ZITTING 25 APRIL 2006
ARBITRALE BESLISSING VAN DE GESCHILLENCOMMISSIE REIZEN TE BRUSSEL
ZITTING 25 APRIL 2006
Inzake
De heer A, bediende,
en zijn echtgenote mevrouw B, xxxxxxxx, samenwonend te xxx, xxx Eisers
Ter zitting vertegenwoordigd door de heer A, voornoemd
En
De RB, met maatschappelijke zetel te xxx, xxx, met ondernemingsnummer xxx Eerste verweerster
Ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw C, xxx
En
De RO, met maatschappelijke zetel te xxx, xxx, met ondernemingsnummer xxx Tweede verweerster
Ter zitting vertegenwoordigd door Mevrouw D, xxx
Hebben Ondergetekenden,
1. Mevrouw xxx, advocaat, kantoorhoudende xxx, xxx, in haar hoedanigheid van voorzitter van het Arbitraal College;
2. De heer xxx, wonende te xxx, xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de reissector;
3. Mevrouw xxx, wonende te xxx, xxx, in haar hoedanigheid van vertegenwoordiger van de verbruikersverenigingen;
Xxxxx in hun hoedanigheid van scheidsrechters van de Geschillencommissie Reizen, met zetel te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxx XX – xxxx 00 (Federale overheidsdienst Economie, k.m.o., Middenstand en Energie)
Volgende arbitrale sententie geveld:
Uit een eerste onderzoek is gebleken dat het Arbitraal College rechtsmacht heeft om van onderhavig geschil kennis te nemen. Partijen hebben schriftelijk hun akkoord bevestigd m.b.t. de arbitrale procedure.
Overeenkomstig het door partijen aanvaard geschillenreglement werd de vordering rechtsgeldig aanhangig gemaakt door middel van het daartoe bestemde klachtenformulier op 14 september 2005.
De partijen werden behoorlijk opgeroepen per aangetekend schrijven dd. 23 december 2005 om te verschijnen op de zitting van het Arbitraal College van 25 april 2006, waarbij beide partijen zijn verschenen, zoals hoger aangegeven.
* * *
De feiten
1. Uit de stukken van het dossier blijkt dat eisers op 23 november 2004 door bemiddeling van eerste verweerster bij tweede verweerster een skivakantie naar Alpe d’ Huez in Frankrijk boekten voor twee volwassenen voor een totaalbedrag van 1424,60 EUR. In deze reissom was inbegrepen een verblijf van 7 nachten, van 5 maart 2005 tot 12 maart 2005, in half pension in het driesterren hotel Z, alsook een skipas ‘Z simple’ voor zes dagen voor twee personen.
Eisers boekten deze reis uit de brochure ‘Winter 2004/2005’ van tweede verweerster waarin de accommodatie van het hotel ‘Z’ als volgt wordt omschreven:
‘Sport en ontspanning: gratis: overdekt zwembad, sauna, whirlpool en solarium…’
In de brochure wordt naast een foto van het hotel expliciet vermeld: ‘…nieuw: overdekt zwembad…’
Bovendien vermeldt de brochure tal van voordelen waaronder:
‘…Vol pension geldig tussen 00/00-00/00, 0/0-0/0 en 5/3-23/4: half pension betalen, vol pension genieten…
…Gratis nachten* 6+1 gratis, 12+2 gratis verblijf tussen 00/00-00/00, 0/0-0/0 en 5/3-23/4
*gratis nachten enkel geldig bij een verblijf in half pension, niet geldig indien U een verblijf in vol pension boekt…’.
2. Bij aankomst was de verbazing van eisers groot, toen bleek dat het hotel niet over een overdekt zwembad beschikte, zoals nochtans omschreven in de brochure.
Daags na aankomst hebben eisers tweede verweerster telefonisch gecontacteerd via het servicenummer en hebben zij hun klacht geformuleerd. Tweede verweerster stelde op dat ogenblik als alternatief voor gebruik te maken van het openbaar zwembad van Alpe d’Huez.
Ook tegenover het hotelpersoneel hebben eisers hun ongenoegen over de ontbrekende accommodatie geuit. Het personeel bekende – aldus eisers – dat zij al gedurende het hele wintersportseizoen met dezelfde klachten was geconfronteerd.
Gelet op de vermelding in de brochure van verweerster – ‘half penison betalen, vol pension genieten’ – waren eisers verder de mening toegedaan dat zij op basis van hun boeking in half pension gerechtigd waren op een verblijf in vol pension. Naar hun zeggen kregen eisers van het hotelpersoneel te horen dat er geen mogelijkheid was om vol pension te gebruiken, aangezien de keuken over de middag gesloten was.
3. Na hun thuiskomst hebben eisers in een schrijven dd. 15 maart 2005 gericht aan eerste en tweede verweerster hun klachten nogmaals herhaald, met name de afwezigheid van het zwembad zoals omschreven in de brochure, alsook de onmogelijkheid om vol pension te genieten hoewel dit voordeel eveneens in de brochure was vermeld. Om voormelde redenen wensten eisers een vergoeding te bekomen, begroot op 714,52 EUR.
Slechts op 30 mei 2005 maakte eerste verweerster het antwoordschrijven van tweede verweerster, reeds daterend van 11 mei 2005, over aan eisers.
Tweede verweerster erkende dat er een foutieve omschrijving in de brochure was vermeld, doch benadrukte dat er kon gebruik gemaakt worden van de accommodatie van het hotel Y, gelegen op een tiental minuten van hotel Z. In antwoord op het ongenoegen van eisers omtrent het gemiste verblijf in vol pension verduidelijkte tweede verweerster in haar schrijven dat deze promotie niet cumuleerbaar was met de promotie ‘gratis nachten 6+1’, waarvoor eisers hadden geopteerd. Tweede verweerster toonde zich tot slot bereid aan eisers een vergoeding ten belope van 57,42 EUR toe te kennen in de vorm van een kredietnota tot vergoeding van de niet genoten diensten.
In een emailbericht dd. 6 juni 2005 berichtten eisers aan eerste en tweede verweerster niet akkoord te gaan met de inhoud van het antwoordschrijven van tweede verweerster. Eisers herhaalden dat hen tijdens het verblijf uitsluitend als alternatief werd aangeboden het openbaar zwembad te gebruiken. Eisers benadrukten bovendien dat de accommodatie van het hotel Z, zoals omschreven in de brochure van verweerster, voor hen van doorslaggevend belang was geweest bij hun boeking.
De verklaring van verweerster omtrent de niet cumuleerbaarheid van de beide promoties werd door eisers aanvaard. Eisers herhaalden nogmaals de wens tot schadeloossstelling, begroot op een bedrag van 344,52 EUR voor het ontbreken van het zwembad, te verhogen met 100,00 EUR als morele schadevergoeding.
Bij schrijven dd. 9 augustus 2005 deelde tweede verweerster via eerste verweerster aan eisers mede geen bijkomende vergoeding toe te kennen.
4. Aangezien er geen minnelijke regeling mogelijk was, maakten eisers vervolgens op 14 september 2005 een procedure aanhangig bij de Geschillencommissie Reizen door middel van het daartoe bestemde klachtenformulier.
In dit vragenformulier vorderen eisers een vergoeding ten bedrage van 544,52 EUR, als volgt samengesteld:
-gebrek aan accommodatie: 30% van de prijs per nacht: 95,70 x 30% x 6 nachten x 2 personen = 344,52 EUR
-morele schadevergoeding voor gebrek aan informatie: 100,00 EUR
-kosten geschillencommissie: 100,00 EUR
Op 27 februari 2006 heeft eerste verweerster besluiten geformuleerd. Tweede verweerster heeft op 28 februari haar conclusie neergelegd.
Bij besluiten dd. 15 maart 2006 hebben xxxxxx nogmaals hun klachten herhaald en een antwoord geformuleerd op de conclusies van eerste en tweede verweerster. Op 19 april 2006 heeft eerste verweerster haar eindbesluiten neergelegd.
De beoordeling
A. Wat betreft de aansprakelijkheid
A.1 De aansprakelijkheid van eerste verweerster
5. In art. 1, 2° van de Wet tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling (hierna kortweg ‘Reiscontractenwet’ genoemd) wordt een contract tot reisbemiddeling als volgt omschreven:
‘contract tot reisbemiddeling: elke overeenkomst waarbij een persoon zich verbindt tot het verstrekken aan een andere, tegen betaling van een prijs, hetzij van een contract tot reisorganisatie, hetzij van een of meer afzonderlijke prestaties die enigerlei reis of verblijf mogelijk maken…’.
Geen van de partijen inzake betwist dat eerste verweerster, die louter bemiddelde bij de totstandkoming van het contract tussen tweede verweerster en eisers, in casu als reisbemiddelaar dient te worden beschouwd.
De verplichtingen van een reisbemiddelaar verschillen wezenlijk van deze van een reisorganisator. Daar waar de reisorganisator instaat voor de goede uitvoering van het reiscontract, overeenkomstig de verwachtingen die de reiziger redelijkerwijs mag koesteren, rust er op de reisbemiddelaar hoofdzakelijk een informatieverplichting alsook een algemene raadgevingsverplichting (art. 22 Reiscontractenwet).
6. In casu kan hoofde van eerste verweerster geen enkele tekortkoming aan de op jaar als reisbemiddelaar rustende verplichtingen worden weerhouden. Eerste verweerster was voor het vertrek van xxxxxx nog niet op de hoogte van de foutieve vermelding in de brochure van tweede verweerster. Dit blijkt duidelijk uit het de erkenning vanwege tweede verweerster dat de noodzakelijke errrata pas verschenen en rondgedeeld zijn aan de reisbemiddelaars na het vertrek van eisers.
In de gegeven omstandigheden was eerste verweerster bijgevolg niet in de mogelijkheid eisers voorafgaandelijk aan hun vertrek in te lichten omtrent de brochurefout en de afwezigheid van de geboekte accommodatie (sauna, whirlpool en zwembad).
Bijgevolg meent het Arbitraal College dat de aansprakelijkheid van eerste verweerster in casu niet betrokken is en wordt de klacht van eisers jegens eerste verweerster als ongegrond afgewezen.
A.2 De aansprakelijkheid van tweede verweerster
7. Tweede verweerster verdedigt in besluiten de stelling dat zij eveneens als een reisbemiddelaar dient beschouwd te worden, vermits haar tussenkomst zich beperkt tot het leveren van een enkelvoudige prestatie, nl. een verblijf.
In artikel 1, 1° van de Wet tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling wordt als een contract tot reisorganisatie omschreven:
‘…de overeenkomst waarbij een persoon zich in eigen naam jegens een andere verbindt, om tegen betaling van een totaalprijs, ten minste twee van de volgende drie diensten: vervoer, logies en andere niet met vervoer of logies verband houdende toeristische diensten die niet bijkomstig zijn ten opzichte van het vervoer of het logies, in een door hem en/of door een derde van tevoren georganiseerde combinatie te leveren, voor zover de diensten een overnachting behelzen of zich uitstrekken over een tijdspanne van meer dan vierentwintig uur…’.
In casu dient tweede verweerster, die naast het logies eveneens een bijkomende dienst, met name de skipassen, heeft geleverd, bijgevolg als reisorganisator gekwalificeerd worden.
8. Artikel 17 van de Reiscontractenwet schrijft voor:
‘…De reisorganisator is aansprakelijk voor de goede uitvoering van het contract, overeenkomstig de verwachtingen die de reiziger op grond van de bepalingen van het contract tot reisorganisatie redelijkerwijs mag hebben, en voor de uit het contract voortvloeiende verplichtingen, ongeacht of deze verplichtingen zijn uit te voeren door hemzelf dan wel door andere verstrekkers van diensten en zulks onverminderd het recht van de reisorganisator om deze andere verstrekkers van diensten aan te spreken…’.
De verwachtingen die de reiziger ‘op grond van de bepalingen van het contract tot reisorganisatie redelijkerwijze mag hebben’ worden in de eerste plaats gecreëerd door de beschrijving die de reisorganisator van deze contractuele diensten geeft in de brochure.
De bepalingen van de brochure maken ten andere deel uit van het contract en binden de reisorganisator die de brochure heeft uitgegeven.
In casu wordt door tweede verweerster niet betwist dat de informatie in haar vakantiebrochure met betrekking tot het overdekte zwembad, de whirlpool en de sauna foutief was.
Op grond van artikel 17 voormeld van de Resicontractenwet is tweede verweerster dan ook gehouden de schade te vergoeden die zij door het ontbreken van deze – nochtans beloofde – accommodatie heeft veroorzaakt.
ongegrond af te wijzen.
B. De schade
10. Op grond van artikel 18 van de Reiscontractenwet is verweerster als reisorganisator aansprakelijk voor alle schade die de reiziger oploopt wegens de gehele of gedeeltelijke niet- uitvoering van zijn verplichtingen. Daarenboven is de reisorganisator – zo hem een tekortkoming in de nakoming van een van zijn verplichtingen kan worden toegerekend – eveneens gehouden tot een billijke vergoeding voor de derving van het reisgenot.
Xxxxxx begroten de schade wegens het ontbreken van het zwembad, de sauna, de whirlpool en het solarium forfaitair op 30% van de reissom. Daarenboven vorderen zij een morele schadevergoeding ten belope van € 100,00 en terugbetaling van de procedurekosten.
Aldus begroten eisers hun schade volledig op forfaitaire wijze, zonder enige concreet stavingstuk omtrent de omvang van hun schade voor te leggen.
Wanneer het bestaan van de schade vaststaat, doch er geen concrete begrotingscijfers voorliggen, dringt een begroting ex aequo et bono (oftewel ‘naar billijkheid’) zich op (Cass. 23 oktober 1991, Arr. Cass. 1991-92, 180; Cass. 30 maart 1994, Arr. Cass. 1994, 340).
In de gegeven omstandigheden oordeelt het Arbitraal College het billijk aan eisers een vergoeding van € 285,00 EUR toe te kennen voor de materiële schade en de morele schade (= derving van reisgenot) die zij hebben geleden ingevolge het ontbreken van het zwembad, de sauna, de whirlpool en het solarium.
C. Het klachtengeld
11. Artikel 26 van het Geschillenreglement bepaalt dat de eiser als waarborg voor de arbitragekosten een bedrag gelijk aan 10% van de geëiste som, met een minimum van 100,00 EUR dient te betalen.
Het komt vervolgens aan het Arbitraal College toe te oordelen wie deze arbitragekosten definitief ten laste dient te nemen.
Niettegenstaande de gedeeltelijke gegrondheid van de klachten van eisers, komt hun schadebegroting het Arbitraal College als overdreven voor. Bij een meer redelijke begroting van hun schade-eis was een minnelijke regeling misschien mogelijk geweest en kon een arbitrale procedure gebeurlijk worden vermeden.
Om die reden acht het Arbitraal College het aangewezen eisers en tweede verweerster elk te veroordelen tot betaling van de helft van de procedurekosten. Vermits deze kosten integraal door eisers werden voorgeschoten, dient de helft van de voorgeschoten kosten aan hen te worden terugbetaald.
OM DEZE REDENEN
Het Arbitraal College,
Verklaart rechtsmacht te hebben om van de vordering kennis te nemen;
Verklaart de vordering van eisers ten aanzien van eerste verweerster toelaatbaar, doch ongegrond;
Verklaart de vordering van eisers ten aanzien van tweede verweerster toelaatbaar en in de hierna bepaalde mate gegrond;
Veroordeelt tweede verweerster om aan eisers te betalen de som van 285,00 EUR ten titel van schadeloosstelling;
Verwijst tweede verweerster in de helft van de kosten van het geding, begroot op het klachtengeld ten belope van 100,00 EUR, dat door eisers werd voorgeschoten, zodat aan eisers een bedrag van 50,00 EUR dient te worden terugbetaald;
Wijst het meer- of andersgevorderde af als ongegrond.
Aldus uitgesproken met eenstemmigheid te Brussel op 25 april 2006. Het arbitraal College
ARBITRALE BESLISSING VAN DE GESCHILLENCOMMISSIE REIZEN TE BRUSSEL
Zitting van 26 september 2006
Inzake:
De heer A, bestuurder, en zijn echtgenote, mevrouw B, samenwonende aan de xxx te xxx,
in eigen naam en qualitate qua, in hun hoedanigheid van ouders van hun minderjarig kind C, wonende op zelfde adres.
xxxxxx, die ter zitting vertegenwoordigd door Mr D, die verschijnt in plaats van Mr. E, advocaten, met kantoor aan de xxx;
TEGEN
De RO, met maatschappelijke zetel aan de xxx, xxx, Ondernemingsnummer xxx, licentie xxx;
eerste en tweede verweerster, ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw F (xxx) en mevrouw G (xxx).
hebben ondergetekenden:
1. de heer xxx, advocaat, wonende te xxx, xxx, in zijn hoedanigheid van voorzitter van het arbitraal college;
2. De heer xxx, wonende te xxx, xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de reissector;
3. De heer xxx, wonende te xxx, xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de verbruikers;
4. De heer xxx, wonende te xxx, xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de verbruikers;
5. De heer xxx, wonende te xxx, xxx, in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de reissector;
Xxxxx in hun hoedanigheid van scheidsrechters van de Geschillencommissie Reizen, met zetel te 0000 Xxxxxxx, Xxxxxx Xxxxxx XX-xxxx 00 (Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie),
volgende arbitrale beslissing geveld:
Wat de rechtspleging betreft:
Op 17 november 2005 werd het vragenformulier als bedoeld in artikel 10 van het Geschillenreglement ontvangen op het secretariaat van de Geschillencommissie Reizen.
De partijen werden vervolgens behoorlijk opgeroepen per aangetekend schrijven dd. 30 mei 2006 om te verschijnen op de zitting van 26 september 2006 en werd hen bij zelfde schrijven de procedurekalender ter beschikking gesteld.
Wat de grond van de zaak betreft:
I. Samenvatting van de feiten en retro-akten:
Uit de stukken van het dossier en de mondelinge toelichtingen van de partijen blijkt dat eisers een vakantie hebben geboekt naar Frankrijk, Les Arcs en Savoie, in hotel Z (4*), voor de periode van 25 december 2005 tot 3 januari 2006, voor de totale reissom van 3641,40 EUR.
Eisers laten, in substantie, als klacht gelden dat de bekomen prestaties geenszins overeenkwamen met de prestaties die werden beloofd in de reisbrochure. Ze verwijzen in dit verband naar het feit dat in de brochure werd aangekondigd dat het viersterren restaurants betroffen, terwijl ze bij aankomst verplicht waren hun maaltijd te nuttigen in een bistro, de kwaliteit van de maaltijden helemaal niet in overeenstemming was met wat zij mochten verwachten, zodat zij hun maaltijden elders hebben moeten nuttigen. Eisers geven aan dat zij een tegemoetkoming aangeboden kregen van 26 EUR per nacht/per persoon, doch betogen dat die schadevergoeding onvoldoende is en dat zij aanspraak maken op een schadevergoeding van 3641,40 EUR, zijnde de totale reissom.
Bij brief van 29 juli 2005 werd verweerster formeel in gebreke gesteld tot betaling van dit bedrag, nadat eerdere onderhandelingen tussen partijen vruchteloos bleven. In repliek hierop heeft verweerster bij brief dd. 9 september 2005 bevestigd dat ze haar standpunt aanhoudt en geen bijkomende vergoeding kunnen toekennen.
Bij gebrek aan minnelijke regeling zagen eisers zich genoodzaakt hun klacht via het daartoe bestemde klachtenformulier aanhangig te maken bij de geschillencommissie, waar zij hun eerder geformuleerde klachten ten laste van verweerders integraal hebben hernomen. In de gedinginleidende akte hebben zij de eerder gevorderde schadevergoeding bevestigd.
Bij conclusie dd. 26 juli 2006 heeft verweerster laten gelden dat, nu de boeking een enkelvoudige prestatie betreft (namelijk logies), de overeenkomst moet worden beschouwd als een contract tot reisbemiddeling, zodat haar aansprakelijkheid conform de desbetreffende bepalingen dient te worden beoordeeld. Meer specifiek voert zij aan dat zij terzake geen
resultaatsverbintenis draagt, doch voor de uitvoering ter plaatse enkel kan worden aangesproken indien haar een onzorgvuldigheid kan worden verweten. Met betrekking tot de klachten geeft zij aan dat van de in de brochure aangekondigde restaurants er één was geopend, maar dat het andere nog was gesloten. Zij erkent de reizigers daarover niet te hebben geïnformeerd. Zij voert aan dat de klachten van eisers nopens de kwaliteit van de maaltijden steun vinden in subjectieve indrukken en dat de eis in ieder geval overtrokken is.
Eisers hebben in hun conclusies hun feitenuiteenzetting hernomen en in antwoord op de conclusies van verweerster geargumenteerd dat het contract wel degelijk als een contract tot reisorganisatie dient te worden beschouwd, zoals trouwens uitdrukkelijk aangegeven op de bestelbon. Ten gronde laten zij opmerken dat de bewering van verweerster dat één restaurant waarvan sprake in de reisbrochure geopend was, onjuist is, wat overigens blijkt uit de mededeling van het hotel waarbij zij werden verwezen naar het litigieuze restaurant, dat wordt omschreven als een “bistrot” waar men slechts eenvoudige, dagdagelijkse menu’s kon bestellen. Ten aanzien van dit laatste restaurant hernemen zij hun grieven, dat het inferieure kwaliteit betrof in vergelijking tot wat in de reisbrochure was omschreven. Ze benadrukken dat in de reisbrochure sprake was van een accommodatie van hogere klasse tot zelfs luxueus met uitstekende service en superieur comfort en dat meer specifiek met betrekking tot de maaltijden in de brochure wordt aangegeven dat een uitgebreid en zeer verzorgd ontbijtbuffet en een heerlijk 4-gangenmenu is voorzien. Xxxxxx concluderen dat door dit alles het vakantiegenot zwaar werd gehypothekeerd, wat gelet op de eindejaarsperiode er ingrijpend werd ervaren. Zij achten het gevorderde schadebedrag dan ook verantwoord.
In haar schrijven van 18 september 2006 laat verweerster nog opmerken dat zij hun standpunt behouden, doch het schadebedrag verhogen tot 144 EUR nu de reservatie van eisers gold voor drie in plaats van twee personen. Zij betoogt dat de beheerder van het betrokken hotel de alternatieve eetgelegenheid Y omschrijft als een restaurant en dat de appreciatie van dit restaurant door eisers berust op een subjectieve indruk. Voor het overige stelt zij dat de eis overdreven is en dat de aangeboden compensatie afdoende is.
II. Beoordeling:
Het staat vast en het wordt door partijen overigens niet betwist dat huidig geschil betrekking heeft op de verplichtingen van de reisorganisator in het kader van het contract tot reisorganisatie. De aansprakelijkheid van verweerster dient dan ook te worden beoordeeld in het kader van de Wet van 16 februari 1994 tot regeling van het contract tot reisorganisatie en reisbemiddeling (hierna Reiscontractenwet).
Naar het oordeel van het Arbitraal College wordt het contract door verweerster ten onrechte gekwalificeerd als een contract tot reisbemiddeling. Immers de prestaties die in casu in het contact waren begrepen, namelijk de logies en maaltijden, zijn te beschouwen als verschillende prestaties. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat ze ook afzonderlijk worden aangeduid in de tekst van de Reiscontractenwet (zie art. 5, 2° en 3°; art. 10 §2, 1° en 2°), zodat het contract beantwoordt aan de definitie van artikel 1,1° van de Reiscontractenwet. Overigens, ten
overvloede, wordt in de bestelbon woordelijk aangegeven dat verweerster optreedt in haar hoedanigheid van reisorganisator.
Gelet op bovenstaande dient de aansprakelijkheid van verweerster te worden beoordeeld in het licht van volgende bepalingen. Bij toepassing van artikel 17 van de Reiscontractenwet is de reisorganisator ten overstaan van de reiziger contractueel aansprakelijk voor de goede uitvoering van het reiscontract, dit conform de termen van het reiscontract en de verwachtingen die de reiziger op basis hiervan redelijkerwijze mag hebben, ongeacht of de uit dit contract voortvloeiende verplichtingen zijn uit te voeren door hem zelf dan wel door andere dienstenverstrekkers op wiens diensten beroep wordt gedaan. Deze contractuele verplichtingen dienen te worden samengelezen met artikel 6 van de Reiscontractenwet op grond waarvan de informatie uit de reisbrochure bindend is voor de reisorganisator. Hij staat ook in voor de redelijke verwachtingen die hij op basis van de reisinformatie creëert.
Een en ander dient wel te worden beschouwd vanuit de bewijslastregeling, die bij eisers ligt (art. 1315 B.W.).
Op basis van de stukken waarop het Arbitraal College vermag acht te slaan, worden de klachten eveneens in belangrijke mate gegrond bevonden. Op de eerste plaats dient vastgesteld te worden dat in de reisbrochure op een zeer nadrukkelijke wijze wordt gefocust op de hoge kwaliteit van de aangeboden maaltijden. Dit creëert onmiskenbaar hoge verwachtingen bij de reiziger.
Er kan niet in redelijkheid worden tegengesproken dat die kwaliteit niet was gegarandeerd tijdens de reis, nu eisers werden verwezen naar een “bistrot” waarvan zowel in spraakgebruikelijke zin als op basis van de algemene ervaringsregels kan worden aangenomen dat deze vorm van restauratie niet dezelfde kwaliteit noch uitgebreid gamma van maaltijden aanbiedt als deze welke in de reisbrochure wordt aangekondigd. In ieder geval moet worden vastgesteld dat verweerster geen enkel tastbaar gegeven aanbrengt, die deze vermoedens weerleggen. De enkele bewering van de hotelier dat Y een restaurant is, is onvoldoende. In de aankondiging van de hotelier (stuk 5 eisers), wordt in ieder geval geen melding gemaakt van de faciliteiten van dit “restaurant”. De klacht die eisers terzake ter plaatse hebben neergelegd (stuk 7 eisers), werd evenmin tegengesproken.
Bovendien heeft verweerster eisers niet geïnformeerd van het feit dat niet alle in de reisbrochure voorziene prestaties ter plaatse zouden kunnen genoten worden, waartoe zij op basis van artikel
13 Reiscontractenwet nochtans gehouden was. Gelet op bovenstaande, meer specifiek de inhoud van de reisbrochure, zou overigens tevergeefs worden aangevoerd dat de maaltijden geen wezenlijk punt van het contract uitmaken. Xxxxx heeft verweerster eisers de kans ontnomen om op basis van voldoende duidelijke informatie een keuze te maken tussen de aanvaarding van het alternatief dan wel annulatie van de reis.
Gelet op de bewezen verklaarde klachten zijn eisers gerechtigd op een schadeloosstelling. Het Arbitraal College is van oordeel dat de door eisers gevorderde schadevergoeding vertrokken is. Bij de begroting ervan wordt rekening gehouden met het feit dat eisers nog een belangrijk deel
van de prestaties op een normale manier hebben kunnen genieten. Het Arbitraal College acht het dan ook passend om een ex aequo et bono bepaalde schadevergoeding toe te kennen ten bedrage van 500 EUR. Eisers vorderen een interest van 12% met ingang van de datum van de tussen te komen beslissing. Er is evenwel geen enkele reden – en er wordt evenmin een reden aangevoerd door eisers – om af te wijken van de gebruikelijke wettelijke interesten van 7%.
Gelet op het feit dat de gevorderde schadevergoeding van eisers slechts gedeeltelijk gegrond kan worden ingewilligd, acht het Arbitraal College het redelijk om het klachten geld bij helften om te slaan onder eisers en tweede verweerster. Te dezen moet immers in aanmerking worden dat de omvang van het klachtengeld wordt bepaald in functie van de hoegrootheid van de schade- eis.
Om deze redenen,
Het Arbitraal College,
Verklaart zich bevoegd om van de vordering kennis te nemen;
Verklaart de vordering toelaatbaar, en verklaart ze gegrond in volgende mate;
Veroordeelt tweede verweerster om eisers te betalen, de som van 500 EUR, meer de wettelijke interesten gelijk aan 7% van datum van deze beslissing.
Legt de kosten van het geding, met name het door eisers betaalde klachtengeld ten bedrage van 364,14 EUR., voor de helft ten laste van verweerster. Laat de overige helft ten laste van de eisers.
Aldus uitgesproken met unanimiteit van stemmen te Brussel op 26 september 2006. Het Arbitraal College,