Uruguay (Overeenkomst van 23.08.2013)
Uruguay (Overeenkomst van 23.08.2013)
Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek ten Oosten van de Uruguay tot het vermijden van dubbele belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het voorkomen van het ontduiken van belasting
Goedkeuringswet : 22.06.2016 Overeenkomst ondertekend op 23.08.2013 In werking getreden op 04.08.2017 Verschenen in Belgisch Staatsblad : Toepassing vanaf : |
- Bronbelasting: op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld op of na 01.01.2018 - Andere inkomstenbelastingen: naar inkomsten van belastbare tijdperken die aanvangen op of na 01.01.2018 - Alle andere belastingen: op belastbare feiten die zich voordoen op of na 01.01.2018 |
OVEREENKOMST
TUSSEN
HET KONINKRIJK BELGIË EN
DE REPUBLIEK TEN OOSTEN VAN DE URUGUAY TOT HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING
INZAKE BELASTINGEN NAAR HET INKOMEN EN NAAR HET VERMOGEN EN TOT HET VOORKOMEN VAN HET ONTDUIKEN VAN BELASTING
OVEREENKOMST TUSSEN
HET KONINKRIJK BELGIË EN
DE REPUBLIEK TEN OOSTEN VAN DE URUGUAY TOT HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING
INZAKE BELASTINGEN NAAR HET INKOMEN EN NAAR HET VERMOGEN EN TOT HET VOORKOMEN VAN HET ONTDUIKEN VAN BELASTING
HET KONINKRIJK BELGIË,
DE VLAAMSE GEMEENSCHAP, DE FRANSE GEMEENSCHAP,
DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP, HET VLAAMSE GEWEST,
HET WAALSE GEWEST,
en HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST,
enerzijds,
EN
DE REPUBLIEK TEN OOSTEN VAN DE URUGUAY,
anderzijds,
WENSENDE een Overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen en tot het voorkomen van het ontduiken van belasting,
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
HOOFDSTUK I. – WERKINGSSFEER VAN DE OVEREENKOMST
Artikel 1
Personen op wie de Overeenkomst van toepassing is
Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een of van beide overeenkomstsluitende Staten.
Artikel 2
Belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is
1. Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een overeenkomstsluitende Staat of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven van het gehele inkomen, van het gehele vermogen, of van bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende goederen, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3. De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name:
a) in België:
(i) de personenbelasting;
(ii) de vennootschapsbelasting;
(iii) de rechtspersonenbelasting;
(iv) de belasting van niet-inwoners;
met inbegrip van de voorheffingen en de opcentiemen op die belastingen en voorheffingen;
(hierna te noemen “Belgische belasting”);
b) in Uruguay:
(i) de belasting op bedrijfsinkomsten (Impuesto a las Rentas de las Actividades Económicas - IRAE);
(ii) de personenbelasting (Impuesto a las Rentas de las Personas Físicas - IRPF);
(iii) de belasting van niet-inwoners (Impuesto a las Rentas de los No Residentes - IRNR);
(iv) de belasting voor de socialezekerheidsbijstand (Impuesto de Asistencia a la Seguridad Social - IASS); en
(v) de vermogensbelasting (Impuesto al Patrimonio - IP); (hierna te noemen “Uruguayaanse belasting”).
4. De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van de ondertekening van de Overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten delen elkaar alle belangrijke wijzigingen mee die in hun belastingwetten zijn aangebracht.
HOOFDSTUK II – BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 3 Algemene bepalingen
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist:
a) betekent de uitdrukking “België” het Koninkrijk België; in aardrijkskundig verband gebruikt betekent zij het grondgebied van het Koninkrijk België, daaronder begrepen de territoriale zee en alle andere maritieme zones en luchtgebieden waarover het Koninkrijk België, in overeenstemming met het internationaal recht, soevereine rechten of zijn rechtsmacht uitoefent;
b) betekent de uitdrukking “Uruguay” het grondgebied van de Republiek ten Oosten van de Uruguay, en in aardrijkskundig verband gebruikt betekent zij het grondgebied op hetwelk de belastingwetten worden toegepast, inclusief het luchtruim en de maritieme zones die in overeenstemming met het internationaal en nationaal recht onder de Uruguayaanse soevereine rechten of rechtsmacht vallen;
c) betekenen de uitdrukkingen “een overeenkomstsluitende Staat” en “de andere overeenkomstsluitende Staat” België of Uruguay, al naar het zinsverband vereist;
d) betekent de uitdrukking “belasting” Belgische of Uruguayaanse belasting, al naar het zinsverband vereist;
e) omvat de uitdrukking “persoon” een natuurlijke persoon, een vennootschap en elke andere vereniging van personen;
f) betekent de uitdrukking “vennootschap” elke rechtspersoon of elke entiteit die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
g) heeft de uitdrukking “onderneming” betrekking op het uitoefenen van eender welk bedrijf;
h) betekenen de uitdrukkingen “onderneming van een overeenkomstsluitende Staat” en “onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat” respectievelijk een onderneming gedreven door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat;
i) betekent de uitdrukking “internationaal verkeer” elk vervoer door een schip of luchtvaartuig dat wordt geëxploiteerd door een onderneming die haar plaats van werkelijke leiding in een overeenkomstsluitende Staat heeft, behalve indien het schip of luchtvaartuig slechts tussen in de andere overeenkomstsluitende Staat gelegen plaatsen wordt geëxploiteerd;
j) betekent de uitdrukking “bevoegde autoriteit”:
(i) in België, naargelang het geval, de Minister van Financiën van de Federale Regering en/of van de Regering van een Gewest en/of van een Gemeenschap, of zijn gemachtigde vertegenwoordiger;
(ii) in Uruguay, de Minister van Economie en Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
k) betekent de uitdrukking “onderdaan”, met betrekking tot een overeenkomstsluitende Staat:
(i) elke natuurlijke persoon die de nationaliteit of het staatsburgerschap van die overeenkomstsluitende Staat bezit; en
(ii) elke rechtspersoon, deelgenootschap (partnership) of vereniging waarvan de rechtspositie als zodanig is ontleend aan de wetgeving die in die overeenkomstsluitende Staat van kracht is;
l) omvat de uitdrukking “uitoefenen van een bedrijf” het uitoefenen van een vrij beroep en het uitoefenen van andere werkzaamheden van zelfstandige aard;
m) betekent de uitdrukking “pensioenfonds” elke persoon die in een overeenkomstsluitende Staat gevestigd is en die:
(i) pensioenstelsels beheert of pensioenuitkeringen verschaft; of
(ii) inkomsten verwerft ten voordele van een of meer personen die zich bezig-houden met het beheren van pensioenstelsels of het verschaffen van pensioenuitkeringen; en
op voorwaarde dat die persoon:
(i) wat België betreft, gereguleerd wordt door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) of door de Nationale Bank van België of geregistreerd is bij de Belgische belastingadministratie; ofwel
(ii) wat Uruguay betreft, de Banco de Previsión Social is, de pensioenfondsen (Administradoras de Fondos de Ahorro Previsional - AFAP) en de verzekeringsondernemingen die gereguleerd worden door Wet 16.713, en andere socialezekerheidsondernemingen die gereguleerd worden door de Uruguayaanse wetgeving.
2. Voor de toepassing van de Overeenkomst op enig tijdstip door een overeenkomstsluitende Staat heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet erin omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking op dat tijdstip heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is. Elke betekenis overeenkomstig de belastingwetgeving die in die Staat van toepassing is, heeft voorrang op een betekenis die aan die uitdrukking wordt gegeven overeenkomstig andere wetten van die Staat.
Artikel 4 Inwoner
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking “inwoner van een overeenkomstsluitende Staat” iedere persoon die, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding, plaats van oprichting of enige andere soortgelijke omstandigheid, en omvat zij eveneens die Staat en elk staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan. Die uitdrukking omvat echter niet personen die in die Staat alleen ter zake van inkomsten uit in die Staat gelegen bronnen of ter zake van aldaar gelegen vermogen aan belasting zijn onderworpen.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner van beide overeenkomstsluitende Staten is, wordt zijn toestand als volgt geregeld:
a) hij wordt geacht enkel inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht enkel inwoner te zijn van de Staat waarmee zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht enkel inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
c) indien hij gewoonlijk verblijft in beide Staten of in geen van beide, wordt hij geacht enkel inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
d) indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner is van beide overeenkomstsluitende Staten, wordt hij geacht enkel inwoner te zijn van de Staat waar zijn plaats van werkelijke leiding is gelegen.
Artikel 5 Vaste inrichting
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking “vaste inrichting” een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
2. De uitdrukking “vaste inrichting” omvat in het bijzonder:
a) een plaats waar leiding wordt gegeven;
b) een filiaal;
c) een kantoor;
d) een fabriek;
e) een werkplaats; en
f) een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3. De uitdrukking “vaste inrichting” omvat eveneens:
a) de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden, doch alleen indien de duur van dat bouwwerk of die werkzaamheden 6 maanden te boven gaat;
b) het verstrekken van diensten in een overeenkomstsluitende Staat, daaronder begrepen adviezen, door een onderneming door middel van werknemers of ander personeel die de onderneming daarvoor in dienst heeft genomen, doch alleen indien die werknemers of dat personeel in die overeenkomstsluitende Staat aanwezig zijn (voor dezelfde of ermede verband houdende werkzaamheden) gedurende een tijdvak of tijdvakken waarvan de duur in totaal 6 maanden in enig tijdvak van 12 maanden te boven gaat.
4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt een “vaste inrichting” niet aanwezig geacht indien:
a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag, uitstalling of levering van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar;
b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor opslag, uitstalling of levering;
c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen of koopwaar wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen of koopwaar aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming andere werkzaamheden te verrichten, die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben;
f) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om verscheidene van de in de subparagrafen a) tot e) vermelde werkzaamheden te verrichten, op voorwaarde dat het geheel van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheden heeft.
5. Indien een persoon – niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie paragraaf 6 van toepassing is – voor een onderneming werkzaam is en in een overeenkomstsluitende Staat een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht aldaar gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, geacht een vaste inrichting in die Staat te hebben voor alle werkzaamheden welke deze persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de in paragraaf 4 vermelde werkzaamheden die, indien zij met behulp van een vaste bedrijfsinrichting zouden worden verricht, die vaste bedrijfsinrichting niet tot een vaste inrichting zouden stempelen ingevolge de bepalingen van die paragraaf.
6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een overeenkomstsluitende Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, een algemeen commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, op voorwaarde dat deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
7. De enkele omstandigheid dat een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, een vennootschap beheerst of wordt beheerst door een vennootschap die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat of die in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), stempelt een van beide vennootschappen niet tot een vaste inrichting van de andere.
HOOFDSTUK III – BELASTINGHEFFING NAAR HET INKOMEN
Artikel 6
Inkomsten uit onroerende goederen
1. Inkomsten die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit in de andere overeenkomstsluitende Staat gelegen onroerende goederen (daaronder begrepen inkomsten uit landbouw- of bosbedrijven) mogen in die andere Staat worden belast.
2. De uitdrukking “onroerende goederen” heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door het recht van de overeenkomstsluitende Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of het recht tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere bodemrijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.
3. De bepalingen van paragraaf 1 zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie of het rechtstreekse genot, uit het verhuren of het verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.
4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 3 zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming.
Artikel 7 Ondernemingswinst
1. Winst van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat is slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere overeenkomstsluitende Staat een bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mag de winst van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kan worden toegerekend.
2. Onder voorbehoud van de bepalingen van paragraaf 3 wordt, indien een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat een bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elke overeenkomstsluitende Staat aan die vaste inrichting de winst toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen indien zij een onafhankelijke onderneming zou zijn, die dezelfde of soortgelijke werkzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk zou handelen.
3. Bij het bepalen van de winst van een vaste inrichting wordt de aftrek toegestaan van kosten, daaronder begrepen kosten van leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
4. Indien een overeenkomstsluitende Staat in overeenstemming met paragraaf 2 de winst herziet die kan worden toegerekend aan een vaste inrichting van een onderneming van een van de overeenkomstsluitende Staten, en dienovereenkomstig winst van de onderneming belast die in de andere Staat is belast, herziet die andere Staat op passende wijze het bedrag aan belasting dat aldaar van die winst is geheven, voor zover zulks nodig is om dubbele belasting van die winst te vermijden. Bij het bepalen van die herziening plegen de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten indien nodig overleg met elkaar. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer een of meer transacties, die tot een herziening van de winst leiden, volgens een administratieve of gerechtelijke beslissing als frauduleus beschouwd worden.
5. Voor zover het in een overeenkomstsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen winst te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet paragraaf 2 die overeenkomstsluitende Staat niet de te belasten winst te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn dat het resultaat in overeenstemming is met de in dit artikel neergelegde beginselen.
6. Geen winst wordt aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van de aankoop door die vaste inrichting van goederen of koopwaar voor de onderneming.
7. Voor de toepassing van de voorgaande paragrafen wordt de aan de vaste inrichting toe te rekenen winst van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.
8. Indien in de winst inkomstenbestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van de Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.
Artikel 8 Zeevaart en luchtvaart
1. Winst uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer is slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
2. Voor de toepassing van dit artikel omvat winst verkregen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer met name:
a) winst uit het verhuren met volledige uitrusting, bemanning en voorraden, van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden gebruikt;
b) winst uit het verhuren van onbemande schepen of luchtvaartuigen indien die verhuring een bijkomstige activiteit is voor de onderneming die werkzaam is in internationaal verkeer;
c) winst uit het verhuren van laadkisten indien die verhuring een bijkomstige werkzaamheid is voor de onderneming die werkzaam is in internationaal verkeer.
3. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een zeescheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de overeenkomstsluitende Staat waar het schip zijn thuishaven heeft, of, indien er geen thuishaven is, in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
4. De bepalingen van paragraaf 1 zijn ook van toepassing op winst verkregen uit de deelneming in een pool, een gemeenschappelijk bedrijf of een internationaal bedrijfslichaam.
Artikel 9 Afhankelijke ondernemingen
1. Indien
a) een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op, of in het kapitaal van een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat, of
b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op, of in het kapitaal van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat en van een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat,
en in het ene en in het andere geval tussen de twee ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mag winst die een van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
2. Indien een overeenkomstsluitende Staat in de winst van een onderneming van die Staat winst opneemt – en dienovereenkomstig belast – ter zake waarvan een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat in die andere Staat is belast, en de aldus opgenomen winst winst is die de onderneming van de eerstgenoemde Staat zou hebben behaald indien tussen de twee ondernemingen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, herziet die andere Staat op passende wijze het bedrag aan belasting dat aldaar van die winst is geheven. Bij het bepalen van die herziening wordt rekening gehouden met de overige bepalingen van deze Overeenkomst en plegen de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten indien nodig overleg met elkaar.
3. De bepalingen van paragraaf 2 zijn niet van toepassing wanneer een of meer transacties, die tot een herziening van de winst overeenkomstig paragraaf 1 leiden, volgens een administratieve of gerechtelijke beslissing als frauduleus beschouwd worden.
Artikel 10 Dividenden
1. Dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan:
a) 5 percent van het brutobedrag van de dividenden indien de uiteindelijk gerechtigde een vennootschap is (niet zijnde een deelgenootschap) die onmiddellijk ten minste 10 percent bezit van het kapitaal van de vennootschap die de dividenden betaalt;
b) 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.
Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van deze paragraaf worden dividenden niet belast in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden een pensioenfonds is dat inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, op voorwaarde dat de aandelen of andere rechten ter zake waarvan die dividenden worden betaald, in bezit worden gehouden voor het uitoefenen van een in artikel 3, paragraaf 1, m) bedoelde activiteit.
Deze paragraaf laat onverlet de belastingheffing van de vennootschap ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
3. De uitdrukking “dividenden”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten op een aandeel in de winst, met uitzondering van schuldvorderingen, alsmede inkomsten die door de belastingwetgeving van de Staat waarvan de uitkerende vennootschap inwoner is op dezelfde wijze in de belastingheffing worden betrokken als inkomsten uit aandelen.
4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, een bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald, wezenlijk is verbonden met die vaste inrichting. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
5. Indien een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat winst of inkomsten verkrijgt uit de andere overeenkomstsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen van de door de vennootschap betaalde dividenden, behalve voor zover die dividenden aan een inwoner van die andere Staat worden betaald of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald wezenlijk is verbonden met een in die andere Staat gelegen vaste inrichting. Die andere Staat mag evenmin de niet uitgedeelde winst van de vennootschap onderwerpen aan een belasting op niet uitgedeelde winst van de vennootschap, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit winst of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.
Artikel 11 Interest
1. Interest afkomstig uit een overeenkomstsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat mag in die andere Staat worden belast.
2. Deze interest mag echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waaruit hij afkomstig is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan 10 percent van het brutobedrag van de interest.
3. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 2 is interest van belasting vrijgesteld in de overeenkomstsluitende Staat waaruit hij afkomstig is indien het gaat om:
a) interest betaald aan een pensioenfonds, op voorwaarde dat de schuldvordering ter zake waarvan die interest betaald wordt in bezit wordt gehouden voor het uitoefenen van een in artikel 3, paragraaf 1, m) bedoelde activiteit;
b) interest betaald aan de andere overeenkomstsluitende Staat, aan een van de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan of aan een openbare entiteit.
4. De uitdrukking “interest”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet gewaarborgd door hypotheek en al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en obligaties, daaronder begrepen premies en loten op die effecten. Voor de toepassing van dit artikel omvat deze uitdrukking echter niet boeten voor laattijdige betaling noch interest die overeenkomstig artikel 10, paragraaf 3, als dividenden wordt beschouwd.
5. De bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest is verschuldigd wezenlijk is verbonden met die vaste inrichting. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
6. Interest wordt geacht uit een overeenkomstsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar een inwoner van die Staat is. Indien evenwel de schuldenaar van de interest, ongeacht of hij inwoner van een overeenkomstsluitende Staat is of niet, in een overeenkomstsluitende Staat een vaste inrichting heeft waarvoor de schuld ter zake waarvan de interest wordt betaald is aangegaan, en die interest ten laste komt van die vaste inrichting, wordt die interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting gevestigd is.
7. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elke overeenkomstsluitende Staat en met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.
Artikel 12 Royalty’s
1. Xxxxxxx’x afkomstig uit een overeenkomstsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze royalty’s mogen echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan 10 percent van het brutobedrag van de royalty’s.
3. De uitdrukking “royalty’s”, zoals gebezigd in dit artikel, betekent vergoedingen van welke aard ook voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder begrepen bioscoopfilms en films of banden gebruikt voor televisie- of radiouitzendingen, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening, een model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze, of voor het gebruik van, of het recht van gebruik van, nijverheids-, handels- of wetenschappelijke uitrusting of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
4. Wanneer een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat royalty’s verkrijgt uit de andere overeenkomstsluitende Staat voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, nijverheids-, handels- of wetenschappelijke uitrusting, kan die inwoner ervoor kiezen om belast te worden op een nettogrondslag als ware hij een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat. Die keuze mag worden gemaakt nadat de in paragraaf 2 beschreven voorheffing op het brutobedrag werd toegepast.
5. De bepalingen van paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty’s, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waaruit de royalty’s afkomstig zijn, een bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het recht of het goed uit hoofde waarvan de royalty’s verschuldigd zijn wezenlijk is verbonden met die vaste inrichting. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
6. Xxxxxxx’x worden geacht uit een overeenkomstsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar een inwoner van die Staat is. Indien evenwel de schuldenaar van de royalty’s, ongeacht of hij inwoner van een overeenkomstsluitende Staat is of niet, in een overeenkomstsluitende Staat een vaste inrichting heeft waarvoor de verbintenis uit hoofde waarvan de royalty’s worden betaald is aangegaan en die de last van de royalty’s draagt, worden die royalty’s geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd.
7. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty’s hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval blijft het daarboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar overeenkomstig de wetgeving van elke overeenkomstsluitende Staat en met inachtneming van de overige bepalingen van deze Overeenkomst.
Artikel 13 Vermogenswinst
1. Voordelen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit de vervreemding van onroerende goederen zoals bedoeld in artikel 6 en die in de andere overeenkomstsluitende Staat zijn gelegen, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat heeft, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van die vaste inrichting (alleen of met de gehele onderneming), mogen in die andere Staat worden belast.
3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen of luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die bij de exploitatie van die schepen of luchtvaartuigen worden gebruikt, zijn slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
4. Voordelen die door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat worden verkregen uit de vervreemding van aandelen waarvan meer dan 50 percent van de waarde onmiddellijk of middellijk bestaat uit in de andere overeenkomstsluitende Staat gelegen onroerende goederen, mogen in die andere Staat worden belast. Deze paragraaf is evenwel niet van toepassing op voordelen verkregen uit de vervreemding van aandelen van vennootschappen die genoteerd zijn op een erkende effectenbeurs van een van de overeenkomstsluitende Staten, op voordelen verkregen uit de vervreemding van aandelen die worden vervreemd in het kader van een fusie of een splitsing van de vennootschap die de aandelen in haar bezit heeft, of wanneer de onroerende goederen waaraan de aandelen hun waarde ontlenen onroerende goederen zijn waarin een actieve handels- of bedrijfswerkzaamheid wordt uitgeoefend.
5. Voordelen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die vermeld in de paragrafen 1, 2,
3 en 4 zijn slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
Artikel 14
Inkomsten uit een dienstbetrekking
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 15, 17 en 18 zijn lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar tenzij de dienstbetrekking in de andere overeenkomstsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mogen de ter zake daarvan verkregen beloningen in die andere Staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1 zijn beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een in de andere overeenkomstsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstgenoemde Staat belastbaar, indien:
a) de verkrijger in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken die in enig tijdperk van twaalf maanden, dat aanvangt of eindigt tijdens het betrokken belastbaar tijdperk, een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
b) de beloningen worden betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
c) de beloningen niet ten laste komen van een vaste inrichting die de werkgever in de andere Staat heeft.
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mogen beloningen, verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, worden belast in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Artikel 15 Tantièmes
1. Tantièmes, presentiegelden en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van bestuur of van toezicht of van een gelijkaardig orgaan van een vennootschap die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Beloningen die een persoon op wie paragraaf 1 van toepassing is van een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt ter zake van de uitoefening van dagelijkse werkzaamheden van leidinggevende of technische, commerciële of financiële aard, en beloningen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt ter zake van zijn dagelijkse werkzaamheid als vennoot in een vennootschap – niet zijnde een vennootschap op aandelen – die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, mogen worden belast overeenkomstig de bepalingen van artikel 14 alsof het ging om beloningen die een werknemer ter zake van een dienstbetrekking verkrijgt en alsof de werkgever de vennootschap was.
Artikel 16
Artiesten en sportbeoefenaars
1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14 mogen inkomsten die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit zijn persoonlijke werkzaamheden die hij in de andere overeenkomstsluitende Staat verricht in de hoedanigheid van artiest, zoals toneelspeler, film-, radio- of televisieartiest, of musicus, of in de hoedanigheid van sportbeoefenaar, in die andere Staat worden belast.
2. Indien inkomsten uit werkzaamheden die een artiest of een sportbeoefenaar persoonlijk en als zodanig verricht, niet worden toegekend aan de artiest of aan de sportbeoefenaar zelf maar aan een andere persoon, mogen die inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7 en 14, worden belast in de overeenkomstsluitende Staat waar de werkzaamheden van de artiest of de sportbeoefenaar worden verricht.
3. De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de werkzaamheden die in een overeenkomstsluitende Staat worden verricht voor een wezenlijk deel worden gefinancierd uit de openbare middelen van de andere overeenkomstsluitende Staat of van een staatkundig onderdeel of een plaatselijke gemeenschap daarvan. In dat geval zijn de inkomsten welke uit die werkzaamheden worden verkregen slechts in die andere overeenkomstsluitende Staat belastbaar.
Artikel 17 Pensioenen
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 18, paragraaf 2, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen die zijn betaald aan een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat slechts in die Staat belastbaar.
2. Dergelijke pensioenen en andere soortgelijke beloningen mogen ook in de overeenkomstsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn en in overeenstemming met de wetgeving van die Staat worden belast. De aldus geheven belasting mag evenwel niet meer bedragen dan 10 percent van het brutobedrag van de betaling.
3. Pensioenen en andere soortgelijke beloningen worden geacht afkomstig te zijn uit een overeenkomstsluitende Staat voor zover de bijdragen tot een pensioenstelsel in die Staat aanleiding hebben gegeven tot een belastingaftrek, een belastingvermindering of enige andere belastingverlaging.
Artikel 18 Overheidsfuncties
1. a) Lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen, betaald door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of die gemeenschap, zijn slechts in die Staat belastbaar.
b) Die lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen zijn evenwel slechts in de andere overeenkomstsluitende Staat belastbaar indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner van die Staat is, die:
(i) onderdaan is van die Staat; of
(ii) niet uitsluitend met het oog op het bewijzen van de diensten inwoner van die Staat is geworden.
2. a) Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1 zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen die door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan, hetzij rechtstreeks, hetzij uit door hen in het leven geroepen fondsen, worden betaald aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of die gemeenschap, slechts in die Staat belastbaar.
b) Die pensioenen en andere soortgelijke beloningen zijn evenwel slechts in de andere overeenkomstsluitende Staat belastbaar indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.
3. De bepalingen van de artikelen 14, 15, 16 en 17 zijn van toepassing op lonen, salarissen, pensioenen en andere soortgelijke beloningen, betaald ter zake van diensten bewezen in het kader van een bedrijf uitgeoefend door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan.
Artikel 19 Studenten
Bedragen die een student of een stagiair die inwoner is, of die onmiddellijk vóór zijn verblijf in een overeenkomstsluitende Staat inwoner was, van de andere overeenkomstsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstgenoemde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, op voorwaarde dat die bedragen afkomstig zijn uit bronnen buiten die Staat.
Artikel 20 Andere inkomsten
1. Ongeacht de afkomst ervan zijn inkomensbestanddelen van een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat die niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, slechts in die Staat belastbaar.
2. De bepalingen van paragraaf 1 zijn niet van toepassing op inkomsten, niet zijnde inkomsten uit onroerende goederen als omschreven in artikel 6, paragraaf 2, indien de verkrijger van die inkomsten, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat een bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting en het recht of het goed dat de inkomsten oplevert wezenlijk is verbonden met die vaste inrichting. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 van toepassing.
3. Niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2 mogen inkomensbestanddelen van een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat die niet in de voorgaande artikelen van de Overeenkomst worden behandeld en die uit de andere overeenkomstsluitende Staat afkomstig zijn, in die andere Staat worden belast indien die inkomensbestanddelen niet effectief belast zijn in de eerstgenoemde Staat.
HOOFDSTUK IV – BELASTINGHEFFING NAAR HET VERMOGEN
Artikel 21 Vermogen
1. Vermogen bestaande uit onroerende goederen als omschreven in artikel 6, die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat bezit en die in de andere overeenkomstsluitende Staat zijn gelegen, mag in die andere Staat worden belast.
2. Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat heeft, mag in die andere Staat worden belast.
3. Vermogen bestaande uit schepen en luchtvaartuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd alsmede uit roerende goederen die bij de exploitatie van die schepen of luchtvaartuigen worden gebruikt, is slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
4. Alle andere vermogensbestanddelen van een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.
HOOFDSTUK V – WIJZE WAAROP DUBBELE BELASTING WORDT VERMEDEN
Artikel 22
Vermijden van dubbele belasting
1. In België:
a) Indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt, niet zijnde dividenden, interest of royalty’s, of vermogensbestanddelen bezit die ingevolge de bepalingen van deze Overeenkomst in Uruguay zijn belast, stelt België deze inkomsten of deze vermogensbestanddelen vrij van belasting. Indien een natuurlijke persoon inkomsten verkrijgt, niet zijnde dividenden, interest of royalty’s, die ingevolge de bepalingen van de Overeenkomst in Uruguay zijn belast, stelt België, niettegenstaande de vorige bepaling, die inkomsten alleen vrij van belasting voor zover ze effectief in Uruguay belast zijn.
b) De vrijstelling waarin subparagraaf a) voorziet, wordt eveneens verleend met betrekking tot inkomsten die overeenkomstig de Belgische wetgeving als dividenden worden beschouwd en die door een inwoner van België worden behaald uit een deelneming in een entiteit waarvan de plaats van de werkelijke leiding gelegen is in Uruguay en die niet als dusdanig werd belast in Uruguay, op voorwaarde dat de inwoner van België, naar rata van zijn deelneming in zulke entiteit, in Uruguay is belast op de inkomsten waaruit de inkomsten die overeenkomstig de Belgische wetgeving als dividenden worden beschouwd, zijn betaald. De vrijgestelde inkomsten zijn de inkomsten die zijn verkregen na aftrek van de kosten die in België of elders zijn gemaakt en die betrekking hebben op het beheer van de deelneming in de entiteit.
c) Niettegenstaande de bepalingen van subparagrafen a) en b) en van elke andere bepaling van de Overeenkomst, houdt België, voor het berekenen van de aanvullende belastingen die worden geheven door de Belgische gemeenten en agglomeraties, rekening met de beroepsinkomsten die in België overeenkomstig subparagrafen a) en b) vrijgesteld zijn van belasting. Die aanvullende belastingen worden berekend op de belasting die in België verschuldigd zou zijn indien de desbetreffende beroepsinkomsten uit Belgische bronnen waren behaald.
Wanneer de inkomsten die een inwoner van België verkrijgt of het vermogen dat hij bezit, ingevolge enigerlei bepaling van de Overeenkomst vrijgesteld is van belasting in België, mag België, om het bedrag van de belasting op het overige inkomen of vermogen van die inwoner te berekenen, niettemin het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn indien die inkomsten of die vermogensbestanddelen niet waren vrijgesteld.
d) De bepalingen van subparagrafen a) en b) zijn niet van toepassing op inkomsten verkregen door of op vermogen in het bezit van een inwoner van België indien Uruguay de bepalingen van de Overeenkomst toepast om zulke inkomsten of zulk vermogen van belasting vrij te stellen of de bepalingen van artikel 10, paragraaf 2 of artikel 11, paragraaf 2 toepast om de belastingheffing van die inkomsten te beperken.
e ) Dividenden die een vennootschap die inwoner is van België verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van Uruguay, worden in België vrijgesteld van de vennootschapsbelasting op de voorwaarden en binnen de grenzen die in de Belgische wetgeving zijn bepaald.
f) Wanneer een vennootschap die inwoner is van België van een vennootschap die inwoner is van Uruguay dividenden verkrijgt die niet vrijgesteld zijn overeenkomstig subparagraaf e), worden die dividenden in België toch vrijgesteld van de vennootschapsbelasting indien de vennootschap die inwoner is van Uruguay daadwerkelijk betrokken is bij de actieve uitoefening van een bedrijf in Uruguay. In dat geval worden die dividenden vrijgesteld op de voorwaarden en binnen de grenzen die in de Belgische wetgeving zijn bepaald, met uitzondering van die welke verband houden met de belastingregeling die van toepassing is op de vennootschap die inwoner is van Uruguay of op de inkomsten waaruit de dividenden worden betaald. Deze bepaling is slechts van toepassing op dividenden die worden betaald uit inkomsten die worden voortgebracht door de actieve uitoefening van een bedrijf.
g) Wanneer een vennootschap die inwoner is van België van een vennootschap die inwoner is van Uruguay dividenden verkrijgt die deel uitmaken van haar samengetelde inkomen dat aan de Belgische belasting is onderworpen en die niet vrijgesteld zijn van de vennootschapsbelasting ingevolge subparagraaf e) of f), brengt België de Uruguayaanse belasting die overeenkomstig artikel 10 van die dividenden werd geheven en de Uruguayaanse belasting die werd geheven van de winst waaruit deze dividenden worden betaald, in mindering van de Belgische belasting die betrekking heeft op die dividenden. Dit in mindering te brengen bedrag mag het deel van de Belgische belasting dat evenredig betrekking heeft op die dividenden, niet te boven gaan.
h) Onder voorbehoud van de bepalingen van de Belgische wetgeving betreffende de verrekening van in het buitenland betaalde belastingen met de Belgische belasting wordt, indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt die deel uitmaken van zijn samengetelde inkomen dat aan de Belgische belasting is onderworpen en bestaan uit interest of royalty’s, de van die inkomsten geheven Uruguayaanse belasting in mindering gebracht van de Belgische belasting met betrekking tot die inkomsten.
i) Indien verliezen geleden door een onderneming die door een inwoner van België in een in Uruguay gelegen vaste inrichting wordt gedreven, voor de belastingheffing van die onderneming in België overeenkomstig de Belgische wetgeving werkelijk in mindering van de winst van die onderneming zijn gebracht, is de vrijstelling ingevolge subparagraaf
a) in België niet van toepassing op de winst van andere belastbare tijdperken die aan die inrichting kan worden toegerekend, in zoverre als die winst ook in Uruguay van belasting is vrijgesteld door de verrekening van die verliezen.
2. In Uruguay wordt dubbele belasting op de volgende wijze vermeden:
a) Inwoners van Uruguay die inkomsten verkrijgen, niet zijnde dividenden, die ingevolge de Belgische wetgeving en krachtens de bepalingen van deze Overeenkomst in België aan belasting onderworpen werden, mogen de aldus betaalde belasting verrekenen met elke Uruguayaanse belasting die ter zake van dezelfde inkomsten verschuldigd is ingevolge de toepasselijke bepalingen van de Uruguayaanse wetgeving. Hetzelfde geldt ook voor vermogen dat ingevolge de Belgische wetgeving en krachtens de bepalingen van deze Overeenkomst in België aan belasting onderworpen werd; de aldus betaalde vermogensbelasting mag worden verrekend met elke Uruguayaanse belasting die ter zake van hetzelfde vermogen verschuldigd is ingevolge de toepasselijke bepalingen van de Uruguayaanse wetgeving. Deze vermindering mag evenwel niet hoger zijn dan het deel van de Uruguayaanse belasting naar het inkomen of naar het vermogen dat, berekend vóór het verlenen van de vermindering, overeenstemt met het inkomen of het vermogen, naar het geval, dat in België mag worden belast.
b) Wanneer een vennootschap die inwoner is van Uruguay van een vennootschap die inwoner is van België dividenden verkrijgt die opgenomen zijn in zijn belastbaar inkomen voor de toepassing van de Uruguyaanse belasting, vermindert Uruguay de Uruguayaanse belasting die betrekking heeft op die dividenden met de Belgische belasting die overeenkomstig artikel 10 van die dividenden is geheven en met de Belgische belasting die is geheven van de winst waaruit die dividenden zijn betaald. Deze vermindering mag niet meer bedragen dan het deel van de Uruguayaanse belasting dat proportioneel op die dividenden betrekking heeft.
c) Wanneer de inkomsten die een inwoner van Uruguay verkrijgt of het vermogen dat hij bezit, ingevolge enigerlei bepaling van de Overeenkomst vrijgesteld is van belasting in Uruguay, mag Uruguay, om het bedrag van de belasting op het overige inkomen of vermogen van die inwoner te berekenen, rekening houden met de vrijgestelde inkomsten of met het vrijgestelde vermogen.
HOOFDSTUK VI. – BIJZONDERE BEPALINGEN
Artikel 23 Non-discriminatie
1. Onderdanen van een overeenkomstsluitende Staat worden in de andere overeenkomstsluitende Staat niet onderworpen aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder gelijke omstandigheden, inzonderheid met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 1 is deze bepaling ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten.
2. Staatlozen die inwoner zijn van een overeenkomstsluitende Staat, worden noch in de ene noch in de andere overeenkomstsluitende Staat onderworpen aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van de desbetreffende Staat onder gelijke omstandigheden, inzonderheid met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen.
3. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet aldus worden uitgelegd dat zij een overeenkomstsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere overeenkomstsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van de gezinstoestand of gezinslasten te verlenen die hij aan zijn eigen inwoners verleent.
4. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, paragraaf 1, artikel 11, paragraaf 7, of artikel 12, paragraaf 7, van toepassing zijn, worden interest, royalty’s en andere uitgaven die door een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat worden betaald, bij het bepalen van de belastbare winst van die onderneming op dezelfde voorwaarden in mindering gebracht als wanneer zij aan een inwoner van de eerstgenoemde Staat zouden zijn betaald. Op dezelfde wijze worden schulden van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat tegenover een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat bij het bepalen van het belastbare vermogen van die onderneming op dezelfde voorwaarden in mindering gebracht als wanneer die schulden tegenover een inwoner van de eerstgenoemde Staat zouden zijn aangegaan.
5. Ondernemingen van een overeenkomstsluitende Staat waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van, of wordt beheerst door een of meer inwoners van de andere overeenkomstsluitende Staat, worden in de eerstgenoemde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmee verband houdende verplichting onderworpen die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmee verband houdende verplichtingen waaraan andere, soortgelijke ondernemingen van de eerstgenoemde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
6. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.
Artikel 24
Regeling voor onderling overleg
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin het interne recht van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de overeenkomstsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of, indien zijn geval onder artikel 23, paragraaf 1, valt, aan die van de overeenkomstsluitende Staat waarvan hij onderdaan is. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die een belastingheffing ten gevolge heeft die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Overeenkomst, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2. Indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing ervan te komen, tracht de bevoegde autoriteit de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Staat te regelen, teneinde een belastingheffing te vermijden die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst. Elke overeengekomen regeling wordt uitgevoerd ongeacht de termijnen waarin het interne recht van de overeenkomstsluitende Staten voorziet.
3. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen.
4. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen, inclusief via een gemengde commissie die bestaat uit henzelf of hun vertegenwoordigers, teneinde een overeenstemming als bedoeld in de voorgaande paragrafen te bereiken of voor de toepassing van deze Overeenkomst.
5. Wanneer,
a) een persoon overeenkomstig paragraaf 1 een geval heeft voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van een overeenkomstsluitende Staat omdat de maatregelen van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten voor hem hebben geleid tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Overeenkomst, en
b) de bevoegde autoriteiten er niet in slagen om binnen een termijn van twee jaar nadat het geval werd voorgelegd aan de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Staat, over dat geval overeenstemming te bereiken conform paragraaf 2, worden alle onopgeloste punten die voortkomen uit dat geval aan arbitrage onderworpen wanneer die persoon een verzoek daartoe indient binnen een termijn van twee jaar vanaf de eerste dag dat om arbitrage kan worden verzocht.
Die onopgeloste punten worden evenwel niet aan arbitrage onderworpen indien daaromtrent reeds een beslissing werd uitgesproken door een rechterlijke instantie of een administratieve rechtbank van de ene of de andere overeenkomstsluitende Staat. Tenzij een rechtstreeks bij het geval betrokken persoon binnen een termijn van drie maanden vanaf de mededeling van de overeengekomen regeling waardoor de beslissing na arbitrage wordt uitgevoerd aan de bevoegde autoriteit van een overeenkomstsluitende Staat meedeelt dat hij de overeengekomen regeling niet aanvaardt, is de beslissing na arbitrage bindend en wordt ze uitgevoerd, ongeacht de termijnen waarin het interne recht van beide overeenkomstsluitende Staten voorziet. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten regelen de wijze van toepassing van deze paragraaf in onderlinge overeenstemming.
Artikel 25
Uitwisseling van inlichtingen
1. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die naar verwachting relevant zullen zijn voor de uitvoering van de bepalingen van deze Overeenkomst of voor de toepassing of de tenuitvoerlegging van de nationale wetgeving met betrekking tot belastingen van elke soort en benaming die worden geheven ten behoeve van de overeenkomstsluitende Staten of van de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan, voor zover de belastingheffing waarin die nationale wetgeving voorziet niet in strijd is met de Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door de artikelen 1 en 2.
2. De door een overeenkomstsluitende Staat ingevolge paragraaf 1 verkregen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die onder de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratieve lichamen) die betrokken zijn bij de vestiging of invordering van de in paragraaf 1 bedoelde belastingen, bij de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van die belastingen, bij de beslissing in beroepszaken die betrekking hebben op die belastingen, of bij het toezicht daarop. Deze personen of autoriteiten gebruiken die inlichtingen slechts voor die doeleinden. Zij mogen deze inlichtingen kenbaar maken tijdens openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
3. In geen geval mogen de bepalingen van de paragrafen 1 en 2 aldus worden uitgelegd dat aan een overeenkomstsluitende Staat de verplichting wordt opgelegd:
a) administratieve maatregelen te nemen die afwijken van de wetgeving en de administratieve praktijk van die of van de andere overeenkomstsluitende Staat;
b) inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden van die of van de andere overeenkomstsluitende Staat;
c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.
4. Wanneer op basis van dit artikel door een overeenkomstsluitende Staat om inlichtingen is verzocht, gebruikt de andere overeenkomstsluitende Staat de middelen voor het verzamelen van inlichtingen waarover hij beschikt om de gevraagde inlichtingen te verkrijgen, zelfs al heeft die andere Staat die inlichtingen niet nodig voor zijn eigen belastingdoeleinden. De verplichting die in de vorige zin is vervat, is onderworpen aan de beperkingen waarin paragraaf 3 voorziet, maar die beperkingen mogen in geen geval aldus worden uitgelegd dat ze een overeenkomstsluitende Staat toestaan het verstrekken van inlichtingen te weigeren enkel omdat die Staat geen binnenlands belang heeft bij die inlichtingen.
5. In geen geval mogen de bepalingen van paragraaf 3 aldus worden uitgelegd dat ze een overeenkomstsluitende Staat toestaan om het verstrekken van inlichtingen te weigeren enkel en alleen omdat de inlichtingen in het bezit zijn van een bank, een andere financiële instelling, een trust, een stichting, een gevolmachtigde of een persoon die werkzaam is in de hoedanigheid van een vertegenwoordiger of een vertrouwenspersoon of omdat de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon.
Artikel 26
Bijstand voor de invordering van belastingen
1. De overeenkomstsluitende Staten verlenen elkaar bijstand voor de invordering van belastingvorderingen. Deze bijstand wordt niet beperkt door artikel 1. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten kunnen in onderlinge overeenstemming de wijze van uitvoering van dit artikel bepalen.
2. De uitdrukking “belastingvordering” zoals gebezigd in dit artikel, betekent elk bedrag dat verschuldigd is met betrekking tot belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, alsmede de met dat bedrag verband houdende interest, administratieve boetes en kosten van invordering of van conservatoire maatregelen.
3. Wanneer een belastingvordering van een overeenkomstsluitende Staat ingevolge de wetgeving van die Staat voor tenuitvoerlegging vatbaar is en verschuldigd is door een persoon die op dat ogenblik op grond van de wetgeving van die Staat de invordering ervan niet kan beletten, aanvaardt de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Staat om die belastingvordering op verzoek van de bevoegde autoriteit van eerstgenoemde Staat in te vorderen. Die belastingvordering wordt door die andere Staat geïnd overeenkomstig de bepalingen van zijn wetgeving die van toepassing zijn op het vlak van de tenuitvoerlegging en de invordering van zijn eigen belastingen alsof de desbetreffende vordering een belastingvordering van die andere Staat was.
4. Wanneer een belastingvordering van een overeenkomstsluitende Staat een vordering is ter zake waarvan die Staat overeenkomstig zijn wetgeving conservatoire maatregelen kan nemen om de invordering ervan te verzekeren, gaat de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Staat ermee akkoord om, op verzoek van de bevoegde autoriteit van eerstgenoemde Staat, ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen te nemen. Die andere Staat neemt ter zake van die belastingvordering conservatoire maatregelen overeenkomstig de bepalingen van zijn wetgeving alsof de belastingvordering een belastingvordering van die andere Staat was, zelfs indien de belastingvordering in de eerstgenoemde Staat op het ogenblik waarop die maatregelen worden toegepast niet voor tenuitvoerlegging vatbaar is of verschuldigd is door een persoon die het recht heeft de invordering ervan te beletten.
5. De verjaringstermijnen en de voorrechten die overeenkomstig de wetgeving van een overeenkomstsluitende Staat van toepassing zijn op een belastingvordering wegens de aard van die vordering als zodanig, gelden niet voor een belastingvordering die door die Staat voor de toepassing van paragraaf 3 of 4 wordt aanvaard, dit niettegenstaande de bepalingen van voornoemde paragrafen. Ter zake van een belastingvordering die voor de toepassing van paragraaf 3 of 4 door een overeenkomstsluitende Staat wordt aanvaard, kan in die Staat bovendien geen enkel voorrecht worden verleend dat overeenkomstig de wetgeving van de andere overeenkomstsluitende Staat op die belastingvordering van toepassing zou zijn.
6. Procedures inzake het bestaan, de geldigheid of het bedrag van een belastingvordering van een overeenkomstsluitende Staat, worden niet voorgelegd aan de rechterlijke instanties of administratieve lichamen van de andere overeenkomstsluitende Staat.
7. Wanneer een belastingvordering op enig tijdstip nadat door een overeenkomstsluitende Staat een verzoekschrift werd ingediend overeenkomstig paragraaf 3 of 4, en vooraleer de andere overeenkomstsluitende Staat de desbetreffende belastingvordering heeft ingevorderd en aan de eerstgenoemde Staat heeft overgemaakt, ophoudt
a) een belastingvordering te zijn van de eerstgenoemde Staat die overeenkomstig de wetgeving van die Staat vatbaar is voor tenuitvoerlegging en die verschuldigd is door een persoon die op dat ogenblik overeenkomstig de wetgeving van die Staat de invordering ervan niet kan beletten, (in het geval van een verzoekschrift overeenkomstig paragraaf 3), of
b) een belastingvordering te zijn van de eerstgenoemde Staat ter zake waarvan die Staat ingevolge zijn wetgeving conservatoire maatregelen mag nemen om de invordering ervan te verzekeren (in het geval van een verzoekschrift overeenkomstig paragraaf 4),
brengt de bevoegde autoriteit van de eerstgenoemde Staat de bevoegde autoriteit van de andere Staat hiervan onmiddellijk op de hoogte en, naar keuze van de andere Staat, schorst de eerstgenoemde Staat zijn verzoekschrift of trekt het in.
8. In geen geval mogen de bepalingen van dit artikel aldus worden uitgelegd dat zij een overeenkomstsluitende Staat de verplichting opleggen:
a) administratieve maatregelen te nemen die afwijken van de wetgeving en de administratieve praktijk van die of van de andere overeenkomstsluitende Staat
b) maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde;
c) bijstand te verlenen indien de andere overeenkomstsluitende Staat niet alle redelijke invorderings- of conservatoire maatregelen, naar het geval, heeft genomen waarover die Staat overeenkomstig zijn wetgeving of zijn administratieve praktijk beschikt;
d) bijstand te verlenen in de gevallen waar de administratieve last die er voor die Staat uit voortvloeit duidelijk niet in verhouding staat tot het voordeel dat er door de andere overeenkomstsluitende Staat uit kan worden behaald.
Artikel 27
Leden van diplomatieke zendingen en van consulaire posten
De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke zendingen of van consulaire posten ontlenen aan de algemene regels van het volkenrecht of aan de bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
HOOFDSTUK VII. – SLOTBEPALINGEN
Artikel 28 Inwerkingtreding
1. De Regeringen van de overeenkomstsluitende Staten zullen elkaar ervan in kennis stellen dat werd voldaan aan de wettelijke vereisten voor de inwerkingtreding van deze Overeenkomst.
2. De Overeenkomst zal in werking treden op de vijftiende dag na de datum van de laatste van de in paragraaf 1 bedoelde kennisgevingen en de bepalingen van de Overeenkomst zullen van toepassing zijn:
a) met betrekking tot de bij de bron verschuldigde belastingen, op bedragen die zijn toegekend of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van het eerste kalenderjaar dat volgt op dat waarin deze Overeenkomst in werking treedt;
b) met betrekking tot de andere inkomstenbelastingen, op belastbare tijdperken die beginnen op of na 1 januari van het eerste kalenderjaar dat volgt op dat waarin deze Overeenkomst in werking treedt; en
c) met betrekking tot alle andere belastingen, op belastingen die verschuldigd zijn ter zake van belastbare feiten die zich voordoen op of na 1 januari van het eerste kalenderjaar dat volgt op dat waarin deze Overeenkomst in werking treedt.
Artikel 29 Beëindiging
Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een overeenkomstsluitende Staat is opgezegd. Elke overeenkomstsluitende Staat kan tot en met 30 juni van elk kalenderjaar vanaf het vijfde jaar dat volgt op het jaar waarin de Overeenkomst in werking is getreden, aan de andere overeenkomstsluitende Staat langs diplomatieke weg een schriftelijke opzegging doen toekomen. In geval van opzegging vóór 1 juli van zodanig jaar, houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn:
a) met betrekking tot de bij de bron verschuldigde belastingen, op bedragen die zijn toegekend of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van het eerste kalenderjaar dat volgt op dat waarin de kennisgeving is gedaan;
b) met betrekking tot de andere inkomstenbelastingen, op belastbare tijdperken die beginnen op of na 1 januari van het eerste kalenderjaar dat volgt op dat waarin de kennisgeving is gedaan; en
c) met betrekking tot alle andere belastingen, op belastingen die verschuldigd zijn ter zake van belastbare feiten die zich voordoen op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd door hun respectieve Regeringen, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te ………………………..…... op ,
in de Franse, Nederlandse, Spaanse en Engelse taal, zijnde alle vier de teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil tussen de teksten is de Engelse tekst beslissend.
VOOR HET KONINKRIJK BELGIË: VOOR DE VLAAMSE GEMEENSCHAP: VOOR DE FRANSE GEMEENSCHAP: VOOR DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP: VOOR HET VLAAMSE GEWEST: VOOR HET WAALSE GEWEST: VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST: | VOOR DE REPUBLIEK TEN OOSTEN VAN DE URUGUAY: |
PROTOCOL
Bij de ondertekening van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek ten Oosten van de Uruguay tot het vermijden van dubbele belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en tot het voorkomen van het ontduiken van belasting, zijn de ondergetekenden de volgende bepalingen overeengekomen die een integrerend deel van de Overeenkomst uitmaken.
1. Niettegenstaande de bepalingen van eender welk artikel van de Overeenkomst wordt geen enkele belastingvermindering of belastingvrijstelling waarin de Overeenkomst voorziet toegepast voor inkomsten die zijn betaald in verband met een volstrekt kunstmatige constructie. Een constructie wordt niet geacht volstrekt kunstmatig te zijn wanneer bewijzen worden voorgelegd waaruit blijkt dat de constructie de uitdrukking is van de economische realiteit.
2. Met betrekking tot artikel 4, paragraaf 1:
Er is overeengekomen dat een persoon in een overeenkomstsluitende Staat “aan belasting onderworpen” is wanneer die persoon onderworpen is aan de belastingwetgeving die in die overeenkomstsluitende Staat van kracht is, zelfs indien het geheel van of een gedeelte van zijn inkomsten of vermogen overeenkomstig die wetgeving van belasting is vrijgesteld.
Er is overeengekomen dat de uitdrukking “inwoner van een overeenkomstsluitende Staat” een in die Staat gevestigd pensioenfonds omvat.
3. Met betrekking tot de artikelen 10, 11 en 12:
Wanneer een van de overeenkomstsluitende Staten na het ondertekenen van deze Overeenkomst met een andere Staat, die lid is van de Europese Unie, een Overeenkomst ondertekent die voorziet in lagere belastingtarieven of andere vrijstellingen dan die waarin de artikelen 10, 11 of
12 van deze Overeenkomst voorzien, zullen de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten op verzoek met elkaar overleg plegen.
4. Met betrekking tot artikel 13, paragraaf 4:
De uitdrukkingen “fusie” en “splitsing” hebben de betekenis die ze:
a) In België hebben in richtlijn 90/434/EEG van 23 juli 1990 van de Raad betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten;
b) In Uruguay hebben in Wet 16.060 van 4 september 1989.
5. Met betrekking tot de artikelen 14 en 15:
Er is overeengekomen dat een vergoeding die wordt betaald wegens het beëindigen van een dienstbetrekking of van een mandaat in een vennootschap mag worden belast in de overeenkomstsluitende Staat waar die dienstbetrekking wordt uitgeoefend of waarvan de vennootschap inwoner is indien en voor zover de lonen of de honoraria, die tijdens het kalenderjaar dat de beëindiging van die dienstbetrekking of dat mandaat voorafgaat zijn verkregen ter zake van die dienstbetrekking of dat mandaat, overeenkomstig de bepalingen van artikel 14 of artikel 15, naargelang het geval, in die Staat mogen worden belast.
6. Met betrekking tot artikel 17, paragraaf 2:
Wanneer het gaat om contracten die voorzien in forfaitaire pensioenbedragen, is de beperking van de belasting tot 10 percent in een overeenkomstsluitende Staat van toepassing wanneer de verkrijger een inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat en op de datum van zijn verzoek om die beperking in die andere overeenkomstsluitende Staat in zijn hoedanigheid van gepensioneerde gedurende een ononderbroken tijdperk van minstens vijf jaar voldaan heeft aan de woonplaatsvereiste. Wanneer hij aan bovenstaande vereiste voldaan heeft mag de verkrijger het desbetreffende verzoek indienen.
7. Met betrekking tot artikel 20, paragraaf 3 en artikel 22, paragraaf 1,a):
Voor de toepassing van artikel 20, paragraaf 3, en van artikel 22, paragraaf 1,a), is een inkomensbestanddeel effectief belast in een overeenkomstsluitende Staat wanneer het in die overeenkomstsluitende Staat aan de belasting onderworpen is en als dusdanig aldaar geen belastingvrijstelling geniet.
8. Met betrekking tot artikel 22, paragraaf 1, a), b) en f):
a) Voor de toepassing van artikel 22, paragraaf 1, a) en b) is een inkomensbestanddeel inzonderheid in Uruguay “belast” wanneer dat inkomensbestanddeel in Uruguay aan een of meer van de volgende stelsels onderworpen is (zoals die stelsels eventueel kunnen wijzigen zonder dat aan de essentie ervan geraakt wordt):
(i) Decreet - Wet 14.335 van 23 december 1974 - Wet ter bevordering van het toerisme
(Tourism Promotion Law);
(ii) Wet 15.921 van 17 december 1987 - Wet op de vrije zones (Free Zones Law);
(iii) Wet 15.939 van 28 december 1987 - Wet op de bosbedrijven (Forestry Law);
(iv) Artikel 92 van Wet 16.002 van 25 november 1988 – Voordelen voor citrusplantages (Citrus Plantation Benefits);
(v) Wet 16.906 van 7 januari 1998 - Wet ter bevordering van de investeringen
(Investments Promotion Law); en
(vi) Artikel 52, titel 4 Texto Ordenado 1996, Wet 18.083 van 27 december 2006 – Voordelen voor biotechnologie en software (Biotechnology and Software Benefits).
Deze bepaling is enkel van toepassing op winst van vennootschappen wanneer die winst voortkomt uit de actieve uitoefening van een bedrijf in Uruguay.
b) Artikel 22, paragraaf 1, a) en f) is van toepassing op inkomsten of op dividenden die zijn betaald uit winst die in Uruguay werd verkregen uit financiële activiteiten, holdingactiviteiten of het verstrekken van diensten (daaronder begrepen het verstrekken van diensten die vallen onder a),(ii) hierboven) wanneer die inkomsten of die winst in Uruguay vrijgesteld zijn van belasting, maar enkel wanneer die inkomsten of die winst geen bestanddelen omvatten die reeds in mindering werden gebracht van in België belastbare inkomsten of winst.
Na een tijdvak van 10 jaar volgend op de inwerkingtreding van deze Overeenkomst zullen de bevoegde autoriteiten deze bepaling evalueren en zo nodig zullen de overeenkomstsluitende Staten onderhandelingen aanknopen om de werkingssfeer ervan te herzien.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd door hun respectieve Regeringen, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te …………………………... op ,
in de Franse, Nederlandse, Spaanse en Engelse taal, zijnde alle vier de teksten gelijkelijk authentiek. In geval van verschil tussen de teksten is de Engelse tekst beslissend.
VOOR HET KONINKRIJK BELGIË: VOOR DE VLAAMSE GEMEENSCHAP: VOOR DE FRANSE GEMEENSCHAP: VOOR DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP: VOOR HET VLAAMSE GEWEST: VOOR HET WAALSE GEWEST: VOOR HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST: | VOOR DE REPUBLIEK TEN OOSTEN VAN DE URUGUAY: |