Definitieve beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
Definitieve beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant
op de op 7 maart 2019 door ons ontvangen aanvraag voor een ontheffing ingevolge artikel 3.3, eerste lid, en artikel 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming van Windpark Agro-Wind BV voor de exploitatie van windpark Agro-Wind Reusel, uit te voeren nabij de Postelsedijk, 5541 NM te Reusel, in de gemeente Reusel-De Mierden.
INHOUDSOPGAVE
3
5
7
1.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant 7
2.1 Aangevraagde activiteiten 8
2.5 Mitigerende maatregelen en staat van instandhouding 11
2.6 Gedeeltelijke afwijzing van gevraagde ontheffing 12
21
Bijlage 2. Locatie Windpark Agro-Wind
22
Bijlage 3. Meldingsformulier start werkzaamheden
23
BESLUIT
1 Onderwerp
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben op 7 maart 2019 van Windpark Agro-Wind BV een aanvraag ontvangen voor een ontheffing ingevolge artikel 3.3, eerste lid, en artikel 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. De aanvraag betreft een verzoek tot ontheffing voor het overtreden van verboden ten aanzien van beschermde soorten, dit als gevolg van de exploitatie van een op te richten windpark, bestaande uit elf windturbines, uit te voeren nabij de Postelsedijk, 5541 NM te Reusel, in de gemeente Reusel-De Mierden.
2 Ontwerpbesluit
Gelet op de bepalingen van de Wet natuurbescherming besluiten wij:
I. aan Windpark Agro-Wind BV, Xxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX xx Xxxxxx, ontheffing te verlenen, op grond van artikel 3.3, eerste lid, en artikel 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, van de bepalingen als bedoeld in:
• artikel 3.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, voor de:
spreeuw (Sturnus vulgaris), merel (Turdus merula), kramsvogel (Turdus pilaris), zanglijster (Turdus philomelos), koperwiek (Turdus iliacus), grauwe vliegenvanger (Muscicapa striata), roodborst (Erithacus rubecula), bonte vliegenvanger (Ficedula hypoleuca), zwarte roodstaart (Phoenicurus ochruros), gekraagde roodstaart (Phoenicurus phoenicurus), tapuit (Oenanthe oenanthe), heggenmus (Prunella modularis), ringmus (Passer montanus), veldleeuwerik (Alauda arvensis), witte kwikstaart (Motacilla alba), boompieper (Anthus trivialis), graspieper (Anthus pratensis), keep (Fringilla montifringilla), vink (Fringilla coelebs), groenling (Chloris chloris), kneu (Linaria cannabina), putter (Carduelis carduelis), sijs (Spinus spinus), geelgors (Emberiza citrinella) en rietgors (Emberiza schoeniclus);
• artikel 3.5, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, voor de:
gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii), laatvlieger (Eptesicus serotinus) en rosse vleermuis (Nyctalus noctula);
voor de periode tot en met 31 december 2046;
met de in bijlage 1 genoemde voorschriften, voor de exploitatie van een op te richten windpark, bestaande uit 11 windturbines, op de percelen kadastraal bekend gemeente Reusel, sectie G, nummers 228, 288, 336, 392, 578 en 615 (2 turbines) en gemeente Reusel,
sectie B, nummers 1694, 1743, 2197 en 2198;
II. dat de beschrijving van de activiteiten in de aanvraag, in de toelichting en in de aanvullingen hierop, voor zover deze betrekking heeft op de soorten, en bijlagen 1 en 2, deel uitmaken van het besluit als genoemd onder I;
III. de gevraagde ontheffing voor het overige af te wijzen, op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, van de bepaling als bedoeld in:
• artikel 3.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, voor de:
grauwe gans (Anser anser), wilde eend (Anas platyrhynchos), holenduif (Columba oenas), houtduif (Columba palumbus), gierzwaluw (Apus apus), koekoek (Cuculus canorus), meerkoet (Fulica atra), blauwe reiger (Ardea cinerea), grote zilverreiger (Ardea alba), kievit (Vanellus vanellus), wulp (Numenius arquata), houtsnip (Scolopax rusticola), watersnip (Gallinago gallinago), kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus), stormmeeuw (Larus canus), wespendief (Pernis apivorus), bruine kiekendief (Circus aeruginosus), sperwer (Accipiter nisus), boomvalk (Falco subbuteo), buizerd (Buteo buteo), gaai
(Garrulus glandarius), kauw (Corvus monedula), goudhaan (Regulus regulus), vuurgoudhaan (Regulus ignicapilla), pimpelmees (Cyanistes caeruleus), koolmees (Parus major), boomleeuwerik (Lullula arborea), oeverzwaluw (Riparia riparia), boerenzwaluw (Hirundo rustica), huiszwaluw (Delichon urbicum), tjiftjaf (Phylloscopus collybita), fitis (Phylloscopus trochilus), zwartkop (Sylvia atricapilla), tuinfluiter (Xxxxxx xxxxx), braamsluiper (Sylvia curruca), grasmus (Sylvia communis), sprinkhaanzanger (Locustella naevia), spotvogel (Hippolais icterina), kleine karekiet (Acrocephalus scirpaceus), rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus), winterkoning (Nannus troglodytes), grote lijster (Turdus viscivorus), blauwborst (Luscinia svecica), roodborsttapuit (Saxicola rubicola), gele kwikstaart (Motacilla flava), appelvink (Coccothraustes coccothraustes), goudvink (Pyrrhula pyrrhula), grote barmsijs (Acanthis flammea) en kruisbek (Loxia curvirostra).
Bijlage 1: voorschriften
Bijlage 2: locatie Windpark Agro-Wind
Bijlage 3: meldingsformulier start werkzaamheden (zie voorschrift 1) 's-Hertogenbosch, 17 februari 2020
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant namens deze,
De heer J.A.J. Lenssen,
Directeur Omgevingsdienst Brabant Noord
1 Aanvraag
Op 7 maart 2019 hebben wij van Windpark Agro-Wind BV een aanvraag ontvangen voor een ontheffing ingevolge artikel 3.3, eerste lid, en 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. De aanvraag is op 13 augustus en 8 november 2019 aangevuld. Een uitgebreide omschrijving van de activiteiten opgenomen in de aanvraag met bijlagen. De aanvraag is geregistreerd onder nummer Z/093155.
2 Bevoegd gezag
Omdat de activiteit wordt verricht in de provincie Noord-Brabant, zijn wij op grond van artikel 1.3 van de Wnb bevoegd om op de aanvraag te beslissen. Indien aan de orde betrekken wij tevens gevolgen van de activiteit voor de soorten buiten onze provinciegrens en buiten Nederland bij ons besluit.
3 Reguliere voorbereidingsprocedure
In deze procedure wordt de reguliere voorbereidingsprocedure overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 4 van de Algemene wet bestuursrecht toegepast.
4 Ontvankelijkheid
Ten aanzien van de aspecten van de aanvraag waarvoor een ontheffing ingevolge de Wnb is vereist, hebben wij beoordeeld of de aanvraag volledig is en voldoende gegevens bevat. Wij zijn van oordeel dat de aanvraag voldoende informatie bevat voor een goede beoordeling van die aspecten waarvoor een ontheffing is gevraagd.
5 Crisis- en herstelwet (Chw)
Omdat Windpark Agro-Wind een project betreft als bedoeld in het eerste lid van artikel 9b van de Elektriciteitswet, is op grond van artikel 1.1, eerste lid, onder a, in samenhang met categorie 2.2 van bijlage I van de Chw, de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit brengt onder meer met zich mee dat:
• Een beroepschrift reeds de gronden van beroep moet bevatten. Het indienen van een pro- forma beroepschrift of het aanvullen na afloop van de beroepstermijn is niet mogelijk;
• De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, na afloop van de beroepstermijn, een termijn heeft van 6 maanden voor het doen van een uitspraak op een beroep.
6 Overige regelgeving
Bij de beoordeling van onderhavige aanvraag zijn andere aspecten dan gerelateerd aan soortenbescherming op grond van de Wnb en de daarbij behorende regelgeving niet betrokken. Een toestemming op basis van andere wet- en regelgeving kan derhalve aan de orde zijn, onder andere voor ruimtelijke ordening of bouwen.
7 Terinzagelegging van het ontwerpbesluit
De kennisgeving over het ontwerpbesluit is gepubliceerd op de website xxxxx://xxx.xxxxxxxxxxxxxxx.xx op 19 november 2019. Vervolgens heeft het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage gelegen, te weten van 19 november 2019 tot en met 30 december 2019, en is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen naar voren te brengen. Op het ontwerpbesluit ontheffing Wnb soortbescherming zijn 29 zienswijzen ontvangen.
1 Wettelijk kader - Wet natuurbescherming
1.1 Beschermingsregimes
Op basis van de Wet natuurbescherming zijn er drie beschermingsregimes. Het eerste regime geldt voor vogels op grond van de Vogelrichtlijn. Artikelen 3.1, 3.2 en 3.4 van de Wnb hebben betrekking op verschillende verbodsbepalingen voor vogelsoorten, waarvoor GS ontheffing kunnen verlenen. De artikelen 3.3 en 3.4 geven de voorwaarden voor het kunnen verlenen van de ontheffing.
Het tweede beschermingsregime geldt voor planten en dieren op basis van de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn. Artikelen 3.5 en 3.6 van de Wnb hebben betrekking op verschillende verbodsbepalingen voor deze plant- en diersoorten, waarvoor GS ontheffing kunnen verlenen. De artikelen 3.8 en 3.9 geeft de voorwaarden voor het kunnen verlenen van een ontheffing.
Het derde regime beschrijft de bepalingen voor andere (nationaal beschermde) soorten. Artikel 3.10 van de Wnb heeft betrekking op verschillende verbodsbepalingen voor deze plant- en diersoorten en geeft de voorwaarden waaronder GS ontheffing kunnen verlenen.
Voor alle soorten geldt in alle gevallen de algemene zorgplicht (artikel 1.11 van de Wnb). Het gaat dan zowel om beschermd als onbeschermde dier- en plantensoorten. De zorgplicht geldt ongeacht of er een vrijstelling geldt of een ontheffing is verleend. Hierin wordt bepaald dat eenieder zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, schade aan deze soorten dient te voorkomen.
In artikel 5.4 van de Wnb zijn gronden opgenomen waarop een verleende ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd. De ontheffing kan in elk geval worden ingetrokken indien blijkt dat de ontheffinghouder zich niet houdt aan de voorschriften.
1.2 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Provinciale Staten hebben ten aanzien van soortbescherming aanvullende kaders vastgesteld. Deze zijn neergelegd in paragraaf 2.6.1 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant. Voor bepaalde soorten en handelingen zijn vrijstellingen opgenomen.
2 Toetsing
2.1 Aangevraagde activiteiten
De aangevraagde activiteit betreft het exploiteren van een windpark, bestaande uit elf windturbines in drie evenwijdige lijnopstellingen. De turbines krijgen een ashoogte van 130 of 166 meter en een rotordiameter van 140 of 160 meter. Volgens de planning start de aanleg van het windpark in september 2020 en wordt het windpark op 1 augustus 2021 in gebruik genomen. De exploitatietijd is naar verwachting 25 jaar. Om deze reden wordt een ontheffing aangevraagd voor de periode van 25 jaar, dat is tot en met 2046.
Een uitgebreide omschrijving van de activiteiten is opgenomen in de aanvraag. Op verzoek van aanvrager zal voor de aanleg van de benodigde toegangswegen, parkbekabeling en opstelplaatsen van de windturbines in later stadium een aanvullende ontheffing soorten worden aangevraagd.
2.2 Mogelijke effecten
Het in gebruik hebben van het windpark kan gevolgen hebben voor beschermde soorten. Het is te voorzien dat, voor welke dimensies van de turbines ook wordt gekozen, vogels en vleermuizen slachtoffer zullen worden van de draaiende turbinebladen. Er is daarom onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten om te bepalen welke soorten en in welke aantallen jaarlijks slachtoffer zullen worden.
Wijze van onderzoek
Om de verspreiding van beschermde soorten in het gebied in kaart te brengen is zowel bronnenonderzoek als veldonderzoek uitgevoerd. De werkwijze en resultaten komen uitgebreid aan de orde in de Natuurtoets.
Het onderzoek naar broedvogels bestaat uit een bezoek (quickscan) op 24 september 2018 alsmede bronnenonderzoek, waarbij onder meer gebruik is gemaakt van de databank NDFF. Voor onderzoek naar vleermuizen zijn twee bezoekrondes uitgevoerd in juni en juli 2017, met de nadruk op vliegroutes en (zomer)verblijfplaatsen. In 2018 zijn vier bezoeken aan het plangebied gebracht, in juni, september en oktober. Met behulp van een batlogger is op grondniveau transectonderzoek uitgevoerd, waarna de registraties op soortniveau zijn gedetermineerd. Tevens is eind augustus en medio oktober onderzoek uitgevoerd naar verblijfplaatsen, met behulp van de batdetector.
Gevolgen voor vogels
Op basis van de beschikbare gegevens en van resultaten van slachtofferonderzoeken in bestaande windparken is een inschatting gemaakt van de totale jaarlijkse vogelsterfte als gevolg van aanvaringen met de windturbines. Uitgangspunt hierbij is het onderzoeksgegeven dat in Nederland en België per windturbine gemiddeld 20 vogelslachtoffers per jaar vallen. Deze gegevens zijn vooral afkomstig zijn van windparken in vogelrijke kustgebieden. Gezien de ligging van het windpark valt aan te nemen dat er geen gestuwde trekbewegingen zijn te verwachten en het vooral gaat om lokale vliegbewegingen. Het is daarom waarschijnlijk dat het aantal vogelslachtoffers in Windpark Agro-Wind ruim onder het gemiddeld van 20 slachtoffers per jaar zal liggen. Voor dit halfopen agrarisch landschap wordt op basis van deskundigenoordeel voorspeld dat het maximaal aantal vogelslachtoffers 10 dieren per jaar per turbine zal bedragen. Voor de geplande 11 turbines betekent dit een jaarlijks totaal van maximaal 110 vogelslachtoffers. Dit leidt tot overtreding van het verbod als genoemd artikel 3.1, eerste lid, van de Wnb.
Voor vogels is een selectie gemaakt van soorten die mogelijk slachtoffer kunnen worden van een aanvaring met een windturbine in het windpark. Het betreft in totaal 74 vogelsoorten. Onder de trekvogels wordt met name onder lijsterachtigen sterfte verwacht. Voor de merel, kramsvogel, zanglijster, koperwiek en roodborst is de voorziene sterfte gesteld op 10 dieren elk. Voor andere soorten met een voorziene sterfte van ten minste 1 dier jaarlijks is het aantal slachtoffers gesteld op 1 tot 2 per soort. Voor 49 soorten geldt dat de voorziene sterfte minder dan 1 dier per jaar betreft. Dit betreft incidentele sterfte, die niet leidt tot overtreding van een verbodsbepaling uit de Wnb.
Gevolgen voor vleermuizen
In het plangebied komen meerdere vleermuissoorten voor. Bij onderzoek zijn de volgende soorten geregistreerd met tussen haakjes (afgerond) de hun relatieve aandeel: gewone dwergvleermuis (86%), rosse vleermuis (5%), laatvlieger (5%) en ruige dwergvleermuis (2%). De overige 2% beslaat de laatvlieger, watervleermuis, franjestaart, baard-/Brandtsvleermuis, grootoorvleermuis spec. en ingekorven vleermuis.
Vleermuizen kunnen worden geraakt door de rotorbladen, dan wel in de nabijheid ervan door het drukverschil gewond raken of sterven (barotrauma). De kans op een aanvaring is afhankelijk van de eigenschappen en locatie van de turbines (open gebied, bosgebied, kustgebied), de dichtheid van de verschillende soorten en hun gedrag. Met name de meer hoogvliegende soorten, zoals de laatvlieger, rosse vleermuis en migrerende ruige dwergvleermuis, vliegen vaker op rotorhoogte en lopen daarmee het meeste risico. De overig genoemde soorten zijn veelal ‘laagvliegers’ en worden vrijwel nooit als aanvaringsslachtoffer gevonden. Slachtoffers onder deze soorten worden dan ook niet verwacht.
Het plangebied kan worden gekenschetst als een bosrijk gebied, waarbij geldt dat er sprake is van een verhoogd risico op slachtoffers onder vleermuizen. Voor windparken in dergelijke landschappen wordt het aantal slachtoffers per turbine per jaar geschat op 5 tot 20. Voor Windpark Agro-Wind wordt veiligheidshalve uitgegaan van het maximale aantal van 20 slachtoffers per turbine per jaar. Voor het gehele park komt dit uit op maximaal 220 te verwachten aanvaringsslachtoffers per jaar onder vleermuizen. Deze voorziene sterfte leidt tot overtreding van het verbod als genoemd in artikel 3.5, eerste lid, van de Wnb. De slachtoffers zijn naar soort toegerekend als getoond in tabel 1 (gecorrigeerd voor de Myotis-soorten, omdat deze dieren vrijwel nooit op rotorhoogte vliegen). In deze tabel staan tevens de te verwachten slachtofferaantallen genoemd voor het naastgelegen, nog op te richten Windpark de Pals en de twee turbines in Arendonk.
Tabel 1. Te verwachten aantallen slachtoffers onder vleermuizen drie windparken
Soort | Aantal slachtoffers Agro-Wind | Aantal slachtoffers de Pals | Aantal slachtoffers Arendonk | Totaal |
Gewone dwergvleermuis | 195 | 12 | 35 | 242 |
Ruige dwergvleermuis | 4 | 8 | <1 | 13 |
Laatvlieger | 10 | 2 | 2 | 14 |
Rosse vleermuis (lokaal) | 8 | 2 | 2 | 12 |
Rosse vleermuis (trek) | 3 | <1 | <1 | 4 |
Totaal | 220 | 25 | 39 | 284 |
Slachtoffers vallen vooral in de nazomer en herfst, ook bij niet-migrerende soorten. In deze periode trekt een groot aantal ruige dwergvleermuizen en, in mindere mate, rosse vleermuizen door Nederland. Sterfte komt vooral voor bij lagere windsnelheden, waarbij de turbine in bedrijf is gesteld maar waarbij de vleermuizen nog actief zijn op rotorhoogte.
De inschakelsnelheid (cut in-speed) ligt rond de 3 m/s, terwijl de vleermuisactiviteit op hoogte pas belangrijk begint af te nemen bij een hogere windsnelheid (6 m/s). Gevolg hiervan is dat de meeste vleermuisslachtoffers vallen bij windsnelheden tussen de 3 en 6 m/s.
De staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis is gunstig. Voor de ruige dwergvleermuis zijn geen trends voorhanden. De populatie van de laatvlieger wordt als stabiel beoordeeld, maar de zoogdiervereniging houdt rekening met een negatieve trend op basis van gegevens gecombineerd met de 'indruk' van actieve veldwerkers. Van de rosse vleermuis ontbreken harde cijfers, maar de aantallen lijken (fors) af te nemen. De rosse vleermuis staat dan ook op de rode lijst in de categorie ‘kwetsbaar’1.
Andere soortgroepen
Andere soortgroepen dan vogels en vleermuizen, zoals amfibieën, reptielen, vissen en grondgebonden zoogdieren, ondervinden geen negatieve gevolgen van de in werking zijnde turbines. Overtreding van enig verbod uit de Wnb valt dan ook uit te sluiten.
2.3 Alternatievenafweging
De transitie naar duurzame energie is noodzakelijk, gelet op de gevolgen van klimaatverandering. Het plaatsen van windturbines speelt hierbij een belangrijke rol. Het niet plaatsen van deze turbines is dan ook geen reëel alternatief.
Ook de gemeente Reusel-De Mierden kent vanuit de Brabantse energietransitie een forse opgave voor het realiseren van duurzame energieprojecten. Dit brengt met zich mee dat in de Kempengemeenten, waar Reusel-De Mierden deel van uitmaakt, circa 186 windturbines moeten worden geplaatst. In de bij de provinciale Omgevingsvisie behorende plan-MER wordt de studie van POSAD (2016)2 gebruikt om de plaatsing van windturbines in de provincie inzichtelijk te maken. Bij de keuze zijn randvoorwaarden gehanteerd in relatie tot geluidshinder en externe veiligheid. Hierbij is tevens rekening gehouden met beperkingen vanuit natuur. Gezien deze randvoorwaarden is binnen de gemeentegrenzen één gebied aanwezig met een nagenoeg aaneengesloten omvang dat ruimte biedt voor windturbines. Bij de vaststelling van de voorkeurslocatie is afweken van de eerder gekozen variant, door alle opstelplaatsen van de turbines 50 meter van de bosrand af te verleggen.
Vleermuizen maken veel gebruik van bosranden. Door het vergroten van de afstand tot de bosrand wordt de kans op een aanvaring door vleermuizen verder verkleind.
Gezien het bovenstaande is ons gebleken dat er geen redelijke alternatieven mogelijk zijn, die zouden leiden tot een kwalitatief gelijkwaardig resultaat. De alternatievenafweging is hiermee dan ook voldoende onderbouwd.
2.4 Belang van de aanvraag
De ontheffing is gevraagd op grond van de belangen ‘de volksgezondheid en openbare veiligheid’, zoals genoemd in artikel 3.3, vierde lid, van de Wnb, en ‘andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten’, als genoemd in artikel 3.8, vijfde lid, onder b, van de Wnb.
Het geplande windpark dient het beperken van de effecten van klimaatverandering, als gevolg van het gebruik van niet-duurzame (fossiele) energiebronnen, dit door middel van de opwekking van elektrische energie. De hieruit voortkomende stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde leidt tot een stijgende zeespiegel. Het Planbureau voor de Leefomgeving stelt dat klimaatverandering voor Nederland effecten kan hebben op de waterhuishouding als gevolg van het risico op overstromingen
1 Kennisdocument rosse vleermuis, BIJ12 Utrecht
2 POSAD (2016) Gebiedsstrategie duurzame energieopgave Provincie Noord-Brabant
en verzilting. Voor beschermde soorten geldt dat zij kunnen verdwijnen uit Nederland als gevolg van de klimaatverandering.
Voor de voedselproductie dreigt frequentere schade door weerextremen. Voor de volksgezondheid kunnen de extreme weersomstandigheden leiden tot meer infectieziekten en een toename van het aantal allergiedagen. Bij de opwekking van energie door verbranding van fossiele brandstoffen komen emissies van luchtverontreinigende stoffen vrij, zoals NOx-verbindingen en fijnstof, welke schadelijk zijn voor de volksgezondheid. De opwekking van energie met behulp van windturbines voorkomt emissie van deze luchtverontreinigende stoffen.
Gelet op de naar voren gebrachte omstandigheden zijn wij van oordeel dat de aangedragen belangen voldoende onderbouwd zijn om de gevraagde ontheffing te kunnen verlenen.
2.5 Mitigerende maatregelen en staat van instandhouding
Vogels
Voor de trekvogels zijn de gevolgen van het in gebruik hebben van het Windpark Agro-Wind getoetst aan de flyway-populatie en voor de lokale vogels aan de Nederlandse populatie. Wanneer de extra sterfte door het windpark wordt afgezet tegen de jaarlijkse natuurlijk sterfte per soort dan kan worden berekend dat de extra jaarlijkse sterfte voor alle soorten onder de 1% van de natuurlijke sterfte blijft. Zodoende wordt voor alle aangevraagde vogelsoorten voldaan aan het 1%-ORNIS-criterium en is daarmee aannemelijk gemaakt dat deze sterfte voor geen van de betreffende vogelsoorten leidt tot aantasting van de gunstige staat van instandhouding.
Vleermuizen
Voor vleermuizen wordt voorgesteld om elke windturbine van een stilstandvoorziening te voorzien. Een stilstandvoorziening bestaat uit vaste grenswaarden waarbij de turbines worden stilgezet. Dit is alleen nodig in de periode dat de meeste vleermuizen zijn te verwachten. De stilstandvoorziening zal leiden tot een reductie van het aantal aanvaringsslachtoffers onder vleermuizen van 46 tot 90%. In het geval van Windpark Agro-Wind is voorzien dat dit aantal met 80% zal dalen. Dit leidt tot de volgende voorziene sterftecijfers.
Tabel 2. Te verwachten aantallen slachtoffers onder vleermuizen, met stilstandvoorziening (slachtoffer- reductie 80%), Cumulatief Agro-Wind, de Pals en Arendonk.
Soort | Aantal slachtoffers 3 windparken | 1%-criterium additionele sterfte |
Gewone dwergvleermuis | 48,4 | 51 |
Ruige dwergvleermuis | 2,6 | 28 |
Laatvlieger | 2,8 | 3 |
Rosse vleermuis (lokaal) | 2,4 | 3 |
Rosse vleermuis (trek) | 0,8 | 220 |
Ook voor de windparken De Pals en Arendonk is (bij voorschrift) een stilstandvoorziening van toepassing.
Uitgaande van een netwerkpopulatie van de soorten binnen een ‘catchment area’3 met een straal van 30 kilometer, betekent de stilstandvoorziening dat de additionele sterfte door Windpark Agro- Wind, gecumuleerd met die van de naastgelegen op te richten windparken de Pals en Arendonk, onder de 1%-mortaliteitsnorm zal blijven, waarmee kan worden gewaarborgd dat de staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis niet in het geding komt.
Zoals uit tabel 2 mag blijken is het nodig om voor vleermuizen een sterftereductie te bereiken van 80%. Verschillende studies, zoals Xxxxxx et al. (2011)4 tonen aan dat verhoging van de cut-in speed tot belangrijke sterftereductie leidt, van 44% tot 93%. Een andere variabele bij de mitigatie middels stilstand is, naast de windsnelheid, de temperatuur. Vleermuisactiviteit neemt in de regel af bij een lagere temperatuur5. Door de turbines pas bij een lagere temperatuur in te schakelen wordt sterfte voorkomen. De vleermuisactiviteit neemt ook af bij regen van enige betekenis.
Aanvrager stelt voor, ter realisatie van de sterftereductie voor vleermuizen, om een stilstandvoorziening toe te passen op de elf turbines. Daarbij wordt de cut-in speed gedurende de nacht en in de actieve periode van de vleermuizen verhoogd naar 5 m/s. Daarnaast wordt, voor het nauwkeurig toepassen van een algoritme ter verdere reductie van sterfte, de activiteit van vleermuizen op rotorhoogte gevolgd vanuit een gondel van één van de turbines van het windpark Agro-Wind.
Deze voorzieningen zijn in grote lijnen voldoende. Om het vereiste, de hoge reductiepercentage van 80% te borgen, scherpen wij middels een voorschrift de stilstandvoorziening als volgt aan. De rotors van de windturbines staan stil, of draaien niet sneller dan één omwenteling per minuut, wanneer al de volgende omstandigheden van toepassing zijn:
- periode van 1 april tot en met 15 oktober, en
- het tijdstip ligt tussen zonsondergang en zonsopkomst, en
- de temperatuur is boven de 10oC, gemeten op gondelhoogte, en
- de windsnelheid is lager of gelijk aan 6 m/s, en
- de neerslag bedraagt minder dan 1 mm per uur.
Door het nemen van de mitigerende maatregelen en het in acht nemen van de specifieke voorschriften komt de gunstige staat van instandhouding van de onder I van dit besluit genoemde vogel- en vleermuissoorten niet in het geding door het in bedrijf hebben van de windturbines in Windpark Agro-Wind.
2.6 Gedeeltelijke afwijzing van gevraagde ontheffing
Ontheffing is gevraagd van de verbodsbepalingen als genoemd in artikel 3.1, eerste lid, van de Wnb, voor 49 vogelsoorten, waarbij een sterfte van minder dan 1 individu per soort is voorzien. Hierbij verwijzen we naar de lijst van vogelsoorten als genoemd in onderdeel III van het dictum in dit besluit. Deze sterfte valt te definiëren als ‘onvoorzien’. Daarbij is er geen sprake van het ‘opzettelijk doden’ van vogels, zoals bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wnb. Omdat deze verbodsbepaling niet wordt overtreden is een ontheffing hiervoor niet aan de orde.
3 De schaal waarop regelmatige genetische uitwisseling plaatsvindt binnen een soort bepaalt de kleinste geografische eenheid waarop een populatie zinvol gedefinieerd kan worden. Dit gebied wordt catchment area genoemd.
4 Xxxxxx, X, M.Xxxx, X Xxxxxxxxxxx, X. Xxxxx (2011). Altering turbine speed reduces bat mortality at wind- energy facilities. Frontiers in Ecology & Environment, 2011; 9(4): 209-214.
5 Vleermuisprotocol Netwerk Groene Bureaus, 2017.
2.7 Ingediende zienswijzen op het ontwerpbesluit
Naar aanleiding van het ontwerpbesluit op de aanvraag zijn binnen de door de wet gestelde termijn 27 zienswijzen op ons ontwerpbesluit ingebracht. In onderstaande overzichten staan de indieners vermeld, worden de zienswijzen samengevat, is onze reactie op de zienswijze weergegeven en is aangegeven of de reactie een aanpassing van het besluit nodig maakt.
Corsa RdM | Refnr. | Naam | Postcode | Opmerkingen |
2043 | 1 | AVG* | 3295 AE | Particulier, zienswijze ziet niet op Wnb-soorten |
2216 | 2 | Vogelwerkgroep De Kempen | 5531 CH | |
2215 | 3 | Stichting Brabantse Milieu Federatie | 0000 XX | Xxxx xxxxxx Xx. Groen Kempenland |
2233 | 4 | AVG* | 5531 RX | Particulier |
2257 | 5 | AVG* | 5541 PK | Namens WG 'Geen windmolens in Reusel'; zienswijze ziet niet op Wnb-soorten |
2258 | 6 | Stichting Milieuwerkgroep Kempenland | 5571 TZ | |
2269 | 7 | Xxxxxx-Coppens Advocaten/Adviseurs | 5750 AA | Namens 17 indieners |
2268 | 8 | Zypp Advocaten | 6800 AX | Namens 5 indieners, zienswijzen zien niet op Wnb-soorten |
0011 | 9 | AVG* | 5531 NE | Particulier, zienswijze ziet niet op Wnb-soorten |
2271 | 10 | AVG* | 5531 CE | Particulier, zienswijze ziet niet op Wnb-soorten |
* In verband met AVG geanonimiseerd |
Ref nr | Volg nr | Samenvatting | Reactie | Gevolg |
2 | 1 | Naar het effect van windmolens op bos- en heidevogels is nog nauwelijks onderzoek gedaan. Maar een gebrek aan onderzoek, betekent natuurlijk niet dat het effect er niet is. De kans dat bijvoorbeeld de nachtzwaluw verdwijnt schatten wij ook behoorlijk hoog in. Dit geldt ook voor roofvogels zoals de wespendief. | De gevolgen voor de nachtzwaluw en wespendief zijn afdoende inzichtelijk gemaakt en meegewogen bij de beoordeling van de ontheffingsaanvraag. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
2 | 2 | Voor overwinterende vogels wijzen de eerste onderzoeken erop dat er voor een aantal soorten een negatieve correlatie is met de aanwezigheid van windmolens. Hierbij wordt verwezen naar Siersema et al. (2019): Vogels van de Beerse Overlaat, Sovon-rapport 2019/89. | Het betreffende rapport vermeldt in paragraaf 6.2.2 dat de ruimtelijke analyses van de wintervogels "geen eenduidige indicatie opleveren op voor het verstorende effect van windturbines." De soorten die wel een relatieve afname laten zien zijn vooral soorten van open gebied zoals roofvogels, ganzen en zwanen. De Beerse Overlaat is een grootschalig open gebied met een hoog aantal boerenlandvogels, in de nabijheid van een rivier, en is daarmee niet te vergelijken met de planlocatie. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
2 | 3 | In het gebied De Peelse Heide zijn in 2019 tien territoria van de nachtzwaluw vastgesteld. De kans dat ze verdwijnen door de aanleg van de windturbines wordt ingeschat als behoorlijk hoog. | De aangedragen gegevens zijn niet nader onderbouwd en ons ook niet bekend. Bureau Waardenburg heeft in juli 2019 een viertal territoria van de nachtzwaluw vastgesteld. Voorts zijn op 2 beoogde lijnopstellingen in juni 2019 een week lang twee automatische luisterkasten in werking geweest. Daarbij is slechts éénmaal een nachtzwaluw vastgesteld. De nachtzwaluw is een soort die laag vliegt, tot net boven de bosrand. Mede door dit gedrag zijn onder de nachtzwaluwen uit Europa vrijwel geen aanvarings- slachtoffers bekend. Het is daarom niet te verwachten dat er slachtoffers onder de nachtzwaluwen zullen vallen door de windturbines. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 4 | De indiener stelt dat een stikstofonderzoek en -berekening ontbreekt in de passende beoordeling. | Stikstofdepositieberekeningen maken wel degelijk deel uit van de passende beoordeling (zie bijlage). Deze berekeningen zien echter niet op het hoofdstuk soortenbescherming uit de Wnb en zijn daarom bij de ontheffingverlening niet aan de orde. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 5 | De indiener stelt dat deze autonome windparkontwikkeling in strijd is met de uitrol van Regionale Energiestrategieën | Dit punt is niet aan de orde bij de ontheffingverlening beschermde soorten. Naast de besluitvorming omtrent dit windpark neemt de gemeente deel aan de regionale energiestrategie. Daarnaast is er een Kempenbrede visie in voorbereiding, waarin dit voornemen is opgenomen. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 6 | De indiener geeft aan dat in het Haalbaarheidsonderzoek grootschalige wind- en zonne-energie er wel andere locaties in aanmerking komen voor windenergie. | Er is binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Reusel de Mierden slechts één locatie als relevant aangemerkt, waar tevens grootschalige zonne- en windenergie gerealiseerd zou kunnen worden. Deze locatie is echter ook in en nabij NNB gebied gesitueerd en daarom niet onderscheidend | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 7 | De indiener mist een onderzoek naar mogelijkheid tot afwijken van de hoogtebeperking in de Outer Horizontal Surface (CTR) rond een luchthaven na verkrijgen van een vvgb. | Niet aan de orde bij de ontheffingverlening beschermde soorten. Het initiatief bevindt zich niet binnen de Outer Horizontal Surface van een luchthaven. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 8 | De ontheffing is niet verleend voor de aanleg- en bouwfase. | Dit is niet meegewogen bij de ontheffingsaanvraag; deze ziet namelijk alleen op de exploitatiefase. Aanvrager heeft aangegeven in later stadium een aparte ontheffingsaanvraag soorten in te dienen voor de aanleg van toegangswegen, parkbekabeling en opstelplaatsen turbines. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 9 | Bij onderhoud van de turbines kan verstoring of doding van kwetsbare soorten plaatsvinden. | Onduidelijk is welke onderhoudsactiviteiten worden bedoeld door indiener. De werkzaamheden aan en in de windturbine zullen geen slachtoffers tot gevolg hebben (stilstand windturbine) dan wel een (groter) verstorend effect hebben dan een operationele windturbine. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 10 | De indiener stelt dat de Natuurtoets tekortschiet doordat geen gebiedsdekkend onderzoek is uitgevoerd en gebruikte bronnen geen volledig beeld geven. De bunzing, boommarter, das, hazelworm en levendbarende hagedis komen waarschijnlijk voor in het plangebied en zijn volgens indiener niet afdoende beoordeeld. | Het plangebied is ecologisch beoordeeld. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er geschikt habitat voor marter(-achtigen) als wezel, bunzing, hermelijn en steenmarter aanwezig is. De akkers met de turbinelocaties hebben echter geen betekenis als verblijfplaats voor beschermde zoogdieren. Als tijdens de aanlegfase de houtwallen in het omliggende gebied worden ontzien, zal de gunstige staat van instandhouding van deze soorten niet in het geding komen. Hetzelfde geldt voor de levendbarende hagedis. De turbinelocaties hebben geen betekenis als reptielenbiotoop (par. 12.3 natuurtoets). Xxx xxxxxx zijn uit de afgelopen 10 jaar slechts drie waarnemingen bekend ten noorden van Reusel. Er zijn geen dassenburchten bekend in de wijde omgeving van de planlocatie. De exploitatie van de turbines heeft daarom geen negatief gevolg voor grondgebonden zoogdieren en reptielen. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 11 | De indiener stelt dat niet kan worden uitgesloten dat de alpenwatersalamander, poelkikker, heikikker en vinpootsalamander op de windturbinelocaties aanwezig zijn. | De windturbines worden op locaties gerealiseerd waar nu intensieve agrarische activiteiten plaatsvinden. Deze percelen hebben daardoor geen betekenis als biotoop voor reptielen. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 12 | De indiener geeft aan dat met 190 aanvaringsslachtoffers de gewone dwergvleermuis de 1%-mortaliteitsnorm wordt overschreden. De 1%- mortaliteitsnorm wordt niet gemotiveerd. Indiener vraagt hoe deze effecten uitpakken voor de catchment area, gebaseerd op genenuitwisseling. | In tabel 10.2 en bijlage 3.4 van de Natuurtoets is aangegeven hoe de additionele 1%-mortaliteit is bepaald, namelijk op basis van de populatiegrootte en jaarlijkse sterfte. De populatiegrootte binnen de catchment area (straal - worst case - 30 km maakt areaal 2.828 km2) is berekend op basis van een gemiddelde dichtheid van 9 exemplaren, dit gebaseerd op de totale populatieomvang van 300.000 dieren, op basis van European Topic Centre on Biological Diversity (2018). De sterfte (20%) is bepaald op basis van literatuur (Sendor T. & X. Xxxxx, 2003. Population dynamics of the pipistrelle bat: effects of sex, age and winter weather on seasonal survival. J. Anim. Ecol. 72: 308-320). Er wordt een stilstandsvoorziening voorschreven voor alle windturbines. Hiermee wordt voor de vleermuizen een sterftereductie van 80% bereikt, waarmee de sterfte aanzienlijk wordt verminderd. Hierdoor wordt voldaan aan het 1% Ornis- criterium. Het toepassen van dit 1%- mortaliteits-criterium is een door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geaccepteerde werkwijze om de negatieve gevolgen voor de staat van instandhouding van een soort uit te kunnen sluiten. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 13 | De indiener pleit om alle mogelijke maatregelen te nemen om sterfte voor de ruige dwergvleermuis te minimaliseren. | Er is een vleermuisvriendelijk stilstandsvoorziening opgenomen in de ontheffing, om de sterfte van vleermuizen tot een minimum te beperken. Hiermee wordt een sterftereductie met 80% bereikt, waarmee de sterfte aanzienlijk wordt verminderd en wordt voldaan aan het 1% | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
Ornis-criterium. | ||||
3, 6 | 14 | De indiener stelt dat cumulatieve effecten van bestaande en toekomstige windturbines moeten worden meegenomen om het totale effect op de populatie te beschouwen. | In de effectbeoordeling van de aanvraag zijn de cumulatieve effecten beschouwd in relatie tot het nabijgelegen windpark Arendonk en het nog te ontwikkelen Windpark de Pals. Zie par. 2.5 van de ontheffing. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 15 | De indiener stelt dat de effectbeoordeling onvolledig is omdat niet bekend is welk type windturbine met welke ashoogte, welke rotordiameter, welke tiplaagte en welke tiphoogte wordt gekozen. | In de effectbeoordeling is een bandbreedte gehanteerd, waarmee een worst-case benadering is gehanteerd en alle mogelijke effecten in beeld zijn gebracht. Het betreft in ieder geval een groot model windturbine. De ashoogte is 130 tot 166 meter. De hoogste heeft een grotere rotordiameter dan de lage, wat de aanvaringskans met vogels en vleermuizen vergroot. Maar de hoge heeft weer een hogere 'tiplaagte', wat de aanvaringskans weer verkleint, omdat de aanwezigheid van deze dieren in de regel afneemt met de hoogte. In de praktijk zal het daarom voor beschermde soorten niet veel uitmaken voor welk type 'grote turbine' wordt gekozen, de aanvaringskans blijft min of meer hetzelfde. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 16 | De indiener stelt dat de invloed van graafwerkzaamheden (bekabeling) op soorten, leefgebieden en compensatie van het NNB onbekend is. | De aanleg van de bekabeling maakt geen onderdeel uit van de ontheffing. Aanvrager heeft aangegeven in later stadium een ontheffingsaanvraag soorten in te dienen voor de aanleg turbines. Daarbij zullen deze punten zeker aan de orde komen. Zie ook onze reactie op zienswijze nummer 8. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 17 | De indiener stelt dat geen ontheffing is aangevraagd voor de nachtzwaluw, grote bonte specht en zwarte specht terwijl effecten niet met zekerheid kunnen worden uitgesloten. | Er is geen reden tot aanname dat er sprake is van voorziene sterfte van deze soorten, darom is geen ontheffing aangevraagd. Genoemde soorten zijn tijdens slachtofferonderzoeken in Nederland nooit aangetroffen. De selectie van soorten waarvoor ontheffing is aangevraagd is volgens een standaard systematiek vastgesteld. Deze is weergegeven in de aanvraag voor de ontheffing inclusief de aanvulling daarop (ten aanzien van de nachtzwaluw). Voor de wespendief is wel een ontheffing aangevraagd. Voor deze vogelsoort wordt hooguit incidentele sterfte voorzien (minder dan 1 slachtoffer per jaar). Deze sterfte valt te definiëren als 'onvoorzien'. Daarmee is er geen sprake van het 'opzettelijk doden' van vogels, zoals bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wnb. Omdat deze verbodsbepaling niet wordt overtreden is een ontheffing hiervoor niet aan de orde. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 18 | De indiener stelt dat de wespendief risico loopt om slachtoffer te worden, en dat overwogen dient te worden dat dat ook andere objecten in de omgeving het gedrag van de wespendief kunnen beïnvloeden. Barrièrewerking door de A67 en andere windmolenparken (b.v. Agro-Windpark) kan de populatie negatief beïnvloeden. | In een aanvulling op de aanvraag zijn eventuele effecten voor de wespendief nader onderbouwd. Hieruit is gebleken dat de kans op aanvaringen met de geplande windturbines voor wespendieven nihil is. Eventuele aanvaringen zijn te beschouwen als incidenteel. Een negatief effect van windturbines, in de vorm van barrièrewerking, treedt voornamelijk op bij soorten die dagelijks meerdere malen vliegbewegingen maken tussen rust- en foerageergebieden langs min of meer vaste vliegroutes. Dit geldt voornamelijk voor watervogels, waaronder ganzen, eenden en meeuwen. De wespendief foerageert in de ruime omgeving van hun broedlocatie en maakt hierbij geen gebruik van vaste vliegroutes over het gebied. Daarnaast is er geen aanwijzing dat er belangrijke vliegroutes richting of over het plangebied van Windpark Agro-Wind Reusel gelegen zijn. Hierdoor kan worden uitgesloten dat de bouw en het gebruik van het windpark een negatief effect heeft op de wespendief als gevolg van barrièrewerking. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 19 | De indiener is van mening dat het aantal geraamde slachtoffers (220 vleermuizen, waarvan 195 gewone dwergvleermuizen en 10 laatvliegers is veel) van Agro-Wind fors is te noemen. | Deze raming is gebaseerd op een worst-case aanname van 20 slachtoffers per turbine in een niet-gemitigeerde situatie. Deze insteek is gehanteerd om de meest negatieve situatie in beeld te brengen. Er wordt een stilstandsvoorziening voorschreven voor alle windturbines. Hiermee wordt een sterftereductie met 80% bereikt, waarmee de sterfte aanzienlijk wordt verminderd. Hierdoor wordt voldaan aan het 1% Ornis- criterium. We verwijzen hierbij ook naar onze reactie op zienswijze nummer 10. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 20 | In de voorschriften ontbreken een aantal mitigerende maatregelen, zoals ongeschikt maken van het terrein, plaatsen reptielen- en amfibieënscherm ter afscherming van het terrein, werkzaamheden die hevige trillingen in de grond veroorzaken buiten de periode van april tot en met oktober uitvoeren, werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren, enz. Indiener verzoekt om mitigerende maatregelen duidelijk te benoemen en expliciet voor te schrijven per soort. | Het terrein van de turbinelocaties betreft intensief gebruikt agrarisch terrein. De ecologische waarde van deze gebieden is miniem. Aanvrager heeft aangegeven in later stadium een ontheffingsaanvraag soorten in te dienen voor de aanleg turbines. Daarbij zullen deze punten zeker aan de orde komen. Zie ook onze reacties op de zienswijzen nummers 8 en 16. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3, 6 | 21 | De indiener stelt dat natuur compenserende maatregelen ontbreken en verzoekt de initiatiefnemer om natuurcompensatie voorafgaand aan de ingrepen in te richten. | De uitwerking van de natuur compenserende maatregelen zijn middels het ruimtelijk spoor (Wabo vergunning en anterieure overeenkomst) geborgd. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
3,6 | 22 | De indiener stelt dat een monitoringsplan voor vleermuizen (zoals blijkt uit het MER) ontbreekt en verzoekt het bevoegd gezag deze op te nemen in de voorschriften. | In de voorschriften is opgenomen dat vanaf de operationele fase continu gemeten wordt op ashoogte conform de aanvraag. Hiervoor dient een monitoringsplan ingediend en goedgekeurd te worden. Hierdoor is een | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de |
dergelijk monitoringsprogramma geborgd. Het monitoringplan dient te zijn overgelegd aan het BG voordat de turbines in gebruik worden genomen. De specifieke voorschriften 8 tot en met 11 hebben betrekking op de voorgeschreven monitoring. | ontheffing Wnb. | |||
4 | 23 | De indiener vindt het zeer betreurenswaardig dat de consequenties voor foerageren van vogels en de aanwezigheid van de dierenpopulatie op zowel korte als lange termijn in dit vraagstuk ver onderschat worden. | De effecten op aanwezige relevante soorten zijn in de Natuurtoets en het MER bepaald. Deze zijn beoordeeld in het kader van de Wet Natuurbescherming, onderdeel beschermde soorten. Van een onderschatting van de gevolgen voor de aanwezige dierenpopulaties is dan ook geen sprake. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
6 | 24 | Het gedrag van bodembewoners wordt beïnvloed, omdat deze de trillingen, waar mogelijk, zullen mijden. Ze vertrekken naar elders, de gladde slang en diens prooi. Het voorzorgsbeginsel vereist dat daar inzicht in bestaat en het effect als nihil wetenschappelijk wordt onderbouwd. Dit geldt voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase. | Voor de aanlegfase zal nog een ontheffing worden aangevraagd. In de gebruiksfase zal de gladde slang geen trillinghinder ondervinden. De gladde slang kent geen geschikt habitat op de turbinelocaties, omdat dit intensief gebruikte agrarische percelen betreft. De afstand tussen de turbine en het mogelijke leefgebied van de gladde slang is zodanig groot is dat de gladde slang geen trillingen van de windturbine kan bemerken. Daarbij is van belang dat de bodem uit zandgrond bestaat, dat slecht trillingen geleidt. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
7 | 25 | De indiener valt op dat in het ontwerpbesluit geen aandacht wordt besteed aan het feit dat uitvoering van het project in de aanlegfase leidt tot een toename aan stikstof. | Dit komt aan de orde bij de gevraagde gebiedsvergunning, welke in voorbereiding is. Uit de AERIUS-berekening blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden in Nederland, dan wel tot een onacceptabele depositie in de nabijgelegen Belgische Natura 2000-gebieden. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
7 | 26 | In het MER is aangegeven dat als tijdens de aanlegfase de houtwal aan de meest westelijke lijn turbinelocaties (2b-9 t/m 2b-ll) wordt ontzien, een aantasting van het functionele leefgebied van deze soorten niet aan de orde is. Indiener stelt dat in het ontwerpbesluit hier verder geen aandacht is besteed. | De opmerking in het MER ten aanzien van de houtwal is gemaakt ten aanzien van de onderzochte alternatieven, waarin de turbines in - dan wel zeer dicht bij - het bos (en daarmee de houtwallen) zijn gesitueerd. In de uiteindelijke aangevraagde situatie is er voldoende afstand gehouden tot de houtwallen, waardoor de eerder genoemde potentiele effecten in de te vergunnen situatie zijn uitgesloten. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
7 | 27 | De indiener stelt dat in geen van de stukken de impact van de bouw- en aanlegfase op vogel- en vleermuissoorten is beschreven. | Tijdens de aanleg van de windturbines is er geen sprake van aanvaringsslachtoffers (sterfte). Aanvrager heeft aangegeven in later stadium een ontheffingsaanvraag soorten in te dienen voor de aanleg van toegangswegen parkbekabeling en opstelplaatsen turbines. Zie ook onze reacties op zienswijzen 8, 16 en 20. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
7 | 28 | De indiener mist een motivering van de invloed van het windpark op het nabijgelegen ecoduct. | Het Windpark heeft in het kader van de Wnb geen invloed op het ecoduct. Dat 700 meter verderop is gelegen. De invloed van het windpark op de aanwezige soorten is onderzocht. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
7 | 29 | De indiener heeft ernstige bedenkingen bij de afweging van de cumulatieve effecten van alle windparkprojecten tezamen op de populaties van de voorkomende diersoorten in het projectgebied. | In de effectbeoordeling zijn alle relevante bestaande en redelijkerwijs te voorziene windturbines in cumulatieve situatie beschouwd. De cumulatieve effecten zijn meegenomen bij beoordeling sterfte vleermuizen door windparken De Pals en Arendonk bij de berekeningen te betrekken. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
7 | 30 | Indiener stelt dat het windpark niet voldoet aan de voorwaarden voor kleinschalige herbegrenzing van het NNB omdat de aantasting niet kleinschalig is, geen sprake is van een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken, de ontwikkeling niet leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken, het niet nodig is om de windturbines in een NNB-gebied te plaatsen omdat ook kon worden volstaan met 8 turbines en er geen goede landschappelijke inpassing kan plaatsvinden. | De onderbouwing en toepassing van de kleinschalige herbegrenzing van het NNB wordt in de goede ruimtelijke onderbouwing toegelicht. Hier wordt beargumenteerd dat er sprake is van beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het NNB, de ontwikkeling leidt tot een kwantitatieve versterking en er wel een alternatievenafweging heeft plaatsgevonden. Deze zien niet op het onderdeel soortenbescherming uit de Wnb. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
8 | 31 | De indiener stelt dat de conclusie 'geen alternatieven zijn voorhanden' te snel getrokken is, gezien niet realiseren ook een alternatief is. | Het niet realiseren van het windpark is geen reëel alternatief voor het initiatief. In de aanvraag wordt nut en noodzaak van het initiatief nader en afdoende geduid. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
8 | 32 | Ten aanzien van vogels stelt de ontheffingsgrond dwingende redenen van groot openbaar belang niet kan worden toegepast, en de motivatie te dun is voor de gronden openbare veiligheid en volksgezondheid. | De in de aanvraag aangevoerde argumentatie van dwingende redenen van openbaar belang is als voldoende geacht. Het belang van de openbare veiligheid is aan de orde bij klimaatverandering als gevolg van CO2- emissies. Hier valt te denken aan zeespiegelstijging met risico op grootschalige overstromingen, zware neerslag en piekafvoeren van rivieren met daarin het risico op overstroming. Voor vleermuizen verwijzen we naar doelstellingen van het klimaatverdrag van Rio de Janeiro en de bindende klimaatafspraken van Parijs met betrekking tot de noodzaak van CO2-reductie en hieruit voortvloeiende nationale doelstellingen. Indiener geeft niet aan op welke grond dit geweigerd zou moeten worden. | De zienswijze op dit punt leidt niet tot aanpassing van de ontheffing Wnb. |
2.8 Gevolgen van de ingediende zienswijzen
De ingediende zienswijzen leiden niet tot aanpassing van het ontwerpbesluit; het definitief besluit is dan ook conform het ontwerpbesluit.
2.9 Conclusie
Gelet op het voorgaande verlenen wij gevraagde ontheffing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming. De ontheffing wordt slechts voor de in het besluit genoemde soorten en beschreven activiteiten verleend. Deze ontheffing geldt alleen voor de activiteiten conform de aanvraag worden uitgevoerd, voor zover in deze ontheffing zelf niet anders is aangegeven.
Voor het overige wijzen wij de gevraagde ontheffing af, als bedoeld in artikel 3.1 eerste lid, van de Wet natuurbescherming, omdat bedoelde bepalingen niet worden overtreden.
Aan deze ontheffing zijn algemene en specifieke voorschriften verbonden.
BIJLAGE 1. VOORSCHRIFTEN
Algemene voorschriften
2. De ontheffinghouder dient onmiddellijk contact op te nemen via xxxx@xxxx.xx indien bij het uitvoeren van de activiteiten andere beschermde soorten dan de genoemde worden aangetroffen, of andere handelingen als bedoeld in onderdeel I en II van het besluit noodzakelijk zijn.
3. Deze ontheffing kan uitsluitend gebruikt worden door (medewerkers van) de ontheffinghouder of haar rechtsopvolgers of in opdracht van de ontheffinghouder handelende (rechts-)personen. De ontheffinghouder of haar rechtsopvolgers blijven daarbij verantwoordelijk en aansprakelijk voor de juiste naleving van de aan deze ontheffing verbonden voorschriften.
4. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient een afschrift van deze ontheffing op de locatie van de werkzaamheden aanwezig te zijn en op eerste verzoek te worden getoond aan de daartoe bevoegde toezichthouder of opsporingsambtenaar.
Specifieke voorschriften
5. De activiteiten dienen te worden uitgevoerd onder begeleiding van een deskundige op het gebied van de soorten waarvoor ontheffing is verleend.
6. De stilstandvoorziening dient te worden toegepast bij alle turbines bij de volgende omstandigheden:
- periode van 1 april tot en met 15 oktober, en
- het tijdstip ligt tussen zonsondergang en zonsopkomst, en
- de temperatuur is boven de 10oC, gemeten op gondelhoogte, en
- de windsnelheid is lager of gelijk aan 6 m/s, en
- de neerslag bedraagt minder dan 1 mm per uur.
7. De rotorbladen van de turbines draaien niet sneller dan één omwenteling per minuut, wanneer al de hierboven genoemde omstandigheden tegelijk van toepassing zijn.
8. Direct vanaf het in gebruik nemen van de windturbines wordt gestart met het continu meten van de vleermuisactiviteit op gondelhoogte, op de manier zoals beschreven in Bijlage 1 van de aanvraag (‘toelichting’) in hoofdstuk 4.5.
9. De keuze welke gondel voor deze metingen te gebruiken wordt bepaald aan de hand van de ecologie van de vleermuizen, en aantoonbaar in overleg met het ecologisch adviesbureau.
10. Voordat de windturbines in gebruik worden genomen dient de wijze van de uitvoering van deze monitoring aan ons te worden toegezonden via xxxx@xxxx.xx, onder vermelding van het zaaknummer Z/093155.
11. Een verslag van deze monitoring, en de conclusies ten aanzien van een eventueel benodigde bijstelling van de stilstandvoorziening, dient binnen 18 maanden na de start van de exploitatiefase aan ons te worden toegezonden via xxxx@xxxx.xx, onder vermelding van het zaaknummer Z/093155.
12. Iedere bijstelling van de stilstandvoorziening dient aan ons te worden gemeld.
BIJLAGE 2. LOCATIE WINDPARK AGRO-WIND
Figuur 1. Turbinelocaties van het Windpark Agro-Wind, gemeente Reusel-De Mierden.
BIJLAGE 3. MELDINGSFORMULIER START WERKZAAMHEDEN
Meldingsformulier start werkzaamheden Ontheffing Wet natuurbescherming ex artikel 3.3, eerste lid, artikel 3.8, eerste lid. | |||
Gegevens | |||
Aanvraagnummer | Z/093155 | ||
Naam initiatief | Exploitatie Windpark Agro-Wind | ||
Ontheffingsperiode | voor de periode tot en met 31 januari 2046 | ||
Ontheffinghouder Naam aanvrager Adres PC-Woonplaats | Windpark Agro-Wind BV De heer J. xxx xxx Xxxxx Xxxxxxxxxxxx 00 0000 XX Xxxxxx | ||
Xxxxxxxx werkzaamheden | |||
Contactpersoon uitvoering werkzaamheden | …………………………………………………………………………………………………………… | ||
Telefoonnummer (vast) | …………………………………………………………………………………………………………… | ||
Telefoonnummer (mobiel) | …………………………………………………………………………………………………………… | ||
Locatie(s) werkzaamheden | …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… | ||
Datum gereedkomen compensatiemaatregelen | …………………………………………………………………………………………………………… | ||
Datum start werkzaamheden | …………………………………………………………………………………………………………… | ||
Overzicht planning werkzaamheden | …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… | ||
Retouradres |