INSTALLATIE, BEDIENING EN ONDERHOUD
INSTALLATIE, BEDIENING EN ONDERHOUD
LUCHTGEKOELDE EN WATERGEKOELDE ROOFTOP-UNITS
BALTIC
BAC/BAH
24 - 85 kW
BALTICIV-IOM-1703-D
BALTIC
Installatie, bediening en onderhoud
Ref.: BALTIC-IOM-1703-D
INSTALLATIEHANDLEIDING 3
ONDERHOUDSHANDLEIDING 39
ATTESTEN 82
De oorspronkelijke versie is de Engelse. De andere versies zijn vertalingen.
Alle technische en technologische informatie in deze handleiding, inclusief alle schema's en technische beschrijvingen, blijven eigendom van Xxxxxx en mogen niet worden gebruikt (uitgezonderd voor de werking van dit product), gereproduceerd, uitgegeven of beschikbaar gesteld aan derden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Xxxxxx.
BALTIC
INSTALLATIEHANDLEIDING
INLEIDING
5
TRANSPORT EN HANTERING
Verplichte hanteringsapparatuur 10
Afmetingen en gewichten 11
Minimaal vrij te houden ruimte om de unit 12
Unit met vorkheftruck hijsen 12
DE UNITS HIJSEN
De vorkheftruckbeschermer onder de machine verwijderen 13
De unit met een kraan hijsen 14
CONTROLE BIJ LEVERING
De daksokkels hijsen 15
Typeplaatje 16
Opslag 16
Onderhoudssleutel 16
Condensafvoeren 17
Controles vooraf 17
Installatievereisten 17
INSTALLATIE OP EEN DAKSOKKEL
Aansluitingen 17
Afmetingen dakopening 19
De afdichtingen controleren 19
NIET VERSTELBARE, NIET GEMONTEERDE DAKSOKKELINSTALLATIE
Waterpas maken van de verstelbare daksokkels 19
Verpakking onderdelen van het frame 22
Installatie 22
Montage 22
ISOLEREN EN VERZINKEN
Het frame vastzetten 22
De afdichtingen controleren 24
Isoleren en verzinken 24
DE KANALEN AANSLUITEN 25
WARMTETERUGWINNING 26
WATERGEKOELDE UNITS
Algemene beschrijving 30
Platenwarmtewisselaar - Configuraties 31
Platen warmtewisselaar - Installatie 32
Thermodynamische warmteterugwinning - Configuraties 34
Thermodynamische warmteterugwinning - Installatie 34
Thermodynamische warmteterugwinning - Controle 37
Horizontale extractiebox | |
ERVF | Daksokkel voor verticale afvoer |
HRMH | Horizontale warmteterugwinningsmodule |
HRMV | Verticale warmteterugwinningsmodule |
TRMO | Thermodynamische warmteterugwinningsmodule |
HRHS | Horizontale retour - Horizontale toevoer |
HRVS | Horizontale retour - Verticale toevoer |
VRHS | Verticale retour - Horizontale toevoer |
VRVS | Verticale retour - Verticale toevoer |
Deze handleiding is van toepassing op de volgende rooftop-versies
Nominaal luchtdebiet (m3/u) | Netto koelcapaciteit* (kW) | EER | EER-klasse | Netto verwarmings- capaciteit* (kW) | COP | COP-klasse | Geluids- vermogen buiten (dB(A)) | |
ALLEEN KOELEN (luchtgekoeld) | ||||||||
BAC 024 M4M | 4200 | 21,60 | 3,22 | A | - | - | - | 79 |
BAC 030 M4M | 5700 | 28,00 | 3,04 | A | - | - | - | 80 |
BAC 038 M4M | 6300 | 37,60 | 3,13 | A | - | - | - | 82 |
BAC 042 M4M | 6900 | 40,10 | 2,96 | B | - | - | - | 82 |
BAC 045 M4M | 7100 | 41,80 | 3,19 | A | - | - | - | 82 |
BAC 052 M4M | 8300 | 48,70 | 3,19 | A | - | - | - | 82 |
BAC 057 M4M | 9900 | 56,00 | 3,30 | A | - | - | - | 84 |
BAC 065 M4M | 11100 | 63,90 | 3,12 | A | - | - | - | 84 |
BAC 075 M4M | 13500 | 74,50 | 3,18 | A | - | - | - | 82 |
BAC 000 X0X | 00000 | 79,70 | 2,99 | B | - | - | - | 83 |
WARMTEPOMP (luchtgekoeld) | ||||||||
BAH 024 M4M | 4200 | 21,60 | 3,22 | A | 21,10 | 3,83 | A | 79 |
BAH 030 M4M | 5700 | 28,00 | 3,04 | A | 27,20 | 3,76 | A | 80 |
BAH 038 M4M | 6300 | 37,60 | 3,13 | A | 35,70 | 3,57 | A | 82 |
BAH 042 M4M | 6900 | 40,10 | 2,96 | B | 39,30 | 3,49 | A | 82 |
BAH 045 M4M | 7100 | 41,80 | 3,19 | A | 41,40 | 3,60 | A | 82 |
BAH 052 M4M | 8300 | 48,70 | 3,19 | A | 47,00 | 3,59 | A | 82 |
BAH 057 M4M | 9900 | 56,00 | 3,30 | A | 57,10 | 3,68 | A | 84 |
BAH 065 M4M | 11100 | 63,90 | 3,12 | A | 64,00 | 3,52 | A | 84 |
BAH 075 M4M | 13500 | 74,50 | 3,18 | A | 75,50 | 3,54 | A | 82 |
BAH 085 M4M | 14500 | 79,70 | 2,99 | B | 80,20 | 3,34 | B | 83 |
WARMTEPOMP (watergekoeld) | ||||||||
BAH 045 M4M | 7100 | 47,29 | 4,31 | B | 55,02 | 4,53 | B | 74 |
BAH 052 M4M | 8300 | 52,85 | 4,08 | C | 62,27 | 4,57 | B | 75 |
BAH 057 M4M | 9900 | 60,82 | 4,32 | B | 72,17 | 4,63 | B | 77 |
BAH 065 M4M | 11100 | 70,76 | 4,06 | C | 83,23 | 4,35 | C | 79 |
BAH 075 M4M | 13500 | 83,90 | 4,06 | C | 97,23 | 4,54 | B | 82 |
BAH 085 M4M | 14500 | 89,84 | 3,75 | D | 106,92 | 4,24 | C | 83 |
* Prestaties in Eurovent-omstandigheden en bij nominale luchtstroom. |
DE UNIT MOET WORDEN GEÏNSTALLEERD CONFORM DE LOKALE VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN MAG UITSLUITEND OP EEN GOED VERLUCHTE PLAATS WORDEN GEBRUIKT.
XXXX DE INSTRUCTIES VAN DE FABRIKANT AANDACHTIG VOORDAT U DEZE UNIT START.
INSPECTIES EN HERKWALIFICATIE CONFORM DE REGELGEVING INZAKE DRUKAPPARATEN MOETEN DE LOKALE REGELS IN ACHT NEMEN VAN DE PLAATS WAAR DE UNIT GEÏNSTALLEERD IS.
CONFORMITEIT MET EMC-RICHTLIJN
WAARSCHUWING:
Deze apparatuur is van klasse "B" (of klasse "A" indien uitgerust met EBHO- of ERVF-optie) volgens de EMC-richtlijn. De units voldoen aan de volgende strengste milieunormen:
EN 00000-0-0: Programma voor residentiële, commerciële en licht industriële omgevingen (of EN 00000-0-0 indien uitgerust met EBHO- of ERVF-optie)
EN 00000-0-0: Immuniteit voor industriële omgevingen.
Voor emissietoestellen met nominale stroom I < 75A:
- De kortsluitratio Rsce is: 33 (EN 61000-3-12)
- De maximale netwerkimpedantie toegestane Zmax is: 0,30 Ohm (EN 61000-3-11)
De verschillen tussen de diverse machines betreffen alleen het vermogen van de compressoren en de ermee geassocieerde toestellen. Voor emissie door geleiding en straling en immuniteit hebben deze verschillen geen invloed op de resultaten.
DEZE HANDLEIDING IS ALLEEN GELDIG VOOR UNITS WAAROP DE VOLGENDE CODES WORDEN WEERGEGEVEN:
Als deze symbolen niet op de unit worden weergegeven, raadpleegt u de technische documentatie waarin wordt vermeld welke eventuele wijzigingen noodzakelijk zijn voor de installatie van deze unit in een bepaald land.
• Als de machine een gasbrander bevat, moet de minimale ruimte rond de unit minstens 8 m bedragen om een goede verdunning van het rookgas te verzekeren. Indien niet mogelijk moet de inlaat van verse lucht minstens 8 m van de uitlaat van
de gasbrander verwijderd zijn.
• De in- en uitlaat van de gasbrander mogen niet gewijzigd of door een kanaal geleid worden.
• Vooraleer u een dergelijke unit in bedrijf neemt, bent u verplicht te controleren of het gasdistributiesysteem compatibel is met de afstelling en instellingen van de unit.
• De gasmodule mag enkel gebruikt worden voor buiteninstallaties.
• Werkzaamheden aan de gasmodule dienen uitsluitend door hiervoor opgeleide/ geautoriseerde technici worden uitgevoerd.
Belangrijke opmerking voor een unit die uitgerust is met een gasbrander:
IS
FI
NO
DA
GR
IR
GB
VERORDENING F-gassen
Gebruikers van koelapparatuur moeten aan de verplichtingen voldoen die zijn vastgelegd in:
- EU-verordening nr. 517/2014 over gefluoreerde broeikasgassen
- EC 1005/2009 betreffende de ozonlaag afbrekende stoffen
Het niet voldoen aan deze eisen is strafbaar en kan leiden tot het opleggen van boetes. | |
Bovendien eisen verzekeringsmaatschappijen dat in geval van problemen wordt aangetoond dat de apparatuur voldoet aan het reglement inzake gefluoreerde broeikasgassen. |
De garantie van de unit is onderhevig aan de garantievoorwaarden die tijdens de bestelling zijn overeengekomen. Er wordt van uitgegaan dat bij het ontwerp en het installeren van de unit er sprake is van goed vakmanschap. De garantie komt rechtmatig te vervallen en is ongeldig indien:
• Service en onderhoud niet zijn uitgevoerd in overeenstemming met de voorschriften en reparaties niet zijn verricht door LENNOX-medewerkers of zijn uitgevoerd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van XXXXXX.
• Wijzigingen zijn aangebracht aan het toestel zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van XXXXXX.
• Instellingen en beveiligingen zijn gewijzigd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van XXXXXX.
• Koel- of smeermiddelen zijn gebruikt die niet origineel zijn of anders zijn dan is voorgeschreven.
• Het apparaat niet is geïnstalleerd en/of aangesloten conform de installatie-instructies.
• Het toestel wordt gebruikt op een ongeschikte, onjuiste of nalatige wijze of niet in overeenstemming met de aard en/of geschiktheid ervan.
• Geen stromingsbeveiliging is geïnstalleerd.
Onder deze omstandigheden wordt XXXXXX vrijgesteld van alle claims door derden op productaansprakelijkheid. Bij een garantieclaim moeten het serienummer van de machine en het LENNOX-bestelnummer worden vermeld.
WAARSCHUWING - Alle technische en technologische informatie in deze handleiding, inclusief eventuele tekeningen en technische
beschrijvingen van ons, blijven de eigendom van XXXXXX en mag niet worden gebruikt (behalve bij de bediening van dit product), gereproduceerd, uitgegeven aan of beschikbaar gemaakt aan derden zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van XXXXXX. De technische informatie en specificaties in deze handleiding dienen alleen ter referentie. De fabrikant behoudt zich het recht voor ze zonder voorafgaande kennisgeving te wijzigen, en tevens zonder de verplichting om eerder geleverde apparatuur ook daadwerkelijk dienovereenkomstig aan te passen.
VEILIGHEID
De veiligheidsinformatie in deze handleiding wordt verschaft voor een veilig gebruik van de installatie. XXXXXX staat niet in voor de volledigheid van deze informatie en kan daarom geen aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele nalatigheid. In de rooftops wordt energie getransporteerd door een koelmiddel onder druk, waarbij temperatuur en druk veranderen. Voor de luchtgekoelde rooftops zijn ventilatoren aangebracht om warmte af te voeren naar de omgeving. De bescherming van bedienings- en onderhoudspersoneel stond centraal bij het ontwerp van de rooftop. Er zijn veiligheidvoorzieningen ingebouwd om te voorkomen dat in het systeem te hoge drukken ontstaan. Er zijn metaalplaten aangebracht om aanraking met (hete) buizen te voorkomen. Voor de luchtgekoelde rooftops hebben de ventilatoren beschermroosters en het hele elektrische regelpaneel kan niet aangeraakt worden. Dit met uitzondering van enkele delen
die een veilige spanning voeren (< 24 volt). De onderhoudspanelen zijn alleen m.b.v. speciaal gereedschap te openen.
Het hele elektrische regelpaneel is veilig tegen aanraken. Dit met uitzondering van enkele delen die een veilige spanning voeren (< 50 volt). De onderhoudspanelen zijn alleen m.b.v. speciaal gereedschap te openen.
Hoewel de rooftops zijn uitgerust met uitgebreide veiligheids- en beschermingsvoorzieningen, moet het werken aan de machines toch altijd met de uiterste voorzichtigheid en aandacht gebeuren. Bovendien moet gehoorbescherming worden gedragen bij het werken aan of in de nabijheid van de rooftops. Werkzaamheden aan het koelcircuit of de elektrische delen dienen uitgevoerd te worden door bevoegd personeel.
Het is essentieel dat de volgende aanbevelingen worden nageleefd (niet beperkte lijst):
• Werk nooit aan een unit die nog aangesloten is op het stroomnet.
• Alle handelingen (openen of sluiten) van een afsluitklep moeten worden uitgevoerd door een gekwalificeerd, geautoriseerd technicus. Deze procedures moeten worden uitgevoerd terwijl de unit is uitgeschakeld.
• Werk nooit aan de elektrische componenten voordat de hoofdschakelaar van de unit is uitgeschakeld. Tijdens onderhoudswerkzaamheden aan de unit moet de voeding van de machine in de open stand worden vergrendeld. Xxxxx het werk onderbroken, controleer dan deze vergrendeling alvorens u het werk hervat.
WAARSCHUWING: Zelfs als de unit is uitgeschakeld, blijft het voedingscircuit onder stroom staan, behalve als de stroomonderbreker van de unit of het circuit open is gezet. Zie het bedradingschema voor meer informatie.
• Voor bepaalde units kan er een afzonderlijke voeding van 220 V zijn aangebracht; controleer het elektrische bedradingschema voor meer informatie
• Tijdens onderhoudswerkzaamheden aan ventilatoren (vervanging van roosters…), zorg er voor dat de voeding is uitgeschakeld om een automatische herstart te voorkomen.
• Voordat men begint met werken aan het koudemiddelcircuit, controleer de druk met behulp van manometers of druksensoren en laat het circuit leeglopen.
• Laat nooit een unit uitgeschakeld staan met gesloten kleppen in de vloeistofleiding, aangezien er koudemiddel in kan blijven staan en de druk daardoor kan toenemen.
• Alle geïnstalleerde onderdelen moeten door bevoegd personeel worden onderhouden om geen materiaal te beschadigen of iemand te verwonden. Storingen en lekken moeten onmiddellijk worden hersteld. De erkende technicus moet de storingen onder zijn verantwoordelijkheid onmiddellijk herstellen. Telkens reparaties op de unit werden uitgevoerd, moet de werking van de veiligheidsinrichtingen opnieuw worden gecontroleerd.
• Volg de richtlijnen en aanbevelingen die worden aangegeven in veiligheids- en machinenormen zoals XX000, XXX0000, enz.
• Gebruik in geen geval zuurstof om leidingen schoon te spuiten of een machine onder druk te zetten. Zuurstofgas reageert zeer fel met olie, vet en andere veel voorkomende substanties.
• Overschrijd nooit de aangegeven maximale werkdrukken. Controleer de toegestane maximale en minimale testdrukken aan de hand van de instructies in deze handleiding en de drukken die zijn aangegeven op het naamplaatje van de unit.
• Gebruik geen lucht voor lektesten. Gebruik alleen koelmiddel of droge stikstof.
• Open geen koelmiddelleidingen of andere componenten in het koelcircuit met behulp van lasapparatuur of lasbranders voordat alle koelmiddelen (vloeistof en damp) is verwijderd uit de rooftop. Dampsporen moeten worden verwijderd met droge stikstof. Koelmiddelen die in contact komen met open vuur produceren giftige gassen.
• Nooit koelmiddel hevelen
• Laat geen vloeibaar koelmiddel op de huid of in de ogen terechtkomen. Gebruik een veiligheidsbril. Was eventuele spatten op de huid met zeep en water. Komt er vloeibaar koelmiddel in de ogen terecht, spoel de ogen dan onmiddellijk en overvloedig met water en raadpleeg een arts.
De rooftops voldoen aan de volgende veiligheidsvoorschriften:
- EN-378-2016 - Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 0000/000/XX
- "Xxxxxxxxxxxxxxxx" 0000/00/XX - Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 2014/35/EU
- EN-60204-1 - RoHS-richtlijn 2011/65/EU
- "EMC"-richtlijn 2014/30/EU - WEEE-richtlijn 2012/19/EU
- Richtlijn voor drukapparatuur 2014/68/EU - Xxxxxxxxx-xxxxxxxxx 0000/000/XX
- X-xxxxxxxxxxxxxxxxx EU 517/2014 - EG 1005/2009
En voorzien van CE-aanduidingen (als de benodigde opties aanwezig zijn) (zie voor verdere informatie de EU-verklaring).
WAARSCHUWING
Waarschuwingslabels
De rooftop beschikt over de volgende waarschuwingslabels om te waarschuwen voor mogelijke gevaren (op of naast het potentieel gevaarlijke onderdeel).
Hoge temperaturen | Elektrische spanning | Draaiende onderdelen | Scherpe onderdelen |
Controleer regelmatig of de waarschuwingslabels nog op de juiste positie aanwezig zijn in de machine en vervang ze indien nodig.
! Waarschuwing:
1. Opgelet: De hoge-drukveiligheidsschakelaars zijn essentiële elementen die waarborgen dat het systeem binnen de toegelaten bedrijfslimieten blijft. Zorg er, vooraleer de installatie in te schakelen, steeds voor dat alle elektrische aansluitingen correct zijn op deze elementen die gebruikt worden om de elektrische stroomvoorziening naar de compressor(en) die ze beschermen te isoleren. Voer een test uit om ervoor te zorgen dat de elektrische stroomvoorziening effectief geïsoleerd is wanneer de drukschakelaar zijn instelwaarde bereikt.
2. In geval van een installatie in een seismisch actief gebied of in een zone die getroffen zou kunnen worden door agressieve natuurlijke gebeurtenissen, zoals stormen, tornado's, overstromingen, vloedgolven, enz., zal de installateur en/of operator de geldende normen en regels raadplegen om te verzekeren dat de vereiste apparaten beschikbaar zijn, aangezien onze units niet ontworpen zijn om te werken in zulke omstandigheden zonder voorafgaande voorzorgsmaatregelen.
3. De apparatuur is niet vuurvast. De installatiesite zal daarom de geldende normen moeten naleven wat betreft de brandveiligheid (instructies voor noodgevallen, kaart, enz.).
4. In geval van blootstelling aan corrosieve externe atmosferen of producten, zal de installateur en/of operator de nodige voorzorgsmaatregelen treffen om schade aan de apparatuur te voorkomen en ervoor zorgen dat de geleverde apparatuur de nodige en voldoende corrosiebescherming heeft.
5. Om een afdoend aantal ondersteuningen voor het leidingwerk volgens de grootte en het gewicht ervan in bedrijfsomstandigheden te respecteren en om het leidingwerk zo te ontwerpen dat waterslag wordt voorkomen.
6. Om technische redenen is het niet mogelijk om hydrostatische tests uit te voeren op al onze units, dus worden er lektests uitgevoerd als compenserende maatregel. (Het hele circuit wordt gecontroleerd aan de hand van lekdetectoren). Voor machines voorzien van koudemiddel wordt er, op het einde van de test, een HP-test gedaan in de fabriek om te verzekeren dat de drukschakelaar naar behoren functioneert.
7. Vooraleer er werken kunnen worden uitgevoerd aan het koelcircuit, moeten de droge lucht of stikstofdruk in onze units zijn ontsnapt (Voor units die niet voorzien zijn van koudemiddel in de fabriek.)
8. De emissies van koudemiddel via de veiligheidskleppen moeten worden vervoerd naar de buitenkant van de machinekamer. De uitlaatklep moet afmetingen hebben overeenkomstig EN13136.
9. De installatie en het onderhoud van deze machines moeten worden uitgevoerd door personeel dat gekwalificeerd is om aan koelapparatuur te werken.
10. Alle interventies moeten conform de geldende veiligheidsregels plaatsvinden (nl.: NF EN 378), maar ook volgens de aanbevelingen op de labels en in de handleidingen die bij de machine zijn meegeleverd. Alle nodige acties moeten worden ondernomen om de toegang van onbevoegde personen te verhinderen.
11. Het is van cruciaal belang dat leidingen of andere onderdelen van het koelcircuit die gevaarlijk zijn voor mensen omwille van hun oppervlaktetemperatuur worden geïsoleerd of geïdentificeerd.
12. Zorg ervoor dat de installatiezone (kamer of gebied) van de machine beperkte toegang heeft en zorg ervoor dat de afdekking in goede staat is.
De volgende aanwijzing moet nauwgezet worden nageleefd
Belangrijkste aanbevelingen inzake de veiligheid
Alle werkzaamheden aan deze unit moet worden uitgevoerd door een gekwalificeerd en bevoegd personeel.
Het niet naleven van de volgende instructies kan leiden tot verwonding of ernstige ongelukken.
Werkzaamheden aan de unit:
• De unit moet worden geïsoleerd van de stroomvoorziening door verbreking van de verbinding en vergrendeling met behulp van de hoofdwerkschakelaar.
• Werkers dienen een geschikte beschermende uitrusting te dragen (helm, handschoenen, bril, enz.).
Werkzaamheden aan het elektrische systeem:
• Werkzaamheden aan elektrische onderdelen moeten worden uitgevoerd terwijl de stroom is uitgeschakeld (zie hierna) door werknemers met een elektrotechnisch diploma en de juiste machtigingen.
Werkzaamheden aan de koelcircuits:
• Werkzaamheden, zoals het controleren van de druk, het aftappen en het vullen van het systeem onder druk, dienen te worden uitgevoerd met aansluitingen die voor dit doel zijn geleverd en met geschikt gereedschap.
• Om een explosie als gevolg van het vernevelen van koelmiddel en olie te voorkomen, dient de druk van het betreffende circuit te worden afgetapt tot atmosferische druk voordat koeltechnische onderdelen worden verwijderd of solderingen worden losgemaakt.
• Er blijft een risico van drukopbouw door het ontgassen van de olie of door het verwarmen van de warmtewisselaars nadat het circuit is afgetapt. Een nuldruk moet worden gehandhaafd door de aftapaansluiting aan de lagedrukzijde in open verbinding met de atmosfeer te houden.
• Hardsolderen moet worden uitgevoerd door een bevoegde lasser. Het werk moet worden uitgevoerd volgens de standaard EN1044 voor hardsolderen (minimaal 30% zilver).
Onderdelen vervangen:
• De unit blijft alleen voldoen aan de eisen die gelden voor CE-certificatie, als onderdelen worden vervangen door reserveonderdelen of onderdelen die door LENNOX zijn goedgekeurd.
• Alleen het koelmiddel dat op het naamplaatje van de fabrikant is weergegeven, mag worden gebruikt. Het is niet toegestaan andere producten (zoals mengsels van koelmiddelen, koolwaterstoffen enzovoort) te gebruiken.
VOORZICHTIG:
Bij brand kunnen de koelcircuits een explosie veroorzaken en koelmiddelgas en olie spuiten.
Transport - Behandeling - Toegang:
• Til de unit nooit op zonder de vorkheftruckbeschermers
• Er moet een lift geïnstalleerd worden als de hoofdschakelaar, de elektrische kast, de compressor en het ventilatiecompartiment volgens de installatievereisten van de unit bereikbaar moeten zijn. Deze aanbeveling geldt voor alle soorten installaties.
• Het is ten strengste verboden om op de rooftop te staan en om er uitrusting of materiaal op te plaatsen.
• Uitrusting ontworpen om transport en manutentie te weerstaan volgens het vastgelegde protocol (raadpleeg wat betreft het manutentieprotocol de installatieaanwijzingen voor het desbetreffende productassortiment).
• Alle loswerk moet uitgevoerd worden met gepaste apparatuur (kraan, heftruck, enz.).
• Wanneer u een heftruck gebruikt, moet u de posities en de richting van de manutentie respecteren die op de producten staan vermeld.
• De apparatuur moet zorgvuldig worden behandeld om schade aan het frame, het leidingwerk, de condensor, enz. te vermijden.
Rooftopinstallatie bij sterke wind
• De daksokkels (verticaal en horizontaal) en rooftops zijn zodanig geïnstalleerd dat ze windsnelheden tot 80 km/u kunnen weerstaan. Bij hogere snelheden dient u de nodige maatregelen te nemen om de installatie te beveiligen.
• Zorg dat de verse luchtinlaat niet in de richting van de heersende windrichting wordt geplaatst.
Filters:
• Kies filters met de juiste brandwerendheidsklasse volgens ter plaatse geldende voorschriften.
Ventilatorcompartiment:
• Zet de stroom uit voor u aan het ventilatorcompartiment werkt.
Waarschuwing: de unit werkt onder druk. Open de panelen nooit wanneer de unit in bedrijf is. Wacht, zelfs na de unit te hebben uitgeschakeld, 2 minuten tot de ventilatoren volledig zijn gestopt vooraleer een paneel te openen.
Gas:
• Werkzaamheden aan de gasmodule dienen uitsluitend door hiervoor opgeleid personeel te worden uitgevoerd.
• Een unit met gasmodule moet conform de lokale veiligheidsvoorschriften geïnstalleerd worden en kan slechts gebruikt worden voor buiteninstallaties.
Waarschuwing:
- De units zijn niet ontworpen om een brand te weerstaan. De installatiesite moet aan de normen met betrekking tot brandbescherming voldoen.
- Indien de units geïnstalleerd zijn in een gebied dat een potentieel risico op natuurrampen inhoudt (tornado, aardbeving, vloedgolf, bliksem, ...), volg dan de normen en regels en voorzie de nodige toestellen om deze risico's te voorkomen.
Verplichte hanteringsapparatuur
VERPLICHTE HANTERINGSAPPARATUUR
Hijsstroppen om de unit in positie te brengen
Vacuümhulpmiddel bij het hanteren van de unit
Machine | Lengte (mm) | Breedte (mm) | Hoogte (mm) | Breedte met kap (mm) | Lengte transport (mm) | Breedte transport (mm) | Hoogte transport (mm) |
Omkasting C | 2283+/-15 | 2250+/-15 | 1260+/-15 | 2683+/-20 | 0000 | 0000 | 0000 |
Xxxxxxxxx X | 0000x/-00 | 0000x/-00 | 1260+/-15 | 2683+/-20 | 2810 | 2309 | 1260 |
Omkasting E | 3663+/-15 | 2250+/-15 | 1260+/-15 | 2683+/-20 | 3690 | 2309 | 1260 |
Gewicht | 24 | 30 | 38 | 42 | 45 | 52 | 57 | 65 | 75 | 85 | |
Basis zonder ventilator (kg) | Koeling (luchtgekoeld) | 500 | 527 | 577 | 582 | 692 | 720 | 798 | 808 | 988 | 990 |
Warmtepomp (luchtgekoeld) | 502 | 529 | 579 | 584 | 696 | 724 | 802 | 812 | 992 | 994 | |
Warmtepomp (watergekoeld) | - | - | - | - | 680 | 712 | 753 | 773 | 883 | 897 | |
Binnenventilator (toe te voegen aan basis) | EC-ventilator met hoge efficiëntie - lage druk | 71 | 71 | 71 | 71 | 102 | 102 | 102 | 102 | 142 | 142 |
EC-ventilator met hoge efficiëntie - hoge druk | 91 | 91 | 91 | 91 | 142 | 142 | 142 | 142 | 142 | 142 | |
AC-ventilatorkit 1 | 56 | 56 | 56 | 56 | 80 | 80 | 80 | 80 | 104 | 104 | |
AC-ventilatorkit 2 | 64 | 64 | 64 | 64 | 83 | 83 | 83 | 83 | 115 | 115 | |
AC-ventilatorkit 3 | 67 | 67 | 67 | 67 | 89 | 89 | 89 | 89 | 154 | 154 | |
AC-ventilatorkit 4 | 73 | 73 | 73 | 73 | 000 | 000 | 000 | 103 | 154 | 154 | |
AC-ventilatorkit 5 | 87 | 87 | 87 | 87 | 114 | 114 | 114 | 114 | 154 | 154 | |
Opties gewicht (kg) | Atmosferische gasbrandermodule standaard | 43 | 43 | 43 | 43 | 55 | 55 | 55 | 55 | 70 | 70 |
Atmosferische gasbrandermodule hoog | 62 | 62 | 62 | 62 | 77 | 77 | 77 | 77 | 130 | 130 | |
Horizontale retour & toevoer | 3,3 | 3,3 | 3,3 | 3,3 | 2,8 | 2,8 | 2,8 | 2,8 | 3,5 | 3,5 | |
Horizontale retour & verticale toevoer | 0,7 | 0,7 | 0,7 | 0,7 | 0,6 | 0,6 | 0,6 | 0,6 | -0,2 | -0,2 | |
Verticale retour & horizontale toevoer | 2,6 | 2,6 | 2,6 | 2,6 | 2,2 | 2,2 | 2,2 | 2,2 | 3,7 | 3,7 | |
Overdruk kleppenregister | -1,1 | -1,1 | -1,1 | -1,1 | 0,8 | 0,8 | 0,8 | 0,8 | -0,3 | -0,3 | |
Vermogen afzuigventilator | 10,6 | 10,6 | 10,6 | 10,6 | 20 | 20 | 20 | 20 | 27,8 | 27,8 | |
F7-filters | 16,4 | 16,4 | 16,4 | 16,4 | 24,6 | 24,6 | 24,6 | 24,6 | 32,8 | 32,8 | |
G4-filters | 3,5 | 3,5 | 3,5 | 3,5 | 5,3 | 5,3 | 5,3 | 5,3 | 7,1 | 7,1 | |
Xxxxxxx wand | 14 | 14 | 14 | 14 | 21,5 | 21,5 | 21,5 | 21,5 | 31,2 | 31,2 | |
Elektrische verwarmer S | 18,2 | 18,2 | 18,2 | 18,2 | 24,2 | 24,2 | 24,2 | 24,2 | 24,2 | 24,2 | |
Elektrische verwarmer H | 22,3 | 22,3 | 22,3 | 22,3 | 29,4 | 29,4 | 29,4 | 29,4 | 29,4 | 29,4 | |
Elektrische voorverwarmer S | 38,7 | 38,7 | 38,7 | 38,7 | 46,3 | 46,3 | 46,3 | 46,3 | 64,3 | 64,3 | |
Elektrische voorverwarmer H | 51,4 | 51,4 | 51,4 | 51,4 | 69,3 | 69,3 | 69,3 | 69,3 | 96,7 | 96,7 | |
Warmwaterbatterij | 34,2 | 34,2 | 34,2 | 34,2 | 52,2 | 52,2 | 52,2 | 52,2 | 67,6 | 67,6 | |
Energieterugwinbatterij | 20,9 | 20,9 | 20,9 | 20,9 | 28,4 | 28,4 | 28,4 | 28,4 | 35,9 | 35,9 | |
Verticale afvoer warmteterugwinningsmodule | 205 | 205 | 205 | 205 | 272 | 272 | 272 | 272 | 317 | 317 | |
Horizontale afvoer warmteterugwinningsmodule | 199 | 199 | 199 | 199 | 269 | 269 | 269 | 269 | 317 | 317 | |
Afzuigbox horizontaal | 135 | 135 | 135 | 135 | 176 | 176 | 176 | 176 | 244 | 244 | |
Thermodynamische warmteterugwinning | 79 | 79 | 79 | 79 | 104 | 104 | 104 | 104 | 120 | 120 | |
Gewicht toebehoren (kg) | Niet verstelbare daksokkel | 65 | 65 | 65 | 65 | 70 | 70 | 70 | 70 | 87 | 87 |
Verstelbare daksokkel | 139 | 139 | 139 | 139 | 156 | 156 | 156 | 156 | 195 | 195 | |
Afzuigdaksokkel verticaal | 320 | 320 | 325 | 325 | 365 | 365 | 370 | 370 | 450 | 450 | |
Afzuigdaksokkel horizontaal | 305 | 310 | 313 | 313 | 348 | 351 | 364 | 364 | 436 | 444 | |
Multidirectionele daksokkel | 145 | 145 | 145 | 145 | 182 | 182 | 182 | 182 | 211 | 211 |
Alle gewichten zijn uitgedrukt in kg (+/- 5%).
Minimaal vrij te houden ruimte om de unit
Onderstaande afbeelding toont de vereiste ruimte rondom de unit voor toegang voor het onderhoud.
BELANGRIJKE opmerking voor de ruimte rond de unit
• Zorg dat de verse luchtinlaat niet in de richting van de heersende windrichting wordt geplaatst.
• Als de machine een gasbrander bevat, moet de minimale ruimte rond de unit minstens 8 m bedragen om een goede verdunning van het rookgas te verzekeren. Indien niet mogelijk moet de inlaat van verse lucht minstens 8 m van de uitlaat van de gasbrander verwijderd zijn.
• Indien afzuiging mogelijk is, wordt de aansluiting van een verse luchtinlaat aangeraden.
• Er moet een lift geïnstalleerd worden als de hoofdschakelaar, de elektrische kast, de compressor en het ventilatiecompartiment volgens de installatievereisten van de unit bereikbaar moeten zijn. Deze aanbeveling geldt voor alle soorten installaties.
• Het is ook belangrijk om een minimale ruimte van 3 meter boven de unit te respecteren, om een goede werking van de condensorventilatoren te kunne garanderen.
3 0 0 0
Ruimte afvoerpan (A) | |
Omkasting C | 1150 mm |
Omkasting D | 1650 mm |
Omkasting E | 2150 mm |
Unit met vorkheftruck hijsen
Hijs de unit niet aan de zijkant (uiteinde van batterij of condensafvoer). Dit beschadigt de unit. Hijs de unit aan de lange zijde met een vorkheftruck met afmetingen zoals op onderstaande afbeelding weergegeven.
Verwijder de plastic bescherming van de unit niet bij het hijsen.
De plastic bescherming mag niet verwijderd worden vóór het hijsen
NEE
DEZE ZIJDE NIET HIJSEN
De vorkheftruckbeschermer onder de machine verwijderen
Verwijder de vorkheftruckbeschermer onder de machine vóór installatie.
BELANGRIJKE opmerking over het verwijderen van de vorkheftruckbeschermer
Zorg ervoor dat niemand gewond raakt bij het verwijderen van de vorkheftruckrails.
Plaats de machine op een veilige plaats bij het verwijderen van de vorkheftruckrails van de machine.
Hijsoogafmetingen
Gebruik hijsoogen op elke hijslus aan elke hoek van de unit. Maximale diameter van de hijsbuis = 20 mm.
Lengte hijsriemen
De unit moet met hijsbalken gehesen worden zodat de riemen de behuizing niet beschadigen.
De lengte van de afstandsbalken moet even groot zijn als de breedte van de machine, nl. 2250 mm.
5 m
Afstandsbalk
Details van de aansluiting van de luchtkanalen
De toevoer- en retourluchtkanalen kunnen op de flenzen van 30 mm worden vastgemaakt onderaan de daksokkel Elk kanaalgewicht van meer dan 100 kg moet apart worden bevestigd aan andere bouwframes.
Minimale afstand: 30 mm
Controleer bij ontvangst van nieuwe apparatuur de volgende punten.
Het is de verantwoordelijkheid van de klant om te controleren of de producten in goede staat verkeren:
• De buitenkant is op geen enkele wijze beschadigd.
• Het materiaal voor hijsen en verplaatsen is geschikt voor de apparatuur en is overeenkomstig de specificaties van bijgesloten instructies voor het verplaatsen.
• De accessoires die zijn besteld voor installatie op locatie, zijn geleverd en in goede staat.
• De geleverde apparatuur is conform order en paklijst afgeleverd.
Indien het product beschadigd is, dient u dit binnen 48 uur (werkdagen) na levering per aangetekende post te melden aan de vervoerder. Geef een uitvoerige beschrijving van het probleem. Een kopie van dit schrijven dient u ter informatie aan XXXXXX en de leverancier of distributeur te sturen. Indien u in gebreke blijft, vervalt iedere claim jegens de vervoerder.
Typeplaatje
Op het typeplaatje staan de complete referentiegegevens van het model. Zo kunt u zien dat inderdaad geleverd is wat u besteld had. Op het typeplaatje staan o.a. de het opstartvermogen, het nominaal vermogen en de benodigde netspanning. De voedingsspanning mag maximaal +/- 5% afwijken. Het opstartvermogen is het maximum dat verwacht kan worden bij de aangegeven voedingsspanning. De klant moet zorgen voor een geschikte stroomvoorziening. Het is daarom belangrijk te controleren of de beschikbare spanning geschikt is voor de unit, zoals aangegeven op het typeplaatje. Op het typeplaatje staat ook het bouwjaar, het type koudemiddel dat wordt gebruikt en de benodigde hoeveelheid ervan voor elk koelcircuit.
*AOV: Aardopwarmingsvermogen
Opslag
Het komt voor dat een geleverde unit niet meteen nodig is en tijdelijk wordt opgeslagen. Bij opslag op middellange tot lange termijn raden we aan:
• Controleer of er geen water in de hydraulische systemen zit.
• Verwijder de bescherming van de warmtewisselaars niet.
• Verwijder de beschermende folie niet.
• Houd elektrische panelen gesloten.
• Bewaar alle geleverde onderdelen en opties op een schone en droge plaats tot u ze voor ingebruikstelling van de apparatuur monteert.
• Plaats de unit op een gepaste plaats (vlak oppervlak).
Onderhoudssleutel
Wij raden aan dat u na aflevering de sleutel die aan een oogbout zit, op een veilige goed bereikbare plaats opbergt. Met deze sleutel kunt u panelen openen voor onderhouds- en installatiewerk.
U dient de sloten een kwartslag te draaien en vervolgens vaster te zetten. Na de inbedrijfstelling moeten alle panelen worden gesloten en vergrendeld.
Na een eventueel onderhoud moeten alle panelen worden gesloten en vergrendeld.
De condensafvoeren worden niet-gemonteerd geleverd en worden met bevestigingsmiddelen opgeslagen in het elektrische paneel. U kunt ze in elkaar zetten door ze in de afvoer van de condensaatbak te steken en met een schroevendraaier de kragen vast te zetten. De afvoeren moeten verticaal worden geïnstalleerd.
Controles vooraf
Voordat u de apparatuur installeert, MOET u de volgende punten controleren:
• Zijn de vorkheftruckbeschermers verwijderd?
• Is er voldoende ruimte voor de apparatuur?
• Kan het oppervlak waarop de apparatuur wordt geïnstalleerd, het gewicht van de apparatuur houden? Kijk vooraf goed hoe het frame in elkaar zit. Het oppervlak waarop de apparatuur wordt geïnstalleerd, moet vlak zijn. (Zie volgende paragraaf)
• Wordt de structuur door de aan- en afvoerkanalen verzwakt?
• Wordt de werking van de apparatuur door iets verhinderd?
• Is de stroomvoorziening ter plaatse conform de elektrische specificaties van de apparatuur?
• Kan het condensaat worden afgevoerd?
• Is er voldoende ruimte voor onderhoud?
• Bij de installatie van de apparatuur kunnen verschillende hijsmethoden worden gebruikt, bijvoorbeeld een helikopter of kraan. Dit kan per installatie verschillen. Is hier vooraf over nagedacht?
• Installeer de unit conform de instructies voor installatie en de geldende lokale voorschriften.
• Controleer of de koelleidingen niet in aanraking komen met de kast of andere koelleidingen.
Zorg dat de aansluitingen van de luchtkanalen niet geblokkeerd worden door muren, bomen of dakranden en dat montage- en onderhoudswerkzaamheden mogelijk zijn.
Installatievereisten
• Het oppervlak waarop de apparatuur wordt geïnstalleerd moet schoon zijn en vrij van obstakels die de luchthoeveelheid naar de condensors kunnen belemmeren:
• Plaats twee units niet naast elkaar of te dicht bij elkaar, aangezien daardoor de luchtstroom naar de condensors kan worden belemmerd en de toegang voor onderhoudsdoeleinden kan worden beperkt.
• Oneffen oppervlakken zijn verboden. Het oppervlak moet vlak zijn en een maximale vlakheid van 0,5 mm per meter respecteren (in beide richtingen, lengte en breedte).
• Het oppervlak moet het volledige gebied van de unit/sokkel ondersteunen (geen rubberen pad, geen veer, geen blok, enz.).
Voordat u een rooftop-unit installeert, moet u op de hoogte zijn van:
• De heersende windrichtingen
• De richting en positie van de luchtstromen.
• De uitwendige afmetingen van de unit en de afmetingen van de aansluitingen voor de toevoer- en retourlucht.
• De opstelling van de deuren en de ruimte die nodig is ze te openen zodat u tot de diverse onderdelen toegang heeft.
Aansluitingen
• Zorg dat alle leidingen die door muren of daken worden getrokken, goed vastzitten en gekit en geïsoleerd zijn.
• Om condensproblemen te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat alle pijpen zijn geïsoleerd in overeenstemming met de temperatuur van de vloeistoffen en het type kamer.
OPMERKING: De verpakkingsbescherming die op de lamellen is bevestigd, moet worden verwijderd voordat de unit wordt gestart.
Niet-verstelbare daksokkel Verstelbare daksokkel
ZELFKLEVENDE AFDICHTING PVC 20X14
ZELFKLEVENDE AFDICHTING PVC 20X15
Afzuigdaksokkel Multidirectionele sokkel
WAARSCHUWING: alle multidirectionele luchtleidingen en horizontale afzuigleidingen moeten aan de grond bevestigd worden met bestaande bevestigingsgaten op het frame.
BELANGRIJKE OPMERKING: de hele daksokkel moet stevig op de grond worden bevestigd
Het contact met de grond moet gebeuren met het volledige contactvlak van de daksokkel (geen onderbroken contact).
Afmetingen dakopening
De afmetingen van de dakopening & maximale hellingshoek worden in overeenstemming met de mechanische tekeningen bepaald.
De afdichtingen controleren
BELANGRIJKE opmerking: Voordat u de machine op de sokkels plaatst, moet u ervoor zorgen dat er polyethyleenschuim op de bovenste flenszijde van de sokkel is bevestigd (met de sokkel meegeleverd). Deze pakking/isolatie moet alleen op de binnenrand van de sokkel geplaatst worden.
Waterpas maken van de verstelbare daksokkels
Zorg allereerst dat alle verstelbare retourluchtuitlaten naar buiten wijzen. Ze kunnen voor het transport omgedraaid zijn.
Plaats de daksokkel op de raveelbalk door eerst de inlaat- en de uitlaatopening op elkaar uit te lijnen.
Als het frame waterpas is, zet u de verstelbare retourluchtuitlaten vast aan de dakopstelling.
BELANGRIJKE OPMERKING: De daksokkel vastzetten
Als de daksokkel juist is geplaatst, is het van essentieel belang dat het geheel wordt vastgezet met een losse gehechtlaste naad (20 tot 30 mm voor elke 200 mm) langs de buitenzijde, of met zelftappende schroeven (elke 200 mm).
Voorbeeld met gehechtlaste naad
Voorbeeld met schroeven
De rooftop op verstelbare daksokkels plaatsen
BELANGRIJKE opmerking: Voordat u de machine op de daksokkel plaatst, moet u ervoor zorgen dat een polyethyleenpakking op de bovenste flenszijde van de daksokkel is bevestigd. (met de daksokkel meegeleverd).
Deze pakking/isolatie moet alleen op de binnenrand van de sokkel geplaatst worden.
Verpakking onderdelen van het frame
Watersch uim - 5680255T
Er worden verschillende onderdelen gebruikt bij de montage van dit frame voor dakopstelling. Ze worden op een pallet geleverd.
ZELFKLEVENDE AFDICHTING PVC 20X14
De daksokkel ondersteunt units die in een verticale uitvoering zijn geïnstalleerd.
De niet verstelbare, niet gemonteerde daksokkel kan direct op de plaat worden geïnstalleerd, mits de structuur sterk genoeg is, of op daksteunen onder de plaat. Zie de tekening voor de frameafmetingen, locatie van aan- en afvoerluchtopening
LET OP: Het frame moet waterpas worden geïnstalleerd; de hellingshoek mag maximaal 5 mm per strekkende meter in welke richting dan ook bedragen.
Montage
Het frame wordt als één pakket geleverd en opgevouwen verzonden voor transport- en hanteringsgemak. Het is eenvoudig ter plaatse te monteren, aangezien alle nodige onderdelen bij het frame zijn meegeleverd.
Steunrail voor unit
Bodemisolatie van de unit + pakking
Luchtkanaal Bevestigingsflens
Daksokkel
Het frame vastzetten
Aangezien frame en unit goed op elkaar moeten passen, dient de daksokkel als volgt op het dak geplaatst te worden:
• Als het frame op de juiste plaats waterpas op de dakspanten staat, schroeft u de lashoek aan het frame vast.
• Meet het frame diagonaal van hoek tot hoek zoals hierboven weergegeven. Deze afmetingen moeten gelijk zijn opdat het frame vierkant is.
• Het is uiterst belangrijk om het frame vanuit alle hoeken in het zicht te houden om er zeker van te zijn dat het niet wordt verdraaid. Vul het frame op onder elke lage zijde. De maximale hellingstolerantie is 5 mm per lineaire meter in eender welke richting.
• Zodra het frame is geplaatst, rechtgezet en opgevuld, last of bevestigt u het frame op het dak.
OPMERKING: Het frame moet stevig worden vastgezet op het dak volgens de lokale voorschriften en regels.
BELANGRIJKE OPMERKING: Na het monteren van de niet geassembleerde sokkel en voordat u de machine erop plaatst, moet u ervoor zorgen dat er polyethyleenschuim op de bovenste flenszijde van de sokkel is bevestigd (met de sokkel meegeleverd).
Deze pakking/isolatie moet alleen op de buitenrand van de sokkel geplaatst worden.
ISOLEREN EN VERZINKEN
De buitenkant van het frame moet met hard schuim isolatie worden geïsoleerd. We raden een minimale isolatie aan van 20 mm dik.
Controleer of de isolatie doorloopt en goed is afgedicht rondom het frame, zoals weergegeven.
VOORZICHTIG: Om effectief te zijn, moet de bovenwaartse stroming net boven de valrand liggen. Waar buizen en elektrische leidingen het dak passeren, moet de dakdoorvoer voldoen aan de lokale normen
Voordat u de apparatuur installeert moet u ervoor zorgen dat de afdichtingen niet zijn beschadigd en moet u controleren of unit is vastgezet aan het montageframe. Na plaatsing moet de onderkant van de apparatuur horizontaal zijn. De installateur moet voldoen aan de standaarden en specificaties van de plaatselijke verordeningen.
Rooftop
Daksokkel
Afdichting Thermische isolatie
AANBEVELINGEN VOOR HET AANSLUITEN VAN KANALEN
Voor het aansluiten van de kanalen op de unit gelden bepaalde regels.
Ongeacht de toevoerconfiguratie moet steeds een minimale kanaallengte (D) van 2 meter worden aangehouden voor elke bocht of diameterverloop.
Geleide schoepen moeten geplaatst worden in elke bocht in retour- of toevoerleidingen op minder dan 5 meter van de verbindingsflenzen van de machine.
Horizontale toevoer
<
2m
>
2m
Verticale toevoer
< 2m
> 2m
Wateraansluitingen
De watercirculatiepomp zal bij voorkeur stroomopwaarts worden geïnstalleerd zodat de verdamper/condensor onderworpen wordt aan positieve druk. De inlaat- en uitlaatwateraansluitingen zijn aangeduid op de gecertificeerde tekening die bij de unit is meegeleverd of in de verkoopbrochure staat.
De waterleidingen die op de unit worden aangesloten, mogen geen radiale of axiale krachten overbrengen op de warmtewisselaars, en ook geen trillingen.
Het is van belang dat u de, niet complete, aanbevelingen hieronder opvolgt:
• Houd rekening met de aansluitingen voor waterin- en uittrede zoals aangegeven op de unit.
• Monteer handmatige of automatische ontluchtingskleppen op alle hoge punten in het circuit.
• Installeer een beveiligingsklep en tevens een expansievat voor het handhaven van de druk in het circuit.
• Monteer thermometers in de wateraansluitingen voor zowel in- als uittrede.
• Monteer aftapaansluitingen op alle lage punten zodat het gehele circuit kan worden geleegd.
• Assembleer afsluiters die compact bij de waterin- en uitlaataansluitingen zitten. Hierdoor zijn ze simpel en eenvoudig voor onderhoud bereikbaar.
• Pas trillingscompensatoren toe om de overdracht van trillingen te beperken.
• Isoleer na het testen op lekkages alle leidingen om thermische lekken te beperken en condensvorming te voorkomen.
• Indien de externe waterleidingen zich bevinden op een plaats waar de omgevingstemperatuur onder de 0°C kan dalen, isoleer dan de leidingen en monteer een elektrische verwarming.
• Zorg voor een goede en doorlopende aardaansluiting.
Aan de onderkant van de verdamper zit een aftapplug. Hierop is een aftapslang aan te sluiten om water uit de verdamper te laten lopen bij onderhoudswerk of als de unit langere tijd wordt stilgelegd.
Aansluitingen bij intrede en uittrede zijn van het type Victaulic.
Wateranalyse
!
Het water dient geanalyseerd te worden; in het watercircuit moeten alle componenten zitten die nodig zijn voor behandeling van het water: filters, additieven, tussenwisselaars, ontlastkranen, ontluchtkranen, afsluiters, etc., afhankelijk van de resultaten van de wateranalyse.
Het is niet raadzaam om de units te gebruiken in een open systeem (vanwege mogelijke problemen met oxidatie) of met onbehandeld grondwater.
Het gebruik van onbehandeld of onjuist behandeld water kan afzettingen van schaal, algen en slib veroorzaken of corrosie en erosie teweegbrengen. Het is aangeraden om een gekwalificeerde waterbehandelingsspecialist in te roepen om te bepalen welke behandeling nodig is. De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gehouden voor schade door het gebruik van onbehandeld of onjuist behandeld water, zout water of pekel.
Hier volgen enkele, niet complete, aanbevelingen:
• Geen NH4+ ammonium ionen in het water, deze zijn erg nadelig voor koper. < 10mg/l
• Cl- Chloride-ionen zijn nadelig voor koper met een risico op perforaties door corrosie met gaatjes. < 10 mg/l.
• SO42- sulfaationen kunnen perforerende corrosie veroorzaken.< 30 mg/l.
• Geen fluoride-ionen (< 0,1 mg/l).
• Geen Fe2+ en Fe3+ ionen met opgeloste zuurstof. Opgelost ijzer < 5 mg/l met opgeloste zuurstof < 5 mg/l. Als deze waarden overschreden worden, wijst dit op corrosie van het staal, wat kan leiden tot corrosie van de koperen onderdelen onder aanslag van Fe; dit is het geval voor warmtewisselaars met schalen en buizen.
• Opgeloste siliconen: siliconen zijn een zuur element van water en kunnen ook leiden tot corrosierisico’s. Inhoud < 1mg/l.
• Waterhardheid: TH > 2,8 K. Waarden tussen 10 en 25 zijn aan te bevelen. Hierdoor ontstaat kalkafzetting die de corrosie van koper kan beperken. TH-waarden die te hoog zijn, kunnen na verloop van tijd leiden tot verstopping in leidingen.
• TAC < 100.
• Opgeloste zuurstof: Xxxx plotselinge verandering in de zuurstofhoudendheid van het water moet worden voorkomen. Onttrekken van zuurstof aan het water door het te mengen met inert gas is even nadelig als een te veel aan zuurstof door het te mengen met pure zuurstof. De verstoring van de zuurstofomstandigheden leidt tot de destabilisatie van koperhydroxiden en de vergroting van partikels.
• Soortelijke weerstand - elektrische geleidbaarheid: hoe hoger de soortelijke weerstand, hoe trager corrosie optreedt. Waarden boven 3000 Ohm/cm zijn wenselijk. Een neutrale omgeving stimuleert de maximale specifieke weerstandswaarden. Voor de elektrische geleidbaarheid zijn waarden van 200-6000 S/cm aan te bevelen.
• pH: pH-neutraal bij 20°C (7 < pH < 8)
Indien het watercircuit voor langer dan een maand geleegd wordt, moet in het hele circuit stikstof gebracht worden om corrosie door differentiële beluchting te voorkomen.
Het gebruik van onbehandeld of onjuist behandeld water kan afzettingen van schaal, algen en slib veroorzaken of corrosie en erosie teweegbrengen. Het is aangeraden om een gekwalificeerde waterbehandelingsspecialist in te roepen om te bepalen welke behandeling nodig is. De fabrikant kan niet aansprakelijk worden gehouden voor schade door het gebruik van onbehandeld of onjuist behandeld water, zout water of pekel.
Hier volgen enkele, niet complete, aanbevelingen:
• Geen NH4+ ammonium ionen in het water, deze zijn erg nadelig voor koper. < 10mg/l
• Cl- Chloride-ionen zijn nadelig voor koper met een risico op perforaties door corrosie met gaatjes. < 10 mg/l.
• SO42- sulfaationen kunnen perforerende corrosie veroorzaken. < 30 mg/l.
• Geen fluoride-ionen (< 0,1 mg/l).
• Geen Fe2+ en Fe3+ ionen met opgeloste zuurstof. Opgelost ijzer < 5 mg/l met opgeloste zuurstof < 5 mg/l. Als deze waarden overschreden worden, wijst dit op corrosie van het staal, wat kan leiden tot corrosie van de koperen onderdelen onder aanslag van Fe; dit is het geval voor warmtewisselaars met schalen en buizen.
• Opgeloste siliconen: siliconen zijn een zuur element van water en kunnen ook leiden tot corrosierisico’s. Inhoud < 1mg/l.
• Waterhardheid: TH > 2,8 K. Waarden tussen 10 en 25 zijn aan te bevelen. Hierdoor ontstaat kalkafzetting die de corrosie van koper kan beperken. TH-waarden die te hoog zijn, kunnen na verloop van tijd leiden tot verstopping in leidingen.
• TAC < 100.
• Opgeloste zuurstof: Xxxx plotselinge verandering in de zuurstofhoudendheid van het water moet worden voorkomen. Onttrekken van zuurstof aan het water door het te mengen met inert gas is even nadelig als een te veel aan zuurstof door het te mengen met pure zuurstof. De verstoring van de zuurstofomstandigheden leidt tot de destabilisatie van koperhydroxiden en de vergroting van partikels.
• Soortelijke weerstand - elektrische geleidbaarheid: hoe hoger de soortelijke weerstand, hoe trager corrosie optreedt. Waarden boven 3000 Ohm/cm zijn wenselijk. Een neutrale omgeving stimuleert de maximale specifieke weerstandswaarden. Voor de elektrische geleidbaarheid zijn waarden van 200-6000 S/cm aan te bevelen.
• pH: pH-neutraal bij 20°C (7 < pH < 8)
Indien het watercircuit voor langer dan een maand geleegd wordt, moet in het hele circuit stikstof gebracht worden om corrosie door differentiële beluchting te voorkomen.
Antivriesbescherming
Glycol/wateroplossing gebruiken
!
HET TOEVOEGEN VAN XXXXXX IS DE ENIGE EFFICIËNTE BESCHERMING TEGEN BEVRIEZING
De glycol-wateroplossing moet voldoende geconcentreerd zijn om een goede bescherming te bieden, en zelfs bij de laagste te verwachten buitentemperaturen ijsvorming te voorkomen. Neem voorzorgsmaatregelen bij gebruik van niet-gepassiveerde MEG antivriesoplossingen (mono-ethyleenglycol of MPG mono-propyleenglycol). Bij deze antivriesoplossingen kan corrosie optreden bij aanraking met zuurstof.
Tap de vloeistof af uit de installatie
!
Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de handmatige of automatische ontluchtingsnippels op alle hoge punten van het watercircuit zijn geïnstalleerd. Om het circuit te kunnen aftappen, moeten de aftapkranen op de laagste punten van het circuit zijn geïnstalleerd. Om af te tappen moeten de aftapkranen open staan en moet luchttoevoer mogelijk zijn.
Let op: ontluchtingsnippels zijn niet ontworpen om lucht aan te voeren.
BEVRIEZING VAN EEN WARMTEWISSELAAR ALS GEVOLG VAN KOUD WEER VALT NIET ONDER DE GARANTIE VAN XXXXXX.
Elektrolytische corrosie
!
Wij wijzen u erop dat corrosieproblemen kunnen optreden door elektrolytische corrosie als gevolg van ongelijke
aardingspunten.
EEN WARMTEWISSELAAR DIE LEK RAAKT ALS GEVOLG VAN ELEKTROLYTISCHE CORROSIE WORDT NIET GEDEKT DOOR DE GARANTIE VAN DE UNIT.
!
Het minimale volume van het circuit met gekoeld water is te berekenen met onderstaande formule. Installeer zo nodig een buffertank. Een goede werking van regel- en veiligheidsvoorzieningen is alleen zeker te stellen als er voldoende watervolume is.
Vt → Minimale waterinhoud van de installatie Q → Koelvermogen koelmachine in kW
N → Aantal regelstappen van de unit
Dt → Maximaal toegestane temperatuurstijging (Dt = 6 °C voor een airconditioningtoepassing)
Vmini = 86 x Q / (N x Dt)
Configuratie van het watercircuit
De onderstaande figuur toont alle componenten die standaard gebruikt worden:
• de Victaulic-aansluitingen (1)
• de inlaatwaterfilter, (2)
• de automatische ontluchting, (3)
• de elektronische waterstromingsschakelaar, (4)
• de drukkranen en aftapkranen, (5) 3
• de platenwarmtewisselaar (6)
2
1
6
5 4
Aanwijzingen montage Victaulic-aansluiting
Let op dat de afdichting niet geklemd raakt bij de installatie van de schalen. Dit zou lekken veroorzaken.
1 Installeer de bouten en zet de moeren er met de hand op vast.
2 Zet de bouten gelijkmatig vast en ga hierbij van een kant naar de andere, tot de twee metalen in contact komen met elkaar. Zorg ervoor dat de ringen goed in de uitsparingen passen.
Het is verplicht de moeren gelijkmatig vast te zetten, om de pakking niet te klemmen.
Vervanging waterfilter
Het is belangrijk dat een gekwalificeerde monteur regelmatig onderhoud aan de unit pleegt, ten minste eenmaal per jaar of elke 1000 bedrijfsuren.
VOORZICHTIG: Het watercircuit kan onder druk staan. Hanteer de gewone voorzorgsmaatregelen wanneer u de druk van het circuit haalt voor het te openen. Het niet naleven van deze regels kan tot ongevallen leiden en letsels veroorzaken aan servicepersoneel.
Waterdebiet (m3/u)
Drukverlies (KPa)
Drukverlies - Platenwarmtewisselaar - Waterfilter
Toegang voor het reinigen van de patroon
Unitgrootte | Kromme van warmtewisselaar | Filterkromme |
45 | A | F |
52 | A | F |
57 | B | F |
65 | B | F |
75 | B | F |
85 | B | F |
De voordelen van de warmteterugwinningsmodules zijn de volgende:
• in de winter wanneer de verwarming wordt gebruikt, wordt de warmte in de afgezogen lucht uitgewisseld met de verse lucht;
• omgekeerd, in de zomer en wanneer de koeling gebruikt wordt, zal de warmte in de verse lucht afgevoerd worden naar de afgezogen lucht.
HRMV en HRMH zijn twee platen warmtewisselaars die zich van elkaar onderscheiden door hun horizontale of vertical configuratie. Er is een thermodynamische warmteterugwinningsmodule (TRMO),geïntegreerd in de machine. De belangrijkste voordelen ervan zijn:
• een variabele verhouding verse lucht van 25 tot 100%,
• een hoge COP in de winter wanneer de verse lucht voorverwarmd wordt door een gunstige verdampingstemperatuur, vooral bij een hoog luchtdebiet;
• een hoge EER in de zomer wanneer de verse lucht voorgekoeld wordt door een gunstige condensatietemperatuur, vooral bij een hoge snelheid van de luchtstroming.
Omwille van deze redenen is TRMO meer aangewezen dan HRMV/HRMH in zones waar het verschil tussen binnentemperatuur en buitentemperatuur gering is. In het Middellandse Zeegebied bv., waar het in de winter niet erg koud is en in de zomer niet echt warm wordt.
DAKSOKKEL VOOR VERTICALE AFVOER + MODULE VERTICALE WARMTETERUGWINNING
VRHS
Verse lucht
VRVS
Retour
HORIZONTALE EXTRACTIEBOX + MODULE HORIZONTALE WARMTETERUGWINNING
HRVS
Verse lucht
Retour
Retour
HRHS
VRHS | Verticale retour - Horizontale toevoer |
VRVS | Verticale retour - Verticale toevoer |
HRHS | Horizontale retour - Horizontale toevoer |
HRVS | Horizontale retour - Verticale toevoer |
2c
x4
2a
x6
x2
5
mm
2b
1. Installeer de luchtleiding in functie van het vorige deel.
2. Voorafgaand aan het installeren van de rooftop:
a. Bevestig de beugels (5 stuks) op de luchtleiding met behulp van 24 schroeven (6x16mm);
b. PAS de positie van de beugel aan zodat die zich 5 mm boven het oppervlak van de drager bevindt (zonder het schuim);
c. Installeer het schuim (25x10mm) op het bovenste deel van de sokkel.
3b
3a
3. a. Bevestig de lage montagestang van de warmteterugwinningsmodule met behulp van 4 schroeven (6x16mm) en verwijder de zijdeuren;
b. Zorg ervoor dat het schuim niet beschadigd is (20x15mm).
4. Installeer de rooftop en verwijder de afdekkingen voor het heffen.
5
6
4
7
5. Plaats de twee bovenste montagestangen doorheen de twee bovenste uitsparingen.
6. Installeer de warmteterugwinningsmodule op de beugel en zorg ervoor dat de onderste montagestang correct geplaatst wordt.
Vergeet niet de afdekkingen voor het heffen van de module te halen.
6
7
7. Laat de 'T'-plaat in het hefoog glijden en steek er de bout doorheen. Breng de bout ook aan de tegenoverliggende zijde aan (detail A).
8
8. Bevestig de warmteterugwinningsmodule met de 4 bouten 8x60mm om het schuim samen te drukken (2 bouten op de bovenste montagestangen (detail B) en de 2 bouten geplaatst in stap 7).
Detail A
Detail B
2b
2a
2. a. Bevestig de lage montagestang van de warmteterugwinningsmodule met behulp van 4 schroeven (6x16mm) en verwijder de zijdeuren;
b. Zorg ervoor dat het schuim niet beschadigd is (20x15mm).
3. Installeer de rooftop en verwijder de afdekkingen voor het heffen.
5
6
4. Plaats de twee bovenste montagestangen doorheen de twee bovenste uitsparingen.
5. Installeer de warmteterugwinningsmodule en zorg ervoor dat de lage montagestang correct geplaatst wordt.
Vergeet niet de afdekkingen voor het heffen van de module te halen.
5
6
6. Laat de 'T'-plaat in het hefoog glijden en steek er de bout doorheen. Breng de bout ook aan de tegenoverliggende zijde aan (detail A).
7
Detail A
7. Bevestig de warmteterugwinningsmodule met de 4 bouten 8x60mm om het schuim samen te drukken (2 bouten op de bovenste montagestangen (detail B) en de 2 bouten geplaatst in stap 6).
Detail B
ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN PLATENWARMTEWISSELAAR
Twee componenten moeten aangesloten worden in de ruimte tussen de warmtewisselingsmodule en de economiser:
• Verbind en bevestig voor de luchtpressostaat de 2 spade-tips erop • Monteer de twee delen van de connector voor de stelmotor: terminal 1 en 3 (geen polariteit):
DAKSOKKEL VOOR VERTICALE AFVOER + MODULE THERMODYNAMISCHE WARMTETERUGWINNING
VRHS
Verse lucht
VRVS
Retour
Retour
Retour
HORIZONTALE EXTRACTIEBOX + MODULE THERMODYNAMISCHE WARMTETERUGWINNING
HRHS
Verse lucht
HRVS
VRHS | Verticale retour - Horizontale toevoer |
VRVS | Verticale retour - Verticale toevoer |
HRHS | Horizontale retour - Horizontale toevoer |
HRVS | Horizontale retour - Verticale toevoer |
1. KOELCIRCUIT
Toegang tot de koelcomponenten:
De compressor is ondergebracht in het vaste deel van de condensor. De toegang voor elektrische controle en regeling van de druk (hoge en lage druk) gebeurt via de geschroefde toegangsdeur achter de scharnierende batterij.
4-wegsklep, thermostatisch expansieventiel, droger en sensoren bevinden zich op het compartiment van de toevoer e-Drive™.
Elektrische componenten:
• Voor de omkasting D en E, zijn specifieke TRMO-componenten ondergebracht in de schakelkast.
• Voor de omkasting C, zijn specifieke TRMO-componenten ondergebracht achter in de schakelkast, toegankelijk via het compartiment van de toevoer e-Drive™.
Specificaties circuit:
TRMO omkasting C omkasting D omkasting E | |||
Compressoren | ABA054 | ARA073 | ARA081 |
Thermostatische expansiekleppen | TGEL10-6.5 | TGEL10-9 | TGEL10-9 |
Hoeveelheid koelmiddel | 2,5 kg | 3,5 kg | 4,5 kg |
2. INBEDRIJFSTELLING Elektrische aansluitingen:
• Alle draden worden in de fabriek aangesloten.
Opstarten:
• Configuratie CLIMATIC™:
- Schakel de unit in
- Controleer de configuratie van de CLIMATIC™ met de DS in expertmodus.
• Instellingen debieten:
Zorg ervoor dat de toevoer- en afzuigluchtstroom uitgebalanceerd zijn. Zie het deel EBHO of ERVF. De uitbalancering is correct als:
- met Test = 'B.Nom 100%’: bij 100% verse lucht, stel afzuigdebiet in 3864 = toevoerdebiet 3333;
- dan schakelaar Test = ‘B.Nom 0%’:
1. verminder het coëfficiënt 3866 tot de klepregister dicht is;
2. het debiet (toevoer en afzuiging) is dan ver verwijderd van de vorige debietwaarden, stel de coëfficiënt 3335 in;
3. tot slot, herhaal de stappen 1 en 2 om een constant debiet te verkrijgen, ongeacht de modus verse lucht.
- dezelfde instellingen moeten aangenomen worden voor verminderd debiet - 3334 en 3865.
WAARSCHUWING! Tijdens de instellingen moet gewacht worden tot de economiser volledig open of dicht is, omdat het 1-2 minuten duurt om over te schakelen.
• Start het TRMO-circuit (circuit 3): schakelaar Test='C3--Cool'
- controleer de draairichting van circuit 3 compressor;
- controleer de koelwaarden (HD, LD, oververhitting en onderkoeling).
• Herhaal de laatste handelingen met Test='C3--Heat’
3. SERVICEDIAGNOSE
Koeling
Storing | Mogelijke oorzaken en symptomen | Oplossing |
Lage LD en uitschakeling LD | Alarm 317: belangrijke koelfout | Geen koudemiddel, verstopte componenten |
Alarm 327: te lage LD | Vorst: wacht tot de batterij ontdooid is door de afblaaslucht; Te lage luchtdebiet aan zijde verdamper (te lage snelheid / dichtgeslibde filter of batterij). | |
HD-probleem en HD-uitschakeling | Verkeerde luchtdebieten | Controleer de ventilatorwerking (retour of toevoer) van de stand (Amps) en ook de filter. |
Te veel koudemiddel | Raadpleeg de tabel om de hoeveelheid ingebrachte koudemiddel te controleren. | |
Zie ook de koeldiagnose van BALTIC™ deel ‘Koeling’. |
Binnen- of afblaasventilator:
Zowel voor de binnenventilator als de afblaasventilator, kunnen dezelfde storingen, oorzaken en oplossingen verwacht worden. Zie de diagnose van "binnenventilator ".
4. LIJST RESERVEONDERDELEN
Type | Code | Designation |
Ventilation | 4910018R | VENTILATEUR AT 15-11 SS D25 |
Ventilation | 4910022X | VENTILATEUR 230/1/50 HZ |
Ventilation | 4910080H | XXXXXXXXXXX XX 00-00 X0X X00 |
Xxxxxxxxxxx | 4910090X | VENTILATEUR ADHE 355 L D30 |
Ventilation | 4910102R | VENTILATEUR PLUGFAN+VIROLE |
Ventilation | 4910104V | VENTILATEUR PLUGFAN+VIROLE |
Ventilation | 4921121V | MOTO VENTIL TRI 400V 2V. D=450 |
Ventilation | 4921160A | MOTO VENTIL TRI 400V 1V. D=630 |
Ventilation | 4921161E | MOTO VENTIL TRI 400V 1V. D=710 |
Ventilation | 4921162F | MOTO VENTIL TRI 400V 1V. D=800 |
Ventilation | 4921170R | MOTO VENTIL TRI 400V 2V. D=630 |
Ventilation | 4921171T | MOTO VENTIL TRI 400V 2V. D=710 |
Ventilation | 4921172V | MOTO VENTIL TRI 400V 2V. D=800 |
Moteur | 4521802L | MOT IP55 F.B3 1.5KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521806R | MOT IP55 F.B3 2.2KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521807T | MOT IP55 F.B3 3.0KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521808V | MOT IP55 F.B3 4.0KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521809W | MOT IP55 F.B3 5.5KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521811Y | MOT IP55 F.B3 7.5KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521813A | MOT IP55 F.B3 9.2KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521822P | MOT IP55 F.B3 00.XX PTO 4P IE2 |
Refrigeration | 4720964W | VANNE DET.ELECTRO - CORPS E2V |
Refrigeration | 4720965X | VANNE DET.ELECTRO - CORPS E3V |
Refrigeration | 4720969E | VANNE DET.ELECTRO - BOBINE E2V |
Refrigeration | 4720971H | VANNE DET.ELECTRO - BOBINE E3V |
4 way valve | 4740100M | VANNE 4 VOIES 5/8" |
4 way valve | 4740169N | VANNE 4 VOIES 7/8" - 1"1/8 |
Type | Code | Designation |
Compressor | 4220449V | COMPRESSEUR ZP72KCE TRI+BRASE |
Compressor | 4220450X | COMPRESSEUR ZP83KCE TRI+BRASE |
Compressor | 4220476K | COMPRESSEUR ZP54KSE TRI+BRASE |
Filter | 4960128J | FILTRE 530X500X50 EU3 CAMPLANS |
Filter | 4960129K | FILTRE 530X500X50 EU4 AR300 |
Filter | 4960130L | FILTRE 530X500X98 EU7 GP10 |
Filter | 4960132N | FILTRE METAL EP=10 850 X 455 |
Filter | 4960134R | FILTRE 530X500X50 EU4 RECHARG. |
Control | 4770720R | SONDE NTC [-50+105]°C 3 METRE |
Control | 4770721T | SONDE NTC [-50+105]°C 7 METRE |
Control | 4770728E | CARTE REGULATEUR E-CLI+MEDIUM |
Control | 4770729F | CONNECTEURS POUR E-CLI+MEDIUM |
Control | 4770730H | CARTE EXTENSION E-BE C.PCOE |
Control | 4770731J | CONNECTEURS POUR E-BE C.PCOE |
Control | 4770738T | INTERFACE DE COM.XXXXXX ONEWEB |
Control | 4780417A | VARIATEUR FREQUENCE 2.2KW |
Control | 4780418E | VARIATEUR FREQUENCE 4.0KW |
Control | 4780419F | VARIATEUR FREQUENCE 7.5KW |
Control | 4780421J | VARIATEUR FREQUENCE 00.XX |
Control | 4780425N | VARIATEUR FREQUENCE 5.5KW |
Control | 4780469E | VARIATEUR FREQUENCE 1.5KW |
Control | 4780470F | VARIATEUR FREQUENCE 3.0KW |
Control | 4781290L | DETECTEUR DAD NON SECOURU |
Control | 4781305J | VANNE GAZ HONEYWELL 220/240V |
Control | 4781306M | BOITIER DE CONTROLE DE FLAMME |
Configuratie van CLIMATIC™ met de DS in expertmodus voor TRMO (met modulerende afblaasventilator): 3813 TERUGW. = Comp. voor TRMO
3815 AFBLAAS = Moduleren voor zowel ERVF als EBHO 3816 KIT
3817 Motor te controleren naar gelang de behoefte 3818 Ventilator
2. GEBRUIK
Bescherming:
• Bedrijfsbeveiliging: de compressor stopt gedurende 6 minuten.
- 328: min. HD = 20,5°C condensatie;
- 329: max. HD = 62°C condensatie;
- 319: min. LD = tussen -24,5°C en 1,6°C (volgens de condensatietemperatuur) gedurende 5 min. => vorst of luchtstroming op verdamper;
- 327: max. LD = 26°C;
- 317: limiet LD -27°C gedurende 120 sec => koelstoring (gebrek aan koelmiddel /gesloten componenten).
• De vorstbescherming houdt in dat de afblaasbatterij in de verwarmingsmodus ontdooid wordt met de afblaaslucht.
Regeling
• Er moeten geen specifieke parameters ingesteld worden voor de TRMO-besturing.
• Werking:
- De TRMO loopt wanneer er vraag is naar verwarming of koeling;
- boven de 50% verse lucht, krijgt de TRMO- compressor voorrang om te starten;
- onder de 15°C retour of onder de 20% verse lucht, mag de TRMO-compressor niet starten.
ONDERHOUDSHANDLEIDING
INFORMATIE OVER DE RICHTLIJN VOOR APPARATUUR ONDER DRUK 40
INBEDRIJFSTELLING
Werkingsgebied 41
Voorafgaand aan het onder spanning zetten 42
Controles bevestiging bedradingen 42
De unit van stroom voorzien 43
EDRIVE™ VENTILATIE 46
VERSELUCHTKAP 50
FILTERS 51
KOELCIRCUIT 52
VERWARMINGSOPTIES
Warmwaterbatterijen 53
Elektrische verwarmer 54
GASBRANDERS
Elektrische voorverwarmer 55
Controles voorafgaand aan het opstarten 56
De gasbrander starten 56
Standaardopstartchronologie 57
Veiligheidscontroles brander 60
Gasmodule 64
RECUPERATIE XXXXXXXXXXXXX 00
SERVICEDIAGNOSE 66
LIJST RESERVEONDERDELEN 69
GARANTIE 72
ONDERHOUDSPLAN 73
VERSLAG VAN DE OPLEVERING 76
LOGBOEK KOUDEMIDDELHANDELINGEN 78
Deze units dragen het CE-label en voldoen dus aan de richtlijn voor apparatuur onder druk.
Deel Fase PS (bar meter) | ||
Aanzuiging | Damp | 29,5 |
Afvoer | Damp | 42 bar R410A |
Vloeistof | Vloeistof / Damp | 42 bar R410A |
Voorbeeld van naamplaatje
GWP 2088
Typeplaatje bv., waarop de volgende informatie staat: Werkdruk min./max., bedrijfstemperatuur min./max., hoeveelheid koelmiddel, vloeistoftype, gewicht van de unit...
!
De componenten bevinden zich binnenin de unit of in een aparte doos en moeten door een gekwalificeerd technicus worden geïnstalleerd. Opmerking: Bij toepassing van een platenwarmtewisselaar moet de intrede voorzien worden van een filter.
Deze filters moeten alle deeltjes met een diameter groter dan 1 mm verwijderen.
WERKINGSGEBIED
Controleer voor elk gebruik de werkingslimieten van de unit. In deze tabellen vindt u alle gegevens over de toelaatbare grenswaarden.
!
WAARSCHUWING: Het is zeer belangrijk dat de unit steeds binnen deze limieten blijft werken.
Luchtgekoelde Baltic™
Maat | 24 30 | 38 42 45 52 57 65 | 75 85 | ||||||||
Werkingslimieten koelmodus | |||||||||||
Max. buitentemp. bij binnen 27°C DB / 19°C WB | °C | 48 | 46 | 46 | 45 | 48 | 46 | 46 | 46 | 48 | 48 |
Max. buitentemperatuur bij uitladen | °C | neen | 50 | 50 | 50 | neen | 50 | 50 | 50 | 50 | 50 |
Min. buitentemp. bij binnen 20°C DB | °C | -5 | -5 | -5 | -5 | -5 | -5 | -5 | -5 | -5 | -5 |
Max. binnenstr.temp. verdamp.batt. bij buiten 38°C DB | °C | 35 | 35 | 35 | 35 | 35 | 35 | 35 | 35 | 35 | 35 |
Min. binnenstr.temp. verdamp.batt. bij buiten 35°C DB | °C | 18 | 18 | 18 | 18 | 18 | 18 | 18 | 18 | 18 | 18 |
Werkingslimieten warmtepompmodus | |||||||||||
Min. buitentemp. bij binnen 20°C DB (8) | °C | -12 | -12 | -12 | -12 | -12 | -12 | -12 | -12 | -12 | -12 |
Min. binnenstr.temp. verdamp.batt. bij buiten 7°C DB | °C | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 | 5 |
Watergekoelde Baltic™
45 | 52 | 57 | 65 | 75 | 85 | ||
Werkingslimieten koelmodus | |||||||
Max. inlaatwatertemp. bij binnen 27°C DB / 19°C WB | °C | 46 | 46 | 46 | 46 | 46 | 46 |
Max. inlaatwatertemperatuur bij uitladen | °C | 48 | 48 | 48 | 48 | 48 | 48 |
Min. inlaatwatertemperatuur bij binnentemp. van 20°C DB | °C | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 | 25 |
Max. inlaatwatertemperatuur 100% verse lucht bij buitentemp. 35°C | °C | 38 | 38 | 38 | 38 | 38 | 38 |
Werkingslimieten warmtepompmodus | |||||||
Min. inlaatglycolwatertemp. bij binnen 20°C DB | °C | -15 | -15 | -15 | -15 | -15 | -15 |
Min. buitentemp. bij uitladen | °C | -17 | -17 | -17 | -17 | -17 | -17 |
Min. binnenstr.temp. verdamp.batt. bij buiten 7°C DB | °°C | 7 | 7 | 7 | 7 | 7 | 7 |
WAARSCHUWING: De oplevering mag alleen uitgevoerd worden door bevoegde koel-techniekers, die werken overeenkomstig de lokale reglementen
Voorafgaand aan het onder spanning zetten
WAARSCHUWING: controleer of een 3-fasenaansluitingen zonder neutraal beschikbaar is
Verifieer of de stroomvoorziening tussen het gebouw en de unit voldoet aan de plaatselijke verordeningen en dat de kabel voldoet aan de opstart- en bedrijfsvoorwaarden aangegeven op het typeplaatje.
Controles bevestiging bedradingen
WAARSCHUWING: controleer de aanzetting van de kabelverbindingen
Controleer of de volgende kabelverbindingen stevig vast zitten:
• Belangrijkste aansluitingen schakelaar,
• De hoofdbedradingen verbonden met de relais en schakelaars,
• Kabels in het 24V-voedingscircuit.
WATERLUS, CHECKLIST VOOR HET OPSTARTEN
Controleer of alle aftap- en ontluchtingspluggen op hun plaats zitten en goed aangedraaid zijn, voordat de installatie gevuld wordt met water of pekel. Controleer, vooraleer op te starten, zelfs voor een test of een korte duur, de volgende punten, na ervoor gezorgd te hebben dat alle kleppen op het koelcircuit volledig open staan (afvoerkleppen en vloeistofkleppen).
• De vloeistofpomp(en) en andere apparatuur die is verbonden met de unit (blokken, luchtbehandelingsunits, droge koelers, koeltorens, fan coil units etc.) zijn in goed werkende staat zoals voor de installatie vereist en volgens hun eigen eisen. Zet alle waterkleppen en koudemiddelventielen in hun werkstand en start de watercirculatiepompen.
• het condenscircuit moet bedrijfsklaar zijn, gevuld zijn met water, getest zijn op de druk, ontlucht zijn, en de filter moet gereinigd worden na 2 uur werking van de waterpomp.
• start de pomp(en), controleer de stroming van de te koelen vloeistof door de warmtewisselaars: let op voor de inlaat- en uitlaatwaterdruk en, bereken aan de hand van de drukverliescurves het vloeistofdebiet door de volgende formule toe te passen:
Feitelijke stroming Q = Q1 x √(P2/P1)
waarbij:
P2 = ter plaatse gemeten drukverlies
P1 = door XXXXXX vermeld drukverlies voor eenvloeistofstroom van Q1
Q1 = nominaal debiet
Q = feitelijke doorstroming
Regel het circuit van de condensor en de waterstroming in het circuit van de condensor (met regelkleppen, positie snelheid pomp...) om de ontwerpcondities (LENNOX-software) te benaderen.
HOEVEELHEID OLIE
Alle units zijn bij levering volledig gevuld met olie en er hoeft geen olie bijgevuld te worden voor het opstarten of daarna. Te veel olie kan ernstige problemen veroorzaken, vooral aan de compressors.
Aanbevolen olie voor rooftops van XXXXXX Xxxxxxxxxx Compressortype Merk Olietype | |||
R410a | Scroll | Lennox | ICI EMKARATE RL32-3MAF of voor bijvullen MOBIL EAL Arctic 22CC |
Schakel de stroom van de unit in door de scheidingsschakelaar te sluiten (indien aanwezig).
Op dit ogenblik zou de ventilator moeten starten tenzij de CLIMATIC™ de schakelaar niet voedt. Controleer, zodra de ventilator draait, de draairichting ervan. Raadpleeg de draaipijl op de ventilator.
De draairichting van de ventilatoren en compressoren wordt gecontroleerd aan het eind van de leidingtest. Daarom moeten ze allemaal of verkeerd om draaien of allemaal juist.
WAARSCHUWING: een compressor die in de verkeerde richting draait, zal snel defect raken.
Draait de ventilator in de verkeerde richting (de juiste richting wordt getoond in afbeelding hierna), sluit dan de stroomtoevoer naar de machine af met de hoofdschakelaar in het gebouw, verwissel twee fasen en herhaal de voorgaande procedure.
Sluit alle stroomonderbrekers en schakel de unit in.
Als nu slechts één van de onderdelen in de verkeerde richting draait, schakelt u de stroom uit met de scheidingsschakelaar van de unit (indien aanwezig) en verwisselt u twee van de fasen van het onderdeel op het aansluitblok in het elektrische paneel.
Controleer of de hoeveelheid stroom die wordt gebruikt overeenstemt met de waarde op het typeplaatje. Xxx dit met name voor de toevoerventilator.
Indien de waarden op de ventilator buiten de gespecificeerde limieten vallen, wijst dit gewoonlijk op een abnormaal sterke luchtstroom die de levensduur en de thermodynamische werking van de unit nadelig zal beïnvloeden. Verminder in dat geval de rpm met behulp van eDrive™.
Vul bij het starten van de unit eerst de checklist in deze handleiding in, en volg onderstaande instructies op om zeker te zijn dat de unit correct geïnstalleerd is en klaar voor gebruik.
• Controleer de stroomsterkte van elke fase van elke ventilatormotor.
• Controleer de stroomsterkte van elke fase van elke compressormotor.
• Controleer de zuig- en persdruk en de zuig- en perstemperatuur van de compressor.
• Controleer de intrede- en uittredetemperatuur van de gekoelde vloeistof, in geval van een watergekoelde unit
• Controleer de buitenluchttemperatuur en de binnentemperatuur
• Controleer de temperatuur van het vloeibare koelmiddel bij uittrede uit de condensor.
• Controleer of DAD op ON staat.
Deze verificaties moeten zo spoedig mogelijk worden gedaan, bij een stabiele koelbelasting, d.w.z. als die gelijk is aan de capaciteit die de unit levert. Metingen die hier geen rekening mee houden zullen leiden tot onbruikbare en waarschijnlijk verkeerde waarden. Deze verificaties kunnen alleen worden uitgevoerd nadat de juiste werking van alle veiligheidsvoorzieningen en regelingen van de unit zijn vastgesteld.
Ga na of de luchtkanalen van de klant open zijn om er zeker van te zijn dat de unit niet draait met gesloten kanalen. Daarnaast moet worden gecontroleerd of de luchtstroom en beschikbare statische druk overeenkomstig de unit zijn.
Instellingen
1. De toevoerluchtstroom bijregelen (klant specifiek)
a. 3333 = nominale luchtstroom / druk
b. 3334 = verminderde luchtstroom / druk
c. 3332 = Handmatig/Automatisch
d. 3331 = Nominaal/DodeZone/Deellast/Druk
2. De afblaasluchthoeveelheid bijregelen (optioneel)
a. 3864 = nominale luchtstroom
b. 3865 = verminderde luchtstroom
3. Schema's maken (klantspecifiek)
a. Zones & Standen (Nacht/Dag/Dag I/ DagII)
b. Instelpunten per stand
4. De temperatuurregelsensor selecteren
a. Selecteer de regelsensor (DC, Retour, Klant, enz.) in het scherm om de kamertemperatuur te regelen Configuratiescherm
5. De vochtigheidregelsensor selecteren (optioneel)
a. Selecteer de regelsensor (Afstand, Klant) in het scherm om de ruimteluchtvochtigheid te regelen Configuratiescherm
6. De buitentemperatuursensor selectie
a. Selecteer de buitentemperatuursensor (Unit, Klant) in het scherm om de buitentemperatuur te configureren Configuratiescherm
7. De buitenvochtigheidsensor selecteren (optioneel)
a. Selecteer de buitenluchtvochtigheidsensor (Unit, Klant) in het scherm om de buitenluchtvochtigheid te configureren. Configuratiescherm
8. De luchtkwaliteitsensor selecteren (optioneel)
a. Selecteer de luchtkwaliteit-CO2-sensor (Afstand, Klant) in het scherm om de CO2 te configureren
9. Afstand bedieningspaneel configureren
a. 3151 = DC enkel / DC volledig / DM
10. Minimale verse lucht
a. 3121 = minimumopening %
1. Luchtdebiet vs instelklep
a. Test B.Nom100%:
i. regel de %-snelheid van de toevoerfan (3333) om het nodige luchtdebiet te krijgen
ii. regel de %-snelheid van de retourfan (3864) om het nodige luchtdebiet te krijgen
b. Test B.Nom0%:
i. regel de compensatie (3335) van de instelklep om het nodige luchtdebiet te krijgen, zelfs als de instelklep volledig dicht is
ii. regel de compensatie (3366) van de instelklep om het nodige luchtdebiet te krijgen, zelfs als de instelklep volledig dicht is
2. Veiligheidsdrempels voor de filter
a. Test B.Nom100% en Test B.Nom0%: lees de ΔP (3442) van de filter en regel de grootste aflezing vermenigvuldigd met 2,5 bij drempel 3345
3. Testen voor het koelcircuit
a. Koelstand
i. Test C---Cool: (indien compressor met variabel toerental optie, stel waarde voor toerental in)
1. Controleer de drukken en temperaturen van het circuit
2. Controleer de elektrische verbruiken
b. Verwarmingsstand
i. Test C---Heat: (indien compressor met variabel toerental optie, stel waarde voor toerental in)
1. Controleer de drukken en temperaturen van het circuit
2. Controleer de elektrische verbruiken
4. Testen voor de opties van de unit
a. Elektrische bijverwarmers (Test H1-1 Full)
i. Controleer de toevoertemperatuur
ii. Controleer elektrisch verbruik
b. Warmwaterbijverwarmers (Test H1-1 Full)
i. Controleer de toevoertemperatuur ii. Controleer of de klep open gaat
c. Gasbranderverwarmers (Test H1-1 Full)
i. Zie het hoofdstuk over de gasbranders
d. Elektrische voorverwarmers voor de verse lucht (Test H2-1 Full)
i. Controleer de toevoertemperatuur
ii. Controleer elektrisch verbruik
e. eRecovery-verwarmers voor warm water (Test H2-1 Full)
i. Controleer de toevoertemperatuur ii. Controleer of de klep open gaat
f. TRMO
WAARSCHUWING! Tijdens de instellingen moet gewacht worden tot de economiser volledig open of dicht is, omdat het
1-2 minuten duurt om over te schakelen.
i. Test C3---Cool:
1. Controleer de drukken en temperaturen van het circuit
2. Controleer de elektrische verbruiken
ii. Test C3---Heat:
1. Controleer de drukken en temperaturen van het circuit
2. Controleer de elektrische verbruiken
5. Geavanceerde afstelling voor optimalisatie
a. Compressor ΔT
i. Koeling.
1. Test C1c1 Cool: lees de │Mix-Supply|-temp en regel de stap-ΔT van de compressor via menu 3434
ii. Verwarming.
1. Test C1c1 Heat: lees de │Mix-Supply|-temp en regel de stap-ΔT van de compressor via menu 3444
b. ΔT bijverwarmers (gasbrander of elektrisch)
i. Verwarming.
1. Test H1-1: lees de │Mix-Supply|-temp en regel de stap-ΔT van de verwarmers via menu 3734
c. Aaneenschakeling van de stappen (compressor/elektrisch/water/branders)
i. Voorrang bijverwarmers 3731 = Nooit/ Altijd/Buitentemp
ii. Voorrang voorverwarmers 3736 = Eerst/Laatst
d. Dynamisch instelpunt
i. 3225= ΔT tussen instelpunt van klant en buitentemperatuur
e. Nauwkeurige temperatuurregeling
i. Zacht 3231= Neen/ DodeZone/Comfort
6. Lekdetectie
a. Koeling
i. Test C1--Cool: lees Subcooling en regel 3437 bij
ii. Test C2--Cool: lees Subcooling en regel 3438 bij
b. Verwarming
i. Test C1--Heat: lees Subcooling en regel 3447 bij
ii. Test C2--Heat: lees Subcooling en regel 3448 bij
Wanneer alle instellingen zijn bijgeregeld moet de parameterlijst worden gedownload (via Wizard), opgeslagen en door de klant worden
ondertekend.
eDrive™-montageinstructies & specificatie (AC-versie)
De flexibele elastomeerdraad is verwijderbaar zonder de platen te verwijderen Het is gemaakt van natuurrubber
Temperatuurbereik van -42°C tot + 82°C
Gemakkelijk te monteren
De eDrive™ is zodanig ontworpen dat er geen afstelling nodig is binnen de machine
In geval van een foutieve verticale uitlijning zou een metalen afstandsring onder de motor kunnen worden gebruikt om de hoogte aan te passen
Max. verkeerde uitlijning in hoek 4°
Max. radiale verkeerde uitlijning 3 mm
Max. axiaal bereik 8 mm
Absorptie van trillingen
eDrive™-koppelingsafmetingen (AC-versie)
Machine- formaat | Motor- formaat kW | Motoras- diameter mm | Ventilatoras- diameter mm | Koppeling Koppeling -referentie | Koppelingstype PP | Motorbus Ref | Taps ventilator Ref | ||
Omkasting C | 1,5 | 24 | 25 | PV40 | 2 x tapse vergrendelbussen | 28-20 | al24 | 28-20 | al25 |
Omkasting C | 2,2 | 28 | 25 | PV40 | 2 x tapse vergrendelbussen | 28-20 | al28 | 28-20 | al25 |
Omkasting C | 3 | 28 | 25 | PV40 | 2 x tapse vergrendelbussen | 28-20 | al28 | 28-20 | al25 |
Omkasting C | 4 | 28 | 25 | PV40 | 2 x tapse vergrendelbussen | 28-20 | al28 | 28-20 | al25 |
Omkasting C | 5,5 | 38 | 25 | PV60 | 2 x tapse vergrendelbussen | 40-25 | a38 | 40-25 | al25 |
Omkasting D | 2,2 | 28 | 30 | XX00 | 0 tapse vergrendelbus + X00 | 00-00 | al28 | 30-25 | al30 |
Omkasting D | 3 | 28 | 30 | XX00 | 0 tapse vergrendelbus + X00 | 00-00 | al28 | 30-25 | al30 |
Omkasting D | 4 | 28 | 30 | XX00 | 0 tapse vergrendelbus + X00 | 00-00 | al28 | 30-25 | al30 |
Xxxxxxxxx X&X | 0,0 to 7,5 | 38 | 30 | PVP50 | 1 tapse vergrendelbus + X00 | 00-00 | al30 | ||
Omkasting E | 9 to 11 | 38 | 40 | PV 60 | 2 x tapse vergrendelbussen | 40-25 al 38 | 40-25 | al 40 |
eDrive™-luchtdebietweergave
eDrive regelt het luchtdebiet binnen het werkgebied van elke kit.
Het luchtdebiet van AC-ventilatoren wordt berekend op basis van de rpm en het uitgangsvermogen afgelezen op de variabele inverterbus, terwijl dit bij EC-ventilatoren op basis van de toevoerdruk gebeurt.
eDrive™ is ontworpen om de motor en ventilator in diens werkgebied te houden dankzij de kitconfiguratie geselecteerd in CLIMATIC™-controle. De CLIMATIC™-controle beperkt de rpm en het opgenomen vermogen. In de onderstaande tabel worden de bedrijfsgebieden per kox en kitformaat weergegeven.
Bedrijfsbereiken eDrive™-unit (AC-versie)
Box | Ventilatortype | Motor kW | Efficiëntie | Kit | Opmerking | rpm min | rpm max | Qv min | Qv max | Imax |
C Box BAH BAC | AT 15-11 S | 1,5 | 0,80 | K1 | 553 | 962 | 3600 | 4800 | 3,6 | |
AT 15-11 S | 2 | 0,83 | K2 | 610 | 0000 | 0000 | 0000 | 4,9 | ||
AT 15-11 S | 3 | 0,85 | K3 | 697 | 1330 | 4500 | 7050 | 6,6 | ||
AT 15-11 S | 4 | 0,85 | K4 | 78 | 0000 | 0000 | 0000 | 8,4 | ||
AT 15-11 S | 5,5 | 0,87 | K5 | 882 | 1417 | 7200 | 8400 | 12,2 | ||
D Box BAH BAC | ADH 355 L | 2,2 | 0,83 | K1 | 581 | 939 | 5500 | 6900 | 4,9 | |
ADH 355 L | 3 | 0,85 | K2 | 660 | 1208 | 5500 | 8300 | 6,6 | ||
ADH 355 L | 4 | 0,85 | K3 | 738 | 1396 | 6100 | 9700 | 8,4 | ||
ADH 355 L | 5,5 | 0,87 | K4 | 823 | 1439 | 7100 | 11500 | 12,2 | ||
ADH 355 L | 7,5 | 0,88 | K5 | 938 | 0000 | 0000 | 00000 | 00,3 | ||
E Xxx XXX XXX | XX 00-00 X0X | 0,0 | 0,87 | X0 | Xxxxxxxxxxxx X00 | 000 | 1302 | 10000 | 13500 | 12,2 |
AT 15-11 G2L | 7,5 | 0,88 | X0 | Xxxxxxxxxxxx X00 | 000 | 1385 | 10000 | 16000 | 16,3 | |
AT 00-00 X0X | 0 | 0,88 | X0 | Xxxxxxxxxxxx X00 | 000 | 1378 | 10000 | 17750 | 17,6 | |
AT 00-00 X0X | 0 | 0,88 | X0 | Xxxxxxxxxxxx X00 | 000 | 1417 | 10000 | 19000 | 17,6 | |
AT 00-00 X0X | 00 | 0,89 | X0 | Xxxxxxxxxxxx X00 | 000 | 1417 | 10000 | 19000 | 23 |
Bedrijfsbereiken eDrive™-gasunit (AC-versie)
Box | Ventilatortype | Motor kW | Efficiëntie | Kit | Opmerking | rpm min | rpm max | Qv min | Qv max | Imax |
C Box BAH BAC | AT 15-11 S | 1,5 | 0,80 | K1 | 592 | 949 | 3600 | 4650 | 3,6 | |
AT 15-11 S | 2 | 0,83 | K2 | 690 | 1155 | 3750 | 5700 | 4,9 | ||
AT 15-11 S | 3 | 0,85 | K3 | 788 | 1386 | 4500 | 6900 | 6,6 | ||
AT 15-11 S | 4 | 0,85 | K4 | 907 | 1449 | 5400 | 7950 | 8,4 | ||
AT 15-11 S | 5,5 | 0,87 | K5 | 1015 | 1533 | 6750 | 8400 | 12,2 | ||
D Box BAH BAC | ADH 355 L | 2,2 | 0,83 | K1 | ADHE 000 | 000 | 000 | 5500 | 6500 | 4,9 |
ADH 355 L | 3 | 0,85 | K2 | ADHE 355 | 727 | 0000 | 0000 | 0000 | 6,6 | |
ADH 355 L | 4 | 0,85 | K3 | ADHE 355 | 826 | 0000 | 0000 | 0000 | 8,4 | |
ADH 355 L | 5,5 | 0,87 | K4 | ADHE 355 | 930 | 1499 | 7100 | 11100 | 12,2 | |
ADH 355 L | 7,5 | 0,88 | K5 | ADHE 355 | 1070 | 1578 | 8700 | 13100 | 16,3 | |
E Xxx XXX XXX | XX 00-00 X0X | 0,0 | 0,87 | K1 | Axe D30 | 760 | 1310 | 10000 | 13000 | 12,2 |
AT 15-11 G2L | 7,5 | 0,88 | K2 | Axe D30 | 898 | 1431 | 10000 | 15250 | 16,3 | |
AT 00-00 X0X | 0 | 0,88 | K3 | Axe D30 | 994 | 1476 | 10000 | 17250 | 17,6 | |
AT 00-00 X0X | 0 | 0,88 | K4 | Axe D30 | 994 | 1476 | 10000 | 17250 | 17,6 | |
AT 00-00 X0X | 00 | 0,89 | K5 | Axe D30 | 1072 | 1525 | 10000 | 19000 | 23 |
Configuratie eDrive™-ventilatorinverter (AC-versie)
De configuratie van de eDrive™-inverter is in de fabriek voorbereid om te communiceren met CLIMATIC™ en om specifiek geconfigureerd te zijn voor de machine van de klant.
eDrive™-ventilatorinverterparameters worden geconfigureerd via de CLIMATIC™-unitconfiguratie.
Deze configuratie selecteert de juiste parameters om eDrive™ te doen draaien in diens werkgebied afhankelijk van het ventilatortype en de motorgrootte.
Als de losse ventilatorcontrole van de inverter (geen ventilator of verkeerde ventilatorsnelheid en compressor of verwarming blijven aan), kan de inverterconfiguratie als volgt worden gecontroleerd:
"0,0" zal in dit geval worden weergegeven op de inverter in plaats van de gewoonlijke "0" of "xxx" rpm Schakel over naar ontgrendelmodus:
F700 = 0
F732 = 0
Stel op de inverter de TYP-parameter is op de waarde 3. (herstel de standaardwaarden van de inverter) en configureer daarna de
volgende instelpunten:
F800=1 F801=0 F802=11 F803=0
Zet daarna de hele machine UIT en daarna AAN.
De CLIMATIC™ zal dan alle juiste machineconfiguraties naar de inverter sturen (motorgrootte, ventilatortype, Imax, veiligheidsparameters).
De verseluchtkap moet tijdens de oplevering worden geopend en vastgemaakt.
De 3 delen van de verseluchtkap moeten worden gemonteerd door zelftappende schroeven die in de doos met reserveonderdelen zijn meegeleverd Controleer de juiste positie van de zwarte afdichting bovenaan de kapafdekking.
Windrichting
Houd rekening met de heersende windrichting om de machine in de juiste richting op het dak te plaatsen.
Er wordt echt geadviseerd ervoor te zorgen de verseluchtkap niet in de heersende windrichting te plaatsen om te voorkomen dat er water kan binnendringen. Indien dit niet kan, neem met ons contact op om een specifieke watergoot te vragen voor in de kap.
WAARSCHUWING: het deksel van de verseluchtkap kan uw hoofd kwetsen als u er niet op let wanneer u rond de unit draait.
Nadat u het inspectieluik van de filters hebt geopend, tilt u de borghendel op. Vervolgens kunt u de filters heel gemakkelijk verwijderen en vervangen: u schuift de vuile filters uit hun houders en u schuift de schone filters in de houders.
De CLIMATIC™-regelaar kan de drukval over de filter bewaken De volgende instelpunten kunnen worden aangepast afhankelijk van de installatie.
• "Airflow" (luchtstroom) op pagina 3343 = 25 Pa standaard
• "No filter" (geen filter) op pagina 3344 = 50 Pa standaard
• "Dirty Filter" (vuile filter) op pagina 3345 = 250 Pa standaard
Het daadwerkelijke drukverlies dat is gemeten over de verdamper, kan worden afgelezen op het CLIMATIC™-display DS60 in menu 3342.
De volgende fouten kunnen worden opgespoord.
• Foutcode 001 AIRFLOW FAILURE (storing in de luchthoeveelheid), indien de gemeten ΔP over het filter en de verdamper onder de waarde ligt die is ingesteld op pagina 3343
• Foutcode 004 DIRTY FILTERS (vuile filters), indien de gemeten ΔP over het filter en de verdamper boven de waarde ligt die is ingesteld op pagina 3344
• Foutcode 005 MISSING FILTERS (filters ontbreken), indien de gemeten ΔP over het filter en de verdamper onder de waarde ligt die is ingesteld op pagina 3345.
Er zijn 2 soorten elektronische expansiekleppen op de BALTIC™ gemonteerd: E2V & E3V
Cbox Dbox Ebox
Naamgeving | 24 | 30 | 38 | 42 | 45 | 52 | 57 | 65 | 75 | 85 |
Referentie | X0X00 | X0X00 | X0X00 | X0X00 | X0X00 | X0X00 | X0X00 | X0X00 | X0X00 | X0X00 |
Afstellingen elektronische expansieklep (EEV)
Met de elektronische expansieklep kan de oververhitting in beide richtingen gecontroleerd worden (zie gedeelte CLIMATIC™).
Lasinstructies voor de E2V
De elektronische expansiekleppen zijn gevoelig voor stof en in geval van vervanging moeten filters gemonteerd worden.
E3V-lasinstructies
De warmwaterbatterij is uitgerust met een proportioneel geregelde driewegklep. Er zijn twee steeksleutels nodig om de aansluitingen vast te zetten. Een steeksleutel dient om het kleplichaam vast te houden terwijl de leidingen worden aangesloten. Gebeurt dit niet, dan kan de pijpaansluiting beschadigd raken en vervalt de garantie.
Het systeem vullen en starten
• Regel de regelaar voor de verwarming bij door de gesimuleerde omgevingstemperatuur te verlagen naar 10°C
• Controleer of de rode indicatoren die zich onder de stelmotor van de klep bevinden, op de juiste manier bewegen met het signaal (pijl op de afbeelding)
• Vul het hydraulisch systeem en ontlucht de batterij via de ontluchtingen. Controleer het debiet van het intredende warme water.
• Controleer de verschillende aansluitingen op mogelijke lekken
Maximale werkdruk:
8 bar
Xxxxxxxx werktemperatuur:
110 °C
Vorstbescherming
Controleer of het hydraulische systeem glycol voor bescherming tegen vorst bevat. Glycol is de enige effectieve bescherming tegen bevriezing. Antivries moet de unit beschermen tegen bevriezing in de winter.
Waarschuwing: vloeistoffen op basis van glycol hebben in combinatie met lucht een corrosieve werking.
Tap de vloeistof af uit de installatie
U moet zeker weten dat de handmatige of automatische luchtkanalen zijn geïnstalleerd op alle hoge punten in het systeem.
Om aftappen van het systeem mogelijk te maken, moeten de aftapkranen geïnstalleerd zijn op alle lage punten van het systeem. Het verwarmen van warmwaterbatterijen die door slechte omgevingsomstandigheden bevroren zijn, valt niet onder de garantie.
Elektrolytische corrosie
Let goed op corrosievorming als gevolg van een elektrolytische reactie die ontstaat door ongebalanceerde randaarde. Een batterij die door een elektrolytische corrosie beschadigd is, valt niet onder de garantie.
WAARSCHUWING: de elektrische verwarmer is aangesloten op het elektriciteitsnet – risico van elektrische schokken – schakel de unit uit vooraleer dit deel te openen
De BALTIC™-elektrische verwarmers zijn standalone opties die in het verwarmingsgedeelte van de unit worden geplaatst. Wat betreft de warmwaterbatterij of de gasbrander wordt deze optie in het verwarmingscompartiment onder de toevoerventilator geschoven.
Om het drukverlies te beperken, wordt de luchtstroom rond de afgeschermde weerstanden geleid. De weerstanden zijn glad gemaakte roestvrij stalen buizen met een capaciteit van 6W/cm2.
Een elektrisch verwarmingselement is standaard beveiligd tegen oververhitting via een oververhittingsbeveiliging die op 98°C is ingesteld en zich op een afstand van minder dan 150 mm na het verwarmingselement bevindt.
Er zijn twee grootten beschikbaar voor elk formaat van unit:
S: Standaard warmte H: Hoge warmte
De elektrische verwarmers met standaard warmte zijn met een regeling van 50% of 100%. De versie met hoge warmte wordt geregeld via een volledig modulerende triac.
380V | 400V | 415V | ||||
Modulegrootte (kW) | Stroom Cap (kW) Stroom (A) (A) | Cap (kW) | Spanning (A) | Cap (kW) | ||
12 | 16,3 | 10,8 | 17,0 | 11,8 | 17,8 | 12,8 |
24 | 32,6 | 21,5 | 34,0 | 23,5 | 35,6 | 25,6 |
27 | 36,7 | 24,3 | 38,3 | 26,6 | 40,1 | 28,8 |
36 | 48,9 | 32,3 | 51,1 | 35,3 | 53,3 | 38,4 |
45 | 61,1 | 40,5 | 63,8 | 44,3 | 66,8 | 48,0 |
48 | 65,2 | 43,0 | 68,1 | 47,0 | 71,1 | 51,3 |
54 | 73,4 | 48,4 | 76,6 | 52,9 | 80,0 | 57,7 |
WAARSCHUWING: de elektrische voorverwarmer is aangesloten op de voeding – risico van elektrische schokken – schakel de unit uit vooraleer dit deel te openen.
De voorverwarmer werkt alleen met een hoog verseluchtdebiet bij lage buitentemperaturen (zie instelpunt in CLIMATIC™- sectie).
Een metalen filter is tussen de luchtfilter en de elektrische weerstand geïnstalleerd om te beschermen tegen warmtestraling.
WAARSCHUWING: metalen filter van elektrische voorverwarmer mag niet verstopt zijn met stof.
Ampère per modelformaat | OMKASTING C OMKASTING D OMKASTING E | |||||||||
24 | 30 | 38 | 42 | 45 | 52 | 57 | 65 | 75 | 85 | |
Formaat S / H | S 18 | kW | 26 | 26 | 26 | 26 | ||||
S 24 | kW | 35 | 35 | 35 | 35 | |||||
S 36 | kW | 52 | 52 | |||||||
H 36 | kW | 52 | 52 | 52 | 52 | |||||
H 48 | kW | 69 | 69 | 69 | 69 | |||||
H 72 | kW | 104 | 104 |
Controles voorafgaand aan het opstarten
Opmerking:
Werkzaamheden aan het gassysteem dienen uitsluitend door bevoegd personeel te worden uitgevoerd.
Deze unit moet worden geïnstalleerd conform de lokale veiligheidsvoorschriften en -reglementen en mag uitsluitend buiten en horizontaal worden gebruikt.
Xxxx aandachtig de instructies van de fabrikant voordat u een unit start.
Voordat u de oplevering van een unit met een gasbrander doet, bent u verplicht te controleren of het gasdistributiesysteem (type gas, beschikbare druk…) compatibel is met de afstelling en instellingen van de unit.
Controleer of er voldoende ruimte is rond de unit en of u overal bij kunt.
• Controleer of u zich zonder problemen rond de unit kunt bewegen.
• Er moet een ruimte van minimaal één meter worden vrijgelaten vóór de uitlaatpijp voor verbrand gas.
• De verbrandingsluchtinlaat en de uitlaat (of uitlaten) voor verbrand gas moeten steeds volledig vrij zijn.
Afmetingen van toevoerleidingen in het netwerk
Mannelijke schroefaansluiting voor gasbrander: 3/4”
Controleer of de gastoevoerleiding de branders van voldoende druk en gas kan voorzien om de nominale verwarmingsuitvoer te bieden.
Aantal mannelijke schroefaansluitingen (3/4 inch)
Unitgrootte | 24 | 30 | 38 | 42 | 45 | 52 | 57 | 65 | 75 | 85 |
S power | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 |
H power | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 1 | 2 | 2 |
Gasdebiet - m3/u (voor G20 aan 20 mbar en 15°C)
Unitgrootte | 24 30 38 42 | 45 52 57 65 | 75 85 |
S power | 1,9 | 3,2 | 5,7 |
H power | 4,5 | 5,7 | 11,5 |
Voor modulerend gas is er slechts H-vermogen voor omkasting C, D & E
• de gastoevoer naar een rooftop-gasunit moet worden aangelegd volgens correcte technische procedures en conform de lokale veiligheidsregels en -verordeningen.
• In elk geval moet de diameter van de pijpleiding die op elke rooftop-unit is aangesloten, niet kleiner zijn dan de diameter van de aansluiting op de rooftop-unit.
• zorg dat er een afsluiter is geïnstalleerd voordat ELKE rooftop wordt geïnstalleerd.
• controleer of voedingsspanning naar de uitgang van de stroomvoorziening transformator t3 van de brander: deze moet tussen 220 en 240 V liggen.
De gasbrander starten
Ontlucht de leiding vlak bij de aansluiting op de ontstekingsregelafsluiter een paar seconden.
• controleer of de behandelings-"ventilator" in de unit draait.
• stel de regelaar in op ‘AAN’. Hierdoor wordt de gasbrander gebruikt.
• verhoog de ingestelde temperatuur (instelpunt kamertemperatuur) tot een temperatuur die hoger ligt dan de daadwerkelijke kamertemperatuur.
Tijd in seconden
Acties | Regeling van de reeks acties | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Afzuigventilator | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rookafzuigventilator AAN | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
30 tot 45 seconden voorventilatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ontstekingsvonk-elektrode 4 sec. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Openen van de gasklep "hoge warmte" | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlamtransport richting ionisatiesensor | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien er binnen 5 s ionisatie optreedt: normale werking | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anders is er een storing aan de gasregelaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na 5 minuten wordt de fout gemeld aan de CLIMATIC™- controller |
Als de reeks acties niet correct wordt uitgevoerd, raadpleegt u de tabel voor foutanalyse om na te gaan wat het probleem is.
Drukafstellingen met drukregulerende klep type vk 4105 g van Honeywell
Afstelling van drukregelaar met gastoevoer van 300 mbar:
• de brander moet voor deze controle in de modus Hoge warmte werken.
Lage warmte aanpassen
• plaats het slangetje van een nauwkeurige manometer op de inlaatdrukpoort (afbeelding 50) van de gasregelklep nadat u de schroef met één draaiing hebt losgemaakt.
• Controleer de klepinlaatdruk en stel deze, indien nodig, bij tot 20 mbar (G20) en 25 mbar voor Groningen-gas (G25), of 37 mbar voor propaan (G31). Na ontsteking van de gasbrander.
Controle van de injectiedruk bij hoge warmte
• plaats het slangetje van een nauwkeurige manometer op de uitlaatpoort van de gasregelklep nadat u de schroef één slag hebt losgedraaid.
Controleer de klepuitlaatdruk en stel deze, indien nodig, bij tot 8,4 mbar (G20) en 12,3 mbar voor Groningen-gas (G25), of 31,4 mbar voor propaan (G31)
Controles van de injectiedruk bij lage warmte
• schakel de regelaar naar lage warmte
• controleer de uitlaatdruk en stel deze, indien nodig, bij tot 3,5 mbar (G20) en 5 mbar voor Groningen-gas (G25),
of 14 mbar voor propaan (G31)
Doormeten gasafsluiter
1,69 kΩ
2,90 kΩ
• controleer deze waarden met een ohmmeter.
• na het aanpassen van de lage warmte, moet u de hoge warmte opnieuw controleren
• plaats de stoppers opnieuw en sluit de drukpoorten
Tabel met drukaanpassingen voor elk type gas (mbar)
Categorie Toevoerd Min. injectie bij Injectie bij ruk lage warmte hoge warmte | |||
G20 | 20,0 +/- 1 | 3,5 +/- 0,1 | 8,4 +/- 0,2 |
G25 (Groningen) | 25,0 +/- 1,3 | 5,0 +/- 0,1 | 12,3 +/- 0,2 |
G31 (GPL) | 37,0 +/- 1,9 | 14,0 +/- 0,3 | 31,4 +/- 0,6 |
Test van de drukschakelaar van de rookafzuiging
• maak, terwijl de gasbrander werkt, de flexibele slang los die is aangesloten op het drukaftakpunt op de drukschakelaar.
• de vlam moet verdwijnen en de afzuigventilator moet blijven draaien.
• er wordt echter geen fout weergegeven (op de bedieningskast voor de gasontsteking of op de CLIMATIC™).
• nadat u de slang weer hebt aangesloten, wordt de brander opnieuw gestart na een periode van 30 tot 45 seconden van voorventilatie.
Test van de gasdrukschakelaar
• sluit, terwijl de gasbrander werkt, de hoofdafsluiter die zich vóór de rooftop bevindt.
Test ionisatiesonde
• koppel, terwijl de brander werkt, de terminalaansluiting van de ionisatiesonde los op de bedieningskast voor de gasontsteking.
• de vlam dooft
• de ventilator loopt nog en er wordt geprobeerd de brander opnieuw te ontsteken (cyclus voor hernieuwde ontsteking bedraagt 30 tot 45 seconden).
• als de ontstekingssonde aan het einde van de ontstekingsvolgorde niet opnieuw is aangesloten, stopt de brander helemaal.
• het foutlampje op de bedieningskast voor de gasontsteking is AAN.
• stel de bedieningskast voor de gasontsteking handmatig opnieuw in om de fout op te heffen.
Raadpleeg in geval van problemen het stroomdiagram met de opstartvolgorde op de volgende pagina
• de brander stopt helemaal.
• er wordt echter ‘Geen fout’ weergegeven op de bedieningskast voor de gasontsteking. Na 6 minuten, zal de CLIMATIC™ wel een fout aangeven.
• reset de CLIMATIC™.
Thermostaatlimiet opgeven? (Automatisch resetten)
Bediening met thermostaat GAS =Gesloten
NEE
Luchtdrukschakelaar ON of naontstekingsthermostaat?
Normale werking
JA
JA
Signaal van ionisatiesensor nog steeds AAN?
Ionisatie 1 seconde na het eind van het vonken?
Gasafsluiter open
JA
NEE
NEE
NEE
6 minuten vertraging
Gasafsluiter blijft open
ontstekingselektrode 4 s
Voorventilatie 30 seconden
Fout op CLIMATIC™
Opstartvolgorde bij het ontsteken van de gasbrander
Lagedrukschakelaar voor het gas?
NEE
JA
JA
Signaal bedieningskast voor de gasontsteking
LUCHTdrukschakelaar AAN of naontstekingsthermostaat AAN?
Extractieventilator AAN
JA
NEE
Gasregelklep sluit BRANDER STOPT |
Gasregelklep sluit BRANDER STOPT Storing aan gasregelaar |
Problemen met de gasbrander oplossen
Als er fouten worden weergegeven op de CLIMATIC™
• reset de CLIMATIC™.
• controleer de spanning: 230 V na stroomonderbreker.
• controleer of de gasafsluiters geopend zijn.
• controleer de gasdruk aan de inlaat van de gasafsluiters. Het moet >20 mbar zijn wanneer de branders worden uitgeschakeld.
• pas de instelpunten aan de prioriteiten van de brander aan. Verhoog de kamertemperatuurinstelling tot een temperatuur die hoger ligt dan de daadwerkelijke kamertemperatuur.
Diagnosetabel voor baltic-gasbrander Stap Normale werking Mogelijke fout Actie Mogelijke oplossing | ||||
Verwarming benodigd | Groen, geel en rood led AAN | Alles leds UIT → storing aan de thermostaat van de ventilator | Controleer de aansluitingen van de ventilatorthermostaat. | Vervang de thermostaat |
Gele en rode led UIT → onvoldoende gastoevoer | Controleer de opening van de gasklep en de toevoerdruk. | Herstel de gastoevoer | ||
Rode led UIT → storing aan de oververhittings-thermostaat op de steunbalk van de gasbrander | Controleer de werking van de thermostaat na een handmatige reset. | Vervang de thermostaat | ||
Led AAN | De afzuigventilatoren zijn in werking | Na 10 seconden veiligheidsstop door het regelblok van de ontsteking | Controleer de aansluitingen van het regelblok op de gasafsluiter Controleer de impedantie van de batterijen van de elektroventielen: (1) = 2.90kΩ; (2) = 1.69kΩ | herpositionering van het regelblok op de klep Vervang klep |
Er gebeurt niets | Controleer of het ventilatorwiel vrij beweegt Controleer de elektrische aansluiting van het regelblok van de gasontsteking en op de EF-aansluitkaart. Controleer voedingsspanning ventilator. | Vervang ventilator Vervang zo nodig de EF-kaart | ||
Afzuigventilator in AAN | Na 30 tot 45 seconden: voorventilatie de ontstekingselektrode zou een vonk moeten geven. | Doorgaande ventilatie zonder dat de elektrode vonkt | Controleer de ontstekingselektrode Controleer het drukverlies bij de drukschakelaar: Dit moet hoger zijn dan 165 Pa + controleer de juiste werking van de drukschakelaar met een ohmmeter en door kunstmatig een drukverlaging te maken in de buis. | Herpositioneer de slang van de drukschakelaar. Vervang de drukschakelaar. |
Doorgaande ventilatie, en er zijn ook vonken van de elektrode. | Na enkele seconden ontsteekt de gasbrander | Na 4 seconden brandt de gasbrander nog steeds niet. Het regelblok van de ontsteking sluit uit veiligheidsoverwegingen de gastoevoer af. | Controleer de injectiedruk tijdens het opstarten (waarde voor hoge warmte) Verwijder de bedieningskast van het gasblok. | Verwijder de lucht uit de gasleidingen. Stel de injectiedruk af op de waarde voor hoogvermogen verhitten. Wijzig de bedieningskast van het gasblok als de gasafsluiter goed werkt. |
Binnen vier seconden gaat de gasbrander branden, maar regelblok van de ontsteking sluit uit veiligheidsoverwegingen de gastoevoer af. | Controleer de positie en aansluiting van de ionisatiesensor. Het mag niet geaard zijn (230 V). Controleer dat het R.C.- circuit van de transformator van de gasbrander goed is aangesloten op een neutrale polariteit. Meet de ionisatiestroom. Deze moet groter zijn dan 1,5 microampère. Controleer het type gas. | Controleer de gehele stroomvoorziening. Stel de toevoer- en injectiedruk anders af als een andere soort aardgas dan G20 wordt gebruikt (bijvoorbeeld G25-gas uit Groningen). |
Aanbevolen voorzorgsmaatregelen
De gasbrander demonteren voor onderhoudsdoeleinden
• isoleer de unit met behulp van de scheidingsschakelaar.
• sluit de gasafsluiter voor de unit.
• ontkoppel het leidingwerk. Vergeet de afdichtingen niet.
De "steunbalk van de brander" demonteren
• koppel de elektrische aansluiting op het elektrische aansluitbord Bg50 los.
• verwijder de twee schroeven die de gasblok op zijn plaats houden.
• verwijder voorzichtig de "steunbalk van de gasbrander" en zorg ervoor dat de elektroden niet beschadigd raken.
De rookafvoer demonteren
• koppel de elektrische aansluiting van de ventilator los en verwijder de schroeven die de ventilator op zijn plaats houden.
• zorg ervoor dat er geen losse moeren in de rookafvoer terechtkomen.
Opgelet: controleer of de drukslang die door de drukschakelaar voor de rookafvoer wordt gebruikt, in de juiste positie is geplaatst.
Lijst met de vereiste uitrusting voor het onderhoud en het opstarten
• een nauwkeurige manometer van 0 tot 3500 Pa (0 tot 350 mbar): 0,1% van volle uitslag
• een multimeter met een ohmmeter en een microampèremeter
• een verstelbaremoersleutel
• dopsleutelset: 8, 9, 10 en 13
• schroevendraaiers, diameter 3 en 4, kruiskopschroevendraaier nr. 1
• stofzuiger
• verfkwast
Steunbalk van de gasbrander
1
2
3
4
5
1
1
14
6
13
10
7
9
8
12
1. | Circuitonderbreker |
2. | Transformator 400/230V |
3. | Minimale gasdrukschakelaar en inlaatdrukplug |
4. | Gasafsluiter en magneet |
5. | Regelblok van gasontsteking en BG50-kaart |
6. | Ontstekingselektrode |
7. | Ionisatiesensor |
8. | Gasbrander |
9. | Steunbalk van de gasinjectoren |
10. | Naontstekingsthermostaat |
11. | Luchtdrukschakelaar |
12. | Uitlaatdrukplug |
13. | Xxxxxxxxxxxxxxx |
00. | Veiligheidsthermostaat toevoer |
De antivorstbescherming bestaat uit verse instelklepbeveiligingen, niettemin moet water met glycol worden gebruikt om volledig tegen vorst te beschermen
Fout Mogelijke oorzaken en symptomen Oplossing | ||
Lagedruk- problemen en uitschakeling door lagedruk- schakelaar | Te weinig koudemiddel. | Meet de oververhitting en de onderkoeling: Goed als 5°c < ok < 10°c en 5°c < ov < 10°c Slecht als ok > 10°c en ov te laag Controleer de afstelling van de oververhitting en vul de unit (er moet ook op lekkages worden gecontroleerd) |
In de warmtepompmodus is het temperatuurverschil tussen T buiten en T verdamp. (dauw) te hoog 5°c < delta t < 10°c uitstekend 10°c < delta t < 15°c aanvaardbaar 15°c < delta t < 25°c te hoog | Bij oververhitting moet u controleren of de batterijen schoon zijn of controleren of de drukval tussen de vloeistof- en de zuigleiding Goed als < 3bar Te hoog bij > 3 bar (verstopte batterij) | |
Koelcircuit is geblokkeerd in de distributie. | Zet de ventilator stil en creëer ijsvorming op de batterij. Controleer of alle circuits gelijkmatig over het gehele oppervlak van de spiraal bevriezen. Als sommige delen van de spiraal niet bevriezen, kan dit een gevolg zijn van een fout in de distributie. | |
Filterdroger is verstopt. Een te groot temperatuurverschil tussen de inlaat en de uitlaat van de droger. | Vervang het filterdroger. | |
Vervuiling in de expansieklep. | Probeer het afstelelement voor de klep vrij te maken door de klep te bevriezen en vervolgens het thermostatische element te verhitten. Vervang zo nodig de klep. | |
De expansieklep is niet goed afgesteld. | Stel de expansieklep af. | |
IJsvorming in de expansieklep. | Verwarm het klephuis. Als de LD hoger en vervolgens geleidelijk aan lager wordt, moet u het circuit leegmaken en de droger vervangen. | |
Verkeerde isolatie van de thermostatische bulb sensor in de expansieklep. | De oververhitting is te laag: oververhitting bijstellen Beweeg het thermostatische element langs de pijp Isoleer het thermostatische element van de klep. | |
Uitschakelinstelling van de lagedrukschakelaar staat te hoog. | Controleer de druk waarbij de lagedrukschakelaar opent: deze moet 0,7 +/- 0,2 bar bedragen; bij 2,24 +/- 0,2 bar moet de schakelaar sluiten. | |
LD-uitschakeling vanwege te weinig ontdooiing van de warmtepompen. | Pas de CLIMATIC™-instellingen hoger dan de ontdooicycli aan of maak de tijd tussen het ontdooien korter. | |
HD-problemen en HD-uitschakelingen | Verkeerde luchtdebieten. | Warmtepompstand: controleer de filter voor de verdamperbatterij, meet en schat de luchtstroom, verhoog het ventilatortoerental Koelstand: controleer de condensorventilator (ampères) |
Vocht of vuil in het systeem. | Zomerbedrijf Enkele uren nadat de unit is gestopt, controleer de overeenkomst tussen de gemeten druk en de buitentemperatuur. |
Fout Mogelijke oorzaken en symptomen Oplossing | ||
HD-problemen en HD- uitschakelingen | Vocht of vuil in het systeem. | Als de circuitdruk hoger is (< 1 bar) dan de verzadigde druk die overeenkomt met de gemeten buitentemperatuur, dan bestaat de mogelijkheid dat er vuil in het systeem zit. Verwijder het koelmiddel en maak het circuit vacuüm (zorg voor heel lage en trage vacuüm voor R410A). Vul de unit. |
Condensor batterij is verstopt. | Controleer de condensorbatterij en reinig indien nodig. | |
Gerecycleerde hete lucht. | Controleer of er voldoende ruimte is rond de condensor. | |
Grote verschillen in de druk (2 tot 3 bar). De expansieklep "jaagt" | Verkeerde afstelling van de expansieklep. Lage hoeveelheid koelmiddel. Filter van droger is bij de inlaat van de expansieklep verstopt met gasbelletjes. Vocht in het systeem. | Zie het gedeelte over de LD-problemen en de LD- uitschakeling. |
Zeer hoge afvoertemperatuur, sterke stroom (veel ampères) gemeten op compressor | Zeer hoge oververhitting, zeer hete compressor. | Verlaag de oververhitting op de elektronische klep. Controleer de drukval op de filter/droger in de aanvoerleiding. |
Vierwegomkeerklep is mogelijk geblokkeerd, vreemd geluid bij de klep, lage LD en toenemende HD. | Controleer de werking van de klep door de omkeringen te controleren. Zo nodig vervangen. Zie de LD-problemen. |
Blower binnenventilator
Fout Mogelijke oorzaken en symptomen Oplossing | ||
Hoge ampères op werkende ventilatormotor | Drukval in de kanalen is te laag. | Verlaag de draaisnelheid van de ventilator. Xxxx de luchthoeveelheid en de druk afen vergelijk deze met de specificaties van de klant. |
Hoge ampères op reagerende ventilatormotor. | Drukval in de kanalen is te hoog. | Verlaag de draaisnelheid van de ventilator. Xxxx de luchthoeveelheid en de druk afen vergelijk deze met de specificaties van de klant. |
Motor loopt onregelmatig en trilt erg | Ventilator gaat van het ene bedrijfspunt naar het andere. | Wijzig de draaisnelheid van de ventilator. |
Axiale buitenventilator
Fout Mogelijke oorzaken en symptomen Oplossing | ||
Warmtepompmodus: stroomonderbreker open | Hoge ampères door een lage voltage van de hoofdvoeding. | Controleer de terugval in het voltage wanneer alle onderdelen werken. Vervang de stroomonderbreker door een stroomonderbreker met een hogere waarde. |
Hoge ampères door het bevriezen van de spiraal. | Controleer de instelbare ampères op de motorstarter. Pas de instellingen van de ontdooicyclus aan. | |
FLEXY™: er zit water in de motoraansluiting. | Vervang het onderdeel. |
Fout Mogelijke oorzaken en symptomen Oplossing | ||
Uitschakeling elektrisch verwarmer vanwege hoge temperatuur | Laag luchtdebiet | Meet en schat de luchthoeveelheid en de druk en vergelijk deze met de specificaties van de klant. |
Verkeerde stand van de klixon | Controleer of de klixon in de luchtstroom staat en verplaats de klixon indien nodig. Controleer of er geen warmte vanaf de klixon-steun afkomt. |
Waterlekken
Fout Mogelijke oorzaken en symptomen Oplossing | ||
Water in het ventilatiegedeelte | Koelstand: er stroomt water uit de spiraal door een te grote luchtstroom en snelheid in de spiraal. | Schat de luchthoeveelheid en controleer of de snelheid lager is dan 2,8 m/s. |
Lage luchtdruk in het compartiment wordt veroorzaakt door een hoge luchthoeveelheidwaarde of een terugval in de hoge druk voor de ventilator. | Controleer filter. Verminder luchtdebiet | |
Controleer de afdichtingen rond het ventilatiegedeelte. | Controleer de klepafdichting. Controleer of er in de hoeken van de klep en onder aan het koelgedeelte siliconen afdichtingen zitten. | |
Er zit water in het filtercompartiment | Er komt water door een verse-luchtkap of bij 100% verse lucht. | Controleer de afdichtingen en flenzen van de verse-luchtkap. Verminder het luchtdebiet indien nodig. |
CLIMATIC™-schermen
Fout Mogelijke oorzaken en symptomen Oplossing | ||
Er verschijnt niets op het scherm, maar dit is opgelicht | Idem | Houd de drie knoppen aan de rechterkant gelijktijdig een aantal seconden ingedrukt en configureer vervolgens de display-adresinstellingen opnieuw op 32. |
Er gebeurt niets met de unit of er verdwijnt een optie | Mogelijk probleem met de configuratie van de unit | Controleer de instructies van 3811 t/m 3833 en configureer opties eventueel opnieuw. |
Het bericht "No Link" (Geen koppeling) verschijnt | Probleem met de herkenning van de adressen | Koppel de DS los van de unit en vervolgens weer opnieuw aan. |
Alle units zijn niet meer aanwezig | Probleem met de plan-adressering van het hoofdpaneel | Loskoppelen en opnieuw aansluiten; koppel elke unit los van de anderen en wijzig alle plan-adressen |
Code | Designation | |
Ventilation | 4910018R | VENTILATEUR AT 15-11 SS D25 |
Ventilation | 4910022X | VENTILATEUR 230/1/50 HZ |
Ventilation | 4910080H | XXXXXXXXXXX XX 00-00 X0X X00 |
Xxxxxxxxxxx | 4910090X | VENTILATEUR ADHE 355 L D30 |
Ventilation | 4910102R | VENTILATEUR PLUGFAN+VIROLE |
Ventilation | 4910104V | VENTILATEUR PLUGFAN+VIROLE |
Ventilation | 4921047L | VIROLE PLASTIQUE POUR EBM-450 |
Ventilation | 4921121V | MOTO VENTIL TRI 400V 2V. D=450 |
Ventilation | 4921160A | MOTO VENTIL TRI 400V 1V. D=630 |
Ventilation | 4921161E | MOTO VENTIL TRI 400V 1V. D=710 |
Ventilation | 4921162F | MOTO VENTIL TRI 400V 1V. D=800 |
Ventilation | 4921170R | MOTO VENTIL TRI 400V 2V. D=630 |
Ventilation | 4921171T | MOTO VENTIL TRI 400V 2V. D=710 |
Ventilation | 4921172V | MOTO VENTIL TRI 400V 2V. D=800 |
Ventilation | 4950035P | XXXXX XXXXX 00-00 XXXXXXX 25 |
Ventilation | 4950040X | XXXXX XXXXX 00-00 XXXXXXX 24 |
Ventilation | 4950044E | XXXXX XXXXX 00-00 XXXXXXX 25 |
Ventilation | 4950046H | XXXXX XXXXX 00-00 XXXXXXX 38 |
Ventilation | 4950053R | XXXXX XXXXX 00-00 XXXXXXX 25 |
Ventilation | 4950054T | XXXXX XXXXX 00-00 XXXXXXX 28 |
Ventilation | 4950238N | XXXXX XXXXX 00-00 XXXXXXX 30 |
Ventilation | 4950266F | XXXXX XXXXX 00-00 XXXXXXX 30 |
Ventilation | 4950761J | XXXX XXXXXXXXXX XX00 X |
Xxxxxxxxxxx | 0000000X | XXXX XXXXXXXXXX PV50 H |
Ventilation | 4950763L | XXXX XXXXXXXXXX XX00 X |
Xxxxxxxxxxx | 0000000X | XXXX PNEUMABLOC P40 |
Xxxxxxxxxxx | 0000000X | XXXX XXXXXXXXXX X00 |
Xxxxxxxxxxx | 4950766P | PNEU PNEUMABLOC P60 |
Type | Code | Designation |
Moteur | 4521802L | MOT IP55 F.B3 1.5KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521806R | MOT IP55 F.B3 2.2KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521807T | MOT IP55 F.B3 3.0KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521808V | MOT IP55 F.B3 4.0KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521809W | MOT IP55 F.B3 5.5KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521811Y | MOT IP55 F.B3 7.5KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521813A | MOT IP55 F.B3 9.2KW PTO 4P IE2 |
Moteur | 4521822P | MOT IP55 F.B3 00.XX PTO 4P IE2 |
Coils | 4310488F | BAT 4N40T1000 1.81 20V C-BOX |
Coils | 4310490J | BAT 4N40T1500 1.81 16+10V D-B |
Coils | 4310491K | BAT 4N40T2000 1.81 2X13V E-BOX |
Coils | 4310494N | BAT 2N40T0883 2.12 20V C-BOX |
Coils | 4310495P | BAT 2N40T1383 2.12 20V D-BOX |
Coils | 4310496R | BAT 2N40T1883 2.12 38V E-BOX |
Coils | 4310501Y | BAT 0X00X0000 1.81 12V C-BOX |
Coils | 4310505F | BAT 3N24T0750 3.17 12V C-BOX |
Coils | 4310506H | BAT 3N24T1225 3.17 18V D-BOX |
Coils | 4310507J | BAT 4N24T1725 3.17 24V E-BOX |
Coils | 4310508K | BAT 1N38T0970 2.12 4V TRMO-C. |
Coils | 4310509L | BAT 1N38T1470 2.12 6V TRMO-D. |
Coils | 4310510M | BAT 1N38T1970 2.12 4V TRMO-E. |
Coils | 4310511N | BAT 3N20T0885 2.12 5V TRMO-C. |
Coils | 4310512P | BAT 3N20T1385 2.12 5V TRMO-D. |
Coils | 4310513R | BAT 3N20T1885 2.12 6V TRMO-E. |
Coils | 4350489H | BAT 3N40T1818 1.58 10V C-D-BOX |
Coils | 4350492L | BAT 0X00X0000 1.58 12V E-BOX |
Coils | 4350493M | BAT 0X00X0000 1.58 12V E-BOX |
Coils | 4350499W | BAT 2N40T1841 1.58 7V C-D-BOX |
Coils | 4940025V | VOLET SURPRESSION 397X415 CONJ |
Coils | 4940026W | VOLET SURPRESSION 750X415 CONJ |
Coils | 79102834 | U FIXATION PLAQUE BATTERIE |
Code | Designation | |
Liquid receiver | 4320047M | RESERVE LIQUIDE VERT. DE 2.4L |
Liquid receiver | 4320048N | RESERVE LIQUIDE VERT. DE 3.0L |
Refrigeration | 4720001F | CLAPET DE RETENUE 1/2" |
Refrigeration | 4720002H | CLAPET DE RETENUE 5/8" |
Refrigeration | 4720905K | DESHYDRATEUR BI-FLOW 5/8" |
Refrigeration | 4720907M | DESHYDRATEUR X XXXXXX 5/8" |
Refrigeration | 4720931X | CABLE CONNECTEUR 3M E2V-E3V U. |
Refrigeration | 4720944R | DETENDEUR ERZE-4-GA 3/8"X1/2" |
Refrigeration | 4720945T | DETENDEUR ERZE-6-GA 1/2"X5/8" |
Refrigeration | 4720964W | VANNE DET.ELECTRO - CORPS E2V |
Refrigeration | 4720965X | VANNE DET.ELECTRO - CORPS E3V |
Refrigeration | 4720969E | VANNE DET.ELECTRO - BOBINE E2V |
Refrigeration | 4720971H | VANNE DET.ELECTRO - BOBINE E3V |
4 way valve | 4740100M | VANNE 4 VOIES 0/0" |
0 xxx xxxxx | 0000000X | BOBINE ELECTROVANNE 24V |
4 way valve | 4740146E | VOLET 750X412 C-BOX BA3 EBHO |
4 way valve | 4740150L | VOLET 750X891 C-BOX XX0 |
0 way valve | 4740151M | VOLET 1250X891 D-BOX XX0 |
0 way valve | 4740152N | VOLET 1750X891 E-BOX XX0 |
0 way valve | 4740165J | BOBINE ELECTROVANNE 24V |
4 way valve | 4740169N | VANNE 4 VOIES 7/8" - 1"1/8 |
4 way valve | 4740170P | VOLET 1750X417 F-BOX FA1 |
4 way valve | 4740175X | VOLET 1250X417 D-BOX BA3 EBHO |
Compressor | 4220449V | COMPRESSEUR ZP72KCE TRI+BRASE |
Compressor | 4220450X | COMPRESSEUR ZP83KCE TRI+BRASE |
Compressor | 4220452A | AMORTISSEURS ZP54-72-83 TANDEM |
Compressor | 4220476K | COMPRESSEUR ZP54KSE TRI+BRASE |
Filter | 4960128J | FILTRE 530X500X50 EU3 CAMPLANS |
Filter | 4960129K | FILTRE 530X500X50 EU4 AR300 |
Filter | 4960130L | FILTRE 530X500X98 EU7 GP10 |
Filter | 4960132N | FILTRE METAL EP=10 850 X 455 |
Filter | 4960134R | FILTRE 530X500X50 EU4 RECHARG. |
Code | Designation | |
Electrical components | 4410650A | CONTACTEUR 9A 1 F+1 O A VIS |
Electrical components | 4410652F | CONTACTEUR 18A 1 F+1 O A VIS |
Electrical components | 4410653H | CONTACTEUR 25A 1 F+1 O A VIS |
Electrical components | 4410885X | CONTACTEUR K 9A 24V |
Electrical components | 4411010H | CONTACT ADDITIF 2F - LC1K |
Electrical components | 4411029K | CONTACTEUR 40A 1 F+1 O 24V |
Electrical components | 4411030L | CONTACTEUR 50A 1 F+1 O 24V |
Electrical components | 4411051R | RELAIS CONTROL RESEAUX TRI |
Electrical components | 4411059E | TRANSFO INTENSITE TI400/5A |
Electrical components | 4411066N | TRANSFO INTENSITE TI200/5A |
Electrical components | 4411067P | TRANSFO INTENSITE TI250/5A |
Electrical components | 4411074Z | PEIGNE C60 TRI PAS 24 |
Electrical components | 4411103T | COMPTEUR ENERGIE IEM3250 (BUS) |
Electrical components | 4411105X | FLASQUE PEIGNE ACTI9 3P |
Transformer | 4430125R | TRANSFORMATEUR 160VA 400V/230V |
Transformer | 4430131Z | TRANSFORMATEUR 88VA PRIM:400V |
Part | 4880100V | PATIN DE GLISSEMENT BATT UF |
Plate HX | 4380416P | ECHANG.A PLAQUES ACH230DQ054HG |
Plate HX | 4380425E | ECHANG.A PLAQUES ACH230DQ082HG |
Switch | 4730050J | CONTROLEUR DEBIT COMPACT |
Switch | 4730051K | CONNECTEUR 5M POUR CONTROLEUR |
Switch | 4730093W | THERMOSTAT SECURITE INCENDIE |
Switch | 4730097A | PRESSOSTAT DIFF. AIR PROPORTI. |
Switch | 4730184H | PRESSOSTAT HP 42.0 BARS OFF |
Switch | 4730191P | CAPTEUR DIFF. AIR 0-30MBAR. |
Switch | 4730192R | CAPTEUR DIFF. AIR 0-10MBAR. |
Control | 4770213W | XXXXX.XXXXX. 4/20MA -1/20 BARS |
Control | 4770217A | XXXXX.XXXXX. 4/20MA -1/45 BARS |
Control | 4770219F | XXXXX.XXXXX. 0/5V -1/20 BARS |
Control | 4770609E | CABLE AFFICHEURS POUR CL50-60 |
Control | 4770613K | SONDE D'AMBIANCE CLIMATIC 50 |
Control | 4770623Y | CONNECTEUR MULTI AFFICH DT50 |
Control | 4770629J | INTERFACE ECHELON SANS PROGRAM |
Control | 4770633N | CARTE GAZ MODULANT |
Control | 4770634P | CARTE GAZ BG50 |
Control | 4770643E | CARTE BACNET RS485 |
Control | 4770644L | CARTE BACNET ETHERNET |
Control | 4770692Z | CABLE AFFICHEURS POUR CL50-60 |
Control | 4770703R | AFFICHEUR CLIENT DC60 24V T° |
Control | 4770705V | CARTE COMMUNICAT.RS485 CLIM 60 |
Control | 4770715K | AFFICHEUR MAINTENANCE DS60 |
Control | 4770716L | AFFICHEUR MULTI-ROOFTOP DM60 |
Type | Code | Designation |
Control | 4770613K | SONDE D'AMBIANCE CLIMATIC 50 |
Control | 4770623Y | CONNECTEUR MULTI AFFICH DT50 |
Control | 4770629J | INTERFACE ECHELON SANS PROGRAM |
Control | 4770633N | CARTE GAZ MODULANT |
Control | 4770634P | CARTE GAZ BG50 |
Control | 4770643E | CARTE BACNET RS485 |
Control | 4770644L | CARTE BACNET ETHERNET |
Control | 4770692Z | CABLE AFFICHEURS POUR CL50-60 |
Control | 4770703R | AFFICHEUR CLIENT DC60 24V T° |
Control | 4770705V | CARTE COMMUNICAT.RS485 CLIM 60 |
Control | 4770715K | AFFICHEUR MAINTENANCE DS60 |
Control | 4770716L | AFFICHEUR MULTI-ROOFTOP DM60 |
Control | 4770720R | SONDE NTC [-50+105]°C 3 METRE |
Control | 4770721T | SONDE NTC [-50+105]°C 7 METRE |
Control | 4770725Y | SONDE HYGRO.-TEMP. DE GAINE |
Control | 4770728E | CARTE REGULATEUR E-CLI+MEDIUM |
Control | 4770729F | CONNECTEURS POUR E-CLI+MEDIUM |
Control | 4770730H | CARTE EXTENSION E-BE C.PCOE |
Control | 4770731J | CONNECTEURS POUR E-BE C.PCOE |
Control | 4770738T | INTERFACE DE COM.XXXXXX ONEWEB |
Control | 4780232F | INSHOT GAS BURNER (BRULEUR) |
Control | 4780415Y | THERMOSTAT ANTIGEL-30/+15 AUTO |
Control | 4780417A | VARIATEUR FREQUENCE 2.2KW |
Control | 4780418E | VARIATEUR FREQUENCE 4.0KW |
Control | 4780419F | VARIATEUR FREQUENCE 7.5KW |
Control | 4780421J | VARIATEUR FREQUENCE 00.XX |
Control | 4780425N | VARIATEUR FREQUENCE 5.5KW |
Control | 4780466Y | THERMOSTAT SECURITE AUTO 98°C |
Control | 4780467Z | THERMOSTAT SECU.REARM.MANUEL |
Control | 4780469E | VARIATEUR FREQUENCE 1.5KW |
Control | 4780470F | VARIATEUR FREQUENCE 3.0KW |
Control | 4780956V | SONDE HYGIENE AIR CO2 HUM.MBUS |
Control | 4781250A | SERVO-MOTEUR VANNE 0/10V 5833 |
Control | 4781252F | VANNE 3V DN20 KVS 4 |
Control | 4781253H | VANNE 3V DN25 KVS 10 |
Control | 4781254J | VANNE 3V DN32 KVS 16 |
Control | 4781255K | VANNE 3V DN40 KVS 25 |
Control | 4781256L | RACCORD V3V DN25 FEMELLE |
Control | 4781257M | RACCORD V3V DN32 FEMELLE |
Control | 4781258N | RACCORD V3V DN40 FEMELLE |
Control | 4781277R | SERVO-MOTEUR 24V XX0 0XX |
Control | 4781286T | SERVO-MOTEUR 24V 0-10V 10NM |
Control | 4781290L | DETECTEUR DAD NON SECOURU |
Control | 4781292N | SOCLE DETECTEUR DE FUMEE |
Control | 4781293P | DETECTEUR OPTIQUE DE FUMEE |
Control | 4781300Z | RELAIS STATIQUE 50A 400V |
Control | 4781301A | RELAIS STATIQUE 75A 400V |
Control | 4781302E | RELAIS STATIQUE 100A 400V |
Control | 4781303F | DISSIPATEUR THERMIQUE 0.7°/W |
Control | 4781305J | VANNE GAZ HONEYWELL 220/240V |
Control | 4781306M | BOITIER DE CONTROLE DE FLAMME |
Control | 4781307N | REGULATEUR HIGH-LOW 4-37 MBAR |
Control | 4781309R | PRESSOSTAT GAZ (GAZ NAT-PROP) |
Control | 4781311V | BRIDE DROITE AVEC JOINT ET VIS |
Control | 4781312W | BRIDE COUDEE AVEC JOINT ET VIS |
Control | 4781313X | COUVERCLE BOITIER XXXX XXXXXX |
Xxxxxxx | 0000000X | XXXXXXXXX HONEYWELL 10-30 MBAR |
Control | 4781337K | AXE SERVO MOTEUR GAZ MODULANT |
Control | 4781338L | AXE BOISSEAU BIELLES GAZ MODUL |
Control | 4781360N | VANNE GAZ MODULANTE 220/240V |
Control | 4781361P | PRESSOSTAT AIR (BRULEUR GAZ) |
Control | 4781363T | CLIP FIX. PRESSOS.4781361T-62R |
Behoudens een andere schriftelijke overeenkomst is garantie uitsluitend van toepassing op constructiefouten die zich binnen 12 maanden openbaren (garantieperiode).
De garantieperiode vangt aan op de datum van oplevering of maximaal zes maanden na levering van de rooftop.
Garantie tegen corrosie
10 jaar garantiebepalingen en -voorwaarden tegen roestvorming voor de rooftop-omkasting:
XXXXXX garandeert de omkasting van de rooftop-units, die zijn gefabriceerd vanaf mei 1991, tegen roest gedurende een periode van 10 jaar vanaf de leveringsdatum van het materiaal.
De garantie is in de volgende gevallen niet van toepassing:
1. Als de roestvorming op de behuizing is veroorzaakt door externe schade aan de beschermende laag, zoals krassen, deuken, schuren, botsingen, enz…
2. Als de behuizing niet regelmatig is gereinigd als onderdeel van het onderhoud of door een specialistisch bedrijf.
3. Als de behuizing niet is gereinigd en onderhouden in overeenstemming met de voorschriften.
4. Als de rooftop-units zijn geïnstalleerd op een locatie of in een omgeving waarvan bekend is dat deze gevoelig is voor roestvorming, behalve als een speciale beschermende laag wordt aangebracht door de eigenaar van deze apparatuur, die is aanbevolen door een erkend orgaan dat geen verplichtingen heeft aan de eigenaar en na een grondige bestudering van de locatie.
5. Ondanks dat de LENNOX-coating een bijzonder hoge weerstand biedt tegen roest, is de garantie toch niet geldig voor rooftops die op minder dan 1000 m van de zee zijn geïnstalleerd.
Opmerking: Met uitzondering van de behuizing, valt de rest van de machine onder de garantie van onze algemene verkoopbepalingen.
Verwar de garantie niet met onderhoud
De garantie is alleen geldig als een onderhoudscontract is getekend vanaf de opleveringsdatum, en als het onderhoudscontract ook daadwerkelijk wordt uitgevoerd.
Het onderhoudscontract moet zijn afgesloten met een specialistisch, bekwaam bedrijf.
Het enige doel van een reparatie, modificatie of vervanging van een item gedurende de garantieperiode mag alleen het verlengen van de garantieperiode op het materiaal zijn.
Onderhoud mag alleen worden uitgevoerd in overeenstemming met de voorschriften.
Als een reserveonderdeel wordt geleverd na het verstrijken van de garantieperiode, zal dit onderdeel worden gegarandeerd voor een periode die gelijk is aan de oorspronkelijke garantieperiode en zal dit onderhevig zijn aan dezelfde voorwaarden.
Voor een contract raden wij vier inspecties per jaar aan (om de drie maanden), vóór de start van elk seizoen, om de werking van de apparatuur in de verschillende werkstanden te controleren.
Rooftops worden doorgaans op het dak geplaatst, maar kunnen ook in technische ruimtes worden geïnstalleerd. Deze units zijn erg robuust, maar er is een minimaal regelmatig onderhoud vereist. Sommige bewegende delen van de units kunnen slijten en moeten geregeld worden gecontroleerd (riemen). Andere onderdelen kunnen verstopt raken door vuil in de lucht(filters) en moeten worden gereinigd of vervangen.
Deze units kunnen een ruimte koelen of verwarmen door middel van een koudemiddel compressiesysteem. Het is daarom belangrijk dat de druk in het koelsysteem en de leidingen op lekken worden gecontroleerd.
In de onderstaande tabel wordt een mogelijk onderhoudsplan weergegeven, inclusief de handelingen die moeten worden uitgevoerd en met welke frequentie. Het is aanbevolen om een dergelijk plan te volgen om een rooftop-unit in een goede staat te houden. Regelmatig onderhoud van uw rooftop zal de levensduur ervan verlengen en de kans op fouten beperken.
Symbolen en legenda:
X Onderhoud dat ter plekke kan worden uitgevoerd door onderhoudsmonteurs.
◆ Onderhoud moet worden uitgevoerd door personeel dat is opgeleid om dit type apparatuur te onderhouden.
Opmerking:
• De tijden worden allen ter informatie gegeven en kunnen verschillen per unit en type installatie.
• De batterij mag alleen worden gereinigd door daarvoor opgeleide onderhoudmonteurs en volgens de juiste methoden om te voorkomen dat de lamellen of de leidingen beschadigd raken.
• Het is aan te raden om een minimale voorraad aan reserveonderdelen te bewaren om regelmatige onderhoudswerkzaamheden te kunnen doen (bv. filters). U kunt contact opnemen met uw plaatselijke LENNOX-vertegenwoordiger die u kan bijstaan bij het opstellen van een onderdelenlijst voor elk type apparatuur.
• De toegangspoorten van de koelcircuits moeten steeds op lekkage worden gecontroleerd, wanneer de meters op de servicepoorten worden aangesloten.
Bedrijfsmodus | Elke maand | + Driemaandelijks | + Halfjaarlijks | |
Reinig of vervang de filters: Verwijderbaar, of metalen frame. | Vervang filters door nieuwe, indien verwijderbaar. Stofzuig of blaas het stof weg. Was en droog zorgvuldig. Vervang filter indien nodig door een originele Lennox-filter. Een verstopt filter heeft nadelige gevolgen voor de werking van de unit. DE UNIT MAG NOOIT ZONDER FILTERS WORDEN GEBRUIKT | • | ||
Visuele controle van het oliepeil (van toepassing voor units uitgerust met kijkglas) en controleer de olie op zuurheid in de koelcircuits. | Controleer het oliepeil door het kijkglas aan de zijkant van de compressor Test de olie elke 3 jaar en na elke interventie aan het koelcircuit. | • | ||
Reinig de condensafvoer en de binnen- en buitenbatterijen (volgens plaatselijk voorschrift). | Het is verplicht om de externe batterijen te reinigen, afhankelijk van de omgeving waarin de unit zich bevindt, varieert de frequentie van de reiniging van één keer per maand tot minstens twee keer per jaar. De prestaties en de duurzaamheid van de machine is gebaseerd op de perfecte warmte-uitwisseling. Het gebruik van een neutraal pH-reinigingsproduct is verplicht. (WAARSCHUWING: Vinnen en koperen buizen zijn erg kwetsbaar! Eventuele schade heeft nadelige gevolgen voor de prestaties van de unit.) | | | | | | |
Controleer de condensorventilatoren. | Controleer de draairichting van de ventilator (vrije rotatie, detectie van trillingen of lagergeluiden). Controleer de opgenomen ampères op alle drie fasen. Vergelijk de waarden met de nominale waarde in het schema van de elektrische bedrading. Controleer de status van de ventilatorbladen en de beschermingen ervan. | | | ||
Controleer de opgenomen amperes. | Controleer de opgenomen ampères op alle drie fasen. Vergelijk de waarden met de nominale waarde in het schema van de elektrische bedrading. | | | ||
Controle van de rookdetector. | Start de unit. Activeer de rookdetector met een aërosoltester. Reset de unit en de regelaar. | | | ||
Controle van de CLIMATIC™- regelaar, instelpunten en variabelen. | Zie het verslag van de oplevering. Controleer of alle instellingen conform dit document zijn ingesteld. | | | ||
Controleer het koelsysteem op een juiste werking. | Bekijk de waarden van oververhitting en onderkoeling en controleer ze. | | | ||
Controle van de klokinstellingen. | Controleer de tijd en datum van de besturing. | • | ||
Controle van de positie en de stevigheid van de onderdelen in het koelcircuit. | Controleer systematisch alle aansluitingen en bevestigingen van het koelcircuit. Controleer op olie en controleer altijd op olielekkage. Controleer of de werkdruk overeenkomt met de waarden op het ingebruikstellingsrapport. | | | ||
Controleer de driewegklep op de warmwaterbatterij (indien van toepassing). | Verhoog het kamerinstelpunt 10°C boven de huidige kamertemperatuur. Controleer de werking van de zuiger. Het moet van de klepkop weg bewegen. Stel de bediening opnieuw in. | | | ||
Controleer de positie van de carterverwarming (rond de compressor) en de juiste werking ervan. | Controleer de goede bevestiging van de crankverwarming, of het strak genoeg is. En controleer de algemene werking van de crankverwarming. | • | ||
Controleer de ontdooicyclus met vierweg omkeerklep inversie. | Zet de unit in warmtepompmodus. Wijzig het instelpunt om de standaard-ontdooimodus te krijgen en verminder de cyclustijd tot de minimumwaarde. Controleer de werking van de ontdooicyclus. | | | ||
Controleer de algemene werking van de stromingsschakelaar (alleen voor rooftops met watercondensatiefunctie). | Onderbreek de compressoren, stop de watercirculatie en start daarna de unit, wacht tot het foutsignaal voor de waterstroom in de regelaar. | | | ||
Controleer de waterstroom (alleen voor rooftops met watercondensatiefunctie). | Meet de waterstroom en vergelijk het met de oorspronkelijke waarde ingesteld in de ontwerpselectie. | | | ||
Controleer de plugventilatoren (vrijloop). | Controleer de rotatie van de ventilator (vrij draaien, detectie van trillingen of lagergeluiden). Controleer de opgenomen ampères op alle drie fasen. Vergelijk de waarden met de nominale waarde in het schema van de elektrische bedrading. | • | ||
Controleer de axiale extractieventilator (indien de unit ermee is uitgerust). | Controleer de rotatie van de ventilator (vrij draaien, detectie van trillingen of lagergeluiden). Controleer de opgenomen ampères op alle drie fasen. Vergelijk de waarden met de nominale waarde in het schema van de elektrische bedrading. | | | ||
Controleer de juiste werking van de energieterugwinningswielen. | Controleer de rotatie van het wiel; Controleer de riemspanning; Vervang de onderdelen bij een storing. | | | ||
Controle van de (eventuele) veiligheidsschakelaar van de luchthoeveelheidwaarde. | Zet de toevoerventilator stil. De fout moet binnen 5 seconden worden gedetecteerd. | • |
Bedrijfsmodus | Elke maand | + Driemaandelijks | + Halfjaarlijks | |
Controleer de vorstbescherming van de warmwaterbatterij (indien van toepassing). | Test de antivriesfunctie (lekkageratio, vorstbeschermingsthermostaat). | | | ||
Controleer de werking van de stelmotor van de economiser. | Controleer alle bevestigingen en de transmissie. Stop de unit aan de hand van de regelaar. De verse luchtklep moet dicht gaan. Start de unit, de verse luchtklep zou moeten open gaan. Forceer de opening en sluiting van de gemotoriseerde kleppen. | | | ||
Controle van de bevestiging van de elektrische aansluitingen. | Schakel de unit uit en controleer of alle schroeven nog goed zijn aangedraaid, controleer de aansluitpunten en de elektrische aansluitingen (inclusief de aansluitdozen) Wanneer u de unit inschakelt, controleer de elektrische componenten op beschadiging met een thermische camera, terwijl de unit aan 100% van zijn vermogen werkt. | | | ||
Controle van de HD/LD- veiligheidsschakelaars. | Installeer een druk HP/LP-drukmeter en controleer de algemene werking van de veiligheidsschakelaars. | | | ||
Controleer de waarde van de analoge sensoren. | Installeer de geijkte drukmeter om de analoge sensoren te controleren. Installeer een geijkte thermometer om de sensoren te controleren. | | | ||
Controleer de positie van alle sensoren. | Controleer de goede positionering en bevestiging van alle sensoren. | • | ||
Controleer en reinig indien nodig alle buitenluchtroosters. | Controleer de verseluchtroosters (indien gemonteerd). Zijn ze vuil of beschadigd, haal ze dan uit de unit en reinig ze met een hogedrukspuit. Xxxxxxx ze weer op de unit als ze schoon en droog zijn. | • | ||
Controleer elektrisch verwarmingselement op ongewenste roestvorming. | Zet de unit af. Trek de elektrische verwarming uit de verwarmingsmodule en controleer de weerstanden op roestvorming. Vervang indien nodig weerstanden; | | | ||
Controleer de anti- trillingsmontagepunten op slijtage. | Controleer de anti-trilling dempers van de compressoren en de ventilatoren. Vervang indien nodig de beschadigde onderdelen. | • | ||
Controleer de Glycol- concentratie in het warmwaterbatterijcircuit en/of in de watercondensorcircuits. | Controle van concentratie glycol in het circuit van water onder druk. (een concentratie van 30% biedt een bescherming tot ongeveer -15°C) controleer de druk in het circuit. | | | ||
Controle van gasbrandermodule op roestvorming. | Trek de brander eruit om bij de buizen te komen (zie het gedeelte over de gasbrander in de IOM). | | | ||
Schoonborstelen en reinigen van de gasbrander. | Reinig de in-shot branders en het ventilatorwiel lichtjes met een borstel. Veeg het rookkanaal en de rookkast schoon. Veeg het stof uit de behuizing van de motor. Reinig de verbrandingsluchtinlaat Trek de leischotten van de buizen, veeg de buizen af. CONTROLEER DE PAKKING VAN DE ROOKKAST. | | | ||
Controles van de druk van de gastoevoer en de verbindingen. | Zie voor meer informatie het gedeelte over de gasbrander in de IOM. | | | ||
Controleer de instellingen van de gasreguleringsklep. | Zie voor meer informatie het gedeelte over de gasbrander in de IOM. | | | ||
Controle van de veiligheidsschakelaars van de gasbrander. | Zie voor meer informatie het gedeelte over de gasbrander in de IOM. | | | ||
Controleer de ontstekingselektrode en de ionisatiesensoren. | Zie voor meer informatie het gedeelte over de gasbrander in de IOM. | | | ||
Controleer de niveaus van de verbranding van het rookgassen. | Doe een verbrandingsanalyse. Raadpleeg de lokale regelgeving indien die bestaat. | | | ||
Controle van corrosie op behuizing en apparatuur. | Om eventuele roestvlekken te behandelen en neutraliseren. | • | ||
Controleer de waterdichtheid van de unit en het toebehoren ervan. Controleer de pakking van de deuren. Controleer de waterdichtheid van het watercircuit (alleen voor rooftops met watercondensor) Controleer en reinig het waterfilter (alleen voor rooftops met watercondensor). | Controleer de pakkingen en repareer of vervang ze indien gebarsten of gescheurd. Controleer de pakkingen; vervang ze indien gebarsten, gescheurd of onderbroken. Controleer op waterlekken en repareer indien nodig. LET OP: Het watercircuit kan onder druk staan. Tref de gewone voorzorgsmaatregelen wanneer u de druk van het circuit haalt vooraleer het te openen. De niet-naleving van deze regels kan tot ongevallen leiden en letsels veroorzaken aan het personeel. | • • • | |
Details van de site | Regelaar | ||
Locatie | Model | ||
Unit ref. | Serienr | ||
Installateur | Koudemiddel |
(1) DAKMONTAGE
Voldoende toegang OK Ja Nee | Condensafvoer geïnstalleerd Ja Nee | Daksokkel OK Niet OK |
(2) CONTROLE VERBINDINGEN
Fasecontrole Ja Nee | Spanning tussen fasen | 1/2 | 2/3 | 1/3 |
(3) CONTROLE CLIMATIC™-CONFIGURATIE
CLIMATIC™ Geconfigureerd overeenkomstig de opties en specificaties
Ja Nee
(4) GEDEELTE TOEVOERVENTILATOR
Type | N°1 | N°2 | ||
Vermogen weergegeven op plaat | kW | |||
Spanning weergegeven op plaat | V | |||
Stroom weergegeven op plaat | A | |||
Ventilatortype | Voorwaarts | Achterwaarts | Voorwaarts | Achterwaarts |
Weergegeven koppeling ref. | mm | |||
Uitlijning gecontroleerd | Ja | Nee | Ja | Nee |
Ventilatorsnelheid | t/min | |||
Gemiddelde gemeten stroomsterkte: | A | |||
Mechanische vermogen as (raadpleeg luchtstroom balanceren) | W | |||
Bedrijfspunt gecontroleerd | Ja | Nee | Ja | Nee |
Luchtdebiet aflezen | m3/u |
(5) CONTROLE LUCHTDRUKSENSOR
Gemeten drukverlies | Instelpunten aangepast | |||
Ja | Nee | |||
mbar | Indien Ja, geef nieuwe waarden op | |||
3410: | 3411: | 3412: |
(6) EXTERNE SENSORCONTROLES
Controle elektrische verbindingen | Ja | Nee | Controle en registratie temp. in menu 2110 | Ja | Nee |
100% verse lucht | 100% retourlucht | ||||
Toevoertemperatuur | °C | °C | |||
Retourtemperatuur | °C | °C | |||
Buitentemperatuur | °C | °C |
(7) CONTROLES MENGLUCHTKLEPPEN
Kleppen sluiten & openen probleemloos | % minimum FA | Afzuiglucht afblaas gecontroleerd | Enthalpie-sensor(en) gecontr. | |||
Ja | Nee | % | Ja | Nee | Ja | Nee |
Stroom buitenventilator | Controle draairichting | Spanning compressor | ||||||||||||
Motor 1 | L1: A | L2: A | L3: A | Ja | Nee | |||||||||
Motor 2 | L1: | A | L2: | A | L3: | A | Ja | Nee | ||||||
Motor 3 | L1: | A | L2: | A | L3: | A | Ja | Nee | Comp1: | V | ||||
Motor 4 | L1: | A | L2: | A | L3: | A | Ja | Nee | Comp1: | V | ||||
Motor 5 | L1: | A | L2: | A | L3: | A | Ja | Nee | Comp3: | V | ||||
Motor 6 | L1: | A | L2: | A | L3: | A | Ja | Nee | Comp4: | V | ||||
Ampères compressor - KOELING | Druk & temperatuur | |||||||||||||
Fase 1 | Fase 2 | Fase 3 | Temperaturen | Druk | ||||||||||
Aanzuiging | Pers | LD | HD | |||||||||||
Comp1 | A | A | A | °C | °C | Bar | Bar | |||||||
Comp2 | A | A | A | °C | °C | Bar | Bar | |||||||
Comp3 | A | A | A | °C | °C | Bar | Bar | |||||||
Comp4 | A | A | A | °C | °C | Bar | Bar | |||||||
Controle omkeerkleppen | Omkeerklep 1: | Ja | Nee | Omkeerklep 3: | Ja | Nee | ||||||||
Omkeerklep 2: | Ja | Nee | Omkeerklep 4: | Ja | Nee | |||||||||
Ampères compressor - VERWARMING | Druk & temperatuur | |||||||||||||
Fase 1 | Fase 2 | Fase 3 | Temperaturen | Druk | ||||||||||
Aanzuiging | Pers | LD | HD | |||||||||||
Comp1 | A | A | A | °C | °C | Bar | Bar | |||||||
Comp2 | A | A | A | °C | °C | Bar | Bar | |||||||
Comp3 | A | A | A | °C | °C | Bar | Bar | |||||||
Comp4 | A | A | A | °C | °C | Bar | Bar | |||||||
Hogedrukuitschakeling: | Bar | Lagedrukuit- schakeling: | Bar | |||||||||||
Koudemiddelvulling | C1: | kg | C2: | kg | C3: | kg | C4: | kg |
(9) GEDEELTE ELEKTRISCHE VERWARMING
Type | Serienr | ||||
AMPS 1e stap (BALTIC™) | AMPS 2e stap (BALTIC™) | ||||
1 | 2 | 3 | 1 | 2 | 3 |
(10) GEDEELTE WARMWATERBATTERIJ
Controle beweging van de driewegklep
Ja Nee
(11) GEDEELTE GASVERWARMING
Gasbrander nr.1: | Gasbrander nr.2: | ||||||
Maat: | Type klep: | Maat: | Type klep: | ||||
Leidingmaat: | Type gas: G | Leidingmaat: | Type gas: G | ||||
Leidingdruk: | Drukverliestest | Leidingdruk: | Drukverliestest | ||||
Ja | Nee | Ja | Nee | ||||
Controle druk gasverdeelstuk: | Controle druk gasverdeelstuk: | ||||||
Brander hoog | Brander laag | Brander hoog | Brander laag | ||||
Drukuitschakeling lagedrukschakelaar | mBar/Pa | Drukuitschakeling lagedrukschakelaar | mBar/Pa | ||||
Motorstroom: A | Temp. rookgas: °C | CO2 %: % | CO ppm: % | Motorstroom: A | Temp. rookgas: °C | CO2 %: % | CO ppm: % |
(12) CONTROLE AFSTANDSBEDIENING BMS
Type: | Type sensor: | Bedrading gecontroleerd: | |
Ja | Nee |
Naam van site: | Serienummer: | |
Adres: | ||
Verantwoordelijke: | ||
Koelbelasting: | ||
Type koudemiddel: | Hoeveelheid koudemiddel (kg) | |
Fabrikant van unit | Jaar van installatie |
Koudemiddel toegevoegd
Datum | Technicus | Hoeveelheid (kg) | Reden voor toevoeging |
Koudemiddel verwijderd
Datum | Technicus | Hoeveelheid (kg) | Reden voor verwijdering |
Lektesten (deel 1)
Datum | Technicus | Testresultaten | Vervolgactie nodig |
Datum | Technicus | Testresultaten | Vervolgactie nodig |
Vervolgacties
Datum | Technicus | In verband met test datum | Getroffen maatregel |
Test van automatische lekdetectie (indien aanwezig)
Datum | Technicus | Testresultaten | Opmerkingen |
Hoeveelheid koudemiddel volgens modelgrootte
Hoeveelheid koudemiddel (kg) | ||||||
Koudemiddel | Box | Model | Aantal circuits | Enkel koelen units | Warmtepomp units | Watergekoelde units |
R410A | C | 24 | 1 | 6,1 | 6,1 | |
30 | 1 | 6,1 | 6,1 | |||
38 | 1 | 8,1 | 8,1 | |||
42 | 1 | 8,1 | 8,1 | |||
D | 45 | 1 | 6,5 | 6,5 | 6.8 | |
2 | 6,5 | 6,5 | 6.8 | |||
52 | 1 | 6,5 | 6,5 | 6.8 | ||
2 | 6,5 | 6,5 | 6.8 | |||
57 | 1 | 8,0 | 8,0 | 7.8 | ||
2 | 8,0 | 8,0 | 7.8 | |||
65 | 1 | 8,0 | 8,0 | 7.8 | ||
2 | 8,0 | 8,0 | 7.8 | |||
E | 75 | 1 | 10,5 | 10,5 | 9.1 | |
2 | 10,5 | 10,5 | 9.1 | |||
85 | 1 | 10,5 | 10,5 | 9.1 | ||
2 | 10,5 | 10,5 | 9.1 |
Opmerkingen:
ATTESTEN
CERTIGAZ 83
EU-CONFORMITEITSVERKLARING 84
Certificaten worden louter ter informatie gegeven.
Neem voor up-to-date certificaten contact op met uw lokale LENNOX-vertegenwoordiger.
BELGIË EN LUXEMBURG POLEN
+ 32 3 633 3045 x000 000 000 000
x00 0 00 00 00 00 x0 000 000 00 00
x00 (0) 000 000 00 000 x00 000 000 000
+ 00 00 000 00 000 x00 000 000 00 00
+ 31 332 471 800 x00 0000 000 000
x00 00 00 00 000
LENNOX DISTRIBUTION
x00 0 00 00 00 00
+ 00 0 000 0000 x00 00 00 00 000
FRANKRIJK PORTUGAL
x00 0 00 00 00 00 x000 000 000 000
DUITSLAND SPANJE
x00 (0) 000 000 00 00 x00 000 000 000
ITALIË OEKRAÏNE
+ 39 02 495 26 200 x00 000 000 00 00
NEDERLAND VERENIGD KONINKRIJK EN IERLAND
+ 31 332 471 800 x00 0000 000 000
ANDERE LANDEN :
LENNOX DISTRIBUTION
x00 0 00 00 00 00
Omdat Xxxxxx steeds de kwaliteit voorop blijft stellen, kunnen specificaties, nominale waarden en afmetingen zonder voorafgaande kennisgeving gewijzigd worden, zonder dat hieraan rechten kunnen worden ontleend.
Onjuiste installatie, instelling, wijziging, reparatie of onderhoud kan leiden tot materiële schade en persoonlijk letsel.
Installatie en service moeten worden uitgevoerd door deskundige installateurs en servicepersoneel.
BALTICIV-IOM-1703-D