Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2022-0039
Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2022-0039
(prof. mr. M.L. Xxxxxxxxx, voorzitter, mr. J.L.M. Luiten, mr. S.W.A. Xxxxxxxxx, leden en mr. A.M.S. Xxxxxxxxxxx, secretaris)
Klacht ontvangen op : 10 augustus 2021 Ingediend door : De consument
Tegen : Turien & Co. Assuradeuren B.V., gevestigd te Alkmaar, verder te noemen de gevolmachtigde
Datum uitspraak : 21 januari 2022
Aard uitspraak : Niet-bindend advies
Uitkomst : Vordering afgewezen
Bijlage : Relevante bepalingen uit wet- en regelgeving en de voorwaarden
Samenvatting
Inboedelverzekering. De consument klaagt dat de gevolmachtigde heeft geweigerd om dekking te verlenen voor schade als gevolg van diefstal van inboedel uit een opslagruimte. De commissie concludeert dat de gevolmachtigde dekking heeft mogen weigeren omdat de inboedel niet tijdelijk in de opslagruimte aanwezig was met de bedoeling die binnen drie maanden terug te brengen naar het woonhuis of het verzekerde risicoadres. De gevolmachtigde heeft zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat voor het (diefstal)risico van de inboedel in de opslagruimte geen verzekeringsdekking zou zijn verleend als de verhuizing van (een deel van) de inboedel naar dat adres was opgegeven. De vordering wordt afgewezen.
1. De procedure
1.1 De commissie beslist op basis van haar reglement en op basis van de door partijen aan Kifid ingestuurde documenten inclusief bijlagen. Het gaat om: 1) het klachtformulier van de consument; 2) het verweerschrift van de gevolmachtigde; 4) de repliek van de consument; 5) de dupliek van de gevolmachtigde; 6) de aanvullende informatie van de gevolmachtigde van 25 oktober 2021 en 7) de aanvullende informatie van de consument van 1 november 2021.
1.2 De commissie is van oordeel dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak wordt daarom op grond van de stukken beslist.
1.3 De consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. Dit betekent dat partijen elkaar niet aan de uitspraak kunnen houden.
2. Het geschil
Wat is er gebeurd?
2.1 De consument heeft een inboedelverzekering (hierna: de verzekering) afgesloten via de gevolmachtigde. De risicodrager is Ansvar Verzekeringsmaatschappij N.V.
2.2 De consument is – na enkele jaren in Nederland te hebben gewoond – in juni 2019 teruggekeerd naar zijn geboorteland België. In juni 2019 heeft de tussenpersoon aan de gevolmachtigde gemeld dat de gehele inboedel zou worden opgeslagen in een opslagruimte in Utrecht. Op 19 juni 2019 is voor deze wijziging een polisblad afgegeven.
2.3 Op 8 juli 2019 is er een polisblad afgegeven in verband met de jaarlijkse verlenging van de verzekering per 17 augustus 2019. Op dit polisblad is onder meer vermeld:
2.4 Tevens is op dit polisblad onder meer de volgende clausule vermeld:
2.5 De consument heeft op 31 juli 2020 een beroep gedaan op de verzekering in verband met de diefstal van spullen uit een opslagruimte in de periode 1 maart 2020 - 22 juli 2020. Ten tijde van de diefstal waren onder meer van toepassing de Bijzondere voorwaarden Premium inboedelverzekering model 08.18 (hierna: de voorwaarden). De relevante bepalingen uit de voorwaarden zijn opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
2.6 De gevolmachtigde heeft een expert ingeschakeld om meer duidelijkheid over de exacte oorzaak te krijgen.
2.7 Op 4 februari 2021 heeft de gevolmachtigde per e-mail de consument het volgende bericht:
(…)
Afwijkend adres van risicoadres
Bij de schademelding zij wij ervan uitgegaan dat de goederen waren weggenomen uit de opslag van het op het polisblad vermelde risicoadres, te weten de opslag in Utrecht. Uit het expertiserapport van Dekra blijkt dat de goederen die gestolen zijn elders waren opgeslagen, namelijk bij opslag bedrijf [naam opslagverhuur] in Breda. Voor zover wij kunnen nagaan zijn wij niet geïnformeerd over de opslag van (een deel van) uw goederen bij [naam opslagverhuur] Breda. De polis biedt weliswaar een aanvullende dekking voor inboedel buiten het risico adres wat binnen 3 maanden naar het woonhuis terugkeert, echter een opslagruimte valt onder de in artikel 5.3.2 genoemde plaatsen waardoor de polis geen dekking biedt voor diefstal/inbraak.
Gelet op vorenstaande kunnen we de schade niet verder in behandeling nemen en geen schadevergoeding in het vooruitzicht stellen.
(…)
De klacht en vordering
2.8 De consument vordert dat de gevolmachtigde wordt gehouden dekking te verlenen voor de schade als gevolg van diefstal en een bedrag van € 32.857,75 aan de consument dient uit te keren. Dit bedrag bestaat voor € 31.018,00 aan gestolen goederen, voor € 754,57 aan wettelijke rente en voor € 1.085,18 aan incassokosten.
2.9 Er zijn drie bepalingen in de voorwaarden die de dekking uitbreiden tot andere plaatsen dan het ‘polisadres’ en deze dienen te worden toegepast op deze casus. Allereerst vervalt krachtens artikel 7.3. en 7.4. van de voorwaarden het recht op schadevergoeding niet bij een verhuizing naar een ander gebouw. Xxxxxxxxx komt er een aanpassing in de vergoeding van de schade pro rata van het verschil in premie die zou betaald zijn, mocht de gevolmachtigde in kennis gesteld zijn van de verhuizing. De opslagruimte in Breda is extreem goed beveiligd. De gevolmachtigde kan daarom niet beweren dat er een verschil in risicoprofiel is tussen de opslagruimtes en levert daarvan ook geen bewijs. Er wordt vanuit gegaan dat er sprake is geweest van iemand die heimelijk achter een huurder is aangelopen en op die manier toegang tot het pand heeft verkregen. Dit kan ook gebeuren bij de opslagruimte in Utrecht. Alleen de initiële beweging in het pand wordt begeleid bij de opslagruimte in Utrecht. Als huurders zaken naar of uit de opslagruimte brengen/halen, worden zij niet bij elke beweging in en uit het magazijn begeleid. Deze manier van diefstal heeft minder kans van slagen bij de opslagruimte in Breda, omdat er daar nog drie pinpas controles zijn nadat men binnen in het pand is gekomen. Een dief moet dus viermaal achter iemand aanlopen bij de opslagruimte in Breda, in plaats van één keer bij de opslagruimte in Utrecht. Het risicoprofiel van de opslag- ruimte in Breda is zelfs beter dan die van de opslagruimte in Utrecht.
Het is ook niet aannemelijk dat de gevolmachtigde de premie zou hebben verhoogd indien de consument de gevolmachtigde op de hoogte had gebracht van het feit dat een klein deel van de inboedel van de consument in Breda wordt opgeslagen. De afwezigheid van een verschil in risicoprofiel houdt in dat de gevolmachtigde volgens artikel 7.3. en 7.4. van de voorwaarden de gehele schade dient te vergoeden.
2.10 De consument heeft vanaf juli 2019 een sabbatical ingelast en tijdens deze periode heeft hij geen vaste woon- of verblijfplaats. Deze sabbatical zou twee jaar duren, maar gaat door de coronamaatregelen iets langer duren. De consument heeft een kleine tweede opslagruimte in Breda gehuurd omdat het haast onmogelijk is om iets uit de opslagruimte in Utrecht te halen zonder twee containers open te maken en volledig leeg te halen. In de opslagruimte in Breda heeft de consument enkel spullen opgeslagen waar hij op regelmatige basis toegang toe dient te krijgen. Er worden regelmatig spullen toegevoegd en weggehaald. De inhoud van de opslagruimte verandert dus regelmatig. Het gaat niet om een langdurige opslag zoals de gevolmachtigde betoogt. Dit blijkt ook uit de spullen die zijn gestolen; het gaat om items die makkelijk verplaatsbaar of draagbaar zijn en/of rouleren. De consument is van maart 2020 tot juli 2020 niet in de opslag geweest omdat hij in Duitsland verbleef en niet mocht reizen in verband met de lockdown. De gevolmachtigde dient dan ook eveneens dekking te verlenen op grond van artikel 5.3.1, de uitbreiding van de dekking bij tijdelijke opslag.
2.11 De consument wijst ten slotte op artikel 5.3.5. in samenhang met artikel 5.3.3. van de voorwaarden. De in artikel 5.3.3. genoemde plaatsen zijn in de ruimst mogelijke zin op te vatten. Indien de hierboven genoemde argumenten falen, dan dient de gevolmachtigde dekking te verlenen tot een bedrag van € 15.000,00 op basis van de artikelen 5.3.3. en 5.3.5. van de voorwaarden.
2.12 De gevolmachtigde weigert dekking te verlenen omdat een deel van de gestolen goederen lijfsieraden zijn. In dit geval gaat het om goedkope horloges die van kunststof zijn. Dit zijn dus geen lijfsieraden in de zin van de voorwaarden. De manchetknopen dienen eveneens niet te worden aangemerkt als lijfsieraden. Deze zijn van staal gemaakt en dat is geen (edel)- metaal. Geen van de gestolen items waarvoor de consument dekking claimt, heeft een waarde die hoog genoeg is om als kostbaarheid te kwalificeren. Daarnaast hebben horloges en manchetknopen een functioneel karakter en kwalificeren om die reden niet als sieraad.
2.13 De dwarsfluit van de consument staat afzonderlijk vermeld op de inboedelwaardemeter die hoort bij het aanvraagformulier van de verzekering. Op de inboedelwaardemeter staat een waarde vermeld van € 7.000,00. Men kan ervan uitgaan dat dit bedrag dient als een voor- taxatie en de gevolmachtigde dient zijn vergoeding hierop te baseren volgens artikel 10.1. van de voorwaarden.
De aanvraag is ingevuld door een consulent van de gevolmachtigde naar aanleiding van een bezoek bij de consument thuis waarbij de consument de dwarsfluit heeft laten zien. De gevolmachtigde heeft de inboedelwaardemeter gehanteerd om de premie van de verzekering te berekenen. Als de gevolmachtigde consistent is, wordt bij het verlenen van dekking ook de waarde van de dwarsfluit volgens de inboedelmeter gehanteerd. De inconsistentie van de gevolmachtigde ondersteunt de stelling van de consument dat de gevolmachtigde te kwader trouw handelt. De waardebepaling door de gevolmachtigde van € 3.350,00 is niet onder- bouwd.
2.14 De berekening van het schadebedrag van € 9.345,00 door de expert is niet correct. De waarde van de dwarsfluit is ten onrechte niet meegenomen. Bovendien is ten onrechte de dagwaarde gehanteerd. Volgens artikel 8.2 van de voorwaarden dienen items die nog geen tien jaar oud zijn, te worden vergoed op basis van de nieuwwaarde.
Het verweer
2.15 De gevolmachtigde heeft de volgende verweren gevoerd.
2.16 Omdat de diefstal vanaf een ander adres dan het risicoadres zoals is aangetekend op de polis heeft plaatsgevonden, is de claim van de consument afgewezen.
2.17 Een aantal beveiligingsmaatregelen bij de opslagruimte in Utrecht heeft ertoe geleid dat de gevolmachtigde dit risico (opslag inboedel op andere plaats dan genoemd) heeft geaccep- teerd. Die verschillen betroffen de volgende maatregelen: alarm, beveiligingscamera en begeleiding bij bezoek van de locatie. Met name de persoonlijke begeleiding is een maatregel die verschil maakt in de het diefstalrisico. Er is dan ook geen sprake van vergelijkbare risico’s. Het maakt nogal verschil of bezoekers van de locatie ontvangen en toegelaten worden en begeleid worden naar de locatie van de opslag of dat deze toegankelijk is met een pasje en bezoekers zelf naar een locatie met meerdere opslagruimtes kunnen en daartoe (veelal dag en nacht) toegang hebben. Met deze werkwijze van een opslagbedrijf is een diefstal waarbij braakschade aan het pand (zogenoemde buitenbraak) een vereiste is, bijna bij voorbaat al niet verzekerd. De consument meent dat een wijziging van risico-adres altijd geaccepteerd wordt en er enkel sprake kan zijn van een schadevergoeding in verhouding tot een gewijzigde premie, maar daarmee wordt voorbijgegaan aan artikel 7.3.1. waarin omschreven staat dat er bij de genoemde wijzigingen sprake kan zijn van aanvullende voorwaarden en zelfs non-acceptatie van het risico met beëindiging van de verzekering. Er is nu geen mogelijkheid geweest om vooraf de dekking op een andere locatie te beoordelen. Indien de gevolmachtigde dekking zou hebben beoordeeld op basis van de gekozen opslaglocatie, dan zou de gevolmachtigde dat risico niet geaccepteerd hebben. Het risico van de opslag anders dan met de voorwaarden, zoals deze nu werden geclausuleerd, zou niet worden geaccepteerd en zou ook niet tegen een andere premie worden geaccepteerd.
2.18 De inboedel bevond zich al langere tijd buiten het risicoadres en er was ook geen intentie om de inboedel binnen drie maanden weer terug te brengen naar het risicoadres of het woonhuis. Een beroep op artikel 5.3.1. van de voorwaarden kan dan ook niet slagen. Er is sprake van een inboedelverzekering met dekking op het risicoadres en niet van een opslag- verzekering met meerdere locaties.
2.19 De artikelen 5.3.3. en 5.3.5. van de voorwaarden handelen over de dekking als de inboedel zich tijdelijk buiten het risicoadres bevindt. De consument voert aan dat hij regelmatig inboedel uit de opslag haalt en weer terugbrengt en dat er sprake is van “zeer tijdelijke opslag”. In het rapport van de expert is te lezen dat de opslagruimte in Breda sinds juni 2019 in gebruik was. Ten tijde van de diefstal was er kennelijk al een jaar inboedel onafgebroken in de opslag aldaar aanwezig. In ieder geval verklaarde de consument aan de expert dat hij begin maart 2020 in de opslag was geweest en 22 juli 2020 daar weer terugkwam en toen de diefstal constateerde. Op basis hiervan concludeert de gevolmachtigde dat de gestolen goederen minimaal 4 maanden aanwezig zijn geweest.
2.20 Hoewel in de artikelen 5.3.3. en 5.3.5. van de voorwaarden niet nadrukkelijk tijdelijke opslag in andere gebouwen dan bewoonde woningen en daarbij behorende gebouwen wordt genoemd, zou er bij opslag voor een kortere termijn wel dekking zijn geweest. Nu echter de opslag van de inboedel is geclausuleerd, wordt daarmee de werking van deze artikelen overruled door de afgesproken clausule. Om die reden komt de consument ook geen beroep op de werking van deze artikelen in deze situatie van opslag van de inboedel toe.
2.21 Hoewel het uiterlijk van horloges van het betreffende merk vaak van kunststof is, bestaan deze horloges in ieder geval gedeeltelijk uit metaal. De bandjes kunnen van metaal zijn en er wordt gewaarschuwd om de horloges van het betreffende merk niet in de buurt van magnetische velden te laten komen, omdat de werking van de horloges dan ontregeld kan worden. De conclusie kan niet anders zijn dan dat de horloges van het betreffende merk gedeeltelijk uit metaal bestaan. Ook betoogt de consument dat staal geen metaal is en derhalve om die reden de manchetknopen niet als lijfsieraden kunnen worden gekwalificeerd. Staal is een vorm van ijzer waaraan koolstof is toegevoegd. Het wordt niet gerekend tot de edelmetalen, maar heeft wel de eigenschap dat het niet/nauwelijks roest c.q. oxideert, waardoor het vaak wordt toegepast voor lijfsieraden en horloges. Net als horloges worden manchetknopen gezien als lijfsieraden.
2.22 Het voormalig bezit van de dwarsfluit wordt niet door de expert noch door de gevolmachtigde betwist. De expert heeft de waarde van de dwarsfluit niet voldoende kunnen vaststellen om een juiste waarde te bepalen. Ten onrechte meent de consument dat de medewerker van de assurantieadviseur een consulent is van de gevolmachtigde. De waarde van de dwarsfluit is destijds derhalve niet door een deskundige vastgesteld.
De expert heeft de inschatting van een reële waarde vastgesteld op basis van een beperkt onderzoek. Zonder nadere onderbouwing van een andere waarde is de gevolmachtigde bereid uit te gaan van een waarde van € 3.350,00 voor de dwarsfluit indien de gevol- machtigde onverhoopt in het ongelijk zou worden gesteld met betrekking tot afwijzing van deze schade.
2.23 De expert heeft in zijn rapport specifiek een voorbehoud gemaakt voor (de waarde van) de dwarsfluit. Voor de overige inboedel was wel overeenstemming met de consument voor de vastgestelde bedragen. Zou consument in het gelijk worden gesteld wat betreft dekking voor (een gedeelte van) de schade, dan kan de gevolmachtigde de argumenten van de consument voorleggen aan de expert om daarop te reageren en zo nodig zijn rapportage bij te stellen.
3. De beoordeling
3.1 De vraag die voorligt is of de gevolmachtigde dekking heeft mogen weigeren voor de schade van de consument. De commissie beantwoordt die vraag bevestigend en licht haar oordeel hierna toe.
3.2 De commissie overweegt dat de vraag of de schade van de consument onder de dekking van de verzekering valt, afhangt van wat in de verzekeringsvoorwaarden is bepaald. In die voorwaarden staat namelijk wat partijen met elkaar hebben afgesproken. Het staat een verzekeraar daarbij in beginsel vrij om de grenzen te bepalen waarbinnen hij bereid is om dekking te verlenen.1
3.3 Volgens artikel 5.1.1. van de voorwaarden is de inboedel verzekerd in het woonhuis op het risicoadres dat op het polisblad staat. Volgens de voorwaarden moet de inboedel zich dus bevinden op het risicoadres dat op het polisblad staat aangetekend, in casu de opslagruimte in Utrecht. Nu de consument een beroep doet op de verzekering in verband met gestolen spullen vanuit een opslagruimte in Breda, concludeert de commissie dat er geen dekking onder de verzekering is op grond van artikel 5.1.1. van de voorwaarden.
3.4 In artikel 5.3.1. van de voorwaarden is vermeld dat de inboedel ook buiten het risicoadres is verzekerd als het de bedoeling is dat de inboedel binnen drie maanden weer terugkeert naar het risicoadres. De consument heeft aangevoerd dat in de opslagruimte in Breda spullen zijn opgeslagen waar hij op regelmatige basis toegang toe dient te krijgen. Er worden regelmatig spullen toegevoegd en weggehaald. Het gaat niet om een langdurige opslag, aldus de consument. De commissie overweegt dat er volgens artikel 5.3.1. sprake moet zijn van een terugkeer van de inboedel naar het risicoadres binnen drie maanden.
1 Zie Hoge Raad van 9 juni 2006, te raadplegen op xxx.xxxxxxxxxxx.xx, onder het nummer ECLI:NL:HR:2006:AV9435.
Naar het oordeel van de commissie heeft de consument – tegenover de gemotiveerde betwisting van de gevolmachtigde – onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het de bedoeling was dat de inboedel uit de opslagruimte in Breda binnen drie maanden weer naar het risicoadres (de opslagruimte in Utrecht) zou terugkeren.
3.5 Nu de commissie heeft geoordeeld dat er geen dekking is op grond van artikel 5.3.1. van de voorwaarden, kan de commissie het beroep van de consument op artikel 5.3.3. en 5.3.5. onbesproken laten. Deze artikelen kunnen namelijk alleen van toepassing zijn, als er sprake is van een geslaagd beroep op artikel 5.3.1. van de voorwaarden.
3.6 De commissie ziet geen aanleiding te oordelen dat het beroep van de gevolmachtigde op deze primaire dekkingsbepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaan- vaardbaar is als bedoeld in artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek.2 Afwijking van dit uitgangspunt is een uitzondering en is alleen aan de orde in bijzondere omstandigheden die door de consument moeten worden aangevoerd.3 Van dergelijke omstandigheden is de commissie niet gebleken.
3.7 De consument heeft ook een beroep gedaan op de artikelen 7.3. en 7.4. van de voor- waarden. Volgens deze artikelen vervalt het recht op schadevergoeding als de consument een verhuizing van de inboedel naar een ander gebouw niet binnen 30 dagen aan de gevolmachtigde doorgeeft. Dit geldt niet wanneer de gevolmachtigde de verzekering tegen dezelfde dan wel hogere premie zou hebben voortgezet als de wijziging wel op tijd was doorgegeven. De gevolmachtigde heeft gemotiveerd gesteld dat voor het (diefstal)risico van de inboedel in de opslagruimte in Breda geen verzekeringsdekking zou zijn verleend als de verhuizing van (een deel van) de inboedel naar dat adres was opgegeven.
3.8 De consument heeft daartegen aangevoerd dat er geen sprake is van een afwijkend risicoprofiel en dat de gevolmachtigde alsnog tot vergoeding van de schade dient over te gaan. De consument stelt dat de opslagruimte in Breda extreem goed beveiligd is en het risicoprofiel zelfs beter is dan de opslagruimte in Utrecht. De bewijslast dat de gevolmachtigde de verzekering tegen dezelfde voorwaarden of tegen hogere premie zou hebben voortgezet als de verhuizing op tijd was doorgegeven rust op de consument. De consument verstrekt echter geen bewijs van zijn stellingen. De gevolmachtigde heeft de stelling van de consument dat er geen sprake is van een afwijkend risicoprofiel, gemotiveerd betwist.
2 Het betreffende wetsartikel is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
3 Zie Hoge Raad van 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9435.
De commissie volgt de gevolmachtigde in zijn stelling dat het ontbreken van persoonlijke begeleiding na binnenkomst van de opslagruimte in Breda een groot verschil in risicoprofiel oplevert vergeleken met de verzekerde opslagruimte in Utrecht.
Wanneer er namelijk begeleiding aanwezig is, is de kans aanzienlijk kleiner dat een potentiële dief ongemerkt achter een bezoeker kan aanlopen en zich zo toegang tot het pand kan verschaffen. De commissie is dan ook van oordeel dat gevolmachtigde de opslagruimte in Breda terecht niet als risicoadres had geaccepteerd wanneer zij hiervan in kennis was gesteld.
3.9 Op grond van bovenstaande komt de commissie tot de conclusie dat de gevolmachtigde dekking heeft mogen weigeren voor de schade die de consument heeft geleden. Wat partijen verder nog hebben gesteld, kan niet tot een andere conclusie leiden en zal onbesproken blijven.
4. De beslissing
De commissie wijst de vordering af.
Deze uitspraak is een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.
Binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak kunt u een schriftelijk verzoek indienen tot herstel van vergissingen in de uitspraak zoals schrijffouten, een verkeerde naam/datum of rekenfouten. De beslissing van de geschillencommissie in de uitspraak kan hiermee niet ter discussie worden gesteld. Binnen een maand na de verzenddatum van de uitspraak kunt u een schriftelijk verzoek indienen om de uitspraak aan te vullen als u vindt dat de geschillencommissie niet heeft beslist over alle onderdelen van uw vordering. Dit ziet niet op de situatie waarin u meent dat de geschillencommissie in haar uitspraak niet uitdrukkelijk al uw argumenten, ter onderbouwing van uw vordering, heeft behandeld. Meer informatie hierover staat in artikel 40 van het reglement van de geschillencommissie, te vinden op de website xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxxxx-xx-xxxxxxxx.
Bijlage
Burgerlijk Wetboek
Artikel 6:248
1. Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
2. Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Bijzondere voorwaarden Premium inboedelverzekering model 08.18
(…)
(…)