nr. 270 271 van 22 maart 2022 in de zaak RvV X / II
nr. 270 271 van 22 maart 2022 in de zaak RvV X / II
In zake: X
Gekozen woonplaats: ten kantore van advocaat X. XXXXXXXXX en X. XXXXX
Xxxxxxxxxxxxxx 00
0000 XXXXX
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IIde KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Slowaakse nationaliteit te zijn, op 23 december 2021 heeft ingediend om de schorsing van de tenuitvoerlegging en de nietigverklaring te vorderen van de beslissing van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 7 december 2021 tot beëindiging van het verblijf.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 11 februari 2021, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op 28 februari 2022.
Xxxxxxx het verslag van rechter in vreemdelingenzaken X. XXXXXX.
Gehoord de opmerkingen van advocaat X. XX XXXXXXX, die loco advocaten X. XXXXXXXXX en X. XXXXX verschijnt voor de verzoekende partij en van advocaat C. DECORDIER, die verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1. De verwerende partij stelt het feitenrelaas in haar nota met opmerkingen als volgt voor:
“Verzoekende partij verklaart van Slovaakse nationaliteit te zijn, geboren te Kosice (Slovakije) op 27.12.1978.
Xxxxxxxxx verklaarde op 02.10.1998 in België aangekomen te zijn samen met uw toenmalige partner (S.
R. geboren te Plzen/Tsjecho-Slovakije op 24.08.1979, nationaliteit Tsjechische Republiek). Op 06.10.1998 vroeg verzoeker asiel aan.
Op 04.12.1998 werd een “beslissing tot weigering verblijf” (bijlage 26 bis) genomen door de Dienst Vreemdelingenzaken.
Op 04.12.1998 werd door de DVZ een bevel om het grondgebied te verlaten binnen een termijn van 5 dagen (bijlage 13) genomen. Deze beslissing werd verzoeker diezelfde dag ter kennis gebracht.
Op 08.12.1998 diende verzoeker bij het Commissariaat voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna: CGVS) een dringend beroep in tegen de beslissing d.d. 04.12.1998.
Op 20.12.1998 werd door de Lokale Politie van Gent een administratief verslag vreemdelingencontrole (GE.12.18.(…)/98) opgesteld daar verzoeker betrapt werd op winkeldiefstallen. Xxxxxxxxx mocht beschikken zonder meer daar zijn asielaanvraag nog hangende was.
Op 22.02.1999 werd door de Lokale Politie van Gent een administratief verslag vreemdelingencontrole opgesteld (GE.12.18.(…)/99) daar verzoeker op heterdaad betrapt werd bij diefstal. Xxxxxxxxx mocht beschikken zonder meer daar zijn asielaanvraag nog hangende was.
Op 11.04.1999 werd door de Lokale Politie van Gent een administratief verslag vreemdelingencontrole opgesteld daar verzoeker verdacht werd van diefstal. Xxxxxxxxx mocht beschikken zonder meer daar zijn asielaanvraag nog hangende was.
Op 29.04.1999 werd een “bevestigende beslissing van weigering van verblijf” genomen door het CGVS. Deze beslissing werd op 30.04.1999 ter kennis gebracht.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde verzoeker op 09.09.1999 bij verstek tot een definitieve gevangenisstraf van 3 maanden daar hij zich schuldig maakte aan diefstal (3 feiten). Verzoeker pleegde deze feiten op 27.10.1998, 20.12.1998 en op 22.02.1999.
Op 28.01.2000 diende verzoeker een aanvraag tot regularisatie in toepassing van de wet van 22.12.1999 in, samen met zijn partner S. R. en hun 2 minderjarige kinderen (H. M. geboren op 30.08.1999 te Gent, nationaliteit Slovakije en H. R. geboren op 03.08.2001 te Gent, nationaliteit Slovakije). Ondanks een gunstig advies van de 2de Nederlandstalige Kamer van de Commissie voor Regularisatie overeenkomstig de wet van 22.12.1999 werd op 11.02.2002 de aanvraag tot regularisatie afgewezen.
Op 26.02.2002 werd aan de gemeente van Gent verzocht verzoeker een bevel om het grondgebied te verlaten te betekenen, voor een termijn van 15 dagen. Dit bevel werd hem ter kennis gebracht op 28.02.2002.
Op 11.02.2003 werd bij een routinecontrole door de brigade van Deinze een administratief verslag vreemdelingencontrole opgesteld (GE.55.14.(…)/03) wegens illegaal verblijf. De DVZ nam op 12.03.2003 een “bevel om het grondgebied te verlaten met beslissing tot terugleiding naar de grens en een beslissing tot vrijheidsberoving te dien einde”. Deze beslissing werd verzoeker diezelfde dag ter kennis gebracht.
Op 12.02.2003 werd verzoeker opgesloten in het gesloten centrum van Merksplas. Op 27.02.2003 werd verzoeker gerepatrieerd naar Slovakije.
Op 09.07.2003 werd door de Lokale politiezone Regio Rhode-Schelde een administratief verslag vreemdelingencontrole (PV: GE.55.L4) opgesteld daar verzoeker zich schuldig maakte aan verdachte handelingen. Volgens een binnenkomststempel in zijn paspoort was verzoeker op 02.07.2003 in Tsjechië aangekomen. Daar verzoeker een geldige inreisstempel in zijn paspoort had, mocht hij beschikken zonder meer.
Op 11.02.2004 diende verzoeker een tweede asielaanvraag in samen met zijn partner (S. R.) die 8 maanden zwanger was en hun 2 kinderen (H. M. en H. R.). Xxxxxxxxx verklaarde Slovakije verlaten te hebben op 09.01.2004 en op 10.01.2004 opnieuw aangekomen te zijn in België samen met zijn partner en hun twee kinderen.
Op 27.04.2004 werd een “beslissing tot weigering verblijf” (bijlage 26 bis) genomen door de DVZ.
Op 03.05.2004 diende verzoeker bij het CGVS een dringend beroep in tegen de beslissing d.d. 27.04.2004.
Op 04.08.2004 werd een “bevestigde beslissing van weigering van verblijf” genomen door het CGVS. Xxxxxxxxx diende op 19.08.2004 een beroep in bij de Raad van State (hierna RVS) tegen de beslissing van het CGVS d.d. 04.08.2004.
Op 20.11.2004 werd door de lokale politie van Maasmechelen een administratief verslag vreemdelingencontrole (PV: TG.12.L0.(…)/2004) opgesteld daar verzoeker op heterdaad betrapt werd bij het plegen van een winkeldiefstal.
De DVZ stelde een bevel om het grondgebied te verlaten binnen een termijn van 5 dagen op dat verzoeker diezelfde dag betekend werd.
Op 23.11.2005 diende verzoeker een derde asielaanvraag in te België samen met zijn toenmalige partner (S. R.) en hun 3 kinderen (H. M., H. R. en H. N. geboren op 19.03.2004 te Gent, Slovaakse nationaliteit). Xxxxxxxxx verklaarde op 23.11.2005 in België aangekomen te zijn.
Op 29.11.2005 werd een “beslissing tot weigering verblijf” (bijlage 26 bis) genomen door de DVZ.
Op 02.12.2005 diende verzoeker bij het CGVS een dringend beroep in tegen de beslissing d.d. 29.11.2005. Op 12.01.2006 werd een “bevestigde beslissing van weigering van verblijf” genomen door het CGVS. Deze beslissing werd verzoeker aangetekend ter kennis gebracht op 17.01.2006.
Op 17.01.2006 diende verzoeker een “aanvraag tot vestiging als zelfstandige (bijlage 19)” in. Volgens zijn aanvraag tot vestiging was hij op 03.01.2006 opnieuw in België aangekomen.
Verzoeker werd op 17.01.2006 in het bezit gesteld van een attest van immatriculatie.
Op 17.03.2006 werd verzoeker toegelaten tot een verblijf voor onbeperkte duur. Verzoeker werd diezelfde dag ingeschreven in het bevolkingsregister.
Bij arrest van de RVS (beroep tegen de beslissing van het CGVS d.d. 04.08.2004) werd op 30.09.2008 de afstand van het geding vastgesteld.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde verzoeker op 27.05.2009 bij verstek tot een definitieve gevangenisstraf van 6 maanden daar hij zich schuldig maakte aan diefstal (1 feit). Verzoeker pleegde dit feit op 20.01.2007.
Op 29.12.2010 werd verzoeker aangehouden en op 30.12.2010 werd hij onder aanhoudingsmandaat opgesloten in de gevangenis van Gent uit hoofde van diefstal met geweld of bedreiging; met braak, inklimming, valse sleutels; door twee of meer personen; gewone diefstal.
Op 08.01.2011 werd de veroordeling door de Correctionele Rechtbank Gent d.d. 27.05.2009 in uitvoer gebracht.
Op 01.04.2011 werd verzoeker een voorlopige invrijheidstelling toegekend voor wat betreft de veroordeling d.d. 27.05.2009, werd het aanhoudingsmandaat d.d. 30.12.2010 opgeheven en kwam verzoeker vrij onder voorwaarden.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde verzoeker op 27.06.2011 tot 120 uren werkstraf (vervangende gevangenisstraf van één jaar) daar hij zich schuldig maakte aan diefstal met de omstandigheid dat de diefstal gepleegd werd door middel van braak, inklimming of valse sleutels (1 feit) en aan diefstal (2 feiten). Verzoeker pleegde deze feiten tussen 05.05.2010 en 30.12.2010.
Op 12.04.2012 werd verzoeker van ambtswege afgevoerd uit de registers door de stad Gent (voorstel ambtelijke schrapping: 12.05.2010). Xxxxxxxxx vroeg om een herinschrijving in de registers op 26.02.2013. Er werd verzoeker gevraagd zijn aanwezigheid in België voor de periode van 12.05.2010 tot 26.02.2013 aan te tonen. De documenten die verzoeker voorgelegde, namelijk bewijzen dat hij een werkloosheidsuitkering ontving van april 2010 tot december 2012, werden niet aanvaard om de reden dat zij geen bewijs vormden voor zijn aanwezigheid in het Rijk. De herinschrijving werd bijgevolg geweigerd op 28.03.2013.
Op 09.12.2014 diende verzoeker wederom een aanvraag tot herinschrijving in. Ditmaal voegde hij naast de documenten met betrekking tot de werkloosheidsuitkering die hij genoot, nog een aantal andere documenten toe en een herinschrijving werd alsnog toegestaan op 23.01.2015.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde verzoeker op 05.06.2015 tot een definitieve gevangenisstraf van één jaar met uitstel van 6 maanden voor een termijn van vijf jaar daar hij zich schuldig maakte aan met voorbedachten rade, opzettelijk verwondingen of slagen te hebben toegebracht aan één slachtoffer, met de omstandigheid dat de slagen of verwondingen een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid ten gevolge hebben gehad. Verzoeker pleegde dit feit op 01.11.2012.
Op 28.01.2016 werd verzoeker opgesloten in de gevangenis van Gent naar aanleiding van zijn veroordeling d.d. 05.06.2015. Verzoeker werd diezelfde een strafonderbreking toegekend met het oog op een elektronisch toezicht (hierna: E.T.).
Op 07.11.2016 werd uw enkelband geplaatst en zat u uw straf uit in thuisdetentie. Op 07.12.2016 werd aan verzoeker een voorlopige invrijheidstelling toegekend.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde verzoeker op 30.03.2018 in staat van wettelijke herhaling tot een definitieve gevangenisstraf van 10 maanden met probatieuitstel voor een termijn van vijf jaar daar hij zich schuldig maakte aan de stof crystal meth te hebben verkocht, te koop aangeboden, afgeleverd of geleverd te hebben; aan de stof crystal meth, in bezit te hebben gehad, aangekocht of vervoerd te hebben en aan een verboden wapen te hebben vervaardigd, hersteld, te koopt hebben gesteld, verkocht, overgedragen of vervoerd, opgeslagen, voorhanden te hebben gehad of gedragen, namelijk een stroomstootwapen vermomd als zaklamp. Verzoeker pleegde deze feiten meermaals op niet nader te bepalen tijdstippen, minstens op 25.03.2017.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde verzoeker op 10.08.2018 bij verstek tot een definitieve gevangenisstraf van 6 maanden daar hij zich schuldig maakte aan diefstal (1 feit). Verzoeker pleegde dit feit op 26.06.2018.
Op 10.03.2019 werd verzoeker aangehouden en op 11.03.2019 werd hij onder aanhoudingsmandaat opgesloten in de gevangenis van Oudenaarde uit hoofde van inbreuken op de wetgeving inzake drugs. Op 13.03.2019 werd de veroordeling d.d. 10.08.2018 in uitvoer gebracht. Op 26.03.2020 werd de veroordeling d.d. 05.06.2015 in uitvoer gebracht.
Het Hof van Beroep van Gent veroordeelde verzoeker op 03.03.2020 in staat van wettelijke en bijzondere herhaling tot een definitieve gevangenisstraf van 6 jaar daar hij zich schuldig maakte aan heling (5 feiten) (gepleegd tussen 03.11.2018 en 11.03.2019); aan middelen zonder vergunning te hebben verkocht, te koop aangeboden, afgeleverd, of geleverd te hebben met de omstandigheid dat het misdrijf werd gepleegd ten aanzien van een minderjarige boven de volle leeftijd van 16 jaar, namelijk crystal meth (feit meermaals gepleegd, op niet nader bepaalde data in de periode van 01.03.2018 tot en met 10.03.2019); aan middelen zonder vergunning te hebben verkocht, te koop aangeboden, afgeleverd, of geleverd te hebben, namelijk crystal meth (feit meermaals gepleegd, op niet nader bepaalde data in de periode van 01.01.2016 tot en met 10.03.2019); aan middelen zonder vergunning (met uitzondering van cannabis voor persoonlijk gebruik) in bezit te hebben gehad, aangekocht en of vervoerd te hebben, namelijk crystal meth (feit meermaals gepleegd, op niet nader bepaalde data in de periode van 01.01.2016 tot en met 10.03.2019); aan middelen zonder vergunning te hebben ingevoerd, uitgevoerd, vervoerd te hebben, namelijk crystal meth (feit meermaals gepleegd, op niet nader bepaalde data in de periode van 09.03.2019 tot en met 10.03.2019) en aan inbreuk op het vlak van de handel in precursoren, voorbereidende handelingen (feit gepleegd op 28.02.2019).
Op 25.05.2020 werd ook het uitstel van de veroordeling d.d. 05.06.2015 in uitvoer gebracht. Op 25.05.2020 werd de veroordeling d.d. 10.03.2018 in uitvoer gebracht.
Op 07.12.2021 nam de Staatssecretaris voor Asiel en Migratie een beslissing tot beëindiging van het verblijf.
Dit is de bestreden beslissing die op 10.12.2021 betekend werd.”
Dit feitenrelaas is correct, wordt niet weerlegd door verzoeker en vindt steun in het administratief dossier.
1.2. De bestreden beslissing is de beslissing van de staatssecretaris voor Asiel en Migratie van 7 december 2021, met kennisgeving op 10 december 2021, tot beëindiging van het verblijf, met volgende redengeving:
“(…)
Krachtens artikel 44bis § 2 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, wordt een einde gemaakt aan uw verblijf, om de volgende redenen:
Op 06.10.1998 vroeg u asiel aan. U verklaarde pp 02.10.1998 in België aangekomen te zijn samen met uw toenmalige partner (S. R. geboren te Plzen/Tsjecho-Slovakije op 24.08.1979, nationaliteit Tsjechische Republiek). U werd diezelfde dag ingeschreven in het wachtregister.
Op 04.12.1998 werd een "beslissing tot weigering verblijf (bijlage 26 bis) genomen door de Dienst Vreemdelingenzaken (hierna DVZ).
Op 04.12.1998 werd door de DVZ een bevel om het grondgebied te verlaten binnen een termijn van 5 dagen (bijlage 13) genomen. Deze beslissing werd u diezelfde dag 1er kennis gebracht.
Op 08.12.1998 dienden u bij het Commissariaat voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (hierna: CGVS) een dringend beroep in tegen de beslissing d.d. 04.12.1998.
Op 20.12.1998 werd door de Lokale Politie van Gent een administratief verslag vreemdelingencontrole (GE.12.18.(…)/98) opgesteld daar u betrapt werd op winkeldiefstallen. U mocht beschikken zonder meer daar uw asielaanvraag nog hangende was.
Op 22.02.1999 werd door de Lokale Politie van Gent een administratief verslag vreemdelingencontrole opgesteld (GE. 12.18.(…)/99) daar u op heterdaad betrapt werd bij diefstal. U mocht beschikken zonder meer daar uw asielaanvraag nog hangende was.
Op 11.04.1999 werd door de Lokale Politie van Gent een administratief verslag vreemdelingencontrole opgesteld daar u verdacht werd van diefstal. U mocht beschikken zonder meer daar uw asielaanvraag nog hangende was.
Op 29.04.1999 werd een “bevestigende beslissing van weigering van verblijf genomen door het CGVS. Deze beslissing werd op 30.04.1999 ter kennis gebracht.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde u op 09.09.1999 bij verstek tot een definitieve gevangenisstraf van 3 maanden daar u zich schuldig maakte aan diefstal (3 feiten). U pleegde deze feiten op 27.10.1998, 20.12.1998 en op 22.02.1999.
Op 28.01.2000 diende u een aanvraag tot regularisatie in toepassing van de wet van 22.12.1999 in samen met uw partner S. R. en jullie 2 minderjarige kinderen (H. M. geboren op 30.08.1999 te Gent, nationaliteit Slovakije) en (H. R. geboren op 03.08.2001 te Gent, nationaliteit Slovakije).
Ondanks een gunstig advies van de 2da Nederlandstalige Kamer van de Commissie voor Regularisatie overeenkomstig de wet van 22.12.1999 werd op 11.02.2002 uw aanvraag en de aanvraag van uw partner tot regularisatie afgewezen.
Op 26.02.2002 werd aan de gemeente van Gent verzocht u een bevel om het grondgebied te verlaten te betekenen, voor een termijn van 15 dagen. Dit bevel werd u ter kennis gebracht op 28.02.2002.
Op 11.02.2003 werd bij een routinecontrole door de brigade van Deinze een administratief verslag vreemdelingencontrole opgesteld (GE.55.14.(…)/03) wegens Illegaal verblijf. De DVZ nam op 12.03.2003 een "bevel om het grondgebied te verlaten met beslissing tot terugleiding naar de grens en een beslissing tot vrijheidsberoving te dien einde". Deze beslissing werd u diezelfde dag ter kennis gebracht.
Op-12.02.2003 werd u opgesloten in het gesloten centrum van Merksplas. Op 27.02.2003 werd u gerepatrieerd naar Slovakije.
Op 09.07.2003 werd door de Lokale politiezone Regio Rhode-Schelde een administratief verslag vreemdelingencontrole (PV; GE.55.L4) opgesteld daar u zich schuldig maakte aan verdachte handelingen. Volgens een binnenkomststempel in uw paspoort was u op 02.07.2003 in Tsjechië aangekomen. Daar u een geldige inreisstempel in uw paspoort had, mocht u beschikken zonder meer.
Op 11.02.2004 diende u een tweede asielaanvraag in samen met uw partner (S. R.) die 8 maanden zwanger was en uw 2 kinderen (H. M. en H. R.). U verklaarde Slovakije verlaten te hebben op 09.01.2004 en op 10.01.2004 opnieuw aangekomen te zijn in België samen met uw partner en uw twee kinderen.
Op 27.04.2004 werd een “beslissing tot weigering verblijf (bijlage 26 bis) genomen door de DVZ. Op 03.05.2004 diende u bij het CGVS een dringend beroep in tegen de beslissing d.d. 27.04.2004.
Op 04.08.2004 werd een “bevestigde beslissing van weigering van verblijf genomen door het CGVS.
U diende op 19.08.2004 een beroep in bij de Raad van State (hierna RVS) tegen de beslissing van het CGVS d.d. 04.08.2004.
Op 20.11.2004 werd door de lokale politie van Maasmechelen een administratief verslag vreemdelingencontrole (PV: TG.12.L0.(…)/2004) opgesteld daar u op heterdaad betrapt werd bij het plegen van een winkeldiefstal. De DVZ stelde een bevel om het grondgebied te verlaten binnen een termijn van 5 dagen op dat u diezelfde dag betekend werd.
Op 23.11.2005 diende u een derde asielaanvraag in te België samen met uw toenmalige partner (S. R.) en jullie 3 kinderen (H. M., H. R. en H. N. geboren op 19.03.2004 te Gent, Slovaakse nationaliteit). U verklaarde op 23.11.2005 in België aangekomen te zijn.
Op 29.11.2005 werd een “beslissing tot weigering verblijf (bijlage 26 bis) genomen door de DVZ. Op 02.12.2005 diende u bij het CGVS een dringend beroep in tegen de beslissing d.d. 29.11.2005.
Op 12.01.2006 werd een "bevestigde beslissing van weigering van verblijf genomen door het CGVS. Deze beslissing werd u aangetekend ter kennis gebracht op 17.01.2006.
Op 17.01.2006 diende u een “aanvraag tot vestiging als zelfstandige (bijlage 19)’ in. Volgens uw aanvraag tot vestiging bent u op 03.01.2006 opnieuw in België aangekomen. U werd op 17.01.2006 in het bezit gesteld van een attest van immatriculatie.
Op 17.03.2006 werd u toegelaten tot een verblijf voor onbeperkte duur. U werd diezelfde dag ingeschreven in het bevolkingsregister.
Bij arrest van de RVS (beroep tegen de beslissing van het CGVS d.d. 04.08.2004) werd op 30.09.2008 de afstand van het geding vastgesteld.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde u op 27.05.2009 bij verstek tot een definitieve gevangenisstraf van 6 maanden daar u zich schuldig maakte aan diefstal (1 feit). U pleegde dit feit op 20.01.2007.
Op 29.12.2010 werd u aangehouden en op 30.12.2010 werd u onder aanhoudingsmandaat opgesloten In de gevangenis van Gent uit hoofde van diefstal met geweld of bedreiging; met braak, inklimming, valse sleutels; door twee of meer personen; gewone diefstal.
Op 08.01.2011 werd uw veroordeling door de Correctionele Rechtbank Gent d.d. 27.05.2009 in uitvoer gebracht.
Op 01.04.2011 werd u een voorlopige invrijheidstelling toegekend voor wat betreft de veroordeling d.d. 27.05.2009, werd het aanhoudingsmandaat d.d. 30.12.2010 opgeheven en kwam u vrij onder voorwaarden.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde u op 27.06.2011 tot 120 uren werkstraf (vervangende gevangenisstraf van één jaar) daar u zich schuldig maakte aan diefstal met de omstandigheid dat de diefstal gepleegd werd door middel van braak, inklimming of valse sleutels (1 feit) en aan diefstal (2 feiten). U pleegde deze feiten tussen 05.05.2010 en 30.12.2010.
Op 12.04.2012 werd u van ambtswege afgevoerd uit de registers door de stad Gent (voorstel ambtelijke schrapping: 12.05.2010). U vroeg om een herinschrijving in de registers op 26.02.2013. Er werd u gevraagd uw aanwezigheid in België voor de periode van 12.05.2010 tot 26.02.2013 aan te tonen. De documenten die u voorgelegde, namelijk bewijzen dat u een werkloosheidsuitkering ontving van april 2010 tot december 2012, werden niet aanvaard om de reden dat zij geen bewijs vormden voor uw aanwezigheid in het Rijk. Uw herinschrijving werd bijgevolg geweigerd op 28.03.2013.
Op 09.12.2014 diende u wederom een aanvraag tot herinschrijving in. Ditmaal voegde u naast de documenten met betrekking tot de werkloosheidsuitkering die u genoot, nog een aantal andere documenten toe en een herinschrijving werd alsnog toegestaan op 23.01.2015.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde u op 05.06.2015 lot een definitieve gevangenisstraf van één jaar met uitstel van 6 maanden voor een termijn van vijfjaar daar u zich schuldig maakte aan met voorbedachten rade, opzettelijk verwondingen of slagen te hebben toegebracht aan één slachtoffer, met de omstandigheid dat de slagen of verwondingen een ziekte of ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijke arbeid ten gevolge hebben gehad. U pleegde dit feit op 01.11.2012.
Op 28.01.2016 werd u opgesloten in de gevangenis van Gent naar aanleiding van uw veroordeling d.d. 05.06.2015.
U werd diezelfde een strafonderbreking toegekend met het oog op een elektronisch toezicht (hierna: E.T.).
Op 07.11.2016 werd uw enkelband geplaatst en zat u uw straf uit in thuisdetentie. Op 07.12.2016 werd u een voorlopige invrijheidstelling toegekend.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde u op 30.03.2018 in staat van wettelijke herhaling tot een definitieve gevangenisstraf van 10 maanden met probatieuitstel voor een termijn van vijfjaar daar u zich schuldig maakte aan de stof crystal meth te hebben verkocht, te koop aangeboden, afgeleverd of geleverd te hebben; aan de stof crystal meth, in bezit te hebben gehad, aangekocht of vervoerd te hebben en aan een verboden wapen te hebben vervaardigd, hersteld, te koopt hebben gesteld,
verkocht, overgedragen of vervoerd, opgeslagen, voorhanden te hebben gehad of gedragen, namelijk een stroomstootwapen vermomd als zaklamp. U pleegde deze feiten meermaals op niet nader te bepalen tijdstippen, minstens op 25.03.2017.
De Correctionele Rechtbank van Gent veroordeelde u op 10.08.2018 bij verstek tot een definitieve gevangenisstraf van 6 maanden daar u zich schuldig maakte aan diefstal (1 feit). U pleegde dit feit op 26.06.2018.
Op 10.03.2019 werd u aangehouden en op 11.03.2019 werd u onder aanhoudingsmandaat opgesloten In de gevangenis van Oudenaarde uit hoofde van inbreuken op de wetgeving inzake drugs.
Op 13.03.2019 werd uw veroordeling d.d. 10.08.2018 in uitvoer gebracht. Op 26.03.2020 werd uw veroordeling d.d. 05.06.2015 in uitvoer gebracht.
Het Hof van Beroep van Gent veroordeelde u op 03.03.2020 in staat van wettelijke en bijzondere herhaling tot een definitieve gevangenisstraf van 6 jaar daar u zich schuldig maakte aan heling (5 feiten) (gepleegd tussen 03.11.2018 en 11.03.2019); aan middelen zonder vergunning te hebben verkocht, te koop aangeboden, afgeleverd, of geleverd te hebben met de omstandigheid dat het misdrijf werd gepleegd ten aanzien van een minderjarige boven de volle leeftijd van 16 jaar, namelijk crystal meth (feit meermaals gepleegd, op niet nader bepaalde data in de periode van 01.03.2018 tot en met 10.03.2019); aan middelen zonder vergunning te hebben verkocht, te koop aangeboden, afgeleverd, of geleverd te hebben, namelijk crystal meth (feit meermaals gepleegd, op niet nader bepaalde data in de periode van 01.01.2016 tot en met 10.03.2019); aan middelen zonder vergunning (met uitzondering van cannabis voor persoonlijk gebruik) in bezit te hebben gehad, aangekocht en of vervoerd te hebben, namelijk crystal meth (feit meermaals gepleegd, op niet nader bepaalde data in de periode van 01.01.2016 tot en met 10.03.2019); aan middelen zonder vergunning te hebben ingevoerd, uitgevoerd, vervoerd te hebben, namelijk crystal meth (feit meermaals gepleegd, op niet nader bepaalde data in de periode van 09.03.2019 tot en met 10.03.2019) en aan inbreuk op het vlak van de handel in precursoren, voorbereidende handelingen (feit gepleegd op 28.02.2019).
Op 25.05.2020 werd ook het uitstel van uw veroordeling d.d. 05.06.2015 in uitvoer gebracht. Op 25.05.2020 werd uw veroordeling d.d. 10.03.2018 in uitvoer gebracht.
+++
U werd meermaals veroordeeld voor vermogensdelicten en inbreuken op de drugswetgeving. Eerdere veroordelingen hebben geen indruk op u nagelaten en hebben geen gedragsverbetering kunnen tewerkstellen. U bevindt zich in de strafcategorie van 7-10 jaar. Uw strafeinde is voorzien op 01.06.2027.
Op 09.09.1999 werd u bij verstek veroordeeld voor winkeldiefstallen. Om de ontoelaatbaarheid van uw handelingen te doen inzien werd u een effectieve gevangenisstraf opgelegd voor 3 maanden. De rechter wees erop dat de feiten getuigen van een totaal gebrek aan respect voor andermans goed. Er werd gesteld dat winkeldiefstallen een hatelijk karakter hebben.
Op 27.05.2009 werd u nogmaals bij verstek veroordeeld voor winkeldiefstal. Uit het Vonnis blijkt: “Op 20 januari 2007 stelt de winkeldetective van de FNAC te Gent tijdens het bekijken van de beelden van de bewakingscamera vast dat de derde beklaagde [u] samen met zijn [uw] oudste zoon computerspelletjes uit de rekken heeft genomen en dat de eerste beklaagde [uw toenmalige partner S. R.] de etiketten van de verpakkingen van die spelletjes heeft verwijderd en vervolgens die spelletjes in de kap van hun buggy heeft gestoken.’ U heeft de winkel verlaten zonder enig goed ter betaling te hebben aangeboden. U gaf in een verklaring de feiten toe. Nogmaals werd er op gewezen dat de feiten ernstig zijn. Uw gedrag is zonder meer laakbaar en geeft uiting van een asociale en gevaarlijke persoonlijkheid, waarbij u ook geen enkele vorm van respect toont voor de eigendom van andere personen en voor de geldende regels in een rechtstaat. Het zijn net deze misdrijven die het gevoel van onbehagen en onveiligheid bij de leden van de bevolking verhogen. Bovendien is het een algemeen gegeven dat door deze feiten de prijzen van koopwaar verhogen, omdat de winkeliers de verliezen geleden door deze diefstallen en de kostprijs voor middelen van diefstalpreventie doorreken aan de consumenten. Extra verontrustend is dat
u de diefstal pleegde in het gezelschap van uw kinderen die toen 6 en 8 jaar oud waren, hetgeen de feiten nog meer laakbaar maakt. De rechter veroordeelde u lot een gevangenisstraf van 6 maanden.
Op 06.05.2010 heeft u een televisietoestel gestolen uit de bestelwagen van de BVBA I. Uit het vonnis
d.d. 27.06.2011 waarin dit feit bestraft wordt, blijkt: ‘Een anonieme getuige kon de nummerplaat noteren van het voertuig waarmee de daders wegreden. Deze informatie leidde de onderzoekers naar de eerste
[u] en de tweede beklaagde De eerste en tweede beklaagde ontkenden in eerste instantie elke betrokkenheid maar gingen uiteindelijk overstag en bekenden de feiten." Bovendien bekenden jullie nog een achttal winkeldiefstallen in verschillende vestigingen van B. Op 29.12.2010 werd u op heterdaad betrapt bij een inbraak in een woning in Merelbeke. U bevond zich in de onmiddellijke omgeving van de woning. U verklaarde dat u niet akkoord was om in te breken maar dat u met 2 mededaders naar de achtzijde van de woning bent gegaan en de inbraak wel had gezien. Verder verklaarde u dat de inbraak werd gepleegd met materiaal dat uit uw voertuig kwam. Uw medekompanen verklaarden elk afzonderlijk dat ze samen met u beslist hadden om in te breken en dat u op de uitkijk stond.
Dat u geen respect heeft voor de eigendom van anderen is overduidelijk. U lijkt op geen enkel moment stil te staan bij de belangrijke gevolgen van uw misdrijven voor uw slachtoffers. Woninginbraken en winkeldiefstallen zijn een echte plaag. De feiten doen (ontegensprekelijk) een gevoel van onveiligheid ontstaan en hebben derhalve een zware impact niet alleen ten aanzien van de directe slachtoffers, maar ook voor de ganse samenleving. Diefstallen zijn zeer ergerlijke feiten, die naast schade, veel hinder veroorzaken voor de gedupeerden. Hoewel u reeds 2 maal tot een korte gevangenisstraf veroordeeld werd voor diefstallen en deze veroordelingen blijkbaar weinig effect hadden gehad, veroordeelde de rechter u op 27.06.2011 tot een werkstraf van 120 uur. De rechter stelde dat de maatregel u de unieke kans zou geven om een actieve bijdrage te leveren aan uw bestraffing en om uw bestraffing een zinvolle inhoud te geven. Bovendien werd er u door de rechter op gewezen dat een detentie vervangende maatregel als voordeel heeft dat uw toekomstmogelijkheden niet te zeer gehypothekeerd worden. Uw gaf ter zitting uw akkoord.
Op 01.11.2012 heeft u slagen en verwondingen toegebracht aan een uitbater van een nachtwinkel. Uit het vonnis blijkt: ‘Uit de camerabeelden blijkt dat het enkel beklaagde H. was die de uitbater van de nachtwinkel (...) verschillende schoppen met de voet én een vuistslag, telkens in het gezicht, toebracht na deze voorafgaandelijk op de grond te hebben geduwd." U was de enige die buitensporig geweld gebruikte tegen het slachtoffer en het was een onbekende derde die u verschillende malen weg trok van het slachtoffer. Dat u de slagen en verwondingen volgens uw verklaringen in een dronken bui zou hebben toegebracht, rechtvaardigt niet dat deze persoon gewelddadig aangepakt werd. Dit geldt des te meer nu dergelijke feiten, los van de lichamelijke en geestelijke schade die zij aan het rechtstreekse slachtoffer berokkenen, ook het veiligheidsgevoel van argeloze burgers ondermijnen wanneer zij ongewild geconfronteerd worden met dergelijke scenes. De feiten getuigen van een totaal gebrek aan respect voor de fysische integriteit van de andere persoon. De rechtbank veroordeelde u op 05.06.2015 voor dit zwaarwichtige feit tot een gevangenisstraf van één jaar, waarvan zes maanden met uitstel voor een periode van vijfjaar.
Op 30.03.2018 werd u een eerste maal veroordeeld voor het verhandelen en het bezit van synthetische harddrugs, meer bepaald methamfetamine (ook 'crystal meth’ genoemd). Bij een gecoördineerde bestuurlijke actie te Gent in de wijken Dampoort-Brugse Poort werd het voertuig van J.D., dat politoneel gekend was voor druggebruik/drugverkoop op 25.03.2017 aan een controle onderworpen. De bestuurder van het voertuig, P.H., verklaarde verslaafd te zijn aan speed en weed en daarvoor een proefzorgproject te volgen. Hij verklaarde 12 pakketjes 'pico' aangekocht te hebben bij een Slovaak bij wie dagelijks tientallen Slovaken hun 'pico’ zouden halen. Hij betaalde 10,00 euro per pakketje. Hij duidde uw huis als woning van de dealer aan. Er werd in het kader van een heterdaadprocedure een huiszoeking uitgevoerd. Terwijl de politie doende was om de deur te openen, bleek u een portefeuille met 60,00 euro in de tuin van de buren te hebben gegooid. Er werden tevens nog enkele briefjes van 5x20,00 euro in de veranda aangetroffen. Drie biljetten daarvan bleken vals te zijn. In de woning werd 11 gram crystal meth in een kluis in de wasplaats aangetroffen alsook 3 precisie weegschalen en 1.055, euro. Bij een fouille op u werd een pakketje crystal meth aangetroffen. Het viel de politie op dat u en uw gezin in opvallende luxe leefde. Er werden dure televisietoestellen, Playstations met virtual reality, gsm toestellen, dure parfums en veel juwelen aangetroffen. U verklaarde deze luxe door te stellen dat uw vrouw een bedrag van 7000 euro uit een erfenis had verkregen. Er werd ook een stroomstootwapen aangetroffen. U verklaarde deze aangekocht te hebben op en rommelmarkt en wist dat dit een verboden wapen was. Wapens leveren in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op. Alleen al het tonen van een wapen leidt tot grote angst van degene die ermee geconfronteerd worden en voedt daardoor
gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De aanwezigheid en het gebruik van wapens in de openbare ruimte is een toenemend probleem waardoor het veiligheidsgevoel van heel veel mensen wordt geraakt. Het bezit van wapens leidt vaak tot het daadwerkelijke gebruik daarvan en alle ernstige gevolgen van dien.
Het verhandelen van drugs leidt tot ernstige gezondheidsrisico’s bij de uiteindelijke druggebruiker waarvan u zich blijkbaar niet bewust bent. U verklaarde zelf ook xxxxxxx meth te gebruiken, desondanks lijkt u niet te beseffen of trekt u zich niks aan van de gevolgen van uw gedragingen voor de uiteindelijke eindgebruiker en voor de maatschappij in het algemeen. De handelingen getuigen van een egoïstische ingesteldheid. De rechter gaf u wederom een gunst en legde u een gevangenisstraf op van 10 maanden met probatieuitstel. U verklaarde zich nogmaals akkoord met de straf met uitstel en de opgelegde probatievoorwaarden waaronder het volgen van een ambulante begeleiding voor uw drugsproblematiek. Nog geen 3 maanden na uw eerste veroordeling naar aanleiding van inbreuken op de drugswetgeving, werd u weer maar eens betrap op een poging tot winkeldiefstal. Op 26.06.2018 werd de politie opgeroepen naar de Mediamarkt te Gent. Uit het vonnis d.d. 10.08.2018 blijkt: “De security van de mediamarkt had de beklaagde gade geslagen via de camera's. De beide beklaagden [waaronder u] kwamen samen met de winkel binnen, de ene beklaagde verwisselde twee producten van verpakking, terwijl de andere op de uitkijk stond. Het ene product betrof een miniprojector ter waarde van 359 euro die in de verpakking werd gestoken van een luidspreker ter waarde van 98,99 euro. De ene bood het dure product aan de kassa aan ter betaling in de verpakking van het goedkopere product. U verklaarde dat u uw medekompaan wou overhalen om niet te stelen, u wou geen problemen en had gezegd dat u de projector zelf wou betalen. U heeft zich echter niet gedistantieerd van de feiten en heeft de feiten ook niet gemeld. De rechter veroordeelde u op 10.08.2018 bij verstek tot een gevangenisstraf van zes maanden. Nogmaals blijkt dat u enkel uit bent op snel geldgewin en geen respect heeft voor de eigendom van andere personen en voor de geldende regels in een rechtstaat.
De verschillende gevangenisstraffen, werkstraf en straffen met (probatie)uitstel hebben u niet tot inkeer gebracht.
Op 03.03.2020 werd u veroordeeld door het Hof van Beroep van Gent tot een definitieve gevangenisstraf van 6 jaar. U maakte zich schuldig aan de verkoop, het bezit en de invoer van metamfetamine ofwel crystal meth en dit op relatief grote schaal, op frequente basis, aan tal van afnemers en dit alles over een relatief lange periode van drie jaar. Hierbij kan terzijde opgemerkt worden dat de aanvankelijke incriminatieperiode de periode van 10.03.2011 tot 10.03.2019 besloeg. Omdat de rechtbank van oordeel was dat het niet bewezen voorkwam dat u ook crystal meth verkocht en in bezit had vóór 01.01.2016 werd de incriminatieperiode teruggebracht van 01.01.2016 tot 10.03.2019. U vatte daarbij uw drugshandel op als een echte business die u toeliet grote opbrengsten te genereren. Er werd in hoofdzaak aan “housedealing” gedaan. Uit het strafdossier blijkt dat er diverse observatiemaatregelen en tapmaatregelen werden uitgevoerd. Er is gebleken dat u op dagelijkse basis berichten en oproepen ontving van afnemers met de vraag of er iets beschikbaar was en of ze konden langskomen. Er werd gepraat over hoeveelheden, prijzen en of goederen ter betaling konden worden aangeboden. Er zouden zich dagelijks 10 à 15 personen aan uw woning aangeboden hebben, zij waren telkens niet langer dan 2 minuten binnen. Om toegang te krijgen klepperden zij met de brievenbus, tikten ze op het raam of telefoneerden ze voorafgaandelijk aan het openen van de deur. Op 10.03.2019 werd een voertuig met u en een mededader geïntercepteerd door de federale politie. Bij een eerste zoeking werd in de middenconsole in een plastiek zak crystal meth aangetroffen (ongeveer 200 gram). Verder werden in het voertuig ook drugsattributen voor gebruikers aangetroffen. U was tevens in het bezit van geld waaronder verschillende vreemde valuta. Op 10.03.2019 werd eveneens een huiszoeking uitgevoerd in uw woning. Naast de veranda trof men een kleine ruimte aan die gedeeltelijk werd ingericht als werkplaats voor het bewerken van juwelen, uurwerken, enz. Er werd een groot aantal voorwerpen aangetroffen en in beslag genomen, onder meer nieuwe brillen in koffers/laden, een handtas met veel juwelen en edelstenen, nieuw luxeschoenen, 153 flessen drank, enzovoort.
Het Hof wees u op de xxxxx xxx xx xxxxxx en nam de motieven (zoals ven/at op het 84® en 85° blad van het vonnis van de CR Gent 04.09.2019) over: “Het verhandelen en het gebruik van de bovengenoemde drugs leidt tot ernstige gezondheidsrisico's, waarmee de eerste beklaagde [u] duidelijk geen rekening hield, nu hij deze drugs in grote getalen op de markt der gebruikers bracht. Immers do in het voertuig van de beklaagde aangetroffen hoeveelheid van ongeveer 200 gram lijkt misschien niet veel te zijn, doch rekening houdend met het feit dat de gebruikershoeveelheid 0,1 gram betreft is de som snel gemaakt. De manier waarop de eerste beklaagde te werk ging is pervers. Hij geeft jonge, veelal Slovaakse, mannen een 'proevertje' gratis en gezien de effecten van crystal meth volgen nadien
gegarandeerd een of meerdere aankopen. Bovendien geeft het verhandelen en het gebruik van drugs aanleiding tot tal van andere misdrijven en zwarte geldstromen die de maatschappelijke orde verstoren, hetgeen overigens in huidig dossier des te meer is gebleken. De eerste beklaagde [u] aanvaarde werkelijk alles als betaalmiddel en besliste naar willekeur hoeveel 'enveloppes' daarvoor in ruil werden afgegeven. Vervolgens verkocht hij de door hem aanvaardde gestolen goederen of gebruikte ze zelf, dit zonder zich de minste vraag te stellen omtrent de onschuldige slachtoffers die daardoor werden gemaakt. Alles was bij do eerste beklaagde te koop.”
De rechtbank lilde zwaar aan het feit dat u uw vrienden/afnemers heeft meegesleurd in allerhande criminele praktijken in ruil voor wat 'pico’ en dit enkel en alleen uit eigen belang.
U bent duidelijk hardleers Het feit dat u op 30.03.2018 wegens gelijkaardige feiten werd veroordeeld tot een gevangenisstraf met uitstel mits naleven van probatievoorwaarden, weerhield er u niet van om nieuwe gelijkaardige misdrijven te plegen. U zette uw verwerpelijke handel verder en toonde volgens het arrest van het Hof d.d. 03.03.2020 uw spreekwoordelijke middelvinger aan Justitie. U woonde voor u in de gevangenis kwam in een sociale woning en u haalde een groot vermogensvoordeel uit de drugshandel. Het door de onderzoekers berekende vermogensvoordeel werd berekend op een bedrag van minimum 115.905,00 euro en maximum 139 680,00 euro. Uiteindelijk werd het vermogensvoordeel op een bedrag van 75.000 euro bepaald en verbeurdverklaard. U was enkel uit op snel en maximaal winstbejag, ter bekostiging van uw luxueuze levensstijl. De kans op recidive is zeer groot.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs, eenmaal in handen van gebruikers, ernstige gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Meer specifiek is crystal meth wellicht de voor de volksgezondheid meest gevaarlijke harddrug die op dit moment in omloop is. Het gebruik daarvan is bijzonder verslavend en heeft op de mens een bijna verwoestende uitwerking. Het is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van harddrugs de volksgezondheid kan schaden, met name ook waar het geestelijke aandoeningen betreft. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Daarnaast wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie vrijwel altijd illegaal gedumpt, hetgeen zeer schadelijk is voor het milieu. Zowel de productie van een synthetische drug zoals methamfetamine, als het daaruit voorkomende chemische afval en het dumpen van dat afval, zijn dan ook maatschappelijk ontwrichtend.
De maatschappelijke impact van druggerelateerde feiten werd reeds herhaaldelijk benadrukt door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM). Het EHRM heeft gesteld dat Staten, gelet op de vernietigende effecten van drugs op mensenlevens, in beginsel gerechtigd zijn doortastend op te treden tegen personen die actief betrokken zijn bij de verspreiding ervan. Het EHRM beschouwt het dealen van drugs als een ernstige verstoring van de openbare orde en een ondermijning van de gezondheid van anderen (EHRM 19 februari 1998, Xxxxx x. Xxxxxxxxx, EHRM 30 november 1999, Baghli t. Frankrijk; EHRM 11 juli 2002, Xxxxxxxxx x. Denemarken; EHRM 10 juli 2003, Benhebba t. Frankrijk).
Op 10.05.2021 weigerde de Strafuitvoeringsrechtbank (hierna: SURB) te Gent u een elektronisch toezicht toe te kennen. Uit het vonnis blijkt: "Aanvankelijk werden de feilen geminimaliseerd en gerationaliseerd. Op heden zou hij de feiten erkennen en zijn verantwoordelijkheid hierin opnemen. Ook naar de slachtoffers toe zou hij nu meer empathie tonen. In hoeverre deze gewijzigde houding al dan niet sociaal wenselijk gedrag betreft, zal nog moeten blijken. [...] Als criminogene elementen worden zijn antisociale persoonlijkheid, geldgewin -om een luxueus leven te kunnen leiden- en middelenafhankelijkheid weerhouden. [...] Dhr. H. zou, naar eigen zeggen, gedurende drie à vier jaar crystal moth gebruikt hebben. Tijdens huidige detentie zou hij gestopt zijn. Om verder drugvrij te kunnen blijven en dit ook aan te tonen, werd hij aangemeld bij de drugvrije afdeling te Brugge. Hel Is niet duidelijk of hij er al dan niet terecht kan. Het risico op recidive wordt als verhoogd ingeschat. Hij kreeg meerdere kansen om zich te herpakken maar bleef toch verder dealen. Daarenboven wordt hij omringd dooreen antisociaal netwerk. Naast zijn partner waren ook zijn schoonvaderen neef betrokken bij de feiten.”
Dat u inmiddels de feiten zou erkennen, spijt uitte en uw verantwoordelijkheid zou opnemen, betekent, gelet op uw ingesteldheid en uw strafverleden, niet dat u zich voortaan zal houden aan de Belgische reglementering en niet langer een gevaar vormt voor de openbare orde. U stemde eerder ook al toe met het naleven van voorwaarden om dan totaal uw laarzen te lappen aan deze voorwaarden. U heeft al meermaals feiten ontkend om ze dan later alsnog toe te geven, u bent van de eerste leugen niet gebarsten en het zou de eerste keer niet zijn dat u de overheid een rad voor de ogen draait omdat dat
nu eenmaal het voordeligst voor uzelf is. Het gegeven dat u momenteel geen drugs meer zou gebruiken en dat u zich correct gedraagt in de gevangenis -een periode waarin u onder een strenge overheidscontrole staat en de vrijheid om uw eigen gedrag te bepalen aan ernstige beperkingen is onderworpen- en er werkt als fatik houdt eveneens niet in dat het gevaar dat van u uitgaat zodra u in vrijheid zal zijn, geweken is. U bent in het verleden meermaals hervallen in misdadig gedrag, bent belust op makkelijk en snel geldgewin zonder u zorgen te maken over de gevolgen van uw daden voor anderen, houdt van een luxueus leven zonder ervoor te hoeven werken en heeft heel wat schulden af te betalen. De kans dat u hervalt in uw drugsgebruik eens u weer op vrije voeten bent en u uw contacten in het drugsmilieu weer kan aanspreken, kan evenmin uitgesloten worden. U heeft eerdere kansen niet gegrepen en er ligt geen enkel stuk voor dat kan overtuigen dat u nu plots wel tot inkeer gekomen zou zijn.
U heeft aan de terugkeerbegeleider op 26.08.2021 gemeld dat uw reclassering al vergevorderd is. Het feit dat uw uitgaansvergunningen voor zover geweten goed verlopen zijn, dat u geen disciplinaire maatregelen en slechts een vijftal tuchtmaatregelen werden opgelegd, doet geen afbreuk aan het feit dat u veroordeeld bent voor zeer ernstige feiten.
Uw eerste veroordeling voor diefstal dateert van 09.09.1999 en uw laatste veroordeling voor diefstal dateert van 10.08.2018. U zit momenteel een zware veroordeling uit wegens drugshandel. Uw gedragingen getuigen van een gebrek aan normbesef, een immorele ingesteldheid en een manifeste afwezigheid van eerbied voor sociale en morele waarden. De vaststelling dat u reeds meermaals voor gelijkaardige feiten veroordeeld werd, wijst er voorts op dat u geen lessen trok uit eerdere veroordelingen en dat x xx xxxxx van uw daden niet blijkt of niet wenst in te zien, noch schijnt te begrijpen dat uw gedrag maatschappelijk onaanvaardbaar is. Uit uw persoonlijk handelen komt een volgehouden, voor de maatschappij gevaarlijke criminele ingesteldheid naar voren waardoor het helemaal niet uit te sluiten valt dat u dergelijk gedrag in de toekomst zal herhalen. U handelde in functie van het pure geldgewin en de snelle maximale persoonlijke verrijking. De maatschappij dient beschermd te worden tegen de verspreiding van illegale drugs en tegen diegenen die verantwoordelijk zijn voor de verspreiding ervan. Het beëindigen van uw verblijfsrecht is dan ook een noodzakelijke maatregel voor de bescherming van de orde en ter preventie van strafbare feiten daar uw gedrag een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, uw persoonlijke belangen wegen niet op tegen het belang van de maatschappij in het algemeen.
+++
Op 26.08.2021 werd u in de gevangenis van Beveren tijdens een gesprek met de terugkeerbegeleider op de hoogte gesteld van het feit dat overwogen werd om uw recht op verblijf te beëindigen en dat u mogelijks de toegang tot het Belgisch grondgebied voor een bepaalde periode ontzegd zou worden. Er werd u de mogelijkheid geboden om binnen een termijn van 15 dagen relevante elementen die het nemen van een beslissing zouden kunnen verhinderen of beïnvloeden, aan te voeren. U verklaarde dat u bijkomende documenten zou bezorgen. Op 26.08.2021 werd de vragenlijst hoorrecht ingevuld. U verklaarde dat u Slovaaks, Nederlands en een beetje Engels spreekt en dat u Nederlands en een beetje Engels kan lezen en schrijven; dat u samen met uw moeder naar België bent gekomen toen u 17 à 18 jaar oud was; dat u eind juli uw nieuwe identiteitskaart bent gaan halen; dat deze zich nu op de griffie bevindt; dat u geen ziekte heeft die u belemmert om te reizen of naar uw herkomstland terug te keren; dat u veel probeert te sporten en u de hele dag bezig bent; dat u in de gevangenis zo veel mogelijk werkt; dat voor u in de gevangenis belandde woonachtig was in de (…) 422, 0000 Xxxx; dat dit uw oude sociale woning is; dat u een duurzame relatie heeft met V.Z., 18.11.1978, Slovaakse Republiek; dat ze woonachtig is op de (…) 005, bus 003, 0000 Xxxx-Xxxxxx; dat u wenst te huwen als u vrijkomt; dat heel uw familie leeft, werkt en woont in België; dat uw moeder H. A. (03.02.1960) heet; dat jullie allemaal in Gent wonen; dat u 3 kinderen heeft met uw ex-vrouw S. R., H. M. geboren op 30.08.1999 te Gent, H. R. geboren op 03.08.2001 te Gent, H. N. geboren op 19.03.2004); u verklaart (onterecht) dat ze allen de Belgische nationaliteit hebben; dat u een minderjarige zoon heeft met uw huidige partner, X. X. xxxxxxx xx 00.00.0000, xx Xxxx; u verklaart (onterecht) dat hij ook de Belgische nationaliteit heeft; dat u nooit officieel gehuwd bent met uw partner maar dat u daar nu werk van wilde maken; dat jullie wachten op uw vrijlating; dat u in de Slovaakse Republiek niemand heeft; dat u er geen enkel familielid heeft; dat u geen minderjarige kinderen heeft in uw land van herkomst of in een ander land dan België; dat al uw kinderen in België wonen, leven en studeren; dat u 17,5 jaar was toen u in België aan kwam ; dat u geen school meer gelopen heeft en dat u onmiddellijk bent gaan werken; dat u een vast contract had bij
G. C. ((…) te Gent); dat u veel interim jobs gedaan heeft via Randstand; dat u dan naar A. M. bent gaan werken; dat u er rugproblemen kreeg en dal u geopereerd bent aan een Hernia; dat u geopereerd bent in het ziekenhuis Sint-Lucas; dat u weer oké was om te werken, maar mocht en kon het zware werk niet
meer aan; dat u vervolgens nog gewerkt heeft bij R., dat dierlijk afval ophaalt als heftruckchauffeur, V. - papierfirma en bij E. als schoonmaker; dat u ook als fatiek werkt in de gevangenis; dat u nu bezig bent met de VDAB vanuit de gevangenis en dat u mocht beginnen in de kringloopwinkel; dat u in uw land van herkomst onderwijs heeft genoten tot uw 13 jaar en daarna een opleiding als metser heeft gevolgd die u succesvol heeft afgewerkt; dat u enkel in België heeft gewerkt; dat u niet bent veroordeeld in een ander land dan België; dat uw leven zich in België bevindt; dat u niets of niemand meer heeft in Slovakije; dat u familie hier leeft; dat uw kinderen hier zijn, waarvan nog 2 minderjarig zijn; dat u hier al méér dan 20 jaar woont; dat u nooit bent teruggekeerd naar Slovakije; dat u de Slovaakse maatschappij niet kent; dat u hier al langer woont dan in Slovakije.
De dienst Justitieel welzijnswerk stuurde op 07.09.2021 volgende documenten door; kopie van de ingevulde vragenlijst hoorrecht; een gedragsfiche in de gevangenis (februari 2021 - augustus 2021); maatschappelijke enquête met het oog op penitentiair verlof/elektronisch toezicht/voorwaardelijke invrijheidstelling d.d. 07.05.2021 en 19.08.2021; Standaardverslag met het oog op penitentiair verlof d.d. 23.08.2021; brief/pakket Hello Bank; uitnodiging vernieuwing elektronische verblijfskaart; huurprijs woning op naam van V. Z. d.d. 01.05.2021 (2x); huurcontract op naam van V. Z. d.d. 15.04.2021; briefde lijn 29.04.2021 (gratis abonnement), gezinssamenstelling d.d. 16.03.2021; geboorteakte en erkenning V. M. d.d. 06.11.2020; voorstel van vereenvoudigde aangifte aanslagjaar 2020; aanslagbiljet aanslagjaar 2019; herinnering overschrijving voor bijkomende gerechtskosten d.d. 03.08.2020; mutualiteit Bond Moyson op naam van V. Z.- aanvraag ten laste name van H. N.; brief gerechtsdeurwaarder 21.10.2019 ( betreft OCMW Gent); brief OCMW Gent d.d. 09.01.2019 uitnodiging; brief AZ-Sint Lucas d.d. 27.02.2019; gezinssamenstelling van 01.02.2009 geldig tot 30.11.2021, attest betalingen werkloosheid van een periode van 01.2013 tot 09.2021 ( van februari 2013 tot maart 2014); schoolattest en leerlingenfiche H. M. d.d. 17.05.2021; verklaring van inschrijving in het ziekenfonds Bond Moyson, d.d. 03.09.2021; loopbaangegevens 2006-2011. Op 09.09.2021 voegde het Justitieel Welzijnswerk nog een werkgeversattest met loongegevens van G. C., van het jaar 2006 toe. Op 17.09.2021 voegde de PSD van de gevangenis van Beveren nog 3 geboorteaktes toe van uw zonen; H. M., H. R. en H. N.
+++
In het kader van een beslissing tot beëindiging van het verblijf genomen in toepassing van artikel 44bis
§ 2 van de wet van 15 december 1980, betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, moet er rekening gehouden worden met de duur van uw verblijf in het Rijk, uw leeftijd, uw gezondheidstoestand, uw gezins- en economische situatie, uw sociale en culturele integratie in het Rijk en de mate waarin u bindingen heeft met uw land van oorsprong.
+++
Het wordt niet betwist dat u zich kan beroepen op een familie- en gezinsleven in de zin van het artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Volgens artikel 8, tweede lid, van het EVRM wordt een inmenging in het familie- en gezinsleven toegestaan wanneer deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Welnu, uit de belangenafweging blijkt dat de actuele, werkelijke en ernstige bedreiging die u door uw persoonlijk gedrag vormt voor de openbare orde en openbare veiligheid zwaarder weegt dan de persoonlijke en gezinsbelangen die u zou kunnen doen gelden. Dat het contact met uw familie- en gezinsleden in België moeilijker zal verlopen, is enkel en alleen het gevolg van uw crimineel gedrag.
U bent in België aangekomen samen met uw ex-partner S. R. (geboren te PIzenfTsjecho-Slovakije op 24.08.1979, nationaliteit Tsjechische Republiek, B-kaart geldig tot 16.04.2024). Uit deze relatie zijn 3 kinderen geboren (H. M., geboren te Gent op 30.08.1999, Slovaakse nationaliteit B kaart geldig tot 06.01.2022, H. R. geboren te Gent 03.08.2001, Slovaakse nationaliteit B kaart geldig tot 06.01.2022 en
H. N. geboren te Gent op 19.03.2004, Slovaakse nationaliteit B-kaart geldig tot 06.01.2022). Uw oudste zonen zijn reeds meerderjarig, X. .N. zal op 19.03.2022 meerderjarig worden.
Hoewel u in het hoorrecht verklaarde dat de kinderen de Belgische nationaliteit hebben, blijkt uit de registers dat zij de Slovaakse nationaliteit hebben. Ze hebben wel allen verblijfsrecht in het Rijk en kunnen België bijgevolg vrijelijk in- en uitreizen. Uw zonen zijn officieel ingeschreven op het adres van
uw ex-partner. Er ligt geen enkel stuk voor waaruit blijkt dat u uw ex- partner financieel of op enige andere manier steunt voor hun verzorging en opvoeding. Volgens het “Standaardverslag met het oog op penitentiair verlof’ d.d. 23.08.2021 zouden zij vóór uw detentie om de twee weken in het weekend bij u gelogeerd hebben. Uw huidige partner gaf in haar gesprek met de justitieassistente (maatschappelijke enquête d.d. 19.08.2021) aan dat er niet echt contact geweest is tussen u en de drie zonen uit uw eerdere relatie gedurende het jaar voorafgaand aan het gesprek. Ze stelt vast dat er minder interesse is van uw zonen naar u toe. Uit de bezoekerslijst van de gevangenis (bezoekerslijst tot 09.11.2021) blijkt dat H. N. u voor het laatst bezocht op 14.12.2019 en H. M. bezocht u laatst op 29.01.2020. Xxxxx X. X. als uw ex-partner bezochten u niet in de gevangenis.
Opdat een relatie tussen ouders en meerderjarige kinderen, onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kan vallen, zijn er bijkomende elementen van afhankelijkheid vereist die anders zijn dan de gewone affectieve en emotionele banden (EHRM 15 oktober 2003, nr. 52206/99, Xxxxxxx x. Xxxxxxxxx, xxx. 00) (XXXX 00 xxxxxxxx 0000, xx. 00000/00, Xxxxxxxx x. Xxxxxxxxx, par. 34). Dergelijke afhankelijkheid werd niet aangetoond en kan evenmin afgeleid worden uit uw administratief dossier.
Ook wat uw minderjarige zoon X. X. betreft, kan opgemerkt worden dat geen stukken voorliggen waaruit blijkt dat u sinds u op 11.03.2019 opgesloten werd nog regelmatig contact met hem onderhoudt. Hij bezocht u slechts tweemaal in de gevangenis waarvan de laatste maal dateert van 14.12.2019. Bovendien genoot u slechts 3 uitgaansvergunningen (op 08.07.2021, 30.07.2021 en 19.08.2021). U toont niet aan of u bijdraagt aan het onderhoud van uw zoon N., of u deelt in de beslissingen over zijn opvoeding, et cetera. Er liggen geen sluitende bewijzen voor die aantonen dat er nog steeds een hechte band zou bestaan tussen u en N. Hij is -ten gevolge van uw detentie- hoe dan ook inmiddels gewend aan uw afwezigheid en indien contact onderhouden wordt, zal dat ook nu al via telefoon en/of andere moderne communicatiemiddelen zijn. De uitwijzing van een ouder die niet samenwoont met zijn minderjarige kind heeft niet dezelfde ontwrichtende impact op het leven van het kind als de uitwijzing van een ouder die wel als een gezin samenwoont met zijn kinderen, zeker indien contact via telefoon en internet mogelijk blijft vanuit het land waarnaar de ouder zal worden uitgewezen en er voor de kinderen geen beletsel bestaat om deze ouder te gaan opzoeken in diens land van herkomst (EHRM 18 oktober 2006, Ünur/Nederland; XXXX 0 xxxxxxx 0000, Xxxxx/xxx Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx; XXXX 00 xxxxxxxx 0000, Xxxx/Xxx Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx). Uit niks blijkt dat contact via telefoon en/of internet vanuit het land waar u zich zal vestigen niet mogelijk zou zijn. Er blijkt evenmin dat uw zoon u niet zou kunnen opzoeken in Slovakije.
U verklaarde in het hoorrecht een duurzame relatie te hebben met V. Z. (geboren op 18.11.1978 te Kostice, Tsjecho Slovakije, nationaliteit Slovakije, B-kaart geldig tot 08.06.2025) en stelde dat u in de toekomst met haar wenst te huwen. Uw partner was betrokken bij de feiten waarvoor u door het Hof van Beroep van Gent veroordeeld werd op 03.03.2020. Zij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en een geldboete van 1000 euro (vervangende gevangenisstraf van 3 maanden). Ze meldde zich op 28.08.2020 aan bij de gevangenis te Gent en werd onmiddellijk in strafonderbreking geplaatst, vanaf 27.11.2020 tot 26.01.2021 onderging zij haar straf in thuisdetentie. Uit het arrest blijkt zeer duidelijk dat uw partner op de hoogte was van de inbreuken op de drugswetgeving die u pleegde: 'Niettegenstaande de zesde beklaagde {V. Z.} wordt vrijgesproken van de verkoop is het duidelijk dat zij op de hoogte was van de illegale praktijken die in haar woning plaatsvonden. Bovendien werd zij wel schuldig bevonden aan de invoer daar zij de praktische kant daarvan regelde. De zesde beklaagde maakte bovendien veelvuldig gebruik van de voordelen die het 'beroep’ van haar man, de eerste beklaagde {u}, met zich meebrachten.“ U en uw partner leefden op een wijze die niet te rijmen viel met de bij de overheid gekende sociale en financiële situatie van het gezin. Uit verschillende getapte telefoongesprekken en observaties bleek uw partner de stille maar drijvende kracht achter het gebeuren te vormen. Zij diende dan ook te beseffen dat dit mogelijks gevolgen zou hebben voor jullie gezinsleven in België.
Mevrouw V. Z. was tussen 31.08.2006 tot 11.02.2010 gehuwd met K. A. (geboren op 25.12.1967, Belgische nationaliteit). Uit deze relatie heeft mevrouw 3 kinderen, waarvan 1 minderjarig: K. S. (geboren op 28.07.1997, Belgische nationaliteit), K. A. (geboren op 12.08.2002, Belgische nationaliteit) en K. K. (geboren op 08.06.2004, Belgische nationaliteit). Uit de maatschappelijke enquête d.d. 19.08.2021 blijkt dat haar oudste zoon ergens na haar veroordeling d.d. 03.03.2020 tijdelijk bij haar kwam inwonen, enerzijds voor mentale steun maar ook om haar financieel te helpen. S. zou voordien samengewoond hebben met zijn zwangere vriendin, normaliter zou zij eind xxxxxxxx bevallen zijn van hun eerste kind. Met de twee andere zonen, X. en A., zou het contact moeilijker verlopen daar zij nog bij hun vader wonen en zij enkel soms eens afspreken met mevrouw zonder medeweten van de vader.
Uit uw relatie met V. Z. is een zoon (H. M., geboren te Gent op 13.02.2009, nationaliteit Slovakije, EU+ kaart geldig tot 08.09.2026) geboren. Uw partner en uw zoon komen u zeer regelmatig in de gevangenis bezoeken (al dan niet virtueel). Het wordt niet betwist dat u zich kan beroepen op een familie- en gezinsleven in de zin van het artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) met mevrouw en jullie gemeenschappelijke zoon.
Uit uw administratief dossier blijken geen precieze onoverkomelijke hinderpalen die de voortzetting van uw gezinsleven als dusdanig in uw land van herkomst verhinderen, evenmin blijkt dat u uw gezinsleven enkel in België zou kunnen verder zetten.
Het feit dat uw partner niet gedwongen kan worden het Belgische grondgebied te verlaten, maakt niet dat zij u niet vrijwillig zou kunnen volgen naar het land van herkomst of elders. Uw partner heeft net als u de Slovaakse nationaliteit, zij werd op 09.07.2008 gemachtigd tot een tijdelijk verblijf en op 13.08.2010 tot een onbeperkt verblijf in het Rijk. Het is niet onredelijk aan te nemen dat zij vertrouwd is met de Slovaakse cultuur en gebruiken, Uit de maatschappelijke enquête d.d. 19.08.2021 blijkt dat zij op dat moment niet werkte en een invaliditeitsuitkering had, ze werd begeleid door het OCMW en zou in behandeling (geweest) zijn voor een depressie. Ze hoopte dat ze haar werk als poetsvrouw in de toekomst zou kunnen hervatten. Er liggen geen stukken voor waaruit blijkt dat zij de nodige begeleiding niet in Slovakije zou kunnen krijgen. Bovendien kan ze wellicht ook in Slovakije als poetsvrouw aan de slag wanneer de ontsteking aan haar arm genezen is. Haar twee oudste kinderen zijn meerderjarig en indien zij dat wensen zouden zij hun moeder in Slovakije kunnen bezoeken. K. K. wordt meerderjarig op 08.06.2022 en zou dan ook zelf kunnen beslissen om zijn moeder te bezoeken in Slovakije. Xxxxxxx zelf zou ook op bezoek kunnen komen bij haar kinderen in België. Xxxxxx gemeenschappelijk kind is nog vrij jong en zou samen met jullie naar Slovakije kunnen gaan. In het algemeen kunnen we stellen dat jonge kinderen zich makkelijker kunnen aanpassen aan nieuwe situaties. Het gegeven dat hij in België geboren werd, betekent niet dat hij zich elders niet zou kunnen aanpassen. Er liggen geen concrete elementen voor die erop wijzen dat hij zijn scholing niet in Slovakije of elders zou kunnen verder zetten. Voor zover blijkt uit het administratief dossier, heeft hij geen nood aan gespecialiseerd onderwijs, noch een gespecialiseerde infrastructuur die niet in uw land van herkomst te vinden zou zijn. Indien uw zoon de Slovaakse taal niet beheerst: een kind kan over hel algemeen zeer snel een nieuwe taal leren. Uit niks blijkt dat, niettegenstaande de praktische moeilijkheden die kunnen bestaan, het kennelijk onredelijk of bijzonder moeilijk zou zijn voor uw partner en kind om naar Slovakije te verhuizen.
Uw partner en zoon worden geenszins verplicht België te verlaten, zij kunnen er uiteraard ook voor kiezen in België te blijven en contact met u onderhouden via mail, telefoon en andere moderne communicatiemiddelen, alsook via periodieke reizen, bijvoorbeeld tijdens de schoolvakanties, naar Slovakije of een andere plaats waar u zou verblijven. Het feit dat u (minderjarige) kinderen en een partner had in België heeft u er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. U dealde crystal meth vanuit de woning waar ook uw zoon X. xxxxxxxx. Dit getuigt allerminst van verantwoordelijkheid tegenover hem maar ook tegenover uw andere kinderen, zoals van het ouderlijk gezag zou mogen verwacht worden. Daar u al sinds 10.03.2019 in detentie zit, is M. naar alle waarschijnlijkheid al gewend aan uw afwezigheid thuis waardoor uw uitwijzing niet dezelfde ontwrichtende impact op zijn leven zal hebben als de uitwijzing van een ouder die wel als een gezin samenwoont met zijn kinderen. Zoals reeds vermeld, werd ook uw partner op 03.03.2020 veroordeeld voor haar aandeel bij de feiten en inmiddels, nadat ze dit aanvankelijk ontkende, gaf zij toe op de hoogte geweest te zijn van de door u gepleegde feiten. Dat dit misdadig gedrag gevolgen zou kunnen hebben voor jullie leven en bijgevolg ook voor het leven van jullie beider kinderen had ze kunnen weten. De bescherming van de openbare veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten, rechtvaardigen de inmenging in het uitoefenen van het recht op de eerbiediging van het gezinsleven. U heeft door uw persoonlijk gedrag een ernstige aanslag gepleegd op de openbare orde en het risico op recidivisme kan niet uitgesloten worden. De ernstige bedreiging voor de openbare orde die uit uw gedrag voortvloeit is zodanig dat uw familiale belangen geen voorrang mogen hebben op het vrijwaren van de openbare orde.
Het hoger belang en welzijn van de kinderen heeft een primordiaal karakter maar geen absoluut karakter. Bij de afweging van de verschillende op het spel staande belangen, neemt het belang van de kinderen een bijzonder plaats in. Die bijzondere plaatst maakt het evenwel niet onmogelijk om eveneens rekening te houden met andere belangen (EHRM, 3 oktober 2014, nr.12738/10, Jeunesse t. Nederland, par. 101; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013). Het EVRM heeft verduidelijkt dat wanneer een verblijfs-en of verwijderingsmaatregel wordt getroffen ten aanzien van een ouder met vreemde nationaliteit wegens strafrechtelijke veroordelingen, de beslissing in de eerste plaats de dader van de strafbare feiten betreft.
Bovendien blijkt uit de rechtspraak van het EVRM dat in zulke zaken de aard en ernst van het misdrijf of de strafrechtelijke antecedenten kunnen opwegen tegen andere criteria waarmee rekening moet worden gehouden (EHRM 11 december 2016, nr. 77036/11, Salem/Denemarken, § 76; EHRM 16 mei 2017 nr. 25748/15, Hamesevic/Denemarken, § 40 (niet-ontvankelijkheidsbeslissing).
U verklaarde dat heel uw familie in België leeft, werkt en woont en verwees specifiek naar uw moeder H.
A. Nazicht leert dal mevrouw in het register ingeschreven is onder de naam M. A. (geboren op 03.02.1960 te Kosice Tsjecho-Slovakije, nationaliteit Slovakije, E- kaart geldig tot 29.01.2024). Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat er geen stukken voorliggen waaruit de familieband blijkt. Uit het standaardverslag d.d. 23.08.2021 blijkt dat u verklaarde dat u geen nauwe band met uw moeder zou hebben. U bent in Slovakije namelijk opgevoed door uw matemale grootouders omdat uw moeder op jonge leeftijd van u beviel. Uw moeder zou volgens datzelfde verslag kanker hebben. Haar laatste bezoek aan u in de gevangenis dateert van 09.08.2019. Bijkomende elementen van afhankelijkheid die anders zijn dan de gewone affectieve en emotionele banden, noodzakelijk opdat een relatie tussen ouders en meerderjarige kinderen onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kan vallen, tussen u en uw (vermeende) moeder werden niet aangetoond. Evenmin ligt een stuk voor waaruit blijkt dat uw aanwezigheid noodzakelijk is voor de verzorging van uw moeder nu zij zou lijden aan kanker. Zij heeft nog kinderen met uw inmiddels overleden stiefvader op wie zij wellicht een beroep kan doen voor steun. Indien dat niet zo zou zijn, bestaan er diensten voor thuisverzorging waarop een beroep gedaan zou kunnen worden. Door uw verblijf in de gevangenis kan u haar hoe dan ook al sinds 11.03.2019 niet bijstaan.
Voor de volledigheid wordt vermeld dat uit het arrest van het Hof van beroep d.d. 03.03.2020 blijkt dat xx xxxx (K. N. geboren te Kostice op 28.06.1996, Slovaakse nationaliteit) en schoonvader (V. E. geboren op 10.08.1958, Belgische nationaliteit) betrokken waren bij de feiten en veroordeeld werden. Overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM (EHRM 9 oktober 2003, Slivenko/Litouwen; EHRM 17 februari 2009, Onur/Groot-Brittanniö; Mole N., Asylum and the European Convention on Human Rights, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2007, 97) kan slechts van een door artikel 8 van het EVRM beschermd familie- en gezinsleven tussen verwanten worden gesproken indien, naast de afstammingsband, een vorm van afhankelijkheid blijkt. In casu beperkt u zich ertoe te stellen dat uw hele familie in België leeft, werkt en woont. U toont echter niet aan dat u afhankelijk zou zijn van één van deze familieleden noch blijkt dit uit uw administratief dossier. Er is bijgevolg geen sprake van een familie- en gezinsleven dat moet worden beschermd met één van deze verwanten.
Voor al uw familieleden met recht op verblijf in België geldt dat zij contact met u kunnen onderhouden middels (korte) bezoeken, zij kunnen België immers vrijelijk in- en uitreizen, en middels moderne communicatiemiddelen. Bovendien kunnen zij u vanuit België steun, bijvoorbeeld financiële steun, bieden bij uw herintegratie in het land waar u zich zal vestigen. Nogmaals wordt opgemerkt dat de ernstige bedreiging voor de openbare orde die uit uw gedrag voortvloeit zodanig is dat uw familiale belangen geen voorrang mogen hebben op het vrijwaren van de openbare orde.
+++
Op 02.10.1998, op 19-jarige leeftijd, kwam u een eerste keer aan in België en vroeg u asiel aan. Op 27.02.2003 werd u gerepatrieerd naar Slovakije, in juli 2003 bent u vermoedelijk naar België teruggekeerd. U heeft daarna nog twee keer een verzoek tot internationale bescherming ingediend dat telkens negatief afgesloten werd. Sinds begin 2006 heeft u legaal verblijf gekregen in België.
Het wordt niet betwist dat het beëindigen van uw verblijf een inmenging vormt in uw privéleven gezien de duur van uw verblijf in België. Het is inherent aan een langdurig verblijf dat hier, behalve de familieleden, ook sociale en culturele banden zijn. Het is begrijpelijk dat u tijdens uw verblijf in België vriendschappen heeft opgebouwd en dat uw sociale leven zich hier afspeelt. Dit betekent echter niet dat er niet van u gevergd zou kunnen worden dat u, nadat uw recht op verblijf beëindigd werd, terug zou keren naar uw herkomstland dan wel naar een derde land.
Uit niks blijkt dat de banden die u met België opgebouwd hebt van een dergelijke uitzonderlijke aard zouden zijn dat deze vermogen op te wegen tegen het ernstig en actueel gevaar dat u door uw persoonlijk gedrag kan worden geacht te vormen voor de openbare orde. Meer nog, het lijkt duidelijk dat u gedrag, dat een ernstige verstoring van de openbare orde vormt, blijk geeft van de afwezigheid van de wil om werkelijk te integreren in de samenleving waarbinnen u zich ophoudt en waarvan u zo totaal en consequent bepaalde fundamenteel waarden heeft miskend. Integratie verondersteld ook dat men de Belgische reglementeringen respecteert en zich aldus onthoudt aan het plegen van strafbare feiten.
Gelet op uw zucht naar gemakkelijk en grof geldgewin kan het risico dat u ook in de toekomst nog strafbare feiten zal plegen, niet worden genegeerd.
Het contact met vrienden en kennissen in België kan u onderhouden via de moderne communicatiemiddelen en indien zij dat wensen zouden zij u in uw thuisland dan wel elders kunnen komen bezoeken. Daarnaast kunnen zij u ook vanuit België ondersteunen bij uw herintegratie in uw thuisland dan wel in een derde land.
Het gegeven dat u in het verleden in België gewerkt hebt, is niet van dien aard om onderstaande maatregelen te milderen. Uit Dolsis blijkt dat u legaal tewerk gesteld werd tussen 26.04.2006 en 15.05.2008 en dat u een aantal dagen werkte via een interimkantoor in april en mei 2011. U slaagde er echter nooit in een lang dienstverband aan te gaan bij werkgevers op de Belgische arbeidsmarkt. U verklaarde in de gevangenis te werken als fatiek. Het is niet zo dat er van een sterke economische binding met België gesproken kan worden. Verder tonen de gepleegde strafbare feiten een hunker naar snel winstbejag aan, het lijkt niet uw intentie om een eerlijke en stabiele job uit te oefenen met respect voor de regels van het gastland. U verklaarde in uw hoorrecht dat u in het verleden geopereerd bent geweest aan een hernia. U legt een brief voor van het AZ Sint-Lucas met een overzicht van drie afspraken die u er in 2019 gemaakt heeft. Xxxxx verklaart u dat u opnieuw kan werken, maar geen zwaar werk kan verrichten. De werkervaring die u in België heeft opgedaan, kan u ook elders helpen bij het vinden van een tewerkstelling. U bent 42 jaar en bij strafeinde d.d. 01.06.2027 zal u 48 jaar zijn. Er liggen geen stukken voor dat u in uw herkomstland of elders geen aangepast werk zou kunnen vinden.
U stelt niet te willen terugkeren naar Slovaklje omdat u er niemand heeft. Het wordt niet betwist dat een terugkeer naar Slovakije aanpassingen van u zal vergen. Zelfs indien de integratie -door het verblijf in België- in Slovakije wat moeizamer zou kunnen verlopen, maakt dit niet dat deze integratie onmogelijk is of dat er onoverkomelijke belemmeringen daartoe zouden zijn (cfr. EHRM, Xxxxxxxxx-Xxxxx v. Switzerland, 21 oktober 2020, §55). U heeft er tot uw 18 jaar geleefd; u heeft er een opleiding als metser gevolgd en u spreekt de taal. Dit blijkt o.a. uit het feit dat er een tolk Slovaaks aanwezig was tijdens uw proces bij het Hof van Beroep van Gent d.d. 03.03.2020 en bij de terechtzitting van de SURB te Gent d.d..27.04.2021. U kan in alle redelijkheid worden geacht nog sociale, culturele en familiale banden met dit land te hebben. Uit het Standaardverslag d.d. 23.08.2021 blijkt immers dat uw grootmoeder, die 85 jaar is, nog steeds in Slovakije woont en dal u nog wekelijks met haar telefoneert. Indien uw grootmoeder niet meer In staat is om u op te vangen heeft u er mogelijks nog andere familieleden of vrienden die u tijdelijk zouden kunnen opvangen tot u weer een eigen bestaan opgebouwd heeft. Bovendien kan uw familie in België u desgewenst ook vanuit België ondersteunen bij uw re-integratie in de Slovaakse samenleving, eventueel door financiële steun of door het aanspreken van familieleden of kennissen die zij nog zouden hebben in het herkomstland. Uw partner heeft ook de Slovaakse nationaliteit. Zij kan er voor kiezen om (samen met uw minderjarige zoon) u al dan niet (tijdelijk) te vergezellen naar uw land van herkomst of een ander derde land.
+++
U verklaarde in uw hoorrecht dat u in het verleden geopereerd bent geweest aan een hernia. U legt een brief voor van het AZ Sint Lucas met een overzicht van drie afspraken die u er in 2019 gemaakt heeft. Xxxxx verklaart u dat u weer kan werken. U verklaart geen ziekte te hebben die u belemmert te reizen of naar uw herkomstland terug te keren.
U heeft niet aangetoond dat u of iemand van uw familie dermate ernstige gezondheidsproblemen heeft dat deze onderhavige beslissing zouden kunnen beïnvloeden.
+++
Met inachtneming van alle door u aangevoerde omstandigheden wordt op grond van bovenstaande geconcludeerd dat er ernstige redenen van openbare orde zijn waardoor het beëindigen van uw verblijfsrecht een noodzakelijke maatregel vormt voor de bescherming van de orde en ter preventie van strafbare feiten daar uw gedrag een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving.
(…)”
2. Onderzoek van het beroep
2.1.1. In een eerste middel voert verzoeker de schending aan van artikel 44bis van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna: de Vreemdelingenwet).
Het eerste middel wordt als volgt toegelicht:
“8. Doordat art. 44bis §4 Vw. bepaalt dat de minister bij het nemen van een beslissing op grond van art. 44bis Vw. rekening houdt met de duur van verblijf van de Unieburger in het Rijk, zijn leeftijd, gezinssituatie en sociale en culturele integratie in het Rijk en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong;
Terwijl de bestreden beslissing deze bepaling allerminst respecteert, door:
(1) Xxxxxxx: geen rekening te houden met de gezinssituatie van Xxxxxxxxx, meer bepaald met (i) zijn partner; (ii) zijn 12-jarige zoon X. X. xx (iii) zijn overige in België aanwezige familieleden;
(2) Onvoldoende rekening te houden met zijn leeftijd;
(3) Onvoldoende rekening te houden met zijn sociale integratie. Zodat de kwestieuze beslissing nietig verklaard dient te worden.
9. Uit de bestreden beslissing zelf volgt dat mijn Verzoeker de minister nochtans uitdrukkelijk in kennis heeft gesteld van de volgende elementen, of minstens dat Verweerster daarvan reeds op de hoogte was bij het nemen van de beslissing tot beëindiging van het verblijfsrecht op basis van het voorhanden zijnde (omvangrijk) administratief dossier:
- Het feit dat mijn Verzoeker in 1998 op 17 à 18-jarige leeftijd voor het eerst in België arriveerde, samen met zijn ouders;
- Het feit dat mijn Verzoeker is geboren in 1978 en dus 43 jaar oud is;
- Het feit dat mijn Verzoeker dus al 23 jaar in België verblijft, wat de meerderheid van zijn leven, en zijn volledige volwassen leven betreft;
- Het feit dat de hele familie van Verzoeker in België verblijft, niettegenstaande de Slovaakse nationaliteit van de meesten onder hen;
- Het feit dat Xxxxxxxxx vier kinderen heeft, waarvan er nog twee minderjarig zijn: N. (17 jaar) en M. H. (12 jaar oud);
- Het feit dat Xxxxxxxxx een duurzame relatie heeft met mevrouw Z. V., die net zoals hem duurzaam verblijf houdt in België, en dit al sinds 2008;
- Het feit dat Xxxxxxxxx een frequent en nauw contact onderhoudt met zijn partner en minderjarige zoon X., onder meer door de geregelde bezoeken in de gevangenis waar Xxxxxxxxx verblijft;
- Het feit dat alle kinderen van Xxxxxxxxx zijn geboren in Gent, en nooit in Slovakije verblijf gehouden hebben;
- Het feit dat mijn Verzoeker al sinds eind jaren ’90 geen enkele sociale basis meer heeft in Slovakije, met uitzondering van een 85-jarige grootmoeder.
- Het feit dat Verzoeker Nederlands spreekt;
- Het feit dat Xxxxxxxxx geregeld heeft gewerkt in België.
In weerwil van art. 44bis §4 Vw. houdt Verweerster met geen van deze elementen daadwerkelijk rekening bij de motivering van de bestreden beslissing.
De hiervoor uiteengezette elementen worden weliswaar uitdrukkelijk benoemd, maar nadien koudweg van tafel geveegd met eenzelfde, falende, argumentatie dat “uit niks zou blijken dat […]” het, uitdrukkelijk als beschermingswaardig geachte gezinsleven (zie infra) niet verdergezet zou kunnen worden in Slovakije.
Wel integendeel, om in de woorden van Verweerster te vervallen: “uit niks blijkt” dat dat wèl het geval zou zijn (!).
De redenen daarvoor benoemt Verweerster zelf in de bestreden beslissing, en zijn even talrijk als fundamenteel, niet in het minst door de aanwezigheid van minstens één minderjarig kind, waarmee mijn Verzoeker een intens contact onderhoudt (zie infra).
10. Eerste onderdeel:
Eerste subonderdeel:
De partner van Xxxxxxxxx, mevrouw Z. V., verblijft al sinds 2008, of 13 jaar lang, legaal in België.
Volgens Verweerster zou dat er echter niet toe leiden dat zij niet vrijwillig met Xxxxxxxxx mee zou kunnen gaan naar Slovakije (of elders), samen met hun minderjarige zoon.
Verweerster vergeet echter dat ook mevrouw X. een beschermingswaardig gezins-en privéleven geniet in België, en haar centrale belangen zich hier situeren. Het uitwijzen van Xxxxxxxxx betekent zodoende een, zij het onrechtstreekse, schending van haar gezins-en privéleven en haar eigen kinderen uit een vorige relatie.
De overweging dat haar twee oudste kinderen meerderjarig zijn en zodus zelf kunnen beslissen om mee te verhuizen naar Slovakijke is eenvoudigweg niet ernstig en zelfs tergend.
Mevrouw X. heeft bovendien een minderjarige zoon, K. K., maar Verweerster wil aan zijn minderjarigheid eenvoudigweg ontsnappen door erop te wijzen dat de jongen in juni 2022 18 jaar oud wordt.
Het blijft echter een feit dat de zoon op heden nog minderjarig is, en dat het enige is dat telt.
Het feit dat twee van haar vier kinderen geen hoofdverblijf bij haar houden, betekent niet dat zij met hen een beschermingswaardig gezins- en privéleven onderhoudt. Verweerster kan dat niet zo maar negeren.
Omwille van dit eerste gegeven treedt Verweerster art. 44bis Vw. met de voeten. Tweede subonderdeel:
Essentieel is dat het zoontje M. H., wiens hoger belang op de allereerste plaats moet komen bij het overwegen van de bestreden beslissing (zie infra), is geboren in België en heeft sindsdien nooit in Slovakije heeft verbleven.
De jongen heeft aldus geen enkele binding met het land waarvan hij de nationaliteit heeft.
Deze enige reden alleen al had Verweerster ervan moeten weerhouden om de bestreden beslissing te nemen.
De overwegingen over de opportuniteit van de verhuis van de minderjarige M. naar Slovakije zijn tenenkrullend om lezen. Verweerster kan nu eenmaal niet ernstig genomen worden waar zij stelt dat
“jullie gemeenschappelijk kind […] nog vrij jong [is] en […] samen met xxxxxx naar Slovakije [zou] kunnen gaan. In het algemeen kunnen we stellen dat jonge kinderen zich makkelijker kunnen aanpassen aan nieuwe situaties. Het gegeven dat hij in België geboren werd, betekent niet dat hij zich elders niet zou kunnen aanpassen.”
De leeftijd van een mens is weliswaar relatief, maar in termen van opvoeding, binding met de lokale maatschappij waarin men opgroeit, integratie, is een verblijf van 12 jaar in België zeer lang, en verhindert exact dit gegeven een vlotte aanpassing aan de Slovaakse maatschappij en het schoolse leven aldaar.
De jongen bevindt zich temeer op een scharnierleeftijd, nu hij een ontluikende tiener is en de middelbare schooltijd heeft aangevat. Precies deze fase bepaalt de contouren van de volwassen persoonlijkheid, en is dus cruciaal voor de rest van zijn levensloop.
Nog frappanter is de overweging van Verweerster dat “een kind over het algemeen zeer snel een nieuwe taal leert, indien hij niet de Slovaakse taal zou beheersen”.
Verweerster besluit leukweg dat “uit niks blijkt dat” een verhuis naar Slovakije praktische moeilijkheden met zich zou brengen, kennelijk onredelijk of bijzonder moeilijk zou zijn.
Er is ook de andere minderjarige zoon, N. H. Het gaat niet op om aan zijn aanwezigheid geen belang te hechten door te stellen dat hij in maart 2022 meerderjarig wordt. Het blijft een feit dat de band tussen ouder en minderjarige zoon beschermd moet worden. Het feit dat N. weinig bij Verzoeker op bezoek komt, betreurt hij zeer diep.
Vanuit de gevangenis is het echter onmogelijk om daar verandering in te brengen. De moeder stookt de kinderen tegen hem op, en mijn Verzoeker heeft dus geen vat op het behoud van de affectieve banden met zijn kinderen met mevrouw S.
Deze overwegingen kunnen geenszins de wettigheidstoets aan art. 44bis Vw. doorstaan, en mocht dat toch het geval zijn dan miskennen zij tenminste de hierna genoemde bepalingen van het IVRK, het EVRM, het Europees Handvest van de Grondrechten en het redelijkheidsbeginsel (zie infra).
Derde subonderdeel:
Verweerster ontkent niet dat mijn Verzoeker al sinds eind jaren ’90 geen enkele sociale basis meer heeft in Slovakijke, met uitzondering van een 85-jarige grootmoeder.
Het tekent Verweerster, en het huidige politieke klimaat waarin zij opereert, dat zij de afstammingsband tussen mijn Verzoeker en zijn moeder in België in twijfel lijkt te trekken (bij gebreke aan het voorliggen van stukken), terwijl de band met zijn grootmoeder, die in Slovakije verblijft, zonder enige kritiek voor waar wordt aangenomen.
De argumentatie van Verweerstere op dit punt is opportunistisch, getuigt van een misplaatste argwaan en verdachtmaking ten aanzien van vreemdelingen en is bovenal schizofreen nu de afstammingsband met zijn moeder niet alleen blijkt uit haar eigen bevolkingsregisters, maar eerder zelfs nooit in vraag werd gesteld.
Verder mag uit het dossier genoegzaam blijken dat zowaar de hele familie van mijn Verzoeker in België verblijft, en een terugkeer naar Slovakije een onherstelbare breuk met zijn familie zou betekenen.
Ook om deze derde (sub)reden houdt Verweerster onvoldoende rekening met de gezinssituatie van mijn Verzoeker, en schendt zij dus art. 44bis Vw.
11. Tweede onderdeel:
Verweerster hield onvoldoende rekening met de leeftijd van Xxxxxxxxx. Hij kwam op 17 à 18-jarige leeftijd aan in België, samen met zijn ouders.
Op vandaag is mijn Verzoeker 43 jaar oud, zodat hij al meer dan de helft van zijn leven in België verblijft. Nooit keerde hij terug naar Slovakije met uitzondering van een zeer kortstondige periode van enkele maanden na gedwongen repatriëring in 2003.
Het gehele volwassen leven van Xxxxxxxxx speelde zich in België af.
Xxxxxxxxx ontkent niet dat de eerste jaren van zijn verblijf een illegale oorsprong kennen, maar dat doet er geen afbreuk aan dat deze tijd wel degelijk heeft bijgedragen tot de creatie en het bestaan van zijn privéleven in België. Tijdens het grootste gedeelte van zijn verblijf, sinds 2006, had Verzoeker immers wel een verblijfstitel.
12. Derde onderdeel:
Ook met zijn sociale integratie houdt Verweerster geen rekening.
Xxxxxxxxx spreekt Nederlands en had al verschillende werkgevers in België. Hij verblijft al zijn hele volwassen leeftijd in en rond het Gentse, en is hier dus geïntegreerd.
Op de Slovaakse arbeidsmarkt is hij onbekend, zodat re-integratie niet zo eenvoudig is, zoals Verweerster dat doet uitschijnen.
Verzoeker zou in een voor hem nauwelijks bekend zwart gat gegooid worden bij een terugkeer naar Slovakije. Er is geen sociaal weefsel meer om op terug te vallen.
De veronderstelling dat hij er nog vrienden zou hebben om beroep op te doen is ver gezocht, zeker nu Xxxxxxxxx al rond zijn 18de naar België kwam.
Het valt integendeel te veronderstellen dat hij er precies geen vrienden meer heeft, laat staan dat deze bereid zijn om hem te ondersteunen in zijn re-integratie in Slovakije.
* * *
Een schending van art. 44bis Vw. ligt voor, zodat dit middel gegrond voorkomt.”
2.1.2. In een eerste onderdeel voert verzoeker de schending aan van artikel 44bis, § 2 en § 3, van de Vreemdelingenwet.
Artikel 44bis van de Vreemdelingenwet luidt:
Ҥ 1.
Onverminderd de paragrafen 2 en 3, kan de minister of zijn gemachtigde een einde maken aan het verblijf van de burgers van de Unie en hun familieleden om redenen van openbare orde, nationale veiligheid of volksgezondheid.
§ 2.
De minister kan een einde maken aan het verblijf van de burgers van de Unie en hun familieleden die krachtens de artikelen 42quinquies en 42sexies een duurzaam verblijfsrecht hebben verkregen, alleen om ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid.
§ 3.
De minister kan een einde maken aan het verblijf van de volgende burgers van de Unie, alleen om dwingende redenen van nationale veiligheid :
1° de burgers van de Unie die op het grondgebied van het Rijk hebben verbleven gedurende de tien voorafgaande jaren;
2° de burgers van de Unie die minderjarig zijn, behalve indien de beslissing noodzakelijk is in het belang van het kind, zoals bepaald in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989.
§ 4.
Wanneer de minister of zijn gemachtigde overweegt een beslissing zoals bedoeld in de paragrafen 1, 2 of 3 te nemen, houdt hij rekening met de duur van het verblijf van de burger van de Unie of zijn familielid op het grondgebied van het Rijk, zijn leeftijd, gezondheidstoestand, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie in het Rijk en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land van oorsprong.”
2.1.3. Zoals duidelijk blijkt uit artikel 44bis, §2, van de Vreemdelingenwet, kan de verwerende partij het verblijf beëindigen van Unieburgers en hun familieleden - met duurzaam verblijfsrecht - wanneer er ernstige redenen van openbare orde of nationale veiligheid voorhanden zijn.
De bestreden beslissing is genomen op grond van §2 van artikel 44bis van de Vreemdelingenwet, wat met zich meebrengt dat de verwerende partij een einde aan het verblijf van de verzoeker kan maken indien blijkt dat er ernstige redenen van openbare orde bestaan.
2.1.4.1. Verzoeker voert aan dat in essentie niet afdoende en daadwerkelijk is rekening gehouden met
§4 van artikel 44bis van de Vreemdelingenwet.
2.1.4.2. Xxxxxxxxx wijst erop dat van zijn huidige partner, met wie hij een minderjarig kind heeft en die al 13 jaar legaal in België zou verblijven en over legaal verblijf beschikt en een door artikel 8 van het EVRM beschermenswaardig privé- en familieleven in België heeft, niet kan verwacht worden dat zij verzoeker vergezelt naar het herkomstland, Slowakije. Deze partner heeft nog een ander minderjarig kind, K.K., die pas op 19 maart 2022 meerderjarig wordt.
2.1.4.3. Wat de meerderjarige kinderen betreft:
Xxxxxxxxx heeft drie kinderen met zijn ex-partner:
- H.M., geboren te Gent op 30 augustus 1999, meerderjarig;
- H.R., geboren te Gent op 3 augustus 2001, meerderjarig;
- H.N., geboren te Gent op 19 maart 2004, meerderjarig op het ogenblik van de uitspraak van huidig arrest.
Hun moeder verblijft legaal in België en er zijn geen aanwijzingen dat verzoeker intense contacten heeft met deze kinderen.
De bestreden beslissing motiveert niet kennelijk onredelijk en correct:
“Dat het contact met uw familie- en gezinsleden in België moeilijker zal verlopen, is enkel en alleen het gevolg van uw crimineel gedrag.
U bent in België aangekomen samen met uw ex-partner S. R. (geboren te PIzenfTsjecho-Slovakije op 24.08.1979, nationaliteit Tsjechische Republiek, B-kaart geldig tot 16.04.2024). Uit deze relatie zijn 3 kinderen geboren (H. M., geboren te Gent op 30.08.1999, Slovaakse nationaliteit B kaart geldig tot 06.01.2022, H. R. geboren te Gent 03.08.2001, Slovaakse nationaliteit B kaart geldig tot 06.01.2022 en
H. N. geboren te Gent op 19.03.2004, Slovaakse nationaliteit B-kaart geldig tot 06.01.2022). Uw oudste zonen zijn reeds meerderjarig, X. X. xxx op 19.03.2022 meerderjarig worden.
Hoewel u in het hoorrecht verklaarde dat de kinderen de Belgische nationaliteit hebben, blijkt uit de registers dat zij de Slovaakse nationaliteit hebben. Ze hebben wel allen verblijfsrecht in het Rijk en kunnen België bijgevolg vrijelijk in- en uitreizen. Uw zonen zijn officieel ingeschreven op het adres van uw ex-partner. Er ligt geen enkel stuk voor waaruit blijkt dat u uw ex- partner financieel of op enige andere manier steunt voor hun verzorging en opvoeding. Volgens het “Standaardverslag met het oog op penitentiair verlof’ d.d. 23.08.2021 zouden zij vóór uw detentie om de twee weken in het weekend bij u gelogeerd hebben. Uw huidige partner gaf in haar gesprek met de justitieassistente (maatschappelijke enquête d.d. 19.08.2021) aan dat er niet echt contact geweest is tussen u en de drie zonen uit uw eerdere relatie gedurende het jaar voorafgaand aan het gesprek. Ze stelt vast dat er minder interesse is van uw zonen naar u toe. Uit de bezoekerslijst van de gevangenis (bezoekerslijst tot 09.11.2021) blijkt dat H. N. u voor het laatst bezocht op 14.12.2019 en H. M. bezocht u laatst op 29.01.2020. Xxxxx X. X. als uw ex-partner bezochten u niet in de gevangenis.
Opdat een relatie tussen ouders en meerderjarige kinderen, onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kan vallen, zijn er bijkomende elementen van afhankelijkheid vereist die anders zijn dan de gewone affectieve en emotionele banden (EHRM 15 oktober 2003, nr. 52206/99, Xxxxxxx x. Xxxxxxxxx, xxx. 00) (XXXX 00 xxxxxxxx 0000, xx. 00000/00, Xxxxxxxx x. Xxxxxxxxx, par. 34). Dergelijke afhankelijkheid werd niet aangetoond en kan evenmin afgeleid worden uit uw administratief dossier.”
Het betoog van de verzoekende partij is niet van aard deze vaststelling te weerleggen. Het staat deze kinderen vrij verzoeker te bezoeken in het herkomstland of aldaar te verblijven. Dienaangaande kan de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna: de Raad) het volgende motief, dat steun vindt in het administratief dossier, van de bestreden beslissing volgen:
“Ook wat uw minderjarige zoon X. X. xxxxxxx, kan opgemerkt worden dat geen stukken voorliggen waaruit blijkt dat u sinds u op 11.03.2019 opgesloten werd nog regelmatig contact met hem onderhoudt. Hij bezocht u slechts tweemaal in de gevangenis waarvan de laatste maal dateert van 14.12.2019. Bovendien genoot u slechts 3 uitgaansvergunningen (op 08.07.2021, 30.07.2021 en 19.08.2021). U toont niet aan of u bijdraagt aan het onderhoud van uw zoon N., of u deelt in de beslissingen over zijn opvoeding, et cetera. Er liggen geen sluitende bewijzen voor die aantonen dat er nog steeds een hechte band zou bestaan tussen u en N. Hij is -ten gevolge van uw detentie- hoe dan ook inmiddels gewend aan uw afwezigheid en indien contact onderhouden wordt, zal dat ook nu al via telefoon en/of andere moderne communicatiemiddelen zijn. De uitwijzing van een ouder die niet samenwoont met zijn minderjarige kind heeft niet dezelfde ontwrichtende impact op het leven van het kind als de uitwijzing van een ouder die wel als een gezin samenwoont met zijn kinderen, zeker indien contact via telefoon en internet mogelijk blijft vanuit het land waarnaar de ouder zal worden uitgewezen en er voor de kinderen geen beletsel bestaat om deze ouder te gaan opzoeken in diens land van herkomst (EHRM 18 oktober 2006, Ünur/Nederland; XXXX 0 xxxxxxx 0000, Xxxxx/xxx Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx; XXXX 00 xxxxxxxx 0000, Xxxx/Xxx Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx). Uit niks blijkt dat contact via telefoon en/of internet vanuit het land waar u
zich zal vestigen niet mogelijk zou zijn. Er blijkt evenmin dat uw zoon u niet zou kunnen opzoeken in Slovakije.”
2.1.4.4. Xxxxxxxxx heeft met zijn huidige partner één minderjarig kind, M.H., geboren te Gent op 13 februari 2009, kind dat legaal in België verblijft (EU+-kaart, geldig tot 8 september 2026).
Uit het administratief dossier blijkt dat de huidige partner dezelfde nationaliteit heeft als verzoeker en hetzelfde herkomstland (Slowakije) kent.
Het strafrechtelijk verleden van verzoeker (opgesomd in de bestreden beslissing, zowel naar aard, veroordelingen en de xxxxx xxx xx xxxxxx en niet weerlegd door verzoeker) toont aan dat verzoeker geacht wordt tot 1 juni 2027 in de gevangenis te verblijven. De huidige partner van de verzoeker en hun gezamenlijk kind bezoeken verzoeker in de gevangenis. De fysieke contacten met partner en kind zijn door het gevangenisleven beperkt, en dit voor meerdere jaren. Verzoeker toont niet aan dat een effectief daadwerkelijk beleefd gezinsleven spoedig mogelijk zal zijn. Verzoeker toont evenmin aan dat dezelfde aard van contacten als thans niet mogelijk zijn in het herkomstland. Verder komt het de partner van verzoeker en verzoeker toe af te wegen of het voor moeder en het kind het belangrijkste is om in België te verblijven, dan wel het eerdere gezinsleven verder te zetten in het herkomstland. De bestreden beslissing gaat uitgebreid in op het gevoerde onderzoek in het kader van artikel 8 van het EVRM, erkent dat verzoeker een beschermingswaardig privé- en gezinsleven heeft, maar wijst er correct op dat verzoeker een ernstig gevaar voor de openbare orde vormt en dat het gedrag van verzoeker zelf aan de basis ligt van het gezinsleven, zowel in de huidige beleving, als voor de toekomstige beleving. Hun kind is geboren en was er al toen verzoeker ernstige feiten pleegde, waarvan de partner, wat de feiten van de laatste veroordeling door het Hof van Beroep betreft (arrest 3 maart 2020 Hof van Beroep Gent), wetende was. De partner van verzoeker werd veroordeeld in dat arrest voor invoer en bezit van ‘crystal meth’, ook in het huis waar dit kind verbleef. Xxxxxxxxxx partner werd niet veroordeeld voor de verkoop van drugs, maar wel voor het bezit van ‘crystal meth’. Zij werd samen met verzoeker vervolgd en veroordeeld. Zij wist dat verzoeker bij hen thuis synthetische harddrugs verhandelde en hierdoor de gezondheid van anderen ernstig schaadde. De bestreden beslissing beschrijft dit correct.
De bestreden beslissing stelt correct en niet kennelijk onredelijk dat geen daadwerkelijke onoverkomelijke hindernissen zijn aangevoerd om het gezinsleven elders uit te oefenen.
2.1.4.5. Xxxxxxxxx verwijst nog naar het gegeven dat de andere zoon van zijn partner, die niet zijn kind is, ook minderjarig is en pas in juni 2022 meerderjarig wordt. De Raad ziet het nut van deze grief niet in nu er geen aanwijzingen voorhanden zijn dat verzoeker een effectief beleefd gezinsleven zal ondergaan met diens partner en haar gezin voor de meerderjarigheid van dat kind, gelet op zijn gevangenisverblijf, daargelaten de vraag of dit kind van zijn partner verblijft bij zijn moeder. Deze grief is naar haar actualiteit achterhaald.
De volgende motieven in de bestreden beslissing zijn afdoende en correct:
“Het feit dat uw partner niet gedwongen kan worden het Belgische grondgebied te verlaten, maakt niet dat zij u niet vrijwillig zou kunnen volgen naar het land van herkomst of elders. Uw partner heeft net als u de Slovaakse nationaliteit, zij werd op 09.07.2008 gemachtigd tot een tijdelijk verblijf en op 13.08.2010 tot een onbeperkt verblijf in het Rijk. Het is niet onredelijk aan te nemen dat zij vertrouwd is met de Slovaakse cultuur en gebruiken, Uit de maatschappelijke enquête d.d. 19.08.2021 blijkt dat zij op dat moment niet werkte en een invaliditeitsuitkering had, ze werd begeleid door het OCMW en zou in behandeling (geweest) zijn voor een depressie. Ze hoopte dat ze haar werk als poetsvrouw in de toekomst zou kunnen hervatten. Er liggen geen stukken voor waaruit blijkt dat zij de nodige begeleiding niet in Slovakije zou kunnen krijgen. Bovendien kan ze wellicht ook in Slovakije als poetsvrouw aan de slag wanneer de ontsteking aan haar arm genezen is. Haar twee oudste kinderen zijn meerderjarig en indien zij dat wensen zouden zij hun moeder in Slovakije kunnen bezoeken. K. K. wordt meerderjarig op 08.06.2022 en zou dan ook zelf kunnen beslissen om zijn moeder te bezoeken in Slovakije. Xxxxxxx zelf zou ook op bezoek kunnen komen bij haar kinderen in België. Xxxxxx gemeenschappelijk kind is nog vrij jong en zou samen met jullie naar Slovakije kunnen gaan. In het algemeen kunnen we stellen dat jonge kinderen zich makkelijker kunnen aanpassen aan nieuwe situaties. Het gegeven dat hij in België geboren werd, betekent niet dat hij zich elders niet zou kunnen aanpassen. Er liggen geen concrete elementen voor die erop wijzen dat hij zijn scholing niet in Slovakije of elders zou kunnen verder zetten. Voor zover blijkt uit het administratief dossier, heeft hij geen nood aan gespecialiseerd onderwijs, noch een gespecialiseerde infrastructuur die niet in uw land van herkomst te vinden zou zijn. Indien uw zoon
de Slovaakse taal niet beheerst: een kind kan over hel algemeen zeer snel een nieuwe taal leren. Uit niks blijkt dat, niettegenstaande de praktische moeilijkheden die kunnen bestaan, het kennelijk onredelijk of bijzonder moeilijk zou zijn voor uw partner en kind om naar Slovakije te verhuizen.
Uw partner en zoon worden geenszins verplicht België te verlaten, zij kunnen er uiteraard ook voor kiezen in België te blijven en contact met u onderhouden via mail, telefoon en andere moderne communicatiemiddelen, alsook via periodieke reizen, bijvoorbeeld tijdens de schoolvakanties, naar Slovakije of een andere plaats waar u zou verblijven. Het feit dat u (minderjarige) kinderen en een partner had in België heeft u er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. U dealde crystal meth vanuit de woning waar ook uw zoon X. xxxxxxxx. Dit getuigt allerminst van verantwoordelijkheid tegenover hem maar ook tegenover uw andere kinderen, zoals van het ouderlijk gezag zou mogen verwacht worden. Daar u al sinds 10.03.2019 in detentie zit, is M. naar alle waarschijnlijkheid al gewend aan uw afwezigheid thuis waardoor uw uitwijzing niet dezelfde ontwrichtende impact op zijn leven zal hebben als de uitwijzing van een ouder die wel als een gezin samenwoont met zijn kinderen. Zoals reeds vermeld, werd ook uw partner op 03.03.2020 veroordeeld voor haar aandeel bij de feiten en inmiddels, nadat ze dit aanvankelijk ontkende, gaf zij toe op de hoogte geweest te zijn van de door u gepleegde feiten. Dat dit misdadig gedrag gevolgen zou kunnen hebben voor jullie leven en bijgevolg ook voor het leven van jullie beider kinderen had ze kunnen weten. De bescherming van de openbare veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten, rechtvaardigen de inmenging in het uitoefenen van het recht op de eerbiediging van het gezinsleven. U heeft door uw persoonlijk gedrag een ernstige aanslag gepleegd op de openbare orde en het risico op recidivisme kan niet uitgesloten worden. De ernstige bedreiging voor de openbare orde die uit uw gedrag voortvloeit is zodanig dat uw familiale belangen geen voorrang mogen hebben op het vrijwaren van de openbare orde.
Het hoger belang en welzijn van de kinderen heeft een primordiaal karakter maar geen absoluut karakter. Bij de afweging van de verschillende op het spel staande belangen, neemt het belang van de kinderen een bijzonder plaats in. Die bijzondere plaatst maakt het evenwel niet onmogelijk om eveneens rekening te houden met andere belangen (EHRM, 3 oktober 2014, nr.12738/10, Jeunesse t. Nederland, par. 101; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013). Het EVRM heeft verduidelijkt dat wanneer een verblijfs-en of verwijderingsmaatregel wordt getroffen ten aanzien van een ouder met vreemde nationaliteit wegens strafrechtelijke veroordelingen, de beslissing in de eerste plaats de dader van de strafbare feiten betreft. Bovendien blijkt uit de rechtspraak van het EVRM dat in zulke zaken de aard en ernst van het misdrijf of de strafrechtelijke antecedenten kunnen opwegen tegen andere criteria waarmee rekening moet worden gehouden (EHRM 11 december 2016, nr. 77036/11, Salem/Denemarken, § 76; EHRM 16 mei 2017 nr. 25748/15, Hamesevic/Denemarken, § 40 (niet-ontvankelijkheidsbeslissing).”
De bestreden beslissing maakt een redelijke belangenafweging en heeft rekening gehouden met de elementen, verwoord in deze grief van het eerste subonderdeel van het eerste onderdeel van het eerste middel. De grieven van verzoeker weeleggen het niet kennelijk onredelijk karakter van deze beoordeling niet. De partner van de verzoeker ligt mede aan de basis van de gevolgen van de bestreden beslissing en werd veroordeeld voor het bezit van ‘crystal meth’ en wist dat de handel (recidief) in drugs door verzoeker gaande was. Zij had ook kennis van de diefstallen die verzoeker pleegde. Verhandelen van drugs raakt de fundamentele belangen van de samenleving en zijn een ernstige bedreiging voor de samenleving. Xxxxxxxxx en zijn partner konden zich verwachten dat dergelijke gedragingen een gezamenlijk gezinsleven in België onmogelijk maakte, temeer gelet op het zich in staat van herhaling bevinden van eerdere veroordelingen wat verzoeker betreft. Het betreft handelingen die tegen de belangen van de kinderen ingaan en zelfs een gevaar voor hen opleveren.
2.1.4.6. In een tweede subonderdeel van het eerste onderdeel houdt verzoeker voor dat niet voldoende is rekening gehouden met het kind M.H. van verzoeker en zijn huidige partner en wijst hij op het hoger belang van het kind, dat enkel België kent, een vlotte aanpassing aan de Slovaakse taal en school in de weg staat, gelet op diens leeftijd van 13 jaar en de middelbare scholing van het kind van start is gegaan. Verzoeker verwijst ook naar de band met N.H. die kortelings meerderjarig wordt.
De Raad verwijst naar de bespreking onder punt 2.1.4. en herhaalt dat de verzoeker zelf deze moeilijkheden heeft veroorzaakt nu duidelijk blijkt dat verzoeker bij zijn gedragingen geen oog had voor de belangen van de kinderen, wel integendeel, de belangen van de inwonende zoon, minderjarig en in puberteit, schaadt door de handel in harddrugs in de woning waar dit kind verbleef (zie 2.1.4.4.)
Er is uitgebreid gemotiveerd in de bestreden beslissing en er is geheel terecht op gewezen dat geen onoverkomelijke hinderpalen blijken die de voortzetting van het gezinsleven in het land van herkomst verhinderen. Beide ouders spreken de Slovaakse taal zodat kan verwacht worden dat het kind noties heeft van deze taal. De bestreden beslissing ontkent niet dat het moeilijk kan zijn, maar beklemtoont terecht dat de bestreden beslissing voortvloeit uit zijn eigen misdadige gedragingen.
De bestreden beslissing stelt terecht dat indien de partner van verzoeker beslist om verzoeker te volgen, zij het minderjarig kind zou kunnen meenemen. Het gemeenschappelijk kind is immers nog jong, thans 13 jaar, en zou zich aldus makkelijk kunnen aanpassen aan een nieuwe situatie.
Verzoeker ontkent dit en stelt dat het minderjarig kind zich op een scharnierleeftijd bevindt, hetgeen een vlotte aanpassing aan de Slovaakse maatschappij en het schoolse leven aldaar zou verhinderen.
Verzoeker legt geen concrete elementen voor die erop wijzen dat het minderjarig kind zijn scholing niet in Slovakije of elders zou kunnen voortzetten. Verzoeker heeft geen bewijzen aangebracht die op het tegendeel duiden.
Ook stelt de bestreden beslissing redelijk dat het gezinsleven ook steeds onderhouden kan worden mits bezoeken en contact via moderne communicatiemiddelen.
Wat betreft het andere minderjarige kind van verzoeker, N. H., wordt er in de bestreden beslissing op gewezen dat er niet wordt aangetoond dat er sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven. Immers blijkt uit niets dat er enig contact wordt onderhouden tussen verzoeker en N. of dat verzoeker enige bijdrage levert aan zijn onderhoud of dat hij deelt in de beslissingen over zijn opvoeding.
Geheel terecht wordt er overigens gewezen op het feit dat verzoeker (minderjarige) kinderen en een partner had in België en dat dit hem er niet van weerhouden heeft om steeds opnieuw strafbare feiten te plegen. Meer nog, uit het strafdossier blijkt dat verzoeker ‘crystal meth’ dealde vanuit de woning waar zijn minderjarig kind aanwezig was. De bestreden beslissing oordeelde dan ook in alle redelijkheid dat dit niet getuigt van verantwoordelijkheid, zoals dit van het ouderlijk gezag kan worden verwacht.
Ook het gegeven dat verzoeker reeds sinds 10 maart 2019 in detentie zit, is in rekening gebracht. Dit heeft er immers voor gezorgd dat de kinderen al gewend zijn aan de afwezigheid van verzoeker, waardoor zijn uitwijzing niet dezelfde ontwrichtende impact op hun leven zal hebben als de uitwijzing van een ouder die wel als gezin samenwoont met zijn kinderen.
In ieder geval lijkt verzoeker eraan voorbij te gaan dat de afweging van het gezinsleven tegenover het feit dat hij (en zijn partner) misdadig gedrag hebben gesteld en dat de bescherming van de openbare veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten in dit geval de inmenging in het gezinsleven rechtvaardigen.
2.1.4.7. In een volgend subonderdeel stelt verzoeker dat onvoldoende rekening werd gehouden met het gegeven dat hij al sinds eind de jaren ’90 geen enkele sociale basis meer heeft in Slovakije, met uitzondering van zijn 85-jarige grootmoeder.
Xxxxxxxxx stelt dat dit tekenend is voor het politieke klimaat en dat de argumentatie opportunistisch is en getuigt van misplaatste argwaan tegenover vreemdelingen en verdachtmaking ten aanzien van vreemdelingen.
Deze argumenten zijn gericht zijn tegen het politiek beleid, en niet tegen de bestreden beslissing en bijgevolg onontvankelijk. De Raad vermag niet een oordeel te vellen over de kritiek op de inhoud van een wettelijke bepaling an sich. Zij kan enkel de wettelijke toetsing nagaan.
De volgende opmerking in de nota met opmerkingen is terecht:
“Een beroep tot nietigverklaring moet krachtens de artt. 39/2,§2 en 39/82, §1, eerste lid van de Vreemdelingenwet dd. 15.12.1980, een beslissing of bestuurshandeling tot voorwerp hebben. Desbetreffend dient voor het begrip ‘beslissing’ teruggegrepen worden naar de inhoud die de Raad van State er in zijn contentieux aan geeft (Gedr. St. Kamer, 2005-206, nr. 2479/001,83).
Immers bepaalt artikel 39/2 §2 van de Wet dd. 15.12.1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, aangaande de beoordelingsbevoegdheid van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen:
“§ 2. De Raad doet uitspraak, bij wijze van arresten als annulatierechter over de overige beroepen wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht.”
De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen kan enkel de wettigheid van de bestreden beslissing nagaan, maar kan daarbij niet de wet zelf beoordelen aan de hand van de door verzoekende partij opgeworpen schending. De gevraagde beoordeling kan dan ook niet worden gemaakt door de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.”
Voorts stelt de bestreden beslissing correct een schending van de openbare orde vast, nu verzoeker maar liefst 6 keer veroordeeld werd door de correctionele rechtbank. Er is aldus geen sprake van enige “misplaatste argwaan en verdachtmaking ten aanzien van vreemdelingen”.
Wat betreft de sociale banden van verzoeker in Slovakije gaat verzoeker kennelijk uit van een verkeerde lezing van de bestreden beslissing. In de bestreden beslissing wordt immers erkend dat een terugkeer naar Slovakije aanpassingen zal vergen, doch dat er geen elementen zijn aangebracht waaruit blijkt dat de integratie onmogelijk is of dat er onoverkomelijke belemmeringen daartoe zouden zijn. Hierbij wordt in rekening gebracht dat verzoeker de eerste 18 jaar van zijn leven in Slovakije heeft doorgebracht en dat hij er een opleiding heeft gevolgd en de taal spreekt.
2.1.4.8. In een tweede onderdeel stelt verzoeker dat onvoldoende rekening werd gehouden met zijn leeftijd.
Verzoeker leest duidelijk de bestreden beslissing niet volledig. In de bestreden beslissing wordt aangegeven dat verzoeker in België aankwam op 19-jarige leeftijd op 2 oktober 1998 en dat hij op 27 februari 2003 gerepatrieerd werd naar Slovakije. Vermoedelijk keerde verzoeker in juli 2003 terug naar België. Hiertegenover wordt echter geheel terecht gesteld dat uit niks blijkt dat verzoeker in België dergelijke uitzonderlijke banden heeft opgebouwd, die van aard zijn op te wegen tegen het ernstig en actueel gevaar dat verzoeker geacht wordt te vormen.
Voorts blijkt nergens uit dat verzoeker, rekening houdend met zijn leeftijd, geen (aangepast) werk zou kunnen vinden in Slovakije en dat hij zich niet zou kunnen integreren in Slovakije.
2.1.4.9. In een derde onderdeel stelt verzoeker dat geen rekening wordt gehouden met zijn sociale integratie in België.
Xxxxxxxxx bracht geen enkel bewijs aan waaruit blijkt dat hij uitzonderlijke banden heeft opgebouwd met België, die van aard zijn dat ze opwegen tegen het ernstig en actueel gevaar dat verzoeker geacht wordt te vormen. Verzoeker verblijft al enkele jaren in de gevangenis, toont niet aan wat zijn voorgehouden sociale leven precies inhoudt en zijn misdadige gedragingen wijzen op een gebrekkige integratie.
Zijn gedragingen, die vele strafrechtelijke inbreuken vormen en waaruit blijkt dat verzoeker geen lessen trok uit bestaande veroordelingen, wijzen op een gebrek aan integratie.
Waar verzoeker stelt dat hij Nederlands spreekt en al verschillende werkgevers had in België, stelt de bestreden beslissing dat verzoeker er klaarblijkelijk niet in slaagt om een lang dienstverband aan te gaan bij werkgevers op de Belgische arbeidsmarkt.
De bestreden beslissing wees er in deze context ook terecht op dat uit de door verzoeker gepleegde feiten een hunker naar snel winstbejag aantonen en dat het niet zijn intentie lijkt om een eerlijke en stabiele job uit te oefenen, met respect voor de regels van het gastland.
2.1.5. De beoordeling dat een einde wordt gesteld aan het recht op verblijf is juist en correct en niet kennelijk onredelijk.
De bestreden beslissing werd genomen na grondig onderzoek van de elementen die de concrete situatie van de verzoekende partij daadwerkelijk kenmerken. De schending van artikel 44bis van de Vreemdelingenwet wordt niet aannemelijk gemaakt.
Het eerste middel is, zo onontvankelijk, ongegrond.
2.2.1. In een tweede middel voert verzoeker de schending aan van artikel 8 van het EVRM. Het tweede middel luidt:
“E.2. SCHENDING VAN ART. 8 EVRM (TWEEDE MIDDEL)
13. Doordat artikel 8.1 EVRM bepaalt dat één ieder recht heeft op respect van zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Terwijl de aangevochten beslissing een inbreuk vormt op dit beschermde grondrecht. Zodat de aangevochten beslissing derhalve nietig dient te worden verklaard.
14. De bescherming van het familie- en gezinsleven is echter slechts één van de aspecten van art. 8 EVRM. Immers staat de bescherming van het familie- en gezinsleven naast de ruimere notie van het privéleven.
XXXXX XXXXXXX stelt dat één van de vier aspecten van de toepassing van art. 8 EVRM, het recht op het uitbouwen van menselijke contacten en sociale banden betekent (J. XXXXX XXXXXXX, X. XXXXXXXXXX, Overzicht Publiekrecht, Die Keure 2001, nrs. 640 en 649).
Hij specificeert als volgt:
”Uiteraard zal de relationele privacy in de meeste gevallen worden behandeld onder het recht op bescherming van het gezinsleven. Wat echter niet onder de notie “gezinsleven” valt, kan evenwel in vele gevallen toch een bescherming krijgen op grond van de bescherming van de relationele privacy” (o.c. nr. 649).
Het is dus duidelijk dat art. 8 EVRM niet alleen het gezinsleven, maar ook andere sociale banden beschermt. Bijgevolg heeft elke persoon recht op het uitbouwen van sociale banden en de bescherming ervan op basis van dit artikel. Het is niet aan de Belgische administratieve overheid om de lezing van art. 8 EVRM te beperken tot het gezinsleven, zeker nu “privé leven” expliciet naast familie- en gezinsleven vermeld staat als aparte notie.
De schending moet ook in verhouding staan met het nagestreefde doel (noodzakelijkheidstoets – RvSt 25 september 1996, nr. 61.972,RDE 1996)
- de banden met het gastland (EHRM 26 september 1997, Hehemit / Frankrijk, §36)
- de banden met het moederland (EHRM 6 november 2001, Xxxxxx Xxxx t/ Nederland)
- intensiteit van het geleefde en sociale gezinsleven (EHRM 5 juli 2005 , Uner t/Nederland, nr. 46410/99).
15. Vooreerst kan Verweerster er niet meer aan voorbij gaan dat Xxxxxxxxx een door art. 8 EVRM beschermd gezins- en privéleven uitoefent in België. Dit wordt uitdrukkelijk erkend.
Verweerster schendt echter dat recht door te overwegen dat uit het dossier geen precieze, onoverkomelijke hinderpalen naar boven komen die de voortzetting van dat beschermde gezinsleven in Slovakije verhinderen.
Heeft Verweerster een ander dossier gelezen?
Het enige overblijfsel en een familiaal leven in Slovakije betreft zijn 85-jarige grootmoeder waarmee hij op vandaag nog elke dag belt vanuit de gevangenis.
Waar Verweerster zo mogelijk nog gevolgd kan worden in haar overweging dat er onvoldoende contact is overgebleven met de drie kinderen met zijn eerste partner, kan zij niet voorbij gaan aan de aanwezigheid in België van de 12-jarige zoon M. en de moeder, met wie hij nog steeds een duurzame relatie heeft.
Ook het bestaan van deze relatie en de duurzaamheid ervan ontkent Verweerster niet.
De argumenten die Verweerster in elkaar knutselt over de mogelijkheden om dat gezinsleven in Slovakije verder te zetten zijn vergezocht, niet redelijk en schenden art. 8 EVRM.
Er kan hoofdzakelijk verwezen worden naar hetgeen supra werd uiteengezet onder het tweede en derde subonderdeel, eerste onderdeel van het eerste middel.
* * *
Verweerster schendt art. 8 EVRM. Het middel is gegrond.”
2.2.2. In essentie herhaalt verzoeker concreet dat hij enkel zijn 85-jarige grootmoeder in het herkomstland heeft, verwijst hij naar de contacten met zijn kinderen en naar zijn zoon die hij heeft met zijn huidige partner. Hij betwist dat er geen onoverkomelijke hindernissen bestaan om zijn gezinsleven en privéleven uit te oefenen in het herkomstland. Wat de concrete elementen betreft, verwijst de Raad in eerste instantie naar de bespreking onder punt 2.1.4.
Artikel 8 van het EVRM bepaalt het volgende:
“1. Xxxxxxxx heeft recht op eerbiediging van zijn privé leven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan met betrekking tot de uitoefening van dit recht dan voor zover bij de Wet is voorzien en in een democratische samenleving nodig is in het belang van ‘s lands veiligheid, de openbare veiligheid, of het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.”
Het waarborgen van een recht op respect voor het privé- en/of familie- en gezinsleven, veronderstelt het bestaan van een privé- en/of familie- en gezinsleven.
De Raad wijst erop dat artikel 8 van het EVRM enkel effectief beleefde nauwe persoonlijke banden beoogt. De bescherming die deze bepaling biedt, heeft hoofdzakelijk betrekking op het kerngezin (EHRM 9 oktober 2003, Slivenko/Letland (GK), § 94). Dit gezin is beperkt tot de ouders en de kinderen, en kan slechts zeer uitzonderlijk worden uitgebreid naar andere naaste familieleden die een belangrijke rol kunnen spelen binnen het gezin.
Artikel 8 van het EVRM definieert het begrip ‘familie- en gezinsleven’, noch het begrip ‘privéleven’. Beide begrippen zijn autonome begrippen, die onafhankelijk van het nationale recht dienen te worden geïnterpreteerd.
Wat het bestaan van een familie- en gezinsleven betreft, moet vooreerst worden nagegaan of er sprake is van een familie of een gezin. Vervolgens moet blijken dat in de feiten de persoonlijke band tussen deze familie- of gezinsleden voldoende hecht is (cf. EHRM 12 juli 2001, K. en T./ Finland, § 150).
Het begrip 'privéleven' wordt evenmin gedefinieerd in artikel 8 van het EVRM. Het EHRM benadrukt dat het begrip privéleven een brede term is en dat het mogelijk, noch noodzakelijk is om er een exhaustieve definitie van te geven (EHRM 16 december 1992, Xxxxxxxx/Duitsland, § 29).
De beoordeling of er sprake kan zijn van een familie- en gezinsleven of van een privéleven of van beiden, is een feitenkwestie.
De volgende vraag die de Raad dient te onderzoeken is of er sprake is van een inmenging in het privé- en/of familie- en gezinsleven. Of daarvan daadwerkelijk sprake is, moet nagezien worden of de vreemdeling voor de eerste keer om toelating heeft verzocht, dan wel of het gaat om de weigering van een voortgezet verblijf.
Gaat het namelijk om een eerste toelating, dan oordeelt het EHRM dat er geen inmenging is en geschiedt geen toetsing aan de hand van het tweede lid van artikel 8 van het EVRM. In dit geval moet er volgens het EHRM onderzocht worden of er een positieve verplichting is voor de staat om het recht op privé- en/of familie- en gezinsleven te handhaven en te ontwikkelen (EHRM 28 november 1996, Ahmut/Nederland, § 63; EHRM 31 januari 2006, Xxxxxxxxx Xx Xxxxx en Hoogkamer/Nederland, § 38). Dit geschiedt aan de hand van de ‘fair balance’-toets. Als na deze toets uit de belangenafweging blijkt
dat er een positieve verplichting voor de staat is, dan is er schending van artikel 8 van het EVRM (EHRM 17 oktober 1986, Xxxx/The United Kingdom, § 37).
Gaat het om een weigering van een voortgezet verblijf, dan aanvaardt het EHRM dat er een inmenging is en dan dient het tweede lid van artikel 8 van het EVRM in overweging te worden genomen.
Het door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde recht op respect voor het privéleven en voor het familie- en gezinsleven is niet absoluut. Binnen de grenzen gesteld door het voormelde lid, is de inmenging van het openbaar gezag toegestaan voor zover die bij wet is voorzien, ze geïnspireerd is door een of meerdere van de in het tweede lid van artikel 8 van het EVRM vermelde legitieme doelen en voor zover ze noodzakelijk is in een democratische samenleving om ze te bereiken. Vanuit dit laatste standpunt is het de taak van de overheid om te bewijzen dat zij de bekommernis had om een juist evenwicht te bereiken tussen het beoogde doel en de ernst van de inbreuk.
Inzake immigratie heeft het EHRM er in beide voormelde gevallen en bij diverse gelegenheden aan herinnerd dat het EVRM als dusdanig geen enkel recht voor een vreemdeling waarborgt om het grondgebied van een staat waarvan hij geen onderdaan is, binnen te komen of er te verblijven (EHRM 15 juli 0000, Xxxxxxx/Xxxxxxxxx, § 23; EHRM 26 maart 1992, Beldjoudi/Frankrijk, § 74; EHRM 18 februari 1991, Xxxxxxxxxx/België, § 43). Artikel 8 van het EVRM kan evenmin zo worden geïnterpreteerd dat het voor een staat de algemene verplichting inhoudt om de door vreemdelingen gemaakte keuze van de staat van gemeenschappelijk verblijf te respecteren en om de gezinshereniging op zijn grondgebied toe te staan (EHRM 31 januari 2006, Xxxxxxxxx Xx Xxxxx en Hoogkamer/Nederland, § 39). Met toepassing van een vaststaand beginsel van internationaal recht is het immers de taak van de staat om de openbare orde te waarborgen en in het bijzonder in de uitoefening van zijn recht om de binnenkomst en het verblijf van niet-onderdanen te controleren (EHRM 12 oktober 2006, Mubilanzila Mayeka en Kaniki Mitunga/België, § 81; EHRM 18 februari 1991, Xxxxxxxxxx/België, § 43; XXXX 00 xxx 0000, Xxxxxxxxx, Xxxxxxx xx Xxxxxxxxxx/Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx, § 67). De staat is dus gemachtigd om de voorwaarden hiertoe vast te leggen.
Rekening houdend met het feit enerzijds dat de vereiste van artikel 8 van het EVRM, net zoals die van de overige bepalingen van het EVRM, te maken heeft met waarborgen en niet met de loutere goede wil of met praktische regelingen (EHRM 5 februari 2002, Conka/België, § 83), en anderzijds dat dit artikel primeert op de bepalingen van de Vreemdelingenwet (RvS 22 december 2010, nr. 210.029), is het de taak van de administratieve overheid om, vooraleer te beslissen, een zo nauwkeurig mogelijk onderzoek te voeren van de zaak en dit op grond van de omstandigheden waarvan hij kennis heeft of zou moeten hebben.
Wanneer de verzoeker een schending van artikel 8 van het EVRM aanvoert, is het in de eerste plaats zijn taak om, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, op voldoende precieze wijze het bestaan van het door hem ingeroepen privéleven en familie- en gezinsleven aan te tonen, alsook de wijze waarop de bestreden beslissing dit heeft geschonden.
De verzoeker geeft voornamelijk theoretische beschouwingen over de toepassing van de door hem aangehaalde bepalingen.
De bestreden beslissing motiveert over artikel 8 van het EVRM:
“Het wordt niet betwist dat u zich kan beroepen op een familie- en gezinsleven in de zin van het artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Volgens artikel 8, tweede lid, van het EVRM wordt een inmenging in het familie- en gezinsleven toegestaan wanneer deze bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Welnu, uit de belangenafweging blijkt dat de actuele, werkelijke en ernstige bedreiging die u door uw persoonlijk gedrag vormt voor de openbare orde en openbare veiligheid zwaarder weegt dan de persoonlijke en gezinsbelangen die u zou kunnen doen gelden. Dat het contact met uw familie- en gezinsleden in België moeilijker zal verlopen, is enkel en alleen het gevolg van uw crimineel gedrag.
U bent in België aangekomen samen met uw ex-partner S. R. (geboren te PIzenfTsjecho-Slovakije op 24.08.1979, nationaliteit Tsjechische Republiek, B-kaart geldig tot 16.04.2024). Uit deze relatie zijn 3
kinderen geboren (H. M., geboren te Gent op 30.08.1999, Slovaakse nationaliteit B kaart geldig tot 06.01.2022, H. R. geboren te Gent 03.08.2001, Slovaakse nationaliteit B kaart geldig tot 06.01.2022 en
H. N. geboren te Gent op 19.03.2004, Slovaakse nationaliteit B-kaart geldig tot 06.01.2022). Uw oudste zonen zijn reeds meerderjarig, X. X. xxx op 19.03.2022 meerderjarig worden.
Hoewel u in het hoorrecht verklaarde dat de kinderen de Belgische nationaliteit hebben, blijkt uit de registers dat zij de Slovaakse nationaliteit hebben. Ze hebben wel allen verblijfsrecht in het Rijk en kunnen België bijgevolg vrijelijk in- en uitreizen. Uw zonen zijn officieel ingeschreven op het adres van uw ex-partner. Er ligt geen enkel stuk voor waaruit blijkt dat u uw ex- partner financieel of op enige andere manier steunt voor hun verzorging en opvoeding. Volgens het “Standaardverslag met het oog op penitentiair verlof’ d.d. 23.08.2021 zouden zij vóór uw detentie om de twee weken in het weekend bij u gelogeerd hebben. Uw huidige partner gaf in haar gesprek met de justitieassistente (maatschappelijke enquête d.d. 19.08.2021) aan dat er niet echt contact geweest is tussen u en de drie zonen uit uw eerdere relatie gedurende het jaar voorafgaand aan het gesprek. Ze stelt vast dat er minder interesse is van uw zonen naar u toe. Uit de bezoekerslijst van de gevangenis (bezoekerslijst tot 09.11.2021) blijkt dat H. N. u voor het laatst bezocht op 14.12.2019 en H. M. bezocht u laatst op 29.01.2020. Xxxxx X. X. als uw ex-partner bezochten u niet in de gevangenis.
Opdat een relatie tussen ouders en meerderjarige kinderen, onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kan vallen, zijn er bijkomende elementen van afhankelijkheid vereist die anders zijn dan de gewone affectieve en emotionele banden (EHRM 15 oktober 2003, nr. 52206/99, Xxxxxxx x. Xxxxxxxxx, xxx. 00) (XXXX 00 xxxxxxxx 0000, xx. 00000/00, Xxxxxxxx x. Xxxxxxxxx, par. 34). Dergelijke afhankelijkheid werd niet aangetoond en kan evenmin afgeleid worden uit uw administratief dossier.
Ook wat uw minderjarige zoon X. X. betreft, kan opgemerkt worden dat geen stukken voorliggen waaruit blijkt dat u sinds u op 11.03.2019 opgesloten werd nog regelmatig contact met hem onderhoudt. Hij bezocht u slechts tweemaal in de gevangenis waarvan de laatste maal dateert van 14.12.2019. Bovendien genoot u slechts 3 uitgaansvergunningen (op 08.07.2021, 30.07.2021 en 19.08.2021). U toont niet aan of u bijdraagt aan het onderhoud van uw zoon N., of u deelt in de beslissingen over zijn opvoeding, et cetera. Er liggen geen sluitende bewijzen voor die aantonen dat er nog steeds een hechte band zou bestaan tussen u en N. Hij is -ten gevolge van uw detentie- hoe dan ook inmiddels gewend aan uw afwezigheid en indien contact onderhouden wordt, zal dat ook nu al via telefoon en/of andere moderne communicatiemiddelen zijn. De uitwijzing van een ouder die niet samenwoont met zijn minderjarige kind heeft niet dezelfde ontwrichtende impact op het leven van het kind als de uitwijzing van een ouder die wel als een gezin samenwoont met zijn kinderen, zeker indien contact via telefoon en internet mogelijk blijft vanuit het land waarnaar de ouder zal worden uitgewezen en er voor de kinderen geen beletsel bestaat om deze ouder te gaan opzoeken in diens land van herkomst (EHRM 18 oktober 2006, Ünur/Nederland; XXXX 0 xxxxxxx 0000, Xxxxx/xxx Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx; XXXX 00 xxxxxxxx 0000, Xxxx/Xxx Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx). Uit niks blijkt dat contact via telefoon en/of internet vanuit het land waar u zich zal vestigen niet mogelijk zou zijn. Er blijkt evenmin dat uw zoon u niet zou kunnen opzoeken in Slovakije.
U verklaarde in het hoorrecht een duurzame relatie te hebben met V. Z. (geboren op 18.11.1978 te Kostice, Tsjecho Slovakije, nationaliteit Slovakije, B-kaart geldig tot 08.06.2025) en stelde dat u in de toekomst met haar wenst te huwen. Uw partner was betrokken bij de feiten waarvoor u door het Hof van Beroep van Gent veroordeeld werd op 03.03.2020. Zij werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar en een geldboete van 1000 euro (vervangende gevangenisstraf van 3 maanden). Ze meldde zich op 28.08.2020 aan bij de gevangenis te Gent en werd onmiddellijk in strafonderbreking geplaatst, vanaf 27.11.2020 tot 26.01.2021 onderging zij haar straf in thuisdetentie. Uit het arrest blijkt zeer duidelijk dat uw partner op de hoogte was van de inbreuken op de drugswetgeving die u pleegde: 'Niettegenstaande de zesde beklaagde {V. Z.} wordt vrijgesproken van de verkoop is het duidelijk dat zij op de hoogte was van de illegale praktijken die in haar woning plaatsvonden. Bovendien werd zij wel schuldig bevonden aan de invoer daar zij de praktische kant daarvan regelde. De zesde beklaagde maakte bovendien veelvuldig gebruik van de voordelen die het 'beroep’ van haar man, de eerste beklaagde {u}, met zich meebrachten.“ U en uw partner leefden op een wijze die niet te rijmen viel met de bij de overheid gekende sociale en financiële situatie van het gezin. Uit verschillende getapte telefoongesprekken en observaties bleek uw partner de stille maar drijvende kracht achter het gebeuren te vormen. Zij diende dan ook te beseffen dat dit mogelijks gevolgen zou hebben voor jullie gezinsleven in België.
Mevrouw V. Z. was tussen 31.08.2006 tot 11.02.2010 gehuwd met K. A. (geboren op 25.12.1967, Belgische nationaliteit). Uit deze relatie heeft mevrouw 3 kinderen, waarvan 1 minderjarig: K. S. (geboren op 28.07.1997, Belgische nationaliteit), K. A. (geboren op 12.08.2002, Belgische nationaliteit) en K. K. (geboren op 08.06.2004, Belgische nationaliteit). Uit de maatschappelijke enquête d.d. 19.08.2021 blijkt dat haar oudste zoon ergens na haar veroordeling d.d. 03.03.2020 tijdelijk bij haar kwam inwonen, enerzijds voor mentale steun maar ook om haar financieel te helpen. Xxxxxx zou voordien samengewoond hebben met zijn zwangere vriendin, normaliter zou zij eind xxxxxxxx bevallen zijn van hun eerste kind. Met de twee andere zonen, X. en A., zou het contact moeilijker verlopen daar zij nog bij hun vader wonen en zij enkel soms eens afspreken met mevrouw zonder medeweten van de vader.
Uit uw relatie met V. Z. is een zoon (H. M., geboren te Gent op 13.02.2009, nationaliteit Slovakije, EU+ kaart geldig tot 08.09.2026) geboren. Uw partner en uw zoon komen u zeer regelmatig in de gevangenis bezoeken (al dan niet virtueel). Het wordt niet betwist dat u zich kan beroepen op een familie- en gezinsleven in de zin van het artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) met mevrouw en jullie gemeenschappelijke zoon.
Uit uw administratief dossier blijken geen precieze onoverkomelijke hinderpalen die de voortzetting van uw gezinsleven als dusdanig in uw land van herkomst verhinderen, evenmin blijkt dat u uw gezinsleven enkel in België zou kunnen verder zetten.
Het feit dat uw partner niet gedwongen kan worden het Belgische grondgebied te verlaten, maakt niet dat zij u niet vrijwillig zou kunnen volgen naar het land van herkomst of elders. Uw partner heeft net als u de Slovaakse nationaliteit, zij werd op 09.07.2008 gemachtigd tot een tijdelijk verblijf en op 13.08.2010 tot een onbeperkt verblijf in het Rijk. Het is niet onredelijk aan te nemen dat zij vertrouwd is met de Slovaakse cultuur en gebruiken, Uit de maatschappelijke enquête d.d. 19.08.2021 blijkt dat zij op dat moment niet werkte en een invaliditeitsuitkering had, ze werd begeleid door het OCMW en zou in behandeling (geweest) zijn voor een depressie. Ze hoopte dat ze haar werk als poetsvrouw in de toekomst zou kunnen hervatten. Er liggen geen stukken voor waaruit blijkt dat zij de nodige begeleiding niet in Slovakije zou kunnen krijgen. Bovendien kan ze wellicht ook in Slovakije als poetsvrouw aan de slag wanneer de ontsteking aan haar arm genezen is. Haar twee oudste kinderen zijn meerderjarig en indien zij dat wensen zouden zij hun moeder in Slovakije kunnen bezoeken. K. K. wordt meerderjarig op 08.06.2022 en zou dan ook zelf kunnen beslissen om zijn moeder te bezoeken in Slovakije. Xxxxxxx zelf zou ook op bezoek kunnen komen bij haar kinderen in België. Xxxxxx gemeenschappelijk kind is nog vrij jong en zou samen met jullie naar Slovakije kunnen gaan. In het algemeen kunnen we stellen dat jonge kinderen zich makkelijker kunnen aanpassen aan nieuwe situaties. Het gegeven dat hij in België geboren werd, betekent niet dat hij zich elders niet zou kunnen aanpassen. Er liggen geen concrete elementen voor die erop wijzen dat hij zijn scholing niet in Slovakije of elders zou kunnen verder zetten. Voor zover blijkt uit het administratief dossier, heeft hij geen nood aan gespecialiseerd onderwijs, noch een gespecialiseerde infrastructuur die niet in uw land van herkomst te vinden zou zijn. Indien uw zoon de Slovaakse taal niet beheerst: een kind kan over hel algemeen zeer snel een nieuwe taal leren. Uit niks blijkt dat, niettegenstaande de praktische moeilijkheden die kunnen bestaan, het kennelijk onredelijk of bijzonder moeilijk zou zijn voor uw partner en kind om naar Slovakije te verhuizen.
Uw partner en zoon worden geenszins verplicht België te verlaten, zij kunnen er uiteraard ook voor kiezen in België te blijven en contact met u onderhouden via mail, telefoon en andere moderne communicatiemiddelen, alsook via periodieke reizen, bijvoorbeeld tijdens de schoolvakanties, naar Slovakije of een andere plaats waar u zou verblijven. Het feit dat u (minderjarige) kinderen en een partner had in België heeft u er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. U dealde crystal meth vanuit de woning waar ook uw zoon X. xxxxxxxx. Dit getuigt allerminst van verantwoordelijkheid tegenover hem maar ook tegenover uw andere kinderen, zoals van het ouderlijk gezag zou mogen verwacht worden. Daar u al sinds 10.03.2019 in detentie zit, is M. naar alle waarschijnlijkheid al gewend aan uw afwezigheid thuis waardoor uw uitwijzing niet dezelfde ontwrichtende impact op zijn leven zal hebben als de uitwijzing van een ouder die wel als een gezin samenwoont met zijn kinderen. Zoals reeds vermeld, werd ook uw partner op 03.03.2020 veroordeeld voor haar aandeel bij de feiten en inmiddels, nadat ze dit aanvankelijk ontkende, gaf zij toe op de hoogte geweest te zijn van de door u gepleegde feiten. Dat dit misdadig gedrag gevolgen zou kunnen hebben voor jullie leven en bijgevolg ook voor het leven van jullie beider kinderen had ze kunnen weten. De bescherming van de openbare veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten, rechtvaardigen de inmenging in het uitoefenen van het recht op de eerbiediging van het gezinsleven. U heeft door uw persoonlijk gedrag een ernstige aanslag gepleegd op de openbare orde en het risico op recidivisme kan niet uitgesloten worden. De ernstige bedreiging voor de openbare orde die uit uw gedrag voortvloeit is
zodanig dat uw familiale belangen geen voorrang mogen hebben op het vrijwaren van de openbare orde.
Het hoger belang en welzijn van de kinderen heeft een primordiaal karakter maar geen absoluut karakter. Bij de afweging van de verschillende op het spel staande belangen, neemt het belang van de kinderen een bijzonder plaats in. Die bijzondere plaatst maakt het evenwel niet onmogelijk om eveneens rekening te houden met andere belangen (EHRM, 3 oktober 2014, nr.12738/10, Jeunesse t. Nederland, par. 101; GwH 7 maart 2013, nr. 30/2013). Het EVRM heeft verduidelijkt dat wanneer een verblijfs-en of verwijderingsmaatregel wordt getroffen ten aanzien van een ouder met vreemde nationaliteit wegens strafrechtelijke veroordelingen, de beslissing in de eerste plaats de dader van de strafbare feiten betreft. Bovendien blijkt uit de rechtspraak van het EVRM dat in zulke zaken de aard en ernst van het misdrijf of de strafrechtelijke antecedenten kunnen opwegen tegen andere criteria waarmee rekening moet worden gehouden (EHRM 11 december 2016, nr. 77036/11, Salem/Denemarken, § 76; EHRM 16 mei 2017 nr. 25748/15, Hamesevic/Denemarken, § 40 (niet-ontvankelijkheidsbeslissing).
U verklaarde dat heel uw familie in België leeft, werkt en woont en verwees specifiek naar uw moeder H.
A. Nazicht leert dal mevrouw in het register ingeschreven is onder de naam M. A. (geboren op 03.02.1960 te Kosice Tsjecho-Slovakije, nationaliteit Slovakije, E- kaart geldig tot 29.01.2024). Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat er geen stukken voorliggen waaruit de familieband blijkt. Uit het standaardverslag d.d. 23.08.2021 blijkt dat u verklaarde dat u geen nauwe band met uw moeder zou hebben. U bent in Slovakije namelijk opgevoed door uw matemale grootouders omdat uw moeder op jonge leeftijd van u beviel. Uw moeder zou volgens datzelfde verslag kanker hebben. Haar laatste bezoek aan u in de gevangenis dateert van 09.08.2019. Bijkomende elementen van afhankelijkheid die anders zijn dan de gewone affectieve en emotionele banden, noodzakelijk opdat een relatie tussen ouders en meerderjarige kinderen onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM kan vallen, tussen u en uw (vermeende) moeder werden niet aangetoond. Evenmin ligt een stuk voor waaruit blijkt dat uw aanwezigheid noodzakelijk is voor de verzorging van uw moeder nu zij zou lijden aan kanker. Zij heeft nog kinderen met uw inmiddels overleden stiefvader op wie zij wellicht een beroep kan doen voor steun. Indien dat niet zo zou zijn, bestaan er diensten voor thuisverzorging waarop een beroep gedaan zou kunnen worden. Door uw verblijf in de gevangenis kan u haar hoe dan ook al sinds 11.03.2019 niet bijstaan.
Voor de volledigheid wordt vermeld dat uit het arrest van het Hof van beroep d.d. 03.03.2020 blijkt dat xx xxxx (K. N. geboren te Kostice op 28.06.1996, Slovaakse nationaliteit) en schoonvader (V. E. geboren op 10.08.1958, Belgische nationaliteit) betrokken waren bij de feiten en veroordeeld werden. Overeenkomstig de rechtspraak van het EHRM (EHRM 9 oktober 2003, Slivenko/Litouwen; EHRM 17 februari 2009, Onur/Groot-Brittanniö; Mole N., Asylum and the European Convention on Human Rights, Straatsburg, Council of Europe Publishing, 2007, 97) kan slechts van een door artikel 8 van het EVRM beschermd familie- en gezinsleven tussen verwanten worden gesproken indien, naast de afstammingsband, een vorm van afhankelijkheid blijkt. In casu beperkt u zich ertoe te stellen dat uw hele familie in België leeft, werkt en woont. U toont echter niet aan dat u afhankelijk zou zijn van één van deze familieleden noch blijkt dit uit uw administratief dossier. Er is bijgevolg geen sprake van een familie- en gezinsleven dat moet worden beschermd met één van deze verwanten.
Voor al uw familieleden met recht op verblijf in België geldt dat zij contact met u kunnen onderhouden middels (korte) bezoeken, zij kunnen België immers vrijelijk in- en uitreizen, en middels moderne communicatiemiddelen. Bovendien kunnen zij u vanuit België steun, bijvoorbeeld financiële steun, bieden bij uw herintegratie in het land waar u zich zal vestigen. Nogmaals wordt opgemerkt dat de ernstige bedreiging voor de openbare orde die uit uw gedrag voortvloeit zodanig is dat uw familiale belangen geen voorrang mogen hebben op het vrijwaren van de openbare orde.
+++
Op 02.10.1998, op 19-jarige leeftijd, kwam u een eerste keer aan in België en vroeg u asiel aan. Op 27.02.2003 werd u gerepatrieerd naar Slovakije, in juli 2003 bent u vermoedelijk naar België teruggekeerd. U heeft daarna nog twee keer een verzoek tot internationale bescherming ingediend dat telkens negatief afgesloten werd. Sinds begin 2006 heeft u legaal verblijf gekregen in België.
Het wordt niet betwist dat het beëindigen van uw verblijf een inmenging vormt in uw privéleven gezien de duur van uw verblijf in België. Het is inherent aan een langdurig verblijf dat hier, behalve de familieleden, ook sociale en culturele banden zijn. Het is begrijpelijk dat u tijdens uw verblijf in België
vriendschappen heeft opgebouwd en dat uw sociale leven zich hier afspeelt. Dit betekent echter niet dat er niet van u gevergd zou kunnen worden dat u, nadat uw recht op verblijf beëindigd werd, terug zou keren naar uw herkomstland dan wel naar een derde land.
Uit niks blijkt dat de banden die u met België opgebouwd hebt van een dergelijke uitzonderlijke aard zouden zijn dat deze vermogen op te wegen tegen het ernstig en actueel gevaar dat u door uw persoonlijk gedrag kan worden geacht te vormen voor de openbare orde. Meer nog, het lijkt duidelijk dat u gedrag, dat een ernstige verstoring van de openbare orde vormt, blijk geeft van de afwezigheid van de wil om werkelijk te integreren in de samenleving waarbinnen u zich ophoudt en waarvan u zo totaal en consequent bepaalde fundamenteel waarden heeft miskend. Integratie verondersteld ook dat men de Belgische reglementeringen respecteert en zich aldus onthoudt aan het plegen van strafbare feiten. Gelet op uw zucht naar gemakkelijk en grof geldgewin kan het risico dat u ook in de toekomst nog strafbare feiten zal plegen, niet worden genegeerd.
Het contact met vrienden en kennissen in België kan u onderhouden via de moderne communicatiemiddelen en indien zij dat wensen zouden zij u in uw thuisland dan wel elders kunnen komen bezoeken. Daarnaast kunnen zij u ook vanuit België ondersteunen bij uw herintegratie in uw thuisland dan wel in een derde land.
Het gegeven dat u in het verleden in België gewerkt hebt, is niet van dien aard om onderstaande maatregelen te milderen. Uit Dolsis blijkt dat u legaal tewerk gesteld werd tussen 26.04.2006 en 15.05.2008 en dat u een aantal dagen werkte via een interimkantoor in april en mei 2011. U slaagde er echter nooit in een lang dienstverband aan te gaan bij werkgevers op de Belgische arbeidsmarkt. U verklaarde in de gevangenis te werken als fatiek. Het is niet zo dat er van een sterke economische binding met België gesproken kan worden. Verder tonen de gepleegde strafbare feiten een hunker naar snel winstbejag aan, het lijkt niet uw intentie om een eerlijke en stabiele job uit te oefenen met respect voor de regels van het gastland. U verklaarde in uw hoorrecht dat u in het verleden geopereerd bent geweest aan een hernia. U legt een brief voor van het AZ Sint-Lucas met een overzicht van drie afspraken die u er in 2019 gemaakt heeft. Xxxxx verklaart u dat u opnieuw kan werken, maar geen zwaar werk kan verrichten. De werkervaring die u in België heeft opgedaan, kan u ook elders helpen bij het vinden van een tewerkstelling. U bent 42 jaar en bij strafeinde d.d. 01.06.2027 zal u 48 jaar zijn. Er liggen geen stukken voor dat u in uw herkomstland of elders geen aangepast werk zou kunnen vinden.
U stelt niet te willen terugkeren naar Slovaklje omdat u er niemand heeft. Het wordt niet betwist dat een terugkeer naar Slovakije aanpassingen van u zal vergen. Zelfs indien de integratie -door het verblijf in België- in Slovakije wat moeizamer zou kunnen verlopen, maakt dit niet dat deze integratie onmogelijk is of dat er onoverkomelijke belemmeringen daartoe zouden zijn (cfr. EHRM, Xxxxxxxxx-Xxxxx v. Switzerland, 21 oktober 2020, §55). U heeft er tot uw 18 jaar geleefd; u heeft er een opleiding als metser gevolgd en u spreekt de taal. Dit blijkt o.a. uit het feit dat er een tolk Slovaaks aanwezig was tijdens uw proces bij het Hof van Beroep van Gent d.d. 03.03.2020 en bij de terechtzitting van de SURB te Gent d.d..27.04.2021. U kan in alle redelijkheid worden geacht nog sociale, culturele en familiale banden met dit land te hebben. Uit het Standaardverslag d.d. 23.08.2021 blijkt immers dat uw grootmoeder, die 85 jaar is, nog steeds in Slovakije woont en dal u nog wekelijks met haar telefoneert. Indien uw grootmoeder niet meer In staat is om u op te vangen heeft u er mogelijks nog andere familieleden of vrienden die u tijdelijk zouden kunnen opvangen tot u weer een eigen bestaan opgebouwd heeft. Bovendien kan uw familie in België u desgewenst ook vanuit België ondersteunen bij uw re-integratie in de Slovaakse samenleving, eventueel door financiële steun of door het aanspreken van familieleden of kennissen die zij nog zouden hebben in het herkomstland. Uw partner heeft ook de Slovaakse nationaliteit. Zij kan er voor kiezen om (samen met uw minderjarige zoon) u al dan niet (tijdelijk) te vergezellen naar uw land van herkomst of een ander derde land.
+++
U verklaarde in uw hoorrecht dat u in het verleden geopereerd bent geweest aan een hernia. U legt een brief voor van het AZ Sint Lucas met een overzicht van drie afspraken die u er in 2019 gemaakt heeft. Xxxxx verklaart u dat u weer kan werken. U verklaart geen ziekte te hebben die u belemmert te reizen of naar uw herkomstland terug te keren.
U heeft niet aangetoond dat u of iemand van uw familie dermate ernstige gezondheidsproblemen heeft dat deze onderhavige beslissing zouden kunnen beïnvloeden.”
De bestreden beslissing erkent dat verzoeker beschikt over een door artikel 8 van het EVRM beschermenswaardig familie- en gezinsleven en privéleven.
Xxxxxxxxx geeft weliswaar een andere interpretatie aan de vaststellingen in de bestreden beslissing, maar weerlegt deze motieven, die steun vinden in het administratief dossier, niet. Xxxxxx gaat verzoeker voorbij aan de zware misdrijven die hij pleegde, waaronder ook tal van diefstallen, het toebrengen van slagen en verwondingen en de handel is harddrugs, dit alles al sinds vele jaren. Xxxxxxxxx weerlegt niet de concrete vaststellingen in de bestreden beslissing over de veroordelingen, zoals onder meer:
“Op 30.03.2018 werd u een eerste maal veroordeeld voor het verhandelen en het bezit van synthetische harddrugs, meer bepaald methamfetamine (ook 'crystal meth’ genoemd). Bij een gecoördineerde bestuurlijke actie te Gent in de wijken Dampoort-Brugse Poort werd het voertuig van J.D., dat politoneel gekend was voor druggebruik/drugverkoop op 25.03.2017 aan een controle onderworpen. De bestuurder van het voertuig, P.H., verklaarde verslaafd te zijn aan speed en weed en daarvoor een proefzorgproject te volgen. Hij verklaarde 12 pakketjes 'pico' aangekocht te hebben bij een Slovaak bij wie dagelijks tientallen Slovaken hun 'pico’ zouden halen. Hij betaalde 10,00 euro per pakketje. Hij duidde uw huis als woning van de dealer aan. Er werd in het kader van een heterdaadprocedure een huiszoeking uitgevoerd. Terwijl de politie doende was om de deur te openen, bleek u een portefeuille met 60,00 euro in de tuin van de buren te hebben gegooid. Er werden tevens nog enkele briefjes van 5x20,00 euro in de veranda aangetroffen. Drie biljetten daarvan bleken vals te zijn. In de woning werd 11 gram crystal meth in een kluis in de wasplaats aangetroffen alsook 3 precisie weegschalen en 1.055, euro. Bij een fouille op u werd een pakketje crystal meth aangetroffen. Het viel de politie op dat u en uw gezin in opvallende luxe leefde. Er werden dure televisietoestellen, Playstations met virtual reality, gsm toestellen, dure parfums en veel juwelen aangetroffen. U verklaarde deze luxe door te stellen dat uw vrouw een bedrag van 7000 euro uit een erfenis had verkregen. Er werd ook een stroomstootwapen aangetroffen. U verklaarde deze aangekocht te hebben op en rommelmarkt en wist dat dit een verboden wapen was. Wapens leveren in de maatschappij een onaanvaardbaar risico op. Alleen al het tonen van een wapen leidt tot grote angst van degene die ermee geconfronteerd worden en voedt daardoor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De aanwezigheid en het gebruik van wapens in de openbare ruimte is een toenemend probleem waardoor het veiligheidsgevoel van heel veel mensen wordt geraakt. Het bezit van wapens leidt vaak tot het daadwerkelijke gebruik daarvan en alle ernstige gevolgen van dien.
Het verhandelen van drugs leidt tot ernstige gezondheidsrisico’s bij de uiteindelijke druggebruiker waarvan u zich blijkbaar niet bewust bent. U verklaarde zelf ook xxxxxxx meth te gebruiken, desondanks lijkt u niet te beseffen of trekt u zich niks aan van de gevolgen van uw gedragingen voor de uiteindelijke eindgebruiker en voor de maatschappij in het algemeen. De handelingen getuigen van een egoïstische ingesteldheid. De rechter gaf u wederom een gunst en legde u een gevangenisstraf op van 10 maanden met probatieuitstel. U verklaarde zich nogmaals akkoord met de straf met uitstel en de opgelegde probatievoorwaarden waaronder het volgen van een ambulante begeleiding voor uw drugsproblematiek. Nog geen 3 maanden na uw eerste veroordeling naar aanleiding van inbreuken op de drugswetgeving, werd u weer maar eens betrap op een poging tot winkeldiefstal. Op 26.06.2018 werd de politie opgeroepen naar de Mediamarkt te Gent. Uit het vonnis d.d. 10.08.2018 blijkt: “De security van de mediamarkt had de beklaagde gade geslagen via de camera's. De beide beklaagden [waaronder u] kwamen samen met de winkel binnen, de ene beklaagde verwisselde twee producten van verpakking, terwijl de andere op de uitkijk stond. Het ene product betrof een miniprojector ter waarde van 359 euro die in de verpakking werd gestoken van een luidspreker ter waarde van 98,99 euro. De ene bood het dure product aan de kassa aan ter betaling in de verpakking van het goedkopere product. U verklaarde dat u uw medekompaan wou overhalen om niet te stelen, u wou geen problemen en had gezegd dat u de projector zelf wou betalen. U heeft zich echter niet gedistantieerd van de feiten en heeft de feiten ook niet gemeld. De rechter veroordeelde u op 10.08.2018 bij verstek tot een gevangenisstraf van zes maanden. Nogmaals blijkt dat u enkel uit bent op snel geldgewin en geen respect heeft voor de eigendom van andere personen en voor de geldende regels in een rechtstaat.
De verschillende gevangenisstraffen, werkstraf en straffen met (probatie)uitstel hebben u niet tot inkeer gebracht.
Op 03.03.2020 werd u veroordeeld door het Hof van Beroep van Gent tot een definitieve gevangenisstraf van 6 jaar. U maakte zich schuldig aan de verkoop, het bezit en de invoer van metamfetamine ofwel crystal meth en dit op relatief grote schaal, op frequente basis, aan tal van afnemers en dit alles over een relatief lange periode van drie jaar. Hierbij kan terzijde opgemerkt worden
dat de aanvankelijke incriminatieperiode de periode van 10.03.2011 tot 10.03.2019 besloeg. Omdat de rechtbank van oordeel was dat het niet bewezen voorkwam dat u ook crystal meth verkocht en in bezit had vóór 01.01.2016 werd de incriminatieperiode teruggebracht van 01.01.2016 tot 10.03.2019. U vatte daarbij uw drugshandel op als een echte business die u toeliet grote opbrengsten te genereren. Er werd in hoofdzaak aan “housedealing” gedaan. Uit het strafdossier blijkt dat er diverse observatiemaatregelen en tapmaatregelen werden uitgevoerd. Er is gebleken dat u op dagelijkse basis berichten en oproepen ontving van afnemers met de vraag of er iets beschikbaar was en of ze konden langskomen. Er werd gepraat over hoeveelheden, prijzen en of goederen ter betaling konden worden aangeboden. Er zouden zich dagelijks 10 à 15 personen aan uw woning aangeboden hebben, zij waren telkens niet langer dan 2 minuten binnen. Om toegang te krijgen klepperden zij met de brievenbus, tikten ze op het raam of telefoneerden ze voorafgaandelijk aan het openen van de deur. Op 10.03.2019 werd een voertuig met u en een mededader geïntercepteerd door de federale politie. Bij een eerste zoeking werd in de middenconsole in een plastiek zak crystal meth aangetroffen (ongeveer 200 gram). Verder werden in het voertuig ook drugsattributen voor gebruikers aangetroffen. U was tevens in het bezit van geld waaronder verschillende vreemde valuta. Op 10.03.2019 werd eveneens een huiszoeking uitgevoerd in uw woning. Naast de veranda trof men een kleine ruimte aan die gedeeltelijk werd ingericht als werkplaats voor het bewerken van juwelen, uurwerken, enz. Er werd een groot aantal voorwerpen aangetroffen en in beslag genomen, onder meer nieuwe brillen in koffers/laden, een handtas met veel juwelen en edelstenen, nieuw luxeschoenen, 153 flessen drank, enzovoort.
Het Hof wees u op de xxxxx xxx xx xxxxxx en nam de motieven (zoals ven/at op het 84® en 85° blad van het vonnis van de CR Gent 04.09.2019) over: “Het verhandelen en het gebruik van de bovengenoemde drugs leidt tot ernstige gezondheidsrisico's, waarmee de eerste beklaagde [u] duidelijk geen rekening hield, nu hij deze drugs in grote getalen op de markt der gebruikers bracht. Immers do in het voertuig van de beklaagde aangetroffen hoeveelheid van ongeveer 200 gram lijkt misschien niet veel te zijn, doch rekening houdend met het feit dat de gebruikershoeveelheid 0,1 gram betreft is de som snel gemaakt. De manier waarop de eerste beklaagde te werk ging is pervers. Hij geeft jonge, veelal Slovaakse, mannen een 'proevertje' gratis en gezien de effecten van crystal meth volgen nadien gegarandeerd een of meerdere aankopen. Bovendien geeft het verhandelen en het gebruik van drugs aanleiding tot tal van andere misdrijven en zwarte geldstromen die de maatschappelijke orde verstoren, hetgeen overigens in huidig dossier des te meer is gebleken. De eerste beklaagde [u] aanvaarde werkelijk alles als betaalmiddel en besliste naar willekeur hoeveel 'enveloppes' daarvoor in ruil werden afgegeven. Vervolgens verkocht hij de door hem aanvaardde gestolen goederen of gebruikte ze zelf, dit zonder zich de minste vraag te stellen omtrent de onschuldige slachtoffers die daardoor werden gemaakt. Alles was bij do eerste beklaagde te koop.”
De rechtbank lilde zwaar aan het feit dat u uw vrienden/afnemers heeft meegesleurd in allerhande criminele praktijken in ruil voor wat 'pico’ en dit enkel en alleen uit eigen belang.
U bent duidelijk hardleers Het feit dat u op 30.03.2018 wegens gelijkaardige feiten werd veroordeeld tot een gevangenisstraf met uitstel mits naleven van probatievoorwaarden, weerhield er u niet van om nieuwe gelijkaardige misdrijven te plegen. U zette uw verwerpelijke handel verder en toonde volgens het arrest van het Hof d.d. 03.03.2020 uw spreekwoordelijke middelvinger aan Justitie. U woonde voor u in de gevangenis kwam in een sociale woning en u haalde een groot vermogensvoordeel uit de drugshandel. Het door de onderzoekers berekende vermogensvoordeel werd berekend op een bedrag van minimum 115.905,00 euro en maximum 139 680,00 euro. Uiteindelijk werd het vermogensvoordeel op een bedrag van 75.000 euro bepaald en verbeurdverklaard. U was enkel uit op snel en maximaal winstbejag, ter bekostiging van uw luxueuze levensstijl. De kans op recidive is zeer groot.
Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs, eenmaal in handen van gebruikers, ernstige gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Meer specifiek is crystal meth wellicht de voor de volksgezondheid meest gevaarlijke harddrug die op dit moment in omloop is. Het gebruik daarvan is bijzonder verslavend en heeft op de mens een bijna verwoestende uitwerking. Het is wetenschappelijk aangetoond dat het frequent gebruik van harddrugs de volksgezondheid kan schaden, met name ook waar het geestelijke aandoeningen betreft. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Daarnaast wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de productie vrijwel altijd illegaal gedumpt, hetgeen zeer schadelijk is voor het milieu. Zowel de productie van een synthetische drug zoals methamfetamine, als het daaruit voorkomende chemische afval en het dumpen van dat afval, zijn dan ook maatschappelijk ontwrichtend.
De maatschappelijke impact van druggerelateerde feiten werd reeds herhaaldelijk benadrukt door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM). Het EHRM heeft gesteld dat Staten, gelet op de vernietigende effecten van drugs op mensenlevens, in beginsel gerechtigd zijn doortastend op te treden tegen personen die actief betrokken zijn bij de verspreiding ervan. Het EHRM beschouwt het dealen van drugs als een ernstige verstoring van de openbare orde en een ondermijning van de gezondheid van anderen (EHRM 19 februari 1998, Xxxxx x. Xxxxxxxxx, EHRM 30 november 1999, Baghli t. Frankrijk; EHRM 11 juli 2002, Xxxxxxxxx x. Denemarken; EHRM 10 juli 2003, Benhebba t. Frankrijk).” (eigen onderlijning).
Deze motieven tonen aan dat het belang van de samenleving primeert boven de individuele belangen van verzoeker en van diens partner tot zelfs het belang van het kind toe, dat ten overvloede hopelijk niet meer wordt blootgesteld aan verhandeling van zware drugs in het huis waar het kind verblijft.
De bestreden beslissing legt uit waarom de hindernissen die verzoeker opwerpt bij een verblijf van zijn partner en kind in het herkomstland geen onoverkomelijke hindernissen vormen. De moeder met dit kind heeft overigens de keuze in België te blijven. Het kind kent niet een leeftijd waarbij het zich niet kan aanpassen in een samenleving die de origine van beide ouders vormt.
Voorts gaat de bestreden beslissing in op de stukken die verzoeker voorlegde en verzoeker laat dit motief ongemoeid.
De bestreden beslissing gaat dieper in op andere familieleden van verzoeker die in België wonen en verzoeker laat na aan te tonen dat er afhankelijke banden ten overstaan van hem bestaan (sommige familieleden zijn ook veroordeeld door hetzelfde arrest van 3 maart 2020 van het Hof van Beroep).
Wat het privéleven, erkend door de verwerende partij gelet op zijn lang verblijf, betreft, wordt uitgebreid gemotiveerd in de bestreden beslissing. De bestreden beslissing wijst erop dat een eventueel opgebouwd sociaal leven, culturele banden en opgebouwde vriendschappen een verblijf in het herkomstland niet in de weg staat. Xxxxxxxxx legt geen banden met België voor van een dergelijke uitzonderlijke aard dat de bestreden beslissing niet kan genomen worden. Contacten met de hier verblijvende personen kunnen via moderne communicatiemiddelen behouden blijven. Verzoeker toont slechts een werkverleden aan tussen 26 april 2006 en 15 mei 2008 en een aantal werkdagen in de maanden april en mei 2011. Een sterke legale economische band met België ontbreekt.
Wat het gebrek aan banden met het herkomstland betreft, stelt de bestreden beslissing nog:
“U stelt niet te willen terugkeren naar Slovaklje omdat u er niemand heeft. Het wordt niet betwist dat een terugkeer naar Slovakije aanpassingen van u zal vergen. Zelfs indien de integratie -door het verblijf in België- in Slovakije wat moeizamer zou kunnen verlopen, maakt dit niet dat deze integratie onmogelijk is of dat er onoverkomelijke belemmeringen daartoe zouden zijn (cfr. EHRM, Xxxxxxxxx-Xxxxx v. Switzerland, 21 oktober 2020, §55). U heeft er tot uw 18 jaar geleefd; u heeft er een opleiding als metser gevolgd en u spreekt de taal. Dit blijkt o.a. uit het feit dat er een tolk Slovaaks aanwezig was tijdens uw proces bij het Hof van Beroep van Gent d.d. 03.03.2020 en bij de terechtzitting van de SURB te Gent d.d..27.04.2021. U kan in alle redelijkheid worden geacht nog sociale, culturele en familiale banden met dit land te hebben. Uit het Standaardverslag d.d. 23.08.2021 blijkt immers dat uw grootmoeder, die 85 jaar is, nog steeds in Slovakije woont en dal u nog wekelijks met haar telefoneert. Indien uw grootmoeder niet meer In staat is om u op te vangen heeft u er mogelijks nog andere familieleden of vrienden die u tijdelijk zouden kunnen opvangen tot u weer een eigen bestaan opgebouwd heeft. Bovendien kan uw familie in België u desgewenst ook vanuit België ondersteunen bij uw re-integratie in de Slovaakse samenleving, eventueel door financiële steun of door het aanspreken van familieleden of kennissen die zij nog zouden hebben in het herkomstland. Uw partner heeft ook de Slovaakse nationaliteit. Zij kan er voor kiezen om (samen met uw minderjarige zoon) u al dan niet (tijdelijk) te vergezellen naar uw land van herkomst of een ander derde land.”, slaagt verzoeker er niet in deze pertinente motieven te weerleggen.”
2.2.3. Uit de gehele lezing van de bestreden beslissing blijkt tevens dat een kennelijk redelijke belangenafweging werd gemaakt die proportioneel is.
2.2.4. Xxxxxxxxx maakt de schending van artikel 8 van het EVRM niet aannemelijk. Het tweede middel is in al haar onderdelen ongegrond.
2.3.1. Het derde middel luidt:
“E.3. SCHENDING VAN RICHTLIJN 2004/38/EG (DERDE MIDDEL)
16. Doordat de Richtlijn 2004/38/EG van 29 april 2004 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden voorziet:
(1) in een vereiste van evenredigheid van de verwijderingsbeslissing tegenover het gedrag van de betrokkene, dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging moet vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving (art. 27.2); en
(2) in een verplichting voor de lidstaten om zich bij haar overwegingen rekenschap te geven van de duur van het verblijf van de betrokkene in het gastland, diens leeftijd, gezins- en economische situatie, sociale en culturele integratie en de mate waarin hij bindingen heeft met zijn land in oorsprong (art. 28.1).
Terwijl de aangevochten beslissing een inbreuk vormt op deze artikelen. Zodat de aangevochten beslissing derhalve nietig dient te worden verklaard.
17. Eerste onderdeel:
Eerste subonderdeel:
De EU-lidstaat die een verwijderingsmaatregel wil nemen ten aanzien van een Unieburger om redenen van openbare orde of veiligheid dient een evenredigheidstoets te voeren op grond van art. 27.2 Richtlijn 2004/38/EG.
De Europese regelgever heeft uitdrukkelijk bepaald dat strafrechtelijke veroordelingen als zodanig geen reden vormen voor deze maatregelen.
Dit vormt precies het motief van de bestreden beslissing.
Bovendien moet een evenredige balans gemaakt worden van de bescherming van de openbare veiligheid van de gaststaat tegenover de belangen van de betrokkene.
Welnu, de belangen van Verzoeker, en inzonderheid van zijn minderjarige kinderen, moeten de doorslag geven. Immers bepaalt art. 24 van het EU-Handvest dat de belangen van het kind een essentiële overweging betekenen bij alle handelingen in verband met kinderen, en in het bijzonder heeft ieder kind het recht om regelmatig persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten te hebben met zijn ouders.
Art. 3.1 IVRK bepaalt zelfs dat de belangen van het kind de eerste overweging dienen te vormen.
Een gedwongen verwijdering van het Belgische grondgebied zal dit recht van de kinderen manifest met de voeten treden. De overwegingen dat de kinderen dan maar naar Slovakije moeten verhuizen of reizen is onredelijk en brengt de schaal van belangenafweging in onevenwicht ten nadele van het kind.
Tweede subonderdeel:
Het gedrag van de betrokkene dien een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging te betekenen voor een fundamenteel belang van de samenleving.
Mijn Verzoeker kan niet ontkennen dat drugsfeiten en vermogensdelicten niet door de beugel kunnen. Echter dient er sprake te zijn van een actuele bedreiging.
Mijn Verzoeker zit momenteel een langdurige gevangenisstraf uit. Hij werd in 2020 door het Gentse hof van beroep veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van 6 jaar, onverminderd eerdere voorwaardelijke veroordelingen die ten uitvoer werden gebracht.
Vanuit de gevangenis kan Verzoeker geen bedreiging meer vormen, zodat een eventuele bedreiging niet langer actueel is.
Dit eerste middelonderdeel is dus pertinent en gegrond, gezien de bestreden beslissing berust op een onevenredige belangenafweging, en er geen sprake is van een actuele bedreiging voor de openbare orde of veiligheid.
18. Tweede onderdeel:
Art. 28 van de Richtlijn 2004/38/EG vormt de Europeesrechtelijke grondslag voor art. 44bis §4 Vw. De Europese regelgever heeft het de lidstaten opgelegd om rekening te houden met leeftijd, de duur van het verblijf, de gezinssituatie, de integratie in het gastland, en het ontbreken van bindingen met het land van oorsprong, bij het nemen van verwijderingsmaatregelen ten aanzien van Unieburgers.
Het volstaat aldus te verwijzen naar hetgeen supra uiteengezet werd onder het eerste middel. Ook dit middelonderdeel komt aldus gegrond voor.”
2.3.2. De redenering dat artikel 44bis van de Vreemdelingenwet in het licht van de artikelen 27 en 28 van de richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de richtlijn 2004/38/EG) gelezen wordt, is correct.
Waar verzoeker verwijst in zijn tweede onderdeel naar hetgeen hij supra heeft uiteengezet om de schending van artikel 28 van deze richtlijn aan te tonen, kan de Raad volstaan naar wat al over artikel 44bis van de Vreemdelingenwet is gezegd (2.1.2).
2.3.3. Verzoeker stelt dat volgens artikel 27.2 van voormelde richtlijn een evenredigheidstoets moet uitgevoerd worden door de EU-lidstaat die een verwijderingsmaatregel neemt.
De Raad merkt op dat de bestreden beslissing geen verwijderingsmaatregen bevat.
Waar verzoeker voorhoudt dat strafrechtelijke veroordelingen als dusdanig geen reden vormen voor dergelijke maatregelen en dat precies wel is gebeurd in de bestreden beslissing, is dit niet ernstig.
Uit het voorgaande blijkt dat het verhoorverslag uitvoerig ingaat op de aard van de misdrijven, de reden waarom deze ernstig zijn en waarom deze een ernstige bedreiging vormen voor de openbare orde van België. Tevens blijkt dat de individuele belangen van verzoeker en zijn kind en partner wel degelijk grondig zijn afgewogen tegen de bescherming die een samenleving verdient.
Verder miskent de bestreden beslissing de contacten tussen verzoeker en zijn kinderen niet, maar is het het gedrag van verzoeker zelf die blijkbaar de contacten bemoeilijkt door het plegen van strafbreukrechtelijke inbreuken die maken dat verzoeker nog vele jaren in de gevangenis moet verblijven. Zo de belangen van de kinderen de eerste overweging moeten vormen, volstaat ten deze de vaststelling dat verzoeker bij het plegen van de misdrijven geen oog had voor de belangen van zijn kinderen en dat de bestreden beslissing overigens rechtstreekse contacten tussen hen geenszins uitsluit.
2.3.4. Het derde middel is ongegrond.
2.4.1. Het vierde middel luidt:
“E.4. SCHENDING VAN DE ARTN. 2, 3 EN 16 IVRK EN ART. 24, 2DE LID HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE VNA 7 DECEMBER 2000 (VIERDE MIDDEL)
19. Bij alle maatregelen betreffende kinderen vormen de belangen van het kind de eerste en meest essentiële overweging.
De bestreden beslissing raakt het onrechtstreekse belang van minderjarige kinderen, nu het betrekking heeft op de verblijfstitel van hun vader, met wie zij een recht op rechtstreekse betrekkingen genieten.
De Belgische Staat heeft zich ertoe verbonden om de bescherming van het welzijn van ieder kind, zonder uitzondering, te verzekeren, en daartoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen te ondernemen.
De bescherming van het gezins- en privéleven van het kind wordt bijzonder in bescherming genomen door de art. 16 IVRK.
De rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen over de effectieve werking van het EU- Handvest is duidelijk (RvV 30 mei 2016, nr, 168.654; RvV 5 februari 2016 nr. 161.481; RvV 15.1.2015 nr.136.353).
Het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009. Het bevorderen en beschermen van de rechten van het kind is één van de doelstellingen van de Europese Unie en wordt in het Verdrag van Lissabon nog meer benadrukt. Door de inwerkingtreding kreeg het Handvest dezelfde juridische waarde als de verdragen van de Europese Unie en werd het een juridisch bindend document dat rechtstreekse werking kent. Hierdoor kan artikel 24 van het Handvest worden ingeroepen in geschillen waar het Unierecht wordt toegepast. Sinds het Verdrag van Lissabon bepaalt artikel 3 van het VEU uitdrukkelijk dat de bescherming van de rechten van het kind een algemene doelstelling van de Europese Unie is en dat het eveneens een belangrijk aspect is van het externe beleid van de Europese Unie.
Het hoger belang van de kinderen van Xxxxxxxxx verzet zich dus tegen de bestreden beslissing. Het middel is gegrond.”
2.4.2. In de mate dat verzoeker verwijst naar de gevolgen van de bestreden beslissing die wijzen op een fysieke scheiding met zijn familie, verwijst de Raad naar de bespreking van de vorige middelen. Hieruit blijkt dat ook naar de belangen van de kinderen toe een proportionele afweging werd gemaakt en dat een schending van artikel 24 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie niet voorhanden is, evenmin van de artikelen 2, 3 en 16 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, aangenomen te New York op 20 november 1989 en goedgekeurd bij wet van 25 november 1991 (IVRK).
Het betoog van verzoeker in dit middel is zo vaag en niet concreet dat deze onderdelen onontvankelijk zijn. In dit middel laat verzoeker na uiteen te zetten op welke wijze hij de aangehaalde bepalingen als geschonden aanschouwt.
Buiten de beschouwingen onder de vorige punten acht de Raad de onderdelen onontvankelijk.
2.4.3. Het vierde middel is, zo al ontvankelijk, ongegrond.
2.5.1. Het vijfde middel luidt:
“E.5. SCHENDING VAN DE MATERIËLE MOTIVERINGSPLICHT EN ART. 62 VW. (VIJFDE MIDDEL)
20. Op elke administratieve overheid rust een motiveringsplicht. Het betreft een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur dat zijn oorsprong vindt in art. 149 Gw., en werd gecodificeerd in de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen.
De materiële motiveringsplicht raakt de interne wettigheid van de overheidshandeling, zodat deze moet worden gedragen door rechtsgeldige motieven en juiste feitelijke gegevens.
De formele motiveringsplicht raakt de externe wettigheid van de overheidshandeling, en dwingt het bestuur om haar handelingen uitdrukkelijk, in de akte zelf, te motiveren, en dit cf. art. 2 Wet Motivering Bestuurshandelingen. In het vreemdelingencontentieux wordt deze verplichting in het bijzonder vermeld in art. 62 §2 Vw.
De bestreden beslissing schendt de motiveringsplicht.
Doordat de minister zijn beslissingen dient te motiveren op een afdoende en deugdelijke wijze, en alsnog heeft geoordeeld dat het verblijfsrecht van Verzoeker wordt beëindigd;
Terwijl niet wordt betwist dat Xxxxxxxxx een beschermingswaardig gezinsleven geniet, o.a. met zijn minderjarige kinderen en zijn partner;
En daarmee duidelijk blijkt dat de bestreden beslissing aldus niet afdoende en deugdelijk werd gemotiveerd;
Zodat de bestreden beslissing nietig dient te worden verklaard.
21. De Wet Motivering Bestuurshandelingen heeft tot doel de betrokkene een zodanig inzicht in de motieven van de beslissing te verschaffen, dat hij in staat is te weten of het zin heeft zich tegen die beslissing te verweren met de middelen die het recht hem verschaft.
De artikelen 2 en 3 van de genoemde wet van 29 juli 1991 verplichten de overheid ertoe in de akte de juridische en feitelijke overwegingen op te nemen die aan de beslissing ten grondslag liggen en dit op een “afdoende “ wijze.
Artikel 62 van de wet van 15 december 1980 stelt dat de beslissingen met redenen moeten worden omkleed.
Het begrip “afdoende” impliceert dat de opgelegde motivering in rechte en in feite evenredig moet zijn aan het gewicht van de genomen beslissing (zie o.a. RvSt. nr. 167.407, 2 februari 2008; RvSt. nr.167411, 2 februari 2007).
Bij nalezing van de bestreden beslissing dient Verzoeker tot de conclusie te komen dat de motieven welke erin aangehaald worden, niet formeel aanwezig, minstens niet afdoende zijn.
Een administratieve akte is onwettelijk wanneer zij niet formeel gemotiveerd is of wanneer zij geen pertinente bewijzen en aanvaardbare motiveringen ten gronde bevatten. Art. 3 van de wet van 29 juli 1991 op de motiveringsplicht stelt nochtans dat de motivering afdoende moet zijn.
De term “afdoende” is herhaald door de rechtspraak van de Raad van State ontwikkeld als een motivering die deugdelijk moet zijn en meer dan een louter abstracte en een vormelijke stijlformule.
(RvSt. Xxxxxxx xx. 00000 van 21 oktober 1998 e.a. geciteerd in A. MAST, Overzicht van het Belgisch administratief recht, nr. 664, 609)
De motivering moet draagkrachtig zijn, d.w.z. de aangehaalde redenen moeten volstaan om de beslissing te schragen.
De motivering moet de betrokkene in staat stellen om met nuttig gevolg te kunnen opkomen tegen de bestuurshandeling in kwestie en moet het de rechter mogelijk maken zijn legaliteitscontrole uit te oefenen.
Met de term "afdoende" wordt in de jurisprudentie tevens gerefereerd dat de motivering in rechte en in feite evenredig moet zijn met het belang van de genomen beslissing, dat er bijgevolg een verband moet zijn tussen het belang, de aard en het voorwerp van de beslissing, aan de ene kant, en het belang dat wordt gehecht aan de motivering, aan de andere kant (RvSt., Xxxxxxx en Xxxxxxx, xx. 00000 van 12 augustus 1993, Geldof, nr. 77732, van 18 december 1998).
De belangen van de burger mogen niet onnodig geschaad worden. Vandaar de noodzaak van een zorgvuldige afweging.
Bij doorname van de bestreden beslissing dient vastgesteld te worden dat de minister zich er toe beperkt heeft formeel alle aangebrachte bewijsstukken te ontmoeten en deze aan een al te streng en onredelijk onderzoek heeft onderworpen.
De stukken en elementen die door Verzoeker werden bijgebracht, werden niet, of onvoldoende, onderzocht, noch gemotiveerd waarom deze niet in aanmerking genomen worden.
De minister is met andere woorden voorbij gegaan aan de vigerende regelgeving en de rechtspraak die deze nader heeft verfijnd, gevolg waarvan geenszins de toepasselijke rechtsregels op een correcte manier werden betrokken op deze feiten.
Dat de motieven zeker niet “afdoende” zijn.
Nu onomstreden vaststaat dat de beslissing zoals genomen door de minister niet gedragen wordt door de vastgestelde - minstens vast te stellen feiten - en de toepasselijke rechtsregels dient tot het besluit gekomen te worden dat beslissing van de minister geenszins afdoend of deugdelijk karakter vertoont en derhalve het redelijkheidsbeginsel schendt.
Het middel is aldus gegrond.”
2.5.2. Xxxxxxxxx houdt in het vijfde middel voor dat de motivatie van de bestreden beslissing niet afdoende is en voert de schending van artikel 62 van de Vreemdelingenwet aan en van de materiële motiveringsplicht.
De formele motiveringsplicht, vervat in de artikelen 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen, heeft tot doel de bestuurde in kennis te stellen van de redenen waarom de administratieve overheid haar beslissing heeft genomen. Hij moet kunnen beoordelen of er aanleiding toe bestaat de beroepen in te stellen waarover hij beschikt. Deze artikelen verplichten de overheid in de akte de juridische en feitelijke overwegingen op te nemen die aan de beslissing ten grondslag liggen en dit op een afdoende wijze (RvS 6 september 2002, nr. 110.071; RvS 21 juni 2004, nr. 132.710). Het afdoende karakter van de motivering, wat is voorzien in artikel 62 van de Vreemdelingenwet, betekent dat de motivering pertinent moet zijn, dit wil zeggen dat ze duidelijk met de beslissing te maken moet hebben, en dat ze draagkrachtig moet zijn. De aangehaalde redenen moeten volstaan om de beslissing te dragen.
De bestreden beslissing geeft duidelijk het determinerende motief aan op basis waarvan deze werd genomen. De juridische grondslag is vermeld: artikel 44bis, §2, van de Vreemdelingenwet. De bestreden beslissing gaat uitgebreid in waarom deze bepaling van toepassing is: er wordt verwezen naar de verschillende strafrechtelijke veroordelingen, zoals hoger besproken en uitgebreid weergegeven in de bestreden beslissing. Er wordt gedetailleerd ingegaan op de aard van de strafrechtelijke gedragingen van verzoeker, die duidelijk hardleers is, en die telkenmale na een veroordeling opnieuw misdrijven pleegt, waarvan zware drugsdelicten.
De bestreden beslissing gaat uitvoerig in op de aard van de feiten die ernstig de openbare orde schaden en op de gevolgen voor de slachtoffers van de door verzoeker gepleegde feiten. De feitelijke grondslag van de bestreden beslissing is uitvoerig beschreven. Verzoeker toont de schending van de formele motiveringsplicht niet aan. Uit het verzoekschrift blijkt duidelijk dat hij de redenen van de bestreden beslissing kent en begrijpt zodat het normdoel van de formele motiveringsplicht is bereikt.
Met de bespreking onder punt 2.1.2. en volgende werd aangetoond dat de motivering draagkrachtig en deugdelijk is. De bestreden beslissing werd zorgvuldig genomen op basis van feiten die steun vinden in het administratief dossier. De stukken die verzoeker overmaakte zijn onderzocht De bestreden beslissing is niet kennelijk onredelijk en afdoende. Verzoeker toont de onwettelijkheid van de bestreden beslissing niet aan. Hij stelt in zijn verzoekschrift dat de feiten niet correct zijn, maar laat na enige precieze aanduiding te geven welke van de strafbare feiten en/of veroordelingen niet correct zijn. Dergelijke algemene grief is niet ontvankelijk, bij gebreke aan enige precisering.
De bestreden beslissing beperkt zich niet tot een loutere verwijzing naar de veroordelingen die verzoeker ondergaat. Tevens is geantwoord op alle elementen die verzoeker kenbaar maakte voor het nemen van de bestreden beslissing. Xxxxxxxxx duidt in zijn middel niet aan (met uitzondering van hetgeen werd besproken) en geeft niet aan met welke elementen en documenten geen rekening zou zijn gehouden. De diverse banden die verzoeker heeft, werden gedetailleerd onderzocht en een uitgebreid onderzoek is gevoerd naar het gezins- en familieleven en het privéleven dat verzoeker voorhoudt te hebben. De bestreden beslissing neemt het verblijf in België en in het buitenland in aanmerking en legt uit waarom deze niet opwegen tegen het ernstig gevaar dat verzoeker vormt voor de openbare orde en waarom zijn gedragingen een ernstig gevaar voor de openbare orde zijn, dat volgens de verwerende partij superieur is aan zijn individuele belangen. De bestreden beslissing legt uit dat verzoeker in het plegen van misdrijven hardleers is (meermaals zijn de misdrijven in staat van herhaling
gepleegd), en het laakbare gedrag dat verzoeker toonde, wijst erop dat hij een asociale en een immorele ingesteldheid heeft. Het risico dat verzoeker opnieuw de openbare orde zou schenden, kan niet worden uitgesloten omdat de veroordelingen niet het minste corrigerend effect hadden. Het gevaar dat verzoeker vormt, is ernstig, reëel en actueel, en de bestreden beslissing geeft de redenen weer waarom. Hierbij werd rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers van de door verzoeker gepleegde feiten.
Volledigheidshalve voegt de Raad hieraan toe dat de opgesomde strafrechtelijke veroordelingen steun vinden in het administratief dossier aan de hand van voorliggende veroordelingen (diverse vonnissen) en uittreksels uit verzoekers strafregister.
Deze motivering is pertinent en draagkrachtig. De Raad besluit derhalve dat de verzoekende partij niet duidelijk maakt op welk punt deze motivering haar niet in staat stelt te begrijpen op welke juridische en feitelijke gegevens de bestreden beslissing is gegrond, derwijze dat hierdoor niet zou zijn voldaan aan het doel van de formele motiveringsplicht (RvS 26 maart 2002, nr. 105.103). Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoeker de bestreden beslissing begrijpt en weet om welke reden hij beroep aantekent.
Een schending van de formele motiveringsplicht, vervat in de aangevoerde bepalingen, wordt niet aangenomen.
De schending van de materiële motiveringsplicht wordt evenmin aannemelijk gemaakt. In de bespreking van de vorige middelen werd vastgesteld dat de bestreden beslissing steunt op een juiste feitenvinding, een correcte beoordeling bevat en niet kennelijk onredelijk is. Dit volstaat om de bestreden beslissing te schragen.
2.5.3. In de mate dat het vijfde middel ontvankelijk is, is het ongegrond.
3. Korte debatten
De verzoekende partij heeft geen gegrond middel aangevoerd dat tot de nietigverklaring van de bestreden beslissing kan leiden. Aangezien er grond is om toepassing te maken van artikel 36 van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, wordt de vordering tot schorsing, als accessorium van het beroep tot nietigverklaring, samen met het beroep tot nietigverklaring verworpen. Er dient derhalve geen uitspraak gedaan te worden over de exceptie van onontvankelijkheid van de vordering tot schorsing, opgeworpen door de verwerende partij.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De vordering tot schorsing en het beroep tot nietigverklaring worden verworpen.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op tweeëntwintig maart tweeduizend tweeëntwintig door:
mevr. X. XXXXXX, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
dhr. K. VERKIMPEN, griffier.
De griffier, De voorzitter,
K. VERKIMPEN X. XXXXXX