques ou postes consulaires en vertu soit des règles générales du droit international, soit des dispositions d’accords particuliers.
2. Aux fins de la Convention, les membres des missions diploma- tiques ou des postes consulaires d’un Etat contractant accrédités dans l’autre Etat contractant ou dans un Etat tiers, qui ont la nationalité de l’Etat accréditant, sont réputés être des résidents dudit Etat s’ils y sont soumis aux mêmes obligations, en matière d’impôts sur le revenu, que les résidents de cet Etat.
3. La Convention ne s’applique pas aux organisations internationales, à leurs organes ou à leurs fonctionnaires, ni aux personnes qui sont membres d’une mission diplomatique ou d’un poste consulaire d’un Etat tiers, lorsqu’ils se trouvent sur le territoire d’un Etat contractant et ne sont pas traités comme des résidents de cet Etat en matière d’impôts sur le revenu.
Article 28
Extension territoriale
1. La présente Convention peut être étendue, telle quelle ou avec les modifications nécessaires à toute partie du Royaume des Pays-Bas qui est située hors de l’Europe, si les parties territoriales concernées per- çoivent des impôts de nature analogue à ceux auxquels s’applique la Convention. Une telle extension sera convenue entre les deux Etats contractants dans un échange de notes par voie diplomatique et prend effet à partir de la date et sous réserve des modifications et conditions (y compris les conditions de dénonciation) spécifiées dans cet échange de notes.
2. A moins que les deux Etats n’en soient convenus autrement, la dénonciation de la présente Convention mettra aussi fin à l’extension de la Convention à toute partie du Royaume des Pays-Bas à laquelle elle a été prévue par le présent article.
CHAPITRE VI DISPOSITIONS FINALES
Article 29
Entrée en vigueur
1. La présente Convention entre en vigueur trente jours après la date de réception de la dernière notification par laquelle les Etats contractants se sont respectivement confirmé que les formalités constitutionnelles
requises dans chaque Etat ont été remplies et ses dispositions seront applicables aux années et périodes fiscales commençant le 1er janvier de l’année civile suivant celle au cours de laquelle la Convention est entrée en vigueur, ou après cette date.
2. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1 du présent article, l’article 26 et l’article XVI du Protocole de la Convention seront appli- cables à des demandes de renseignements déposées à la date de l’entrée en vigueur de cette Convention ou à une date ultérieure pour des rensei- gnements qui se rapportent à toute période débutant le 1er mars qui suit immédiatement la date de signature de cette Convention ou à une date ultérieure.
3. La Convention entre le Royaume des Pays-Bas et la Confédération suisse en vue d’éviter les doubles impositions en matière d’impôts sur le revenu et sur la fortune, et son Protocole, signés à La Haye le 12 novembre 1951, tels que complétés par le Protocole additionnel signé à Xx Xxxx xx 00 xxxxxxxx 0000 xx xxxxxxxx xxx xx Xxxxxxxxxx addition- nelle signée à La Haye le 22 juin 1966, est abrogée à la date d’entrée en vigueur de la présente Convention. Toutefois, les dispositions de la pre- mière Convention mentionnée continueront de s’appliquer aux années et périodes fiscales qui ont pris fin avant la date à laquelle les dispositions de la présente Convention deviennent applicables.
Article 30
Dénonciation
La présente Convention demeurera en vigueur tant qu’elle n’aura pas été dénoncée par un Etat contractant. Chaque Etat contractant peut dénoncer la Convention par voie diplomatique avec un préavis minimum de six mois avant la fin de chaque année civile. Dans ce cas, la Conven- tion cessera d’être applicable aux années et périodes fiscales commen- çant après la fin de l’année civile au cours de laquelle le préavis de dénonciation a été donné.
EN FOI DE QUOI, les soussignés, dûment autorisés, ont signé la pré- sente Convention.
FAIT à La Haye, le 26 février 2010, en deux exemplaires, en langues néerlandaise, française et anglaise, chaque texte faisant également foi. En cas d’interprétation divergente entre les textes néerlandais et français le texte anglais prévaut.
Pour le Royaume des Pays-Bas:
X. X. XX XXXXX
Pour la Confédération suisse:
ALDER
Protocole
Lors de la signature ce jour de la Convention en vue d’éviter les doubles impositions en matière d’impôts sur le revenu conclue entre le Royaume des Pays-Bas et la Confédération suisse les soussignés sont convenus des dispositions suivantes qui font partie intégrante de cette Convention.
I.
En général
1. S’agissant d’un élément de revenu provenant d’un Etat contractant par l’intermédiaire d’une entité qui est fiscalement transparente selon la législation de l’un des Etats contractants, et qui est constituée dans l’un des Etats contractants ou dans un Etat tiers, le premier Etat accordera les avantages de la Convention par rapport à cet élément de revenu à la per- sonne qui est un résident de l’autre Etat contractant selon la législation de cet autre Etat, dans la mesure ou cette personne est imposée sur cet élément de revenu et remplit les autres conditions prévues dans la Convention.
2. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1, s’agissant d’un élé- ment de revenu provenant d’un Etat contractant par l’intermédiaire d’une entité qui n’est pas considérée comme fiscalement transparente selon la législation de cet Etat et qui est constituée dans cet Etat, cet Etat contractant n’accordera pas les avantages de la Convention par rapport à cet élément de revenu.
3. Nonobstant les dispositions du paragraphe 1, s’agissant d’un élé- ment de revenu provenant d’un Etat contractant par l’intermédiaire d’une entité qui est fiscalement transparente selon la législation de cet Etat et qui est constituée dans cet Etat ou dans un Etat tiers, cet Etat contractant accordera les avantages de la Convention par rapport à cet élément de revenu à un résident de l’autre Etat contractant, dans la mesure où cet élément de revenu aurait été exempté de l’impôt selon la
législation de cet autre Etat, s’il avait été directement reçu par ce rési- dent, et dans la mesure où ce résident remplit les autres conditions pré- vues dans la Convention.
II.
Ad article 3, paragraphe 2 et article 25
Il est entendu que si les autorités compétentes des Etats contractants ont trouvé une solution amiable, dans le cadre de la Convention, concer- nant des cas où des doubles impositions ou des doubles exonérations surgiraient
a) suite à l’application du paragraphe 2 de l’article 3 en ce qui concerne l’interprétation d’un terme non défini par la Convention; ou
b) suite à des divergences de qualification (par exemple d’un élément de revenu ou d’une personne),
cette solution, après sa publication par les deux autorités compétentes, sera également contraignante pour l’application de la Convention à d’autres cas similaires d’application de la Convention tant que les auto- rités compétentes n’auront pas publié une décision différente.
III.
Ad article 4, paragraphe 1
Il est entendu que l’expression «résident d’un Etat contractant» com- prend un fond de pension reconnu et contrôlé conformément aux pres- criptions d’un Etat contractant et dont les revenus sont généralement exemptés d’impôt dans cet Etat.
IV.
Ad article 4
Une personne physique qui vit à bord d’un navire ou d’un bateau sans aucun domicile effectif dans l’un des Etats contractants est considérée comme un résident de l’Etat contractant dans lequel le navire ou le bateau a son port d’attache.
V.
Ad articles 5, 6, 7, 13 et 23
Il est entendu, en ce qui concerne les Pays-Bas, que les droits de pros- pection ou d’exploitation de ressources naturelles sont considérés comme des biens immobiliers situés dans l’Etat contractant au lit de la mer – et son sous-sol – duquel ces droits s’appliquent, et que ces droits sont
considérés comme des actifs d’un établissement stable dans cet Etat. En outre, il est entendu que les droits précités comprennent les droits por- tant sur des intérêts dans cette prospection ou exploitation, ou sur des bénéfices tirés d’actifs provenant de cette prospection ou exploitation.
VI.
Ad article 5, paragraphe 3
S’agissant des entreprises qui sont un résident d’un Etat contractant et qui ont débuté leurs activités sur un chantier de construction ou de mon- tage dans l’autre Etat contractant avant l’entrée en vigueur de la présente nouvelle Convention, la constitution ou non d’un établissement stable dans l’autre Etat est déterminée conformément aux règles de la Conven- tion du 12 novembre 1951, complétée par le Protocole additionnel signé à Xx Xxxx xx 00 xxxxxxxx 0000, xx xxxxxxxx xxx xx Xxxxxxxxxx addi- tionnelle signée à La Haye le 22 juin 1966.
VII.
Ad article 7, paragraphes 1 et 2
Eu égard aux paragraphes 1 et 2 de l’article 7, il est entendu que lorsqu’une entreprise d’un Etat contractant vend des marchandises ou exerce une activité industrielle ou commerciale dans l’autre Etat contrac- tant par l’intermédiaire d’un établissement stable qui y est situé, les bénéfices de cet établissement stable ne sont pas déterminés sur la base du montant total reçu par l’entreprise, mais sur la seule base de la part des revenus de l’entreprise qui est imputable à l’activité réelle de l’éta- blissement stable pour ces ventes ou cette activité. En particulier, dans le cas de contrats d’études, de fourniture, de montage ou de construction d’équipements ou de locaux industriels, commerciaux ou scientifiques, ou de travaux publics, lorsque l’entreprise a un établissement stable, les bénéfices de cet établissement stable ne sont pas déterminés sur la base du montant total du contrat, mais sur la seule base de la part du contrat qui est effectivement exécutée par l’établissement stable dans l’Etat contractant où l’établissement stable est situé. Xxx xxxxxxxxx xxxxxxxxx x xx xxxx xx xxxxxxx xxxxxxxx xxx xx xxxxx principal de l’entreprise ne sont imposables que dans l’Etat contractant dont l’entreprise est un résident.
VIII.
Ad article 10
Il est entendu que les dispositions de l’article 10 ne s’appliquent pas si la relation entre la société qui paie les dividendes et la société qui
reçoit les dividendes a été établie ou maintenue avec pour objectif prin- cipal de profiter des avantages prévus dans cet article.
IX.
Ad article 10, paragraphe 3
1. Il est entendu que, d’une part, sont considérées comme des socié- tés qui sont des résidents des Pays-Bas et qui peuvent bénéficier des avantages prévus au paragraphe 3 de l’article 10, les contribuables qui sont des résidents xx xxxx xx xx xxx xxxxxxxxxxxx x’xxxxx xx 0000 xxx xxx xxxxxxxxx de sociétés («Wet op de vennootschapsbelasting 1969»), telle qu’elle peut être modifiée ou remplacée. D’autre part, les sociétés suisses qui peuvent bénéficier des avantages prévus au paragraphe 3 de l’article 10 sont les sociétés anonymes, sociétés à responsabilité limitée, sociétés en commandite par actions, sociétés coopératives de même que toute société ou entité qui est traitée comme ces sociétés aux fins de l’impo- sition suisse des sociétés.
2. Il est entendu que le terme «fonds de pension» comprend, dans le cas de la Suisse, les institutions de prévoyance xxxxx xx xxx xxxxxxxx xx 00 xxxx 0000 xxx xx xxxxxxxxxx professionnelle vieillesse, survivants et invalidité, les institutions de prévoyance non enregistrées qui offrent de la prévoyance professionnelle et d’autres formes reconnues de pré- voyance assimilées à la prévoyance professionnelle selon l’article 82 de la loi fédérale précité.
X.
Ad article 10, paragraphe 6, article 11, paragraphe 3 et article 13
Nonobstant les dispositions du paragraphe 6 de l’article 10, du para- graphe 3 de l’article 11 et de l’article 13, il est entendu que les paiements xx xxxxx x’xx xxxx, x xxxxxxx xxx xxxxxxxxx xx titre des variations de valeur du prêt, sont considérés comme des dividendes dans la mesure où ces paiements ont été traités comme des distributions selon la législation fiscale de l’Etat contractant dont la société qui procède à ces paiements est un résident.
XI.
Ad article 10, paragraphe 9
Lorsqu’un résident de Suisse reçoit des dividendes qui sont impo- sables aux Pays-Bas conformément au paragraphe 9 de l’article 10, les Pays-Bas accordent un remboursement. Le montant de ce rembourse-
ment est égal à l’impôt dû en Suisse sur ces revenus mais ne peut excé- der en aucun cas dix pour cent de ces revenus.
XII.
Ad articles 10, 11 et 12
Les demandes de dégrèvement à la source ou de remboursement du montant d’impôt excédentaire doivent être présentées à l’autorité com- pétente de l’Etat qui prélève ou a prélevé l’impôt, assorties d’une attes- tation officielle de résidence apposée par les autorités fiscales de l’autre Etat contractant et conformément à la législation interne ainsi qu’aux prescriptions de l’Etat qui prélève ou a prélevé l’impôt.
XIII.
Ad articles 10 et 13
1. Il est entendu que les revenus perçus en relation avec la liquida- tion (totale ou partielle) d’une société ou le rachat de ses propres actions par une société sont traités comme des revenus d’actions et non pas comme des gains en capital. Le crédit de l’impôt à la source est accordé pour la période fiscale au cours de laquelle les revenus sont imposés dans l’Etat de résidence.
2. Il est entendu que, lors d’une taxation mentionnée au paragraphe 9 de l’article 10 et au paragraphe 6 de l’article 13, le report de paiement est accordé sous réserve des garanties données.
XIV.
Ad article 13, paragraphe 6
1. Il est entendu que les dispositions du paragraphe 6 de l’article 13 ne s’appliquent qu’à une augmentation de la valeur des actions pour les- quelles ce paragraphe s’applique au cours de la période pendant laquelle la personne physique était un résident des Pays-Bas.
2. Il est entendu que, lorsque le report de paiement de la taxation pen- xxxxx prend fin en raison de la cession des actions, bons de jouissance ou créances auxquels le paragraphe 6 de l’article 13 s’applique, une remise d’impôt est accordée si au moment de la cession, la valeur de marché de ces actions, bons ou créances a baissé par rapport à leur valeur au moment de l’émigration, dans la mesure où la baisse n’a pas été provoquée par une distribution de bénéfices ou un remboursement du capital versé. Le montant de remise accordé est égal à 25 pour cent de
la différence entre la valeur de marché de ces actions, bons ou créances au moment de la cession et leur valeur au moment de l’émigration.
3. Lorsqu’une remise d’impôt est accordée, selon le paragraphe 2, aux fins de la «Wet inkomstenbelasting 2001», la valeur des actions, bons de jouissance ou créances au moment de l’émigration est diminuée par quatre fois le montant de l’impôt remis.
XV.
Ad article 25
Les autorités compétentes des Etats contractants peuvent aussi conve- nir, s’agissant d’une solution amiable au sens de l’article 25, si néces- saire à l’encontre de leurs législations internes respectives, que l’Etat, dans lequel il y a un redressement d’impôt consécutif à la solution amiable précitée, n’imposera pas de hausses, surcharges, intérêts et frais en ce qui concerne ce redressement, si l’autre Etat, dans lequel la réduc- tion correspondante d’impôt résultant de cette solution a lieu, se dis- pense du paiement d’intérêts concernant cette réduction d’impôt.
XVI.
Ad article 26
a) Il est entendu que l’Etat requérant formule ses demandes de ren- seignements uniquement après avoir utilisé tous les moyens de procé- dure habituels prévus par son droit interne aux fins d’obtenir ces rensei- gnements.
b) Il est entendu que les autorités fiscales de l’Etat requérant four- nissent les informations suivantes aux autorités fiscales de l’Etat requis lorsqu’elles formulent une demande de renseignements fondée sur l’ar- ticle 26 de la Convention:
(i) des informations suffisantes pour l’identification de la personne ou des personnes faisant l’objet d’un contrôle ou d’une enquête, en particulier le nom et, si disponibles, l’adresse, le compte bancaire et tout autre élément de nature à faciliter l’identification de la per- sonne, comme la date de naissance, l’état-civil, le numéro de contribuable;
(ii) la période visée par la demande;
(iii) une description des renseignements recherchés, y compris leur nature et la forme dans laquelle l’État requérant souhaite recevoir les renseignements de l’État requis;
(iv) le but fiscal pour lequel les renseignements sont demandés;
(v) le nom et, dans la mesure où elle est connue, l’adresse de toute personne en possession des renseignements demandés.
c) La référence aux renseignements vraisemblablement pertinents a pour but d’assurer un échange de renseignements en matière fiscale qui soit le plus large possible, sans qu’il soit pour autant loisible aux Etats contractants de procéder à une «pêche aux renseignements» ou de demander des renseignements dont il est peu probable qu’ils soient per- tinents pour élucider les affaires fiscales d’un contribuable déterminé. Si le paragraphe b prévoit des critères de procédure importants et ayant pour but d’éviter «la pêche aux renseignements», les sous-paragraphes
(i) à (v) doivent être toutefois interprétés de façon à ne pas empêcher l’échange effectif de renseignements.
d) Bien que l’article 26 de la Convention ne limite pas les diverses méthodes possibles pour l’échange de renseignements, les Etats contrac- tants ne sont pas tenus de procéder à un échange de renseignements automatique ou spontané. Les Etats contractants entendent échanger les renseignements nécessaires pour l’application des dispositions de la Convention.
e) Il est entendu qu’en cas d’échange de renseignements, les règles de procédure administrative relatives aux droits du contribuable prévues dans l’Etat contractant requis demeurent applicables avant que les ren- seignements soient transmis à l’Etat contractant requérant.
f) Il est entendu que l’application de la règlementation des Pays-Bas se rapportant aux revenus constitue l’une des «autres fins» au sens de la dernière phrase du paragraphe 2 de l’article 26.
EN FOI DE QUOI les soussignés, dûment autorisés, ont signé le pré- sent Protocole.
FAIT à La Haye, le 26 février 2010, en deux exemplaires, en langues néerlandaise, française et anglaise, chaque texte faisant également foi. En cas d’interprétation divergente entre les textes néerlandais et, xxxx- xxxx le texte anglais prévaut.
Pour le Royaume des Pays-Bas:
X. X. XX XXXXX
Pour la Confédération suisse:
ALDER
Convention between the Kingdom of the Netherlands and the Swiss Confederation for the avoidance of double taxation with respect to taxes on income
The Government of the Kingdom of the Netherlands and
the Swiss Federal Council,
Desiring to replace by a new convention the existing Convention between the Kingdom of the Netherlands and the Swiss Confederation for the avoidance of double taxation with respect to taxes on income and on capital, with Protocol, signed at The Hague on 12 November, 1951, as supplemented by the Supplementary Protocol signed at The Hague on 12 November, 1951, and as amended by the Supplementary Convention signed at The Hague on 22 June, 1966;
Have agreed as follows:
CHAPTER I
SCOPE OF THE CONVENTION
Article 1
Persons covered
This Convention shall apply to persons who are residents of one or both of the Contracting States.
Article 2
Taxes covered
1. This Convention shall apply to taxes on income imposed on behalf of a Contracting State or of its political subdivisions or local authorities, irrespective of the manner in which they are levied.
2. There shall be regarded as taxes on income all taxes imposed on total income, or on elements of income, including taxes on gains from the alienation of movable or immovable property, taxes on the total amounts of wages or salaries paid by enterprises, as well as taxes on capital appreciation.
3. The existing taxes to which the Convention shall apply are in par- ticular:
a) in the Netherlands:
– income tax (de inkomstenbelasting);
– wages tax (de loonbelasting);
– company tax (de vennootschapsbelasting) including the Gov- ernment share in the net profits of the exploitation of natural resources levied pursuant to the Mijnbouwwet (the Mining Act);
– dividend tax (de dividendbelasting); (hereinafter referred to as “Netherlands tax”);
b) in Switzerland:
– the federal, cantonal and communal taxes on income (total income, earned income, income from capital, industrial and commer- cial profits, capital gains and other items of income);
(hereinafter referred to as “Swiss tax”).
4. The Convention shall apply also to any identical or substantially similar taxes that are imposed after the date of signature of the Conven- tion in addition to, or in place of, the existing taxes. The competent auth- orities of the Contracting States shall notify each other of any significant changes that have been made in their taxation laws.
5. The Convention shall not apply to taxes withheld at source on prizes in a lottery.
CHAPTER II DEFINITIONS
Article 3
General definitions
1. For the purposes of this Convention, unless the context otherwise requires:
a) the terms “a Contracting State” and ”the other Contracting State” mean the Kingdom of the Netherlands (the Netherlands) or Switzerland, as the context requires;
b) the term “the Netherlands” means the part of the Kingdom of the Netherlands that is situated in Europe, including its territorial sea, and any area beyond the territorial sea within which the Netherlands, in accordance with international law, exercises jurisdiction or sovereign rights;
c) the term “Switzerland” means the Swiss Confederation;
d) the term “person” includes an individual, a company and any other body of persons;
e) the term “company” means any body corporate or any entity that is treated as a body corporate for tax purposes;
g) the term “international traffic” means any transport by a ship or air- craft operated by an enterprise that has its place of effective management in a Contracting State, except when the ship or aircraft is operated solely between places in the other Contracting State;
h) the term “competent authority” means:
(i) in the Netherlands the Minister of Finance or his authorised rep- resentative;
(ii) in Switzerland the Director of the Federal Tax Administration or his authorised representative;
i) the term “national” means:
(i) any individual possessing the nationality of a Contracting State;
(ii) any legal person, partnership or association deriving its status as such from the laws in force in a Contracting State.
2. As regards the application of the Convention at any time by a Con- tracting State, any term not defined therein shall, unless the context oth- erwise requires, have the meaning that it has at that time under the law of that State for the purposes of the taxes to which the Convention applies, any meaning under the applicable tax laws of that State prevail- ing over a meaning given to the term under other laws of that State.
Article 4
Resident
1. For the purposes of this Convention, the term “resident of a Con- tracting State” means any person who, under the laws of that State, is liable to tax therein by reason of his domicile, residence, place of man- agement or any other criterion of a similar nature, and also includes that State and any political subdivision or local authority thereof. This term, however, does not include any person who is liable to tax in that State in respect only of income from sources in that State.
2. Where by reason of the provisions of paragraph 1 an individual is a resident of both Contracting States, then his status shall be determined as follows:
a) he shall be deemed to be a resident only of the State in which he has a permanent home available to him; if he has a permanent home available to him in both States, he shall be deemed to be a resident only of the State with which his personal and economic relations are closer (centre of vital interests);
c) if he has an habitual abode in both States or in neither of them, he shall be deemed to be a resident only of the State of which he is a national;
d) if he is a national of both States or of neither of them, the compe- tent authorities of the Contracting States shall settle the question by mutual agreement.
3. Where by reason of the provisions of paragraph 1 a person other than an individual is a resident of both Contracting States, then it shall be deemed to be a resident only of the State in which its place of effec- tive management is situated.
Article 5
Permanent establishment
1. For the purposes of this Convention, the term “permanent estab- lishment” means a fixed place of business through which the business of an enterprise is wholly or partly carried on.
2. The term “permanent establishment” includes especially:
a) a place of management;
b) a branch;
c) an office;
d) a factory;
e) a workshop, and
f) a mine, an oil or gas well, a quarry or any other place of extrac- tion of natural resources.
3. A building site or construction or installation project constitutes a permanent establishment only if it lasts more than twelve months.
4. Notwithstanding the preceding provisions of this Article, the term “permanent establishment” shall be deemed not to include:
a) the use of facilities solely for the purpose of storage, display or delivery of goods or merchandise belonging to the enterprise;
b) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of storage, display or delivery;
c) the maintenance of a stock of goods or merchandise belonging to the enterprise solely for the purpose of processing by another enterprise;
d) the maintenance of a fixed place of business solely for the purpose of purchasing goods or merchandise or of collecting information, for the enterprise;
f) the maintenance of a fixed place of business solely for any combi- nation of activities mentioned in subparagraphs a) to e), provided that the overall activity of the fixed place of business resulting from this combination is of a preparatory or auxiliary character.
5. Notwithstanding the provisions of paragraphs 1 and 2, where a per- son – other than an agent of an independent status to whom paragraph 6 applies – is acting on behalf of an enterprise and has, and habitually exercises, in a Contracting State an authority to conclude contracts in the name of the enterprise, that enterprise shall be deemed to have a perma- nent establishment in that State in respect of any activities which that person undertakes for the enterprise, unless the activities of such person are limited to those mentioned in paragraph 4 which, if exercised through a fixed place of business, would not make this fixed place of business a permanent establishment under the provisions of that para- graph.
6. An enterprise shall not be deemed to have a permanent establish- ment in a Contracting State merely because it carries on business in that State through a broker, general commission agent or any other agent of an independent status, provided that such persons are acting in the ordi- nary course of their business.
7. The fact that a company which is a resident of a Contracting State controls or is controlled by a company which is a resident of the other Contracting State, or which carries on business in that other State (whether through a permanent establishment or otherwise), shall not of itself constitute either company a permanent establishment of the other.
CHAPTER III TAXATION OF INCOME
Article 6
Income from immovable property
1. Income derived by a resident of a Contracting State from immov- able property (including income from agriculture or forestry) situated in the other Contracting State may be taxed in that other State.
2. The term “immovable property” shall have the meaning which it has under the law of the Contracting State in which the property in ques- tion is situated. The term shall in any case include property accessory to
3. The provisions of paragraph 1 shall apply to income derived from the direct use, letting, or use in any other form of immovable property.
4. The provisions of paragraphs 1 and 3 shall also apply to the income from immovable property of an enterprise and to income from immovable property used for the performance of independent personal services.
Article 7
Business profits
1. The profits of an enterprise of a Contracting State shall be taxable only in that State unless the enterprise carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein. If the enterprise carries on business as aforesaid, the profits of the enter- prise may be taxed in the other State but only so much of them as is attributable to that permanent establishment.
2. Subject to the provisions of paragraph 3, where an enterprise of a Contracting State carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein, there shall in each Contracting State be attributed to that permanent establishment the prof- its which it might be expected to make if it were a distinct and separate enterprise engaged in the same or similar activities under the same or similar conditions and dealing wholly independently with the enterprise of which it is a permanent establishment.
3. In determining the profits of a permanent establishment, there shall be allowed as deductions expenses which are incurred for the purposes of the permanent establishment, including executive and general admin- istrative expenses so incurred, whether in the State in which the perma- nent establishment is situated or elsewhere.
4. Insofar as it has been customary in a Contracting State to deter- mine the profits to be attributed to a permanent establishment on the basis of an apportionment of the total profits of the enterprise to its vari- ous parts, nothing in paragraph 2 shall preclude that Contracting State from determining the profits to be taxed by such an apportionment as
may be customary; the method of apportionment adopted shall, however, be such that the result shall be in accordance with the principles con- tained in this Article.
5. No profits shall be attributed to a permanent establishment by rea- son of the mere purchase by that permanent establishment of goods or merchandise for the enterprise.
6. For the purposes of the preceding paragraphs, the profits to be attributed to the permanent establishment shall be determined by the same method year by year unless there is good and sufficient reason to the contrary.
7. Where profits include items of income which are dealt with sepa- rately in other Articles of this Convention, then the provisions of those Articles shall not be affected by the provisions of this Article.
Article 8
Shipping, inland waterways and air transport
1. Profits from the operation of ships or aircraft in international traf- fic shall be taxable only in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated.
2. Profits from the operation of boats engaged in inland waterways transport shall be taxable only in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated.
3. If the place of effective management of a shipping enterprise or of an inland waterways transport enterprise is aboard a ship or boat, then it shall be deemed to be situated in the Contracting State in which the home harbour of the ship or boat is situated, or, if there is no such home harbour, in the Contracting State of which the operator of the ship or boat is a resident.
4. The provisions of paragraph 1 shall also apply to profits from the participation in a pool, a joint business or an international operating agency.
Article 9
Associated enterprises
1. Where
b) the same persons participate directly or indirectly in the manage- ment, control or capital of an enterprise of a Contracting State and an enterprise of the other Contracting State,
and in either case conditions are made or imposed between the two enterprises in their commercial or financial relations which differ from those which would be made between independent enterprises, then any profits which would, but for those conditions, have accrued to one of the enterprises, but, by reason of those conditions, have not so accrued, may be included in the profits of that enterprise and taxed accordingly. It is understood, however, that the fact that associated enterprises have con- cluded arrangements, such as cost sharing arrangements or general ser- vices agreements, for or based on the allocation of executive, general administrative, technical and commercial expenses, research and devel- opment expenses and other similar expenses, is not in itself a condition as meant in the preceding sentence.
2. Where a Contracting State includes in the profits of an enterprise of that State – and taxes accordingly – profits on which an enterprise of the other Contracting State has been charged to tax in that other State and the other Contracting State agrees that the profits so included are profits which would have accrued to the enterprise of the first-mentioned State if the conditions made between the two enterprises had been those which would have been made between independent enterprises, then that other State shall make an appropriate adjustment to the amount of the tax charged therein on those profits. In determining such adjustment, due regard shall be had to the other provisions of this Convention and the competent authorities of the Contracting States shall if necessary consult each other.
Article 10
Dividends
1. Dividends paid by a company which is a resident of a Contracting State to a resident of the other Contracting State may be taxed in that other State.
2. However, such dividends may also be taxed in the Contracting State of which the company paying the dividends is a resident and according to the laws of that State, but if the beneficial owner of the dividends is a resident of the other Contracting State, the tax so charged shall not exceed 15 per cent of the gross amount of the dividends.
3. Notwithstanding the provisions of paragraph 2, the Contracting State of which the company is a resident shall exempt the dividends paid by that company if:
a) the beneficial owner of the dividends is a company which is a resi- dent of the other Contracting State and which holds directly at least 10 per cent of the capital of the company paying the dividends; or
b) the beneficial owner of the dividends is a pension fund; or
c) as far as Switzerland is concerned, the beneficial owner of the divi- dends is a social security scheme.
4. The competent authorities of the Contracting States shall by mu- tual agreement settle the mode of application of paragraphs 2 and 3.
5. The provisions of paragraphs 2 and 3 shall not affect the taxation of the company in respect of the profits out of which the dividends are paid.
6. The term “dividends” as used in this Article means income from shares, “jouissance” shares or “jouissance” rights, mining shares, found- ers’ shares or other rights, not being debt-claims, participating in profits, as well as income from other corporate rights which is subjected to the same taxation treatment as income from shares by the laws of the State of which the company making the distribution is a resident.
7. The provisions of paragraphs 1, 2, 3 and 9 shall not apply if the beneficial owner of the dividends, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State, of which the company paying the dividends is a resident, through a permanent estab- lishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.
8. Where a company which is a resident of a Contracting State derives profits or income from the other Contracting State, that other State may not impose any tax on the dividends paid by the company, except insofar as such dividends are paid to a resident of that other State or insofar as the holding in respect of which the dividends are paid is effectively connected with a permanent establishment or a fixed base situated in that other State, nor subject the company’s undistributed prof- its to a tax on the company’s undistributed profits, even if the dividends paid or the undistributed profits consist wholly or partly of profits or income arising in such other State.
9. Paragraphs 1, 2 and 8 shall not prevent the Netherlands from applying its domestic tax law to an individual in respect of the so-called
“preservative tax assessment” (“conserverende aanslag”) that has been issued to that individual, before that person ceased to be a resident of the Netherlands, with respect to a substantial interest in a company. The preceding sentence shall only apply insofar the assessment or a part thereof is still outstanding.
Article 11
Interest
1. Interest arising in a Contracting State and beneficially owned by a resident of the other Contracting State shall be taxable only in that other State.
2. The competent authorities of the Contracting States shall by mu- tual agreement settle the mode of application of paragraph 1.
3. The term “interest” as used in this Article means income from debt-claims of every kind, whether or not secured by mortgage and whether or not carrying a right to participate in the debtor’s profits, and in particular, income from government securities and income from bonds or debentures, including premiums and prizes attaching to such securi- ties, bonds or debentures. Penalty charges for late payment shall not be regarded as interest for the purpose of this Article.
4. The provisions of paragraph 1 shall not apply if the beneficial owner of the interest, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State in which the interest arises, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the debt-claim in respect of which the interest is paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.
5. Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner or between both of them and some other person, the amount of the interest, having regard to the debt-claim for which it is paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last-mentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each Contracting State, due regard being had to the other provisions of this Convention.
Royalties
1. Royalties arising in a Contracting State and beneficially owned by a resident of the other Contracting State shall be taxable only in that other State.
2. The competent authorities of the Contracting States shall by mu- tual agreement settle the mode of application of paragraph 1.
3. The term “royalties” as used in this Article means payments of any kind received as a consideration for the use of, or the right to use, any copyright of literary, artistic or scientific work including cinematograph films, any patent, trade mark, design or model, plan, secret formula or process, or for information concerning industrial, commercial or scien- tific experience.
4. The provisions of paragraph 1 shall not apply if the beneficial owner of the royalties, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State in which the royalties arise, through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independent personal services from a fixed base situated therein, and the right or property in respect of which the royalties are paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the provisions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.
5. Where, by reason of a special relationship between the payer and the beneficial owner or between both of them and some other person, the amount of the royalties, having regard to the use, right or informa- tion for which they are paid, exceeds the amount which would have been agreed upon by the payer and the beneficial owner in the absence of such relationship, the provisions of this Article shall apply only to the last- mentioned amount. In such case, the excess part of the payments shall remain taxable according to the laws of each Contracting State, due regard being had to the other provisions of this Convention.
Article 13
Capital gains
1. Gains derived by a resident of a Contracting State from the aliena- tion of immovable property referred to in Article 6 and situated in the other Contracting State may be taxed in that other State.
3. Gains from the alienation of ships or aircraft operated in interna- tional traffic, boats engaged in inland waterways transport or movable property pertaining to the operation of such ships, aircraft or boats, shall be taxable only in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated.
4. Gains derived by a resident of a Contracting State from the aliena- tion of shares – other than shares which are quoted on a stock exchange as may be agreed by the Contracting States – or other corporate rights in a company the assets of which consist directly or indirectly for more than 50 per cent of immovable property referred to in Article 6 may be taxed in the other Contracting State. The provisions of the preceding sentence shall not apply if:
a) the person who derives the gains owns less than 5 per cent of the shares or other corporate rights in the company prior to the alienation; or
b) the gains are derived in the course of a corporate reorganisation, amalgamation, division or similar transaction; or
c) the immovable property is used by a company for its own business.
5. Gains from the alienation of any property other than that referred to in paragraphs 1, 2, 3 and 4 shall be taxable only in the Contracting State of which the alienator is a resident.
6. Paragraph 5 shall not prevent the Netherlands from applying its domestic tax law to an individual in respect of the so-called “preserva- tive tax assessment” (“conserverende aanslag”) that has been issued to that individual, before that person ceased to be a resident of the Nether- lands, with respect to a substantial interest in a company. The preceding sentence shall only apply insofar the assessment or a part thereof is still outstanding.
Article 14
Independent personal services
1. Income derived by a resident of a Contracting State in respect of professional services or other activities of an independent character shall
be taxable only in that State unless he has a fixed base regularly avail- able to him in the other Contracting State for the purpose of performing his activities. If he has such a fixed base, the income may be taxed in the other State but only so much of it as is attributable to that fixed base.
2. The term “professional services” includes especially independent scientific, literary, artistic, educational or teaching activities as well as the independent activities of physicians, lawyers, engineers, architects, dentists and accountants.
Article 15
Dependent personal services
1. Subject to the provisions of Articles 16, 18 and 19, salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of a Contracting State in respect of an employment shall be taxable only in that State unless the employment is exercised in the other Contracting State. If the employment is so exercised, such remuneration as is derived therefrom may be taxed in that other State.
2. Notwithstanding the provisions of paragraph 1, remuneration de- rived by a resident of a Contracting State in respect of an employment exercised in the other Contracting State shall be taxable only in the first- mentioned State if:
a) the recipient is present in the other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 183 days in the fiscal year concerned, and
b) the remuneration is paid by, or on behalf of, an employer who is not a resident of the other State, and
c) the remuneration is not borne by a permanent establishment or fixed base which the employer has in the other State.
3. Notwithstanding the preceding provisions of this Article, remu- neration derived in respect of an employment exercised aboard a ship or aircraft operated in international traffic, or aboard a boat engaged in inland waterways transport, may be taxed in the Contracting State in which the place of effective management of the enterprise is situated.
Article 16
Directors’ fees
1. Directors’ fees, attendance fees, fixed remunerations and other pay- ments received by the members of a board of directors or supervisory board in that capacity from a company resident in Switzerland may be taxed in Switzerland.
2. Directors’ fees, attendance fees, fixed remunerations and other pay- ments received by “bestuurders” or “commissarissen” in that capacity from a company resident in the Netherlands may be taxed in xxx Xxxx- erlands.
3. Notwithstanding the provision of paragraph 2, wages and salaries paid by a company resident in the Netherlands to its “bestuurders” resi- dent in Switzerland shall be liable to tax in respect of one half in the Netherlands and in respect of the other half in Switzerland. However, such wages and salaries received by “bestuurders” by reason of the exer- cise of his activities in that capacity in a permanent establishment situ- ated in Switzerland of a company resident in the Netherlands and which are borne by the permanent establishment may be taxed in Switzerland.
4. Remunerations for services actually received by persons referred to in paragraphs 1 and 2 in another capacity shall be taxable in accordance with the provisions of Articles 14 or 15.
5. For the purposes of paragraph 2 of this Article, the terms “be- stuurders” and “commissarissen” mean respectively persons who are charged with the general management of the company and persons who are charged with the supervision thereof.
Article 17
Entertainers and sportspersons
1. Notwithstanding the provisions of Articles 14 and 15, income derived by a resident of a Contracting State as an entertainer, such as a theatre, motion picture, radio or television artiste, or a musician, or as a sportsperson, from his personal activities as such exercised in the other Contracting State, may be taxed in that other State.
2. Where income in respect of personal activities exercised by an entertainer or a sportsperson in his capacity as such accrues not to the entertainer or sportsperson himself but to another person, that income may, notwithstanding the provisions of Articles 7, 14 and 15, be taxed in the Contracting State in which the activities of the entertainer or sportsperson are exercised, unless it is established that neither the enter- tainer or sportsperson nor persons related thereto (whether or not resi- dents of that State) participate directly or indirectly in the receipts or profits of that other person in any manner, including the receipt of deferred remuneration, bonuses, fees, dividends, partnership distribu- tions, or other distributions.
3. The provisions of paragraphs 1 and 2 shall not apply to income derived by a resident of a Contracting State from activities exercised in
Article 18
Pensions, annuities and social security payments
1. Pensions and other similar remuneration as well as annuities paid to a resident of a Contracting State, shall be taxable only in that State. Any pension and other payment paid out under the provisions of a social security system of a Contracting State to a resident of the other Con- tracting State shall be taxable only in that other State. Annuities paid from the Netherlands to residents of Switzerland are treated as pension payments for Swiss income taxation.
2. Notwithstanding the provisions of paragraph 1, a pension or other similar remuneration, annuity, or any pension and other payment paid out under the provisions of a social security system of a Contracting State, may be taxed in the Contracting State from which it is derived, in accordance with the laws of that State:
a) insofar as the entitlement to this pension or other similar remunera- tion or annuity is exempt from tax in the Contracting State from which it is derived, or the contributions associated with the pension or other similar remuneration or annuity made to the pension scheme or insur- ance company were deducted in the past when calculating taxable income in that State or qualified for other tax relief in that State; and
b) insofar as this pension or other similar remuneration or annuity or this pension or other payment paid out under the provisions of a social security system of a Contracting State is not taxed in the Contracting State of which the recipient thereof is a resident at the generally appli- cable rate for income derived from employment in the Netherlands and the generally applicable income tax rate in Switzerland, or less than 90 per cent of the gross amount of the pension or other similar remunera- tion or annuity or payment is taxed; and
c) if the total gross amount of the pensions and other similar remu- neration and annuities, and any pension and other payment paid out under the provisions of a social security system of a Contracting State that according to subparagraphs a) and b) may be taxed in the Contract- ing State from which it is derived, in any calendar year exceeds the sum of 20.000 Euro.
3. Notwithstanding the provisions of paragraphs 1 and 2, if this pen- sion or other similar remuneration is not periodic in nature, is paid in
4. A pension or other similar remuneration or annuity is deemed to be derived from a Contracting State insofar as the contributions or pay- ments associated with the pension or other similar remuneration or annu- ity, or the entitlements received from it qualified for tax relief in that State. The transfer of a pension from a pension fund or an insurance company in a Contracting State to a pension fund or an insurance com- pany in another State shall not restrict in any way the taxing rights of the first-mentioned State under this Article.
5. The competent authorities of the Contracting States shall by mu- tual agreement settle the mode of application of paragraph 2. They shall also decide what details the resident of a Contracting State must submit for the purpose of the proper application of the Convention in the other Contracting State, in particular so that it can be established whether the conditions referred to in subparagraphs a), b) and c) of paragraph 2 have been met.
6. The term “annuity” means a stated sum payable periodically at stated times during life or during a specified or ascertainable period of time under an obligation to make the payments in return for adequate and full consideration in money or money’s worth and to the extent that the entitlement or the contribution associated with the annuity qualified for tax relief in the Contracting State from which the annuity is derived.
Article 19
Government service
1. a) Subject to the provisions of Article 18, salaries, wages and other similar remuneration paid by a Contracting State or a political subdivi- sion or a local authority thereof to an individual in respect of services rendered to that State or subdivision or authority may be taxed in that State.
b) However, such salaries, wages and other similar remuneration shall be taxable only in the other Contracting State if the services are rendered in that State and the individual is a resident of that State who:
(i) is a national of that State; or
(ii) did not become a resident of that State solely for the purpose of rendering the services.
2. The provisions of Articles 15, 16 and 17 shall apply to salaries, wages and other similar remuneration in respect of services rendered in connection with a business carried on by a Contracting State or a politi- cal subdivision or a local authority thereof.
Article 20
Students
Payments which a student or business apprentice who is or was imme- diately before visiting a Contracting State a resident of the other Con- tracting State and who is present in the first-mentioned State solely for the purpose of his education or training receives for the purpose of his maintenance, education or training shall not be taxed in that State, provided that such payments arise from sources outside that State.
Article 21
Other income
1. Items of income of a resident of a Contracting State, wherever aris- ing, not dealt with in the foregoing Articles of this Convention shall be taxable only in that State.
2. The provisions of paragraph 1 shall not apply to income, other than income from immovable property as defined in paragraph 2 of Article 6, if the recipient of such income, being a resident of a Contracting State, carries on business in the other Contracting State through a permanent establishment situated therein, or performs in that other State independ- ent personal services from a fixed base situated therein, and the right or property in respect of which the income is paid is effectively connected with such permanent establishment or fixed base. In such case the pro- visions of Article 7 or Article 14, as the case may be, shall apply.
CHAPTER IV ELIMINATION OF DOUBLE TAXATION
Article 22
Elimination of double taxation
1. The Netherlands, when imposing tax on its residents, may include in the basis upon which such taxes are imposed the items of income which, according to the provisions of this Convention, may be taxed in Switzerland.
2. However, where a resident of the Netherlands derives items of income which according to paragraphs 1, 3 and 4 of Article 6, paragraph 1 of Article 7, paragraph 7 of Article 10, paragraph 4 of Article 11, para- graph 4 of Article 12, paragraphs 1, 2 and 4 of Article 13, paragraph 1 of Article 14, paragraphs 1 and 3 of Article 15, paragraph 2 of Article 18, paragraph 1 (subparagraph a) of Article 19 and paragraph 2 of Arti- cle 21 of this Convention may be taxed in Switzerland and are included in the basis referred to in paragraph 1, the Netherlands shall exempt such items of income by allowing a reduction of its tax. This reduction shall be computed in conformity with the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation. For that purpose the said items of income shall be deemed to be included in the amount of the items of income which are exempt from Netherlands tax under those provisions.
3. Further, the Netherlands shall allow a deduction from the Nether- lands tax so computed for the items of income which according to para- graph 2 of Article 10, paragraph 1 of Article 16, paragraphs 1 and 2 of Article 17 and paragraph 3 of Article 18 of this Convention may be taxed in Switzerland to the extent that these items are included in the basis referred to in paragraph 1. The amount of this deduction shall be equal to the tax paid in Switzerland on these items of income, but shall, in case the provisions of the Netherlands law for the avoidance of dou- ble taxation provide so, not exceed the amount of the deduction which would be allowed if the items of income so included were the sole items of income which are exempt from Netherlands tax under the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation.
This paragraph shall not restrict allowance now or hereafter accorded by the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation, but only as far as the calculation of the amount of the deduc- tion of Netherlands tax is concerned with respect to the aggregation of income from more than one country and the carry forward of the tax paid in Switzerland on the said items of income to subsequent years.
4. Notwithstanding the provisions of paragraph 2, the Netherlands shall allow a deduction from the Netherlands tax for the tax paid in Swit- zerland on items of income which according to paragraph 1 of Article 7, paragraph 7 of Article 10, paragraph 4 of Article 11, paragraph 4 of Arti- cle 12 and paragraph 2 of Article 21 of this Convention may be taxed in Switzerland to the extent that these items are included in the basis refer- red to in paragraph 1, insofar as the Netherlands under the provisions of the Netherlands law for the avoidance of double taxation allows a deduc- tion from the Netherlands tax of the tax levied in another country on such items of income. For the computation of this deduction the provi- sions of paragraph 3 of this Article shall apply accordingly.
5. In the case of Switzerland, double taxation shall be avoided as fol- lows:
b) Where a resident of Switzerland derives dividends or non periodic pension payments which, in accordance with the provisions of Article 10 or Article 18, paragraph 3, may be taxed in the Netherlands, Switzerland shall allow, upon request, a relief to such resident. The relief may con- sist of:
(i) a deduction from the tax on the income of that resident of an amount equal to the tax levied in the Netherlands in accordance with the provisions of Article 10 or Article 18, paragraph 3; such deduction shall not, however, exceed that part of the Swiss tax, as computed before the deduction is given, which is appro- priate to the income which may be taxed in the Netherlands; or
(ii) a lump sum reduction of the Swiss tax; or
(iii) a partial exemption of such dividends or non periodic pension payments from Swiss tax, in any case consisting at least of the deduction of the tax levied in the Netherlands from the gross amount of the dividends or non periodic pension payments.
Switzerland shall determine the applicable relief and regulate the pro- cedure in accordance with the Swiss provisions relating to the carrying out of international conventions of the Swiss Confederation for the avoidance of double taxation.
CHAPTER V SPECIAL PROVISIONS
Article 23
Continental shelf activities
1. The provisions of this Article shall apply notwithstanding any other provisions of this Convention. However, this Article shall not apply where continental shelf activities of a person constitute for that person a permanent establishment under the provisions of Article 5 or a fixed base under the provisions of Article 14.
2. In this Article the term “continental shelf activities” means activi- ties which are carried on offshore in connection with the exploration or
exploitation of the seabed and its subsoil and their natural resources, situated in the Netherlands, in accordance with international law.
3. An enterprise of Switzerland which carries on continental shelf activities in the Netherlands shall, subject to paragraph 4 of this Article, be deemed to carry on, in respect of those activities, business in the Netherlands through a permanent establishment situated therein, unless the continental shelf activities in question are carried on in the Nether- lands for a period or periods of less than in the aggregate 30 days in any twelve month period.
For the purposes of this paragraph:
a) where an enterprise carrying on continental shelf activities in the Netherlands is associated with another enterprise and that other enter- prise continues, as part of the same project, the same continental shelf activities that are or were being carried on by the first-mentioned enter- prise, and the aforementioned activities carried on by both enterprises – when added together – constitute a period of at least 30 days, then each enterprise shall be deemed to carry on its activities for a period of at least 30 days in any twelve month period;
b) an enterprise shall be regarded as associated with another enter- prise if one holds directly or indirectly at least one third of the capital of the other enterprise or if a person holds directly or indirectly at least one third of the capital of both enterprises.
4. However, for the purposes of paragraph 3 of this Article the term “continental shelf activities” shall be deemed not to include:
a) one or any combination of the activities mentioned in paragraph 4 of Article 5;
b) towing or anchor handling by ships primarily designed for that pur- pose and any other activities performed by such ships;
c) the transport of supplies or personnel by ships, boats or aircraft in international traffic.
5. A resident of Switzerland who carries on continental shelf activi- ties in the Netherlands which consist of professional services or other activities of an independent character, shall be deemed to perform those activities from a fixed base in the Netherlands if the continental shelf activities in question last for a continuous period of 30 days or more in any twelve month period.
6. Notwithstanding the second sentence of paragraph 1 of this Arti- cle, salaries, wages and other similar remunerations derived by a resi- dent of Switzerland in respect of an employment connected with conti- nental shelf activities carried on through a permanent establishment or a fixed base in the Netherlands may, to the extent that the employment is exercised on its continental shelf and borne by that permanent establish- ment or a fixed base, be taxed in the Netherlands.
Non-discrimination
1. Nationals of a Contracting State shall not be subjected in the other Contracting State to any taxation or any requirement connected there- with, which is other or more burdensome than the taxation and con- nected requirements to which nationals of that other State in the same circumstances, in particular with respect to residence, are or may be sub- jected. This provision shall, notwithstanding the provisions of Article 1, also apply to persons who are not residents of one or both of the Con- tracting States.
2. The taxation on a permanent establishment which an enterprise of a Contracting State has in the other Contracting State shall not be less favourably levied in that other State than the taxation levied on enter- prises of that other State carrying on the same activities.
3. Except where the provisions of paragraph 1 of Article 9, paragraph 5 of Article 11, or paragraph 5 of Article 12, apply, interest, royalties and other disbursements paid by an enterprise of a Contracting State to a resident of the other Contracting State shall, for the purpose of deter- mining the taxable profits of such enterprise, be deductible under the same conditions as if they had been paid to a resident of the first- mentioned State.
4. Enterprises of a Contracting State, the capital of which is wholly or partly owned or controlled, directly or indirectly, by one or more resi- dents of the other Contracting State, shall not be subjected in the first- mentioned State to any taxation or any requirement connected therewith which is other or more burdensome than the taxation and connected requirements to which other similar enterprises of the first-mentioned State are or may be subjected.
5. Nothing contained in this Article shall be construed as obliging a Contracting State to grant to residents of the other Contracting State any personal allowances, reliefs and reductions for taxation purposes on account of civil status or family responsibilities which it grants to its own residents.
6. Contributions made by or on behalf of an individual who exercises employment or self-employment in a Contracting State (“the host state”) to a pension scheme that is recognised for tax purposes in the other Con- tracting State (“the home state”) shall, for the purposes of:
a) determining the individual’s tax payable in the host state; and
b) determining the profits of his employer which may be taxed in the host state;
The precedent subparagraph applies only if the following conditions are met:
a) the individual is subject to the legislation of the home state in accordance with the Agreement on Freedom of the Movement of Per- sons signed on 21 June 1999, between the Swiss Confederation on one side and the European Community and its Member States on the other side; and
b) the individual was not a resident of the host state, and was partici- pating in the pension scheme (or in another similar pension scheme for which the first-mentioned pension scheme was substituted), immediately before he began to exercise employment or self-employment in the host state; and
c) the pension scheme is accepted by the competent authority of the host state as generally corresponding to a pension scheme recognised as such for tax purposes by that State.
For the purposes of this paragraph:
a) the term “a pension scheme” means an arrangement in which the individual participates in order to secure retirement benefits payable in respect of the employment or self-employment referred to in this para- graph;
b) a pension scheme is recognised for tax purposes in a Contracting State if the contributions to the scheme would qualify for tax relief in that State and if payments made to the scheme by the individual’s employer are not deemed in that State to be taxable income of the indi- vidual.
7. The provisions of this Article shall, notwithstanding the provisions of Article 2, apply to taxes of every kind and description.
Article 25
Mutual agreement procedure
1. Where a person considers that the actions of one or both of the Contracting States result or will result for him in taxation not in accord- ance with the provisions of this Convention, he may, irrespective of the remedies provided by the domestic law of those States, present his case to the competent authority of the Contracting State of which he is a resi- dent or, if his case comes under paragraph 1 of Article 24, to that of the Contracting State of which he is a national. The case must be presented within three years from the first notification of the action resulting in taxation not in accordance with the provisions of the Convention.
2. The competent authority shall endeavour, if the objection appears to it to be justified and if it is not itself able to arrive at a satisfactory solution, to resolve the case by mutual agreement with the competent authority of the other Contracting State, with a view to the avoidance of taxation which is not in accordance with the Convention. Any agreement reached shall be implemented notwithstanding any time limits in the domestic laws of the Contracting States.
3. The competent authorities of the Contracting States shall endeav- our to resolve by mutual agreement any difficulties or doubts arising as to the interpretation or application of the Convention. They may also consult together for the elimination of double taxation in cases not provided for in the Convention.
4. The competent authorities of the Contracting States may commu- nicate with each other directly, for the purpose of reaching an agreement in the sense of the preceding paragraphs.
5. Where
a) under paragraph 1, a person has presented a case to the competent authority of a Contracting State on the basis that the actions of one or both of the Contracting States have resulted for that person in taxation not in accordance with the provisions of this Convention, and
b) the competent authorities are unable to reach an agreement to resolve that case pursuant to paragraph 2 within three years from the presentation of the case to the competent authority of the other Contract- ing State,
any unresolved issues arising from the case shall be submitted to arbi- tration if the person so requests. These unresolved issues shall not, how- ever, be submitted to arbitration if a decision on these issues has already been rendered by a court or administrative tribunal of either State. Unless a person directly affected by the case does not accept the mutual agreement that implements the arbitration decision, that decision shall be binding on both Contracting States and shall be implemented notwith- standing any time limits in the domestic laws of these States. The com- petent authorities of the Contracting States shall by mutual agreement settle the mode of application of this paragraph.
The Contracting States may release to the arbitration board, estab- lished under the provisions of this paragraph, such information as is nec- essary for carrying out the arbitration procedure. The members of the arbitration board shall be subject to the limitations on disclosure de- scribed in paragraph 2 of Article 26 with respect to information so released.
Exchange of information
1. The competent authorities of the Contracting States shall exchange such information as is foreseeably relevant for carrying out the provi- sions of this Convention or to the administration or enforcement of the domestic laws concerning taxes of every kind and description imposed on behalf of the Contracting State, or of their political subdivisions or local authorities, insofar as the taxation thereunder is not contrary to the Convention. The exchange of information is not restricted by Articles 1 and 2.
2. Any information received under paragraph 1 by a Contracting State shall be treated as secret in the same manner as information obtained under the domestic laws of that State and shall be disclosed only to persons or authorities (including courts and administrative bod- ies) concerned with the assessment or collection of, the enforcement or prosecution in respect of, the determination of appeals in relation to the taxes referred to in paragraph 1, or the oversight of the above. Such per- sons or authorities shall use the information only for such purposes. They may disclose the information in public court proceedings or in judicial decisions. Notwithstanding the foregoing, information received by a Contracting State may be used for other purposes when such infor- mation may be used for such other purposes under the laws of both States and the competent authority of the supplying State authorises such use.
3. In no case shall the provisions of paragraphs 1 and 2 be construed so as to impose on a Contracting State the obligation:
a) to carry out administrative measures at variance with the laws and administrative practice of that or of the other Contracting State;
b) to supply information which is not obtainable under the laws or in the normal course of the administration of that or of the other Contract- ing State;
c) to supply information which would disclose any trade, business, industrial, commercial or professional secret or trade process, or infor- mation the disclosure of which would be contrary to public policy (ordre public).
4. If information is requested by a Contracting State in accordance with this Article, the other Contracting State shall use its information gathering measures to obtain the requested information, even though that other State may not need such information for its own tax purposes. The obligation contained in the preceding sentence is subject to the limita- tions of paragraph 3 but in no case shall such limitations be construed
to permit a Contracting State to decline to supply information solely because it has no domestic interest in such information.
5. In no case shall the provisions of paragraph 3 be construed to per- mit a Contracting State to decline to supply information solely because the information is held by a bank, other financial institution, nominee or person acting in an agency or a fiduciary capacity or because it relates to ownership interests in a person. In order to obtain such information, the tax authorities of the requested Contracting State shall therefore have the power to enforce the disclosure of information covered by this para- graph, notwithstanding paragraph 3 or any contrary provisions in its domestic laws.
Article 27
Members of diplomatic missions and consular posts
1. Nothing in this Convention shall affect the fiscal privileges of members of diplomatic missions or consular posts under the general rules of international law or under the provisions of special agreements.
2. For the purposes of the Convention, an individual who is a mem- ber of a diplomatic mission or consular post of a Contracting State in the other Contracting State or in a third State and who is a national of the sending State shall be deemed to be a resident of the sending State if he is subjected therein to the same obligations in respect of taxes on income as are residents of that State.
3. The Convention shall not apply to international organisations, organs and officials thereof and members of a diplomatic mission or con- sular post of a third State, being present in a Contracting State, if they are not subjected therein to the same obligations in respect of taxes on income as are residents of that State.
Article 28
Territorial extension
1. This Convention may be extended, either in its entirety or with any necessary modifications, to the parts of the Kingdom of the Netherlands situated outside Europe, if the parts concerned impose taxes substan- tially similar in character to those to which the Convention applies. Any such extension shall be agreed upon between the two Contracting Par- ties in an exchange of notes through diplomatic channels and shall take effect from such date and subject to such modifications and conditions (including conditions as to termination) as shall be specified therein.
2. Unless otherwise expressly agreed upon between the Contracting States, the termination of this Convention shall also terminate any exten- sion of the Convention to any part of the Kingdom of the Netherlands to which it has been extended under this Article.
CHAPTER VI FINAL PROVISIONS
Article 29
Entry into force
1. This Convention shall enter into force on the thirtieth day after receipt of the last notification by which the respective Contracting States have informed each other in writing that the formalities constitutionally required in their respective States have been complied with, and its pro- visions shall have effect for taxable years and periods beginning on or after the first day of January in the calendar year following that in which the Convention has entered into force.
2. Notwithstanding paragraph 1 of this Article, Article 26 and Article XVI of the Protocol to the Convention shall have effect for requests made on or after the date of entry into force of this Convention regard- ing information that relates to any date beginning on or after the first day of March following the date of signature of this Convention.
3. The Convention between the Kingdom of the Netherlands and the Swiss Confederation for the avoidance of double taxation with respect to taxes on income and on capital, with Protocol, signed at The Hague on 12 November, 1951, as supplemented by a Supplementary Protocol signed at The Hague on 12 November, 1951, and as amended by the Supplementary Convention signed at The Hague on 22 June, 1966, shall terminate upon the entry into force of this Convention. However, the provisions of the first-mentioned Convention shall continue to have effect for taxable years and periods which are expired before the time at which the provisions of this Convention shall be effective.
Article 30
Termination
This Convention shall remain in force until terminated by a Contract- ing State. Either Contracting State may terminate the Convention, through diplomatic channels, by giving notice of termination at least six months before the end of any calendar year. In such event the Convention shall
cease to have effect for taxable years and periods beginning after the end of the calendar year in which the notice of termination has been given.
IN WITNESS whereof the undersigned, duly authorised thereto, have signed this Convention.
DONE at The Hague, this 26th day of February 2010, in duplicate, in the Netherlands, French and English languages, the three texts being equally authentic. In case there is any divergence of interpretation between the Netherlands and French texts, the English text shall prevail.
For the Kingdom of the Netherlands,
X. X. XX XXXXX
For the Swiss Confederation,
ALDER
Protocol
At the moment of signing the Convention for the avoidance of dou- ble taxation with respect to taxes on income, this day concluded between the Kingdom of the Netherlands and the Swiss Confederation, the under- signed have agreed that the following provisions shall form an integral part of the Convention.
I.
General
1. In case an item of income is derived from a Contracting State through an entity that is fiscally transparent under the laws of either Contracting State and is organised in one of the Contracting States or in a third State, the first-mentioned State shall grant the benefits of the Con- vention with respect to that item of income to the person that is a resi- dent of the other Contracting State according to the laws of that other State, to the extent that that person is taxed for that item of income and satisfies any other conditions specified in the Convention.
2. Notwithstanding the provision of paragraph 1, in case an item of income is derived from a Contracting State through an entity that is fis- cally not transparent under the laws of that State and is organised in that