COLLEGE VAN TOEZICHT OP DE
COLLEGE VAN TOEZICHT OP DE
BEDRIJFSREVISOREN
JAARVERSLAG 2019
JA ARVERSL AG VAN HET COLLEGE VAN TOEZICHT OP DE BEDRIJFSREVISOREN 2019
INHOUDSTAFEL
OOB-opdrachten en inkomsten 13
Bedrijfsrevisoren natuurlijke personen 15
3.1 Het College als toezichthouder 18
3.4 Nationale en internationale samenwerking 20
4.2 Proportionaliteitsprincipe 25
4.4 Vrijwaring van het oordeel van de bedrijfsrevisor 26
4.5 Risico- en netwerkbenadering 27
4.6 Vergelijking kwaliteitscontroles bij OOB-bedrijfsrevisoren
en kwaliteitscontroles bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren 28
4.7 Statistieken kwaliteitscontroles 2019 niet-OOB-bedrijfsrevisoren 29
4.8 Statistieken kwaliteitscontroles 2019 OOB-bedrijfsrevisoren 40
5.1 Toezicht naar aanleiding van klachten 53
5.2 Toezicht naar aanleiding van een faillissement 53
5.3 Toezicht naar aanleiding van informatie van derden 54
6.2 Mededeling aan het College 59
7. VOORKOMING VAN WITWASSEN VAN GELDEN EN FINANCIERING
7.2 Risicogebaseerde controles 63
7.3 Hulpmiddel “Mijn algemene risicobeoordeling” 63
7.4 Meldingen van verdachte verrichtingen 64
8.1 Specifieke categorieën waarin brexit een impact kan hebben 68
9. MONITORING VAN MARKTKWALITEIT
10.2 European Single Electronic Format 77
WOORD VAN
DE VOORZITTER
Geachte lezer,
In dit jaarverslag brengt het College verslag uit over zijn activiteiten in 2019. Het verslag beschrijft hoe het College in zijn derde be staansjaar invulling heeft gegeven aan zijn opdracht van publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren.
Het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren draagt bij tot het al gemeen belang. Bedrijfsrevisoren spelen immers een essentiële rol voor de Belgische economie. Zij voeren in essentie controle opdrachten uit bij hun cliënten. Daarnaast verlenen zij ook, maar in
mindere mate, adviesdiensten. De draagwijdte en het belang van de opdracht die de bedrijfsrevisoren in het kader van hun controlerol vervullen, reiken verder dan alleen de cliënten. Centraal staat ook het gewettigde vertrouwen van de economische actoren in de informatie die de ondernemingen verstrek ken. Die informatie vormt immers de basis voor de keuzes van die actoren. Het gewettigde vertrouwen van de economische actoren in die informatie wordt versterkt door de kwaliteit van het werk van de bedrijfsrevisoren. Bedrijfsrevisoren zijn als financiële poortwachters ook belangrijk bij het voorkomen van financieeleconomische criminaliteit en ander nietinteger gedrag.
Om de kwaliteit van die controlewerkzaamheden te garanderen, zijn verschillende wettelijke, reglemen taire en normatieve verplichtingen van toepassing op de uitvoering van controleopdrachten door de bedrijfsrevisoren. De controle wordt niet alleen omkaderd door die verschillende verplichtingen, maar moet bovendien worden beheerst – en is dat effectief ook – door deontologische beginselen die de kwaliteit van de werkzaamheden van de bedrijfsrevisoren moeten garanderen. Voorbeelden daarvan zijn de vereiste oprechtheid, onafhankelijkheid, integriteit en het nodige kritische denkvermogen.
Om die reden vertrouwt de wetgever het toezicht op de bedrijfsrevisoren toe aan het College. Het College oefent zijn activiteiten uit in het algemeen belang en onafhankelijk van diegenen waarop het toezicht uitoefent. Bij de uitoefening van het publiek toezicht ziet het College niet alleen toe op de nakoming van de wettelijke, reglementaire en normatieve verplichtingen, maar ook op de naleving en correcte toepassing van de deontologische beginselen.
Het jaarverslag gaat dieper in op de verschillende controleacties die het College uitvoert, en de controle tools die het gebruikt om de kwaliteit te garanderen. Het publiek toezicht door het College steunt in essentie op twee controlepijlers: de kwaliteitscontrole en het toezicht.
2019 was een cruciaal jaar voor de kwaliteitscontroles bij de bedrijfsrevisoren. In 2019 rondde het Colle ge een eerste reeks van inspecties af rond de thema’s opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling of EQCR en monitoring. Die inspecties werden verricht bij de bedrijfsrevisoren die de controle uitvoeren bij één of meer OOB’s en die op individuele basis meer dan één criterium overschrijden als bedoeld in artikel 1:26,
§ 1, van het WVV. Uitgangspunt van die eerste inspectieronde was de doorlichting van twee prioritaire thema’s en een selectie van mandaten. Die prioritaire thema’s waren de opdrachtgerichte kwaliteits beoordeling en de monitoring – door het kantoor – van zijn controleprocedures en beleid. De belang rijkste bevindingen van die inspecties komen aan bod in dit verslag.
Het College stelde bovendien een nieuw prioritair thema vast en ontwikkelde een nieuwe methodo logie voor het tweede thema van de kwaliteitscontroles bij OOBbedrijfsrevisoren. Dat nieuwe thema zoomt primair in op de verplichtingen inzake witwaspreventie en op de informatieverstrekking aan het auditcomité. De aandacht die daarbij uitgaat naar de interactie tussen commissarissen en auditcomités, ligt in het verlengde van de initiatieven die het College in 2018 nam. De relatie tussen commissarissen en auditcomités blijft een belangrijk aandachtspunt voor het College. De eerste inspecties volgens die nieuwe benadering van de kwaliteitscontroles vonden plaats in 2019.
Het College zette de kwaliteitscontroles voort bij de bedrijfsrevisoren die bij geen enkele OOB een con trole uitvoeren. Ook bracht het bepaalde aanpassingen aan in de controleleidraden die de door het Col lege aangestelde inspecteurs gebruiken. Die aanpassingen strekken er onder meer toe beter rekening te houden met en een toetsing uit te voeren van de antwoorden van de bedrijfsrevisoren op de periodieke vragenlijst voor de beoordeling van de risico’s inzake witwassen van geld en financiering van terrorisme.
De tweede controlepijler van het College is het toezicht. In 2019 besteedde het College bijzondere aan dacht aan de ontwikkeling van tools die een efficiëntere uitvoering van zijn opdrachten via het toezicht mogelijk maken. Zo heeft het College onder meer een standaardformulier ontwikkeld voor de kennis geving aan het College van een vervroegde onderbreking van een commissarismandaat. Sinds 1 no vember 2019 moeten de bedrijfsrevisoren dat formulier gebruiken. Het heeft het voor het College ook mogelijk gemaakt om, in samenwerking met en via een advies van het IBR, de verschillende scenario’s van een vervroegde onderbreking van het commissarismandaat toe te lichten. Verder ontwikkelde het College een controlemethodologie waarbij faillissementen als trigger fungeren voor bepaalde toetsin gen van de vereisten en de werkzaamheden van de commissaris inzake continuïteit.
In verband met de individuele toezichtdossiers wordt onderstreept dat het College de follow-up door een aantal bedrijfsrevisoren heeft onderzocht van de maatregelen die de voorbije jaren rond permanen te vorming zijn genomen. Aangezien permanente vorming één van de fundamenten is van de kwaliteit van de door de beroepssector uitgevoerde opdrachten, zal de naleving van die wettelijke verplichting een belangrijk aandachtspunt van het College blijven. In 2020 zal het College een nieuwe horizontale toetsing uitvoeren van de naleving van de betrokken wettelijke, reglementaire en normatieve vereisten.
Deze twee controlepijlers – kwaliteitscontrole en toezicht – omvatten ook een luik rond de voorkoming van witwassen van geld en financiering van terrorisme. In 2019 kreeg dat cruciale thema extra aandacht. Het College zette immers controleacties op die specifiek gericht waren op de controle van de naleving
– door de bedrijfsrevisoren – van de voor hen geldende verplichting om mee te werken aan de voor koming van witwassen van geld en financiering van terrorisme. De voorkoming van witwassen van geld en financiering van terrorisme is van openbaar belang en vormt een belangrijke maatschappelijke uitda ging waaronder ook de bedrijfsrevisoren hun schouders moeten zetten, wat zij overigens effectief doen.
Het College gaf zijn controleacties op dat specifieke vlak gestalte via een sectorale risicoanalyse én een individuele risicoanalyse van elke bedrijfsrevisor. De aldus geïdentificeerde risico’s bepalen de aard en de intensiteit van de controleacties van het College. Concreet nemen die acties de vorm aan van inspecties ter plaatse en desk-based controles.
Een ander aandachtspunt van het College is de kwaliteit van de gegevens. Het beroep van bedrijfsrevisor is zeker een beroep dat de impact van technologische evoluties en het primordiale belang van kwali teitsvolle gegevens perfect inschat. De beoordeling van financiële gegevens vormt immers het DNA van het beroep. Ook voor het College is het essentieel dat het over volledige, juiste en actuele informatie beschikt om zijn opdrachten te kunnen uitvoeren. De informatie waarover het College beschikt, vormt vaak het uitgangspunt van zijn controleacties. Daarom lijkt het nuttig om in dit voorwoord opnieuw te benadrukken dat het cruciaal is dat iedereen op de kwaliteit van de meegedeelde informatie toeziet. Of het nu gaat om de gegevens die in het kader van de Annual Auditors Cartography worden meegedeeld, de antwoorden op de periodieke vragenlijst voor de beoordeling van de risico’s van witwassen van geld en financiering van terrorisme, het formulier voor de kennisgeving – aan het College – van een voor tijdige onderbreking van een commissarismandaat, of enige andere informatie die in welke omstandig heden ook aan het College wordt bezorgd, het College verwacht steeds dat het kwaliteitsvolle informa tie ontvangt. Datzelfde geldt trouwens ook voor de gegevens van het openbaar register, die overigens niet enkel door het College en het IBR, maar ook door het publiek worden gebruikt. In 2020 zal het Col lege concrete stappen ondernemen om de kwaliteit van de verzamelde gegevens verder te verbeteren.
Op basis van die verschillende controleacties kan het College preventieve en repressieve maatregelen nemen. Het College hecht in eerste instantie veel belang aan de preventieve maatregelen die zijn gericht op de verbetering van de organisatie, de werkmethoden en de kwaliteit van de uitvoering van de op drachten van de bedrijfsrevisoren. Het stelt dan ook vast, onder meer door zijn opvolging ter plaatse, dat zijn preventieve aanpak voor de meerderheid van de gecontroleerde bedrijfsrevisoren vruchten afwerpt.
Het College kan tevens beslissen om de sanctiecommissie te adiëren. In dat geval stelt het College een procedure in die kan leiden tot het opleggen van administratieve maatregelen en administratieve geldboetes. In het kader van zijn bevoegdheid om de sanctiecommissie te adiëren, heeft het College bijzondere aandacht voor tekortkomingen die een impact kunnen hebben op de opinie van de gebruiker van de financiële informatie, voor tekortkomingen op ethische voorschriften en voor herhaalde tekort komingen. Het College let ook op de voldoende en geschikte controlewerkzaamheden die de bedrijfs revisor moet uitvoeren om een adequaat oordeel over de financiële staten te kunnen formuleren.
Het College is ervan overtuigd dat zijn aanpak nog relevanter en zijn controles nog efficiënter worden door de dialoog en de samenwerking met de stakeholders op zowel nationaal als internationaal vlak. Daarom besteedde het College in 2019, net als de vorige jaren, bijzondere aandacht aan de samenwer king met de HREB, het IBR, de NBB en de FSMA. In 2019 ondertekende het College een samenwerkings akkoord met de NBB.
Omdat de Europese en internationale dimensie van het auditberoep en de controlewerkzaamheden steeds groter wordt, besliste het College in 2019 om nog actiever deel te nemen aan de werkzaam heden van de Europese (CEAOB) en internationale (IFIAR) samenwerkings en overlegorganen. Zo is het College onder meer toegetreden tot twee van de door het CEAOB opgerichte colleges voor de vier belangrijkste Europese auditnetwerken.
Deze nationale en internationale samenwerking met diverse autoriteiten bewerkstelligt een consistente toepassing en een verhoogde kwaliteit van het toezicht op de wettelijke controles van financiële informatie.
Tot slot wil ik iedereen bedanken die, via zijn dagelijks werk, bijdraagt aan de uitvoering van de opdrachten van het College, alsook iedereen die – door een constructieve dialoog en samenwerking met het College – bijdraagt aan de kwaliteit, het professionalisme en de integriteit van het beroep van bedrijfsrevisor.
Ik wens u een interessante lectuur.
Xxxxxxxxx XXXXXX
Voorzitter
OVERZICHT VAN DE SECTOR IN 2019
Disclaimer: De gegevens komen voort uit de rapportering van de bedrijfsrevisoren (Auditors Annual Cartography).
OOB-
BEDRIJFS- REVISOREN
NIET-OOB- BEDRIJFS- REVISOREN
TOTAAL
2018 | 2019 | 2018 | 2019 | 2018 | 2019 | |
Aantal wettelijke controleopdrachten van de jaarrekening | 16.248 | 16.374 | 11.757 | 12.186 | 28.005 | 28.560 |
Inkomsten wettelijke controleopdrachten van de jaarrekening1 (in EUR 1.000) | 273.296 | 286.990 | 70.622 | 74.362 | 343.917 | 361.352 |
Wettelijke controleopdrachten van de jaarrekening t.o.v. totale inkomsten (%) | 60,61% | 63,38% | 49,80% | 50,72% | 58,02% | 60,28% |
Inkomsten andere wettelijke revisorale opdrachten2 (in EUR 1.000) | 29.673 | 19.106 | 16.355 | 16.745 | 46.028 | 35.851 |
Andere wettelijke revisorale opdrachten t.o.v. totale inkomsten (%) | 6,58% | 4,22% | 11,53% | 11,42% | 7,77% | 5,98% |
Inkomsten andere revisorale opdrachten m.b.t. financiële informatie3 (in EUR 1.000) | 65.003 | 62.908 | 12.552 | 12.049 | 77.555 | 74.957 |
Andere revisorale opdrachten m.b.t. financiële informatie t.o.v. totale inkomsten (%) | 14,42% | 13,89% | 8,85% | 8,22% | 13,08% | 12,50% |
Inkomsten revisorale opdrachten uitgevoerd voor andere bedrijfsrevisoren buiten het netwerk4 (in EUR 1.000) | 1.633 | 6.925 | 4.521 | 5.355 | 6.154 | 12.280 |
Revisorale opdrachten uitgevoerd voor andere bedrijfsrevisoren buiten het netwerk t.o.v. totale inkomsten (%) | 0,36% | 1,53% | 3,19% | 3,65% | 1,04% | 2,05% |
Inkomsten niet-revisorale opdrachten5 (in EUR 1.000) | 81.297 | 76.901 | 37.756 | 38.105 | 119.053 | 115.006 |
Niet-revisorale opdrachten t.o.v. totale inkomsten (%) | 18,03% | 16,98% | 26,63% | 25,99% | 20,09% | 19,19% |
Aantal OOB-opdrachten | 309 | 294 | 309 | 294 | ||
Inkomsten OOB-opdrachten (in EUR 1.000) | 44.939 | 50.707 | 44.939 | 50.707 | ||
OOB-opdrachten t.o.v. totale inkomsten (%) | 9,97% | 11,20% | 7,58% | 8,46% | ||
TOTAAL VAN ALLE INKOMSTEN (IN EUR 1 .000) | 450.902 | 452.830 | 141.804 | 146.617 | 592.706 | 599.446 |
Tabel 1: Professionele activiteit van de bedrijfsrevisoren in 2018 en 2019.
1 De wettelijke controleopdrachten van de jaarrekening, inclusief de audit van de consolidatiebundel, het afleveren van een comfort letter,
het afleveren van een verslag in het kader van een prospectus, de uitvoering van een audit of een tussentijds nazicht en de andere opdrachten die in het natuurlijk verlengde liggen van de opdracht.
2 De andere opdrachten van een bedrijfsrevisor als vermeld in het Wetboek van Vennootschappen (inbreng in natura, quasiinbreng, omzetting in een andere rechtsvorm van een vennootschap, fusies en splitsingen, voorstel tot ontbinding van een vennootschap, uitkering van een interimdividend, wijziging van het doel van een vennootschap, uitgifte van aandelen beneden de fractiewaarde, omzetting van obligaties of inschrijving op aandelen).
3 De opdrachten van een bedrijfsrevisor binnen een afgesproken kader, gebaseerd op een controledossier, die aanleiding geven tot een schriftelijke en deskundige opinie, en die noch tot categorie 1, noch tot categorie 2 behoren.
4 Revisorale opdrachten in onderaanneming uitgevoerd voor bedrijfsrevisoren die geen deel uitmaken van het netwerk waartoe de informatie verstrekker behoort.
5 De nietrevisorale opdrachten moeten worden uitgesplitst in drie categorieën: de opdrachten in verband met de boekhouding van een entiteit, de opdrachten in verband met de verlening van fiscale diensten en de adviesopdrachten en andere beroepsactiviteiten (andere dan gerechtelijke expertises, arbitrages, waardering van entiteiten, due diligenceopdrachten, new assurance services (websites, milieu, ...)).
Inkomsten uit de professionele activiteit van de bedrijfsrevisor (in miljoenen)
450,90
OOB-bedrijfsrevisoren 2018
452,83
OOB-bedrijfsrevisoren 2019
141,80
Niet-OOB-bedrijfsrevisoren 2018
146,62
Niet-OOB-bedrijfsrevisoren 2019
592,71
TOTAAL 2018
599,45
TOTAAL 2019
0 000 000 000 400 500 600 700
Inkomsten OOB-opdrachten (in miljoenen)
44,94
2018
50,71
2019
0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55
Aantal OOB-opdrachten
309
2018
294
2019
0 40 80 120 160 200 240 280 320
Opdrachten t.o.v. totale inkomsten
61%
7%
14%
18%
OOB 2018
63%
4%
14%
2%
17%
OOB 2019
50%
12%
9%
3%
27%
Niet-OOB 2018
51%
11%
8%
4%
26%
Niet-OOB 2019
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%
Wettelijke controle- opdrachten van de jaarrekening
Andere wettelijke revisorale opdrachten
Andere revisorale opdrachten met betrekking tot financiële informatie
Revisorale opdrachten uitgevoerd voor andere bedrijfsrevisoren buiten het netwerk
Niet-revisorale opdrachten
Bedrijfsrevisoren natuurlijke personen
19% (199)
Verhinderde bedrijfsrevisoren
81% (876)
Actieve bedrijfsrevisoren
29% (313)
Vrouwelijk
71% (762)
Mannelijk
34% (361)
Franstalig
66% (714)
Nederlandstalig
INSTITUTIONEEL KADER
3.1 Het College als toezichthouder
3.2 Organisatie
3.3 Beroepsgeheim
3.4 Nationale en internationale samenwerking
3.1 Het College als toezichthouder
Het College houdt toezicht op de bedrijfsrevisoren. De bedrijfsrevisoren moeten het wettelijk en regle mentair referentiekader naleven en toepassen. Het toezicht door het College gebeurt tevens op basis van wettelijke bepalingen, de beroepsnormen die het IBR opstelt en die de HREB en de minister bevoegd voor Economie goedkeuren. Hiertoe onderwerpt het College de bedrijfsrevisoren onder meer aan een kwaliteitscontrole6.
Het College draagt als toezichthouder de eindverantwoordelijkheid voor:
— het toezicht op de toekenning van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor, de inschrijving, de registratie, het houden en het bijwerken van het openbaar register;
— het toezicht op de permanente vorming;
— het toezicht op de kwaliteitscontrolesystemen en de uitoefening van het toezicht.
De wetgever delegeert de volgende opdrachten aan het IBR: de toekenning en de intrekking van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor, de inschrijving, de registratie, het houden en het bijwerken van het openbaar register en de organisatie van de permanente vorming. Het College behoudt de eindverant woordelijkheid voor het toezicht op en de uitvoering van deze gedelegeerde opdrachten.
Als toezichthouder kan het College preventieve maatregelen opleggen, dan wel een procedure aan hangig maken bij de sanctiecommissie.
Het College hecht in eerste instantie veel belang aan de preventieve maatregelen die zijn gericht op de verbetering van de organisatie, de werkmethoden en de kwaliteitsvolle uitvoering van de opdrachten van de bedrijfsrevisoren. Van de bedrijfsrevisoren verwacht het College dat ze zich naar aanleiding van de opgelegde preventieve maatregelen in regel stellen met het toepasselijk wetgevend en normatief kader.
Het College stelt dan ook vast, onder meer door zijn opvolging ter plaatse, dat zijn preventieve aanpak in de meeste gevallen deze verwachting inlost en aanleiding geeft tot een betere organisatie van de bedrijfsrevisoren en een hogere kwaliteit in de uitvoering van hun opdrachten. In een aantal gevallen is de bedrijfsrevisor echter van mening dat hij het door het College vereiste kwaliteitsniveau niet meer kan bereiken en handelt hiernaar. In 2019 beslisten enkele bedrijfsrevisoren bijvoorbeeld dan ook om toe te treden tot een ander bedrijfsrevisorenkantoor omwille van de gepaste organisatie en een actieve omkadering bij het uitoefenen van hun professionele activiteiten.
Het publiceren van standpunten op zijn website maakt ook deel uit van de preventieve aanpak van het College. Dit geldt ook voor de publicatie, in het jaarverslag, van de meest voorkomende tekortkomingen die het tijdens zijn toezicht vaststelt.
Het College kan tevens beslissen om de sanctiecommissie te adiëren en een procedure in te stellen die kan leiden tot het opleggen van administratieve maatregelen en administratieve geldboetes7. Voor de maatregelen en boetes ten aanzien van het revisoraat is, binnen de sanctiecommissie, een specifieke kamer opgericht. Die kamer is samengesteld uit zes magistraten en twee andere leden met deskundig heid in revisorale materies.
6 Zie “Kwaliteitscontroles”, pagina 23.
7 Artikel 59 van de wet van 7 december 2016.
In het kader van zijn bevoegdheid om de sanctiecommissie te adiëren, heeft het College bijzondere aandacht voor tekortkomingen die een impact kunnen hebben op de opinie van de gebruiker van de financiële informatie, voor tekortkomingen op ethische voorschriften en voor herhaalde tekortkomin gen. Het College let ook op de voldoende en geschikte controlewerkzaamheden die de bedrijfsrevisor moet uitvoeren om een adequaat oordeel over de financiële staten te kunnen formuleren.
3.2 Organisatie
Het College is een autonome instelling met rechtspersoonlijkheid. Het bestaat uit een Comité en een secretarisgeneraal. Het Comité is het besluitvormingsorgaan van het College en telt zes leden:
— xxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxx: in de hoedanigheid van voormalig bedrijfsrevisor
natuurlijke persoon;
— xxxxxxx Xxxx Xxxxxxxx: in de hoedanigheid van deskundige die geen
bedrijfsrevisor is geweest;
— de xxxx Xxxxxxx Xxxxx: lid van het directiecomité van de FSMA;
— mevrouw Xxxxx X’Xxxxx: lid van de directie van de FSMA;
— de xxxx Xxxx Xxxxxxx: lid van het directiecomité van de NBB;
— de xxxx Xx Xxxxxxxxxx: lid van de directie van de NBB.
De voorzitter van het Comité, xxxxxxx Xxxxxxxxx Xxxxxx, vertegenwoordigt het College jegens derden en in rechte. De secretarisgeneraal is belast met de operationele leiding van het College. Hij bereidt de beslissingen van het Comité voor en voert ze uit. Het secretariaat van het College beschikt daartoe over alle onderzoeksbevoegdheden die de wet van 7 december 2016 toekent aan het College.
Het secretariaatgeneraal van het College doet een beroep op de administratieve, operationele en logi stieke ondersteuning van de FSMA. Hiertoe bepaalt het protocol tussen de FSMA en het College van 18 oktober 2017 de betrekkingen tussen de twee autonome instellingen.
Het College beschikt over een werkingsbudget om zijn opdrachten uit te voeren. Dit budget maakt deel uit van het budget van de FSMA. De sector financiert dit budget door de bijdragen die het IBR int. Het koninklijk besluit van 25 december 2016 over de maximale begrotingsgrens en over de dekking van de werkingskosten voor het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren voorziet in een maximaal jaarlijks bud get van EUR 2.800.000. Het IBR betaalt dit bedrag jaarlijks aan de FSMA uit de bijdragen van de leden. De maximale begrotingsgrens verhoogt jaarlijks, rekening houdend met de indexatie en de aanpassin gen van de loonbarema’s. Voor 2019 bedroeg deze grens EUR 3.001.166.
Het College stelt de begroting vast op voorstel van de FSMA. De raad van toezicht keurt de begroting van de FSMA goed op voorstel van het directiecomité en na advies van het auditcomité.
Voor 2019 bedroeg het budget EUR 3.001.166 en de uitgaven per 31 december 2019 EUR 1.925.996. Op basis hiervan bedraagt het werkingsoverschot EUR 1.075.170. Dit bedrag komt toe aan de sector via het IBR.
Het College is gebonden door een strafrechtelijk gesanctioneerd beroepsgeheim. Het College mag geen vertrouwelijke informatie onthullen waarvan het kennis krijgt bij de uitoefening van zijn opdrachten.
Artikelen 44 en 45 van de wet van 7 december 2016 regelen het beroepsgeheim van het College.
Zowel het College, de voorzitter en de leden van het Comité, als de leden van de sanctiecommissie en de personeelsleden van de FSMA die bijdragen tot de uitoefening van de opdrachten van het College, zijn gebonden door het beroepsgeheim. Het beroepsgeheim geldt ook voor de inspecteurs en de externe deskundigen die het College aanstelt. Het beroepsgeheim blijft gelden, ook voor de personen die deze functies niet langer uitoefenen.
Voor de verstrekking van vertrouwelijke informatie aan de FSMA en de NBB geldt het beroepsgeheim niet. De FSMA en de NBB gebruiken deze informatie enkel na voorafgaande instemming van het College.
Daarnaast voorziet de wet in een uitdrukkelijke uitzondering op het beroepsgeheim. Het College mag vertrouwelijke informatie verstrekken aan welbepaalde derden in de strikte omstandigheden die artikel 45 van de wet van 7 december 2016 bepaalt.
3.4 Nationale en internationale samenwerking
In 2019 besteedde het College veel aandacht aan de samenwerking met de NBB. Dit leidde tot de ondertekening van een samenwerkingsakkoord op 14 juni 2019. Het protocol regelt de samenwerking bij de uitoefening van de respectieve opdrachten en de modaliteiten voor de onderlinge informatie uitwisseling. Het is beschikbaar op de website van het College8.
Het College werkt ook nauw samen met de FSMA. De modaliteiten van deze samenwerking werden, net zoals bij de samenwerking met de NBB, vastgelegd in een akkoord. De ondertekening van het samenwerkingsakkoord met de FSMA gebeurde in 20179.
In 2019 zetten de HREB en het College hun geregelde consultaties en overleg voort. Centraal daarbij stonden in essentie de aanpassingen van de kwaliteitscontrolemethodologie en leidraden die het College ontwikkelde.
Ook het IBR is een belangrijke partner van het College. Een protocol tussen beide instellingen handelt grotendeels over de taken die bij wet aan het IBR zijn gedelegeerd. Het bepaalt ook de praktische samen werkingsmodaliteiten in verband met de door het IBR opgelegde terechtwijzingen10 en de toekenning van de titel van erebedrijfsrevisor.
8 xxxxx://xxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxxxsamenwerkingsovereenkomstenmethetctr.
9 xxxxx://xxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxxxsamenwerkingsovereenkomstenmethetctr.
10 De terechtwijzing die het IBR oplegt, onderscheidt zich zowel door haar draagwijdte als door de bijbehorende voorwaarden van de terecht wijzing die het College oplegt. De Raad van het IBR wijst de bedrijfsrevisor terecht als hij nalaat om, binnen een door het IBR bepaalde termijn, alle of een deel van de bijdragen te betalen, de documenten tot vaststelling van de bijdragen voor te leggen of de inlichtingen mee te delen die hij aan het IBR moet meedelen.
De raadgevende vergadering voor het publiek toezicht op het beroep van de bedrijfsrevisoren vindt jaar lijks plaats. De raadgevende vergadering behandelt algemene kwesties over het publiek toezicht op het beroep. De voorzitter van het Comité van het College, twee vertegenwoordigers van het College, twee vertegenwoordigers van de HREB, vier vertegenwoordigers van het IBR en twee vertegenwoordigers van de FOD Economie nemen hieraan deel.
Omdat de Europese en internationale dimensie van het auditberoep en de controlewerkzaamheden steeds groter wordt, besliste het College in 2019 om nog actiever deel te nemen aan de werkzaam heden van de Europese en internationale samenwerkings en overlegorganen, en om nog meer in te zetten op de bilaterale samenwerking met bepaalde lidstaten of derde landen.
Op Europees niveau blijft het College zich inzetten voor de activiteiten van het CEAOB. Vertegenwoor digers van het College zijn hierbij aanwezig in bepaalde werkgroepen. In 2019 trad het College toe tot twee van de door het CEAOB opgerichte colleges voor de vier belangrijkste Europese auditnetwerken. De colleges beogen de ontwikkeling van een consistente samenwerking tussen de bevoegde autoritei ten binnen de EU bij hun kwaliteitsbeoordelingen en andere toezichtactiviteiten.
Op internationaal vlak werkt het College samen met verscheidene instellingen die in hetzelfde activi teitendomein werken. Het College neemt deel aan de werkzaamheden van IFIAR. Ook het Centraal Inspectieteam van de FSMA, dat voor rekening van het College inspecties uitvoert, nam actief deel aan de betrokken inspectiegerelateerde werkgroep.
Het College werkt aan het sluiten van een “Statement of Protocol on cooperation and the exchange of information related to the oversight of auditors” en aan een “Data Protection Agreement” met zijn Amerikaanse evenknie, de PCAOB. Op basis van een beginselovereenkomst tussen het College en de PCAOB over een ontwerp voor beide teksten werd de toestemming gevraagd aan de Gegevens beschermingsautoriteit om de overeenkomst Data Protection Agreement te sluiten. Nadat deze toe stemming is verleend, volgt de definitieve goedkeuring van beide ontwerpteksten.
Comité
Secretariaat-generaal
2 leden aangeduid door de FSMA 2 leden aangeduid door de NBB 1 expert benoemd bij KB
1 expert – voormalig bedrijfsrevisor benoemd bij KB
1 secretaris-generaal
1 adjunct secretaris-generaal aangeduid door de FSMA
Administratieve, operationele en logistieke ondersteuning
van de FSMA
Kwaliteitsbeoordeling
Toezicht
College van Toezicht op de Bedrijfsrevisoren
CEAOB
Samenwerking tussen de bevoegde Europese toezichthouders
vergadering voor het
publiek toezicht op het beroep van de bedrijfsrevisoren
3 leden van het College 2 leden van de HREB 4 leden van het IBR
2 leden van de FOD Economie
Raadgevende
TOEZICHT OP DE
Toekenning en intrekking van de hoedanigheid
Bijhouden van het openbaar register
Organisatie van de permanente vorming
IBR
van de FSMA
Administratieve maatregelen en geldboetes
Sanctiecommissie
GEDELEGEERDE OPDRACHTEN DOORVERWIJZING
Figuur 1: Het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren in België.
LID OPROEPING
KWALITEITS CONTROLES
4.1 Methodologie
4.2 Proportionaliteitsprincipe
4.3 Tegensprekelijk debat
4.4 Vrijwaring van het oordeel van de bedrijfsrevisor
4.5 Risico- en netwerkbenadering
4.6 Vergelijking kwaliteitscontroles bij OOB-bedrijfsrevisoren en kwaliteits-
controles bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren
4.7 Statistieken kwaliteitscontroles 2019 niet-OOB-bedrijfsrevisoren
4.8 Statistieken kwaliteitscontroles 2019 OOB-bedrijfsrevisoren
In 2019 onderzocht het College de professionele activiteit van 106 bedrijfsrevisoren(kantoren) en besliste in elk van deze kwaliteitscontroledossiers over de gepaste maatregelen.
Het College gaat na of de gecontroleerde bedrijfsrevisor over een organisatie beschikt die aangepast is aan de aard en de omvang van zijn activiteiten. Verder strekt de kwaliteitscontrole ertoe te verifiëren of de bedrijfsrevisoren hun activiteiten verrichten overeenkomstig de controlenormen en de toepasselijke deontologische regels.
Het College behandelde 17 kwaliteitscontroledossiers van bedrijfsrevisoren(kantoren) die controles verrichten bij één of meer OOB’s11. Daarnaast boog het zich over 89 kwaliteitscontroledossiers van bedrijfsrevisoren(kantoren) die uitsluitend controles verrichten bij nietOOB’s.
Het College besliste in 2019, afhankelijk van de ernst van de vastgestelde tekortkomingen, tot het opleg gen van de volgende maatregelen in de onderzochte kwaliteitscontroledossiers:
Beslissing van het College | Aantal behandelde kwaliteitscontroledossiers in 2018 | Aantal behandelde kwaliteitscontroledossiers in 2019 |
Dossiers die toereikend zijn | 8 | 4 |
Dossiers met uitsluitend aandachtspunten | 17 | 16 |
Dossiers met aanbevelingen | 47 | 60 |
Dossiers met terechtwijzingen | 21 | 13 |
Dossiers met een hersteltermijn | 10 | 13 |
TOTAAL | 103 | 106 |
Tabel 2: Beslissingen van het College over de behandelde kwaliteitscontroledossiers in 2018 en 2019.
De bovenstaande beslissingen van het College vormen preventieve maatregelen. Ze zijn gericht op de ondersteuning van de bedrijfsrevisor. Deze maatregelen vertonen de volgende kenmerken:
Aandachtspunt:
het College vestigt de aandacht op het belang van een wettelijke, reglementaire of normatieve vereiste. De vastgestelde tekortkoming beïnvloedt het oordeel van de gecontroleerde revisor over de finan ciële staten niet. Hoewel de gecontroleerde revisor niet moet terugkoppelen, verwacht het College dat de bedrijfsrevisor zijn werkwijze aanpast. Als het College vaststelt dat een wettelijke, reglementaire of normatieve bepaling bij een eerdere kwaliteitscontrole reeds aanleiding gaf tot een aandachtspunt, beschouwt het deze herhaling als een verzwarende omstandigheid om een zwaardere maatregel op te leggen;
11 Artikel 1:12 van het WVV definieert OOB’s als de genoteerde vennootschappen waarvan de aandelen, winstbewijzen of de certificaten die betrekking hebben op deze aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, de vennootschappen waarvan de effecten als bedoeld in artikel 2, 31°, b) en c), van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, de kredietinstellingen, de verzekerings of herverzekerings ondernemingen, de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen.
Aanbeveling:
het College verwacht hierbij een concrete actie van de gecontroleerde revisor en volgt deze op;
Terechtwijzing:
het College geeft een sterker signaal aan de bedrijfsrevisor door een terechtwijzing op te leggen. Een terechtwijzing gaat vaak gepaard met een aanbeveling en beïnvloedt de risicobeoordeling van het College, waardoor het College de bedrijfsrevisor sneller aan een nieuwe controle onderwerpt ten opzichte van een bedrijfsrevisor zonder opgelegde terechtwijzingen12;
Hersteltermijn:
het College verwacht dat de gecontroleerde revisor binnen de opgelegde hersteltermijn de gevraagde maatregelen treft om te voldoen aan het wettelijk en reglementair kader. Blijft de bedrijfsrevisor in ge breke bij afloop van de opgelegde hersteltermijn, dan kan het College13:
— zijn standpunt over de gedane bevindingen bekendmaken;
— een dwangsom opleggen die noch meer mag bedragen dan EUR 50.000 per kalenderdag waarop de aanmaning niet is nageleefd, noch in totaal EUR 2.500.000 mag overschrijden; of
— de bedrijfsrevisor gelasten zich voorlopig te onthouden van iedere beroepsmatige dienstverlening of van een bepaalde dienstverlening gedurende een door het College bepaalde periode.
Het College kan tevens beslissen om een procedure in te stellen die tot het opleggen van een ad ministratieve maatregel of een administratieve geldboete kan leiden, en daartoe de sanctiecommissie adiëren. De sanctiecommissie is immers bevoegd om de bedrijfsrevisoren eventuele administratieve maatregelen en geldboetes op te leggen.
De sanctiecommissie spreekt zich uit over de gevallen waarvoor het College haar adieert. De admini stratieve maatregelen en geldboetes die de sanctiecommissie kan opleggen, worden gedefinieerd in artikel 59 van de wet van 7 december 2016. Naast administratieve geldboetes beschikt de sanctiecom missie nog over een brede waaier van maatregelen, gaande van een waarschuwing tot de intrekking van de hoedanigheid van bedrijfsrevisor.
In 2019 deed de sanctiecommissie een eerste uitspraak in een revisoraal dossier. Zij stelde tekortkomin gen vast op verschillende ISA’s. Gelet op de omstandigheden van de zaak sprak de sanctiecommissie een eenvoudige schuldigverklaring uit, maar maakte zij haar beslissing niet bekend.
4.2 Proportionaliteitsprincipe
Eén van de belangrijkste principes die het College tijdens zijn werkzaamheden hanteert14, is het propor tionaliteitsprincipe. Dit principe speelt een rol vanuit twee invalshoeken:
— ten aanzien van de omvang en de aard van de activiteiten van de bedrijfsrevisor, enerzijds;
— ten aanzien van de entiteit die het voorwerp is van de revisorale controle, anderzijds.
12 Zie “Risico en netwerkbenadering”, pagina 27.
13 Artikel 57, § 1, van de wet van 7 december 2016.
14 Artikel 54, § 1, tweede lid, van de wet van 7 december 2016.
De kwaliteitsbeoordelingen van het College zijn passend voor en evenredig met de omvang en de complexiteit van de activiteit van de gecontroleerde revisor15. De maatregelen die het neemt, zijn proportioneel ten aanzien van de vastgestelde tekortkomingen en coherent in hun toepassing.
Het proportionaliteitsprincipe is specifiek van belang bij de beoordeling van de organisatorische vereis ten op het niveau van het bedrijfsrevisorenkantoor16. Het College aanvaardt dat kleinere kantoren voor bepaalde kantoorprocedures van International Standard on Quality Control 1 (ISQC 1)17 niet dezelfde mate van detail aan de dag leggen als de grotere kantoren. Dit betekent niet dat kleinere kantoren vrijgesteld zijn van de naleving van de relevante normatieve, reglementaire en wettelijke bepalingen.
Zoals de wetgever en de ISA’s het vereisen, verwacht het College van de kleinere kantoren in alle geval dat ook zij bij de uitoefening van hun wettelijke controleopdrachten hun werkzaamheden afdoende documenteren. Een controledossier is op een coherente en gestructureerde wijze opgebouwd. Iedere ervaren bedrijfsrevisor die voorheen niet bij de controle betrokken was, moet op basis van het controle dossier inzicht krijgen in het verloop van de controlewerkzaamheden en de totstandkoming van het oordeel van de bedrijfsrevisor.
Het College past het proportionaliteitsprincipe eveneens toe bij de beoordeling van de toepassing van het normatief kader bij de uitvoering van een revisorale opdracht18. De toepassing van dat kader is even redig met de omvang en de complexiteit van de activiteiten van de gecontroleerde entiteit19.
4.3 Tegensprekelijk debat
Een ander belangrijk principe bij de uitvoering van de kwaliteitscontroles is het tegensprekelijk debat. Gedurende de kwaliteitscontrole hoort de inspecteur of het secretariaatgeneraal van het College de gecontroleerde revisor over de voorlopige bevindingen. De bedrijfsrevisor krijgt hierbij de mogelijkheid om zijn opmerkingen te formuleren.
Op basis van de eventuele opmerkingen van de bedrijfsrevisor en het ontwerpverslag legt de secretaris generaal het dossier voor aan het Comité. Het Comité beslist vervolgens overeenkomstig de wettelijke besluitvormingsregels.
4.4 Vrijwaring van het oordeel van de bedrijfsrevisor
Het College eerbiedigt het oordeel van de bedrijfsrevisor over de jaarrekening voor zover het op correcte wijze tot stand is gekomen en de bedrijfsrevisor het met de nodige argumenten onderbouwt. Het spreekt voor zich dat de bedrijfsrevisor hierbij rekening houdt met alle risico’s van materieel belang.
15 Artikel 52, § 3, van de wet van 7 december 2016.
16 Artikel 19, § 2, van de wet van 7 december 2016.
17 Deze controlestandaard slaat op de kwaliteitsbeheersing van de kantoren die controle en beoordelingsopdrachten uitvoeren van de financiële overzichten en andere assurance- en aan assurance verwante opdrachten.
18 Artikel 31, § 5, van de wet van 7 december 2016.
19 Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISA’s in nietOOBdossiers”, pagina 36, voor een bespreking van ISA 230.
4.5 Risico- en netwerkbenadering
Het College onderwerpt de bedrijfsrevisoren minstens om de zes jaar aan een kwaliteitscontrole. Dit gebeurt regelmatiger bij de bedrijfsrevisoren die de controle uitvoeren bij één of meer OOB’s en die op individuele basis meer dan één criterium overschrijden bedoeld in artikel 1:26, § 1, van het WVV20. Het College onderwerpt hen minstens om de drie jaar aan een kwaliteitscontrole.
Een risicoanalyse ligt aan de basis van de bepaling van de tijdsduur tussen twee kwaliteitscontroles. Het College waakt daarbij over de naleving van de wettelijke maximumtermijnen. De risicobeoordeling stoelt onder meer op de volgende criteria:
— de cartografie van de sector (Auditors Annual Cartography);
— de eventuele signalen van derden (persartikels, klachten of andere toezichthouders);
— de resultaten van voorgaande controles.
Het College voert de risicobeoordeling jaarlijks uit. Op basis hiervan selecteert het de te controleren bedrijfsrevisoren(kantoren).
In 2019 paste het College voor de eerste maal een netwerkbenadering toe bij de organisatie van de kwaliteitscontroles bij bedrijfsrevisoren die geen OOB’s controleren. Als een netwerk gemeenschappe lijke procedures voor kwaliteitsbeheersing heeft, gebeurde de kwaliteitscontrole op het niveau van dit netwerk.
In dit verband wenst het College de aandacht te vestigen op het belang van correcte rapportering. Bedrijfsrevisoren verklaren in de Auditors Annual Cartography21 immers niet steeds coherent dat zij deel uitmaken van een netwerk met of zonder gemeenschappelijke procedures voor kwaliteitsbeheersing, wat de risicoanalyse van het College in verkeerde zin impacteert.
Het College merkte ook op dat de kantoren binnen hetzelfde netwerk de gemeenschappelijke proce dures niet altijd op een gelijkaardige manier toepassen. Deze laatste bevinding zal een impact hebben op de beoordeling door het College bij de bepaling van de scope van de kwaliteitscontrole.
20 Artikel 1:26, § 1, van het WVV bepaalt: “Een vennootschap samen met haar dochtervennootschappen, of vennootschappen die samen een consortium uitmaken, worden geacht een groep van beperkte omvang te vormen, indien deze vennootschappen samen, op geconsolideerde basis, niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden:
– jaargemiddelde van het aantal werknemers: 250;
– jaaromzet, exclusief belasting over de toegevoegde waarde: EUR 34.000.000;
– balanstotaal: EUR 17.000.000.”.
21 Het College verzamelt, met toepassing van artikel 55 van de wet van 7 december 2016, jaarlijks informatie van de bedrijfsrevisoren door de zogenaamde “Auditors Annual Cartography”.
4.6 Vergelijking kwaliteitscontroles bij OOB-bedrijfsrevisoren en kwaliteits-
controles bij niet-OOB-bedrijfsrevisoren
De statistieken van de kwaliteitscontroles in 2019 moeten worden begrepen in het licht van het be langrijke onderscheid tussen kwaliteitscontroles bij bedrijfsrevisoren(kantoren) die controles verrichten bij OOB’s22, enerzijds, en bij bedrijfsrevisoren(kantoren) die enkel controles verrichten bij nietOOB’s, anderzijds.
De perimeters van de betrokken inspecties zijn verschillend.
Bij bedrijfsrevisorenkantoren die controles verrichten bij één of meer OOB’s, bestrijkt de inspectie perimeter de volgende materies van het kwaliteitscontrolesysteem zoals vastgelegd in ISQC 123:
— het uitvoeren van opdrachten en, in het bijzonder, van opdrachtgerichte kwaliteits beoordelingen of Engagement Quality Control Reviews;
— monitoring.
In een eerste fase van de kwaliteitscontroles bij bedrijfsrevisoren die controles verrichten bij één of meer OOB’s, kijken de inspecteurs de opzet en de implementatie van de bovenstaande procedures op het niveau van de kantoororganisatie na. Daarna verifiëren ze de correcte implementatie van die procedures in verschillende controledossiers. Ze nemen ook andere significante elementen van de dossiers onder de loep.
De gerichte reikwijdte van deze inspecties stelt de inspecteurs in staat om de procedures en werkdocu menten grondig en diepgaand te onderzoeken.
Bovenstaande perimeter verschilt ten opzichte van deze bij de inspecties bij de bedrijfsrevisoren(kan toren) die enkel controles uitvoeren bij nietOOB’s.
De perimeter van deze inspecties bestrijkt alle onderdelen van het interne kwaliteitsbeoordelings systeem zoals vastgelegd in ISQC 1. Daarnaast selecteren de inspecteurs een commissarismandaat en een revisorale opdracht om te verifiëren of de bedrijfsrevisor hierbij het toepasselijke wettelijke, regle mentaire en normatieve kader naleefde.
Omdat het toepassingsgebied ratione materiae van de controle ruimer is bij de bedrijfsrevisorenkan toren die bij geen enkele OOB controle uitvoeren, tonen de statistieken een grotere verscheidenheid aan vastgestelde tekortkomingen.
22 Artikel 1:12 van het WVV definieert OOB’s als de genoteerde vennootschappen waarvan de aandelen, winstbewijzen of de certificaten die betrekking hebben op deze aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, de vennootschappen waarvan de effecten als bedoeld in artikel 2, 31°, b) en c), van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, de kredietinstellingen, de verzekerings of herverzekerings ondernemingen, de vereffeningsinstellingen en de met vereffeningsinstellingen gelijkgestelde instellingen.
23 Deze controlestandaard slaat op de kwaliteitsbeheersing van de kantoren die controle en beoordelingsopdrachten uitvoeren van de financiële overzichten en andere assurance- en aan assurance verwante opdrachten.
De beslissingen van het College zijn proportioneel aan de omvang en de complexiteit van de activiteit van de gecontroleerde revisor24. Bij een controle waarbij de opdrachtpartner zelf alle controlewerk zaamheden verricht, zal de documentatie bijvoorbeeld niet noodzakelijk alle punten bevatten die ge documenteerd zouden moeten worden om de leden van het opdrachtteam te informeren of instructies te geven, of om het nazicht van de werkzaamheden door de andere teamleden te vermelden. De op drachtpartner zal niettemin de in ISA 230.825 vermelde verplichting moeten naleven, namelijk de con troledocumentatie zo opstellen dat die voldoende is om een ervaren bedrijfsrevisor in staat te stellen inzicht te verwerven. De naleving van de normen is verplicht voor elke bedrijfsrevisor, ongeacht of hij de controle uitoefent in een OOB dan wel in een nietOOB.
4.7 Statistieken kwaliteitscontroles 2019 niet-OOB-bedrijfsrevisoren
Typologie van de vastgestelde tekortkomingen in de niet-OOB-dossiers
53,73% (288)
ISA
27,99% (150)
ISQC 1
6,53% (35)
Wet van 7 december 2016
6,34% (34)
Wet van 18 september 2017
3,92% (21)
Andere beroepsnormen
1,49% (8)
Wetboek van Vennootschappen
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%
De uitgevoerde kwaliteitscontroles bij de bedrijfsrevisoren die bij geen enkele OOB een controle uit voeren, betreffen, enerzijds, de organisatie van het bedrijfsrevisorenkantoor en, anderzijds, een steek proefgroep van controleopdrachten.
24 Zie “Proportionaliteitsprincipe”, pagina 25.
25 Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISA’s in nietOOBdossiers”, pagina 36, voor een bespreking van ISA 230.
De inspectie van de organisatie van het bedrijfsrevisorenkantoor betreft de bepalingen van ISQC 1, de wet van 7 december 2016 en de wet van 18 september 2017.
Het referentiekader van de inspectie van de controleopdrachten omvat de bepalingen van de wet van 7 december 2016, van de wet van 18 september 2017, van de ISA’s, van de (in 2018 herziene) Norm inzake de toepassing in België van de ISA’s, van het Wetboek van Vennootschappen (en Verenigingen) alsook van de geldende normen voor de andere wettelijke opdrachten (inbreng in natura, quasiinbreng, voorstel tot ontbinding, …).
In 2019 nam het College 536 maatregelen in het kader van de kwaliteitscontroles bij de bedrijfsreviso ren die bij geen enkele OOB een controle uitvoeren. Zoals in 2018 bleek iets meer dan de helft van de vastgestelde tekortkomingen betrekking te hebben op de ISA’s. Dat percentage valt deels te verklaren door het feit dat het aantal inspectieverslagen over de controleopdrachten hoger ligt dan het aantal inspectieverslagen over de organisatie van de bedrijfsrevisorenkantoren.
De tekortkomingen op de antiwitwaswetgeving vertegenwoordigen minder dan 10 procent van de vast gestelde tekortkomingen in de nietOOBdossiers. Van die tekortkomingen is iets meer dan 40 procent te wijten aan het feit dat de interne procedures van het bedrijfsrevisorenkantoor niet zijn geactuali seerd na de inwerkingtreding van de wet van 18 september 2017. Meer specifiek blijken tal van bedrijfs revisorenkantoren nog geen algemene beoordeling van de door hen gelopen WG/FTrisico’s te hebben uitgevoerd.
Op basis van die bevindingen en om de toepassing van die nieuwe wettelijke verplichting te vergemak kelijken, publiceerde het College in 2019 een praktische handleiding op zijn website. Bedoeling van die handleiding is de bedrijfsrevisoren te helpen bij de uitvoering van hun algemene risicobeoordeling26. Het College hoopt dat de handleiding een nuttige tool kan zijn voor de bedrijfsrevisoren die dat wensen, en kan bijdragen tot een daling van de ter zake vastgestelde tekortkomingen.
Detailinformatie over de tekortkomingen op ISQC 1 in de niet-OOB-dossiers
26,67% (40)
Andere
22% (33)
ISQC 1.48
4,67% (7)
ISQC 1.27
16% (24)
ISQC 1.35
8% (12)
ISQC 1.34
9,33% (14)
ISQC 1.45
13,33% (20)
ISQC 1.20
26 xxxxx://xxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxxxxxenmededelingen.
Uit voorgaande grafiek blijkt dat de meeste tekortkomingen bij de bedrijfsrevisorenkantoren die bij geen enkele OOB een controle uitvoeren, betrekking hebben op de interne procedures inzake de naleving van relevante ethische voorschriften (ISCQ 1.20), het aanvaarden en voorzetten van een cliëntenrelatie en specifieke opdrachten (ISQC 1.27), het uitvoeren van opdrachten (ISQC 1.34 en 1.35) en het toezicht of monitoring (ISCQ 1.48). Samen met de interne procedures voor, enerzijds, de verantwoordelijkheden van de leiding voor kwaliteit binnen het kantoor, en, anderzijds, de human resources, vormen die vier elementen het kwaliteitsbeoordelingssysteem bij een bedrijfsrevisorenkantoor.
Iets meer dan 20 procent van de tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1 betreffen het monitoring- proces (ISQC 1.48). Doel van dat proces is de beoordeling van (i) de naleving van de professionele standaarden en de toepasselijke wettelijke, reglementaire en normatieve vereisten, (ii) het al dan niet passende karakter van het stelsel van kwaliteitsbeheersing en de effectieve tenuitvoerlegging ervan, en
(iii) de al dan niet correcte toepassing van de beleidslijnen en procedures inzake kwaliteitsbeheersing van het kantoor, zodat de door het kantoor uitgebrachte rapportages in de gegeven omstandigheden passend zijn.
Hoewel ISQC 1 in augustus 2014 in werking trad, stelde het College in nietOOBdossiers vast dat vele bedrijfsrevisoren het in de procedures van hun kantoor gedefinieerde monitoringproces nog niet ten uitvoer hebben gelegd. Nochtans is dat proces een essentieel onderdeel van het stelsel van kwaliteits beheersing van de bedrijfsrevisorenkantoren. De correcte toepassing van de gedefinieerde interne procedures kan immers enkel worden geverifieerd als ter zake een toetsing wordt uitgevoerd.
Het College stelde in bepaalde dossiers vast dat het door het bedrijfsrevisorenkantoor gedefinieerde monitoringproces onvolledig was. Zo voorzag het monitoringproces terecht in de inspectie van min stens één voltooide opdracht per opdrachtpartner, maar niet in de follow-up en de evaluatie van de kantoorbeleidslijnen en procedures inzake kwaliteitsbeheersing.
Het College sprak zich uit over de concrete uitvoering van het monitoringproces in een standpunt dat op zijn website is gepubliceerd27. Zo verwacht het College onder meer van de bedrijfsrevisoren dat zij over een gedetailleerde monitoringplanning beschikken, waarin zowel de te evalueren procedures als de te controleren partners aan bod komen. De monitoringplanning moet met name duidelijk aangeven wanneer een cyclus aanvangt en eindigt, zodat kan worden nagegaan of alle interne procedures werden geëvalueerd en alle opdrachtpartners in de loop van de betrokken cyclus werden gecontroleerd.
Het College deed soortgelijke bevindingen in verband met de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling van een opdracht. De tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1.35 vertegenwoordigen 16 procent van de vastgestelde tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1. De opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling strekt ertoe de significante oordeelsvormingen die het opdrachtteam heeft gemaakt, en de conclusies die bij het formuleren van de rapportage zijn bereikt, objectief te evalueren.
In vele dossiers stelde het College vast dat het bedrijfsrevisorenkantoor wel een interne procedure had uitgewerkt, maar die in de praktijk niet ten uitvoer legde. Bij bepaalde gecontroleerde kantoren contro leerde niemand op het moment van de aanvaarding (of verlenging) van een opdracht of tijdens de uitvoering van die opdracht of deze voldeed aan de door het bedrijfsrevisorenkantoor gedefinieerde criteria voor de verplichte uitvoering van een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling. Bij andere gecon troleerde revisorenkantoren had het betrokken kantoor (intern of extern) geen bedrijfsrevisor aangesteld om, in voorkomend geval, een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling uit te voeren.
27 xxxxx://xxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxxxxx.
Ook publiceerde het College op zijn website een standpunt over de uitvoering van een opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling28. Dat standpunt verduidelijkt onder meer dat de noodzaak om een opdracht gerichte kwaliteitsbeoordeling uit te voeren in het licht van de door het bedrijfsrevisorenkantoor vast gestelde criteria, moet worden gedocumenteerd. Die documentatie moet passend zijn, zodat blijkt dat de interne procedures van het kantoor functioneren.
Net zoals vorig jaar stelde het College een significant aantal (13 procent) tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1.20 vast. Volgens die norm moet het kantoor beleidslijnen en procedures vaststellen die erop gericht zijn het kantoor een redelijke mate van zekerheid te verschaffen dat zowel het kantoor als zijn personeel relevante ethische voorschriften naleven. De wet van 7 december 2016 heeft vele ethische regels gewijzigd, onder meer de regels vermeld in het W.Venn. Hoewel die wet op 31 december 2016 in werking is getreden, stelde het College vast dat vele gecontroleerde revisorenkantoren hun interne procedures en controlechecklists nog niet aan de nieuwe relevante ethische regels hebben aangepast.
ISQC 1.45 eist dat, na de voltooiing van de opdrachtrapportages, tijdig definitieve opdrachtdossiers worden samengesteld. Gelezen in samenhang met artikel 17, § 3, van de wet van 7 december 2016, stelt deze bepaling dat het controledossier uiterlijk 60 dagen na de datum van ondertekening van het controleverslag moet worden voltooid. In een aantal dossiers stelde het College vast dat dit beginsel wel degelijk in de interne procedures van het kantoor is opgenomen, maar dat verdere instructies over de concrete toepassing ervan in de opdrachtdossiers ontbreken.
Het College benadrukt dat het belangrijk is te documenteren op welk moment de samenstelling van het controledossier voltooid was. Er is een duidelijke tendens waar te nemen dat bedrijfsrevisorenkantoren hun controledossiers elektronisch bijhouden, hoewel ter zake geen enkele verplichting bestaat. Het College acht het nuttig om in dit verband te preciseren dat de wijze waarop een individueel controle dossier wordt opgesteld, elektronisch dan wel op papier, geen afbreuk doet aan de verplichting van de bedrijfsrevisor om het controledossier tijdig te sluiten29.
Volgens het College beantwoordt een papieren controledossier aan de wettelijke voorwaarden als cumulatief aan volgende criteria is voldaan:
— het dossier heeft een passende structuur met een gedetailleerde inventaris waarbij naar de verschillende fases van de controlewerkzaamheden en/of de verschillende posten van de financiële rapportering wordt verwezen;
— de onderdelen van het dossier zijn afzonderlijk door de aangestelde bedrijfsrevisor getekend en gedateerd;
— het dossier bevat een verklaring op eer van de betrokken bedrijfsrevisor waarbij de datum van afsluiting van het dossier wordt bevestigd30.
28 xxxxx://xxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxxxxx.
29 Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISA’s in nietOOBdossiers”, pagina 37, voor een bespreking van ISA 230.14.
30 College van toezicht op de bedrijfsrevisoren, Jaarverslag 2017, p. 59 en p. 60.
De tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1.34 vertegenwoordigen 8 procent van de vastgestelde tekortkomingen. Die norm bepaalt dat, binnen of buiten het bedrijfsrevisorenkantoor, passende con- sultaties moeten plaatsvinden over moeilijke of omstreden aangelegenheden. Die consultaties kunnen ertoe bijdragen de kwaliteit van een professioneel oordeel te bevorderen en het vormen van zo’n oor deel te vergemakkelijken. Als de nood aan consultatie op passende wijze in de kantoorprocedures wordt erkend, draagt dat bij tot een cultuur waarin overleg als een sterkte wordt gezien.
In het kader van de bij hen uitgevoerde kwaliteitscontrole verklaarden bepaalde bedrijfsrevisoren aan de inspecteur dat zij collegabedrijfsrevisoren of derden (fiscalisten, advocaten, …) raadplegen als de com plexiteit van het controledossier dat vereist. Welnu, krachtens de norm moeten de aard, de reikwijdte en de conclusies van dergelijke consultatie worden gedocumenteerd en moeten degene die om con sultatie vraagt, en degene die geconsulteerd wordt, het daarmee eens zijn. Een voldoende exhaustieve en gedetailleerde documentatie is belangrijk. Zij draagt bij tot het begrip van, enerzijds, het onderwerp waarover de consultatie wordt georganiseerd, en, anderzijds, de resultaten van de consultatie, inclusief van elke genomen beslissing, van de grondslag van die beslissingen en van de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de beslissingen.
Tot slot heeft zo’n 5 procent van de door het College vastgestelde tekortkomingen betrekking op ISQC 1.27. Die norm betreft de procedures van het bedrijfsrevisorenkantoor op het vlak van het ac- cepteren en voortzetten van cliëntenrelaties en zakelijke opdrachten. Die procedures moeten onder meer eisen dat het kantoor, wanneer het een potentieel belangenconflict identificeert bij het aanvaar den van een opdracht van een nieuwe of een bestaande cliënt, bepaalt of het al dan niet passend is die opdracht aan te nemen. Het College stelde in enkele dossiers vast dat dit vereiste niet in de procedures van het gecontroleerde revisorenkantoor is opgenomen, of dat de procedures niet verduidelijken hoe de beslissing om de opdracht al dan niet te aanvaarden, moet worden gedocumenteerd.
De procedures voor het aanvaarden en voortzetten van een cliëntenrelatie en van specifieke opdrach ten moeten ook eisen dat het kantoor, wanneer het problemen identificeert en beslist heeft te aanvaar den om de cliëntenrelatie of een specifieke opdracht al dan niet voort te zetten, documenteert hoe de geïdentificeerde problemen zijn opgelost. Het College stelde in bepaalde dossiers ook vast dat dit vereiste niet in de procedures van het gecontroleerde kantoor wordt vermeld, of dat de procedures niet verduidelijken welke de vorm die documentatie moet aannemen.
Eind 2019 actualiseerde het ICCI zijn ‘Handboek intern kwaliteitsbeheersingssysteem’ op basis van de wet van 7 december 2016. Het College hoopt dat dit geactualiseerde handboek, dat in beroepsmiddens op grote schaal wordt gebruikt, in de toekomst voor een terugval van dergelijke bevindingen zal zorgen.
Detailinformatie over de tekortkomingen op de ISA’s in de niet-OOB-dossiers
13,54% (39)
ISA 315
39,93% (115)
Andere
12,85% (37)
ISA 240
9,38% (27)
ISA 230
5,21% (15)
ISA 250
5,56% (16)
ISA 530
7,64% (22)
ISA 520
5,90% (17)
ISA 500
Uit de dossiers blijkt dat iets meer dan 13 procent van de vastgestelde tekortkomingen ten aanzien van de ISA’s betrekking hebben op ISA 315 over het identificeren en inschatten van de risico’s op een af- wijking van materieel belang door inzicht te verwerven in de entiteit en haar omgeving. ISA 315 is een essentiële controlestandaard waaraan het College veel belang hecht. Een aanzienlijk aantal vragen die worden gesteld aan de bedrijfsrevisoren tijdens hun kwaliteitscontrole gaan dan ook over de vereisten van ISA 315.
In verschillende dossiers werden tekortkomingen ten aanzien van ISA 315.18 vastgesteld. Die tekort komingen houden verband met het inzicht dat een bedrijfsrevisor moet verwerven in het informatie systeem, met inbegrip van de daarmee verband houdende bedrijfsprocessen, dat relevant is voor de financiële verslaggeving van de gecontroleerde entiteit. Een relevant informatiesysteem voor de doel stellingen van de financiële verslaggeving bevat enerzijds de bedrijfsprocessen van de entiteit (verkopen, aankopen, lonen enz.), en anderzijds het boekhoudsysteem. Het informatiesysteem omvat procedures, regels en vastleggingen die handmatig en/of geautomatiseerd kunnen zijn. Grote entiteiten hebben veeleer complexe, geautomatiseerde en in grote mate geïntegreerde informatiesystemen, terwijl kleine entiteiten vaker nietgeïntegreerde handmatige of ITtoepassingen hanteren voor het verwerken van informatie.
Om inzicht te verwerven in het informatiesysteem van de gecontroleerde entiteit, moet de bedrijfs revisor nagaan welke informatiebronnen worden gebruikt, op welke wijze de informatie wordt xxxxx xxxxxx en behandeld, en hoe de gegenereerde informatie wordt aangewend. Als de gecontroleerde entiteit niet beschikt over uitgebreide beschrijvingen van de boekhoudkundige verwerkingsprocedures, ingewikkelde boekhoudkundige registraties of uitgeschreven beleidslijnen, kan de bedrijfsrevisor best inzicht verwerven in het informatiesysteem van de entiteit door inlichtingen te vragen alsook via eigen waarnemingen, veeleer dan door documenten te beoordelen.
Het College heeft vastgesteld dat alle voormelde informatie niet altijd (voldoende) gedocumenteerd is in de controledossiers. Het proportionaliteitsprincipe indachtig, aanvaardt het College een beknoptere documentatie in het controledossier als het informatiesysteem van de gecontroleerde entiteit niet inge wikkeld is. Die documentatie moet evenwel voldoende zijn opdat de inspecteur en het College zouden kunnen vaststellen dat de bedrijfsrevisor voldoende inzicht heeft verworven in het informatiesysteem, met inbegrip van de daarmee verband houdende bedrijfsprocessen, dat relevant is voor de financiële verslaggeving.
Bij zijn kwaliteitscontroles heeft het College ook tekortkomingen vastgesteld ten aanzien van ISA 315.21. Deze norm stelt dat de bedrijfsrevisor inzicht moet verwerven in de wijze waarop de entiteit heeft inge speeld op uit IT voortkomende risico’s. De meeste gecontroleerde entiteiten maken nu gebruik van IT om verslagen te beheren, te controleren en op te stellen over, ten minste, een aantal van hun activitei ten. Het gebruik van IT beinvloedt de wijze waarop interne beheersingsactiviteiten bij de gecontroleerde entiteit worden geïmplementeerd. Ongeacht de omvang van de gecontroleerde entiteit zijn er bepaalde risico’s verbonden aan het beheer van de informatie en de toepassingen. Als die risico’s niet ingeperkt worden, kunnen zij leiden tot een afwijking van materieel belang in de financiële staten.
Er bestaan twee soorten ITcontroles die samen moeten zorgen voor een exhaustieve en correcte verwerking van de informatie: de general IT controls31 en de application controls32.
Vanuit het gezichtspunt van de bedrijfsrevisor zijn interne beheersingsmaatregelen met betrekking tot ITsystemen effectief als ze de integriteit van de informatie en de beveiliging van de door dergelijke systemen verwerkte gegevens handhaven en ze effectieve general IT controls en application controls omvatten.
Het College heeft herhaaldelijk vastgesteld dat het controledossier van een gecontroleerde revisor geen of een te beknopte documentatie bevat om te kunnen concluderen dat hij voldoende inzicht heeft verworven in de wijze waarop de entiteit heeft ingespeeld op uit IT voortkomende risico’s (general IT controls en application controls). Het College verwacht niet van de bedrijfsrevisoren dat zij systematisch een ITaudit verrichten bij de gecontroleerde entiteit, maar wel dat uit hun controledossier blijkt dat zij voldoende inzicht hebben verworven in de wijze waarop de gecontroleerde entiteit heeft ingespeeld op uit IT voortkomende risico’s.
31 General IT controls zijn beleidslijnen en procedures die betrekking hebben op een groot aantal toepassingen en die de effectieve werking van application controls ondersteunen. Ze zijn van toepassing op mainframe, miniframe en eindgebruikersomgevingen. General IT controls die de integriteit van de informatie en de beveiliging van gegevens handhaven, omvatten gewoonlijk:
– de werking van het computercentrum en het netwerk;
– aanschaf, wijziging en onderhoud van systeemsoftware;
– programmawijzigingen;
– toegangsbeveiliging;
– aanschaf, ontwikkeling en onderhoud van toepassingssystemen (ISA 315.A96).
32 Application controls zijn handmatige of geautomatiseerde procedures die doorgaans op het niveau van een bedrijfsproces werken en van toepassing zijn op de verwerking van transacties door individuele toepassingen. Application controls kunnen preventief of detecterend van aard zijn, en zijn opgezet om te zorgen voor de integriteit van de boekhoudkundige registraties. Application controls hebben derhalve betrekking
op procedures die worden gehanteerd om transacties of andere financiële gegevens tot stand te brengen, vast te leggen, te verwerken en te rapporteren. Deze interne beheersingsmaatregelen helpen ervoor te zorgen dat transacties die zich hebben voorgedaan worden geautoriseerd en volledig en nauwkeurig worden vastgelegd en verwerkt. Voorbeelden zijn wijzigingscontroles van invoergegevens en controles op nummer volgorde met handmatige opvolging van uitzonderingsrapporten of correctie van gegevens op het moment waarop ze worden ingevoerd
(ISA 315.A97).
Net als het jaar voordien heeft het College een groot aantal tekortkomingen vastgesteld (ca. 13 procent) ten aanzien van ISA 240 over de verantwoordelijkheden van de bedrijfsrevisor met betrekking tot fraude in het kader van een controle van financiële overzichten. Ook deze norm staat centraal in de controles en verwachtingen van het College. De meest voorkomende tekortkomingen blijven, enerzijds, het gebrek of tekort aan documentatie van de besprekingen over fraude met het management en de overige personen bij de gecontroleerde entiteit (ISA 240.17) en, anderzijds, het gebrek aan (gedocu menteerde) controlemaatregelen om te toetsen of de in het grootboek vastgelegde journaalposten en andere aanpassingen die tijdens het opstellen van de financiële overzichten zijn aangebracht, aanvaard baar zijn (ISA 240.32.(a)).
Om de risico’s te identificeren op afwijkingen van materieel belang die het gevolg zijn van fraude dient de bedrijfsrevisor een verzoek om inlichtingen in te dienen naast andere risicobeoordelingsprocedures. Doorgaans wordt de meeste informatie ingewonnen via verzoeken om inlichtingen aan het manage ment en de verantwoordelijken voor de financiële informatie. Aan de hand van de documentatie van de gecontroleerde revisor moeten de inspecteur en het College kunnen vaststellen wanneer en met wie hij de fraude besproken heeft en welke aspecten als bedoeld in ISA 240.17 daarbij aan bod zijn gekomen.
Het risico dat het management de beheersingsmaatregelen doorbreekt, wordt als significant beschouwd. Bijgevolg moeten bij alle controles bepaalde controlemaatregelen worden gehanteerd. Toetsen of de in het grootboek vastgelegde journaalposten en andere aanpassingen die tijdens het opstellen van de financiële overzichten zijn aangebracht aanvaardbaar zijn, zoals vereist door ISA 240.32.(a), maakt deel uit van deze essentiële controlemaatregelen.
ISA 230 handelt over de controledocumentatie. De doelstelling van de bedrijfsrevisor is het opstellen van documentatie die voorziet in een voldoende en geschikte vastlegging van de onderbouwing van de controleverklaring en informatie waaruit blijkt dat de controle is gepland en uitgevoerd overeenkomstig de ISA’s en in overeenstemming met de van toepassing zijnde door wettelijke, reglementaire en norma tieve eisen.
De controledocumentatie is het domein bij uitstek om het proportionaliteitsprincipe toe te passen. De vorm, inhoud en omvang van de controledocumentatie zijn meer bepaald afhankelijk van factoren zoals de omvang en de complexiteit van de entiteit. Zo is de controledocumentatie over een controle bij kleine entiteiten doorgaans minder uitgebreid dan de documentatie over een controle bij grotere entiteiten. Bij een controle waarbij de opdrachtpartner (bijvoorbeeld een sole practitioner33) zelf alle controlewerkzaamheden verricht, zal de documentatie bijvoorbeeld niet noodzakelijk alle punten be vatten die gedocumenteerd zouden moeten worden om de leden van het opdrachtteam te informeren of instructies te geven, of om de beoordeling van de werkzaamheden door de andere teamleden te ver melden. De opdrachtpartner zal echter de in ISA 230.8 vermelde verplichting moeten naleven, namelijk de controledocumentatie zo opstellen dat die voldoende is om een ervaren bedrijfsrevisor in staat te stellen inzicht te verwerven.
Als het College een tekortkoming opmerkt in de documentatie, past het een proportionele maatregel toe, rekening houdend met de aard van de gecontroleerde entiteit, het belang van de tekortkoming in het kader van de algehele controle en de omvang van het gecontroleerde revisorenkantoor.
33 Een sole practitioner is een zelfstandig werkende beroepsbeoefenaar of een bedrijfsrevisorenkantoor waar slechts één bedrijfsrevisor handtekeningsbevoegdheid heeft.
Een tekortkoming ten aanzien van ISA 230 die, net als vorig jaar, herhaaldelijk werd opgemerkt, heeft betrekking op de samenstelling van het definitieve controledossier (ISA 230.14). Gelezen in samenhang met artikel 17, § 3 van de wet van 7 december 2016, vereist deze norm dat het controledossier uiterlijk zestig dagen na de datum van ondertekening van het controleverslag wordt gesloten. In de betrokken dossiers wees niets erop dat de controledossiers waren gewijzigd na deze termijn van zestig dagen, maar de gecontroleerde revisoren hadden hun elektronisch of papieren controledossier niet afgesloten binnen de wettelijke termijn. Deze bevinding over de gecontroleerde controledossiers is een logisch gevolg van een vaak voorkomende bevinding op het niveau van de organisatie van de beoordeelde kantoren in verband met ISQC 1.4534. Als het kantoor geen enkele procedure heeft uitgewerkt voor het afsluiten van een controledossier, kan die uiteraard niet worden gevolgd door de opdrachtpartners.
ISA 520 heeft betrekking op cijferanalyses35. De voornaamste tekortkomingen ten aanzien van ISA 520 hebben betrekking op de gegevensgerichte cijferanalyses (ISA 520.5). Gegevensgerichte cijferanalyses worden vaak verward met ‘voorlopige’ of ‘definitieve’ cijferanalyses die respectievelijk moeten worden uitgevoerd als risicoinschattingswerkzaamheden (ISA 315.6.(b)) en als procedure ter bevestiging, op het einde van de controle, om te helpen een algehele conclusie te trekken over de financiële overzichten (ISA 520.6).
Gegevensgerichte cijferanalyses kunnen – maar moeten niet – door de bedrijfsrevisor worden opge nomen bij de uit te voeren controlewerkzaamheden, dit in tegenstelling tot de voorlopige of definitieve cijferanalyses. Zij omvatten een vergelijking van bedragen of bestaande verbanden in de financiële over zichten met de verwachtingen die zijn vooropgesteld door de bedrijfsrevisor op basis van de informatie die hij heeft vergaard door zijn inzicht in de entiteit en uit andere controleinformatie.
Bij het uitvoeren van gegevensgerichte cijferanalyses is het van doorslaggevend belang dat de bedrijfs revisor verwachtingen vooropstelt (zoals de onderlinge relaties tussen overeenstemmende saldi, de wijzigingen ten aanzien van de vorige periode) om ze te vergelijken met de informatie in de financiële overzichten. De betrouwbaarheid van de (interne of externe) gegevens waarop de verwachtingen voor de vastgelegde bedragen en de ratio’s zijn gebaseerd, is ook een belangrijke factor waarmee rekening moet worden gehouden. De onderliggende informatie moet dan ook getoetst worden op nauwkeurig heid, voorkomen en volledigheid met bijvoorbeeld toetsingen van interne beheersingsmaatregelen of het uitvoeren van andere specifieke controlemaatregelen, waaronder eventueel computerondersteun de controlemaatregelen (Computer Assisted Audit Technics, kortweg CAATs). Bij zijn kwaliteitscontroles heeft het College vastgesteld dat de toetsen voor de betrouwbaarheid van de onderliggende gegevens niet altijd gedocumenteerd waren in de controledossiers (zie ISA 500.7 hieronder).
In het kader van de uitvoering van gegevensgerichte cijferanalyses is het eveneens belangrijk dat de bedrijfsrevisor het bedrag vaststelt dat als een aanvaardbaar verschil wordt beschouwd tussen de vast gelegde bedragen en de verwachte waarden. Als het verschil tussen de vastgelegde bedragen en de verwachte waarden immers groter blijkt dan dit bedrag dat vooraf door de bedrijfsrevisor is aangemerkt als aanvaardbaar, zal hij in zijn controledossier moeten beschrijven welke bijkomende onderzoeken werden verricht en wat het resultaat daarvan was.
34 Volgens ISQC 1.45 moeten, na de voltooiing van de opdrachtrapportages, tijdig definitieve opdrachtdossiers worden samengesteld (zie p. 32 van dit verslag).
35 Voor de toepassing van de ISA’s wordt onder de term cijferanalyses verstaan: evaluaties van financiële informatie door analyse van plausibele relaties tussen zowel financiële als niet financiële gegevens. Voor zover noodzakelijk worden bij cijferanalyses tevens geïdentificeerde fluctuaties of relaties onderzocht die inconsistent zijn met andere relevante informatie of die significant verschillen van de verwachte waarden (ISA 520.4).
ISA 500 handelt over de controle-informatie die de bedrijfsrevisor moet verkrijgen om redelijke conclusies te kunnen trekken waarop hij zijn oordeel kan baseren. De bedrijfsrevisor moet controle werkzaamheden opzetten en uitvoeren die in de omstandigheden geschikt zijn om voldoende en geschikte controleinformatie te verkrijgen. In verschillende dossiers stelde het College vast dat het, aan de hand van de uitgevoerde controlewerkzaamheden in verband met een door de bedrijfsrevisor geïdentificeerd significant risico36, niet mogelijk was gebleken om voldoende en geschikte controle informatie te verkrijgen (ISA 500.6). Aangezien de tekortkoming een significant controlerisico betreft, kan het College niet uitsluiten dat de financiële overzichten afwijkingen van materieel belang bevatten en dat het oordeel bijgevolg niet geschikt is. Gelet op de potentiële impact daarvan op het oordeel, geeft zo’n tekortkoming doorgaans aanleiding tot een terechtwijzing of tot een strengere maatregel als zij in combinatie met vele andere ernstige tekortkomingen voorkomt.
Bij het opzetten en uitvoeren van controlewerkzaamheden moet de bedrijfsrevisor overwegen in wel ke mate de informatie die als controleinformatie zal worden gebruikt, relevant en betrouwbaar is (ISA 500.7). Het College stelde vast dat uit sommige controledossiers niet bleek dat de gecontroleerde revisor de relevantie en betrouwbaarheid van de informatie had geverifieerd waarop de verzamelde controleinformatie was gebaseerd. De bedrijfsrevisor moet in zijn controledossier beschrijven welke werkzaamheden hij heeft uitgevoerd om de betrouwbaarheid van elk van de gebruikte gegevens te beoordelen (de bron, de vergelijkbaarheid, de aard, de relevantie en de interne beheersingsmaatregelen met betrekking tot het opstellen ervan onderzoeken).
ISA 530 handelt over het gebruik van steekproeven bij een controle. Telkens wanneer de bedrijfsrevisor statistische of nietstatistische steekproefmethoden gebruikt, moet hij aandacht besteden aan verschil lende factoren en deze documenteren: zo moet hij bijvoorbeeld de doelstelling van de test definiëren, de belangrijkste bronnen van de controleinformatie onderzoeken, de testpopulatie definiëren, contro leren of een stratificatie van de populatie mogelijk is en de vereiste nauwkeurigheidsgraad definiëren. In 2019 betroffen de meeste tekortkomingen ten aanzien van ISA 530 de ontoereikendheid van de documentatie over de toepassing van de steekproefmethode (ISA 530.6 tot 8).
ISA 250 handelt over het in aanmerking nemen van wet- en regelgeving bij een controle van financiële overzichten. Deze norm verdeelt de voor de bedrijfsrevisor geldende verplichtingen inzake het in aan merking nemen van wet en regelgeving in twee categorieën:
— de bepalingen van wet en regelgeving die in het algemeen worden geacht van directe invloed te zijn op de vaststelling van bedragen en in de financiële overzichten opgenomen toelichtingen die van materieel belang zijn, zoals de wet en regelgeving op het gebied van belastingen en pensioenen (ISA 250.6 (a)); en
— de overige wet en regelgeving die geen directe invloed heeft op de vaststelling van de bedragen en toelichtingen in de financiële overzichten, maar waarvan de naleving van fundamenteel belang kan zijn voor bepaalde operationele aspecten van het bedrijf, voor de mogelijkheid van een entiteit om haar activiteiten voort te zetten, dan wel voor het voor komen van sancties van materieel belang (bijvoorbeeld het naleven van de voorwaarden van een vergunning, het naleven van gestelde solvabiliteitseisen of het naleven van regelgeving betreffende het milieu). Nietnaleving van dergelijke wet en regelgeving kan daarom mate riële invloed hebben op de financiële overzichten.
Het College stelde vooral tekortkomingen vast in verband met het eerste type bepalingen van wet en regelgeving (ISA 250.13). Uit het controledossier bleek niet dat de gecontroleerde revisor voldoende en geschikte controleinformatie had verkregen over het naleven van de bepalingen van die wet en regel geving (in het bijzonder de toepasselijke boekhoudwetgeving en het W.Venn.).
36 ISA 315.4.(e) definieert een significant risico als “een geïdentificeerd en ingeschat risico op een afwijking van materieel belang waaraan, op grond van de oordeelsvorming van de bedrijfsrevisor, tijdens de controle bijzondere aandacht moet worden besteed”.
Detailinformatie over de tekortkomingen op de wet van 7 december 2016 in de niet-OOB-dossiers
11,43% (4)
Andere
40% (14)
Artikel 19
22,86% (8)
Artikel 21
25,71% (9)
Artikel 13
Uit voorgaande grafiek blijkt dat 40 procent van de vastgestelde tekortkomingen ten aanzien van de wet van 7 december 2016 betrekking heeft op artikel 19 van die wet. Dat artikel betreft de organisato rische vereisten waaraan elke bedrijfsrevisor minstens moet voldoen bij de uitvoering van een revisorale opdracht. Het College stelde herhaaldelijk vast dat sole practitioners geen enkele maatregel hadden genomen om de continuïteit en de regelmatigheid van hun controlewerkzaamheden te waarborgen37. Het College adviseerde hen om snel een overeenkomst af te sluiten met een andere bedrijfsrevisor, opdat die zou kunnen ingrijpen wanneer zij, als sole practitioner, structureel onbeschikbaar zijn.
Iets meer dan 25 procent van de tekortkomingen betreft artikel 13 van de wet van 7 december 2016. Dat artikel handelt over de aanvaarding van een opdracht. Sommige paragrafen van dat artikel hebben meer specifiek betrekking op de revisorale opdrachten38. Het College stelde in essentie tekortkomingen vast ten aanzien van artikel 13, § 1, eerste lid, van de wet, dat bepaalt dat de bedrijfsrevisor, alvorens een (revisorale of andere) opdracht te aanvaarden, nagaat en documenteert of hij over de nodige bekwaam heid, medewerking, middelen en tijd beschikt die vereist is om deze opdracht goed uit te voeren. Het College vestigde er de aandacht van verschillende gecontroleerde revisoren op dat het belangrijk is te documenteren dat zij over de vereiste tijd beschikken om elke opdracht goed te kunnen uitvoeren, on der meer door een tijdsbudget te maken.
37 Artikel 19, § 1, 8°, van de wet van 7 december 2016.
38 Artikel 13, § 1, derde lid, en § 2, van de wet van 7 december 2016.
4.8 Statistieken kwaliteitscontroles 2019 OOB-bedrijfsrevisoren
Typologie van de vastgestelde tekortkomingen in de OOB-dossiers
64,95% (63)
ISA
13,40% (13)
ISQC 1
12,37% (12)
Wet van 7 december 2016
9,28% (9)
Wetboek van Vennootschappen
0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70%
In 2019 behandelde het College de kwaliteitscontroledossiers van twee bedrijfsrevisorenkantoren en 15 bedrijfsrevisoren die controles verrichten bij één of meer OOB’s. Het legde hierbij 97 maatregelen op aan het kantoor en de betrokken bedrijfsrevisoren.
Meer dan de helft (65 procent) van de vastgestelde tekortkomingen in deze dossiers handelt over
tekortkomingen ten aanzien van de ISA’s.
13 procent van de vastgestelde tekortkomingen betreft de kantoororganisatie (ISQC 1).
Het College trad in 12 procent van de tekortkomingen op naar aanleiding van tekortkomingen ten aanzien van de wet van 7 december 2016. Het gaat om bevindingen op het niveau van de kantoor organisatie en de toepassing van het wetgevende kader in de individuele controledossiers.
Ten slotte stelde het College tekortkomingen vast (9 procent) ten aanzien van het W.Venn. Het nieuwe WVV was nog niet van kracht op het moment van de gecontroleerde controlewerkzaamheden in de individuele controledossiers.
Detailinformatie over de tekortkomingen op ISQC 1 in de OOB-dossiers
38,46% (5)
Andere
15,38% (2)
ISQC 1.24
15,38% (2)
ISQC 1.36
15,38% (2)
ISQC 1.46
15,38% (2)
ISQC 1.48
15 procent van de tekortkomingen op kantoororganisatie betrof een tekortkoming op ISQC 1.24. Deze norm verplicht het kantoor een schriftelijke bevestiging te verkrijgen van ieder relevant personeels lid over de naleving van de procedures over onafhankelijkheid. Het kantoor moet deze schriftelijke bevestiging van de onafhankelijkheid minstens jaarlijks krijgen.
De door het College vastgestelde tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1.24 slaan onder meer op onvolledige kantoorprocedures ingeval een personeelslid het kantoor verlaat en hij zijn onafhankelijk heidsverklaring niet ondertekent. Ook het ontbreken van ondertekende onafhankelijkheidsverklaringen van personen die het controleteam ondersteunen en in dienst zijn van een ander lid van het netwerk van het bedrijfsrevisorenkantoor, vormt een tekortkoming.
De onafhankelijkheidsvereiste is gerelateerd aan ISQC 1.20. Deze norm verplicht het kantoor om proce dures op te stellen zodat het met een redelijke zekerheid vaststelt dat het kantoor en zijn personeels leden de relevante ethische voorschriften naleven39.
Andere belangrijke tekortkomingen die het College vaststelde (15 procent) bij het uitvoeren van de kwaliteitscontroles betreffen de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling (ISQC 1.36). ISQC 1.36 bouwt verder op ISQC 1.3540 op grond waarvan het kantoor de procedures over de opdrachtgerichte kwaliteits beoordeling vaststelt.
39 Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1 in nietOOBdossiers”, pagina 32, voor een bespreking van ISQC 1.20.
40 Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1 in nietOOBdossiers”, pagina 31, voor een bespreking van ISQC 1.35.
Het bedrijfsrevisorenkantoor ziet erop toe dat uit de opdrachtdocumentatie de aard en omvang van de werkzaamheden van de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordelaar blijken en ook wanneer deze gebeuren (timing) (ISQC 1.36). De beleidslijnen van het kantoor vermelden ook dat de datering van de rapportage over de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling pas plaatsvindt als deze is afgerond. ISQC 1.36 is cru ciaal voor het goed functioneren van de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling.
Het College hecht veel belang aan de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling. Het publiceerde een standpunt ter zake op zijn website41.
De tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1.46 bedragen 15 procent van de tekortkomingen die het College vaststelde op het niveau van de kantoororganisatie. ISQC 1.46 behandelt de archivering van de in lijn met ISQC 1.4542 definitief samengestelde opdrachtdossiers.
De tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1.46 betreffen onvolledige procedures op kantoorniveau. ISQC 1.46 is hierbij onlosmakelijk verbonden met artikel 17, § 3, van de wet van 7 december 2016 en ISA 230.1443. De kantoororganisatie moet de bedrijfsrevisor in staat stellen om de wettelijke termijn toe te passen in zijn controledossiers.
Tot slot stelde het College tekortkomingen vast (15 procent) in verband met monitoring (ISQC 1.48)44. De door het College vastgestelde tekortkomingen betreffen vaak onvolledige kantoorprocedures. Ook situaties waarbij een persoon de monitoring uitvoert terwijl hij voor hetzelfde controledossier al optrad als opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordelaar, zijn niet toelaatbaar.
Omwille van het belang van een goede implementatie van de monitoring publiceerde het College een standpunt ter zake op zijn website45.
Het College hecht veel belang aan het onderscheid tussen de bovenstaande aspecten van het kwaliteitsbeheersingssysteem. Het wenst ook het belang van de onafhankelijkheid van de verschillende functies te benadrukken.
41 xxxxx://xxx.xxxx.xx/xxxxx/xxxxxxx/xxxxx/xxxxxx/xxxxxxx/XXXXXX/xxxxxxxx/00000000_xxxx_xx.xxx.
42 Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1 in nietOOBdossiers”, pagina 32, voor een bespreking van ISQC 1.45.
43 Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISA’s in OOBdossiers”, pagina 43.
44 Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1 in nietOOBdossiers”, pagina 31, voor een bespreking van ISQC 1.48.
45 xxxxx://xxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxxxxx.
Detailinformatie over de tekortkomingen op de ISA’s in de OOB-dossiers
26,98% (17)
ISA 230
34,92% (22)
Andere
9,52% (6)
ISA 220
4,76% (3)
ISA 600
4,76% (3)
ISA 450
9,52% (6)
ISA 500
9,52% (6)
ISA 315
Een belangrijk aandeel van de bevindingen slaat op ISA 230. In vergelijking met het voorgaande controle jaar is het aantal tekortkomingen op deze norm gestegen van 23 naar 27 procent. Ook bij de kwaliteits controles bij de bedrijfsrevisoren die bij geen enkele OOB een controle uitvoeren, betrof een significant deel van de bevindingen van het College deze norm.
ISA 230 handelt over de controledocumentatie en is van toepassing doorheen alle fasen van de audit. Dit is een belangrijk instrument om de uitgevoerde controlewerkzaamheden in de individuele dossiers te beoordelen.
De meeste tekortkomingen die het College vaststelde, zijn gerelateerd aan ontoereikende documentatie. De controledocumentatie moet toelaten dat een ervaren auditor die voorheen niet bij de controle be trokken was een inzicht verkrijgt in de uitgevoerde werkzaamheden (ISA 230.8). De tekortkomingen hebben overwegend te maken met werkpapieren of documenten die deel uitmaken van het controle dossier, maar onvoldoende informatie bevatten over het doel van de controle, de betrokken werkzaam heden of de controlebevindingen van de bedrijfsrevisor.
Het College stelde tekortkomingen vast op ISA 230.8 omwille van het ontbreken, in de definitieve dos siers, van de controledocumentatie die het nodig achtte voor het verkrijgen van het vereiste inzicht in de uitgevoerde controlewerkzaamheden en de conclusies van de bedrijfsrevisor.
Opvallend is het aantal bevindingen in de dossiers met een college van commissarissen. Dergelijk col lege leidt de facto tot een werkverdeling waarbij meerdere bedrijfsrevisoren de controledocumentatie verzorgen. Het is belangrijk te benadrukken dat de commissarissen collegiaal aansprakelijk zijn voor het uitgebrachte oordeel. Een gedocumenteerd inzicht in de controlewerkzaamheden van de andere leden van het college van commissarissen is onontbeerlijk. Het College hecht dan ook veel belang aan de volledigheid en de begrijpbaarheid van de controledossiers. Dit vormt in het opzet van een college van commissarissen een uitdaging. Het College publiceerde zijn standpunt over het absolute minimum aan documentatie die de afzonderlijke leden van een college van commissarissen moeten opnemen in hun afzonderlijke dossiers46.
Bij de beoordeling van de documentatieverplichting past het College het proportionaliteitsprincipe47 toe. De maatregelen die het oplegt, zijn evenredig aan de omvang en de complexiteit van de activiteit van het bedrijfsrevisorenkantoor en de aard van de gesignaleerde tekortkoming.
De bedrijfsrevisor mag zijn controleverklaring niet eerder dateren dan de datum waarop hij voldoende en geschikte controleinformatie verkreeg. De controledocumentatie moet dan ook het tijdstip aan duiden van de uitgevoerde controlewerkzaamheden. Ook de identiteit van de persoon die de controle werkzaamheden reviewde en het tijdstip van de review moeten uit de controledocumentatie blijken (ISA 230.9).
De bedrijfsrevisor moet voldoende aandacht besteden aan het samenstellen van definitieve controle dossiers. Hij moet de samenstelling van het definitief controledossier tijdig48 voltooien (ISA 230.14)49.
Overeenkomstig ISQC 1 stelt het kantoor een stelsel van kwaliteitsbeheersing vast. Het kantoor draagt hierbij de verantwoordelijkheid voor het opstellen van de beleidslijnen en de procedures. De bedrijfs revisoren dragen op hun beurt de verantwoordelijkheid voor de toepassing van deze kantoorprocedu- res in hun individuele controledossiers (ISA 220).
In dit verband heeft bijna 10 procent van de vastgestelde tekortkomingen betrekking op de toepas sing van de kwaliteitsbeheersingsprocedures door de bedrijfsrevisor (ISA 220). De voornaamste tekort koming betreft de timing van de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling, meer specifiek de weergave ervan in het controledossier.
De bedrijfsrevisor mag zijn controleverklaring niet eerder dateren dan de voltooiing van de opdracht gerichte kwaliteitsbeoordeling. Het komt de bedrijfsrevisor toe dit uit zijn controledossier te laten blij ken. Het controledossier bevat de documenten die de opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordelaar verifieert tijdens zijn opdracht. Hieruit moet blijken of de bedrijfsrevisor de templates en checklist van het kantoor correct toepast.
Het College stelde in 10 procent van de tekortkomingen een tekortkoming vast op ISA 315. Deze norm verplicht de bedrijfsrevisor de risico’s op een afwijking van materieel belang te identificeren en in te schatten. Hij doet dit door inzicht te verwerven in de gecontroleerde entiteit en haar omgeving. Het College onderstreept uitdrukkelijk het belang van deze risicoinschattingswerkzaamheden.
46 xxxxx://xxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxxxxx.
47 Zie “Proportionaliteitsprincipe”, pagina 25.
48 Artikel 17, § 3, van de wet van 7 december 2016 bepaalt de wettelijke termijn van 60 dagen voor het afsluiten van een dossier.
49 Tekortkomingen op deze norm zijn vaak gerelateerd aan tekortkomingen op het niveau van de kantoororganisatie over archivering. Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1 in nietOOBdossiers”, pagina 32, voor een bespreking van ISQC 1.45.
Het College stelde in dit verband meermaals tekortkomingen vast op ISA 315.25. De bedrijfsrevisor moet de risico’s op een afwijking van materieel belang identificeren en inschatten op het niveau van:
— de financiële overzichten; én
— de auditbeweringen (voorkomen, volledigheid, nauwkeurigheid, afgrenzing, classificatie, bestaan, rechten en verplichtingen, waardering en toerekening).
Het merendeel van de tekortkomingen ten aanzien van ISA 315 komt voort uit gebrekkige controle documentatie. Het College stelde vast dat enkele bedrijfsrevisoren, hoewel zij adequate risicoinschat tingswerkzaamheden uitvoerden, de volgende informatie ten onrechte niet op een consistente en coherente wijze opnamen in hun controledossiers (ISA 315.32):
— de geïdentificeerde en ingeschatte risico’s;
— de daarmee verband houdende geplande controlewerkzaamheden.
De tekortkomingen die het College vaststelde ten aanzien van ISA 500 (bijna 10 procent) zijn gerelateerd aan de informatie waarop de bedrijfsrevisor steunt voor het vormen van zijn oordeel.
De bedrijfsrevisor moet geschikte controlewerkzaamheden opzetten en uitvoeren om in de gegeven omstandigheden voldoende en geschikte controle-informatie te verkrijgen (ISA 500.6). Het College stelde tekortkomingen vast ten aanzien van deze norm tijdens de verschillende fasen van de audit en in verschillende secties van de financiële overzichten. Het gaat bijvoorbeeld om general IT-controls, substantieve controlewerkzaamheden op balansrubrieken (bv. voorraad, voorzieningen), schattingen en gebeurtenissen na balansdatum.
Het College vestigt de aandacht op de reikwijdte van ISA 500.6. De reikwijdte van deze normatieve be paling is breder dan deze van ISA 230.850. De tekortkomingen ten aanzien van ISA 230.8 belemmeren het inzicht van een externe bedrijfsrevisor in het controledossier. Een tekortkoming ten aanzien van ISA 500.6 tast daarentegen de adequaatheid van de controlewerkzaamheden van de bedrijfsrevisor aan en bijgevolg ook de onderbouwing van zijn controleverslag. Om deze reden legt het College zwaardere maatregelen op bij een tekortkoming ten aanzien van ISA 500.6.
5 procent van de vastgestelde tekortkomingen ten aanzien van de ISA’s sloeg op ISA 450 die handelt over de evaluatie van de tijdens de controle geïdentificeerde afwijkingen. Het College stelde in een aantal controledossiers vast dat de bedrijfsrevisor naliet om nietgecorrigeerde afwijkingen in beschou wing te nemen tijdens de conclusiefase van de audit (ISA 450.6). Ook wanneer de bedrijfsrevisor de eerder geconstateerde afwijking weerlegt door de uitvoering van verdere controlewerkzaamheden, moet hij deze redenering mee opnemen in zijn documentatie.
Ten slotte heeft 5 procent van de tekortkomingen ten aanzien van de ISA’s betrekking op de contro- les van de financiële overzichten van een groep (ISA 600). Deze norm bepaalt de werkzaamheden van de auditor van een groepsonderdeel. De vastgestelde tekortkomingen van het College handelen voornamelijk over de identificatie van de relevante groepsentiteiten, de planning van de controlewerk zaamheden en de communicatie van de instructies voor de groepsrapportering. Een ander belangrijk element is de materialiteit. Het materialiteitsniveau voor een groepsonderdeel moet lager zijn dan het materialiteitsniveau voor de financiële overzichten van de groep als geheel (ISA 600.21.(c)).
50 Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISA’s in nietOOBdossiers”, pagina 36, voor een bespreking van ISA 230.8.
Detailinformatie over de tekortkomingen op de wet van 7 december 2016 in de OOB-dossiers
16,67% (2)
Andere
41,67% (5)
Artikel 17
16,67% (2)
Artikel 19
25% (3)
Artikel 21
Bijna 42 procent van de tekortkomingen ten aanzien van de wet van 7 december 2016 slaan op de miskenning van artikel 17, § 3, van de wet van 7 december 2016. Deze bepaling regelt de archive ringsprocedures op kantoorniveau51 en het tijdig samenstellen van de definitieve controledossiers52. Die paragraaf definieert de wettelijke termijn om de controledossiers te sluiten. Het hoge percentage van tekortkomingen op deze bepaling noopt de bedrijfsrevisor ertoe om strenger toe te zien op het sluiten van zijn controledossiers.
Belangrijk op te merken is dat elke revisorale opdracht onderhevig is aan deze termijn. Het College oordeelt in dit verband dat de interoffice rapportering in het kader van de consolidatie eveneens aan de wettelijke vereiste voor de archivering is onderworpen.
Een ander significant aandeel van de door het College vastgestelde tekortkomingen (25 procent) betreft de opdrachtbrief door de bedrijfsrevisor. In de betrokken controledossiers voerde de bedrijfsrevisor al controlewerkzaamheden uit vooraleer een opdrachtbrief werd opgesteld. Dit is in strijd met artikel 21 van de wet van 7 december 2016.
51 Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISQC 1 in nietOOBdossiers”, pagina 32, voor een bespreking van ISQC 1.45.
52 Zie “Tekortkomingen ten aanzien van ISA’s in nietOOBdossiers”, pagina 37, voor een bespreking van ISA 230.14.
Detailinformatie over de tekortkomingen op het Wetboek van Vennootschappen in de OOB-dossiers
11,11% (1)
Andere
55,56% (5)
Artikel 133
33,33% (3)
Artikel 144
De Belgische wetgeving op de vennootschappen en verenigingen is substantieel gewijzigd met de in werkingtreding van het WVV op 1 mei 2019. Deze nieuwe regelgeving is van kracht vanaf die datum voor nieuw opgerichte vennootschappen, verenigingen en stichtingen. Aangezien het WVV pas vanaf 1 januari 2020 van toepassing is op bestaande vennootschappen, verenigingen en stichtingen, heeft het College het voormalige W.Venn. als wettelijke basis gebruikt voor zijn werkzaamheden in 2019.
Artikel 133/1 van het W.Venn. stelt de verboden nietcontrolediensten vast. Noch de bedrijfsrevisor, noch een lid van zijn netwerk mag deze diensten verstrekken aan de gecontroleerde entiteit. De wet gever definieert hierop enkele uitzonderingen in artikel 133/1, §§ 4 en 5, van het W.Venn. 56 procent van de tekortkomingen die het College vaststelde ten aanzien van het W.Venn., ging over deze uit zonderingen.
De toepassing van deze uitzonderingen is onderhevig aan enkele voorwaarden. Zo mag het presteren van de dienst geen direct effect hebben op, noch van materieel belang zijn voor de gecontroleerde jaarrekening. Het W.Venn. vereist ook dat de aanvullende verklaring aan het auditcomité de schatting van het effect op de gecontroleerde jaarrekening uitvoerig documenteert en toelicht.
Het College stelde meermaals vast dat de bedrijfsrevisoren te beknopt toelichten op welke wijze aan voormelde voorwaarden wordt voldaan. De aanvullende verklaring aan het auditcomité licht de schat ting van het effect niet altijd afdoende toe. Het College stelde ook vast dat meerdere controledossiers niet voldoende documentatie bevatten over de schatting van het effect.
De commissaris van een OOB mag nietverboden nietcontrolediensten slechts verlenen indien het auditcomité zijn goedkeuring hiertoe verleent (artikel 133/1, § 5 van het W.Venn.). Het College inter preteert deze bepaling strikt en verwacht een voorafgaandelijke goedkeuring van het auditcomité. Het oordeelt in dit verband ook dat de delegatie van de beslissingsbevoegdheden over het presteren van nietcontrolediensten aan andere personen of comités dan het auditcomité niet door de wet is voorzien.
Andere tekortkomingen op het W.Venn. (33 procent) handelen over het controleverslag (artikel 144 van het W.Venn.) en meer specifiek over de sectie “Overige door wet en regelgeving gestelde eisen”. Het College moest voornamelijk maatregelen opleggen omdat de bedrijfsrevisor in deze sectie van zijn controleverslag geen melding maakte van de laattijdige neerlegging van de jaarrekening over het voorgaande boekjaar.
5.1 Toezicht naar aanleiding van klachten
5.2 Toezicht naar aanleiding van een faillissement
5.3 Toezicht naar aanleiding van informatie van derden
Het toezicht is de tweede controlepijler van het College. Het College gaat daarbij uit van de indicatoren waarover het beschikt, en op basis waarvan het kan beslissen om een controleactie te ondernemen. Die indicatoren kunnen verschillen van aard en herkomst, zoals informatie in de pers, informatie afkom stig van bedrijfsrevisoren of derden, klachten, informatie afkomstig van andere bevoegde autoriteiten, of bevindingen die het College deed tijdens zijn kwaliteitscontroles.
In 2019 opende het College 15 toezichtdossiers. Na het afronden van een toezichtdossier kan het College beslissen om preventieve maatregelen op te leggen of het dossier over te dragen aan de sanctiecommissie.
Aantal geopende toezichtsdossiers in 2019 en hun oorsprong
1
6
4
2019
3
1
0 2 4 6 8 10 12 14 16
Mededeling van de betrokken organisatie
Mededeling van de FSMA Klachten Mededeling van derden Faillissementen
5.1 Toezicht naar aanleiding van klachten
Het College onderzoekt de klachten die het ontvangt, tenzij zij klaarblijkelijk onontvankelijk zijn.
Het College ontving in 2019 13 klachten over de activiteiten van de bedrijfsrevisoren. Dit is vier meer dan in het jaar 2018.
Een aantal van deze klachten gaat over de werkzaamheden van de bedrijfsrevisor tijdens de uitoefening van een revisorale opdracht53. Tijdens het onderzoek gaat het College na of de bedrijfsrevisor de xxxxx xxxxxx van het toepasselijke wetgevende en reglementaire kader54 naleeft.
In andere klachten uiten de klagers hun bezorgdheid over gedragingen van de bedrijfsrevisor. Het Col lege onderzoekt of de bedrijfsrevisor daden heeft gesteld die onverenigbaar zijn met de waardigheid, de rechtschapenheid, de kiesheid of de onafhankelijkheid van het beroep.
Het College acht deze verkregen informatie bijzonder nuttig voor de uitoefening van zijn toezicht. Het analyseert de informatie die het ontvangt en ageert als nodig.
5.2 Toezicht naar aanleiding van een faillissement
Faillissementen brengen economische schade met zich mee en leiden vaak tot een verminderd ver trouwen binnen de economische sector. Zowel de internationale controlestandaarden als het WVV verplichten de commissaris in dit verband om bijzondere aandacht te hebben voor de continuïteit van een entiteit. De verantwoordelijkheid van de commissaris in het kader van continuïteit bestaat er onder meer in om:
— te concluderen over de geschiktheid van de continuïteitsveronderstelling die het management hanteert;
— te concluderen of er sprake is van een onzekerheid van materieel belang voor de entiteit om haar continuïteit te kunnen handhaven.
Ter ondersteuning van het vertrouwen in de maatschappelijke rol van de bedrijfsrevisor stelde het College in 2019 zijn beleid in dit domein bij.
53 Artikel 3, 10°, van de wet van 7 december 2016 definieert een revisorale opdracht als “elke opdracht, inclusief de opdracht van wettelijke controle van de jaarrekening, die ertoe strekt een deskundig oordeel te geven over de getrouwheid en de waarachtigheid van een jaarrekening, van een tussentijdse financiële staat, van een waardering of van andere economische en financiële informatie, verschaft door een onderneming of instelling; dit begrip omvat eveneens de ontleding en de verklaring van de economische en financiële inlichtingen aan de leden van de ondernemingsraad”.
54 Artikel 3, 22°, van de wet van 7 december 2016 definieert het toepasselijke wetgevende en reglementaire kader als:
– “ deze wet;
– de door de Koning ter uitvoering van haar bepalingen genomen besluiten;
– het Wetboek van Vennootschappen;
– de op bedrijfsrevisoren toepasbare normen;
– de Verordening (EU) nr. 537/2014;
– de door de Commissie goedgekeurde verordeningen krachtens de bepalingen van richtlijn 2006/43/EG en Verordening (EU) nr. 537/2014; en
– de bepalingen van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot be- perking van het gebruik van contanten, de ter uitvoering van voornoemde wet van 18 september 2017 genomen besluiten en reglementen, de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, van Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie, en van de waakzaamheidsplicht waarvan sprake in de bindende bepalingen betreffende financiële embargo’s, in de mate waarin ze van toepassing zijn op de in artikel 85, § 1, 6°,
van voornoemde wet van 18 september 2017 bedoelde onderworpen entiteiten.”.
Binnen zijn bevoegdheid ontwikkelde het College een nieuwe toezichtmethodologie met betrekking tot de werkzaamheden van de commissaris bij een failliet verklaarde vennootschap. Op 4 juli 2019 keurde het Comité van het College deze nieuwe toezichtmethodologie goed.
Het College bepaalt in dergelijke dossiers voortaan in eerste instantie of de werkzaamheden van de bedrijfsrevisor nader onderzoek vereisen aan de hand van een welbepaalde risicoanalyse. Deze risico analyse houdt rekening met de door het College vastgelegde knipperlichten, zoals onder meer de verantwoording van de continuïteit van de gecontroleerde entiteit en de toepassing van de alarmbel procedure. Ook nietfinanciële indicatoren, zoals een eventuele afwijking in de duurtijd van een boek jaar, worden in rekening gebracht.
Het College onderzoekt de uitgevoerde werkzaamheden van de bedrijfsrevisor voorafgaand aan het faillissement. Sinds de goedkeuring van de nieuwe toezichtmethodologie opende het College vier toe zichtdossiers voor nader onderzoek.
Het nader onderzoek beoogt om het College inzicht te geven in de risicoinschattingswerkzaamheden van de bedrijfsrevisor. Het evalueert of de bedrijfsrevisor zijn verantwoordelijkheden nam met toepas sing van ISA 570.
Het College benadrukt dat het in dergelijke dossiers waakzaam blijft voor het vermijden van hindsight bias. Bij de beoordeling van de werkzaamheden van de bedrijfsrevisor baseert het College zich op feite lijke en objectieve gegevens. Het houdt rekening met de informatie waarover de bedrijfsrevisor beschik te op het moment dat hij zijn oordeel stelde. Het College maakt in dergelijke dossiers dan ook abstractie van de informatie die betrekking heeft op toekomstige elementen.
5.3 Toezicht naar aanleiding van informatie van derden
Het College opent niet alleen toezichtdossiers op basis van klachten en eigen onderzoek. Het beslist hiertoe ook naar aanleiding van informatie die het verkrijgt van andere toezichthoudende overheden.
Het College ontvangt informatie van nationale toezichthouders zoals de NBB en de FSMA. In 2019 ontving het eveneens informatie van toezichthouders uit andere lidstaten van de EU.
De informatie die het College verkrijgt van deze overheden, maakt het voorwerp uit van verder onder zoek.
ONDERBREKING VAN HET COMMISSARIS MANDAAT
6.1 Ontslag en opzegging
6.2 Mededeling aan het College
Commissarismandaten hebben in principe een duurtijd van drie jaar. De wetgever heeft in deze termijn voorzien om de commissaris in staat te stellen zijn controleopdracht volledig onafhankelijk uit te voeren. Een onderbreking van het mandaat voor het einde van deze termijn is eerder uitzonderlijk.
De Europese regelgeving laat de lidstaten slechts binnen een strikt kader toe om in de mogelijkheid tot voortijdige eindiging van het mandaat te voorzien55.
De Belgische verplichtingen en mogelijkheden ter zake vinden hun grondslag in artikel 3:66 WVV.
De gecontroleerde entiteit en de commissaris moeten het College in kennis stellen van een voortijdige onderbreking van het commissarismandaat. Op basis van de ervaring die het College tijdens zijn eerste twee bestaansjaren heeft opgedaan, startte het in 2019 – in overleg met het IBR – met de verduidelijking van de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder een commissarismandaat voortijdig kan worden onderbroken. Ook stelde het College een formulier op dat de bedrijfsrevisoren moeten gebruiken om een vervroegde onderbreking van het commissarismandaat te melden. Bedoeling van de ontwikkeling en het gebruik van dat formulier is de kennisgevingen door de bedrijfsrevisoren te standaardiseren en de verwerking daarvan door het College efficiënter te maken.
6.1 Ontslag en opzegging
Op 9 april 2019 heeft het IBR, in overleg met het College, advies 2019/10 gepubliceerd over de onder breking van het commissarismandaat. Dat advies is een update van advies 2012/04 van 7 januari 2013 betreffende het ontslag van de zetelende commissaris en de benoeming van de opvolger. Die update is een gevolg van de goedkeuring van de wet van 7 december 2016. Het IBRadvies verduidelijkt ook de opzegging van de commissaris door de gecontroleerde entiteit.
Artikel 3:66 van het WVV onderscheidt de gevallen waarin het mandaat vóór het verstrijken van de termijn van drie jaar op initiatief van de commissaris wordt onderbroken, en de gevallen waarin het mandaat op initiatief van de gecontroleerde entiteit wordt onderbroken.
6.1.1 VRIJWILLIG ONTSLAG VAN DE COMMISSARIS
De commissaris kan zijn mandaat slechts voortijdig beëindigen:
— op grond van gewichtige persoonlijke redenen; of
— tijdens een algemene vergadering nadat hij schriftelijk verslag uitbrengt over de redenen van zijn ontslag.
De commissaris kan op elk tijdstip ontslag nemen als hij zich beroept op gewichtige persoonlijke redenen.
De verwijzing naar ‘gewichtig’ betekent dat de reden voldoende ernstig is om het ontslag te recht vaardigen. De verwijzing naar ‘persoonlijk’ houdt in dat de reden eigen is aan de commissaris56.
55 Richtlijn 2006/43/EG.
56 X. Xx Xxxxxxx, “Art. 135 W.Venn.” in X., Vennootschappen en verenigingen. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Boek IV, Titel VII. Controle van de jaarrekening, (1) 13.
Het College aanvaardt als gewichtige persoonlijke redenen onder meer ernstige medische redenen of een fusie van twee bedrijfsrevisorenkantoren waardoor een onafhankelijkheidsprobleem57 ontstaat58.
De commissaris kan ook zonder persoonlijke gewichtige redenen ontslag nemen. Dit gebeurt tijdens een algemene vergadering nadat hij schriftelijk verslag uitbrengt over de redenen van zijn ontslag.
6.1.2 OPZEGGING VAN HET MANDAAT
DOOR DE GECONTROLEERDE ENTITEIT
Op straffe van schadevergoeding kunnen de commissarissen tijdens hun opdracht alleen om wettige redenen door de algemene vergadering worden opgezegd.
Een wettige reden is een omstandigheid die te wijten is aan de commissaris waardoor het vertrouwen van de entiteit in hem is verdwenen. De wet preciseert in dit verband dat een verschil van mening over een boekhoudkundige verwerking of een controleprocedure op zich geen wettige reden voor opzeg ging kan zijn. De situaties waarin een wettige reden voorhanden is, zijn bijgevolg zeer beperkt.
Het gaat bijvoorbeeld om ernstige gebreken in de uitoefening van het mandaat door lichamelijke onge schiktheid of door schrapping uit het openbaar register van het IBR59.
6.2 Mededeling aan het College
Overeenkomstig artikel 3:66 van het WVV moeten de gecontroleerde entiteit en de commissaris het College in kennis stellen hetzij van het ontslag, hetzij van de opzegging van de commissaris tijdens zijn opdracht. Zij moeten ook op afdoende wijze de redenen hiervoor uiteenzetten. In 2019 besliste het College om de regels inzake de mededeling van een ontslag of een opzegging van de commissaris tijdens zijn mandaat te verduidelijken.
Om te kunnen controleren of artikel 3:66 van het WVV correct wordt toegepast, heeft het College een “Formulier van voortijdige onderbreking van het commissarismandaat” opgesteld. Xxxxxxxxx daarvan is de mededeling van informatie aan het College te uniformiseren om zo de verwerking van de meege deelde informatie te vergemakkelijken.
Het College heeft ook Beslissing 2019/01 genomen. Die heeft tot doel het gebruik van het formulier door de bedrijfsrevisoren, alsook de mededeling van informatie binnen een maand na de algemene vergadering die kennis heeft genomen van het ontslag of beslist heeft over de opzeg, verplicht te stellen.
Het formulier en de beslissing zijn gepubliceerd op de website van het College60.
Sinds 1 november 2019 zijn de bedrijfsrevisoren verplicht om dat formulier in te vullen en het aan het College te bezorgen om aan hun informatieplicht te voldoen. Als het College vaststelt dat een bedrijfs revisor deze verplichting niet naleeft, legt het passende maatregelen op. Het College verzoekt de ge controleerde entiteiten om dit standaardformulier te gebruiken.
57 Het College verwijst hierbij naar de regels van de Europese verordening nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en het Belgische recht.
58 MvT over het wetsontwerp tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren, Xxxx.Xx. Kamer 201617, nr. 54K2083/001, 15.
59 MvT over het wetsontwerp tot wijziging van de gecoördineerde wetten betreffende de handelsvennootschappen, Xxxx.Xx. Kamer 197980, nr. 387/1, 54.
60 xxxxx://xxx.xxxx.xx/xx/xxxxxxxxxxxenmededelingen.
XXX XXXXXXXXX XXX XXXXXX EN FINANCIERING VAN TERRORISME
7.1 Inzicht in de risico’s
7.2 Risicogebaseerde controles
7.3 Hulpmiddel “Mijn algemene risico- beoordeling”
7.4 Meldingen van verdachte verrichtingen
In 2019 heeft het College zijn risicogebaseerd controlebeleid met betrekking tot de verplichtingen inzake de voorkoming van WG/FT verder ontwikkeld.
7.1 Inzicht in de risico’s
Op basis van de sectorale risicoanalyse die het in 2018 had uitgevoerd, en van de antwoorden van de bedrijfsrevisoren op de periodieke vragenlijst voor de beoordeling van de WG/FTrisico’s, ontwikkelde het College een methodologie voor de verwerking van de nuttige en noodzakelijke informatie met de bedoeling aan elke bedrijfsrevisor een risicoscore toe te kennen.
De geautomatiseerde toepassing van deze methodologie resulteert in een algemene WG/FTrisicoscore voor elke individuele bedrijfsrevisor. Dit zorgt voor de volgende risicoverdeling inzake WG/FT van de sector:
Globale risicoverdeling van de sector op het vlak van WG/FT
WG/FT-risicoscore per bedrijfsrevisor
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
7.2 Risicogebaseerde controles
Eens het College over het specifieke WG/FTrisicoprofiel van elke bedrijfsrevisor beschikte, ontwikkelde het een specifieke risicogebaseerde controlestrategie voor de verplichtingen inzake de WG/FTvoor koming. Die specifieke controles vormen een aanvulling op de andere controleacties van het College, zoals de kwaliteitscontroles en de toezichtdossiers.
Het College ontwikkelde een aanpak voor de onsite- en offsitecontroles bij OOB en nietOOB bedrijfsrevisoren.
Wat de onsitecontroles betreft, voert het College – naast de in de kwaliteitscontroles geïntegreerde controles van de vereisten inzake de WG/FTvoorkoming – ook inspecties ter plaatse uit die specifiek en uitsluitend op de naleving van de vereisten inzake de WG/FTvoorkoming zijn gericht.
Tussen oktober en december 2019 zijn een vijftiental inspecties ter plaatse uitgevoerd die specifiek op de verplichtingen inzake de WG/FTvoorkoming waren gericht. De resultaten van die inspecties zullen in de loop van 2020 door het Comité van het College worden onderzocht.
7.3 Hulpmiddel “Mijn algemene risicobeoordeling”
De wet van 18 september 2017 vereist de toepassing van een risicogebaseerde benadering in de strijd tegen WG/FT. Deze houdt een verplichting voor de bedrijfsrevisor(enkantoren) in om zijn risico’s op de volgende twee niveaus te beoordelen: een algemene risicobeoordeling voor het bedrijfsrevisoren kantoor en een individuele risicobeoordeling voor elke cliënt.
Het College ontwikkelde het hulpmiddel “Mijn algemene risicobeoordeling”, bestaande uit een tabel en een bijhorende praktische handleiding, om de bedrijfsrevisor te ondersteunen bij zijn algemene risico beoordeling inzake WG/FT. De algemene risicobeoordeling is een proces in drie stappen:
— het identificeren van de WG/FTrisico’s waaraan de bedrijfsrevisor is blootgesteld;
— het evalueren van de geïdentificeerde WG/FTrisico’s;
— het definiëren van risicocategorieën.
Als de bedrijfsrevisor de tabel gebruikt, moet hij deze aanpassen aan de specifieke kenmerken van zijn activiteit. De algemene risicobeoordeling is specifiek voor de aard van de activiteit van de bedrijfsrevisor en zijn omvang.
Het is essentieel dat de bedrijfsrevisor de WG/FTrisico’s eigen aan zijn activiteit correct identificeert. Hij houdt hierbij rekening met de kenmerken van zijn cliënten, de producten of transacties die hij aanbiedt, de betrokken landen of geografische gebieden en de distributiekanalen die hij gebruikt.
Een goede uitvoering van de algemene risicobeoordeling laat de bedrijfsrevisor toe om:
— de WG/FTrisico’s te identificeren waaraan hij is blootgesteld, inclusief de situaties met een hoog WG/FTrisico waarbij hij extra waakzaamheidsmaatregelen toepast;
— een organisatorisch kader te bepalen en in te voeren dat aan de geïdentificeerde WG/FTrisico’s is aangepast.
De tabel en de praktische handleiding vormen een hulpmiddel voor diegene die het wenst te gebruiken. De bedrijfsrevisor kan ook een andere methode gebruiken om zijn algemene risicobeoordeling uit te voeren. Ongeacht de methode die hij gebruikt, moet elke bedrijfsrevisor echter aan het College kunnen aantonen dat hij aan de verplichtingen van de wet van 18 september 2017 voldoet.
7.4 Meldingen van verdachte verrichtingen
De CFI ontvangt meldingen van verdachte verrichtingen van de entiteiten die onderworpen zijn aan de wet van 18 september 2017. De CFI maakt gebruik van haar bevoegdheden om deze informatie te analy seren. In geval van ernstige aanwijzingen van witwassen of financiering van terrorisme of proliferatie van massavernietigingswapens meldt de CFI het resultaat van haar analyse aan de gerechtelijke overheden.
In 2019 ontving de CFI 73 meldingen van verdachte verrichtingen van 27 Belgische bedrijfsrevisoren. Uit het activiteitenverslag van de CFI blijkt de volgende evolutie over de voorbije drie jaren:
2017 | 2018 | 2019 | Percentage 2019 | |
Aantal meldingen aan de CFI door bedrijfsrevisoren | 64 | 60 | 73 | 0,28 procent van het totale aantal meldingen aan de CFI door de onderworpen entiteiten61 |
Aantal bedrijfsrevisoren die een melding aan de CFI hebben verricht | 21 | 21 | 27 | — |
Tabel 3: Aantal meldingen van verdachte verrichtingen door de bedrijfsrevisoren tijdens de laatste drie jaren.
In 2019 vergaderde het College met de CFI. Tijdens die vergadering overlegden zij over de meldingen van verdachte verrichtingen door de bedrijfsrevisoren. De gedachtewisseling door beide instellingen daarover betrof het aantal meldingen van verdachte verrichtingen en het aantal bedrijfsrevisoren die verdachte verrichtingen hebben gemeld. Het overleg betrof evenzeer de kwaliteit van de meldingen door de sector van de bedrijfsrevisoren. Het College hecht veel belang aan de verklaringen van verdach te verrichtingen en zal daarover ook in de toekomst met de CFI blijven overleggen.
61 Ter vergelijking: het aantal meldingen van externe accountants, externe belastingconsulenten, externe erkende boekhouders, externe erkende boekhoudersfiscalisten bedraagt 0,95 procent ten opzichte van het totale aantal meldingen aan de CFI door de onderworpen entiteiten.
Voor de notarissen is dit 4,77 procent en voor de advocaten 0,04 procent.
IMPACT VAN
BREXIT OP
BEDRIJFSREVISOREN
8.1 Specifieke categorieën waarin
brexit een impact kan hebben
8.2 Brexit
8.1 Specifieke categorieën waarin
brexit een impact kan hebben
Begin 2019 identificeerde het College een aantal categorieën van gevallen waarin de brexit een impact kan hebben op het geldende wetgevende en reglementaire kader. De mededeling 2019/01 van het Col lege van 11 februari 2019 gaat in op drie specifieke categorieën waarin de brexit een impact kan hebben:
— bedrijfsrevisorenkantoor waarvan een deel van de stemrechten in het bezit is van een auditkantoor of een wettelijke auditor uit het Verenigd Koninkrijk;
— bedrijfsrevisorenkantoor waarvan een deel van het bestuursorgaan is samengesteld uit auditkantoren of wettelijke auditors uit het Verenigd Koninkrijk;
— bedrijfsrevisoren van Belgische vennootschappen die in het Verenigd Koninkrijk genoteerd zijn.
Bedrijfsrevisorenkantoor waarvan een deel van de stemrechten in het bezit is van een auditkantoor of een wettelijke auditor uit het Verenigd Koninkrijk
Volgens artikel 6, § 1, 2°, van de wet van 7 december 2016 is één van de voorwaarden voor de toekenning van de hoedanigheid van bedrijfsrevisorenkantoor aan een rechtspersoon of een andere entiteit met zetel in een lidstaat, dat “2° de meerderheid van de stemrechten van deze rechtspersoon of entiteit in het bezit is van auditkantoren, wettelijke auditors en/of bedrijfsrevisoren”.
Zonder overgangs of begeleidende maatregelen zullen de auditkantoren en de wettelijke auditors van het Verenigd Koninkrijk die hoedanigheid bij de brexit verliezen. Zij zullen dan auditor of auditorganisatie van een derde land worden. Bijgevolg bestaat de kans dat dit, in functie van het aandeel van die Britse auditkantoren of wettelijke auditors in het betrokken Belgische bedrijfsrevisorenkantoor, voor bepaalde Belgische bedrijfsrevisorenkantoren impliceert dat zij niet langer aan die voorwaarde voldoen.
Bedrijfsrevisorenkantoor waarvan een deel van het bestuursorgaan is samengesteld uit auditkantoren of wettelijke auditors uit het Verenigd Koninkrijk
Volgens artikel 6, § 1, 3°, van de wet van 7 december 2016 is één van de voorwaarden voor de toeken ning van de hoedanigheid van bedrijfsrevisorenkantoor aan een rechtspersoon of een andere entiteit met zetel in een lidstaat, dat “3° het bestuursorgaan van die rechtspersoon of die entiteit voor een meerderheid is samengesteld uit auditkantoren, wettelijke auditors en/of bedrijfsrevisoren. Wanneer het bestuursorgaan slechts uit twee leden bestaat, is ten minste één van hen een bedrijfsrevisor, een auditkantoor of een wettelijke auditor. Wanneer een revisorenkantoor of een auditkantoor lid is van het bestuursorgaan, wordt dit kantoor, overeenkomstig artikel 132 van het Wetboek van Vennootschappen, respectievelijk vertegenwoordigd door een natuurlijk persoon die de hoedanigheid van bedrijfsrevisor heeft, of door een natuurlijk persoon die als wettelijke auditor is erkend”.
Zonder overgangs of begeleidende maatregelen zullen de auditkantoren en de wettelijke auditors van het Verenigd Koninkrijk die hoedanigheid bij de brexit verliezen. Zij zullen dan auditor of auditorganisatie van een derde land worden. Bijgevolg bestaat de kans dat dit, in functie van de samenstelling van het bestuursorgaan van een Belgisch bedrijfsrevisorenkantoor, voor bepaalde Belgische bedrijfsrevisoren kantoren impliceert dat zij niet langer aan die voorwaarde voldoen.
Bedrijfsrevisoren van Belgische vennootschappen die in het Verenigd Koninkrijk genoteerd zijn
Bij een brexit zonder uittredingsakkoord is het mogelijk dat de bedrijfsrevisoren van Belgische vennoot schappen die in het Verenigd Koninkrijk op een gereglementeerde markt zijn genoteerd, zich bij de bevoegde Britse autoriteit, de Financial Reporting Council, zullen moeten laten registreren. Hier worden wel degelijk enkel de Belgische vennootschappen geviseerd die zelf op een gereglementeerde markt in het Verenigd Koninkijk zijn genoteerd. Niet geviseerd zijn dus de Belgische vennootschappen die deel uitmaken van een groep waarvan de buiten België gevestigde moederonderneming op een geregle menteerde markt in het Verenigd Koninkijk is genoteerd.
8.2 Brexit
Het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU en de EER vond plaats op 31 januari 2020. Vanaf deze datum start een overgangsperiode die in principe eindigt op 31 december 2020.
Tijdens deze overgangsperiode is het recht van de EU van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk. De bedrijfsrevisoren ondervinden derhalve voorlopig geen effecten van de brexit.
Het College volgt de onderhandelingen van de brexit nauwgezet op.
MONITORING VAN MARKTKWALITEIT EN MEDEDINGING
De markt voor het leveren van wettelijke controlediensten aan OOB’s ontwikkelt zich in de loop van de tijd. De Europese wetgever heeft maatregelen genomen om deze ontwikkelingen in de markt van nabij op te volgen.
Verordening (EU) nr. 537/2014 beoogt onder meer bij te dragen tot een kwaliteitsverhoging van de controlediensten en het vergroten van het aanbod van commissarissen voor OOB’s. Artikel 27 van deze Verordening regelt in dit verband een effectieve en periodieke monitoring. Dit artikel bepaalt dat elke bevoegde autoriteit en het ECN ten minste elke drie jaar een verslag opstellen over marktontwikkelin gen inzake het verstrekken van wettelijke controlediensten aan OOB’s en dit bij het CEAOB, ESMA, EBA, EIOPA en de Europese Commissie indienen.
Deze oefening wordt gestuurd en gecentraliseerd door het CEAOB, dat een rapporteringsvragenlijst en richtsnoeren voor het invullen daarvan heeft opgesteld.
Het College volgt in deze context de ontwikkelingen van de Belgische markt op. Het volgt in het bijzon der de volgende evoluties op van de wettelijke controlediensten aan OOB’s:
— de xxxxxx’x van de sluiting van een kantoor of de verstoring van de dienstverlening door een groot aantal kwalitatieve tekortkomingen;
— de noodzaak om maatregelen vast te stellen om deze risico’s in te perken;
— de mate van marktconcentratie;
— de prestaties van auditcomités.
In 2019 heeft het College een bijdrage geleverd aan de door het CEAOB gecoördineerde oefening rond het “market monitoring report”. Het verstrekte informatie over de door het CEAOB gedefinieerde “ key market monitoring indicators”. Finaal stelt de Europese Commissie een gezamenlijk verslag op over de ontwikkelingen op communautair niveau en dient ze dit verslag in bij de Europese Raad, de Europese Centrale Bank, ESRB en, indien passend, bij het Europees Parlement.
10.1 Permanente vorming
10.2 European Single Electronic Format
Het College draagt de eindverantwoordelijkheid voor het toezicht op de permanente vorming.
Het is van algemeen belang dat een bedrijfsrevisor zich op continue wijze bijschoolt. De bedrijfsrevisor houdt zijn theoretische kennis, zijn beroepsvaardigheden en zijn beroepsethiek op een voldoende peil en waarborgt de kwaliteit bij het uitvoeren van zijn opdrachten.
De Norm van het IBR voor permanente vorming62 omvat de verplichtingen waaraan de bedrijfsrevisor zich houdt:
— de bedrijfsrevisor besteedt gemiddeld per jaar minstens 40 effectieve uren aan activiteiten die bijdragen tot zijn blijvende professionele ontwikkeling. De bedrijfsrevisor behaalt dit gemiddelde op basis van een tijdshorizon van drie kalenderjaren met een absoluut minimum van 20 uren per kalenderjaar;
— seminaries en studiedagen vertegenwoordigen minimum 70 procent van het minimaal vereist aantal uren of minstens 84 uren op driejaarlijkse basis;
— de bedrijfsrevisor volgt minimum acht uren per jaar uit het door het IBR aangeboden vormingspakket.
In 2020 legt de Raad van het IBR overeenkomstig artikel 31 van de wet van 7 december 2016 het ontwerp van Xxxx (herziene versie 2020) permanente vorming63 voor. Dit ontwerp van Xxxx beoogt de vervan ging van de huidige norm voor permanente vorming van 30 augustus 2007.
Het College plant in 2020 de bedrijfsrevisoren te controleren op de naleving van de vormingsverplich tingen tijdens de afgelopen drie jaren, met name gedurende de periode 20172019.
62 De norm van 30 augustus 2007 trad in werking op 1 januari 2008.
63 Het ontwerp van Xxxx (herziene versie 2020) permanente vorming is beschikbaar op de website van het IBR: xxxxx://xxx.xxxxxx.xx/xx/xxxxxxxxxxxenpublicaties/normenenaanbevelingen/normen/permanentevorming.
10.2 European Single Electronic Format
De Gedelegeerde verordening van de Europese Commissie over het uniform elektronisch verslag leggingsformaat ESEF64 is op 29 mei 2019 in het Publicatieblad van de EU gepubliceerd. Die Gedelegeer de verordening is genomen op basis van de transparatierichtlijn65 en viseert de uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten. Het gaat om een tech nische reguleringsnorm die door ESMA is voorbereid en door de Europese Commissie is aangenomen.
Deze nieuwe regelgeving over de rapportering door de genoteerde vennootschappen in de EU streeft naar:
— een sterkere digitalisering van de bedrijfsrapportering;
— een grotere transparantie van de jaarlijkse rapportering;
— een betere leesbaarheid en toegankelijkheid van de financiële rapportering;
— de onmiddellijke beschikbaarheid van de essentiële financiële informatie in alle officiële talen van de EU.
Bij de opstelling van hun verslaglegging zullen de entiteiten gebruik moeten maken van de digitalised business reporting systems (XHTML en iXBRL). De Gedelegeerde verordening is in januari 2020 in wer king getreden.
64 Gedelegeerde verordening (EU) 2018/815 van de Commisie van 17 december 2018 tot aanvulling van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor de specificatie van een uniform elektronisch verslagleggingsformaat.
65 Richtlijn 2004/109/EC van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG.
LIJST VAN AFKORTINGEN
Voor de leesbaarheid worden in het jaarverslag afkortingen gebruikt, waarvan de volledige officiële benaming hieronder wordt weergegeven:
CEAOB | Committee of European Audit Oversight Bodies – Comité van Europese auditorstoezichthouders |
CFI | Cel voor Financiële informatieverwerking |
College | College van toezicht op de bedrijfsrevisoren |
EBA | European Banking Authority – Europese Bankautoriteit |
ECN | European Competition Network – Europees mededingingsnetwerk |
EER | Europese Economische Ruimte |
EIOPA | European Insurance and Occupational Pensions Authority – Europese Autoriteit voor Verzekeringen en Bedrijfspensioenen |
EQCR | Engagement Quality Control Reviews – Opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling |
ESEF | European single electronic format |
ESMA | European Securities and Markets Authority – Europese Autoriteit voor Effecten en Markten |
ESRB | European Systemic Risk Board – Europees Comité voor systeemrisico’s |
EU | Europese Unie |
FSMA | Financial Services and Markets Authority – Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten |
HREB | Hoge Raad voor de Economische Beroepen |
IBR | Instituut van de Bedrijfsrevisoren |
ICCI | Informatiecentrum voor het bedrijfsrevisoraat |
IFIAR | International Forum of Independent Audit Regulation |
ISA | International Standards on Auditing |
ISQC 1 | International Standard on Quality Control 1 |
iXBRL | Inline Extensible Business Reporting Language |
NBB | Nationale Bank van België |
niet-OOB | Andere organisaties dan organisaties van openbaar belang |
OOB | Organisaties van openbaar belang |
PCAOB | Public Company Accounting Oversight Board |
Raadgevende vergadering | Raadgevende vergadering voor het publiek toezicht op het beroep van de bedrijfsrevisoren |
Richtlijn 2006/43/EG | Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad |
Sanctiecommissie | Sanctiecommissie van de FSMA als bedoeld in artikel 47 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten |
Verordening (EU) nr. 537/2014 | Europese verordening nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang |
W.Venn. | Wetboek van Vennootschappen |
Wet van 18 september 2017 | Wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten |
Wet van 7 december 2016 | Wet van 7 december 2016 tot organisatie van het beroep van en het publiek toezicht op de bedrijfsrevisoren |
WG/FT | Witwassen van geld en financiering van terrorisme |
WVV | Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen |
XHTML | Extensible Hypertext Markup Language |
WWW.CTR- CSR . BE