PENSIOENREGLEMENT A2001 VAN
PENSIOENREGLEMENT A2001 VAN
“STICHTING PENSIOENFONDS PROVISUM”
GEVESTIGD TE AMSTERDAM
Versie 2024-1
Inhoudsopgave
Artikel 1 Begripsomschrijvingen 3
Artikel 3 Xxxxxxxx-xxxxxxxxxxxxxx 0
Artikel 6 Klachten en bezwaar 9
HOOFDSTUK 2 PENSIOENAANSPRAKEN 10
Artikel 8 Deelnemersjaren, pensioengrondslag 10
Artikel 9 Ouderdomspensioen 10
Artikel 10 Tijdelijk ouderdomspensioen 10
Artikel 12 Anw-hiaatpensioen 11
Artikel 14 Aanwending kapitaal uit individuele pensioenspaarregeling 12
Artikel 15 Beperking recht op nabestaanden-, Anw-hiaat- en wezenpensioen 12
Artikel 16 Arbeidsongeschiktheidspensioen 12
HOOFDSTUK 3 KEUZEMOGELIJKHEDEN 14
Artikel 17 Vervroeging van de pensioendatum 14
Artikel 18 Deeltijdpensioen (vervallen) 14
Artikel 19 Variabel ouderdomspensioen 14
Artikel 19 a Verlengen tijdelijk Ouderdomspensioen 12
Artikel 20 Uitruil partnerpensioen en ouderdomspensioen 14
Artikel 21 Overige bepalingen inzake keuzemogelijkheden 14
HOOFDSTUK 4 BIJZONDERE PENSIOENBEPALENDE SITUATIES 16
Artikel 22 Bijzonder partnerpensioen (bij beëindiging relatie) 16
Artikel 23 Verevening ouderdomspensioen (bij beëindiging huwelijk of 17
Artikel 24 Voortzetting van het deelnemerschap bij arbeidsongeschiktheid 18
Artikel 25 Tussentijds(e) ontslag en afkoop 18
Artikel 26 Voortzetting van het deelnemerschap bij werkloosheid 19
Artikel 27 Waardeoverdracht 19
Artikel 27a Interne waardeoverdracht 18
Artikel 28 Voortzetting pensioenopbouw bij ouderschapsverlof 20
Artikel 30 Vermindering en beëindiging bijdragebetaling, vermindering 21
HOOFDSTUK 6 PENSIOENUITKERING 22
Artikel 31 Pensioenuitkeringen 22
Artikel 33 Samenloop elders opgebouwde rechten 24
Artikel 34 Samenloop met uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid 24
Artikel 35 Inwerkingtreding en overgangsbepalingen 24
Artikel 36 Wijziging reglement 26
HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. de stichting | : | Stichting Pensioenfonds Provisum. |
b. het bestuur | : | Het bestuur van de stichting. |
c. het reglement | : | Het pensioenreglement A2001 van de stichting. |
d. C&A | : | De commanditaire vennootschap C&A Nederland, gevestigd te Amsterdam. |
e. de werkgever | : | C&A of een door C&A aangewezen vennootschap of rechtspersoon. |
f. de werknemer | : | Xxxxxx die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht arbeid verricht voor de werkgever. |
g. Pensioenovereenkomst | : | Hetgeen tussen werkgever en werknemer is overeengekomen betreffende pensioen. |
x. xx xxxxxxxxx | : | De werknemer of gewezen werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft als bedoeld in de in dit reglement omschreven pensioenregeling. |
i. de aspirant-deelnemer | : | De werknemer die op grond van een pensioenovereenkomst na het bereiken van de 18-jarige leeftijd pensioenaanspraken kan verwerven als bedoeld in de in dit reglement omschreven pensioenregeling. |
j. de gewezen deelnemer | : | De werknemer of de gewezen werknemer door wie geen pensioen meer wordt verworven op grond van de bepalingen in dit reglement en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens de stichting. |
k. de gepensioneerde | : | De (gewezen) deelnemer voor wie op grond van de bepalingen in dit reglement een ouderdomspensioen is ingegaan. |
x. xx xxxxxxxxxxxxxxxxxxx | : | De (gewezen) deelnemer of diens nabestaande(n) voor wie op grond van de bepalingen in dit reglement een pensioen is ingegaan. |
m. de partner | : | x. Degene met wie de (gewezen) deelnemer, aspirant- deelnemer of gepensioneerde vóór de (gekozen) pensioeningangsdatum door huwelijk is verbonden. b. Degene met wie de (gewezen) deelnemer, aspirant- deelnemer of gepensioneerde vóór de (gekozen) pensioeningangsdatum een geregistreerd partnerschap is aangegaan. |
x. xx xxxxxxxxx man of vrouw, niet zijnde een familielid in de rechte lijn, met wie de ongehuwde (gewezen) deelnemer, aspirant-deelnemer of gepensioneerde vóór de (gekozen) pensioeningangsdatum een samenlevingsverband is aangegaan. De (gewezen) deelnemer, aspirant- deelnemer of gepensioneerde kan voor de toepassing van dit reglement en de daaruit voortvloeiende aanspraken en rechten niet meer dan één partner tegelijk hebben. Indien op enig moment meer dan één persoon aan de definitie voldoet, is het bestuur bevoegd om te bepalen hoe de aanspraken en rechten uit hoofde van dit reglement worden verdeeld. | ||
n. het samenlevingsverband | : | De gemeenschappelijke huishouding van de ongehuwde en niet geregistreerde (gewezen) deelnemer, aspirant- deelnemer of gepensioneerde én de ongehuwde partner die moet blijken uit een, bij notariële akte, vastgelegd contract én de inschrijving op één adres in de Basisregistratie Personen (BRP). Voor de toepassing van het pensioenreglement wordt de gemeenschappelijke huishouding geacht te zijn aangevangen op de datum van verlijden van de notariële akte danwel, indien later, de datum van de gezamenlijke inschrijving op hetzelfde adres en wordt deze geacht te zijn geëindigd door: 1. opzegging van het contract bij notariële akte; 2. overlijden van de (gewezen) deelnemer, aspirant deelnemer, gepensioneerde of de partner; 3. huwelijk of het aangaan van een geregistreerd partnerschap van de (gewezen) deelnemer, aspirant- deelnemer, gepensioneerde en/of de partner; 4. het niet meer op één adres ingeschreven staan bij de Basisregistratie Personen (BRP) van de (gewezen) deelnemer, aspirant deelnemer, gepensioneerde en de partner. |
o. het kind | : | Elk kind met wie de (gewezen) deelnemer, aspirant- deelnemer of gepensioneerde als vader of moeder in familierechtelijke betrekking staat; voorts een stief- of pleegkind van de (gewezen) deelnemer, aspirant- deelnemer of gepensioneerde. |
p. de nabestaande | : | De partner of het kind is van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. |
q. de pensioendatum | : | De eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 60 jaar wordt. |
x. xx xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | : | De eerste dag van de maand waarop voor de (gewezen) deelnemer een uitkering inzake (tijdelijk) ouderdomspensioen ingaat. Dit ouderdomspensioen gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt die tien jaar lager is dan de voor het betreffende kalenderjaar geldende pensioengerechtigde |
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet. | ||||||
s. parttime percentage | : | Het aantal arbeidsuren gedeeld door het bij de werkgever gebruikelijke aantal arbeidsuren maal 100%, naar boven afgerond op gehele procenten. | ||||
t. gemiddeld parttime | : | De som van de gedurende de gehele deelnemersperiode | ||||
percentage | vastgestelde parttime percentages, die elk afzonderlijk | |||||
worden vermenigvuldigd met het aantal deelnemersjaren | ||||||
waarop dit parttime percentage betrekking heeft, gedeeld | ||||||
door het | totaal aantal deelnemersjaren, | naar boven | ||||
afgerond | op gehele procenten. Hierbij | worden de | ||||
parttime percentages voor de periode gelegen tussen het | ||||||
moment van vaststelling en de pensioendatum gelijk | ||||||
gesteld aan het laatst vastgestelde parttime percentage, | ||||||
en worden de deelnemersjaren vastgesteld zoals bedoeld | ||||||
in artikel 8 lid 1. | ||||||
u. het pensioengevend jaarsalaris | : | Het op hele euro's afgeronde bruto jaarsalaris dat geldt per aanvang van het deelnemerschap en vervolgens per 1 januari van ieder deelnemersjaar. | ||||
Voor deelnemers op maandsalaris wordt onder bruto jaarsalaris begrepen 12 maal het bruto maandsalaris per 1 januari, vermeerderd met het vakantiegeld en gedeeld door het parttime percentage per die datum. | ||||||
Voor deelnemers op maandsalaris, voor wie het salaris uitsluitend op 1 maart wordt vastgesteld, wordt onder bruto jaarsalaris per 1 januari begrepen 12 maal het bruto maandsalaris per 1 maart daaropvolgend, vermeerderd met het vakantiegeld en gedeeld door het parttime percentage per die datum. | ||||||
Voor deelnemers op uurloon wordt onder bruto jaarsalaris begrepen 52 maal de volledige arbeidstijd uitgedrukt in uren per week, zoals bij de werkgever gebruikelijk is, maal het vaste uurloon, vermeerderd met het vakantiegeld. | ||||||
v. de franchise | : | De franchise is gelijk aan een door het bestuur vast te stellen bedrag en wordt jaarlijks per 1 januari, voor het eerst per 1 januari 2002, met de loonindex verhoogd conform artikel 32. Per 1 januari 2001 is de franchise gelijk aan € 13.613,41 vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller en de noemer worden gevormd door respectievelijk de franchise voor gehuwden per 1 januari 2001 en per 1 januari 1999, vastgesteld op de wijze als omschreven in het tot 1 januari 2001 geldende reglement. | ||||
w. Indexatie | : | Een verhoging pensioenrecht. | van | een | pensioenaanspraak | of |
x. de loonindex | : | De algemene loonsverhogingen voor het winkelpersoneel van C&A in het voorafgaande jaar uitgedrukt in een |
percentage dat decimalen. | wordt afgerond | op | maximaal vier | ||
y. CPI | : | De ConsumentenPrijsIndex, alle huishoudens, zoals die wordt gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. | |||
z. de prijsindex | : | Het voor 1 januari van enig jaar vastgestelde quotiënt van het CPI voor de maand oktober in het voorafgaande jaar en het CPI voor de maand oktober in het daaraan voorafgaande jaar. | |||
aa. AOW | : | (een uitkering ouderdomswet. | op grond van | de | ) Algemene |
ab. Anw | : | Algemene nabestaandenwet. | |||
ac. WAO | : | Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. | |||
ad. Arbeidsongeschiktheid | : | De situatie waarin de persoon verkeert die recht heeft op een (gedeeltelijke) WAO-uitkering. | |||
ae. PW | : | De Wet van 7 december 2006 houdende regels betreffende pensioenen (Staatsblad 2006 - 705). | |||
af. Verzekeraar | : | Een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitvoeren. | |||
ag. individuele pensioenspaarregeling | : | De spaarregeling bij de verzekeraar ten behoeve van individueel pensioensparen door de werknemer. Deze individuele pensioenspaarregeling maakt geen onderdeel uit van dit reglement. | |||
ah. pensioenuitvoerings- overeenkomst | : | De overeenkomst tussen C&A en de stichting over de uitvoering van de pensioenovereenkomst. | |||
ai. Verzekeraar | : | Een verzekeraar die op grond van de Wet op het | |||
financieel toezicht in Nederland het bedrijf van | |||||
levensverzekeraar of schadeverzekeraar mag uitvoeren. | |||||
aj. directeur | : | De directeur van het Pensioenfonds als bedoeld in artikel | |||
15 van de statuten van de stichting | |||||
ak. Ombudsman Pensioenen | : | De onafhankelijke instelling in het leven geroepen door | |||
de koepels van pensioenuitvoerders- voor geschillen | |||||
tussen de (gewezen/gepensioneerd) deelnemers en de | |||||
pensioenuitvoerder (xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx). | |||||
al. partner- respectievelijk | : | Het pensioen van de partner respectievelijk het kind van | |||
wezenpensioen | de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde. | ||||
am. nabestaandenpensioen | : | Een (bijzonder) partnerpensioen en/of een | |||
wezenpensioen. |
Artikel 2 Deelnemerschap
4. Het deelnemerschap eindigt:
a. bij overlijden van de deelnemer;
b. op de pensioeningangsdatum;
c. bij beëindiging van het dienstverband tussen de werkgever en de deelnemer voor de pensioeningangsdatum, anders dan wegens arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 24;
d. bij de beëindiging van de status van deelnemer als bedoeld in lid 3.
Artikel 3 Aspirant-deelnemerschap
1. Als aspirant-deelnemer wordt aangemerkt de werknemer die nog geen 25 jaar is.
2. De pensioenaanspraken worden op risicobasis verzekerd en de kosten komen geheel voor rekening van de stichting.
3. De pensioenaanspraken, zoals omschreven in artikel 4 lid 2, van een aspirant- deelnemer vervallen bij:
a. het aanvangen van het deelnemerschap;
b. het beëindigen van de dienstbetrekking met de werkgever anders dan wegens arbeidsongeschiktheid of overlijden;
c. echtscheiding, ontbinding van het huwelijk, beëindiging van het geregistreerd partnerschap of beëindiging van het samenlevingsverband. De aanspraak op wezenpensioen als bedoeld in artikel 4 lid 2 onder a.2 blijft daarbij echter bestaan.
Artikel 4 Aanspraken
1. Het deelnemerschap geeft aanspraak op:
a. Ouderdomspensioen voor de deelnemer;
b. Tijdelijk ouderdomspensioen voor de deelnemer;
c. Nabestaandenpensioen voor een partner of kind;
d. Xxx-hiaatpensioen voor een partner geboren vóór 1968;
e. Arbeidsongeschiktheidspensioen voor de deelnemer, een en ander als in dit reglement omschreven.
2. a. Het aspirant-deelnemerschap geeft aanspraak op:
1. een nabestaandenpensioen voor de partner;
2. een wezenpensioen voor de kinderen;
3. arbeidsongeschiktheidspensioen voor de aspirant-deelnemer, een en ander als in dit reglement omschreven.
3. De aanspraak op ouderdomspensioen van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van diens partner niet bij overeenkomst tussen die deelnemer of gewezen deelnemer en de stichting of de werkgever worden verminderd anders dan bij verval of afkoop zoals voorzien bij of krachtens de PW, tenzij de partners het recht op pensioenverevening ingevolge de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten.
4 De aanspraak op nabestaandenpensioen ten behoeve van de partner van een deelnemer of gewezen deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de deelnemer of gewezen deelnemer en de stichting of de werkgever worden verminderd anders dan bij verval of afkoop zoals voorzien bij of krachtens de PW.
5. Elk beding, strijdig met het bepaalde in het derde en vierde lid, is nietig.
Artikel 5 Informatie
1. De stichting verstrekt de deelnemer binnen drie maanden na opname in de regeling schriftelijk een startbrief als bedoeld in de PW en informeert de deelnemer over de mogelijkheid om het geldende reglement en de geldende statuten bij de stichting op te vragen. De stichting informeert de deelnemer binnen drie maanden schriftelijk over wijzigingen van het reglement en van de statuten en over de mogelijkheid om het gewijzigde reglement of de gewijzigde statuten bij de stichting op te vragen. De stichting verstrekt (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden op verzoek alle informatie die de stichting gehouden is te verstrekken op grond van bepalingen in de PW en in op de PW gebaseerde uitvoeringsbesluiten. De stichting verstrekt (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden tijdig informatie met betrekking tot het eventueel korten van pensioenaanspraken en uitkeringen. Ook zal het fonds communicatie inspanningen verrichten richting deelnemers in het kader van de Pensioen 3 daagse (pensioen 1-2-3). Tevens verstrekt het fonds periodiek informatie aan het Nationaal Pensioenregister.
2. a. De stichting verstrekt aan de deelnemer elk jaar een pensioenopgave (UPO) waarin
-op basis van de bij de stichting bekende gegevens- onder meer is vermeld de hoogte van de opgebouwde pensioenaanspraken en de te bereiken pensioenaanspraken, een opgave van de pensioenaangroei (factor A) overeenkomstig de bepalingen bij of krachtens de Wet inkomstenbelasting 2001, in welke pensioenopgave ten minste de bij of krachtens de PW vereiste informatie over de indexatie wordt verstrekt.
b. De stichting verstrekt aan de pensioengerechtigde elk jaar een opgave van diens pensioenrechten met ten minste de bij of krachtens de PW vereiste informatie over de toegepaste indexatie.
c. De stichting verstrekt aan de gewezen deelnemer, zo spoedig mogelijk na het einde van zijn deelnemerschap, een opgave van de premievrije pensioenaanspraken, informeert de gewezen deelnemer over de ten minste bij of krachtens de PW vereiste informatie over de indexatie daarvan en verstrekt alle specifiek in het kader van de beëindiging van het deelnemerschap relevante informatie.
d. De stichting verstrekt jaarlijks aan de gewezen deelnemer een opgave van diens pensioenaanspraken en de ten minste bij of krachtens de PW vereiste informatie over de indexatie daarvan.
e. De stichting verstrekt aan de ex-partner, zo spoedig mogelijk nadat een aanspraak verkregen wordt op een bijzonder partnerpensioen, een opgave van het pensioen waarop deze aanspraak jegens de stichting heeft verkregen en verstrekt de ex- partner ten minste de bij of krachtens de PW vereiste informatie over de indexatie daarvan.
f. De stichting verstrekt jaarlijks aan de ex-partner een opgave van diens aanspraak op bijzonder partnerpensioen en de ten minste bij of krachtens de PW vereiste informatie over de indexatie daarvan.
g. De stichting informeert de pensioengerechtigde in het begin van een kalenderjaar over de hoogte van de maandelijkse pensioenuitkering die voor dat jaar geldt.
3. Uitsluitend aan het reglement kunnen aanspraken en rechten worden ontleend.
4. a. De werkgever en elke (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde zijn verplicht alle gegevens en stukken te verstrekken die de stichting voor de uitvoering van het reglement nodig acht. In dit kader draagt de werkgever er zorg voor dat aan- en afmeldingen van deelnemers bij de stichting tijdig, correct en volledig zijn.
b. De werkgever en elke (gewezen) deelnemer en pensioengerechtigde dienen elke voor hem kenbare (vermoedelijke) onjuistheid of onvolledigheid in pensioenopgaven en/of correspondentie van de stichting, zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de stichting te melden.
c. Indien gegevens of (salaris-)opgaven niet, niet juist, niet tijdig of niet volledig aan de stichting zijn verstrekt of bij de stichting zijn geadministreerd, is het bestuur met inachtneming van de betreffende wet- en regelgeving bevoegd de daaruit voortvloeiende wijzigingen in aanspraken, rechten en/of premieheffing – al dan niet met terugwerkende kracht – aan te brengen.
Artikel 6 Klachten en bezwaar
1. Een (gewezen) deelnemer, of pensioengerechtigde, die een klacht heeft die betrekking heeft op de stichting, kan zich te allen tijde mondeling of schriftelijk richten tot de directeur van de stichting. Onder een klacht jegens de stichting wordt verstaan een impliciete of expliciete uiting van onvrede inzake een werkwijze of een besluit van de stichting van algemene of van specifieke aard.
De klacht wordt schriftelijk beantwoord binnen zes weken na ontvangst.
2. a. Een (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde die bezwaar wenst aan te tekenen tegen de afhandeling van een klacht, in de zin van het eerste lid, of tegen het besluit waartegen die klacht was gericht, kan hiertegen bezwaar aantekenen bij het bestuur.
Het bezwaar dient met redenen te zijn omkleed en schriftelijk te worden ingediend binnen zes weken na beantwoording van de klacht of binnen twaalf weken na het indienen van de klacht indien schriftelijke beantwoording daarop is uitgebleven.
b. Het bezwaar wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk afgehandeld.
3. Indien op grond van lid 1 of lid 2 wordt beslist in een voor een (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde gunstige zin, kunnen daaraan nadere voorwaarden worden verbonden.
4. Indien de klacht en het bezwaar naar het inzicht van de (gewezen) deelnemer of pensioengerechtigde niet naar tevredenheid zijn afgehandeld, kan deze de klacht indienen bij de Ombudsman Pensioenen.
Artikel 7 Hardheidsclausule
In gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin het reglement niet voorziet of waarin dit tot onredelijkheid of onbillijkheid zou leiden tegenover een (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde of een andere belanghebbende, is het bestuur bevoegd in voor deze persoon gunstige zin te beslissen. Hierbij zal de geldende wet- en regelgeving in acht genomen worden.
HOOFDSTUK 2 PENSIOENAANSPRAKEN
Artikel 8 Deelnemersjaren, pensioengrondslag
1. De deelnemersjaren zijn de jaren gelegen tussen de datum van aanvang van het deelnemerschap en de beëindiging daarvan. Bij een onvolledig pensioenjaar wordt er afgerond op volle maanden. Hierbij wordt een overblijvend gedeelte van een maand als volledige maand meegeteld. Het aantal deelnemersjaren wordt gemaximeerd op 35.
2. De pensioengrondslag wordt bij aanvang van het deelnemerschap en vervolgens jaarlijks per 1 januari vastgesteld op een bedrag dat gelijk is aan het dan geldende pensioengevend jaarsalaris, verminderd met de dan geldende franchise. Voor zover het pensioengevend jaarsalaris hoger is dan een jaarlijks door het bestuur vast te stellen maximum bedrag, wordt van het pensioengevend jaarsalaris boven dit maximum bedrag 3/7e deel in aanmerking genomen voor de bepaling van de pensioengrondslag.
3. In geval van verlaging van de pensioengrondslag worden de op het tijdstip van de verlaging op grond van dit reglement opgebouwde pensioenaanspraken niet gewijzigd.
Artikel 9 Ouderdomspensioen
1. Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot de dag van overlijden.
2. Het jaarlijkse ouderdomspensioen bedraagt 2% per deelnemersjaar van de laatst geldende pensioengrondslag, vermenigvuldigd met het gemiddelde parttime percentage.
3. Indien het pensioengevend jaarsalaris tijdens de laatste 10 jaren voor de pensioendatum daalt als gevolg van het aanvaarden van een lager betaalde functie, wordt het jaarlijkse ouderdomspensioen vastgesteld op basis van het pensioengevend jaarsalaris dat gold direct voorafgaande aan deze daling. Dit pensioengevend jaarsalaris wordt vervolgens tot de pensioeningangsdatum jaarlijks per 1 januari geïndexeerd conform artikel 32.
4. Indien het pensioengevend salaris tijdens de laatste 5 jaren vóór de pensioendatum in enig jaar ten opzichte van het voorafgaande jaar met meer dan 2% boven de loonindex stijgt, vindt matiging plaats. Het gematigde pensioengevend salaris is het pensioengevend salaris in het voorafgaande jaar vermenigvuldigd met de met 2 procentpunt verhoogde loonindex. De matiging houdt in dat over reeds verstreken deelnemersjaren slechts verhoging van de pensioenaanspraken plaatsvindt op basis van het verschil tussen de pensioengrondslag, berekend met inachtneming van het gematigde pensioengevend salaris, en de pensioengrondslag in het voorafgaande jaar.
Artikel 10 Tijdelijk ouderdomspensioen
1. Het tijdelijk ouderdomspensioen gaat in op de pensioendatum en wordt uitgekeerd tot de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt of, indien eerder, tot de dag van overlijden.
2. Het tijdelijk ouderdomspensioen bedraagt 2% per deelnemersjaar van de laatst geldende franchise, vermenigvuldigd met het gemiddelde parttime percentage.
Artikel 11 Partnerpensioen
1. Het pensioen gaat in op de dag van overlijden van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde en wordt uitgekeerd tot de dag van overlijden van de partner.
2. Het partnerpensioen bedraagt bij overlijden van een deelnemer 70% van het volgens artikel 9 berekende ouderdomspensioen dat de deelnemer op de pensioendatum - bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap - zou zijn gaan genieten.
3. Bij overlijden van een gewezen deelnemer of gepensioneerde bedraagt het partnerpensioen 70% van het ouderdomspensioen.
4. Bij de vaststelling van het partnerpensioen dient het bepaalde in de artikelen 9 lid 3 (demotie), 9 lid 4 (matiging) en 22 (bijzonder partnerpensioen) mede in aanmerking te worden genomen.
Artikel 12 Anw-hiaatpensioen
1. De partner geboren vóór 1968 maakt op het moment van overlijden van de deelnemer of van de gepensioneerde van wie het deelnemerschap door pensionering is beëindigd, aanspraak op een Anw-hiaatpensioen.
2. Het Anw-hiaatpensioen in enig jaar is gelijk aan de per 1 januari geldende nabestaandenuitkering op grond van de Anw, welke is afgeleid van 70% van het netto minimumloon, verminderd met de nabestaandenuitkering die ingevolge de Xxx daadwerkelijk ontvangen wordt.
3. Het Anw-hiaatpensioen gaat in op de dag waarop hier volgens lid 1 voor het eerst aanspraak bestaat en wordt uitgekeerd tot de eerste dag waarop het recht op AOW ingaat of, indien eerder, tot de dag van overlijden van de partner. Het Anw- hiaatpensioen vervalt als de partner opnieuw een huwelijk of geregistreerd partnerschap aangaat of een gezamenlijke huishouding gaat voeren in de zin van de Anw, anders dan ten behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende.
Artikel 13 Wezenpensioen
1. Het wezenpensioen gaat voor elk pensioengerechtigd kind van de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde in op de dag van overlijden van de (gewezen) deelnemer of de gepensioneerde. Het loopt door tot het einde van de maand waarin de 18-de verjaardag
- voor studerende kinderen in de zin van de Wet Studiefinanciering de 27-ste verjaardag
- van het kind valt of waarin het voordien overlijdt c.q. ophoudt studerend te zijn.
2. Het wezenpensioen bedraagt per pensioengerechtigd kind 14% van het volgens artikel
9 berekende jaarlijkse ouderdomspensioen van de gewezen deelnemer of gepensioneerde, dan wel 14% van het jaarlijkse ouderdomspensioen dat de deelnemer op de pensioendatum - bij ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap - zou zijn gaan genieten. Eventuele effecten op de hoogte van het ouderdomspensioen als gevolg van de keuzemogelijkheden zoals bedoeld in artikel 19 (variabel pensioen) en artikel 20 (uitruil partnerpensioen) worden buiten beschouwing gelaten.
3. Het wezenpensioen wordt verdubbeld vanaf de eerste dag van de maand, volgend op de maand waarin het kind ouderloos wordt.
In dit verband wordt mede onder ouder verstaan degene die op het moment van zijn overlijden een pleeg- of stiefkind als eigen kind onderhield en opvoedde. Het wezenpensioen wordt maximaal eenmaal verdubbeld, en wel indien beide ouders overleden zijn. Voor de toepassing hiervan wordt een uitruil als bedoeld in artikel 20 geacht niet te hebben plaatsgevonden.
Artikel 14 Aanwending kapitaal uit individuele pensioenspaarregeling (vervallen)
1. Op de pensioeningangsdatum heeft de deelnemer de mogelijkheid om kapitaal met pensioenclausule uit de individuele pensioenspaarregeling aan te wenden voor aankoop van extra:
- ouderdomspensioen;
- tijdelijk ouderdomspensioen;
- nabestaandenpensioen.
2. Bij overlijden van de deelnemer vóór de pensioeningangsdatum kan het in lid 1 bedoelde kapitaal met pensioenclausule uit de individuele pensioenspaarregeling worden aangewend voor aankoop van het in dit reglement omschreven nabestaandenpensioen en/of wezenpensioen.
3. Het bestuur stelt nadere voorwaarden op voor de aanwending bij de stichting van het kapitaal met pensioenclausule uit de individuele pensioenspaarregeling zoals bedoeld in lid 1 en lid 2, rekening houdende met de ter zake geldende fiscale grenzen en wettelijke bepalingen, en bepaalt de bedragen.
Artikel 15 Beperking recht op nabestaanden-, Anw-hiaat- en wezenpensioen
1. Geen recht op partner- en/of Anw-hiaatpensioen ontstaat in geval een gepensioneerde op of na de pensioeningangsdatum in het huwelijk treedt of een geregistreerd partnerschap of een samenlevingsverband aangaat.
2. Geen recht op een wezenpensioen ontstaat voor kinderen die de hoedanigheid van kind als bedoeld in artikel 1 na de pensioeningangsdatum of na het overlijden van de deelnemer hebben verkregen.
3. Geen recht op partner-, Anw-hiaat- en/of wezenpensioen bestaat voor de partner, die, of het kind, dat de (gewezen) deelnemer of gepensioneerde van het leven heeft beroofd of daaraan medeplichtige / medepleger was.
4. In afwijking van het bepaalde in lid 3 wordt aan de aldaar bedoelde partner een direct ingaand partnerpensioen uitgekeerd dat gebaseerd is op de premievrije waarde van het partnerpensioen op de dag voorafgaand aan het overlijden.
Artikel 16 Arbeidsongeschiktheidspensioen
1. Een deelnemer, die direct aansluitend op maximaal twee ziektes, een WAO-uitkering ontvangt, komt na deze periode in aanmerking voor een arbeidsongeschiktheids- pensioen. Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in op de dag waarop de WAO- uitkering is aangevangen en wordt uitgekeerd tot de pensioendatum of, indien eerder, tot de datum waarop de deelnemer overlijdt of tot de datum waarop de WAO-uitkering wordt beëindigd.
2. Het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt in geval van volledige arbeidsongeschiktheid 70% van het met het parttime percentage vermenigvuldigde pensioengevend jaarsalaris, zoals dit gold direct voorafgaande aan de aanvang van de ziekte, verminderd met de WAO-uitkering.
3. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt voor de vaststelling van het jaarlijkse arbeidsongeschiktheidspensioen, het uitkeringspercentage van 70% zoals bedoeld in lid 2 vervangen door het uitkeringspercentage op grond van de volgende tabel:
Bij een arbeidsongeschiktheid van | Is het uitkeringspercentage |
80% tot 100% 65% tot 80% 55% tot 65% 45% tot 55% 35% tot 45% 25% tot 35% 15% tot 25% 0% tot 15% | 70% 50,75% 42% 35% 28% 21% 14% 0% |
4. In geval van een toegenomen mate van arbeidsongeschiktheid wordt deze verhoging uitsluitend toegepast indien de deelnemer op het moment van wijziging van het percentage arbeidsongeschiktheid voor zijn arbeidsgeschikte gedeelte deelnemer is aan de in dit reglement omschreven pensioenregeling van de stichting. In geval van een afgenomen mate van arbeidsongeschiktheid, zal het voortzettingspercentage overeenkomstig bovenstaande tabel worden verlaagd. Het percentage arbeidsongeschiktheidspensioen wijzigt niet indien een indeling in een hogere klasse van arbeidsongeschiktheid plaatsvindt nadat de deelname inzake het resterende arbeidsgeschikte gedeelte is beëindigd.
5. Aan deelnemers die bij de aanvang van hun deelnemerschap reeds (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt waren, wordt arbeidsongeschiktheidspensioen verleend indien en voor zover een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid tijdens het deelnemerschap leidt tot een indeling in een hogere klasse van arbeidsongeschiktheid.
HOOFDSTUK 3 KEUZEMOGELIJKHEDEN
Artikel 17 Vervroeging van de pensioendatum
De (gewezen) deelnemer heeft bij de beëindiging van de dienstbetrekking de mogelijkheid het pensioen op een eerder tijdstip dan de pensioendatum in te laten gaan. De pensioeningangsdatum mag maximaal vervroegd worden tot de eerste dag van de kalendermaand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd bereikt die tien jaar lager is dan de voor het betreffende kalenderjaar geldende AOW-gerechtigde leeftijd.
Artikel 18 Deeltijdpensioen (vervallen)
Indien de deelnemer er voor kiest om het pensioen op een eerder tijdstip in te laten gaan, zoals bedoeld in artikel 17, behoeft het dienstverband niet geheel te eindigen op de pensioeningangsdatum. De invulling van deeltijdpensioen geschiedt in onderling overleg tussen de deelnemer en de werkgever. De voorwaarden voor deeltijdpensioen en voortzetting van de pensioenopbouw na de gekozen pensioeningangsdatum worden door het bestuur vastgesteld.
Artikel 19 Variabel ouderdomspensioen
De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om vanaf de pensioeningangsdatum tot vijf jaren na de eerste dag van de maand volgend op de ingangsdatum van de AOW een hoger of lager pensioen te ontvangen dan in de periode erna. Het laagste ouderdomspensioen mag niet minder zijn dan 75% van het hoogste, waarbij tussen de eerste dag van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt en de dag volgend op de maand waarin de deelnemer zijn AOW ontvangt, een bedrag buiten aanmerking blijft ter grootte van het tijdelijk ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10.
Artikel 19 a Verlengen tijdelijk ouderdomspensioen
De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om het tijdelijk ouderdomspensioen vanaf de pensioeningangsdatum te verlengen tot de eerste dag van de maand waarin de AOW- uitkering ingaat. Voor het verlengen van het tijdelijk ouderdomspensioen zijn de in de bijlage, onderdeel 6, vermelde uitruilfactoren van toepassing.
Artikel 20 Uitruil partnerpensioen en ouderdomspensioen
1. De (gewezen) deelnemer kan op de pensioeningangsdatum de waarde van het partnerpensioen geheel of gedeeltelijk aanwenden voor een hoger en/of eerder ingaand ouderdomspensioen. Ook kan de (gewezen) deelnemer op de ontslagdatum of de pensioeningangsdatum een gedeelte van de waarde van het ouderdomspensioen aanwenden voor een hoger partnerpensioen. Het partnerpensioen en het eventueel bijzonder partnerpensioen mogen tezamen maximaal 100% van het ouderdomspensioen bedragen ná uitruil.
2. Het recht op bijzonder partnerpensioen van de ex-partner, zoals omschreven in artikel 22 kan niet worden omgezet in ouderdomspensioen.
Artikel 21 Overige bepalingen inzake keuzemogelijkheden
1. De uit artikel 17, 18, 19, 19 a en 20 voortvloeiende keuzes kunnen slechts éénmaal en onherroepelijk in het laatste jaar voor de pensioeningangsdatum gemaakt worden en dienen uiterlijk 3 maanden voor de pensioeningangsdatum bij de stichting te zijn gemeld. De eenmalige vaststelling kent een uitzondering ingeval de ingangsdatum van de AOW na de vaststelling van de gedane keuze wordt aangepast.
2. Indien de (gewezen) deelnemer op het tijdstip van de in lid 1 genoemde gemaakte keuze(s) een partner heeft, dient deze schriftelijk met de keuze(s) in te stemmen.
3. Het bestuur stelt voor de in lid 1 genoemde keuzes nadere voorwaarden op, rekening houdende met de ter zake geldende fiscale grenzen, en bepaalt per keuzemogelijkheid de sekseneutrale factoren op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid.
4. De in lid 3 bedoelde voorwaarden en factoren zijn opgenomen in een bij dit reglement behorende bijlage.
HOOFDSTUK 4 BIJZONDERE PENSIOENBEPALENDE SITUATIES
Artikel 22 Bijzonder partnerpensioen (bij beëindiging relatie)
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder scheiding verstaan het eindigen van het huwelijk van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde door echtscheiding of door ontbinding na scheiding van tafel en bed, dan wel het eindigen van het geregistreerde partnerschap of samenlevingsverband. Als scheiding wordt niet beschouwd de beëindiging van het geregistreerd partnerschap door een huwelijk met dezelfde partner of de beëindiging van het samenlevingsverband door een huwelijk of een geregistreerd partnerschap met dezelfde partner of de omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap.
2. De ex-partner verkrijgt bij scheiding een aanspraak op bijzonder partnerpensioen. Deze aanspraak wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 25 (tussentijds ontslag), alsof de dienstbetrekking van de deelnemer met de werkgever is geëindigd op de datum van scheiding. De ex-partner ontvangt een bewijs van de aanspraak op een bijzonder partnerpensioen.
3. Op het bijzonder partnerpensioen is het bepaalde in artikel 15 (beperking van het nabestaandenpensioen) van overeenkomstige toepassing.
4. Een tot stand te brengen afwijkende overeenkomst van het onder lid 1 en 2 bepaalde is slechts geldig indien de deelnemer en partner bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden bij het aangaan van een geregistreerd partnerschap, samenlevings- overeenkomst of bij een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met het oog op de scheiding anders overeenkomen. Met die overeenkomst wordt slechts rekening gehouden als hieraan een verklaring van de stichting is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
5. Het pensioen waarop de ex-partner volgens dit artikel recht heeft wordt jaarlijks conform artikel 32 (indexatie) verhoogd.
6. Indien de gescheiden deelnemer opnieuw een partner heeft zoals is omschreven in dit reglement, wordt de nieuwe aanspraak op partnerpensioen verminderd met de -geïndexeerde- aanspraak op bijzonder partnerpensioen ingevolge dit artikel.
7. De ex-partner kan het bijzonder partnerpensioen bij ingang overdragen aan een eerdere of latere partner van de overleden deelnemer, mits de overdracht onherroepelijk is, bij notarieel verleden akte is overeengekomen en de stichting zich schriftelijk bereid heeft verklaard in te stemmen met het uit de overdracht voortvloeiende gewijzigde risico.
8. Indien het bijzonder partnerpensioen bij scheiding minder bedraagt dan het in artikel 66, lid 1 van de PW bedoelde bedrag, vindt binnen 6 maanden nadat de scheiding aan de stichting is gemeld afkoop plaats.
9. Voor de afkoop als bedoeld in lid 8 stelt het bestuur sekseneutrale afkoopfactoren vast op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
10. Indien de ex-partner overlijdt voordat de deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt en nog geen ouderdomspensioen ontvangt, maakt de aanspraak op het bijzonder partnerpensioen vanaf het moment van overlijden van de ex-partner weer deel uit van de pensioenaanspraken van de deelnemer of gewezen deelnemer. Na omzetting zoals omschreven in artikel 23 lid 4 vindt deze toevoeging niet plaats.
Artikel 23 Verevening ouderdomspensioen (bij beëindiging huwelijk of geregistreerd partnerschap)
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder scheiding verstaan echtscheiding, beëindiging van het geregistreerd partnerschap of scheiding van tafel en bed van een (gewezen) deelnemer of gepensioneerde na 1 mei 1995. Als scheiding wordt niet beschouwd de beëindiging van het geregistreerd partnerschap door een huwelijk met dezelfde partner of een omzetting van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap.
2. De (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner verkrijgt, op verzoek gedaan binnen twee jaar nadat de scheiding is komen vast te staan, een recht op 50% van het ouderdomspensioen dat is opgebouwd gedurende de deelnemersjaren die liggen tussen de datum waarop het huwelijk is gesloten of het geregistreerd partnerschap is aangegaan en het tijdstip van de scheiding. Een pensioen wordt niet verevend, indien op het tijdstip van scheiding het deel van dat pensioen, waarop recht op uitbetaling ontstaat niet meer bedraagt dan het in artikel 66 van de PW genoemde bedrag.
3. Bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden bij het aangaan van het geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met het oog op de scheiding kunnen de beide (ex-)echtgenoten of (ex-) geregistreerde partners overeenkomen van het bepaalde in lid 2 van dit artikel af te wijken of af te zien. Hiertoe ontvangt de stichting binnen twee jaar na de scheiding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst.
4. Bij huwelijkse voorwaarden, bij voorwaarden aangegaan bij een geregistreerd partnerschap of bij een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met het oog op de scheiding kunnen de beide (ex-)echtgenoten overeenkomen dat het recht op verevening als omschreven in lid 2 van dit artikel en het bijzonder partnerpensioen, worden omgezet in recht op pensioen op het leven van de (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-
)geregistreerde partner. Hiertoe dient de stichting binnen twee jaar na de scheiding een gewaarmerkt afschrift of uittreksel van de overeenkomst te ontvangen. De stichting kan alvorens akkoord te gaan met de omzetting, welke op actuarieel neutrale basis plaatsvindt, nadere voorwaarden stellen. Ingeval van omzetting is de stichting bereid om de waarde van dit recht op pensioen over te dragen naar de pensioenuitvoerder van de (ex-) echtgeno(o)t(e), mits hierom binnen twee maanden na de datum van omzetting is verzocht.
5. Het pensioen waarop de (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner volgens dit artikel recht heeft, wordt jaarlijks conform artikel 32 (indexatie) verhoogd.
6. Het -geïndexeerde- verevende of omgezette ouderdomspensioen wordt in mindering gebracht op de aanspraak op ouderdomspensioen als omschreven in artikel 9. De (ex-
)echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner ontvangt een bewijs van het recht uit hoofde van verevening of omzetting. De (gewezen) deelnemer of gepensioneerde ontvangt een kopie van dit bewijs.
7. Na overlijden van een (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner, die aanspraak heeft op een pensioen uit hoofde van het bepaalde in lid 2 van dit artikel, zal dit pensioen worden toegevoegd aan het ouderdomspensioen van de betrokken (gewezen) deelnemer of gepensioneerde. Na omzetting zoals omschreven in lid 4 van dit artikel vindt deze toevoeging niet plaats.
8. De stichting behoudt zich het recht voor in verband met het gestelde in dit artikel kosten in rekening te brengen bij de belanghebbenden en nadere richtlijnen te geven.
Artikel 24 Voortzetting van het deelnemerschap bij arbeidsongeschiktheid
1. Een deelnemer, die direct aansluitend op maximaal twee jaar ziekte, een WAO-uitkering ontvangt, komt na die periode in aanmerking voor een (gedeeltelijke) premievrije voortzetting van de in artikel 4 lid 1 genoemde pensioenaanspraken. De premievrije voortzetting gaat in op de dag waarop de WAO-uitkering is aangevangen en eindigt op de pensioendatum of, indien eerder, op de datum waarop de deelnemer overlijdt of op de datum waarop de WAO-uitkering wordt beëindigd.
2. Voor de bepaling van de premievrije voortzetting wordt het pensioengevend jaarsalaris, dat gold direct voorafgaande aan de aanvang van de ziekte, jaarlijks conform artikel 32 (indexatie) verhoogd.
3. In geval van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid vindt de premievrije voortzetting plaats op grond van de in de volgende tabel vermelde voortzettingspercentages:
Bij een arbeidsongeschiktheid van | Is het voortzettingspercentage |
80% tot 100% 65% tot 80% 55% tot 65% 45% tot 55% 35% tot 45% 25% tot 35% 15% tot 25% | 100% 72½% 60% 50% 40% 30% 20% |
4. Xxxxxxx van een toegenomen mate van arbeidsongeschiktheid wordt deze verhoging uitsluitend toegepast indien de deelnemer op het moment van wijziging van het percentage arbeidsongeschiktheid voor zijn arbeidsgeschikte gedeelte deelnemer is. In geval van een afgenomen mate van arbeidsongeschiktheid, zal het voortzettingspercentage overeenkomstig bovenstaande tabel worden verlaagd. Het voortzettingspercentage wijzigt niet indien een indeling in een hogere klasse van arbeidsongeschiktheid plaatsvindt nadat de deelname inzake het resterende arbeidsge- schikte gedeelte is beëindigd.
5. Aan deelnemers die bij de aanvang van hun deelnemerschap reeds (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt waren, wordt premievrije voortzetting verleend indien en voor zover een toename van de mate van arbeidsongeschiktheid tijdens het deelnemerschap leidt tot een indeling in een hogere klasse van arbeidsongeschiktheid.
Artikel 25 Tussentijds(e) ontslag en afkoop
1. Indien het deelnemerschap langer dan één jaar heeft geduurd en eindigt vóór de pensioendatum anders dan door overlijden of pensionering krijgt de gewezen deelnemer een aanspraak op een tijdsevenredig
- ouderdomspensioen;
- tijdelijk ouderdomspensioen;
- partnerpensioen; en
- wezenpensioen.
2. De in lid 1 bedoelde tijdsevenredige aanspraken zijn gelijk aan de pensioenen waarop de deelnemer aanspraak had bij een ongewijzigde voortzetting van het deelnemerschap tot de pensioendatum verminderd met de pensioenen berekend op dezelfde grondslagen over de jaren tussen de ontslagdatum en de pensioendatum.
3. Indien op de ontslagdatum wegens arbeidsongeschiktheid van de deelnemer gehele of gedeeltelijke vrijstelling van de premiebetaling is verleend zoals bedoeld in artikel 24, vindt het bepaalde in het voorgaande lid niet plaats voor het overeenkomstig deel van het pensioen. Zodra na ontslag gehele of gedeeltelijke intrekking van de vrijstelling van premiebetaling plaatsvindt, vindt voor zover de vrijstelling van premiebetaling komt te vervallen, het bepaalde in het voorgaande lid toepassing op het overeenkomstig deel van het pensioen. In plaats van de ontslagdatum wordt dan gelezen de datum waarop de premievrijstelling geheel of gedeeltelijk eindigt.
4. De gewezen deelnemer ontvangt een bewijs van de in lid 2 genoemde opgebouwde aanspraken.
5. Indien de aanspraak op (tijdelijk) ouderdomspensioen en partnerpensioen als bedoeld in het eerste lid:
a. ten tijde van de beëindiging minder bedraagt dan € 2,- per jaar , vervalt deze aanspraak, tenzij het fonds ten tijde van de beëindiging van de dienstbetrekking reeds in kennis is gesteld van de verhuizing van de (gewezen) deelnemer naar een andere lidstaat van de Europese Unie, een en ander als bedoeld in artikel 55, zesde lid, van de PW. De daarbij vrijgevallen middelen worden toegevoegd aan de algemene middelen van het fonds;
b. ten tijde van de beëindiging, meer bedraagt dan € 2,- per jaar maar minder dan het grensbedrag genoemd in artikel 66, eerste lid, van de PW, zal, op instigatie van het fonds met schriftelijke instemming van de gewezen deelnemer, afkoop van de aanspraken kunnen plaatsvinden.
c. Het fonds betaalt de afkoopuitkering als bedoeld onder b op dag dat de aanspraken vervallen in verband met de afkoop.
6. Ingeval van afkoop behelst het de aanspraken op (tijdelijk) ouderdomspensioen en partnerpensioen, maar niet het bijzonder partnerpensioen dat bij het fonds achter blijft.
7. Voor de afkoop als bedoeld in lid 5 stelt het bestuur sekseneutrale afkoopfactoren vast op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
Artikel 26 Voortzetting van het deelnemerschap bij werkloosheid (Vervallen) Artikel 27 Waardeoverdracht
1. De stichting streeft ernaar het pensioenverlies dat voor een werknemer kan ontstaan door wisseling van werkgever, zoveel mogelijk te beperken.
2. a. Indien de gewezen deelnemer in dienst treedt van een andere werkgever, wordt de waarde van de verworven pensioenaanspraken overgedragen op verzoek van de gewezen deelnemer via het uitvoeringsorgaan van de pensioenregeling van de nieuwe werkgever en vervallen de aanspraken uit hoofde van deze pensioenregeling.
b. Bij de berekening van de over te dragen waarde en de daarbij te volgen procedure zullen de regels worden gevolgd zoals die zijn neergelegd in de PW en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten.
3. De in lid 2 bedoelde waardeoverdracht vindt slechts plaats indien er sprake is van individueel ontslag.
4. a. De stichting is verplicht de waarde van de pensioenaanspraken opgebouwd bij een vorige werkgever te accepteren indien een deelnemer de stichting verzoekt om waardeoverdracht. De overdrachtswaarde wordt aangewend voor inkoop van extra deelnemersjaren. Indien door deze inkoop het in artikel 8 lid 1 bedoelde maximum
aantal deelnemersjaren van 35 wordt overschreden, worden de aanspraken op grond van deze meerdere jaren dan 35 jaarlijks geïndexeerd conform artikel 32 (indexatie).
b. Het bepaalde in lid 2 sub b is van overeenkomstige toepassing.
6. De stichting zal haar medewerking verlenen met de automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen.
Artikel 27a Interne waardeoverdracht
1. De gewezen deelnemer heeft het recht om zijn uitgestelde pensioenaanspraken over te dragen naar het reglement B van de stichting. Hierbij is artikel 28 lid 7 van dat reglement van toepassing.
2. Een verzoek daartoe moet schriftelijk plaatsvinden en uiterlijk 3 maanden vóór pensioendatum zijn ontvangen en ingeval er sprake is van een partner in de zin van dit reglement door deze partner zijn medeondertekend.
3. Bij de berekening van de over te dragen waarde en de daarbij te volgen procedure zullen de regels worden gevolgd zoals die zijn neergelegd in de PW en de daarop gebaseerde uitvoeringsbesluiten.
Artikel 28 Voortzetting pensioenopbouw bij ouderschapsverlof
Indien een deelnemer gebruik maakt van het recht om tijdelijk in een parttime dienstverband te werken als gevolg van de mogelijkheid ouderschapsverlof op te nemen, wordt de pensioenopbouw gedurende dit verlof voortgezet op basis van het dienstverband dat van toepassing was direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof. Het ouderschapsverlof dient binnen de door de desbetreffende wet gestelde eisen te vallen.
HOOFDSTUK 5 FINANCIERING
Artikel 29 Financiering
1. De pensioenen worden zodanig gefinancierd dat de aanspraken berekend over reeds verstreken deelnemersjaren steeds ten volle zijn gedekt.
2. De door de werkgever aan de stichting af te dragen totale bijdragen worden jaarlijks, overeenkomstig de pensioenuitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de stichting voldaan.
In de pensioenuitvoeringsovereenkomst tussen de werkgever en de stichting zijn de wijze, de voorwaarden en de hoogte van deze bijdragen en de overige kosten nader geregeld. Deze pensioenuitvoeringsovereenkomst kan door iedere (gewezen) deelnemer, pensioengerechtigde en belanghebbende worden opgevraagd bij de stichting.
Artikel 30 Vermindering en beëindiging bijdragebetaling, vermindering aanspraken
1. De werkgever kan zijn bijdragen aan de stichting ter zake van de pensioenen slechts verminderen of staken in het geval van ingrijpende wijziging van omstandigheden, mits de pensioenuitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 29 lid 2 daarin voorziet.
2. Indien van de in lid 1 vermelde bevoegdheden gebruik wordt gemaakt, zullen de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden daarvan onverwijld in kennis worden gesteld.
3. Indien van de in lid 1 vermelde bevoegdheden gebruik wordt gemaakt, zal het bestuur zich beraden over een aanpassing van het reglement aan de gewijzigde omstandigheden, waarbij geen inbreuk zal worden gemaakt op de pensioenaanspraken die op grond van de verrichte betalingen c.q. reserveringen reeds zijn verkregen.
4. In afwijking van lid 3 kunnen reeds verkregen pensioenaanspraken en pensioenrechten worden verminderd indien:
a. de stichting gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de bij of krachtens artikel 131 Pw gestelde eisen ten aanzien van het minimaal vereist eigen vermogen of de bij of krachtens artikel 132 Pw gestelde eisen ten aanzien van het vereist eigen vermogen;
b. de stichting niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan artikel 131 of artikel 132 Pw zonder dat de belangen van deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden of de werkgever onevenredig worden geschaad; en
c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggings- beleid, zijn ingezet in het herstelplan, bedoeld in artikel 138 of 139 Pw.
Het bepaalde in lid 2 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de vermindering eerst kan worden gerealiseerd één maand nadat De Nederlandsche Bank
N.V. en de werkgevers hierover zijn geïnformeerd en de in lid 2 bedoelde in kennis stelling heeft plaatsgevonden.
5. Zodra in Nederland een actieve oorlogstoestand intreedt, zullen, indien de (aspirant) deelnemer, de gewezen deelnemer of de pensioengerechtigde op dat moment in leven is en ongeacht of hij in krijgsdienst is, de krachtens dit reglement verleende aanspraken op nabestaandenpensioen worden opgeschort en zal worden aangesloten bij de voorwaarden van de herverzekeraar.
HOOFDSTUK 6 PENSIOENUITKERING
Artikel 31 Pensioenuitkeringen
1. Pensioenen worden toegekend/uitgekeerd op aanvraag door of namens de (gewezen) deelnemer.
2. De uitkeringen vinden -onder aftrek van wettelijke inhoudingen- plaats in maandelijkse termijnen.
Onder "maandelijkse termijn" wordt verstaan een termijn ter grootte van 1/12-de deel van het ingegane jaarlijkse pensioen. De uitkeringen vinden plaats in Nederlandse valuta op een door de (gewezen) deelnemer aangewezen bank- of girorekening, welke in Nederland of in een andere lidstaat van de Europese Unie wordt aangehouden, waarbij transactiekosten op de uitkering in mindering kunnen worden gebracht.
3. Voor de uitbetaling dienen aan de stichting -voor zover zij dat verlangt - stukken te worden verstrekt waaruit het recht op uitkering blijkt.
4. Ouderdomspensioen dat bij ingang niet meer bedraagt dan het betreffende maximale bedrag van het af te kopen pensioen, zoals vermeld in artikel 66 eerste lid van de PW, kan samen met het latente partnerpensioen binnen zes maanden na ingang van het ouderdomspensioen door de stichting worden afgekocht. Deze afkoop vindt slechts plaats als de stichting beschikt over een door de belanghebbende ondertekend stuk waaruit de instemming blijkt.
5. Partner- of wezenpensioen dat bij ingang niet meer bedraagt dan het betreffende maximale bedrag van het af te kopen pensioen, zoals vermeld in artikel 67 eerste lid van de PW, kan binnen zes maanden na ingang door de stichting worden afgekocht. Deze afkoop vindt slechts plaats als de stichting beschikt over een door de belanghebbende ondertekend stuk waaruit de instemming blijkt.
6. Bij de afkoop als bedoeld in leden 4 en 5 stelt het bestuur sekseneutrale afkoopfactoren vast op basis van collectieve actuariële gelijkheid. De afkoopwaarde wordt verminderd met wettelijke inhoudingen.
7. Ten onrechte verstrekte pensioenuitkeringen worden door of namens de stichting teruggevorderd.
8. De pensioenuitkeringen worden jaarlijks verhoogd conform artikel 32 (indexatie).
HOOFDSTUK 7 INDEXATIE
Artikel 32 Indexatie
1. De franchise, zoals bedoeld in artikel 1 sub v, wordt jaarlijks per 1 januari verhoogd met de loonindex.
2. De navolgende pensioenaanspraken worden jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met maximaal de loonindex. Het bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de pensioenaanspraken worden geïndexeerd. Voor deze voorwaardelijke indexatie is geen reserve gevormd. De indexatie van deze aanspraken wordt uit premies gefinancierd:
a. het pensioengevend jaarsalaris bij arbeidsongeschiktheid, zoals bedoeld in artikel 24 lid 2;
b. het pensioengevend jaarsalaris dat gold direct voorafgaande aan de daling van het pensioengevend jaarsalaris bij aanvaarding van een lager betaalde functie zoals bedoeld in artikel 9 lid 3;
c. het nog niet ingegane pensioen van een deelnemer verkregen door overschrijding van het maximum aantal deelnemersjaren, zoals bedoeld in artikel 27 lid 4a;
d. het niet-omgezette nog niet ingegane verevende pensioen als bedoeld in artikel 23 lid 5 waarop de (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner van de deelnemer aanspraak heeft.
3. De navolgende pensioenaanspraken en pensioenrechten worden met inachtneming van het bepaalde in artikel 35 (overgangsbepaling) jaarlijks per 1 januari, met maximaal de prijsindex geïndexeerd. Voor deze voorwaardelijke indexatie is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De indexatie wordt uit beleggingsrendement gefinancierd:
a. de nog niet ingegane pensioenaanspraken voor de gewezen deelnemer, zoals bedoeld in artikel 25 (tussentijds ontslag);
b. de pensioenaanspraken verkregen uit de FVP-bijdrage, zoals bedoeld in artikel 26;
c. het nog niet ingegaan bijzonder partnerpensioen, zoals bedoeld in artikel 22 lid 5;
d. de ingegane pensioenrechten, zoals bedoeld in artikel 31, lid 2 (pensioen- uitkeringen), met uitzondering van het Anw-hiaatpensioen;
e. het (niet-)omgezette nog niet ingegane verevende pensioen als bedoeld in artikel
23 lid 5 waarop de (ex-)echtgeno(o)t(e) of (ex-)geregistreerde partner van de (gewezen) deelnemer aanspraak heeft;
f. het nog niet ingegane pensioen van een deelnemer verkregen door overschrijding van het maximum aantal deelnemersjaren, zoals bedoeld in artikel 27 lid 4a, uitsluitend indien en voor zover de prijsindex hoger is dan de loonindex.
4. Voor zover pensioen- en aanspraakgerechtigden recht hebben op de garantieregeling (onvoorwaardelijke indexatie) als bedoeld in artikel 35 lid 4 van dit pensioenreglement worden deze pensioenrechten en -aanspraken jaarlijks verhoogd met de prijsindex tot een maximum van 3%. Hierop kan slechts uitzondering plaatsvinden in geval van onderdekking als bedoeld in artikel 134 van de Pensioenwet. Boven de 3% geldt de voorwaardelijke indexatie als bedoeld in het derde lid.
5. Het bestuur kan jaarlijks - wanneer zich bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan of voordoen in de ontwikkeling van lonen en prijzen - het verhogingspercentage anders vaststellen dan hiervoor is bepaald. Zulks doet zich in ieder geval voor indien in bepaalde jaren een negatieve prijs- of loonontwikkeling heeft plaatsgevonden. De indexatie over die jaren bedraagt dan nihil, maar daarbij geldt het uitgangspunt dat in opvolgende jaren enkel indexatie kan plaatsvinden indien en voor zover de voornoemde negatieve waarden zijn gecompenseerd.
HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN
Artikel 33 Samenloop elders opgebouwde rechten
1. In de in dit reglement omschreven pensioenaanspraken zijn begrepen de pensioen(aansprak)en waarop de (aspirant) deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde op grond van zijn dienstverband met de werkgever recht heeft ingevolge de deelname aan een pensioenregeling ondergebracht bij een bedrijfspensioenfonds of een verzekeraar, zoals bedoeld in artikel 1 letter ai.
2. De keuzemogelijkheden zoals bedoeld in hoofdstuk 3 worden slechts geboden indien de waarde van de in lid 1 bedoelde elders opgebouwde aanspraken wordt overgedragen aan de stichting.
3. Indien geen waardeoverdracht als bedoeld in lid 2 heeft plaatsgevonden, zullen de pensioenaanspraken worden verminderd met de uit de deelname aan de pensioenregeling van een bedrijfspensioenfonds of een verzekeringsmaatschappij voortvloeiende pensioenaanspraken, zoals bedoeld in lid 1. Op de resterende pensioenaanspraken zullen vervolgens de bepalingen van dit reglement, met uitzondering van hoofdstuk 3, van toepassing zijn.
Artikel 34 Samenloop met uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid (vervallen per 1 januari 2020)
Artikel 35 Inwerkingtreding en overgangsbepalingen
1. Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2001 en vervangt het tot die datum geldende reglement.
2. De opgebouwde tijdsevenredige jaren van een deelnemer onder het per 31 december 2000 geldende reglement worden als deelnemersjaren aangemerkt voor de toepassing van dit reglement. Deze tijdsevenredige jaren zijn gelijk aan het totaal aantal te bereiken jaren -gemaximeerd op 35-, onder het per 31 december 2000 geldende reglement bij ongewijzigde voortzetting tot de pensioendatum verminderd met de vanaf 1 januari 2001 nog te vervullen deelnemersjaren tot de pensioendatum, vastgesteld in maanden nauwkeurig.
3. Alle voor 1 januari 2001 ingegane pensioenen en de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van een ieder die per 31 december 2000 (gewezen) deelnemer was, alsmede de eventuele meeverzekerde partner- en wezenpensioenen, worden volgens het op die datum geldende reglement vastgesteld en vervolgens verhoogd met 8%.
4. Voor de aanspraken van degenen die reeds op 31 december 2000 gepensioneerd zijn en voor de per die datum bestaande premievrije aanspraken van de gewezen deelnemers is de indexatie als bedoeld in artikel 32 lid 3 tot en met maximaal 3% gegarandeerd. De verhogingen van deze aanspraken op basis van die indexatie vallen mede onder deze garantie.
5. De garantie als bedoeld in lid 4 geldt eveneens voor de opgebouwde rechten van de deelnemers, zoals deze, na de verhoging met 8% als bedoeld in lid 3, per 31 december 2000 luiden. De opgebouwde rechten waarvoor de garantie geldt, zullen, zolang het deelnemerschap voortduurt, jaarlijks per 1 januari, voor het eerst per 1 januari 2001, met de loonindex worden verhoogd. Na beëindiging van het deelnemerschap worden deze opgebouwde rechten, waarvoor de garantie als bedoeld in lid 4 geldt, met de prijsindex verhoogd.
6. Het op grond van artikel 9 te berekenen ouderdomspensioen wordt:
a. voor de deelnemers, voor wie op 31 december 2000 een nabestaandenpensioen is verzekerd, verlaagd met een bedrag dat gelijk is aan 2% * het gemiddelde parttime percentage * m * F1;
b. voor de deelnemers, voor wie op 31 december 2000 geen nabestaandenpensioen is verzekerd, verhoogd met een bedrag, dat gelijk is aan 2% * het gemiddelde parttime percentage * m * F2, waarin,
- m: het totaal aantal in aanmerking te nemen deelnemersjaren, verminderd met de vanaf 1 januari 2001 nog te vervullen deelnemersjaren tot de pensioendatum, vastgesteld in maanden nauwkeurig.
- F1: het verschil tussen de op 31 december 2000 op grond van het vervallen reglement geldende franchise voor het ouderdomspensioen voor gehuwden, verhoogd met 8%, en de op 1 januari 2001 geldende franchise als bedoeld in artikel 8 lid 2.
- F2: het verschil tussen de op 1 januari 2001 geldende franchise als bedoeld in artikel 8 lid 2 en de op 31 december 2000 op grond van het vervallen reglement geldende franchise voor het ouderdomspensioen voor ongehuwden, verhoogd met 8%.
- het gemiddelde parttime percentage: het gemiddelde parttime percentage zoals gedefinieerd in artikel 1 letter s, waarbij de jaren vanaf 1 januari 2001 buiten beschouwing worden gelaten.
7. Het op grond van artikel 10 te berekenen tijdelijk ouderdomspensioen wordt voor de deelnemers, voor wie per 31 december 2000 het tijdelijk pensioen gebaseerd is op de op grond van het vervallen reglement geldende franchise voor gehuwden, verhoogd met het volgens lid 6a berekende bedrag. Voor de deelnemers, voor wie per 31 december 2000 het tijdelijk pensioen gebaseerd is op de op grond van het vervallen reglement geldende franchise voor ongehuwden, wordt het tijdelijk ouderdomspensioen verlaagd met het volgens lid 6b. berekende bedrag.
8. Voor de deelnemers, voor wie op 31 december 2000 een partnerpensioen is verzekerd, wordt op het volgens artikel 11 lid 2 en 3 berekende nabestaandenpensioen een correctie toegepast van (0,1%* 1,08*S - F3) *m * het gemiddelde parttime percentage, waarin,
S: het pensioengevende salaris, zoals dit op 31 december 2000 luidde, m: het aantal jaren als vastgesteld als omschreven in lid 6.
F3: 1,5% van de met 8% vakantiegeld verhoogde op grond van het vervallen reglement geldende franchise voor het nabestaandenpensioen, zoals deze op 31 december 2000 geldt, verminderd met 1,4 % van de op 1 januari 2001 geldende franchise als bedoeld in artikel 8.
Het gemiddelde parttime percentage: het gemiddelde parttime percentage zoals omschreven in lid 6.
9. Voor een ieder die per 31 december 2000 deelnemer was aan het per die datum geldende reglement en waarvoor per die datum geen nabestaandenpensioen is verzekerd:
a. zijn, bij beëindiging van het deelnemerschap door overlijden, de overgangs- bepalingen in dit artikel van toepassing als ware wel een nabestaandenpensioen verzekerd per 31 december 2000;
b. bedragen de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen, bij beëindiging van het deelnemerschap anders dan door overlijden, 1,4% van de laatst vastgestelde pensioengrondslag, vermenigvuldigd met het gemiddelde parttime percentage, waarbij voor de vaststelling de jaren voor 1 januari 2001 buiten beschouwing worden gelaten, en vermenigvuldigd met het aantal deelnemersjaren vanaf 1 januari 2001. Het bepaalde in artikel 9 lid 3 (demotie) en artikel 9 lid 4
(matiging) voor de vaststelling van het ouderdomspensioen is hierbij eveneens van toepassing voor de vaststelling van het nabestaandenpensioen.
10. Ingeval de belastingdienst van mening mocht zijn dat deze regeling niet als een pensioenregeling in de zin van de Wet op de loonbelasting kan worden aangemerkt, zal deze regeling onverwijld en met terugwerkende kracht tot het tijdstip van ingang van de regeling worden aangepast, opdat deze wel als een zodanige pensioenregeling wordt aangemerkt.
11. Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de aanspraak- of de pensioen- gerechtigde enig recht op zijn pensioenaanspraken of -rechten aan een ander toekent, is nietig, tenzij verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in artikel 25, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990; of vervreemding plaatsvindt op grond van artikel 57, vijfde lid van de PW.
12. Dit reglement kan worden aangehaald als “Pensioenreglement A2001 van Provisum” en is geldig met ingang van 1 januari 2024 en is laatstelijk gewijzigd op 8 december 2023.
13. In verband met de beperking van de fiscaal gefacilieerde pensioenopbouw ingaande 1 januari 2006 is Pensioenreglement A van Provisum 2001 vervangen door Pensioenreglement A van Provisum 2006. Daarin is geregeld dat het reglement niet geldt voor de deelnemers die op 1 januari 2006 56 jaar of ouder waren en hebben gekozen voor de toepassing van Pensioenreglement A van Provisum 2001. Voor deze groep deelnemers blijft dit reglement van toepassing na 1 januari 2006. Indien en voor zover een deelnemer waarvoor dit reglement van toepassing blijft, door het ontbreken in dit reglement van bepalingen over de wet WIA en de levensloopregeling, in een nadeliger positie komt te verkeren dan een deelnemer waarvoor reglement A van Provisum 2006 van toepassing is, zullen de bepalingen van Pensioenreglement A van Provisum 2006 worden toegepast.
Artikel 36 Wijziging reglement
Dit reglement kan door het bestuur van de stichting, met inachtneming van het daaromtrent in de statuten bepaalde, worden gewijzigd dan wel worden beëindigd:
a. indien en voor zover nieuwe wettelijke voorzieningen met betrekking tot de verzorging van de oude dag en/of van partner of wezen worden ingevoerd, dan wel te dezen bestaande voorzieningen door wetgeving, jurisprudentie of anderszins worden gewijzigd;
b. indien een werkgever ten aanzien van de onder dit pensioenreglement van de stichting vallende deelnemers toetreedt tot een bedrijfstakpensioenfonds;
c. bij wijziging van de aan dit reglement ten grondslag liggende pensioen- overeenkomst welke schriftelijk door C&A aan de stichting is gemeld en waarbij is voldaan aan hetgeen daaromtrent in de statuten van de stichting en/of in de pensioenuitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 29 lid 2 is bepaald.