SZW
SZW
Arboconvenant mobiliteitsbranches
Vermindering fysieke en psychische belasting en versterking arbozorgstruc- tuur in de mobiliteitsbranches, vermin- dering schadelijk geluid in de auto- schadeherstelbranche en reductie blootstelling aan oplosmiddelen in de carrosserienieuwbouw
19 december 2003
Ondergetekenden,
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de xxxx xxx. X. Xxxxx,
hierna te noemen: de overheid, ener- zijds, en
XXXXX, rechtsgeldig vertegenwoor- digd door de xxxx xxx. X.X.X.X. Xxxxxxx, algemeen directeur, FOCWA, rechtsgeldig vertegenwoor- digd door de heer B. Holland, voor- zitter,
Vereniging VACO, rechtsgeldig verte- genwoordigd door de heer R.J.L. Xxxxxxxxxx, algemeen secretaris,
FNV Bondgenoten, rechtsgeldig ver- tegenwoordigd door de heer drs. X.X. xxx xxx Xxxx, voorzitter,
CNV BedrijvenBond, rechtsgeldig vertegenwoordigd door de xxxx X. Xxxxxxxxx, voorzitter,
De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening, rechtsgeldig vertegen- woordigd door de xxxx X.X. Xxxxxxx, bedrijfsgroepvoorzitter Metaal en Techniek,
hierna te noemen: de sociale partners, anderzijds,
verder te noemen: partijen;
Overwegende dat,
– het kabinetsbeleid erop is gericht om door verbeterde preventie van arbeidsgebonden aandoeningen en vroegtijdige reïntegratie in het arbeidsproces van zieke of tijdelijk arbeidsongeschikt geraakte werkne- mers, belangrijke structurele besparin- gen in de sociale verzekeringen en gezondheidszorg te realiseren;
– goede arbeidsomstandigheden bij- dragen aan de vermindering van gezondheidsschade, ziekteverzuim en de arbeidsongeschiktheid, alsmede aan een verbetering van de motivatie en productiviteit van werknemers;
– de regelgeving met betrekking tot arbeidsomstandigheden werkgevers verplicht algemeen zorg te dragen voor de veiligheid, gezondheid en welzijn van werknemers;
– evenwel een verhoudingsgewijs groot aantal werknemers is blootge- steld aan arbeidsrisico’s, zoals tillen, werkdruk, schadelijk geluid, en gevaarlijke stoffen, waardoor het risi- co van arbeidsuitval onaanvaardbaar wordt vergroot;
– verdere verbetering van arbeidsom- standigheden via maatwerk op bedrijfstakniveau en in individuele bedrijven tot stand moet komen;
– de sociale partners in de mobiliteits- branches gezamenlijk en afzonderlijk al meerdere initiatieven hebben geno- men ter ondersteuning van verbete- ring van de arbeids-omstandigheden in de branche, zoals branchespecifieke risico-inventarisaties en -evaluaties (RI&E ’s) (in meerdere sectoren), een arbocampagne (in motorvoertuigen- en tweewielerbedrijven), het ontwik- kelen van een KAMM-systeem (kwa- liteit, arbo en milieu en management) en een leidraad beheersing gevaarlijke stoffen (in het autoschadeherstelbe- drijf), en de te ontwikkelen maatrege- len in het convenanttraject, zij derhal- ve op deze initiatieven dienen voort te bouwen en de meerwaarde van derge- lijke maatregelen ook tegen de achter- grond van deze initiatieven dient te worden beoordeeld;
– het toenmalige kabinet Kok II in
het regeerakkoord voor de kabinets- periode 1998-2002 extra financiële middelen beschikbaar heeft gesteld voor het afsluiten van convenanten in branches waar de arbeidsrisico’s het grootst zijn;
– de basis en verantwoording voor het afsluiten van deze convenanten is neergelegd in de nota ‘Arboconvenanten nieuwe stijl: beleidsstrategie voor de komende vier jaar (1999-2002)’;
– het toenmalige kabinet Xxx XX tij- dens de regeerperiode 1998-2002 samen met de leden van de Stichting van de Arbeid, op 3 december 1998, een gemeenschappelijke verklaring heeft ondertekend, waarin zij de aan-
pak van ‘Arboconvenanten nieuwe stijl’ ondersteunen en als belangrijk instrument zien voor de preventie van ernstige arbeidsrisico’s;
– de sociale partners op 6 februari 2002 met de toenmalige Staatssecretaris van SZW de intentie- verklaring Arboconvenant Mobiliteitsbranches hebben gesloten om te komen tot het afsluiten van een Arboconvenant Mobiliteitsbranches als bedoeld in eerdergenoemde kabinetsnota;
Komen het volgende overeen:
Definities
Artikel 1
ondernemer: een werkgever als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, dan wel een zelfstandige ondernemer zon- der (vast) personeel in dienst; werknemer: een werknemer als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998; mobiliteitsbranches: personenauto- en truckdealers, merkonafhankelijke autobedrijven, caravanbedrijven, aan- hangwagen-, motorenrevisie-, auto- verhuur-, en autowasbedrijven, tank- stations en tweewielerbedrijven (BOVAG), carrosserienieuwbouw- en schadeherstelbedrijven en bedrijven in de camper- en caravanreparatie, auto- bekleders, aanhangwagenbouw, poet- sers, restauratie en motorfiets schade- herstel (FOCWA) en bedrijven actief in import, export en handel van ban- den en wielen, bandenservicebedrijven en recyclingbedrijven (Vereniging VACO);
branchebegeleidingscommissie (BBC):
de commissie, bestaande uit vertegen- woordigers van de ondertekenende partijen, ingesteld bij de vaststelling van de intentieverklaring mobiliteits- branches ten behoeve van de tot- standkoming, aansturing en begelei- ding van het convenant als bedoeld in artikel 8 van dit convenant;
stand van de wetenschap: de thans of in de toekomst mogelijke maatregelen
ter vermindering van gezondheidsrisi- co’s, ziekteverzuim en wao-intrede die door vakdeskundigen in brede zin zijn aanvaard, ofwel aantoonbaar effectief en praktisch uitvoerbaar zijn. Hierbij dient rekening gehouden te worden met hetgeen gezondheidskun- dig wenselijk, bedrijfseconomisch haalbaar en praktisch uitvoerbaar is; nulmeting: meting waarbij de uit- gangssituatie wordt vastgesteld met betrekking tot de afspraken uit het convenant over terugdringing van de risicopopulatie inzake lichamelijke en psychische belasting in alle mobili- teitsbranches en inzake schadelijk geluid in de autoschadeherstelbedrij- ven en oplosmiddelen in de carrosse- rienieuwbouw en over te nemen maatregelen. Deze meting dient als referentiepunt voor het meten van de effecten die behaald worden met het uitvoeren van de afspraken uit onder- havig convenant;
evaluatie: de beleidsmatige beoorde-
xxxx – op empirische basis – van uit- voering en resultaten van het conve- nant. De empirische basis wordt gevormd door middel van een samen- hangend systeem van monitoring en evaluatieonderzoek;
monitoring: het systematisch en periodiek verzamelen van informatie over (1) de mate waarin de doelstel- lingen van het convenant worden bereikt, (2) de – voortgang van de – uitvoering van het convenant.
Metingen vinden plaats: voorafgaand aan dan wel vlak na de inwerkingtre- ding van het convenant (nulmeting); minimaal eenmaal tijdens de looptijd van het convenant (tussen- of ver- volgmetingen); en aan het eind van de looptijd van het convenant (slot- of eindmeting);
evaluatieonderzoek: systematisch onderzoek naar de effecten van het convenant, de wijze waarop het con- venant wordt uitgevoerd en de kosten en baten van de in het kader van het convenant gedane investeringen; arboconvenant: tripartiete overeen- komst op bedrijfstakniveau tussen ondernemersvertegenwoordigers, werknemersvertegenwoordigers en de overheid over het verminderen van arbeidsrisico’s;
Plan van Xxxxxx: bijlage die onlos- makelijk deel uitmaakt van het con- venant, met (minimaal) een begroting en afspraken over implementatie en monitoring van de voorgenomen maatregelen;
plan van aanpak bij de RI&E: een plan van aanpak in een bedrijf, gekoppeld aan de RI&E als bedoeld in artikel 5, tweede lid van de Arbeidsomstandighedenwet 1998;
Werkingssfeer convenant
Artikel 2
Tot de werkingssfeer van dit conve- nant worden gerekend de mobiliteits- branches, die door de ondertekenende organisaties gezamenlijk worden ver- tegenwoordigd, alsmede overige sec- toren, die via desbetreffende bedrijf- stakregelingen betrokken zijn bij de financiering.
Het convenant richt zich daarmee op circa 14.000 bedrijven, met tezamen circa 115.000 medewerkers in dienst.
Doelstellingen
Artikel 3
1 Doelstellingen met betrekking tot arbozorgstructuur in de mobiliteits- branches
1.1 Bekendheid
Partijen streven ernaar – op basis van het uitgevoerde onderzoek, rekening houdend met de stand van de weten- schap, kostenoverwegingen en de looptijd van het convenant – aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
a) alle werkgevers en werknemers zijn op de hoogte van de voordelen van structurele aandacht voor arbozorg;
b) alle werkgevers en werknemers zijn op de hoogte van maatregelen die ge- troffen kunnen worden om te komen tot een arbozorgstructuur in het bedrijf. Het gaat hierbij met name om het gebruik van hulpmiddelen en om organisatorische maatregelen;
c) alle werkgevers en werknemers zijn bekend met de mogelijke toegevoegde waarde van dienstverlening op het gebied van arbozorg.
1.2. Beschikbaarheid technische en organisatorische hulpmiddelen Partijen streven ernaar aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
a) het inzichtelijk en bekend maken van de beschikbaarheid van adequate hulpmiddelen om een arbozorgstruc- tuur in het bedrijf in te voeren, pas-
send bij omvang en aard van het bedrijf;
b) het vormgeven van een Service Level Agreement (SLA) met arbo- diensten ten behoeve van branches en individuele bedrijven. Dit geldt niet voor bedrijven actief in import, export en handel van banden en wie- len, bandenservicebedrijven en recy- clingbedrijven1;
c) het inzichtelijk en bekend maken van de beschikbaarheid van adequate hulpmiddelen om arborisico’s in kaart te brengen en te beheersen. Het gaat hierbij met name om het beschikbaar stellen van voorlichtings- materiaal en hulpmiddelen.
1.3. Toepassing van maatregelen Partijen streven ernaar aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
a) het afsluiten van een SLA met arbodiensten ten behoeve van de bedrijven in de mobiliteitsbranches (met uitzondering van bedrijven actief in import, export en handel van ban- den en wielen, bandenservicebedrijven en recyclingbedrijven);
b) de aanwezigheid van een medewer- ker die de arbozaken in het bedrijf coördineert, controleert en uitdraagt.
1.4. Effecten
Concreet zal de implementatie van een arbozorgstructuur leiden tot de volgende situatie:
– bedrijven beschikken over een sys- teem van planning en programmering van activiteiten, gericht op het beheersen van dit plan van aanpak. De vormgeving hiervan moet passen bij de omvang en aard van het bedrijf;
– bedrijven beschikken over een pro- cedure voor het omgaan met klachten over arbo en (bijna-)ongevallen en de klachten en (bijna-)ongevallen wor- den geregistreerd en leiden tot verbe- teracties;
– in bedrijven wordt gewerkt met een bedrijfsopleidings- en inwerkplan, waarbij integrale aandacht is voor arbo;
– in bedrijven wordt gewerkt met werkinstructies waarin voorschriften
x.x.x. xxxx zijn opgenomen;
– in bedrijven wordt de deskundig- heid van de bedrijfshulpverleners met opleidingen op peil gehouden;
– bedrijven laten de bedrijfshulpverle- ners ten minste 1 keer per jaar een oefening houden;
– ten minste 70% van de bedrijven heeft de elementen van het arboma- nagementsysteem voor 90% inge- voerd;
– ten minste 80% van de bedrijven maakt gebruik van de landelijk afge- sloten SLA of de model-SLA;
– ten minste 70% van alle bedrijven is overgegaan tot het aanstellen van een arbocoördinator of een arboconsu- lent;
– in ten minste 75% van de bedrijven vindt werkoverleg plaats.
2 Doelstellingen met betrekking tot fysieke belasting in de mobiliteitsbran- ches
2.1 Bekendheid
Partijen streven ernaar – op basis van het uitgevoerde onderzoek, rekening houdend met de stand van de weten- schap, kostenoverwegingen en de looptijd van het convenant – aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
a) alle werkgevers en werknemers zijn bekend met de gezondheidsrisico’s van fysieke belasting bij het werk;
b) alle werkgevers en werknemers zijn op de hoogte van maatregelen die ge- troffen kunnen worden om fysieke belasting terug te dringen. Het gaat hierbij met name om het gebruik van hulpmiddelen en om organisatorische maatregelen.
2.2. Beschikbaarheid technische en organisatorische hulpmiddelen Partijen streven ernaar aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
– het inzichtelijk en bekend maken van de beschikbaarheid van adequate hulpmiddelen om fysieke belasting bij het werk te voorkomen dan wel te beperken. Het gaat hierbij met name om een website waarop hulpmiddelen zijn verzameld en voorlichting over het gebruik daarvan.
2.3. Toepassing van maatregelen Partijen streven ernaar aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
a) werkgevers waar groepen van werknemers, zoals monteurs, meer dan evenredig fysiek belast worden, maken gebruik van hulpmiddelen om fysieke belasting terug te dringen;
b) werknemers die meer dan evenre- dig fysiek belast worden (zoals mon-
teurs) maken gebruik van hulpmidde- len om hun fysieke belasting terug te dringen.
2.4. Effecten
a) Concreet zal de aanpak van dit arbeidsrisico over alle werknemers- groepen heen leiden tot een daling van:
– het percentage werknemers, dat regelmatig zwaar werk verricht, van 23 tot ten hoogste 12;
– het percentage werknemers, dat regelmatig meer dan 25 kg tilt, is ver- laagd van 15 tot ten hoogste 8;
– het percentage werknemers, dat regelmatig meer dan 25 kg draagt, is verlaagd van 12 tot ten hoogste 6.
b) De aanpak van dit arbeidsrisico zal voor de volgende beroepsgroepen tot de volgende daling van het per- centage blootgestelden aan dit arbeidsrisico leiden:
beroepsgroep: autoschadehersteller fysieke belasting: knelpunten: tillen, werkhoudingen, repeterend werk reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 40%
beroepsgroep: autospuiter
fysieke belasting: knelpunten: tillen, werkhoudingen, repeterend werk reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 40%
beroepsgroep: carrosseriebouwer fysieke belasting: knelpunten: tillen, werkhoudingen
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 30%
beroepsgroep: monteur overig
fysieke belasting: knelpunten: tillen (fietsen, motorblokken), werkhoudin- gen (sleutelen)
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 80%
beroepsgroep: monteur bedrijfswagens fysieke belasting: knelpunten: tillen, werkhoudingen, duwen en trekken reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 50%
beroepsgroep: monteur personen- auto’s en bedrijfswagens
fysieke belasting: knelpunten: tillen, werkhoudingen
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 50%
beroepsgroep: monteur personen- auto’s
fysieke belasting: knelpunten: tillen, werkhoudingen
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 50%
beroepsgroep: productiemedewerker bandenrecycling
fysieke belasting: knelpunten: werk- houdingen, duwen en trekken reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 50%
beroepsgroep: verkoopmedewerker fysieke belasting: knelpunt: duwen en trekken (caravans)
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 80%
3 Doelstellingen met betrekking tot psychische belasting in de mobiliteits- branches
3.1 Bekendheid
Partijen streven ernaar – op basis van het uitgevoerde onderzoek, rekening houdend met de stand van de weten- schap, kostenoverwegingen en de looptijd van het convenant – aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
a) alle werkgevers en werknemers zijn bekend met de gezondheidsrisico’s van psychische belasting bij het werk;
b) alle werkgevers en werknemers zijn op de hoogte van maatregelen die ge- troffen kunnen worden om psychische belasting terug te dringen. Het gaat hierbij met name om het gebruik van technische en organisatorische hulp- middelen.
3.2. Beschikbaarheid technische en organisatorische hulpmiddelen Partijen streven ernaar aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstelling te hebben gerealiseerd:
– het inzichtelijk en bekend maken van de beschikbaarheid van adequate hulpmiddelen om psychische belasting bij het werk te voorkomen dan wel te beperken. Het gaat hierbij met name om een website waarop hulpmiddelen (waaronder een quick scan voor indi- viduele bedrijven/werknemers) zijn verzameld en voorlichting over het gebruik daarvan.
3.3. Toepassing van maatregelen Partijen streven ernaar aan het einde
van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
a) werkgevers waar groepen van werknemers meer dan evenredig psy- chisch belast worden (onder andere leidinggevenden en monteurs perso- nenauto’s en bedrijfswagens) maken gebruik van hulpmiddelen om psychi- sche belasting terug te dringen.
b) werknemers die meer dan evenre- dig psychisch belast worden maken gebruik van hulpmiddelen om hun psychische belasting terug te dringen.
3.4. Effecten
a) Concreet zal de aanpak van dit arbeidsrisico over alle werknemers- groepen heen leiden tot een daling van:
• het percentage werknemers dat regelmatig in hoog tempo werkt, van 37 tot 27;
• het percentage werknemers dat regelmatig onder hoge tijdsdruk werkt, van 28 tot 20;
b) De aanpak van dit arbeidsrisico zal voor de volgende beroepsgroepen tot een daling van het percentage blootgestelden aan dit arbeidsrisico leiden.
beroepsgroep: autoschadehersteller psychische belasting / agressie en geweld: knelpunten: zelfstandigheid in het werk
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 40%
beroepsgroep: autospuiter
psychische belasting / agressie en geweld: knelpunten: zelfstandigheid in het werk, relatie met de leiding, ple- zier in het werk
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 40%
beroepsgroep: balie-/receptiemedewer- ker
psychische belasting / agressie en geweld: knelpunten: lastig gedrag, bedreigingen
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 50%
beroepsgroep: manager
psychische belasting / agressie en geweld: knelpunten: werkdruk, lastig gedrag, bedreigingen
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 40%
beroepsgroep: medewerker tankstation psychische belasting / agressie en geweld: knelpunten: afwisseling in het werk, plezier in het werk, lastig gedrag
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 40%
beroepsgroep: monteur overig psychische belasting / agressie en geweld: knelpunten: zelfstandigheid in het werk
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 40%
beroepsgroep: monteur personen- auto’s en bedrijfswagens psychische belasting / agressie en
geweld: knelpunten: werkdruk, zelf- standigheid in het werk, plezier in het werk , lastig gedrag, lichamelijke agressie
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 50%
beroepsgroep: monteur personen- auto’s
psychische belasting / agressie en geweld: knelpunten: zelfstandigheid in het werk
reductie: mate van reductie aantal blootgestelden: 60%
4 Doelstellingen met betrekking tot schadelijk geluid in de autoschadeher- stelbedrijven
4.1 Bekendheid
Partijen streven ernaar – op basis van het uitgevoerde onderzoek, rekening houdend met de stand van de weten- schap, kostenoverwegingen en de looptijd van het convenant – aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
a) alle werkgevers in de autoschade- herstelbranche zijn bekend met de gezondheidsrisico’s van schadelijk geluid bij het werk;
b) alle werkgevers en werknemers zijn op de hoogte van maatregelen die ge- troffen kunnen worden om schadelijk geluid terug te dringen. Het gaat hier- bij met name om het bronmaatrege- len, vervolgens om omgevingsmaatre- gelen en tenslotte om persoonlijke beschermingsmiddelen.
4.2. Beschikbaarheid technische en organisatorische hulpmiddelen Partijen streven ernaar aan het einde
van de convenantperiode de volgende doelstelling te hebben gerealiseerd:
– het inzichtelijk en bekend maken van oplossingen om schadelijk geluid bij het werk te voorkomen dan wel te beperken. Het gaat hierbij met name om een website waarop oplossingen zijn verzameld en voorlichting over het gebruik daarvan.
4.3. Toepassing van maatregelen Partijen streven ernaar aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
a) werkgevers maken – zoveel moge- lijk aan de bron – gebruik van oplos- singen, alternatieven en hulpmiddelen om schadelijk geluid terug te dringen;
b) werknemers maken gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, in zoverre maatregelen op een ‘hoger’ niveau niet afdoende zijn.
4.4. Effecten
Concreet zal de aanpak van dit arbeidsrisico in alle bedrijven leiden tot reductie van de dagdoses2 in de voorbewerking en in de plaatwerkerij in de volgende mate:
• de dagdosis plaatwerkerij van de individuele werknemer wordt terugge- drongen naar maximaal 85 dBA per 1-7-2006 en naar 80 dBA per 1-7- 2009. Op basis van de evaluatie in 2006 wordt door partijen beoordeeld of de doelstelling per 2009 moet wor- den bijgesteld;
• de dagdosis voorbewerking van de individuele werknemer wordt terugge- drongen naar maximaal 80 dBA per 1-7-2006.
5 Doelstellingen met betrekking tot oplosmiddelen in de carrosserienieuw- bouwbedrijven
5.1 Bekendheid
Partijen streven ernaar – op basis van het uitgevoerde onderzoek, rekening houdend met de stand van de weten- schap, kostenoverwegingen en de looptijd van het convenant – aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
a) alle werkgevers in de carrosserien- ieuwbouw zijn bekend met de gezondheidsrisico’s van oplosmidde- len bij het werk;
b) alle werkgevers en werknemers zijn op de hoogte van maatregelen die ge- troffen kunnen worden om de bloot- stelling aan oplosmiddelen terug te
dringen. Het gaat hierbij met name om het bronmaatregelen, vervolgens om omgevingsmaatregelen en tenslot- te om persoonlijke beschermingsmid- delen.
5.2. Beschikbaarheid technische en organisatorische hulpmiddelen Partijen streven ernaar aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstelling te hebben gerealiseerd:
– het inzichtelijk en bekend maken van oplossingen om de blootstelling aan oplosmiddelen bij het werk te voorkomen dan wel te beperken. Het gaat hierbij met name om een website waarop oplossingen zijn verzameld en voorlichting over het gebruik daar- van.
5.3. Toepassing van maatregelen Partijen streven ernaar aan het einde van de convenantperiode de volgende doelstellingen te hebben gerealiseerd:
a) werkgevers maken – zoveel moge- lijk aan de bron – gebruik van oplos- singen, alternatieven en hulpmiddelen om de blootstelling aan oplosmidde- len terug te dringen;
b) werknemers maken gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, in zoverre maatregelen op een ‘hoger’ niveau niet afdoende zijn.
5.4. Effecten
Concreet zal de aanpak van dit arbeidsrisico ertoe leiden, dat binnen de branche in alle gevallen de volgen- de, uit onderzoek voortgekomen effectieve alternatieven worden toege- past:
a) CEPE-lijst
• lakken met max. VOS-gehalten con- form de CEPE-lijst, met dien verstan- de dat uitzonderingen hierop mogelijk zijn indien dat door technische pro- ductspecificaties noodzakelijk is. Om hierop op brancheniveau meer inzicht te krijgen, wordt eind 2004 aan bedrijven gevraagd in hoeveel en welke soort gevallen zij genoodzaakt waren van de CEPE-lijst af te wijken;
b) Spuiten
• ontvetten van de te spuiten carros- serieën dient plaats te vinden in een omgeving die is voorzien van ade- quate afzuiging, bijvoorbeeld een voorbewerkingruimte of spuitcabine;
• wanneer een spuitcabine met vloer- afzuiging niet aanwezig is, dient bij nieuwbouw of vervanging een cabine met vloerafzuiging te worden geplaatst;
• gesloten automatische spuitpistolen- reinigers (alleen bij grote apparatuur niet mogelijk);
c) Aanmaken lakken
• lokale afzuiging aan de achterzijde van de verfmengtafel in de verfaan- maakruimte;
d) Polyesterhars
• bij nieuwbouw is het zaak in alle gevallen te kiezen voor afscheiding van de polyesterafdeling van de rest van het bedrijf;
• lokale afzuiging aan de achterzijde van de mengtafel aanmaken polyes- terhars;
• lokale ventilatie bij polyester werk- zaamheden in auto’s;
e) Persoonlijke beschermingsmiddelen
• gebleken is, dat een breder gebruik van state of the art persoonlijke beschermingsmiddelen, als maatrege- len op een ‘hoger’ niveau niet afdoen- de zijn, mogelijk én nodig is.
Communicatie
Artikel 4
1. Om de in artikel 3 genoemde doel- stellingen te realiseren, verplichten partijen zich het convenant met gerichte communicatie te ondersteu- nen. Daartoe is in het Plan van Aanpak onder meer vastgelegd, dat partijen een communicatieplan zullen opstellen en uitvoeren.
2. De volgende activiteiten maken deel uit van het communicatieplan:
a) het regelmatig informeren van werkgevers en werknemers over het convenant en over de voortgang van de implementatie van de convenantaf- spraken door middel van publicaties in hun periodieken (procescommuni- catie);
b) het gericht geven van voorlichting ter bevordering van de bewustwor- ding van werkgevers en werknemers over het gevaar van arbeidsrisico’s en over het belang van goede arbeidsom- standigheden en van een effectief ver- zuimbeleid (bewustwording);
c) het gericht geven van voorlichting aan werkgevers en werknemers over de mogelijkheden om de hier bedoel- de risico’s te beperken en te voorko- men en over de mogelijkheden voor een effectiever verzuim- en reïntegra- tiebeleid (instructie en instrumentele voorlichting);
d) het beschikbaar stellen van een praktische, toegankelijke arbowebsite op internet;
e) het monitoren van afspraken over
voorlichting in de nul-, tussen- en eindmeting van het Arboconvenant, zoals bedoeld in artikel 9.
Betrokkenheid werknemers
Artikel 5
1. Om de in artikel 3 genoemde doel- stellingen te realiseren, verplichten partijen zich werknemers actief bij de implementatie van oplossingen te betrekken, in het bijzonder bij de maatregelen op bedrijfsniveau.
2. De betrokkenheid van werknemers komt tot uiting in:
a) het stimuleren, dat in bedrijven van 10 werknemers of meer een arbo- coördinator aangesteld wordt. Het stimuleren gebeurt via onder andere voorlichting, kostenloze deelname aan (scholings)bijeenkomsten en via een (digitaal) raadpleeg- en uitwisselings- platform;
b) het stimuleren, dat in bedrijven van minder dan 10 werknemers, een arboconsulent aangesteld wordt. Het stimuleren gebeurt via onder andere voorlichting, kostenloze deelname aan (scholings)bijeenkomsten en via een (digitaal)raadpleeg- en uitwisselings- platform. Werknemers waaronder vakbonds(kader)leden worden via hun organisatie of derden opgeleid tot arboconsulent;
c) het recht om voorstellen te doen aan de werkgever op basis van voor- gestelde maatregelen in het Plan van Aanpak of het oplossingenboek. Als de werkgever een voorstel niet wil overnemen, dient hij/zij dit, op ver- zoek van de werknemer, schriftelijk te beargumenteren;
d) werknemers kunnen bij hun vakor- ganisatie problemen melden op het terrein van veilig en gezond werken.
3. Ook de OR/PVT (VGWM-com- missie) heeft een bijzondere verant- woordelijkheid en rol bij de totstand- koming en uitvoering van het arbobeleid binnen bedrijven, waar partijen belang aan hechten. De OR/PVT (VGWM-commissie):
a) kan bijdragen aan het creëren van draagvlak voor maatregelen;
b) beoordeelt arbeidsomstandigheden vanuit de invalshoek van werkne- mers;
c) representeert op bedrijfsniveau de werknemers op wier arbeidsomstan- digheden het convenant betrekking heeft;
d) heeft specifieke kennis van het bedrijf en bedrijfstak/branche;
e) vult aan werknemerszijde de kennis over de bedrijfstak/branche aan met specifieke kennis van en over de ‘werkvloer’;
f) kan op basis van kennis van de ‘werkvloer’, kwalitatieve informatie toevoegen aan meer kwantitatief ge- oriënteerde onderzoeken.
Rol van de Arbeidsinspectie
Artikel 6
1. De stand van de wetenschap en de praktijkrichtlijnen en normen die gedurende de looptijd van het conve- nant worden ontwikkeld, vormen mede het kader voor het toekomstig handhavingsbeleid van de Arbeidsinspectie voor de onderwer- pen, zoals omschreven in dit conve- nant, voor zover deze normen en maatregelen binnen de wettelijke kaders vallen en ook overigens in overeenstemming zijn met de verant- woordelijkheid van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het toezicht op de naleving van de regelgeving.
2. De Arbeidsinspectie zal, onvermin-
derd de bij of krachtens wettelijk voorschrift aan haar opgedragen taken, niet eerder dan na afloop van de looptijd van het convenant op eigen initiatief handhavingactiviteiten uitvoeren op naleving van de conven- antafspraken. Belangrijke voorwaarde is dat is gebleken uit de voortgangs- bewaking dat de convenantafspraken in belangrijke mate al op ‘’vrijwillige basis’’ zijn geïmplementeerd. Waar nodig kan dit na afloop van het con- venant leiden tot een branchespecifie- ke beleidsmaatregel, die door de Arbeidsinspectie bij haar reguliere inspecties zal worden gehandhaafd.
3. Gedurende de looptijd van het
convenant zal de Arbeidsinspectie overleg plegen met partijen voordat bedrijfstakgeoriënteerde en/of project- matige inspecties gaan plaatsvinden die een verband hebben met onder- werpen genoemd in dit convenant.
4. Bovenstaande laat onverlet dat de Arbeidsinspectie ook tijdens de loop- tijd van het convenant volgens de gel- dende voorschriften blijft handhaven op bestaande wetgeving en normen. Tevens zal de Arbeidsinspectie reage- ren op meldingen van klachten en ongevallen, alsmede blijven optreden bij misstanden.
Bekendmaking
Artikel 7
1. De ondernemers- en werknemers- organisaties informeren hun leden zo spoedig mogelijk na de ondertekening van onderhavig convenant middels publicaties in hun periodieken over het convenant in het algemeen en over de afspraken van het convenant, zoals bedoeld in artikel 3, in het bij- zonder.
2. De tekst van onderhavig convenant wordt zo spoedig mogelijk na onder- tekening in de Staatscourant gepubli- ceerd.
Coördinatie uitvoering
Artikel 8
1. De coördinatie van de uitvoering berust bij de branchebegeleidingscom- missie (BBC).
De BBC bestaat uit 7 leden vanuit de organisaties die het convenant onder- tekenen, 3 vertegenwoordigers van ondernemers, 3 vertegenwoordigers van werknemers en 1 van de over- heid.
2. De BBC kan, indien nodig en gewenst, uit haar midden werkgroe- pen instellen voor de behandeling van afzonderlijke onderwerpen.
3. Gedurende de looptijd van het convenant vergadert de BBC ten min- ste viermaal per jaar, en verder zo vaak als nodig wordt geacht.
4. De BBC bepaalt de wijze waarop de evaluatie, bedoeld in artikel 13 van dit convenant, wordt uitgevoerd.
5. De BBC wijst conform art. 7 van de Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden (Stcrt. 1999, 187) een rechtspersoon aan, die optreedt als opdrachtgever van de in art. 4 van de Subsidieregeling conve- nanten arbeidsomstandigheden (Stcrt. 1999, 187) omschreven activiteiten.
6. De BBC wordt bij de coördinatie en uitvoering van het convenant ondersteund door een door haar te benoemen projectorganisatie arbocon- venant.
7. De begeleiding van de uitvoering van (sector)specifieke activiteiten vindt plaats door de BBC zelf en het met de procesbegeleiding belaste bureau, dan wel door daartoe in het leven geroepen klankbordgroepen, afhankelijk van het onderwerp, bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en ministerie
en het met de procesbegeleiding belaste bureau.
Monitoring
Artikel 9
1. Partijen maken op voorhand afspraken over de monitor- en evalu- atieactiviteiten, waarbij zowel de inhoudelijke aspecten als de momen- ten waarop onderzoek zal plaatsvin- den, worden vastgelegd in het plan van aanpak van het onderhavige con- venant.
2. De monitor heeft primair in elk geval betrekking op de mate van blootstelling op werknemersniveau aan de arbeidsrisico’s fysieke belas- ting, psychische belasting, schadelijk geluid (autoschadeherstelbedrijven) en oplosmiddelen (carrosserienieuw- bouw), en secundair wordt ook de omvang van het ziekteverzuim en de wao-instroom meegenomen. Ook de mate waarin de overeengekomen maatregelen uit het plan van aanpak zijn geïmplementeerd, maakt onder- deel uit van de monitoractiviteiten. De nul- en vervolgmetingen, bedoeld om de ontwikkelingen in de loop der tijd te kunnen volgen, worden op grond van dezelfde methodiek uitge- voerd, zodat de resultaten vergelijk- baar zijn. Voor het meten van de blootstelling aan arbeidsrisico’s wordt de Monitor Arboconvenanten als meetinstrument aanbevolen.
3. Het evaluatieonderzoek beant-
woordt in elk geval de volgende vra- gen:
– Zijn de kwantitatieve doeleinden, zoals vastgelegd in het convenant, gehaald?
– In welke mate zijn de maatregelen, zoals vastgelegd in het Plan van Aanpak daadwerkelijk geïmplemen- teerd?
– Hoe is de implementatie van maat- regelen verlopen, wat zijn de succes- en faalfactoren geweest en welke maatregelen kunnen ook buiten con- venantverband succesvol worden toe- gepast?
– Wat heeft het convenant uiteinde- lijk gekost en wegen de opbrengsten ervan – in de vorm van de geheel of gedeeltelijk gerealiseerde kwantitatie- ve doelstellingen – hiertegen op?
4. De resultaten van de monitor en het evaluatieonderzoek worden vast- gelegd in een of meerdere onder- zoeksrapporten, die worden gepubli- ceerd in de zogenaamde SZW
Arboconvenantenreeks van uitgeverij Reed Business Information BV.
5. De onderzoeksgegevens van de monitor – dat wil zeggen de door de opdrachtnemer ten behoeve van de monitor verzamelde en al dan niet bewerkte en al of niet in rapporten neergelegde gegevens – worden ter beschikking gesteld aan het bureau dat het evaluatieonderzoek zal gaan uitvoeren. Indien bij de meting gebruik is gemaakt van de Monitor Arboconvenanten, worden de data in geanonimiseerde vorm eveneens ter beschikking gesteld aan de Stichting KwaliteitsBevordering arbodienstver- lening (SKB), die het verzamelbe- stand beheert.
6. Indien partijen vaststellen dat de
voortgang aanmerkelijk achterblijft bij de doelstelling, beraadt de BBC zich over welke maatregelen noodza- kelijk worden geacht, om de voort- gang in lijn te brengen met de doel- stelling, en bevordert de BBC dat deze maatregelen worden uitgevoerd.
Financiering
Artikel 10
1. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt voor de uitvoe- ring en evaluatie van dit convenant een bedrag van maximaal € 779.000,- ter beschikking ongeacht het feit of de in lid 6 genoemde subsidieaanvra- ger BTW kan verrekenen. De mobili- teitsbranches stellen voor de uitvoe- ring en evaluatie van dit convenant een bedrag van € 829.000,- ter beschikking.
2. Voor de uitvoering van de activi- teiten, genoemd in artikel 3 van de Subsidieregeling convenanten arbeids- omstandigheden (Stcrt. 1999, 187) draagt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij aan de kos- ten, met inachtneming van de in deze subsidieregeling vastgelegde voor- waarden en criteria en met inachtne- ming van het onder lid 1 vermelde subsidieplafond.
3. Voor de totale kosten van de in het Plan van Aanpak opgenomen activiteiten kan binnen het kader van de Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden tot een maxi- mum van 50 % subsidie worden ver- strekt. De totale subsidie voor activi- teiten in de convenantfase is begrensd tot 50% van de totale in het Plan van Aanpak geraamde kosten. Daarbij kan het maximale subsidiebedrag van
het Ministerie van SZW, zoals genoemd onder lid 1, niet worden overschreden.
4. Voor de toepassing van het vorige lid worden slechts die activiteiten in aanmerking genomen die tot subsidië- ring kunnen leiden. Bestaande projec- ten en individuele bedrijfsinvesterin- gen worden niet in aanmerking genomen.
5. De financiering van de afzonderlij- ke activiteiten is vastgelegd in een van het Plan van Aanpak onlosmake- lijk onderdeel uitmakende begroting. De begroting volgt de indeling van het Plan van Xxxxxx en is op jaarba- sis opgesteld.
6. De partijen dragen er zorg voor dat conform het bepaalde in artikel 7 van de Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden als subsidie- aanvrager zal optreden de Stichting Fonds voor het Motorvoertuigenbedrijf en het Tweewielerbedrijf.
7. De subsidieaanvraag in het kader van de Subsidieregeling convenanten arbeidsomstandigheden wordt inge- diend conform de door SZW ver- strekte uitvoeringsregels voor het aanvragen van subsidies volgens de Subsidieregeling convenanten arbeids- omstandigheden.
Inwerkingtreding en looptijd
Artikel 11
Dit convenant treedt in werking onmiddellijk na ondertekening door alle convenantpartijen en eindigt uiterlijk op 1 juli 2006.
Wijziging of voortijdige beëindiging
Artikel 12
1. De BBC treedt in overleg over de noodzaak van wijziging van dit con- venant indien:
a) de verplichtingen uit dit convenant niet worden nagekomen;
b) er zich onvoorziene omstandighe- den voordoen (waaronder in elk geval begrepen wijzigingen in wet- en regel- geving) die van dien aard zijn dat het convenant redelijkerwijs niet kan worden voortgezet;
c) door anderen dan de convenant- partijen de wens te kennen wordt gegeven om tot dit convenant toe te treden.
2. De BBC treedt in overleg over uit- breiding van dit convenant wanneer door een van de convenantpartijen
een aanvullend onderwerp wordt voorgedragen voor opname in het convenant.
3. De BBC komt in vergadering bij- een voor overleg als bedoeld in lid 1 binnen zes weken nadat een partij de wens daartoe schriftelijk heeft ken- baar gemaakt. Indien het overleg niet binnen een termijn van vier weken tot overeenstemming heeft geleid, is elke partij gerechtigd het convenant schrif- telijk op te zeggen, onder voorwaarde dat inmiddels aangegane verplichtin- gen door betrokken partij worden nagekomen.
4. De BBC kan unaniem besluiten de termijn van vier weken, bedoeld in lid 3, te verlengen, tot een maximum van twaalf weken.
Evaluatie en vervolg
Artikel 13
De partijen evalueren na beëindiging van het convenant en in elk geval vóór 31 december 2006 de uitvoering en de resultaten van onderhavig con- venant.
De resultaten van deze evaluatie wor- den neergelegd in een onderzoeksrap- port en gepubliceerd in de zogenaam- de SZW Arboconvenantenreeks van Reed Business Information BV. Betrokken partijen zullen aan het eind van de convenantperiode overleg hebben over borging van de conven- antafspraken.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
X. Xxxxx.
BOVAG,
X.X.X.X. Xxxxxxx. FOCWA,
B. Holland. Vereniging VACO,
R.J.L. Spuijbroek. FNV Bondgenoten,
X.X. xxx xxx Xxxx. CNV BedrijvenBond,
X. Xxxxxxxxx. De Unie,
X.X. Xxxxxxx.
1 Door Vereniging VACO wordt de voorkeur gege- ven aan de bestaande wijze van sturing en dienst- verlening op brancheniveau (VACO Zorg).
2 Bij de evaluatie in 2006 wordt uitgegaan van dezelfde definities en meetmethoden als gehanteerd bij de nulmeting. In dit verband is de dagdosis (ook wel genoemd geluiddosisniveau) het (energe- tisch gemiddelde) geluidsniveau waaraan een werk- nemer wordt blootgesteld gedurende een (week)gemiddelde achturige werkdag.